KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Bos
Artikel 6 Detailhandel
Artikel 7 Gemengd
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 12 Maatschappelijk - Militaire Zaken
Artikel 13 Natuur
Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie - 1
Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie - 2
Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1
Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2
Artikel 18 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 3
Artikel 19 Sport
Artikel 20 Verkeer
Artikel 21 Verkeer - Onverhard
Artikel 22 Verkeer - Railverkeer
Artikel 23 Water
Artikel 24 Wonen
Artikel 25 Wonen - Landhuis
Artikel 26 Leiding - Brandstof
Artikel 27 Leiding - Gas
Artikel 28 Leiding - Hoogspanning
Artikel 29 Leiding - Riool
Artikel 30 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 31 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 32 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 33 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 34 Waarde - Archeologie - 5
Artikel 35 Waarde - Archeologie - 6
Artikel 36 Waarde - Ecologie - Ehs
Artikel 37 Waarde - Landgoed
Artikel 38 Waarde - Landschap
Artikel 39 Waterstaat - Waterkering
Artikel 40 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 41 Antidubbeltelregel
Artikel 42 Algemene Bouwregels
Artikel 43 Algemene Gebruiksregels
Artikel 44 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 45 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 46 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 47 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 48 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 49 Overgangsrecht
Artikel 50 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Waarom Een Nieuw Bestemmingsplan Buitengebied?
1.2 Het Plangebied
1.3 De Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Hoe Komt Het Bestemmingsplan Tot Stand?
1.5 De Planningsopgave
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Speelveld En Spelregels
2.2 De Gebiedsvisie
Hoofdstuk 3 Analyse Van Het Plangebied
3.1 Inleiding
3.2 Bodem En Water
3.3 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
3.4 Ecologie
3.5 Landbouw
3.6 Recreatie
3.7 Verkeer En Overige Infrastructuur
3.8 Niet-agrarische Bedrijvigheid
3.9 Wonen
3.10 Overige Functies
Hoofdstuk 4 Toetsing Sectorale Wet- En Regelgeving
4.1 Planmer
4.2 Ecologie
4.3 Milieu
Hoofdstuk 5 Nadere Uitwerking
5.1 Landbouw
5.2 Natuur En Landschap
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
5.4 Bodem En Water
5.5 Wonen
5.6 Recreatie
5.7 Niet-agrarische Bedrijven
5.8 Maatschappelijke Voorzieningen
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Opzet
6.2 Artikelsgewijze Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Oppervlakte Bebouwing Niet-agrarische Bedrijven
Bijlage 4 Oppervlakte Kassen Bij Glastuinbouwbedrijven
Bijlage 5 Criteria Voor Ontwikkellocaties Intensieve Veehouderij
Bijlage 6 Oppervlakte Caravan- En Botenstalling
Bijlage 1 Samenstelling Klankbordgroep
Bijlage 2 Beleidskader
Bijlage 3 Beschrijving Natura 2000-gebieden
Bijlage 4 Niet-agrarische Bedrijven En Oppervlakte Bedrijfsbebouwing
Bijlage 5 Criteria Voor Ontwikkellocaties Intensieve Veehouderij
Bijlage 6 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 7 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 8 Planmer Buitengebied

Buitengebied

Bestemmingsplan - gemeente Voorst

Vastgesteld op 28-01-2013 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Voorst.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20100-VS00 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan het platteland gelieerde functies

recreatie, cultuur, educatie, detailhandel in lokaal geproduceerde producten, horeca in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten en ambachtelijke functies die een sterke link hebben met het platteland.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan-huis-verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.7 aan-huis-verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.9 agrarisch loonbedrijf

een gebiedsgebonden bedrijf waarbinnen in opdracht werk wordt verricht ten behoeve van het buitengebied, waaronder voor agrarische bedrijven.

1.10 agrarisch natuurbeheer

agrarisch beheer met inachtneming van het behouden van natuur- en landschapswaarden, zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke.

1.11 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.12 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.14 akker- en vollegrondstuinbouw

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt, boomkwekerij en bosbouw.

1.15 ander bouwwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.16 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt.

1.17 bebouwing

een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.18 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.19 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.20 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.21 (bedrijfs)woning

een gebouw waarin wordt gewoond en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen.

1.22 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.23 bestaand

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.24 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.27 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.28 bollenteelt

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen.

1.29 boomkwekerij

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op het telen van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan.

1.30 bosbouw

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie.

1.31 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.32 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 bijgebouw

al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond.

1.37 brocantemarkt

de verkoop van antieke meubels en meubels uit grootmoederstijd, curiosa en woonaccessoires gedurende maximaal 12 dagen per jaar.

1.38 cultuurhistorische waarden

de waarden die een gebied ontleent aan zijn door vroegere cultuur-, bodembewerkings- of levenspatronen ontstane verschijningsvorm of eigenschappen, of in of op de bodem voorkomende overblijfselen van die patronen.

1.39 dagrecreatie

activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag, zonder overnachting en waartoe tevens kleinschalige horeca-activiteiten worden gerekend.

1.40 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de opslag, de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.41 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. c. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  4. d. bouwmarkten.

1.42 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.

1.43 duurzame energie

een verzamelnaam voor vormen van hernieuwbare energie die verkregen wordt uit andere dan fossiele brandstoffen. Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa.

1.44 evenementen

gebeurtenissen gericht op periodieke en/of incidentele manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die gericht zijn op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.

1.45 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.46 feestschuur

een (voormalige) schuur geschikt voor verhuur inzake horeca aangelegenheden en zalenverhuur waarbij geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.

1.47 fruitteelt

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van fruit op open grond.

1.48 geluidszone - industrie

de met de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

1.49 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.50 glastuinbouw

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen.

1.51 grondgebonden veehouderij

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, inclusief professionele productiegerichte paardenhouderijen.

1.52 hervestiging van een intensieve veehouderij

het verplaatsen van een intensieve veehouderij naar een bestaand agrarisch bouwvlak, waarbij de verplaatsing gepaard gaat met omschakeling naar de intensieve veehouderij op dat bouwvlak.

1.53 hobbymatige paardenhouderij

het niet bedrijfsmatig gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van ten hoogste 7 paarden.

1.54 hoogzit

een bouwwerk van 4 staanders met daarop een ruimte van 4 wanden en een dak bedoeld voor de jacht.

1.55 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.56 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met

gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat

detailhandel wordt uitgeoefend.

1.57 intensieve kwekerij

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.

1.58 intensieve veehouderij

een intensieve veehouderij is een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

1.59 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans, tenten of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.60 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie.

1.61 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer.

1.62 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.63 kleinschalig kamperen

een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans.

1.64 kuilvoeropslag

de opslag van kuilvoer op kuilvoerplaten (uitsluitend verharding) en sleufsilo's (verharding omringd door drie wanden zonder dak).

1.65 landschappelijke waarde

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.66 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.67 manege

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.68 mantelzorg

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.69 mestbassin

een reservoir, niet zijnde een bouwwerk, bestemd voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal.

1.70 mestsilo

een bouwwerk voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal.

1.71 molenbiotoop

de omgeving van een molen gelegen binnen een straal van 400 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen.

1.72 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.73 nevenfunctie

een functie die in ruimtelijk, functioneel en/of inkomensverwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.

1.74 niet-groene producten

  • gereedschap voor tuinonderhoud, waaronder begrepen: bezems, schoeisel, matten en schoonmaakartikelen;
  • tuinaccessoires, waaronder begrepen: materialen voor terras- en vijveraanleg, blokhutten, tuinhuisjes, tuinhout, hobbykassen, tuin- en serremeubilair, barbecues en tuinafscheidingen van diverse materialen;
  • recreatie- en hobbyartikelen, waaronder begrepen: serviesgoed, kinderspeelgoed, tuinkleding en doe-het-zelf artikelen;
  • cadeau- en sfeerartikelen, waaronder begrepen: kerst- en paarsartikelen. verlichting en wandversiering;
  • vissen en diervoeders en benodigdheden voor het houden van huisdieren;
  • boeken verband houdende met het bovenstaande, alsmede de exploitatie van een cafébedrijf.

1.75 niet-permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.

1.76 nieuwvestiging

nieuwvestiging is het oprichten van een nieuw agrarisch bouwvlak op een perceel waar voorheen nog geen agrarische bebouwing was toegestaan.

1.77 normaal onderhoud of gebruik

het onderhoud of gebruik dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

1.78 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.79 omschakeling naar intensieve veehouderij

het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een intensieve veehouderij.

1.80 paardenbak

niet-overdekte rijbaan voorzien van al dan niet natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden.

1.81 paardenfokkerij

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op het fokken van paarden met daaraan ondergeschikt de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege.

1.82 paardenhouderij

te onderscheiden in:

  1. a. gebruiksgerichte paardenhouderij: een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden, niet zijnde een manege;
  2. b. productiegerichte paardenhouderij: een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van paarden plaatsvindt.

1.83 partyservicebedrijf

een bedrijf gericht op de organisatie en het voorbereiden van partijen en de daartoe noodzakelijke vervaardiging van snacks en etenswaren waar tevens het geven van kooklessen is toegestaan.

