Bestemmingsplan Laag-Soeren, locatie Harderwijkerweg 27-29
Bestemmingsplan - Gemeente Rheden
Vastgesteld op 23-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Laag-Soeren, locatie Harderwijkerweg 27-29 van de gemeente Rheden;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0275.BPLS5-VA01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanduidingsvlak
een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bed and breakfast
het bieden van kortstondig toeristisch verblijf en ontbijt aan huis;
1.8 beroep aan huis
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig beroep (of daarmee gelijk te stellen activiteiten) dat in een woning danwel (vrijstaande) bijgebouwen wordt uitgeoefend, inclusief ondergeschikte detailhandel;
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.12 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.13 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd;
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;
1.17 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.18 bovenbouw
een gedeelte van een hoofdgebouw dat moet passen binnen de contour die ontstaat door:
- a. een verticale verlenging van twee zijden van het op de plankaart aangegeven bouwvlak met 1,20 meter, gerekend vanaf de bovenkant van de onderliggende bouwlaag, gevolgd door een schuin vlak met een binnenhoek van 60 graden, en
- b. een verticale verlenging van de overige zijden;
en welke contour slechts mag worden doorbroken door dakkapellen.
(Binnen deze contour kunnen zich mogelijk één of meer bouwlagen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);
1.19 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie, afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.22 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
1.23 maatschappelijke voorziening
culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.24 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatiehuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.25 onderbouw
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen (en waarbinnen zich één of meer bouwlagen kunnen bevinden die niet worden meegeteld bij het aantal bouwlagen zoals bedoeld in de artikelen in hoofdstuk 2 van deze regels);
1.26 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.27 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.28 peil
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;
1.29 seksinrichting
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;
1.30 voorste bouwgrens
elke naar de weg gekeerde bouwgrens;
1.31 woning
een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van een huishouden;
1.32 zorgwoning
woning waarbij aan de bewoners professionele zorg wordt verleend. Het gaat om een concentratie van zorgcliënten in specifieke woonvormen waarin die cliënten zijn gehuisvest in verband met de professionele zorg die hen daar kan worden verleend.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen in de categorieën A en B die zijn genoemd in de als bijlage bij deze regels opgenomen Lijst van maatschappelijke voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' zijn tevens zorgwoningen toegestaan;
- c. verkeers- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken, watergangen en waterpartijen, straatmeubiliair en andere bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om een maatschappelijke voorziening toe te staan die niet is genoemd in Bijlage 1 Lijst van maatschappelijke voorzieningen en die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met een maatschappelijke voorziening die wel in de lijst is opgenomen.
- b. Afwijkingen als bedoeld onder a kunnen alleen worden verleend voor zover geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan en geen aantasting plaatsvindt van:
- 1. de milieusituatie;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de externe veiligheid;
- 6. het straat- en bebouwingsbeeld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene regels
- a. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
- b. Bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak worden buiten beschouwing gelaten:
- 1. ondergeschikte bouwdelen als funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, dakoverstekken, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en goten mits het bouwvlak met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden;
- 2. erkers, luifels, balkons en brandtrappen voor zover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw, mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
- 3. entreepartijen op de begane grond, voor zover zij ondergeschikt zijn aan de gevel van het hoofdgebouw mits het bouwvlak met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
- c. Een bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij daaraan een maximum is gesteld in de vorm van een aantal vierkante meters aan gebouwen;
- d. Bij het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte worden buiten beschouwing gelaten: liftschachten, trappenhuizen, balustrades, balkonhekken en opbouwen voor technische installaties.
5.2 Ondergronds bouwen
- a. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 is het ondergronds bouwen toegestaan voor:
- 1. ruimten die een functionele eenheid vormen met en/of dienstbaar zijn aan de toegestane functies;
- 2. voorzieningen voor het ter plaatse bergen of infiltreren van hemelwater en/of huishoudelijk afvalwater, voor zover geen negatieve gevolgen optreden voor het grondwatersysteem.
- b. Constructies ten behoeve van de ontsluiting van de ondergrondse ruimte zijn slechts toegestaan binnen het betreffende bouwperceel.
- c. Ondergronds gerealiseerde of te realiseren bouwwerken blijven bij de berekening van het toegestane bebouwde oppervlakte en het toegestane bebouwingspercentage buiten beschouwing, tenzij hierover in deze regels expliciet anders is bepaald.
- d. Binnen de bestemmingen als gegeven in Hoofdstuk 2 mogen ondergrondse bouwwerken worden gebouwd met een diepte van maximaal 4 meter respectievelijk 6 meter voor rioleringswerken.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Als strijdig met de bestemming of het plan wordt in elk geval aangemerkt het (doen of laten) gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het opslaan, lozen of storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, voer- of vaartuigen of machines.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een bouwvlak wordt verschoven indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, of in het belang is van een technisch of ruimtelijk dan wel cultuurhistorisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, met dien verstande dat de afwijking maximaal 1 meter mag bedragen;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat schotelantennes worden geplaatst, waarbij aan de zijde van het openbare gebied de afwijking slechts gegeven kan worden voor zover de antenne wordt geplaatst binnen het horizontale en verticale vlak van een balkon.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Laag-Soeren, locatie Harderwijkerweg 27-29'.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van ……………
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Van Maatschappelijke Voorzieningen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen vastgelegd. Een bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat het bestemmingsplan juridisch toelaat. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft en wat de mogelijkheden zijn. Het digitale plan is bij een verschil ten opzichte van de papieren versie leidend. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.
