KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschappelijke Waarden En Natuurwaarde
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologisch Aandachtsgebied
Artikel 6 Waarde - Archeologisch Onderzoeksgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Opbouw Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Beleid Provincie Gelderland
3.3 Beleid Gemeente Rheden
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
4.8 Water
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
5.2 Plankaart
5.3 Regels
5.4 Reikwijdte Werking Onderhavig Bestemmingsplan
5.5 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
Bijlage 1 Natuuronderzoek
Bijlage 2 Vooroverlegreactie Waterschap Veluwe

bestemmingsplan Landelijk Gebied, locatie Dorpsweg 80

Bestemmingsplan - Gemeente Rheden

Onherroepelijk op 19-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0275.BPLG8-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan:

het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, locatie Dorpsweg 80" van de gemeente Rheden;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden dan wel fokken van dieren;

1.6 ambachtelijk:

Betrekking hebbend op een ambacht, kleinschalig van karakter

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 beeldkwaliteitsplan:

Het bij raadsbesluit van de gemeente Rheden op 27 januari 2009 vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied;

1.9 beroep aan huis:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerp-technisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte productiegebonden detailhandel;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.13 boomkwekerij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en (sier)heesters;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten danwel de ruimte die door een woonschip mag worden ingenomen;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde:

de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het slotenpatroon of de architectuur, onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden en monumenten;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of bewaren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;

1.23 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 gemeenschapsvoorzieningen:

Voorzieningen (al dan niet op non profit basis) waarbij activiteiten ontplooid worden die een maatschappelijk belang dienen zoals op het gebied van onderwijs, welzijn, cultuur, gezondheidszorg en religie;

1.26 hindergevoelige functie:

een woonruimte, niet zijnde een dienstwoning, alsmede een woonwagen, woonboot, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis, kinderdagverblijf, onderwijsinstelling of een natuurgebied ten opzichte waarvan een bepaalde hinderafstand moet worden aangehouden door een inrichting;

1.27 hobbymatig houden van vee:

het niet bedrijfsmatig en voor eigen particulier en hobbymatig gebruik houden van geringe aantallen vee zoals koeien, paarden en schapen;

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.29 inrichting:

elke door de mens bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;

1.30 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of andere dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.31 karakteristieke bebouwing:

bebouwing die vanwege zijn architectonische vormgeving, schaal en cultuurhistorische waarde als kenmerkend voor een gebied kan worden beschouwd;

1.32 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid en de waarneembaarheid van de in onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van mens);

1.33 landschapsontwikkelingsplan:

Het bij raadsbesluit van de gemeente Rheden op 26 juni 2007 vastgestelde landschapontwikkelingsplan;

1.34 manege:

een niet-agrarisch bedrijf dat gericht is op het geven van gelegenheid tot de beoefening van de paardensport, waarbij al dan niet mogelijkheden worden geboden voor het verblijf en de verzorging van paarden, een en ander al dan niet gecombineerd met andere activiteiten zoals het fokken, africhten en verkopen van paarden;

1.35 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;

1.36 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaal-gebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.37 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen;

1.38 paardenbak:

een terrein dat door middel van grondbewerkingen en eventuele hekwerken is ingericht voor het trainen en/of africhten van paarden;

1.39 paardenfokkerij:

agrarische bedrijvigheid bestaande uit het fokken van paarden en/of pony´s al dan niet in combinatie met het trainen en/of africhten van deze paarden;

1.40 paardenpension:

een niet-agrarisch bedrijf met als doel het stallen, trainen en/of africhten van paarden en/of pony´s op het perceel en het daaruit generen van inkomsten;

1.41 peil:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;

1.42 plankaart:

de analoge en digitale plankaart van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan;

1.43 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, seks-theater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;

1.44 straatmeubilair:

onverminderd het bepaalde in artikel 43, lid 1 onder f Woningwet, wordt hieronder voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: (ondergrondse) inzamelbakken voor huishoudafval-, papier-, glas-, kleding en andere afvalbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, werken van beeldende kunst, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;

1.45 woonruimte:

een besloten ruimte, die al dan niet te- samen met één of meer andere ruimten, bestemd is voor de bewoning door één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij gebruik van dit plan dient op de volgende wijze gementen te worden:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte dakkapellen worden hierbij niet als goot meegerekend.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen waarbij de ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 afstand:

op de plankaart van/tot het hart van een daarop geplaatste lijn.

2.8 diepte:

vanaf peil tot aan het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 Bij de toepassing van deze regels wordt het volgende in acht genomen:

  1. a. bouwen binnen bouwvlak: indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in hoofdstuk 2 van deze voorschriften, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak;
  2. b. benutten bouwvlak: een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij op de plankaart daaraan een maximum is gesteld in de vorm van een aantal vierkante meters aan gebouwen;
  3. c. overschrijden bouwvlak: bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak worden.

2.10 Bij toepassing van deze regels wordt het volgende buiten beschouwing gelaten:

  1. a. ondergeschikte bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en goten mits het bouwvlak met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden;
  2. b. erkers, luifels, balkons en brandtrappen voorzover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
  3. c. hoogte voorzover een hoogte wordt genoemd voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat maximum niet voor werken van beeldende kunst;
  4. d. overbouwing voorzover op de plankaart de aanduiding overbouwing is aangegeven, mag op de begane grond tot een hoogte van minimaal 3 meter niet worden gebouwd, tenzij dit ondersteunende constructies betreft.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschappelijke Waarden En Natuurwaarde

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden en natuurwaarde' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijven, uitgezonderd het gebruik als boomkwekerij, intensieve veeteelt en/of paardenfokkerij;
  2. b. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke, aardwetenschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' het gebruik als paardenbak;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' het gebruik als bijgebouw voor het hobbymatig houden van vee bij de omliggende agrarische gronden als ook ten dienste van het gebruik van de naastgelegen woning;
  5. e. ondergeschikt extensief recreatief medegebruik;
  6. f. het op hobbymatige basis houden van dieren;
  7. g. bestaande gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen, groenvoorzieningen, sloten en andere waterpartijen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken.