1.84 peil

  1. a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

1.85 permanente teeltondersteunende voorzieningen

  1. a. laag: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden, worden gebruikt zoals bakken op stellingen, regenkappen en containervelden; hieronder worden niet verstaan teeltondersteunende kassen en boomteelthekken;
  2. b. middelhoog: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte tussen 1,5 m en 2,5 m die langer dan 6 maanden, worden gebruikt zoals bakken op stellingen en containervelden; hieronder worden niet verstaan teeltondersteunende kassen en boomteelthekken;
  3. c. hoog: teeltondersteunende kassen met een bouwhoogte van meer dan 2,5 m die langer dan 6 maanden, worden gebruikt.

1.86 plattelandsbedrijf

een bedrijf met aan het platteland gelieerde functies zoals recreatie, cultuur, educatie, zorg, detailhandel in streekeigen producten, horeca in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten en ambachtelijke functies die een sterke link hebben met het platteland.

1.87 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.

1.88 recreatie

activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.

1.89 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

1.90 recreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.91 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.

1.92 sierteelt

een vorm van een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen.

1.93 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.94 stacaravan

een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.95 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.96 tijdelijke teeltondersteunende voorziening

teeltondersteunende voorzieningen (niet zijnde teeltondersteunende kassen of boomteelthekken) die maximaal 6 maanden op dezelfde locatie gebruikt mogen worden waaronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, vraatnetten, tunnels tot 0,5 m, hagelnetten, regenkappen, wandelkappen en schaduwhallen.

1.97 trekkershut

recreatieverblijf in de vorm van een eenvoudig gebouw zonder essentiële woonvoorzieningen, dat dient als recreatief verblijf waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.98 verblijfsrecreatie

vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt.

1.99 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.100 wooneenheden

zie (bedrijfs)woning.

1.101 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.102 zorgboerderij

een boerderij waar mensen met een lichamelijke, psychische en/of verstandelijke beperking begeleid locatiegebonden agrarisch of landschappelijk georiënteerde werkzaamheden verrichten.

1.103 zorgwooneenheden

eenheden voor huisvesting van mensen met een lichamelijke, psychische en/of verstandelijke beperking die permanent begeleiding en zorg nodig hebben.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de overstekenende delen niet meer dan 0,7 m bedraagt.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens het Bouwbesluit.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf nader te onderscheiden in:
    1. 1. grondgebonden veehouderij;
    2. 2. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': tevens fruitteelt;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': tevens glastuinbouw;
  3. d. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': tevens intensieve veehouderij;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt': tevens sierteelt;
  5. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - klein agrarisch bedrijf': een klein agrarisch bedrijf;
  6. g. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': tevens een agrarisch loonbedrijf;
  7. h. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': tevens een onoverdekte natuurijsbaan ondergeschikt aan de agrarische functie;
  8. i. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' een paardenhouderij;
  9. j. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning'; tevens een recreatiewoning;
  10. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomkwekerij': tevens een boomkwekerij;
  11. l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandsbedrijf': tevens een bedrijf met aan het platteland gelieerde functies;
  12. m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats': tevens een constructiewerkplaats;
  13. n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paintball': tevens een paintballterrein ondergeschikt aan de agrarische functie;
  14. o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - feestschuur': tevens een feestschuur ondergeschikt aan de agrarische functie;
  15. p. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - trekkershut': tevens één trekkershut;
  16. q. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': tevens caravan- en botenstalling met een maximum oppervlakte zoals opgenomen in bijlage 6;
  17. r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondopslag': tevens de opslag van grond;
  18. s. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast': tevens een antennemast;
  19. t. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m² aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  20. u. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  21. v. nevenfuncties op het gebied van dagrecreatie, verkoop van lokaal geproduceerde producten, dienstverlening, maatschappelijke functies, horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten en duurzame energiewinning met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en binnen het bouwvlak;
    4. 4. buitenopslag niet is toegestaan;
    5. 5. per bouwvlak ten hoogste 3 trekkershutten zijn toegestaan;
  22. w. recreatief medegebruik;
  23. x. ondergeschikt agrarisch natuurbeheer;
  24. y. hobbymatig agrarisch gebruik;
  25. z. openbare nutsvoorzieningen;
  26. aa. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water(berging).

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de aard van de verlichting bij paardenbakken waarbij eisen gesteld worden aan de uitstralingsrichting van het licht zodat de effecten op de omgeving beperkt worden.

3.4 Afwijken van bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het aantal kampeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandsbedrijf' bedraagt ten hoogste 30;
  2. b. de opslag van risicovolle onderdelen ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' is niet toegestaan;
  3. c. de totale oppervlakte aan bebouwing in gebruik voor nevenfuncties zoals bedoeld in lid 3.1 onder v bedraagt ten hoogste 100 m²;
  4. d. het houden van dieren in meer dan 1 bouwlaag is niet toegestaan.

3.6 Afwijken van gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven tot en met categorie 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. ter plaatse van de aanduidingen zoals in de hierna opgenomen tabel genoemd, tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste voor deze bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten':
bedrijfsactiviteit aanduiding SBI-code uit ten hoogste categorie
agrarisch loonbedrijf (al) 016 3.1
hovenier (hv) 016 3.1
agrarisch loonbedrijf annex mestverwerkingsbedrijf (sb-alm) 016 3.1
autosloperij (sb-asl) 4677 3.2
constructiewerkplaats (sb-cwp) 251, 331 3.2
dienstverlening ten behoeve van de landbouw (sb-dl) 016 3.1
diervoederbedrijf (sb-dvb) 4621 3.1
goederenwegvervoerbedrijf (sb-gwv) 494 3.1
groothandel in vrachtauto's inclusief import/export, vervoer en reparatie (sb-gva) 501 3.1
groothandel in hout en bouwmaterialen (sb-ghb) 4673 3.1
groothandel in machines en apparaten (sb-gma) 466 3.2
houtverwerkingsbedrijf (sb-hvb) 16101 3.2
installatiebedrijf (sb-inst) - 3.1
poeliersbedrijf (sb-plb) 4632, 4633 3.1
rioolwaterzuiveringsinstallatie (sb-rwzi) 3700 4.2
slachterij en overige vleesverwerking (sb-svv) 101, 102 3.2
timmer- en klus, bouwbedrijf en aannemersbedrijven (inclusief werkplaats) (sb-tba) 41, 42, 43, 016 3.1
veevoerfabriek (sb-vvf) 1091 4.1
zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabriek (sb-zwr) 2041 4.2
  1. c. ter plaatse van de aanduidingen zoals in de hierna opgenomen tabel genoemd, tevens een bedrijfsactiviteit zoals hierna in de tabel genoemd:
bedrijfsactiviteit aanduiding
groothandel en opslag vuurwerk (sb-gov)
Bevi-inrichting (sb-bevi)
partyservicebedrijf (sb-psb)
een bedrijf gericht op het vervaardigen van machines en apparaten (sb-vma)
verkooppunt motorbrandstoffen met lpg (vml)
vulpunt lpg (vu)
nutsvoorziening (nv)
  1. d. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling'; uitsluitend een caravan- en botenstalling met een maximum oppervlakte zoals opgenomen in bijlage 3;
  2. e. ter plaatse van de aanduiding 'opslag'; uitsluitend opslag;
  3. f. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': uitsluitend een paardenhouderij;
  4. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theeschenkerij': tevens een theeschenkerij;
  5. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - betonwarenfabriek': uitsluitend een betonwarenfabriek uit categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en kadegebonden bedrijvigheid;
  6. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf': uitsluitend een metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf uit categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en kadegebonden bedrijvigheid;

alsmede voor:

  1. j. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast': tevens een antennemast;
  2. k. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': tevens een recreatiewoning;
  3. l. aan-huis-verbonden beroepen, met dien verstande dat:
    1. 1. de vloeroppervlakte die mag worden gebruikt maximaal 100 m² bedraagt;
    2. 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    3. 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. m. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. n. openbare nutsvoorzieningen;
  6. o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - Bevi;
  2. b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. e. zelfstandige kantoren en horeca zijn niet toegestaan;
  6. f. detailhandel is uitsluitend toegestaan mits de detailhandel een ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsvoering en de detailhandel in goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt zowel ter plaatse waar dat bedrijf wordt uitgeoefend als in rechtstreeks verband met de uitoefening van dat bedrijf;
  7. g. buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum hoogte'.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting al dan niet ten behoeve van de houtproductie;
  2. b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, zoals deze tot stand komen in de hoog opgaande beplanting en het (micro)reliëf;
  3. c. het behoud en/of herstel van de natuurlijke waarden van het bos-ecosysteem;
  4. d. recreatief medegebruik;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuurterrein': tevens een hondendressuurterrein;

alsmede voor:

  1. f. bestaande wegen, en (voet-, fiets- en ruiter-)paden;
  2. g. bestaande sloten en andere watergangen;
  3. h. openbare nutsvoorzieningen;
  4. i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het gebruik van de gronden als sport-, wedstrijd- en speelterrein is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuurterrein';
  2. b. het gebruik van de gronden als parkeerterrein is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuurterrein';