1.2 Aanleiding Bestemmingsplan
Aan de Harderwijkerweg 27-29 is een woonzorg complex gelegen voor verstandelijk gehandicapten. Er is verzocht om het bestemmingsplan aan te passen waardoor er een extra woongebouw opgericht kan worden. Het vigerend bestemmingsplan voorziet ter plaatse in een bouwvlak waarvan 1600 m2 bebouwd mag worden, met een maximale hoogte van 7 meter. Het beoogde vierde woongebouw is in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Het woongebouw past niet binnen de bestemming (Voorzieningen, alleen toegestaan maatschappelijke instelling), het gebouw past niet qua maatvoering (hoogte en oppervlakte) en het gebouw is geprojecteerd buiten het bouwvlak.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt het bouwvlak aan de oostzijde beperkt vergroot waardoor het nieuwe geprojecteerde woongebouw er binnen past, wordt de maximale bouwhoogte verhoogd van 7 naar 9 meter en wordt de maximaal toegestane bebouwing verhoogd van 1.600 m2 naar 2.000 m2. Daarnaast wordt het toegestane gebruik gewijzigd waardoor zorgwoningen zijn toegestaan.
1.3 Ligging Plangebied
Het plan heeft betrekking op het perceel gelegen aan Harderwijkerweg 27-29 te Laag Soeren, kadastraal bekend gemeente Dieren, sectie P, nummers 2972 en 4766. Het plangebied ligt aan een doorgaande weg en maakt onderdeel uit van een lintbebouwing van het dorp Laag Soeren. Op onderstaande afbeeldingen is de locatie op dorps- en perceelsniveau weergegeven.
Afbeedling ligging plangebied
1.4 Geldende Bestemmingsplan
Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Laag-Soeren dat op 27 maart 2007 is vastgesteld. Het perceel heeft hierin de bestemming Voorzieningen met aanduiding 'Maatschappelijke instelling'. Dit betekent dat er binnen de bestemming enkel maatschappelijke instellingen zijn toegelaten.
Op het perceel ligt een bouwvlak waarin de gebouwen moeten worden opgericht. Voor gebouwen binnen het bouwvlak geldt een maximum bebouwingsoppervlak van 1600 m2 en een maximale bouwhoogte van 7 meter.
Hieronder is een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan Laag Soeren weergegeven.
Afbeelding uitsnede uit de geldende plankaart Laag-Soeren
Hoofdstuk 2 Gewenste Situatie
2.1 Planbeschrijving
Schreuderhuizen is een instelling die zorg, begeleiding en behandeling biedt aan mensen met een verstandelijke beperking. Dit wordt gedaan op een aantal vestigingen in de regio Arnhem - Dieren. Een van deze vestigingen is al sinds jaren gesitueerd in Laag Soeren. De locatie kenmerkte zich tot enkele jaren geleden door een woongebouw uit de jaren '50/'60 aan de doorgaande weg Harderwijkerweg, met daarachter een gebouw uit 2003. Aangezien de bebouwing uit de jaren '50/'60 niet meer voldeed aan de eisen van de huidige tijd en de huidige zorgverlening, is geruime tijd geleden besloten tot een gefaseerde, vervangende nieuwbouw.
De vervangende nieuwbouw welke onlangs is gerealiseerd, is mogelijk gemaakt via een projectbesluit. Dit omdat het gebruik voor de locatie voor Harderwijkerweg 27-29 niet correct was vastgelegd in het bestemmingsplan. Schreuderhuizen kan door de nieuwbouw weer huisvesting aan haar bewoners aanbieden die voldoet aan de hedendaagse eisen. Schreuderhuizen voorziet een groei van de bewoners op deze locatie. Door de huidige nieuwbouw zijn de grenzen van het huidige bestemmingsplan bereikt. Schreuderhuizen wenst het bestemmingsplan zodanig te wijzigen dat er in de toekomst een vierde woongebouw, vergelijkbaar qua omvang met de huidige woongebouwen, gerealiseerd kan worden. Op de onderstaande afbeeldingen is de huidige situatie en de gewenste situatie weergegeven. De hieronder weergegeven gewenste sitatie betreft een indicatieve weergevan zoals het eruit zou kunnen komen zien. Het daadwerkelijke plan dient nog uitgewerkt te worden en kan er anders uit komen te zien.
Qua systematiek wordt aangesloten op het bestemmingsplan Laag-Soeren, zij het dat inmiddels landelijke digitale handreikingen zijn opgesteld met betrekking tot het opstellen van bestemmingsplannen. Hieraan wordt uiteraard voldaan.
huidige situatie Harderwijkerweg 27-29
gewenste situatie
2.2 Stedenbouwkundige Beoordeling
Het bestemmingsplan Laag-Soeren voorziet in een bouwvlak welke voor 1600m² bebouwd mag worden met een maximale hoogte van 7 meter ten behoeve van een maatschappelijke voorziening. Het beoogde vierde woongebouw is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het woongebouw past niet binnen de bestemming (Voorzieningen, alleen toegestaan maatschappelijke instelling), het gebouw past niet qua maatvoering (hoogte en oppervlakte) en het gebouw is geprojecteerd buiten het bouwvlak.