3.2 Bouwregels

  1. 1. Binnen het bestemmingsvlak zijn toegestaan:
    1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 1,3 meter;
    2. b. gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' met een maximale goothoogte van 3m en een maximale bouwhoogte van 7 m;
    3. c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch- paardenbak' een paardenbak met:
      • afrasteringen met een maximale hoogte van 1,40 meter;
      • vier verlichtingsmasten met een maximale hoogte van 4 meter.

3.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. het uitzicht van woningen;
    5. e. de verkeersveiligheid.
  2. 2. Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

De gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebruikt en bebouwd ten behoeve van het onder 3.1 vermelde gebruik.

3.5 Omgevingsvergunning

  1. a. Ter plaatse van de aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
    1. 1. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
    2. 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist tenzij die voortvloeien uit een verleende bouwvergunning;
    3. 3. het ophogen van de gronden met meer dan 30 centimeter, tenzij die werkzaamheden voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    4. 4. het graven, dempen, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
    5. 5. het verlagen van het grondwaterpeil;
    6. 6. het aanbrengen of verbreden van oppervlakteverhardingen, anders dan bedoeld voor fiets- of wandelpaden en tuininrichtingen.
  2. b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden
    1. 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn;
    2. 2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
    3. 3. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
    4. 4. die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud betreffen.
  3. c. De vergunning wordt niet verleend:
    1. 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
    2. 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke-, natuur-, cultuurhistorische- dan wel monumentale waarden en kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    3. 3. dan nadat de aanvrager de noodzaak van het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden aantoont op basis van een motivatie, waar nodig, ter beoordeling van het college, voorzien van een onderzoek door een terzake deskundige partij.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonruimten met de daarbij behorende (parkeer)voorzieningen, tuinen en erven;
  2. b. erfontsluitingswegen en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer;
  3. c. groenvoorzieningen, waterpartijen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken.

Alsmede voor:

  1. d. Het uitoefenen van een beroep aan huis in een ondergeschikt deel van de woonruimte of in een al dan niet vrijstaand bijgebouw, mits:
    1. 1. de activiteit wordt uitgeoefend door in ieder geval de bewoner van de woonruimte;
    2. 2. de ruimte(n) waar de activiteiten plaatsvinden niet groter is dan 50 m²;
    3. 3. de ruimtelijke uitstraling of uitwerking in overeenstemming is met een woonfunctie.

4.2 Bouwregels

  1. 1. Binnen het bestemmingsvlak zijn toegestaan:
    1. a. bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 2 meter, met dien verstande dat:
      • voor vrijstaande reclame uitingen de bouwhoogte maximaal 1,25 meter bedraagt;
      • voor erf- en perceelsafscheidingen het bepaalde in de bouwverordening van toepassing is;
    2. b. zwembaden met een maximale oppervlakte van 50 m² en 1 meter bouwhoogte voorzover gelegen binnen de maximale afstand van 25 meter vanaf het hoofdgebouw en minimaal 3 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    3. c. grond welke krachtens lid a t/m c in aanmerking komt voor bebouwing mag voor maximaal 40% worden bebouwd.
  2. 2. Binnen het bouwvlak zijn daarenboven toegestaan gebouwen met:
    1. a. een goothoogte van maximaal 5 meter en een bouwhoogte van maximaal 8 meter.

4.3 Nadere eisen

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. b. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
    3. c. de milieusituatie;
    4. d. het uitzicht van woningen;
    5. e. de verkeersveiligheid.
  2. 2. Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het beeldkwaliteitsplan.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. 1. Deze bestemming mag uitsluitend worden gebruikt en gebouwd ten behoeve van het onder 4.1 vermelde gebruik.
  2. 2. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het (laten) gebruiken van een vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte.
  3. 3. Het onder 4.1 bedoelde gebruik is slechts toegestaan mits het niet betreft enig horecabedrijf, met dien verstande dat een bed-and-breakfast-inrichting is toegestaan.

Artikel 5 Waarde - Archeologisch Aandachtsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch aandachtsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

5.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Ter plaatse van de aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren indien deze groter zijn dan 100 m2 en dieper/hoger dan 30 cm gaan:
    1. 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist tenzij die voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    2. 2. het ophogen van de gronden met meer dan 30 centimeter, tenzij die werkzaamheden voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    3. 3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
    4. 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting alsmede het verwijderen van stobben;
    5. 5. het verlagen van het grondwaterpeil;
    6. 6. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden van het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik;
    7. 7. het slopen van gebouwen of een gedeelte daarvan.
  2. b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden
    1. 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn;
    2. 2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
    3. 3. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
    4. 4. die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud betreffen;
    5. 5. die betrekking hebben op het slopen indien vaststaat dat het vervangende bouwwerk de cultuurhistorische waarden van het gebied niet aantasten.
  3. c. De vergunning wordt niet verleend:
    1. 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
    2. 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    3. 3. dan nadat een advies is ontvangen van een erkend archeoloog of een deskundig bureau voorzover de gronden zijn gelegen in het archeologisch aandachtsgebied.
  4. d. In afwijking van het bepaalde in c kan de vergunning om zwaarwichtige redenen, voor een deel van de werken of werkzaamheden, alsnog worden verleend onder de voorwaarde dat voorafgaande aan de uitvoering van de vergunning adequaat archeologisch onderzoek plaatsvindt.
  5. e. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologisch Onderzoeksgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

6.3 Omgevingsvergunning

  1. a. Ter plaatse van de aangewezen gronden is het verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren indien deze groter zijn dan 250 m2 en dieper/hoger dan 30 cm gaan:
    1. 1. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist tenzij die voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    2. 2. het ophogen van de gronden met meer dan 30 centimeter, tenzij die werkzaamheden voortvloeien uit een verleende omgevingsvergunning;
    3. 3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
    4. 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting alsmede het verwijderen van stobben;
    5. 5. het verlagen van het grondwaterpeil;
    6. 6. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden van het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik;
    7. 7. het slopen van gebouwen of een gedeelte daarvan.
  2. b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden
    1. 1. welke op het tijdstip waarop het plan van kracht is, in uitvoering zijn;
    2. 2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
    3. 3. waarvoor op grond van meer specifieke regelgeving vergunning of afwijking noodzakelijk is;
    4. 4. die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud betreffen;
    5. 5. die betrekking hebben op het slopen indien vaststaat dat het vervangende bouwwerk de cultuurhistorische waarden van het gebied niet aantasten.
  3. c. De vergunning wordt niet verleend:
    1. 1. indien werken of werkzaamheden geen verband houden met het toegestane gebruik in de gegeven bestemming;
    2. 2. indien hierdoor, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    3. 3. dan nadat een advies is ontvangen van een erkend archeoloog of een deskundig bureau voorzover de gronden zijn gelegen in het archeologisch aandachtsgebied.
  4. d. In afwijking van het bepaalde in c kan de vergunning om zwaarwichtige redenen, voor een deel van de werken of werkzaamheden, alsnog worden verleend onder de voorwaarde dat voorafgaande aan de uitvoering van de vergunning adequaat archeologisch onderzoek plaatsvindt.
  5. e. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 algemene regels