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Detailhandel

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, niet zijnde een tuincentrum;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum gericht op het kweken van en de (detail)handel in bloemen en planten en in directe samenhang daarmee de detailhandel in overige tuinartikelen en -benodigdheden alsmede ondergeschikte detailhandel in niet-groene producten;
  2. c. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. niet zijnde activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. d. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen;
  5. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de verkoopvloeroppervlakte voor niet-groene producten, exclusief het cafetariabedrijf ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' bedraagt in de periode 2 februari tot en met 30 september ten hoogste 1.802 m²;
  2. b. de verkoopvloeroppervlakte voor niet-groene producten, exclusief het cafetariabedrijf ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' bedraagt in de periode 1 oktober tot en met 1 februari, ten hoogste 2.282 m²;
  3. c. de verkoopvloeroppervlakte voor het cafetariabedrijf ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' bedraagt ten hoogste 420 m²;

tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, als bedoeld in lid 6.1, wordt in ieder geval gerekend:

  1. d. het gebruik voor geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
  2. e. detailhandel in volumineuze goederen.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren, dienstverlening, maatschappelijke functies en horeca in categorie 1a en 1b;
  2. b. openbare nutsvoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. landschapsverzorging in de vorm van houtopstanden;
  2. b. afschermende beplanting;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca bedrijven in de categorieën 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - café/restaurant'; tevens een café/restaurant uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'museum'; tevens een museum;
  3. d. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. niet zijnde activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. e. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, terrassen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, water en speelvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de oppervlakte van gronden en bouwwerken in gebruik voor horeca ter plaatse van de Weerdseweg 6a bedraagt ten hoogste 200 m².

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. culturele, educatieve, wetenschappelijke, sociale, religieuze en algemeen maatschappelijke voorzieningen;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - verpleeginrichting': uitsluitend een verpleeginrichting;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - parkgebied': uitsluitend een parkgebied ten dienste van een verpleeginrichting;
  3. d. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': een zorgboerderij of één woning;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgwooneenheden'; zorgwooneenheden;
  5. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - recreatiewoning': een recreatiewoning;
  6. g. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. niet zijnde activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  7. h. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  8. i. openbare nutsvoorzieningen;
  9. j. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, water en speelvoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'afwijkingsbevoegdheid goothoogte' afwijken van lid 10.2.1 om de goothoogte van gebouwen los te laten, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. afwijking wordt uitsluitend toegepast voor het oprichten of nadien veranderen van bebouwing die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan nog niet aanwezig was;
  2. b. afwijking wordt uitsluitend toegepast om te bereiken dat een ontwerp van onder a bedoelde bebouwing uit oogpunt van de eerbiediging van bestaande monumentale waarden ruimtelijk beter aansluit op bestaande monumentale bebouwing dan zou worden bereikt met het toepassen van een goothoogte bij onder a bedoelde bebouwing.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ter behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de uiterlijke verschijningsvorm van de gebouwen de bestemming van de gebouwen gelegen ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' wijzigen ten behoeve van een woonfunctie met inachtneming van het volgende:

  1. a. er dient een evenredige belangenafweging plaats te vinden waarbij betrokken wordt de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de omliggende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven alsmede de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de gebruiksverandering worden geschaad;
  2. b. de vervolgfunctie dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn;

de maatvoering zoals opgenomen in lid 10.2 zijn overeenkomstig van toepassing;

  1. c. het totaal aantal woningen bedraagt maximaal 2;
  2. d. de waarden, functies en/of belangen zoals genoemd onder a niet onevenredig mogen worden geschaad.

Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van de lijkbezorging;
  2. b. openbare nutsvoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 12 Maatschappelijk - Militaire Zaken

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Militaire zaken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de opslag en het beheer van militaire goederen;
  2. b. openbare nutsvoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, de bescherming en/of het herstel van de aanwezige natuurlijke waarde, zoals deze vooral tot uitdrukking komt in de vegetatie, en de landschappelijke waarde, zoals deze vooral tot uitdrukking komt in het (micro)reliëf;
  2. b. recreatief medegebruik ten dienste van de bestemming Natuur;
  3. c. agrarisch medegebruik;
  4. d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan indien deze functioneel gebonden zijn aan het onderhoud en beheer van het gebied en indien de aaneengesloten oppervlakte natuur en het onderhouds- en/of beheersgebied ten minste 25 ha bedraagt;
  2. b. in aanvulling op het bepaalde onder a geldt dat gebouwen tevens zijn toegestaan binnen een bouwvlak;
  3. c. de oppervlakte van gebouwen per aaneengesloten onderhouds- en beheergebied bedraagt ten hoogste 100 m²;
  4. d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  5. e. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  6. f. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

13.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van de gronden als sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein is niet toegestaan;
  3. c. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport is niet toegestaan.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatietuin': voor bezoekers toegankelijke siertuinen;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - roofvogeltuin': uitsluitend een roofvogeltuin;
  3. d. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. e. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

14.3 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.2.1 sub c teneinde extra bebouwing in recreatietuinen toe te staan met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de tuinen dienen voorzien te zijn van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-recreatietuin';
  2. b. het aantal gebouwen bedraagt ten hoogste 5;
  3. c. de oppervlakte per gebouw bedraagt ten hoogste 20 m².

Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie - 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;

alsmede voor:

  1. b. evenementen, inclusief kamperen behorende bij evenementen;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;
  3. d. horeca in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': horeca in ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
  5. f. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. niet zijnde activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  6. g. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  7. h. groen met een natuur en landschapsfunctie, plantsoenen, stranden, ligweiden, bermen, taluds, sloten en moerassen;
  8. i. wegen, paden en parkeergelegenheden;
  9. j. openbare nutsvoorzieningen;
  10. k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, kantoor-, dienst-, berg-, toilet- en kioskruimten.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

15.3 Afwijken van bouwregels

15.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden ten behoeve van kamperen bij evenementen geldt dat de gronden per kalenderjaar ten hoogste 1 keer een periode van 15 aaneengesloten dagen gebruikt mogen worden voor kamperen.

15.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatief verblijf in recreatiewoningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij': uitsluitend een kampeerboerderij;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': uitsluitend een solitaire recreatiewoning;
  5. e. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  6. f. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  7. g. openbare nutsvoorzieningen;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

16.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de recreatieverblijven dienen bedrijfsmatig geëxploiteerd en beheerd te worden, met dien verstande dat deze gebruiksregel niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning'.

Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatief verblijf in niet permanent aanwezige kampeermiddelen ten behoeve van toeristisch kamperen en seizoenstandplaatsen;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershut': trekkershutten;
  2. c. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. d. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. e. horeca en detailshandelvoorzieningen;
  5. f. openbare nutsvoorzieningen;
  6. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

17.3 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. horeca, anders dan horeca ten behoeve van verblijfsrecreatie is niet toegestaan;
  2. b. detailhandel anders dan detailhandel ten behoeve van verblijfsrecreatie is niet toegestaan;
  3. c. jaarstandplaatsen voor caravans zijn niet toegestaan;
  4. d. recreatieverblijven dienen bedrijfsmatig geëxploiteerd en beheerd te worden.

Artikel 18 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 3

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatief verblijf in niet permanent aanwezige kampeermiddelen en trekkershutten ten behoeve van toeristisch kamperen en seizoenstandplaatsen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. c. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat;
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en spel en ontsluitings- en parkeervoorzieningen.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

18.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. horeca, anders dan horeca ten behoeve van verblijfsrecreatie is niet toegestaan;
  2. b. detailhandel anders dan detailhandel ten behoeve van verblijfsrecreatie is niet toegestaan;
  3. c. jaarstandplaatsen voor caravans zijn niet toegestaan;
  4. d. maximaal 30% van het bestemde oppervlak mag voor seizoenplaatsen gebruikt te worden;
  5. e. maximaal 70% van het bestemde oppervlak (exclusief de gronden voorzien van een bouwvlak) mag voor het toeristisch kamperen gebruikt te worden;
  6. f. recreatieverblijven dienen bedrijfsmatig geëxploiteerd en beheerd te worden.

18.4 Afwijken van de gebruiksregels

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 19 Sport

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de beoefening van sport en spel;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': tevens voor de recreatieve beoefening van de paardensport, maneges;
  2. c. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. d. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen;
  5. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 19.2 om af te wijken van de maximale bouwhoogte van lichtmasten, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 15 m;
  2. b. de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast.