Ten aanzien van de woonfunctie is in het kader van het projectbesluit reeds aangegeven dat deze functie op deze locatie in het dorp passend wordt geacht. Het betreft immers het voortzetten van het huidige gebruik. Eveneens is in het projectbesluit stedenbouwkundig bepaald dat de maximale hoogtemaatvoering bijgesteld kan worden, mits de maximale hoogte van belendingen niet wordt overschreden. Voorts is het complex gesitueerd op een royaal perceel aan de Harderwijkerweg. De bebouwing is ruim van de openbare ruimte gelegen en het terrein kent een parkachtige uitstraling. Gesteld wordt dat met de oppervlakte overschrijding en de situering van de nieuwbouw geen afbreuk wordt gedaan aan deze karakteristieken, maar dat het vierde woongebouw zich in samenhang met de overige bebouwing op het perceel manifesteert. Stedenbouwkundig kan dan ook in principe worden ingestemd met het voorliggende verzoek.
2.3 Afweging
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat met het mogelijk maken van het bouwplan geen ruimtelijke bezwaren zijn gemoeid. Ten aanzien van het huidige functionele gebruik van de gebouwen voor bijzondere woonvormen bestaat geen bezwaar, temeer deze functie hier al decennia lang plaats vindt. Voor wat betreft de woonfunctie is in het kader van het projectbesluit reeds aangegeven dat deze functie op deze locatie in het dorp passend wordt geacht. Ten aanzien van de hogere bouwhoogte kan aangegeven worden dat een hogere hoogte dan 7 meter beter aansluit bij de maximale hoogten van 9 meter van de gebouwen in de omgeving. Voor het overige is het bouwplan passend in het bestemmingsplan Laag Soeren en daarmee in overeenstemming met het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijk
Het ruimtelijke beleid is op rijksniveau verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 in werking is getreden. In de SVIR zijn diverse beleidsnota's geactualiseerd en geïntegreerd, waaronder de nota Ruimte uit 2006 en de nota Mobiliteit. In de SVIR schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vastgelegd welke nationale belangen moeten worden betrokken bij het vaststellen van een bestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan bevat geen aspect dat het Barro is vastgelegd. Evenmin raakt het rijksbeleid.
3.2 Provincie
Na de invoering van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De provinciale visie op ruimtelijk gebied is vastgelegd in deze algemene structuurvisie. De structuurvisie is erop gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten in Gelderland worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het provinciale beleid richt zich op het groenblauwe raamwerk (natuur en water) en het rode raamwerk (stedelijke functies en infrastructuur). Het overige provinciale grondgebied wordt het multifunctionele gebied genoemd en is het domein van de gemeenten die daartoe in regionaal verband samenwerken.
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG), laatstelijk gewijzigd op 27 juni 2012 welke wijziging op 5 juli 2012 in werking is getreden, zijn punten van provinciaal ruimtelijk beleid juridisch vastgelegd.
Het dorp Laag Soeren valt, evenals de locatie van Schreuderhuizen, binnen bestaand bebouwd gebied. Het beleid met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden wordt, voorzover het plannen van lokale aard zijn, tot de beleidsvrijheid van de lokale overheid gerekend.
Wel valt het dorp Laag Soeren, en dus ook de locatie van Schreuderhuizen, binnen het Waardevol landschap Zuidelijk IJsselvallei, zoals dat nader is uitgewerkt in de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen. De kernkwaliteiten van dit landschap zijn:
- overgang van stuwwal met besloten boslandschap via halfopen dekzandlandschap naar open rivierenlandschap IJssel;
- kleinschalig mozaieklandschap met grote afwisseling van relatief open tot esloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw (met name weidebouw), bos en beken die van de flanken stromen;
- blokverkaveling maar ook grote afwisseling in perceelsvormen;
- bebouwingspatroon in de vorm van dorpen langs de rand van het Veluwemassief en op de oeverwal; verspreid vele buurtschappen;
- vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en rivier;
- het Apeldoorns kanaal vormt een markant en cultuurhistorisch element in het landschap.
Gezien het feit dat het onderhavige bestemmingsplan in vergelijking met het vigerend bestemmingsplan slechts een beperkte verrruiming van de bouwmogelijkheden mogelijk maakt, kan geconcludeerd worden dat, mede gezien de hierboven genoemde kernkwaliteiten, geen strijdigheid ontstaat met het Waardevol landschap Zuidelijke IJsselvallei.
3.3 Gemeente
Begin 2006 is de Ruimtelijke structuurvisie Een droom om in te wonen vastgesteld. Deze visie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 aan met een doorkijk naar 2030. Bij de voorbereiding van deze visie is met diverse belangengroepen gesproken over verschillende mogelijkheden in de dorpen en het buitengebied. De gemeente kiest voor een versterking van de woonomgeving.
Bij de ruimtelijke ingrepen die daarvoor nodig zijn vormen de kwaliteiten van natuur en landschap het vanzelfsprekend uitgangspunt. In de structuurvisie wordt als hoofdopdracht genoemd het behouden en versterken van de bestaande kwaliteit.