  1. a. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bebouwingsvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
  2. b. Bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak worden buiten beschouwing gelaten:

1. ondergeschikte bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen,

gevelversieringen, dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevelen

kroonlijsten en goten mits het bouwvlak met niet meer dan 0,5 meter

wordt overschreden;

2. erkers, luifels, balkons en brandtrappen voorzover zij ondergeschikt zijn aan

de gevel van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5

meter wordt overschreden;

3. entreepartijen op de begane grond, voorzover zij ondergeschikt zijn aan de

gevel van het hoofdgebouw mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5

meter wordt overschreden;

  1. c. Een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij daaraan een maximum is gesteld in de vorm van een aantal vierkante meters aan gebouwen;
  2. d. Bij het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte worden buiten beschouwing gelaten:liftschachten, trappenhuizen, balustrades, balkonhekken en opbouwen voor technische installaties.

8.2 nutsvoorzieningen

Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 zijn toegestaan gebouwen

ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een goothoogte van

maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter en een maximale

oppervlakte van 10 m².

8.3 ondergronds bouwen

  1. a. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 is het ondergronds bouwen toegestaan voor ruimten die een functionele eenheid vormen met en/of dienstbaar zijn aan de toegestane functies en voor voorzieningen voor het ter plaatse bergen of infiltreren van hemelwater en/of huishoudelijk afvalwater, voorzover geen negatieve gevolgen optreden voor het grondwatersysteem.
  2. b. Hierbij geldt dat constructies ten behoeve van de ontsluiting van de ondergrondse ruimte slechts zijn toegestaan binnen het betreffende bouwperceel.
  3. c. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 mogen bouwwerken worden gebouwd met een diepte van maximaal 4 meter respectievelijk 6 meter voor rioleringswerken.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te, doen of laten, gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en). Het opslaan, lozen of storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, voer- of vaartuigen of machines wordt in ieder geval als gebruik in strijd met de bestemming of het plan aangemerkt.

9.2 Ontheffing voor het meest doelmatige gebruik

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning voor maximaal 10% afwijken van de volgende in de regels genoemde maten:

  1. a. de maximum goot- en/of bouwhoogte voor gebouwen en andere bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%;
  3. 3. Het eerste lid onder artikel 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied, locatie Dorpsweg 80, vastgesteld door de gemeenteraad op 29 maart 2011.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Aanleiding van voorliggend bestemmingsplan is het verzoek om medewerking te verlenen aan een bestemmingsplanwijziging voor een voormalig agrarisch bedrijf aan de Dorpsweg 80 te Spankeren. Op het perceel zijn momenteel een dienstwoning en schuren van een voormalig agrarisch bedrijf gesitueerd. Initiatiefnemer is voornemens om de twee bestaande schuren te slopen en hier één nieuw bijgebouw voor terug te bouwen. Dit bijgebouw moet dan gebruikt gaan worden voor het hobbymatig houden van paarden en daarvoor wordt ook een paardenbak aangelegd. De dienstwoning blijft behouden en zal als burgerwoning worden opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Het beoogde gebruik is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied' (2009) van de gemeente Rheden. Er dient een woonbestemming te worden opgenomen en een bouwvlak voor het nieuwe bijgebouw en de paardenbak. Gelet op de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan is het voeren van een planologische procedure noodzakelijk. De gemeente Rheden is in principe bereid medewerking te verlenen aan de bestemmingsplanwijziging door middel van het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

1.2 Opbouw Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een plankaart en planregels:

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, wordt tevens in de toelichting het volgende opgenomen conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro: een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden; voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied; een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008. De plankaart is opgesteld overeenkomstig de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008.

1.3 Leeswijzer

In de inleiding wordt een korte toelichting op het plan en het proces gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op de beoogde ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid respectievelijk wetgeving opgenomen. In het hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving toegelicht. Hoofdstuk 6 beschrijft de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke haalbaarheid van het plan, de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de ingekomen zienswijzen besproken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Onderhavig plangebied is gelegen aan de oostzijde van het dorp Spankeren, op de grens van bebouwd gebied en het buitengebied. Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door de Dorpsweg en in het zuiden loopt de spoorlijn Arnhem-Zwolle. Ten westen grenst het plangebied aan een woonboerderij en deels aan de Overweg. Ook aan de oostzijde is een woonboerderij (nr. 82) gelegen.

Op het perceel zijn momenteel een woonboerderij (dienstwoning) en twee schuren aanwezig. De huidige opstallen waren voorheen in gebruik ten dienste van een agrarisch bedrijf. De omliggende gronden zijn in gebruik als erf en grasland. Het stuk grond aan de voorzijde van de woonbebouwing en de bijgebouwen grenzend aan de Dorpsweg is in gebruik als boomgaard. Het bedrijf heeft de agrarische bedrijfsvoering enkele jaren geleden beëindigd. Het is niet te verwachten dat zich op deze locatie ooit nog een agrarisch bedrijf zal vestigen gelet op de vele woningen die op een relatief korte afstand zijn gelegen.