Artikel 20 Verkeer

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een doorgaande functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, bushaltes en dergelijke;
  2. b. parkeerplaatsen;
  3. c. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast': tevens een antennemast;
  7. g. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, geluidswerende voorzieningen, parkeren, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, viaducten, bruggen en water;

met dien verstande dat de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel dan wel vermeerdering van het aantal rijstroken voorziet.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat tevens apparatenruimten ten behoeve van de telecommunicatie en abri's zijn toegestaan;
  3. c. de oppervlakte van apparatenruimten ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' bedraagt ten hoogste 40 m² per gebouw;
  4. d. de bouwhoogte van zendmasten ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' bedraagt ten hoogste 60 m;
  5. e. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 15 m;
  6. f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 21 Verkeer - Onverhard

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Onverhard' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onverharde wegen;
  2. b. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. openbare nutsvoorzieningen;
  4. d. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en water;

21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 22 Verkeer - Railverkeer

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen waaronder begrepen (ongelijkvloerse) kruisingen met wegen en waterwegen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, bermen, taluds, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en water.

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 23 Water

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en oeverstroken;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. natuurvriendelijke oevers;
  5. e. scheepvaart;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie': recreatief water met bij deze functie horende voorzieningen zoals bruggen, glijbanen, steigers en vlonders;
  7. g. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, bruggen, kunstwerken;
  8. h. openbare nutsvoorzieningen.

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen andere bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding en openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van masten en palen ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' bedraagt ten hoogste 10 m;
  2. b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' bedraagt ten hoogste 7 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Hogere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 onder a en b, ten einde een hogere bouwhoogte van andere bouwwerken toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. uitbreiding wordt uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  2. b. de hoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 20 m;
  3. c. de hoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 24 Wonen

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

alsmede voor:

  1. b. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. c. bed & breakfast, uitsluitend in een woning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  3. d. nevenfuncties op het gebied van dagrecreatie, dienstverlening, maatschappelijke functies, horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten en duurzame energiewinning, met dien verstande dat:
    1. 1. de nevenfuncties in bestaande bebouwing plaatsvinden;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en binnen het bouwvlak;
    4. 4. buitenopslag niet is toegestaan;
    5. 5. het aantal trekkershutten bedraagt maximaal 3 per bouwvlak;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling'; tevens caravan- en botenstalling met een maximum oppervlakte zoals opgenomen in bijlage 6;
  5. f. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': tevens een recreatiewoning;
  6. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuurterrein': tevens hondendressuurterrein voor de beoefening van hondendressuur;
  7. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - feestschuur': een feestschuur;
  8. i. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': ;opslag
  9. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - brocantemarkt'; een brocantemarkt;
  10. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theeschenkerij': tevens een theeschenkerij;
  11. l. hobbymatig agrarisch medegebruik;
  12. m. openbare nutsvoorzieningen;
  13. n. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuin, erven, paden, verhardingen, water, paardenbakken en parkeerplaatsen.

24.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover bijgebouwen worden opgericht, nadere eisen stellen aan de situering van het bijgebouw ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van de bebouwing onderling te verzekeren.

24.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak waarbij de afstand van paardenbakken tot bouwvlakken van derden ten minste 25 m bedraagt;
  2. b. de oppervlakte van bebouwing in gebruik voor een brocantemarkt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - brocantemarkt' bedraagt ten hoogste 150 m²;
  3. c. de oppervlakte van bebouwing in gebruik voor de theeschenkerij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theeschenkerij' bedraagt ten hoogste 325 m²;
  4. d. buitenopslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - brocantemarkt' is niet toegestaan;
  5. e. parkeergelegenheid ten behoeve van een brocantemarkt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - brocantemarkt' dient op eigen terrein plaats te vinden;
  6. f. de opslag van risicovolle onderdelen ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' is niet toegestaan;
  7. g. de totale oppervlakte aan bebouwing in gebruik voor nevenfuncties bedraagt ten hoogste 100 m².

24.5 Afwijken van gebruiksregels

Artikel 25 Wonen - Landhuis

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landhuis' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (aanzienlijke) woningen of buitenverblijven binnen gronden met een parkachtige aanleg;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoorfunctie;
  4. d. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. e. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  6. f. nevenfuncties op het gebied van recreatie, verkoop van lokaal geproduceerde producten, dienstverlening, maatschappelijke functies, horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten en duurzame energiewinning met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en binnen het bouwvlak;
    4. 4. buitenopslag niet is toegestaan;
  7. g. recreatief medegebruik;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuin, erven, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.

25.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

25.3 Afwijken van de bouwregels

25.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  1. a. de oppervlakte gebouwen in gebruik voor de kantoorfunctie ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' bedraagt maximaal 480 m²;
  2. b. de totale oppervlakte aan bebouwing in gebruik voor nevenfuncties bedraagt ten hoogste 100 m².

25.5 Afwijken van gebruiksregels

25.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ter behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de uiterlijke verschijningsvorm van het landhuis, de bestemming Wonen - Landhuis wijzigen ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke functies, horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten en/of kantoren, met inachtneming van het volgende:

  1. a. er dient een evenredige belangenafweging plaats te vinden waarbij betrokken wordt de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de omliggende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven alsmede de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de gebruiksverandering worden geschaad;
  2. b. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. c. de maatvoeringen zoals opgenomen in lid 25.2 zijn overeenkomstig van toepassing;
  4. d. het aantal woningen mag niet toenemen;
  5. e. de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 26 Leiding - Brandstof

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een brandstoftransportleiding.

26.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 26.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van 5 m²;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 26.2.b indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 27 Leiding - Gas

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding.

27.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 27.2.b indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 28 Leiding - Hoogspanning

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding.

28.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat andere bouwwerken ten behoeve van de transport van elektriciteit mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 70 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, niet wordt uitgebreid.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 28.2.c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 29 Leiding - Riool

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding.

29.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 29.2.b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 30 Waarde - Archeologie - 1

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van wettelijk beschermde archeologische rijksmonumenten of gemeentelijke archeologische monumenten.

30.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en geldt de volgende regel:

  • ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien er een vergunning ex artikel 11 monumentenwet 1988 is verleend.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 31 Waarde - Archeologie - 2

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met hoge en zeer hoge archeologische waarden.

31.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Waarde - Archeologie - 3

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen of een archeologische verwachtingszone met hoge archeologische verwachting.

32.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 33 Waarde - Archeologie - 4

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied zijnde een historische dorpskern of historisch bekende verhoogde woonplaats.

33.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 34 Waarde - Archeologie - 5

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelmatige archeologische verwachting.

34.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 35 Waarde - Archeologie - 6

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of een onbekende archeologische verwachting.

35.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  2. b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
  3. c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 36 Waarde - Ecologie - Ehs

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie - EHS' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden, met dien verstande dat bij ontwikkelingen zoals mogelijk gemaakt in hoofdstuk 2, de waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  2. b. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden, tot uitdrukking komende in:
    1. 1. de landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met cultuurgronden;
    2. 2. het areaal en kwaliteit van natuur, bos en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarisch natuurbeheer;
    3. 3. de specifieke verbindingsdoelstellingen voor de ecologische verbindingszones;
    4. 4. de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van de HEN-wateren (water van het Hoogste Ecologisch Niveau);

36.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de onderliggende bestemming van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Ecologie - EHS' wijzigen in de bestemming Natuur indien er sprake is van realisatie van een (gedeelte van) de ecologische hoofdstructuur, met inachtneming van het volgende:

  1. a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie, als er contractueel is vastgelegd dat gronden worden overgedragen aan een terreinbeherende instantie of als er afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de inspanningsverplichting en vergoedingen die in een concept notariële akte zijn vastgelegd;
  2. b. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.

Artikel 37 Waarde - Landgoed

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en een samenhangend beheer van landgoederen.

37.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden - in aanvulling op de regels voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen - de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van beheer van het landgoed met een oppervlakte van ten minste 25 ha grond behorende bij een landgoed, mag een gebouw worden opgericht met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
  2. b. de goothoogte van het gebouw ten behoeve van beheer van het landgoed bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  3. c. de bouwhoogte van het gebouw ten behoeve van beheer van het landgoed bedraagt ten hoogste 6 m.

37.3 Afwijken van de bouwregels

37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

In afwijking van het bepaalde in artikel 5 lid 5.4, artikel 13 lid 13.4, artikel 38 lid 38.2 en artikel 44 lid 44.7.1, is op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Landgoed de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden niet van toepassing mits:

  1. a. het een landgoed betreft zoals bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928;
  2. b. de werken en of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit natuurschoonwet 1928 niet aantasten.