In de Woonvisie, vastgesteld door de raad op 26 mei 2009, is de lijn voor de jaren 2009 t/m 2013 dat expliciet aandacht uitgaat naar het verbeteren van de kwaliteit bestaande woningvoorraad. Omschreven is dat de gemeente Rheden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. In vergelijking met de voorgaande periode ligt de focus meer op kwaliteit en in het bijzonder op een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad. Speerpunten zijn: werk maken van herstructurering, woningaanpassingen ten behoeve van senioren, investeren in duurzaamheid en particuliere woningverbetering. Daarnaast blijft nieuwbouw een belangrijk item.
Met het voorliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke Woonvisie.
In juni 2011 heeft de gemeenteraad een aantal uitgangspunten voor nieuwe woningbouw initiatieven vastgesteld. Op basis daarvan is de gemeente terughoudend bij het verlenen van medewerking aan nieuwe (particuliere) initiatieven waarbij per saldo meer dan 5 woningen aan de voorraad worden toegevoegd. In onderhavig plangebied worden geen reguliere woningen toegevoegd.
Hoofdstuk 4 Haalbaarheidsonderzoeken
Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.
4.1 Geluid
De Wet geluidhinder is voor het onderdeel weg- en railverkeerslawaai van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die zijn geprojecteerd binnen zones van (al dan niet) in het plangebied gelegen wegen. Wegen die deel uitmaken van een woonerf en van een 30-kilometer zone zijn daarvan uitgezonderd. De locatie waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft, is gelegen aan de Harderwijkerweg.
In opdracht van Wiegerinck Architectuur Stedenbouw heeft DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek). Uit de resultaten komt naar voren dat de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB ter plaatse van bouwblok C wordt overschreden door de Harderwijkerweg: de geluidsbelasting bedraagt maximaal 54 dB. De maximale hogere grenswaarde van 63 dB wordt daarmee niet overschreden.
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is de mogelijkheid voor het nemen van maatregelen in de bron- en overdracht in ogenschouw genomen. Aan de hand van deze rapportage kan de gemeente bepalen, of geluidsmaatregelen getroffen worden en in welke mate. Afhankelijk daarvan zal voor de bouw van de woning hogere grenswaarden benodigd zijn. Cumulatie van geluid is bij dit plan niet aan de orde, de Harderwijkerweg is de enige relevante geluidsbron. Door middel van gevelisolatieberekeningen moet worden aangetoond dat de waarde voor het binnenniveau niet worden overschreden.
Het ontwerp besluit tot vaststelling van hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting heeft met ingang van 15 mei 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de tervisielegging zijn geen zienswijzen tegen het ontwerp besluit tot vaststelling van hogere waarde ingediend. Bij besluit van 7 juli 2014 zijn hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld (zie Bijlage 2 Besluit hogere waarden).
4.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Voor dit bestemmingsplan is door 'BOOT organiserend ingenieursburo BV' een bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 Bodemonderzoek). De conclusies uit het bodemonderzoek luiden als volgt. De licht verhoogde concentraties (kwik, PCB in de bovengrond en barium in het grondwater) geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen. De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor de voorgenomen realisatie en in gebruik hebben van een woonzorgcomplex.
4.3 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie. De VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 wordt als hulpmiddel gebruikt om te beoordelen of een voldoende scheiding aanwezig is tussen milieubelastende bedrijven enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen bedrijven en woningen. In deze uitgave worden per bedrijfstype richtafstanden gegeven. De lijst geeft richtafstanden voor de aspecten geur, stof, lawaai en gevaar. Daarbij wordt uitgegaan van gemiddeld moderne bedrijven. Aldus wordt een ruimtelijke scheiding bereikt tussen hinderveroorzakende functies en hindergevoelige functies.
In onderhavige situatie betekent milieuzonering het volgende. Op basis van de inrichtingenlijst in het bestemmingsplan Laag Soeren vallen de activiteiten van Schreuderhuizen zorgverlening onder inrichtingscode 85.4 met de omschrijving verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, bijzondere woonvormen en internaten. De bijbehorende grootste afstand die de inrichting (in dit geval Schreuderhuizen) moet aanhouden ten opzichte van een gevoelige functie is 10 meter. De afstandsmaat van 10 meter van een inrichting betekent dat de inrichting passend is. Uit het oogpunt van milieuzonering zijn er verder geen belemmeringen ten aanzien van de via dit projectbesluit geboden mogelijkheden. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de activiteiten van Schreuderhuizen in het kader van milieuzonering passend zijn.
4.4 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. De Wm heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gevallen (artikel 5.16 Wm):
- het bestemmingsplan leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan blijft ten minste gelijk;
- het bestemmingsplan draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen;
- de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
In het Besluit niet in betekende mate bijdragen, laatstelijk gewijzigd op 7 juni 2012, is dit verder uitgewerkt.
Bij ministeriële regeling, de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling NIBM), zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen.
Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig te toetsen aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen luchtkwaliteitsonderzoek meer nodig zijn.
Op 15 januari 2009 is daarnaast een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur in het Staatsblad gepubliceerd. Gemeenten en provincies moeten volgens het Besluit Gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) per 16 januari 2009 rekening houden met grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide bij besluiten over de realisering van zogenoemde gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen. Voor locaties binnen 300 meter van rijkswegen of binnen 50 meter van provinciale wegen moet eerst worden onderzocht of de Europese normen voor fijn stof en stikstofdioxide worden overschreden, of dat dit dreigt te gebeuren. Als uit het onderzoek blijkt dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, mag er geen school, verzorgingstehuis, et cetera worden gevestigd.