Onderstaande luchtfoto's tonen de ligging en begrenzing van het plangebied. Afbeelding 1 toont de ligging ten opzichte van de kern Spankeren en in afbeelding 2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven door middel van de rood gestippelde lijn. In afbeelding 2 is tevens de bestaande opstallen aangegeven (geel gearceerde en omlijnde vlakken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0001.jpg"

Afbeelding 1: Globaal overzicht ligging plangebied (bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0002.jpg"

Afbeelding 2: Begrenzing plangebied en situering bestaande opstallen (bron: Bing Maps)

2.2 Toekomstige Situatie

Onderhavig project omvat de nieuwbouw van een agrarisch bijgebouw en een paardenbak ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden. Daarnaast zullen de bestaande dienstwoning en de omliggende gronden worden herbestemd naar de woonbestemming met als doel de woning te gebruiken als burgerwoning.

De voormalige bedrijfsgebouwen worden afgebroken en hiervoor wordt één nieuw bijgebouw teruggebouwd. Het bouwplan sluit qua gebruik aan op de vigerende bestemming van het perceel en de omliggende percelen. In de directe omgeving liggen voornamelijk woningen. Het herbestemmen van de dienstwoning als burgerwoning sluit aan op het omliggende gebruik. Door het beoogde gebruik van de agrarische gronden blijven deze functioneel in gebruik.

Het nieuwe bijgebouw wordt teruggebouwd op de plek waar de oude stal momenteel staat en zal dus geen afbreuk doen aan de huidige stedenbouwkundige structuur van het gebied. Dit betreft de stenenstal die het dichtst bij de Dorpsweg is gesitueerd en dus het meest noordelijk is gelegen.

De zuidelijk gelegen houten stal wordt gesloopt en hiervoor zal geen nieuwe bebouwing in de plaats komen. De nieuwe paardenbak omvat een afgezet stuk zandgrond. De bak wordt afgezet door middel van een hek en een haag. De nieuwe paardenbak doet geen afbreuk aan het open karakter van de achterliggende agrarische gronden.

Afbeelding 3 toont een impressie van de toekomstige inrichting van het plangebied. De grijze vlakken geven de situering van de nieuwe opstallen weer. De vlakken met een rood kruis geven aan welke opstallen gesloopt worden en niet terug gebouwd worden. De rechthoek ten zuiden van de bebouwing illustreert de nieuwe paardenbak met afzetting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0003.jpg"

Afbeelding 3: Inrichtingsplan Dorpsweg 80

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

In januari 2002 is deel 1 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening verschenen, deel 3 (de regeringsbeslissing) is in januari 2002 gereed gekomen. In mei 2005 en januari 2006 heeft de Tweede Kamer, respectievelijk de Eerste Kamer, ingestemd met deel 4 van de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling'. Met de bekendmaking van de Nota in de Staatscourant in februari 2006, is de nota formeel in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. Bovendien bevat het een doorkijk tot 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte. Het kabinet richt zich op vier algemene doelen:

  1. 1. versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  2. 2. bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  3. 3. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  4. 4. borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0004.jpg"

Afbeelding 4: uitsnede kaart Ruimtelijke Hoofdstructuur (bron: www.vrom.nl)

Uit raadpleging van de kaart van de Ruimtelijke Hoofdstructuur volgt dat onderhavig plangebied niet is gelegen binnen een nationaal stedelijk netwerk en/of een economisch kerngebied. Nabij het plangebied zijn een hoofdverbindinsgas 'spoor' en 'water' gelegen.

Conclusie

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan is opgenomen, zie paragraaf 2.1, vindt niet plaats binnen een economisch kerngebied zoals aangegeven in de Nota Ruimte. Daarbij doet het plan geen afbreuk aan de nabij gelegen hoofdverbindingsassen 'spoor' en 'water'. De ontwikkeling is niet in strijd met de beleidsuitgangspunten van de Nota Ruimte.

3.1.2 AMvB Ruimte

Het ministerie van VROM is momenteel bezig met het opstellen van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte genoemd. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. De status van de PKB's is met de invoering van de Wro omgezet tot een structuurvisie. Het gevolg is dat ze niet bindend zijn voor andere partijen. De AMvB bevat een vertaling van de bestaande PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Middels het besluit wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijk bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeente hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven

Conclusie

Gelet op de beperkte aard en omvang van het initiatief is het plan niet in strijd met de bepalingen uit de AMvB Ruimte.

3.1.3 Nota wonen: mensen, wensen, wonen; wonen in de 21e eeuw

De Nota Wonen gaat over het woonbeleid voor de komende 10 jaar met een doorkijk naar de decennia die daarop volgen. Het is de opvolger van de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig (de Nota Heerma). In de Nota Wonen heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Waar de Nota Heerma inzette op decentralisatie en verzelfstandiging van het beleid naar de gemeenten en woningcorporaties, gaat de Nota Wonen een stap verder door de burger centraal te stellen in het woonbeleid. Uit onderzoek is gebleken dat nog onvoldoende wordt ingespeeld op de woonwensen van de burger.

Het woonbeleid van de Nota Wonen richt zich de komende 10 jaar op vijf kernpunten:

  • vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving;
  • kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
  • bevorderen van wonen en zorg op maat;
  • verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit;
  • tegemoet komen aan de groene woonwensen.

Conclusie

Onderhavig plan is in overeenstemming met de doelstellingen en uitgangspunten van de Nota Wonen. Het draagt, zij het in geringe mate, bij aan de groene woonwens.

3.2 Beleid Provincie Gelderland

3.2.1 Structuurvisie 'Streekplan Gelderland 2005'

Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerend ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De provincie heeft haar ruimtelijke visie tot 2015 vastgelegd op de streekplankaart.

In afbeelding 5 is een uitsnede van de streekplankaart weergegeven. Het plangebied is op de streekplankaart aangewezen als waardevol landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0005.jpg"

Afbeelding 5: Uitsnede streekplankaart 'Gelderland 2005' (gelderland.nl).

Een waardevol landschap is volgens de structuurvisie een gebied met een (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Op 16 mei 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Gedelrland een uitwerking van de structuurvisie vastgesteld, Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen. Het buitengebied van Spankeren valt binnen het waardevolle landschap Zuidelijke IJsselvallei. Karakteristiek voor dit gebied is de overgang van de stuwwal met een besloten boslandschap via een halfopen dekzandlandschap naar het open rivierenlandschap van de IJssel. Het is een kleinschalig mozaiklandschap met een grote afwisseling in relatief open en besloten landschappen en in samenhang daarmee de afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw, bos en beken die de flank afstromen. Het bebouwingspatroon kenmerkt zich in de vorm van dorpen langs de rand van het Veluwemassief en op de oeverwallen. Verspreid zijn vele buurtschappen en dorpen en gehuchten liggen van oudsher op hogere plaatsen.