37.5 Wijzigingsregels

Artikel 38 Waarde - Landschap

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van:
    1. 1. een robuust groen casco in de meer bebouwde en verrommelde gebieden door het 'vergroenen' van het landschap met behulp van wegbeplantingen, erfbeplantingen, kavelbeplantingen en bosjes;
    2. 2. de openheid van onbebouwde waardevolle open gebieden in de vorm van graslanden, doorsneden door lange noord-zuidlopende weteringen;
    3. 3. het fijnmazige rechthoekige verkavelingspatroon van de komgebieden, haaks op de weteringen met boerderijen in linten langs de weteringen;
    4. 4. karakteristieke kleinschalige oeverwal met afwisseling van buurtschappen en verspreide bebouwing, grasland en bouwland, onregelmatige blokverkaveling en houtsingels tussen de landwegen;
    5. 5. vrij uitzicht vanaf de IJsseldijk over het binnendijkse landschap en de rivier met uiterwaarden;
    6. 6. het gave microreliëf van lage rivierduinen en de complexen van richels en geulen (kronkelwaarden);
    7. 7. het contrast tussen laag- en hoog gelegen gebieden door behoud en aanleg van 'pollen' en de aanleg van hagen rond erven en percelen;
    8. 8. het contrast tussen de waardevolle openheid van gebieden en de beslotenheid van de landgoederen;
    9. 9. zandopduikingen door de aanleg van weg-, erf- en kavelbeplantingen;
    10. 10. het ontginningspatroon en de ontginningsassen door de aanleg van laanbeplantingen;
    11. 11. karakteristieke kavelpaden;
    12. 12. onverharde ontginningswegen;
    13. 13. karakteristieke beplantingen zoals heggen, wegbeplantingen, erfbeplantingen, bosjes en hoogstamboomgaarden;
    14. 14. waardevolle beken en weteringen;
    15. 15. de samenhang tussen de oeverwal en dijk waardoor bij de ontwikkeling van bouwplannen ingespeeld wordt op de kenmerkende karakteristiek;
    16. 16. de Veluwse Bandijk en de Appensedijk;
    17. 17. het zicht op het Veluwemassief en de fraaie stadsgezichten van Deventer en Zutphen en de weidse vergezichten over de rivier;
    18. 18. de ontwikkeling van nieuwe landgoederen die bijdragen aan het 'vergroenen' van het landschap;
    19. 19. rust, ruimte en donkerte;
  2. b. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden, tot uitdrukking komende in:
    1. 1. de landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met cultuurgronden;
    2. 2. het areaal en kwaliteit van natuur, bos en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarisch natuurbeheer;
    3. 3. de specifieke verbindingsdoelstellingen voor de ecologische verbindingszones;
    4. 4. de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van de HEN-wateren (water van het Hoogste Ecologisch Niveau);
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – natte landnatuur': tevens voor de bescherming van de vochtgebonden natuurlijke waarden van de binnen deze zone gelegen gronden;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - weidevogel- en ganzengebieden': tevens voor de bescherming van de weidevogels en ganzen;

met dien verstande dat:

  1. e. bij ontwikkelingen, zoals mogelijk gemaakt in lid 3.4.1, 3.4.2, 3.4.3, 3.4.4, 3.4.5, 3.4.6, 3.4.7, 3.4.8, 3.6.1, 3.6.2, 3.6.3, 3.7.1, 3.7.2, 3.7.3, 3.7.6, 4.4.2, 15.3.2, 19.3, 24.5.2, 25.3.1, 25.5.1. 25.5.2, 37.3.1, 37.5.1, 37.5.2, 44.6.2 onder a, de waarden zoals opgenomen onder a t/m c niet onevenredig mogen worden aangetast.

38.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 39 Waterstaat - Waterkering

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

39.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 39.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

39.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 39.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en alvorens vergunning te verlenen advies ingewonnen is bij de betreffende beheerder, het waterschap.

Artikel 40 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  1. a. water, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden, en het beheer en onderhoud ervan;
  2. b. de afvoer en berging van water, sediment en ijs;
  3. c. de vergroting, de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit;
  4. d. aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
  5. e. bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

40.2 Bouwregels

  1. a. Op de in artikel 40.1 bedoelde gronden mogen, behalve overeenkomstig de andere bestemmingen, tevens worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de scheepvaart ten hoogste 12 m bedraagt en de bouwhoogte van overige bouwwerken ten hoogste 4 m bedraagt;
  2. b. Het bouwen zoals bedoeld onder a alsmede het bouwen overeenkomstig de aldaar voorkomende bestemming is, voor zover voor dat bouwen een vergunning krachtens de Waterwet is vereist, uitsluitend toegestaan na inwerkingtreding van die vergunning.

40.3 Specifieke gebruiksregels

Het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden op de in lid 40.1 bedoelde gronden is, voor zover voor het uitvoeren van die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een vergunning krachtens de Waterwet is vereist, uitsluitend toegestaan na inwerkingtreding van die vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 41 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 42 Algemene Bouwregels

42.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduiding, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

42.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. voor een (deel van een) bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. het bepaalde onder a is niet van toepassing ingeval van sloop-herbouw van bijgebouwen met de bestemming Wonen, in dit geval is het bepaalde in artikel 24 lid 24.2.1 onder d van toepassing.

42.3 Herbouw woningen

Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van bestaande funderingen waarbij het vervangen van de bestaande funderingen is toegestaan.

42.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.

42.5 Aaneengebouwd

(Bedrijfs)woningen die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aaneengebouwd zijn dienen te allen tijde aaneengebouwd te blijven.

Artikel 43 Algemene Gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan;
  2. b. bewoning van gastenverblijven is niet toegestaan;
  3. c. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte is niet toegestaan;
  4. d. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  5. e. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport is niet toegestaan.

Artikel 44 Algemene Aanduidingsregels

44.1 geluidszone - industrie

In afwijking van hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' de volgende regel:

  • een op grond van de hoofdbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een reeds verkregen hogere grenswaarde.

44.2 vrijwaringszone - molenbiotoop

44.3 milieuzone - waterwingebied

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' de volgende regels:

  1. a. de gronden zijn bestemd voor puttenvelden ten dienste van de openbare drinkwaterwinning met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en openbare terreinen;
  2. b. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van het waterwingebied;

het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b indien strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd en er geen sprake is negatieve effecten op de kwaliteit van het grondwater.

44.4 milieuzone - boringsvrije zone

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' de volgende regels:

  1. a. het oprichten, in exploitatie of in exploitatie hebben van boorputten niet toegestaan;
  2. b. het uitvoeren of doen uitvoeren van werken op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht in de afsluitende kleilaag die de beschermende werking ervan kunnen aantasten, of het gebruiken van stoffen die de kwaliteit van het grondwater in de zandlagen van waaruit drinkwater wordt gewonnen aantasten is niet toegestaan. Onder deze werken wordt in elk geval verstaan toepassingen van de bodem als energiebron en buffer alsmede het plaatsen en verwijderen van heipalen en het verwijderen van damwanden.

44.5 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' de volgende regels:

44.6 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' de volgende regels:

44.7 historische waarden

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'historische waarden', bestemd voor het behoud en een samenhangend beheer van de Veluwse Bandijk en de Appensedijk, de volgende regels:

44.8 luchtvaartverkeerszone-1

Op deze gronden is de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

44.9 luchtvaartverkeerszone-2

  1. a. Op deze gronden is de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a om de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten toe te staan indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart.

Artikel 45 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de ruimte tussen bouwwerken;
  4. d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 46 Algemene Afwijkingsregels

46.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m worden gebouwd;
  4. d. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 75 m² van de bestaande bijgebouwen in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de mantelzorg;
    2. 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
    3. 3. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
    4. 4. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  5. e. de onder a, b, c en d bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid.

46.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuomgeving;
  3. c. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. d. door de herbouw de landschappelijke waarden van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
  5. e. de geluidbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder ingeval van geheel nieuw te bouwen woningen niet overschrijden.

Artikel 47 Algemene Wijzigingsregels

47.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

47.2 Verbreding watergangen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 wijzigen in de bestemming Water ten behoeve van de verbreding van watergangen teneinde wateroverlast te voorkomen met inachtneming van het volgende: de bestemmingswijziging dient vanuit een waterbergingsopgave noodzakelijk te zijn.

47.3 Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 1, Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3, Waarde - Archeologie - 4, Waarde - Archeologie - 5 of Waarde - Archeologie - 6 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 48 Overige Regels

48.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

48.2 Relatie

Indien er blijkens het figuur 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn voor het gebruik, het bouwen, bevoegdheid tot afwijken en wijzigingsbevoegdheden, de bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op het gebruik dat specifiek door middel van een functieaanduiding is aangegeven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 49 Overgangsrecht

49.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

49.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 50 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waarom Een Nieuw Bestemmingsplan Buitengebied?

De gemeente Voorst is een overwegend agrarische gemeente gelegen in het open en groene hart van de Stedendriehoek Deventer, Apeldoorn en Zutphen. Tussen IJssel en Veluwe heeft zich hier een aantrekkelijk cultuurlandschap ontwikkeld met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken en kwaliteiten en grote natuurwaarden. Voorst is een gemeente waar het, in de luwte van de Stedendriehoek, goed wonen, werken en recreëren is. De ligging in een landschappelijke overgangszone wordt zichtbaar in de grote landschappelijke variatie. De grote, open weidegebieden langs de weteringen in het noorden en westen van de gemeente, de omzoomde akkers op de meer besloten stroomruggen in het zuiden en oosten, de vele landgoederen en de uiterwaarden langs de IJssel bepalen in onderlinge samenhang het ruimtelijk beeld. Maar ook de dorpen en de structuren, gevormd door de ontsluitingswegen en het waterstelsel in de vorm van beken en weteringen, zijn kenmerkend en medebepalend voor de kwaliteit van het buitengebied.