Voor onderhavig plangebied geldt dat de ontwikkeling:
- valt binnen het Besluit NIBM;
- niet ligt in de zone van een rijks- of provinciale weg zoals bedoeld in het Besluit Gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
- daarom geen onderzoek behoeft naar de luchtkwaliteit.
4.5 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en objecten wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven kwetsbare objecten zijn. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen/voorzieningen zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.
De VGGM heeft advies uitgebracht over dit bestemmingsplan (zie Bijlage 7 Adviesbrandweer). Naar aanleiding van dit advies is de toelichting aangepast.
De locatie ligt aan de Harderwijkerweg (gemeentelijke weg) in de dorpskern Laag Soeren. Buiten de dorpskern Laag Soeren vanaf de grens met de gemeente Brummen is de Harderwijkerweg een provinciale weg N786. Het vervoer van gevaarlijke stoffen (vooral LPG) over deze route is niet uitgesloten.
Verantwoording groepsrisico
Naar het aspect externe veiligheid is geen onderzoek verricht. Dit vanwege het feit dat het plangebied buiten de invloedsgebieden van gevaarlijke inrichtingen of aandachtsgebieden voor transportroutes ligt. Wel is op advies van de VGGM gekeken naar de verantwoording van het groepsrisico omdat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Harderwijkerweg niet kan worden uitgesloten.
- Maatregelen aan de bron
Dit bestemmingsplan voorziet niet in maatregelen. Maatregelen aan de bron liggen buiten het bereik van de initiatiefnemer.
- Nut en noodzaak van de ontwikkeling
Aan de Harderwijkerweg 27-29 is een woon-zorgcomplex gelegen voor verstandelijk gehandicapten. Er is verzocht om het bestemmingsplan aan te passen, waardoor er een extra woongebouw opgericht kan worden.
- De mogelijkheid van zelfredzaamheid van de bevolking
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk waarbij een groep kwetsbare bewoners zijn betrokken. Deze groep mensen is minder zelfredzaam.
-Scenario's en effectafstanden
In het algemeen zijn de scenario's hiervoor een BLEVE, plasbrand of lekkage van een giftig gas of vloeistof. Het schadegebied bij een BLEVE van een tankwagen is daarbij respectievelijk 150 meter (100% letaalafstand) en 308 meter (1% letaalafstand). Het schadegebied bij een plasbrand van een tankwagen langs de weg is daarbij respectievelijk 35 meter (100% letaalafstand) en 60 meter (1% letaalafstand).
De locatie ligt daarmee (grotendeels) binnen 100% letaalafstand van het beide scenario's.
-De mogelijkheid voor de bestrijding van een calamiteit
In de regel zal de bestrijding bij een dreigende BLEVE bestaan uit het blussen van de brand die de LPG tankwagen aanstraalt en het koelen van de aangestraalde tankwagen. Bij een plasbrand zal de inzet zich richten op het met schuim blussen van de plasbrand.
Langs de provinciale weg en nabij de locatie is slechts beperkt bluswater beschikbaar. Het water uit het Apeldoorns-Dierens kanaal kan eventueel ingezet worden voor de bestrijding van een incident op de provinciale weg.
De overige voorgestelde adviezen van de VGGM kunnen niet in het bestemmingsplan worden geborgd.
Conclusie
Het bestemmingsplan geeft de mogelijkheid voor een uitbreiding van een zorgcomplex. Gezien het vorenstaande wordt de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt uit een oogpunt vanuit veiligheidsrisico's als een acceptabele ontwikkeling gezien. Desalniettemin resteert er een restrisico. Dit risico wordt gezien de kans acceptabel bevonden. Ten slotte wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling zelf uit het oogpunt van externe veiligheid geen risico vormt.
4.6 Verkeer
De toename van het aantal verkeersbewegingen door de komst van een woongebouw is beperkt en de Harderwijkerweg heeft een meer dan voldoende capaciteit om dit aan te kunnen.
Uitgangspunt is dat op het bijbehorende terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Van dit uitgangspunt kan onder voorwaarden worden afgeweken. Dit aspect wordt getoetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de normen die de Bouwverordening bevat. Vooralsnog bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat het parkeren niet kan worden opgelost. Op het terrein is in ruime mate gelegenheid om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
4.7 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zoals bijvoorbeeld de daken.
In de Wet ruimtelijke ordening is afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen vastgelegd. In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn. In die gevallen dient te worden aangetoond dat er geen negatieve of verstorende gevolgen zijn te verwachten voor het watersysteem. Door een geohydrologisch onderzoek, met een onderzoek naar de doorlatendheid, kunnen de effecten worden bepaald. Zowel de situatie tijdens de uitvoering als de definitieve situatie moeten aan de orde komen. Bij nieuwbouw is het op grond van het gemeentelijk rioleringsplan verplicht het op eigen terrein vallende hemelwater ter plaatse te verwerken, tenzij dit niet mogelijk blijkt te zijn. Het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakten zal in de bodem worden opgevangen.
Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.
waterhuishoudkundig aspect | relevant | omschrijving | |
1 | veiligheid | nee | In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot zomer- en/of winterbed van de IJssel. |
2 | wateroverlast | nee | In het plangebied bevinden zich geen natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en/of overstromingsvlaktes. |
3 | riolering | Ja | Ja: Voorkomen dient te worden dat schoon regenwater wordt afgevoerd via het riool (vasthouden-bergen-afvoeren) In het plangebied is gemengde riolering aanwezig waarop vuil water mag worden geloosd. |
4 | watervoorziening | nee | Nee: Het plan ligt niet in een beschermingsgebied voor drinkwaterwinning. |
5 | volksgezondheid | nee | Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In het plangebied bevinden zich wel/geen gemengde riooloverstorten. |
6 | bodemdaling | nee | Binnen het plangebied bevindt zich geen (deels) zettinggevoelige ondergrond. |
7 | grondwateroverlast | Ja | Ja: In het plangebied is mogelijk sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor kunnen schijngrondwaterstanden aanwezig zijn. |
8 | oppervlaktewaterkwaliteit | Ja | In de omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Water kan wel indirect afgevoerd worden via sloten in en buiten plangebied naar Soerensebeek waar (HEN) waterkwaliteitseisen voor gelden. |
9 | grondwaterkwaliteit | nee | Binnen het plangebied ligt geen grondwaterbeschermingsgebied voor een drinkwatervoorziening of infiltratiegebied voor (kwelafhankelijk) natuurgebied. |
10 | verdroging | nee | Binnen het plangebied is geen gebied aangemerkt als verdrogingsgevoelig. |
11 | natte natuur | ja | Het plangebied bevat een hydrologische beïnvloedingszone rond natuurgebieden of ecologische wateren. Zie punt 8. |
12 | inrichting en beheer | nee | Binnen het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren van het waterschap. Het plangebied betreft particulier terrein. |
Ad 3 en 7 : De bovenlaag van de bodem in het plangebied is matig waterdoorlatend, terwijl de ondergrond goed tot zeer goed doorlatend is. Door toepassing van profielverbetering kan een goede doorlatendheid van de bodem worden gerealiseerd. Daarom is infiltratie van hemelwater in de bodem mogelijk en kan grondwateroverlast worden voorkomen.
Ad 8 en 11 : Voorkomen dient te worden dat eventueel verontreinigd hemelwater direct kan worden afgevoerd naar kwetsbaar water. Daarom dient een buffer in de vorm van een bezinkvoorziening voor het hemelwater aangebracht te worden alvorens lozing op de afvoerende sloot plaatsvindt.
Geconcludeerd wordt dan ook dat het aspect water geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
4.8 Cultuurhistorie
Het terrein van Schreuderhuizen heeft geen monumentale gebouwen en maakt geen onderdeel uit van een monument. Wel grenst het perceel aan het Beschermd dorpsgezicht Laag Soeren, dat bij besluit van 20 maart 2013 als zodanig is aangewezen. De verruiming van de bouwgrens die het bestemmingsplan biedt grenst aan de Harderwijkerweg en grenst niet aan het beschermd dorpsgezicht.
Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde. Het perceel ligt in gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Archeologisch onderzoek). Het onderzoek is een actualisatie en een uitbreiding van eerder uitgevoerd onderzoek op het terrein (Zielman, 2010). In november 2013 werd namelijk duidelijk dat ten zuiden van het reeds onderzochte gebied mogelijk een vierde woning gerealiseerd zou kunnen worden. De doelstelling is gelijk gebleven aan die van het voorgaande onderzoek: het doel van het onderzoek was allereerst het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen.
Het doel van het veldonderzoek was vervolgens die verwachting te toetsen en, voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepteligging van eventueel aangetroffen archeologische vindplaatsen. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek
voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van waardevolle (intacte) archeologische overblijfselen uit de tijdspanne IJzertijd-Late Middeleeuwen. Tijdens het veldonderzoek werden zowel in het onderzoek van 2010 als het onderzoek van 2013 in het plangebied evenwel geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van (een) intacte archeologische vindplaats(en).
In het oostelijke deel van het plangebied is een plaggendek (c.q. ophogingspakket) aanwezig, dat naar alle waarschijnlijkheid uit de afgelopen twee eeuwen stamt. Op twee plekken werd aan de basis van dit pakket een restant van een B-horizont waargenomen, terwijl de bodem ter hoogte van de overige boringen tot in de C-horizont bleek te zijn verstoord. Aangezien geen relevante archeologische indicatoren zijn aangetroffen, en mede gelet op de mate van verstoring van het
oorspronkelijke bodemniveau, is er weinig aanleiding nog enig archeologisch belang toe te kennen aan het plangebied. De kans dat er bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden verstoord, wordt dan ook verwaarloosbaar klein geacht.
Gezien de onderzoeksresultaten en de voorgenomen ingrepen in het plangebied is geconcludeerd dat bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden waarschijnlijk geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Op basis hiervan wordt aanbevolen om het plangebied vrij te geven. Er wordt in dit bestemmingsplan dan ook geen dubbelbestemming opgenomen voor archeologie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
Ecologische Hoofdstructuur
Veel natuurgebieden en voor planten en dieren waardevolle cultuurlandschappen
maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Ecologische
Hoofdstructuur bestaat uit natuurgebieden, verwevingsgebieden en ecologische
verbindingszones. Ecologische verbindingszones zorgen er voor dat er uitwisseling
plaats kan vinden van dieren, maar ook planten tussen verschillende natuurgebieden.