Conclusie

De betrokken gronden zijn volgens de plankaart van de structuurvisie gelegen binnen het Waardevol landschap Zuidelijke IJsselvallei. De bestemmingswijziging doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het waardevolle landschap en is in overeenstemming met de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.3 Beleid Gemeente Rheden

3.3.1 Structuurvisie Rheden 'een droom om in te wonen'

Op 31 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Rheden de structuurvisie 'Een droom om in te wonen' vastgesteld. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 15 tot 20 jaar. Het belangrijkste doel is de leefbaarheid in de gemeente te behouden en te versterken, waarbij de bewoner centraal staat. De gemeente heeft hierbij gekozen voor een ruimtelijke ontwikkeling waarbij het aspect wonen centraal staat.

De gemeente wil met name inzetten op een aantrekkelijk woonklimaat. Hierbij is een versterking van de woonomgeving met natuur en landschap een uitgangspunt. Er is gekozen voor een goed voorzieningenniveau en een kwalitatief goede openbare ruimte.

Onderhavig plan voorziet in de wens naar een aantrekkelijk woonklimaat. Het doet geen afbreuk aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarbij het aspect wonen centraal staat. Daarbij is er sprake van het behouden van de agrarische functie door middel van het hobbymatig houden van paarden. De landbouw speelt een belangrijke rol binnen de gemeente en heeft de afgelopen jaren een teruggang gekend. Het draagt bij aan de versterking van de woonomgeving door middel van natuur en landschap.

Conclusie

Het hobbymatig hergebruiken van het agrarisch perceel met hobbyvee (paarden) met de beoogde inrichting draagt bij aan het behoud van de aanwezige beeldkwaliteit in de gemeente.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Rheden en Rozendaal hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het LOP bestaat uit vier delen:

  1. 1. inventarisatie en analyse;
  2. 2. scenario's en landschapsvisie;
  3. 3. uitvoeringsprogramma;
  4. 4. communicatieproces.

De landschapsvisie (deel 1 en 2) beschrijft hoe de gemeente(s) met het landschap om willen gaan. Het landschap waarin gewerkt, gewoond en gerecreëerd wordt. De activiteiten in het landelijk gebied bepalen het uiterlijk van het landschap en die activiteiten wijzigen in de loop der tijd. De landschapsvisie is het resultaat van de inbreng van bewoners, gebruikers en professionals, rekening houdend met de vele bestaande beleidsplannen. Via het uitvoeringsprogramma (deel 3) zijn enkele projecten geselecteerd om in de periode 2008 - 2012 uit te voeren.

Conclusie

Het voorliggende initiatief ligt in dit LOP in deelgebied 'd, Spankeren Oost'. In het LOP wordt over dit gebied aangegeven dat het landschap kleinschalig ingericht is. Het dorp gaat hier nagenoeg onmerkbaar over in het landelijke gebied. Het karakter wordt niet gedomineerd door agrarisch gebruik maar door de verspreid staande gebouwen en bomenrijen en hagen. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de karakteristieken die genoemd worden in het LOP.

3.3.3 Woonvisie 2009 t/m 2013 'wonen met toekomst'

Vanuit gemeentelijk beleidsoogpunt is de door de gemeenteraad van Rheden op 26 mei 2009 vastgestelde woonvisie 'Wonen met toekomst' van belang. Hierin is een basis gelegd voor het woonbeleid in de periode 2009 t/m 2013. In de woonvisie streeft de gemeente naar een toekomstbestendige woningvoorraad. Hiervoor zijn opgaven geconstateerd, waarop de gemeente beleid ontwikkeld aan de hand van vier pijlers:

  • Het verbeteren van het functioneren van de lokale woningmarkt;
  • Het bieden van keuzemogelijkheden voor de woonconsument;
  • Het werken aan een leefbare en kwalitatief goede woning en woonomgeving;
  • Een actieve opstelling bij het uitvoeren van het woonbeleid.

In vergelijking met de voorgaande periode ligt de focus daarbij meer op kwaliteit en in het bijzonder op een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad. De speerpunten hierbij zijn:

  • werk maken van herstructurering;
  • woningaanpassing ten behoeve van senioren;
  • investeren in duurzaamheid;
  • particuliere woningverbetering.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling en herbestemming van de dienstwoning is in overeenstemming met de uitgangspunten van de woonvisie. Het biedt extra mogelijkheden voor de woonconsument en werkt aan een leefbare en kwalitatieve woonomgeving. Daarbij levert het een bijdrage in de kwaliteitsverbetering van de bestaande woningmarkt van de gemeente Rheden.

3.3.4 Beeldkwaliteitplan

De gemeente Rheden heeft op 27 januari 2009 het beeldkwaliteitsplan voor het landelijk gebied vastgesteld. Het plan is opgesteld als vervanging van de welstandscriteria voor het landelijk gebied in de huidige Welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan geeft aan welke kwaliteit van de bebouwing in samenhang met het landschap wordt nagestreefd. Op deze wijze geeft het beeldkwaliteitsplan het college handvatten om de aanvaardbaarheid van plannen in het landelijk gebied te beoordelen. Daarbij biedt het tevens de burger inzicht in de mogelijkheden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Conclusie

Onderhavig plan kan voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria die gelden voor het gebied ten oosten van de kern Spankeren. Bij de vergunningverlening voor het bouwen wordt hierop definitief getoetst.

3.3.5 Vigerend bestemmingsplan

De betrokken gronden liggen binnen het planologische regime van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied'. In het bestemmingsplan is beleid opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het vigerende bestemmingsplan is op 27 januari 2009 door de gemeenteraad van Rheden vastgesteld en op 11 september 2009 grotendeels goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Gelderland.

Uit raadpleging van de vigerende bestemmingsplankaart blijken de gronden momenteel zijn bestemd als 'Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0006.jpg"

Afbeelding 6 - Uitsnede van het vigerend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (rheden.nl).