Als gevolg van autonome en planmatige ontwikkelingen is het buitengebied van de gemeente Voorst voortdurend in verandering. Om sturing en invulling te kunnen geven aan deze ontwikkelingen, om kansen te kunnen benutten en om de aanwezige kwaliteiten te beschermen, is een samenhangend, flexibel en op actuele wetgeving, beleidsinzichten en gebruikerswensen gericht bestemmingplan noodzakelijk. Het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Voorst is in 1997 vastgesteld. In de periode na 1997 hebben zich in het gebied vele nieuwe ontwikkelingen voorgedaan en zijn de beleidsinzichten ten aanzien van het buitengebied gewijzigd. Het beleid dat is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan en de daarop volgende herzieningen, is mede hierdoor op onderdelen verouderd. Actuele beleidsdocumenten van Rijk, provincie en regio, maar ook actueel gemeentelijk beleid werkt onvoldoende door in het huidige bestemmingsplan. De functie van het bestemmingsplan als belangrijk toetsingskader voor initiatieven van burgers komt daarmee onder druk te staan. Een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied dat is afgestemd op de bestaande, actuele situatie in het plangebied en dat rekening houdt met nieuwe beleidsinzichten kan deze problemen grotendeels ondervangen. Om deze reden heeft de gemeente Voorst besloten een nieuw bestemmingsplan Buitengebied op te stellen.

Een nieuw bestemmingsplan is ook noodzakelijk omdat per 1 juli 2008 de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is vervangen door een nieuwe wet, de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In deze nieuwe wet is expliciet geregeld dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Bestemmingsplannen die op 1 juli 2008 5 jaar of ouder zijn moeten uiterlijk op 1 juli 2013 geactualiseerd zijn. Voor het buitengebied van Voorst is deze regeling van toepassing. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen bovendien nieuwe technische eisen aan een bestemmingsplan. Daarbij gaat het om de vormgeving van de plannen, de digitaliseringverplichting en de uniformering van regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0002.png"

1.2 Het Plangebied

Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied omvat het gehele buitengebied van de gemeente Voorst, uitgezonderd het vliegveld Teuge, het terrein van de VAR, Recreatieterrein Scherpenhof en het bestemmingsplan Dijkverlegging Voorsterklei. Ook locaties waarvoor recent digitale postzegelbestemmingsplannen in procedure zijn gebracht of vastgesteld en die voldoen aan de Wro, maken geen deel uit van het plangebied. De begrenzing van het plangebied is verder afgestemd op de bestemmingsplannen voor de kernen Voorst, Twello, Terwolde, Wilp, Teuge, Klarenbeek, De Vecht, Nijbroek, Wilp-Achterhoek, Bussloo, Steenenkamer en Posterenk.

In figuur 1.1 is de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

1.3 De Vigerende Bestemmingsplannen

Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied vervangt de bestaande thans vigerende bestemmingsplannen. Het betreft:

  • bestemmingsplan Buitengebied 1973, artikel 30-herziening, vastgesteld op 2 juni 1980;
  • bestemmingsplan Buitengebied 1996, vastgesteld op 30 juni 1997;
  • bestemmingsplan Buitengebied 1996, correctieve herziening 2001, vastgesteld op 30 september 2002;
  • bestemmingsplan Buitengebied 1996, artikel 30-herziening, vastgesteld 3 juli 2006;
  • bestemmingsplan Recreatiegebied Bussloo 1985, vastgesteld op 1 juli 1985.

Gedeputeerde Staten van Gelderland en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben aan onderdelen van het bestemmingsplan Buitengebied 1996 goedkeuring onthouden. Om dit te repareren heeft de gemeente in 2002 een correctieve herziening vastgesteld. Ook aan onderdelen van deze correctieve herziening is door Gedeputeerde Staten en de Afdeling bestuursrechtspraak goedkeuring onthouden. In een artikel 30-herziening, vastgesteld in 2006, is met de goedkeuringsbesluiten rekening gehouden. De artikel 30-herziening is in 2007 onherroepelijk geworden.

Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen op perceelsniveau, is er tussen 1996 en 2010 een groot aantal herzieningen en wijzigingsplannen door de gemeenteraad vastgesteld. Ook zijn er in deze periode ontwikkelingen mogelijk gemaakt middels een zogenaamde artikel 19-vrijstellingsprocedure. Deze herzieningen, wijzigingsplannen en artikel 19-plannen worden betrokken bij en vervangen door het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.

1.4 Hoe Komt Het Bestemmingsplan Tot Stand?

Het bestemmingsplan Buitengebied is voorbereid door een projectgroep bestaande uit medewerkers van de gemeente Voorst en het adviesbureau RBOI Rotterdam. Op cruciale momenten in het planproces is over de inhoud van het voorgestane beleid overleg gevoerd met het gemeentebestuur.

Gefaseerde aanpak

Het bestemmingsplan voor het buitengebied komt in een aantal stappen tot stand:

  • inventarisatie: verzamelen van noodzakelijke bouwstenen;
  • discussienota: visie op en koers voor het buitengebied met uitwerking in relevante thema's;
  • voorontwerpbestemmingsplan: vertaling van visie in regels en plankaarten (verbeelding);
  • ontwerpbestemmingsplan: verwerken van inspraak- en overlegreacties;
  • vaststelling: behandeling zienswijzen en afronden bestemmingsplan.

De Discussienota d.d. 15 september 2010 is op 31 januari 2011 door de raad van de gemeente Voorst vastgesteld. Bij de vaststelling zijn enkele amendementen ingediend en aangenomen.

Op basis van de Discussienota is het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied d.d. 20 oktober 2011 opgesteld. Het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied heeft in het kader van de inspraak van 20 oktober tot en met 30 november 2011 ter inzage gelegen. Het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied is tevens aan een aantal overleginstanties toegezonden. Op 24, 25 en 26 oktober zijn er inloopbijeenkomsten gehouden waarin belanghebbenden kennis hebben kunnen nemen van het plan en een reactie hebben kunnen geven.

De ontvangen inspraak- en overlegreacties zijn door de gemeente samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak en Overleg d.d. 8-5-2012. De uitkomsten van de inspraak- en overlegprocedure zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied.

Met ingang van 31 mei 2012 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied' gedurende zes weken ter inzage gelegen. Over het ontwerpbestemmingsplan zijn op 4 juni en 6 juni 2012 inloopbijeenkomsten gehouden.

Op 28 januari 2013 is het bestemmingsplan inclusief de wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen zoals opgenomen in de 'Nota Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' en vier ingediende amendementen vastgesteld.

Overleg en communicatie

Een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, dat bovendien handhaafbaar is, vereist een zo breed mogelijk draagvlak. Dit draagvlak voor beleid dient tijdens het planproces te worden verworven en hangt in sterke mate af van de communicatie met doelgroepen. Voor de externe communicatie met instanties en organisaties is daarom een klankbordgroep samengesteld. In bijlage 1 is de samenstelling van deze klankbordgroep opgenomen.

In de Klankbordgroep is het concept van de Discussienota besproken. De uitkomsten van dit overleg zijn in een Oplegnotitie d.d. 28 oktober 2010 vastgelegd. De raad heeft deze oplegnotitie betrokken bij de vaststelling van de Discussienota.

In de Klankbordgroep is ook het concept van het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied besproken. De reacties van de leden van de Klankbordgroep zijn zoveel mogelijk betrokken bij het afronden van het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied.

Om de betrokkenheid van gebruikers en bewoners als direct belanghebbenden te vergroten, is in de inventarisatiefase van het planproces een zogenaamd tafeltjesoverleg gehouden en zijn inloopavonden georganiseerd. Agrarische ondernemers uit het plangebied zijn in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de inventarisatiekaart en hun wensen en ruimtebehoefte ten aanzien van hun (toekomstige) bedrijfsvoering naar voren te brengen. Voor zover deze wensen passen binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente, is hiermee rekening gehouden. Tijdens inloopavonden hebben alle bewoners en gebruikers van het buitengebied kennis kunnen nemen van de inventarisatiekaarten en hun reactie hierop kunnen geven. Ook over het voorontwerp- en ontwerpplan Buitengebied zijn inloopavonden gehouden.

1.5 De Planningsopgave

In de achterliggende jaren is voor het buitengebied van Voorst veel onderzoek in gang gezet en uitgevoerd en zijn vele visie- en beleidsdocumenten verschenen. Op basis hiervan wordt vastgesteld dat de visie op en de koers voor het buitengebied op hoofdlijnen vastliggen. Aan de uitvoering van die visie wordt reeds op vele fronten intensief gewerkt. Ter ondersteuning hiervan is het thans de opgave om die visie en koers te verankeren in een nieuw bestemmingsplan. Dit betekent dat het planproces, om te komen tot een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied, niet gericht is op het ontwikkelen van nieuwe visies of het vaststellen van nieuw beleid. Uitgangspunt is het vertalen van reeds vastgesteld beleid in een actueel bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan Buitengebied is ook niet gericht op het mogelijk maken van nieuwe planmatige ontwikkelingen met relatief grote ruimtelijke effecten. Deze ontwikkelingen, waarvoor de planvoorbereiding gaande is of voorzien wordt, zullen te zijner tijd in afzonderlijke bestemmingsplanprocedures worden vastgelegd.