De verwevingsgebieden zijn waardevol voor de natuur maar hebben daarnaast tevens
een andere functie. Veel kleinschalige cultuurlandschappen met landschapselementen
zijn aangewezen als verwevingsgebied. De ecologische hoofdstructuur wordt
beschermd doordat bij ruimtelijke ontwikkelingen getoetst wordt aan de door de provincie in een streekplanuitwerking vastgestelde Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur.
Natura 2000
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn speciale
beschermingszones aangewezen. Samen vormen zij Natura 2000, een Europees
netwerk van beschermde natuurgebieden dat vergelijkbaar is met de Ecologische
Hoofdstructuur in Nederland. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is
geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. De Veluwe en Uiterwaarden van de IJssel zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Binnen deze gebieden mag de kwaliteit van de natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen soorten niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden die een significant negatief effect hebben. Dit geldt niet alleen voor de activiteiten en ingrepen in het gebied zelf, maar ook voor activiteiten en ingrepen daar buiten die invloed kunnen hebben op het gebied. Op ca 300 meter van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Veluwe. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de afstand tot het Natura 2000-gebied wordt niet verwacht dat er sprake zal zijn van een effect op de te beschermen waarden. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is dan ook niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
De soortbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Bij nieuwe ontwikkelingen
moet onderzocht worden welke gevolgen dit heeft voor de aanwezige beschermde
soorten en/of hun leefomgeving. Als een plan (in)direct kan leiden tot de verstoring of
vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project
strijdig zijn met de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet kent drie verschillende
beschermingsregimes:
- voor de algemene soorten behoeft op grond van een algemene vrijstelling bij bestendig gebruik en beheer of bij ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd te worden;
- voor een aantal licht beschermde soorten geldt dat de activiteiten uitgevoerd moeten worden op basis van een gedragscode of een ontheffing die de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) heeft goedgekeurd of verleend waarbij getoetst wordt of de ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
- voor strikt beschermde soorten is een ontheffing nodig van de minister van ELI indien bijvoorbeeld bij een ruimtelijke ingreep één van de verbodsbepalingen wordt overtreden; voor deze soorten geldt een uitgebreide toetsing.
Veldonderzoek
In 2010 heeft Staring Advies een quickscan natuurtoets uitgevoerd op een terrein aan de Harderwijkerweg 27 te Laag Soeren. Het betrof een onderzoek voor de realisatie van een tweetal woningen voor Schreuderhuizen, een instelling voor verstandelijk gehandicapten. Ten behoeve van de update (zie Bijlage 5 Flora- en faunatoets) is, door een ecoloog van Staring Advies, een veldbezoek uitgevoerd om de situatie ter plekke te beoordelen. Hierbij is nagegaan of de situatie veranderd is ten opzichte van 2010 en is beoordeeld in hoeverre de bouwlocatie voor de vierde woning geschikt leefgebied vormt voor strikt beschermde plant- en diersoorten. Hiermee is beoordeeld of de ruimtelijke plannen wel/niet in conflict zijn met de Flora- en faunawet.
Flora
Het plangebied voor de vierde woning bestaat uit een gazon met enkele bomen. Rondom het perceel staan eveneens enkele bomen en zijn jonge beukenhagen aangeplant. Op en rond de kavel staan onder andere een Amerikaanse eik, een beuk, een paardenkastanje en enkele linden. De vegetatie bestaat uit een soortenarm gazon, met naast grassoorten enkele algemene soorten als kruipende boterbloem, witte klaver, speerdistel en gewone melkdistel. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden hier niet verwacht door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen en het intensieve gazonbeheer. Strikt beschermde soorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3) worden niet verwacht. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Broedvogels
Een volledige broedvogelkartering heeft niet plaatsgevonden. Tijdens het veldbezoek zijn in de plangebieden geen vogels aangetroffen. In de directe omgeving van de plangebieden zijn de volgende vogelsoorten aangetroffen: merel, houtduif, koolmees en Turkse tortel. In een linde aan de rand van de kavel is een oud nest van vermoedelijk een houtduif aangetroffen. In het plangebied zijn geen nesten aangetroffen van soorten waarvan de vaste rust- en verblijfplaatsen jaarrond beschermd zijn. Deze worden ook niet verwacht door het ontbreken van geschikte nestgelegenheden binnen de kavel en het intensieve gebiedsgebruik. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen van) zoogdieren waargenomen in het plangebied. Tijdens de quickscan natuurtoets van 2010 zijn enkele eekhoornnesten aangetroffen in bomen op en rond het terrein van Schreuderhuizen. Deze vaste rust- en verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd. In de bomen op en rond de kavel voor de vierde woning zijn geen eekhoornnesten aangetroffen. Verblijfplaatsen van overige strikt beschermde zoogdiersoorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3) zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht in het open gazon. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Vleermuizen
Aangezien in het plangebied geen bebouwing aanwezig is, worden verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten niet verwacht. In de aanwezige bomen bevinden zich geen geschikte holten voor vleermuizen. Dus ook verblijfplaatsen voor boombewonende soorten worden niet verwacht in het plangebied. Door de openheid en hoeveelheid kunstlicht is het plangebied weinig geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Het plangebied is geen essentieel leefgebied voor vleermuizen. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Overige soortgroepen
Er zijn in het plangebied geen beschermde amfibieën, reptielen, vissen of ongewervelde dieren aangetroffen tijdens het veldbezoek. Strikt beschermde soorten uit deze soortgroepen worden niet verwacht door het ontbreken van geschikt leefgebied. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Conclusies
Vanuit natuur wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor de haalbaarheid
en uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te verwachten. Op basis van de update van de quickscan natuurtoets op het terrein van Schreuderhuizen in Laag Soeren kan geconcludeerd worden dat er geen strikt beschermde soorten verwacht worden op de kavel voor de vierde woning. Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Het plan is voor iedereen juridisch bindend: burger, bedrijf of overheid. In de digitale omgeving zijn de bestemming en daarbij geldende regels reeds gekoppeld. In de analoge versie kan op de verbeelding de locatie worden opgezocht waarover informatie wordt gewenst. Op basis van de gevonden bestemming kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.