De beoogde activiteit van het hobbymatig houden van paarden is niet mogelijk conform de vigerende bestemmingsplanregels. Het is overigens wel volgens het gemeentelijke beleid mogelijk maar er is goedkeuring onthouden aan een algemene regel in de voorschriften van het bestemmingsplan. Dit omdat de regel te algemeen was waardoor het ook mogelijk was om dergelijke paardenbakken in bijvoorbeeld de EHS-natuur en Natura2000 mogelijk te maken zonder dat vooraf voldoende duidelijk was welke consequenties het hierop had. Resultante daarvan is dat met een planherziening, zoals voorliggende, meegewerkt kan worden aan dergelijke initiatieven indien het past in de omgeving. In de betreffende planregels is voorts opgenomen dat het mogelijk is om bij bedrijfsbeëindiging de agrarische bestemming van de dienstwoning te wijzigen in een woonbestemming. Daarbij is er tevens opgenomen dat het mogelijk is om 100% van de voormalige bedrijfsgebouwen af te breken en voor 50% terug te bouwen ten behoeve van de woonbestemming.

Conclusie

Op basis van de geldende voorschriften in het bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Wel past de ontwikkeling in het functieveranderingen beleid van de gemeente. De bedrijfswoning krijgt een woonbestemming en van de gebouwen die gesloopt worden zal maximaal 50% worden teruggebouwd. De paardenbak zal mogelijk gemaakt worden via een agrarische bestemming.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkelingen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit.

Voor het ruimtelijk beleid ten aanzien van het hobbymatig houden van paarden en de milieucontouren van de paardenbak wordt aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. In dit bestemmingsplan is beleid opgenomen voor paardenbakken om voldoende rekening te houden met omwonenden. Volgens dit beleid zijn paardenbakken toegestaan bij burgerwoningen. De maximale afmeting van een paardenbak is 20 x 40 meter. De paardenbak dient geheel of gedeeltelijk binnen een afstand van 50 meter van de burgerwoning gerealiseerd te worden. Tevens dient er tenminste een afstand van 50 meter te zijn tussen de paardenbak en een woning van een derde. Dit plan voldoet daaraan.

Daarnaast moet worden bekeken of de beoogde ontwikkeling past in de omgeving. Levert de nieuwe functie een beperking op voor een functie in de omgeving en / of hindert de nieuwe functie een bestaande functie in de omgeving? In het geval van onderhavig plan gaat het om de herbestemming van de agrarische functie in de vorm van het hobbymatig houden van paarden inclusief een paardenbak en het bestemmen van de dienstwoning als burgerwoning. De omgeving levert geen beperkingen op voor de beoogde functies. In de omgeving zijn voorts geen bedrijven of andere functies gelegen die door deze (woon)functie met enkele paarden in hun huidige noch hun toekomstige functioneren worden gehinderd.

Conclusie

Dit plan is op het vlak van de milieuzonering uitvoerbaar.

4.3 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicobron aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Omdat risico, zeker in een zo druk bevolkt land als Nederland, niet tot 0 is terug te brengen dient er een afweging gemaakt te worden. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende begrippen:

  1. 1. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten;
  2. 2. Plaatsgeboden risico en groepsrisico;
  3. 3. Inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
  4. 4. Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  5. 5. Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Dit plan

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0007.png"

Afbeelding 5: uitsnede risicokaart Gelderland (bron: www.risicokaart.nl)

Hieruit is op te maken dat er vanuit oogpunt van het BEVI noch vanuit oogpunt van buisleidingen op het vlak van externe veiligheid geen redenen zijn om aan de uitvoerbaarheid van dit plan te twijfelen. Nabij het plangebied vindt wel transport plaats van gevaarlijke stoffen over spoor. In onderhavig plangebied is al een woning gesitueerd. Het betreft hier een bestaande situatie. Er is geen sprake van een toevoeging van een kwetsbaar object waardoor dit aspect verder niet van invloed is op het plan.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
In de Wet geluidhinder worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen en verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. Door deze zoneringen is er sprake van een sterke link met de Wro. Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien doet vermoeden worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld. De belangrijkste onderdelen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn:

  • toestellen en geluidwerende voorzieningen;
  • industrielawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai;
  • geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Conclusie

Onderhavig plan voorziet in de functie- en bestemmingwijziging van een agrarisch perceel. In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal wegen en een spoorweg gelegen die mogelijk geluidhinder kunnen veroorzaken. Onderdeel van het plan is de herbestemming van de bestaande dienstwoning tot een burgerwoning. Zowel een dienstwoning (van derden) als een woning zijn in het kader van de Wet geluidhinder een geluidgevoelige bestemming. Gezien vanuit de wet geluidhinder vindt er dan ook geen wijziging van gevoelige bestemmingen plaats. Uitgaande dat er in de huidige situatie sprake is van goede ruimtelijke ordening zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn.

4.5 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet Milieubeheer goedgekeurd en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze titel vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Kleine projecten dragen ‘niet in betekende mate’ (NIBM)bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel ‘in betekende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er derhalve doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-projecten dus niet zal leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit.


Conclusie

Onderhavig plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van ‘niet in betekende mate’. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Voorts komt er via uitvoering van dit bestemmingsplan geen extra verkeer op gang omdat het feitelijke gebruik van het perceel niet anders wordt.

4.6 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Indien sprake is van een functiewijziging zal er een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie.

In het kader van voorliggend plan zal de bestemming op de beoogde locatie aan de Dorpsweg worden gewijzigd. De functie in het plangebied blijft echter nagenoeg gelijk. De gronden waarop de voormalige agrarische bebouwing is gesitueerd zal de agrarische bestemming behouden en worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden.

De bestaande dienstwoning blijft behouden en zal worden herbestemd tot burgerwoning. Het gebruik blijft derhalve gelijk.

Conclusies

Gelet op de aard van de functiewijziging kan worden gesteld dat een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Ecologie

In het kader van de een goede ruimtelijke onderbouwing moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheidt gemaakt naar:

  1. 1. Gebiedsbescherming;
  2. 2. soortenbescherming.

Ad 1: Gebiedsbescherming

Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De verplichtingen die voortkomen uit Europese regelgeving ten aanzien van de bescherming van soorten zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd en zijn de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten in de wet verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  1. 3. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  2. 4. beschermde Natuurmonumenten;
  3. 5. wetlands.