Tegen deze achtergrond is het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied primair gericht op het goed regelen van de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en de hierin voorkomende functies, rekening houdend met de autonome ontwikkeling van die functies. Van belang hierbij is, met het oog op een 'goede ruimtelijke ordening', vast te stellen dat het beleid en de uitwerking hiervan in voldoende mate rekening houdt met het thans geldende beleidskader (het speelveld) en van toepassing zijnde wet- en regelgeving (de spelregels).

1.6 Leeswijzer

De bouwstenen voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied worden in belangrijke mate gevormd door en ontleend aan de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005), het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (2010), de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030 (2009). Daarnaast zijn het Streekplan Gelderland (2005) (thans de Structuurvisie Gelderland en de Ruimtelijke Verordening Gelderland) en het Reconstructieplan Veluwe (2005) van grote betekenis.

Deze toelichting bevat in hoofdstuk 2 de gemeentelijke visie op het buitengebied, alsmede de hoofdlijnen van het speelveld (de beleidskaders) en de spelregels (relevante wet- en regelgeving).

Om tot een goede uitwerking van deze visie in regels en verbeelding te kunnen komen, wordt in hoofdstuk 3 een analyse op hoofdlijnen gegeven van de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en te verwachten ontwikkelingen. Op basis hiervan wordt aangegeven met welke ontwikkelingen in het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden. Bij het uitvoeren van deze analyse is gebruikgemaakt van reeds beschikbare onderzoeks- en beleidsdocumenten en de uitkomsten van de inventarisatie.

Om te kunnen bepalen of en in welke mate met gewenste ontwikkelingen rekening kan worden gehouden, is in hoofdstuk 4 een overzicht opgenomen van relevante wet- en regelgeving. Op basis van uitgevoerd onderzoek is aangegeven welke mogelijkheden er zijn of welke randvoorwaarden van toepassing zijn.

Rekening houdend met de uitkomsten van analyse en onderzoek, bevat hoofdstuk 5 de uitwerking van de visie voor een aantal concrete thema's en onderwerpen. Hier wordt aangegeven welke ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden geboden kunnen worden, welke randvoorwaarden hierbij eventueel in acht genomen moeten worden en hoe de in het buitengebied aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie beschermd en eventueel verder ontwikkeld kunnen worden.

De voorstellen in deze uitwerking sluiten aan op reeds vastgesteld beleid en houden waar nodig rekening met gewijzigde eisen en randvoorwaarden op basis van wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de planregels en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitvoering van het plan; zowel de financiële als maatschappelijke uitvoerbaarheid komen aan de orde.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied is gebruikgemaakt van vele bronnen. In de toelichting wordt daar waar mogelijk naar verwezen. Voor de verbeelding is gebruikgemaakt van een actuele GBKN-ondergrond die in maart 2012 door de gemeente is geactualiseerd op basis van beschikbare gegevens. Daarnaast is voor het tekenen van de verbeelding gebruikgemaakt van actuele luchtfoto's, de uitkomsten van de uitgevoerde inventarisaties en overige bij de gemeente Voorst beschikbare gegevens.

Voor alle in de tekst opgenomen verwijzingen wordt verwezen naar de Eindnoten die als afzonderlijke tekst aan de toelichting en regels zijn toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0003.jpg"

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

Het buitengebied van Voorst vormt het open en groene hart van de stedendriehoek Deventer-Apeldoorn-Zutphen. Landelijk en stedelijk gebied zijn op vele wijzen met elkaar verbonden (ruimtelijk, functioneel, economisch). Ruimtelijk-economische ontwikkelingen in het stedelijk gebied stralen uit naar het landelijk gebied en leiden er mede toe dat het buitengebied van Voorst onder druk staat.

Het buitengebied van Voorst is een gebied in verandering. Deze veranderingen zijn het meest zichtbaar in de agrarische sector waar sprake is van enerzijds schaalvergroting en verbreding en waar anderzijds bedrijven stoppen. De landbouw blijft de grootste gebruiker van het buitengebied maar andere functies vinden hier meer en meer hun plaats. De recreatiesector speelt in velerlei vormen in op de grote vraag naar verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen en het buitengebied biedt een woonmilieu dat zeer in trek is. De grote kwaliteiten van natuur, landschap en cultuurhistorie die het buitengebied kenmerken komen hierin ten volle tot uitdrukking. Versterking van die kwaliteiten is een opgave waaraan op vele fronten in het buitengebied gewerkt wordt.

In dit veranderingsproces zoeken functies voortdurend naar een evenwicht omdat alleen dan de gebruiksmogelijkheden van het buitengebied geoptimaliseerd kunnen worden en de ruimtelijke kwaliteit behouden en versterkt kan worden. Functies die aan het buitengebied gebonden zijn of hier een nieuwe plek zoeken moeten zich naast elkaar kunnen ontwikkelen en eventuele knelpunten moeten voorkomen of opgelost worden. In dit proces is de gemeente een belangrijke speler, als initiator en inspirator, als regisseur, als uitvoerder en als kwaliteitsbewaker.

Het bestemmingsplan voor het buitengebied is een van de belangrijkste instrumenten die de gemeente heeft om sturing te geven aan ontwikkelingen, om kansen te benutten en om de kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied te beschermen en te behouden. Het bestemmingsplan dient daartoe te stoelen op een heldere en eenduidige visie en uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, dat wil zeggen dat alle belangen op een evenwichtige wijze zijn gewogen en dat in voldoende mate is rekening gehouden met het geldende beleidskader en van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

In de planningsopgave voor dit bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeente aangegeven dat het planproces erop gericht is om de huidige gemeentelijke visie op en het huidige beleid voor het plangebied te vertalen in een actueel bestemmingsplan dat voldoet aan alle daaraan te stellen eisen. In het kader van dit bestemmingsplan worden derhalve geen nieuwe beleidsinitiatieven gepresenteerd en mogelijk gemaakt. Uitgangspunt is de bestaande ruimtelijk-functionele structuur en de bestaande functies in het plangebied en autonome ontwikkelingen die daarin aan de orde zijn. Met beleidsvoornemens die de gemeente in eerdere planprocessen heeft vastgesteld, wordt in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk rekening gehouden. Afhankelijk van de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, worden deze rechtstreeks dan wel op basis van een nadere afweging via afwijking of een planwijziging mogelijk gemaakt.

Ontwikkelingen die in het buitengebied in gang zijn gezet, worden in het bestemmingsplan verwerkt als besluitvorming hierover voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. Als dat niet mogelijk is, wordt een afzonderlijke planprocedure doorlopen.

De visie op het buitengebied die in dit bestemmingsplan is vertaald, stoelt op voorafgaand vastgestelde beleidsdocumenten. De gebiedsvisie geeft aan wat de gemeente wil met het buitengebied en welke doelen worden nagestreefd. In paragraaf 2.2 worden de hoofdlijnen van deze visie weergegeven.

Omdat de gebiedsvisie moet passen binnen de geldende beleidskaders van Rijk, provincie en regio en bij de uitwerking hiervan rekening moet worden gehouden met relevante wet- en regelgeving, wordt in paragraaf 2.1 een kort overzicht gegeven van het speelveld en de spelregels.

2.1 Speelveld En Spelregels

Het ruimtelijk beleid voor het buitengebied van Voorst is constant in beweging als reactie op ontwikkelingen die plaatsvinden en worden voorzien. Het bestemmingsplan voor het buitengebied komt dan ook tot stand binnen een dynamische beleidsomgeving, waarin velen zich op uiteenlopende wijze reeds hebben uitgesproken over de gewenste inrichting en ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Het dynamische karakter van de plan- en visievorming wordt zichtbaar in de bijgevoegde tijdlijn (figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0004.jpg"

Het gemeentelijk beleid voor het buitengebied en de vertaling daarvan in een nieuw bestemmingsplan, dient vorm en inhoud te krijgen binnen de krijtlijnen van de geldende beleidskaders van Rijk, provincie en regio en voort te borduren op eerdere gemeentelijke beleidsnota's. In bijlage 2 zijn de voor het buitengebied belangrijkste beleidsdocumenten samengevat.

De opgave voor het buitengebied die uit de onderliggende beleidsdocumenten naar voren komt, is gericht op het behoud en waar mogelijk versterken van de economische en sociaal-maatschappelijke vitaliteit van het gebied die als gevolg van maatschappelijke, demografische en economische ontwikkelingen onder druk staat. Om dit te bereiken wordt ingezet op een, ook op langere termijn, duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die passend zijn in het buitengebied. Gestreefd wordt naar een nieuw evenwicht tussen functies die aan het buitengebied gebonden zijn, zoals de agrarische sector en functies die gebruikmaken van en inspelen op de grote en veelvormige ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Hieraan nevengeschikt en in samenhang hiermee richt het beleid zich ook op het beschermen en het versterken van de aanwezige kwetsbare waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie. Het zijn deze breed onderkende en gedragen gebiedsspecifieke kwaliteiten die het buitengebied van Voorst bijzonder maken voor bewoners, gebruikers en bezoekers. Deze waarden vormen tevens het fundament voor een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling van het buitengebied.