De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.
Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, die bij de totstandkoming van een bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen en daarmee van het bestemmingsplan Laag-Soeren. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.
5.2 Procedure Bestemmingsplan
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit, moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de wijzigingen die bij de vaststelling in het bestemmingsplan zijn aangebracht, kan iedere belanghebbende beroep instellen. De herziening treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.
Is wel beroep ingesteld dan treedt de herziening ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak op het beroepschrift.
5.3 Dit Bestemmingsplan
De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Ze moeten in samenhang worden bezien en toegepast.
De wijze waarop een bestemmingsplan vorm krijgt, is vastgelegd in landelijke standaarden.
Verbeelding
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestemming Maatschappelijk gelegd. Binnen het bouwvlak kan een hoofdgebouw worden gebouwd. De maatvoering is afgestemd op de bebouwing in de naaste omgeving. Voorts is een gebied aangeduid waarbinnen bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten.
Regels
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken.
1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2);
2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) ontheffingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik.
In onderhavig plan wordt de bestemming Maatschappelijkgelegd. Daarbij is de maatvoering afgestemd op de naaste omgeving.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Opgemerkt wordt dat ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein, in de bouwverordening voorwaarden zijn gesteld. In een bijlage bij de bouwverordening zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van de bouwverordening bepaald bij de beoordeling van een bouwaanvraag.
3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel en ontheffingen. In dit hoofdstuk worden ook regels gegeven over het bouwen van nutsvoorzieningen en het ondergronds bouwen.
4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
5.4 Reikwijdte Bestemmingsplan
Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.
De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouw- mogelijkheden, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de door de gemeenteraad vastgestelde bouwverordening. Waarbij de onafhankelijke welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota zoals die op 26 februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 4 april 2013 in werking is getreden, voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar draagt de kosten van het bouwplan alsmede de kosten van uitwegen en het aansluiten op nutsvoorzieningen. Aldus is de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet aan de orde.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak En Vooroverleg
De gemeente kent een op grond van de Gemeentewet een inspraakverordening. Deze verordening verplicht niet tot het geven van inspraak bij de voorbereiding van bestemmingsplannen. Gezien de beperkte omvang en inzichtelijkheid van de ontwikkeling bestaat ook geen aanleiding om onverplicht inspraak te geven.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg gezonden aan het waterschap Vallei en Veluwe en naar de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Op 3 april 2014 heeft het waterschap aangegeven het plan beoordeeld te hebben en geen op- of aanmerkingen te hebben over de waterparagraaf. De reactie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen (zie Bijlage 6Reactie Waterschap Vallei en Veluwe). Op 9 april 2014 heeft VGGM samen met de brandweer een reactie gegeven (zie Bijlage 7 Advies brandweer). Ook deze reactie is als bijlage opgenomen. Naar aanleiding van de reactie van de brandweer is de paragraaf Externe Veiligheid aangepast.
Het provinciale beleid omtrent de toepassing van de instrumenten die de provincie heeft ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat plannen van lokaal belang niet voor overleg behoeven te worden aangeboden. Ook gezien de aard van het bestemmingsplan bestaat hiertoe geen aanleiding.
7.2 Zienswijzen
De Wro voorziet erin dat, voordat de formele procedure wordt gestart met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt kennis gegeven van het voornemen om een bestemmingsplan te vervaardigen. Deze vooraankondiging is op 6 november 2013 geplaatst in de Regiobode, een huis-aan-huis blad. En daarnaast geplaatst op de gemeentelijke website www.rheden.nl.
De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met het ontwerpbesluit is op 14 mei 2014 bekend gemaakt in de Regiobode, de Staatscourant en op de gemeentelijke website. Gedurende de termijn van terinzagelegging van 15 mei 2014 tot en met 25 juni 2014 heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen bij de gemeenteraad. In deze periode was het bestemmingsplan met het ontwerpbesluit via www.ruimtelijkeplannen.nl digitaal te raadplegen. De analoge versie lag ter inzage in het gemeentehuis en in het gemeentelijk informatiecentrum te Dieren. Gedurende de tervisielegging zijn er twee zienswijzen ingediend. De beantwoording van de ingebrachte zienswijzen vindt plaats via een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.