Naast deze drie gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) welke in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  1. 1. Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  2. 2. Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  3. 3. Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Tot slot worden via de Boswet gebieden beschermd. De Boswet heeft als doelstelling de instandhouding van het Nederlandse bos en andere houtopstanden. Op basis van deze wet zijn er regels voor het kappen of herplanten van bos buiten de bebouwde kom. Het kappen van bomen in een bestaand bos, houtwal of houtsingel buiten de bebouwde kom moet minimaal één maand van tevoren melden (kapmelding). De grond waarop deze bomen hebben gestaan moet u opnieuw beplanten. Dit doet u binnen drie jaar. Onder bepaalde omstandigheden is naast herplant ook compensatie toegestaan. Er is een ondergrens aanwezig bestaande uit een rijbeplanting van minimaal twintig bomen of 1.000 m2 bos. Dunnen, als vorm van onderhoud, gericht op de groei van de overblijvende houtopstand is niet meldingsplichtig,

Ad 2: Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied zouden bijzondere soorten kunnen voorkomen dan wel elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende boogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijke zijn.

Dit plan

Uit raadpleging van het natuurloket is gebleken dat er in de omgeving een aantal beschermde natuurwaarden aanwezig zijn. De ontwikkeling doet echter geen afbreuk aan deze waarden. Uit de resultaten van de natuurtoets, zie bijlage 1, volgt dat er geen nader onderzoek nodig is om de gevolgen van de ingreep voor de strikt beschermde soorten uit de Flora- en faunawet te kunnen bepalen. Dat geldt eveneens voor een afwijking in het kader van de flora- en faunawet. Wel gelden de voorwaarden met betrekking tot het broedseizoen van vogels en de zorgplicht.

De EHS is nabij gelegen, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0008.png"

Afbeelding 6: Uitsnede Ecologische Hoofdstructuur (bron: Atlas Groen Gelderland)

Ondanks de ligging buiten de EHS is het van belang dat de ontwikkeling geen afbreuk mag doen aan de omliggende natuurwaarden. De ontwikkelingen vinden allemaal plaats op een bestaand agrarisch perceel. Door het slopen en terugbouwen is er geen sprake van een toevoeging van het aantal gebouwen. De woonbebouwing wordt gehandhaafd, maar de bedrijfsvoering wordt meer dan gehalveerd. Verwacht wordt dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de omliggende natuurwaarden.

Uit raadpleging van de kaart van het Natuurloket blijkt dat de planlocatie nabij een vogel- en een habitatrichtlijn is gelegen. Daarbij zijn er in de omgeving verschillende natuurbeschermingsgebieden gelegen. Spankeren maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Veluwe. Door de provincie Gelderland aangewezen als waardevol landschap. Verder ligt ten westen van Dieren en Spankeren het Natura 2000 gebied Veluwe. Een deel van het gebied is aangewezen als Nationaal Park Veluwezoom. De afstand tussen het plangebied en het Natura 2000 gebied bedraagt echter 2 à 3 kilometer. Aan de oostkant van het plangebied en spoorlijn ligt nog een Natura 2000 gebied, te weten Uiterwaarden IJssel. De afstand tot dit gebied bedraagt 300 meter. Gelet op de aard van dit plan en de afstanden tot deze gebieden is het niet aannemelijk dat door dit plan een negatief effect op die gebieden merkbaar zal zijn.

4.8 Water

Algemeen

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:

  1. 1. Afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  2. 2. Opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  3. 3. Goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.

Op nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt. Denk aan de Waterwet uit 2009, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

Watertoets

In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn. De, kernachtige, samenvatting van onderstaande tabel is dat er feitelijk niets verandert in het plangebied. Het regenwater wordt in de omgeving geïnfiltreerd en daar is meer dan voldoende ruimte voor.

Thema Toetsvraag Relevant
Hoofdthema's
Veiligheid 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?
1. Nee
2. Nee
Riolering en afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
1. Nee
2. Nee
3. Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater) 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
1. Nee
2. Ja
3. Nee
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee
Oppervlaktewaterkwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
1. Nee
2. Nee
3. Nee
Grondwaterkwaliteit Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënsiche of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
1. Nee
2. Nee
Verdroging Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? Nee
Natte Natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
1. Nee
2. Nee
Inrichting en Beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
1. Nee
2. Nee
Aandachtsthema's
Recreatie Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Conclusie

Het plan voorziet in het uitgangspunt van geohydrologisch neutraal bouwen. Er is (meer dan) voldoende ruimte om te voorzien in infiltratiemogelijkheden ter plaatse waardoor in het kader van de uitvoerbaarheid in de zin van de Wro het aspect water verder geen onderwerp is. Met het Waterschap Veluwe is over deze paragraaf vooroverleg (bijlage 2) geweest.

4.9 Verkeer En Parkeren

De boerderij wordt ontsloten op de Dorpsweg. Dit geldt voor zowel de woning als de omliggende agrarische gronden. De dienstwoning behoudt zijn woonfunctie. Het voornemen is om de agrarische gronden in te richten ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden, wat niet onder de agrarische bedrijfsvoering valt. De bewoning wordt gehandhaafd maar de bedrijfsvoering wordt meer dan gehalveerd.

Gelet op deze halvering kan worden aangenomen dat er een afname in het aantal verkeersbeweging te verwachten valt. Dit zal ten goede gaan van de huidige verkeersintensiteit op de Dorpsweg.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen op het gebied van verkeer en parkeren. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

Door ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992), dat vertaald is in de wet op de archeologische Monumentenzorg, heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. In dit verband is een verkenning gedaan om de archeologische potentie in te schatten. Deze verkenning is gedaan aan de hand van:

  • provinciaal beleid;
  • gemeentelijk beleid.

4.10.1 Provinciaal beleid

De Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Gelderland. De Cultuurhistorische waardenkaart (zie afbeelding 9) maakt de historische geografische waardering van de provincie Gelderland inzichtelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0009.jpg"

Afbeelding 9: Fragment uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland geldt voor de betrokken gronden de waardering 'Midden'.

4.10.2 Gemeentelijk beleid

Op 24 juni 2008 is de archeologienota Uitgediept vastgesteld door de gemeenteraad van Rheden. De nota is opgesteld naar aanleiding van de invoering van de Wet op archeologische monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007. Deze wet schrijft voor dat bij alle ruimtelijke ingrepen de gemeente verplicht is af te wegen wat de consequenties zijn van de ingrepen voor het archeologisch erfgoed. De Wamz geeft aan dat deze plicht in principe geldt voor alle ingrepen boven de 100 m².

In de archeologienota heeft de raad bepaald dat slechts in een beperkt aantal gebieden de wettelijke norm wordt gehanteerd. Voor de gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting is de norm versoepeld naar ingrepen die een omvang hebben van 250 m² of méér én waarbij de diepte van de ingreep groter is dan 30cm. Voor de kleinere ingrepen noch voor grotere ingrepen die niet tot 30cm diepte gaan hoeft een bodem onderzoek te worden uitgevoerd. Dit geldt eveneens voor de gebieden met een lage archeologische verwachting. In het bestemmingsplan staat aangegeven in welke gevallen en gebieden een omgevingsvergunning geldt. Indien de initiatiefnemer van de omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden kan aantonen dat de bodem in het verleden al verstoord is geweest kan de omgevingsvergunningplicht komen te vervallen.

In het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied' is een waardenkaart cultuurhistorie opgenomen. Uit raadpleging van de kaart, zie afbeelding 10, blijkt dat het plangebied deels is aangemerkt als een Archeologisch onderzoeksgebied en deels is aangemerkt als een Archeologisch aandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPLG8-0003_0010.jpg"

Afbeelding 10: Fragment cultuurhistorische waardenkaart vigerend bestemmingsplan 'Landelijk gebied'

Uitgaande van de waardering is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wenselijk. Echter, voor de gebieden aangeduid als Archeologische aandachtsgebied is het niet nodig om onderzoek te verrichten bij werken en/of werkzaamheden die qua omvang niet groter zijn dan 100 m² en niet óók dieper dan 30 cm onder het maaiveld gaan. Voor de aanduiding 'Archeologische onderzoeksgebieden' geldt een zelfde principe als hiervoor maar dan met als grenswaarde een omvang van 250 m².

Conclusie

Zowel in de provinciale waardenkaart als in de cultuurhistorische waardenkaart van het vigerende bestemmingplan blijkt dat de gronden een archeologische waarde hebben. Dit houdt in dat er mogelijk archeologische en of cultuurhistorische sporen aanwezig zijn in de bodem. Voor een dergelijke waardering is het uitvoeren van een verkennend archeologisch onderzoek wenselijk. Een onderzoek is noodzakelijk wanneer men voornemens is grondverstorende werkzaamheden uit te voeren.

In onderhavig geval kan er niet gesproken worden van ingrijpende en grondverstorende werkzaamheden. Het plan omvat de sloop van twee schuren en een mestdepot. De nieuwe bebouwing zal op dezelfde plek worden teruggebouwd. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemeen

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit moeten worden gepubliceerd. Hierbij wordt de gelegenheid geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien er geen beroep is ingesteld treedt het bestemmingsplan daags na afloop van de ter inzage termijn in werking. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling.

5.2 Plankaart

Op de plankaart wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  1. 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
  2. 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc.. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in één regel maar ook in meerdere planregels en kunnen ook een gehele 'eigen' planregel hebben.

5.3 Regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsregels met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Voorts zijn er (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Tot slot kunnen er wijzigingsbevoegdheden opgenomen zijn. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld;
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht;
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

5.4 Reikwijdte Werking Onderhavig Bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken. De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen bouwvergunning. Bouwplannen dienen tevens te voldoen aan de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad) als aan redelijke eisen van welstand (Welstandsnota, vastgesteld door de gemeenteraad). Bouwplannen zullen daarom naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens aan de bouwverordening en de welstandsnota worden getoetst.

5.5 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart (ook wel verbeelding genoemd) en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  1. 5. Agrarisch waarbij de agrarische bestemming wordt neergelegd passend bij de in de omgeving voorkomende agrarische gronden. Een nieuw bedrijf is hierbij niet mogelijk omdat een bouwvlak ontbreekt. Daar waar de paardenbak komt is dat aangeduid op de plankaart. Datzelfde geldt ook voor een nieuw bijgebouw bij de woning in het agrarische perceel;
  2. 6. Wonen waarbij de woonbestemming wordt neergelegd. Onder wonen valt natuurlijk de hoofdmassa van de woning als ook aan huis verbonden beroepen e.a..

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zijn via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.
Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie’, artikel 6.12, lid 2 van de Wro is kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  2. b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6:13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en;
  3. c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6:13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d niet noodzakelijk is.

In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project volledig geregeld wordt in de anterieure overeenkomst.

Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het afsluiten van de anterieure overeenkomst aangetoond.

Hoofdstuk 7 Procedure

Vooroverleg en inspraak

Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie

heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening geeft aan dat plannen van lokaal

belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard

van dit bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.

Aangezien het plan bestaat uit een bestemmingswijziging van beperkte omvang, is ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening alleen vooroverleg gepleegd met het Waterschap Veluwe.

Uit de reactie van het waterschap d.d. 2 december 2010 blijkt dat het waterschap geen opmerkingen heeft op onderhavig bestemmingsplan. De reactie is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor. Gezien het

vorenstaande is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven.

De vooraankondiging is op 17 november 2010 geplaatst op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad. De Rhedenaar wordt tevens geplaatst op de website van de gemeente.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van 23 december 2010 tot en met 2 februari 2010 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.

Via www.ruimtelijkeplannen.nl konden ze worden ingezien en worden gedownload.

De verbeelding op papier lag tevens ter inzage in het gemeentehuis en in het

gemeentelijk informatiecentrum te Dieren.

Gedurende de termijn dat het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen zijn er geen zienswijzen ingediend.

De gemeenteraad heeft op 29 maart 2011 het ebstemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Natuuronderzoek

Bijlage 1 Natuuronderzoek

Bijlage 2 Vooroverlegreactie Waterschap Veluwe

Bijlage 2 Vooroverlegreactie waterschap Veluwe