Ruimtelijke ontwikkelingen die worden nagestreefd en in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt dienen te passen binnen de sectorale wet- en regelgeving. Gegeven het karakter van het buitengebied en de hier aanwezige waarden zijn met name de aspecten milieu en ecologie van belang. Deze aspecten waarborgen en beschermen de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie en dragen bij aan het behoud van een gezonde woon- en leefomgeving van het gebied. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de uitgevoerde toetsing. Daarin wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan het toetsingskader en de normstelling van wet- en regelgeving en dat deze de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg staan.

2.2 De Gebiedsvisie

Leidend voor het ruimtelijk beleid voor het buitengebied is de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst die de gemeente Voorst in 2005 heeft vastgesteld. Deze Toekomstvisie is tot stand gekomen in een planproces waarin de bevolking intensief betrokken is en dient mede als inbreng van de gemeente in regionale planprocessen. In de Toekomstvisie zijn, op basis van een analyse van de belangrijkste beleidsthema's, gewenste ontwikkelingen en ambities in beeld gebracht, die vervolgens zijn vertaald in koersen voor enerzijds de dorpen en anderzijds de onderscheiden delen van het buitengebied.

Aanvullend op de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst zijn het Landschapontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel en het Reconstructieplan Veluwe leidend voor de Gebiedsvisie voor het buitengebied.

De op deze beleidsdocumenten gebaseerde Gebiedsvisie wordt ondersteund door en is uitgewerkt in andere beleidsnota's zoals het Waterplan Voorst 2009-2015 (2009), het Beleidsplan Recreatie en Toerisme (2004), de Nota Landgoederen (2006), het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (2009), de Welstandnota (2010), de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven (2009) en de Structuurvisie Middengebied gemeente Voorst (2011). Andere beleidsdocumenten die hiervoor van betekenis zijn betreffen de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 en De Voorlanden (2009), het Waterplan Gelderland (2009), de PKB Ruimte voor de Rivier (2006), de Intergemeentelijke Structuurvisie IJsselsprong (2008), de Visie en het uitvoeringsprogramma Beekbergense Poort (2005) en de Gebiedsvisie Weteringse Broek (2006). Voor een samenvatting van deze beleidsdocumenten wordt verwezen naar bijlage 2.

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005)

De hoofdkoers voor het buitengebied zet in op het in onderlinge samenhang versterken van de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit. Voorst is en blijft een 'landelijke' gemeente met een daarbij passende uitstraling. Toekomstige ruimtelijk-economische ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk bij te dragen aan en aangewend te worden voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingen die kunnen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit worden gestimuleerd en mogelijk gemaakt. Op deze wijze wordt inhoud gegeven aan de beleidslijn: behoud door ontwikkeling.

Deze hoofdkoers is voor het buitengebied nader uitgewerkt in de volgende onderdelen:

  • ruimte bieden aan een leefbare, dynamische en duurzame landbouw met ruimte voor schaalvergroting en verbreding;
  • water inzetten als beeldbepalend onderdeel van het Voorster landschap;
  • landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken en karakteristieken vormen de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen en worden waar mogelijk versterkt; de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
  • aanwezige natuurwaarden worden beschermd en versterkt door realisering van een samenhangend netwerk.

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst zijn op basis van een ruimtelijk-landschappelijke analyse 6 deelgebieden onderscheiden (zie figuur 2.2). Voor deze deelgebieden is de hoofdkoers voor het ruimtelijk beleid nader geconcretiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0005.png"

Onderstaand wordt een samenvatting gegeven van de koers per deelgebied.

Het Noordelijke Weteringgebied

  • Primair ruimte bieden aan de grondgebonden landbouw in de vorm van schaalvergroting en verbreding.
  • Langs de Groote Wetering ruimte reserveren voor waterberging.
  • Realisering van ecologische verbindingszones langs de Groote Wetering mogelijk maken.
  • Uitbreiden van het recreatieve routenetwerk voor wandelaars, fietsers, ruiters en kanoërs.
  • Behoud en herstel van de ecologische en landschappelijke waarden in het gebied langs de Terwoldse Bandijk.
  • Behoud en versterken van de landschapsstructuur van de polder Nijbroek en herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke elementen.

Het Groene Carré

  • Primair inzetten op het versterken van het landschap, dat gekenmerkt wordt door een aaneenschakeling van buitenplaatsen en landgoederen.
  • Ruimte bieden voor de grondgebonden landbouw met ruimte voor verbreding.
  • Ruimte bieden aan de bestaande glastuinbouwbedrijven.
  • Realisering van ecologische verbindingszones tussen Veluwe en IJssel (het Fliertdal, de Beekbergse Poort/Voorsterbeek).
  • Ruimte bieden voor het plattelandsvernieuwingsgebied Weteringsebroek.
  • Ruimte bieden voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen.
  • Versterken en verder ontwikkelen van het recreatiegebied Bussloo.
  • Versterken van de dagrecreatieve mogelijkheden door uitbreiding van het routenetwerk.

Het Open Middengebied

  • Primair inzetten op het mengen van 'rode' en 'groene' functies.
  • Ruimte bieden aan de grondgebonden landbouw.
  • Ruimte reserveren voor waterberging ten zuiden van Twello.
  • Realisering van de ecologische verbindingszone tussen Woudhuis en het Fliertdal.
  • Rekening houden met de uitkomsten van de nadere uitwerking Wilp-Achterhoek.
  • Ruimte bieden voor uitbreiding van het recreatieve routenetwerk.
  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen die passen binnen de ambities van de Structuuvisie Recreatie Middengebied.

Het Zuidelijke Overgangsgebied

  • Primair ruimte bieden aan de grondgebonden landbouw met ruimte voor verbreding gericht op met name de recreatie.
  • Ruimte reserveren voor waterberging langs de Voorsterbeek.
  • Realisering van de ecologische verbindingszone De Beekbergense Poort.
  • Ontwikkelen en versterken van het dagrecreatieve routenetwerk.

De Buitendijkse Ontginningen

  • Primair inzetten op behoud van het karakteristieke landschap en in samenhang hiermee op de grondgebonden landbouw.
  • Ruimte bieden voor waterberging.
  • Ruimte bieden voor natuurontwikkeling bij de Voorsterbeek.
  • Behoud van de dagrecreatieve mogelijkheden.

De Uiterwaarden

  • Primair inzetten op het behoud van de waterbergingsfunctie.
  • Ruimte bieden aan extensieve grondgebonden landbouw.
  • Inpassing van het verblijfsrecreatieve terrein van De Scherpenhof.
  • Ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van extensieve vormen van dagrecreatie.

Het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (2010)

In het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (LOP) geeft de gemeente op concrete en uitgebreide wijze inhoud aan de specifieke kenmerken, kwaliteiten én betekenis van het landschap. Het LOP is een bouwsteen voor toekomstige visievorming en toetsingskader voor talrijke autonome en planmatige ontwikkelingen.

Op basis van een analyse van de kernkwaliteiten van het landschap, worden in het LOP landschapseenheden en waardevolle landschapselementen onderscheiden en benoemd. Voor deze landschapseenheden en landschapselementen is een samenhangende landschapsontwikkelingsvisie ontwikkeld. Kernpunten van deze visie zijn:

  • behoud en versterken van het contrast tussen de hoge delen en lage delen van het buitengebied;
  • behoud en beschermen van de waardevolle open gebieden binnen de laaggelegen delen;
  • behoud en versterken van de relatief besloten, hoge gebiedsdelen door behoud en versterken van de aanwezige open akkers, de paden, de beplanting en de aanwezige ontginningslijnen;
  • behoud en versterken van de cultuurhistorische kenmerken;
  • versterken van de ecologische waarden en de biodiversiteit door herstel van de landschappelijke overgangen en bijbehorende systemen en beplanting.

Kernkwaliteiten en landschapsontwikkelingsvisie vormen gezamenlijk een belangrijk toetsingskader bij het beoordelen van nieuwe ontwikkelingen.

De notitie Ruimtelijke Kwaliteit veranderende Erven (november 2009) is een uitwerking van het LOP. Het is een kwalitatief toetsingskader voor het beoordelen van ruimtelijke plannen en een bron van inspiratie voor plannenmakers in het buitengebied.

Het Reconstructieplan Veluwe (2005)

In het Reconstructieplan Veluwe wordt ingezet op een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid in het landelijk gebied. Het Reconstructieplan Veluwe is opgesteld om ruimtelijke en milieuknelpunten die met name samenhangen met de ontwikkeling van de (intensieve) veehouderij, op te lossen en te voorkomen.

In het Reconstructieplan is een zonering opgenomen waarbij drie gebiedsdelen worden onderscheiden:

  • landbouwontwikkelingsgebieden waar de landbouw voorrang krijgt;
  • extensiveringsgebieden waar de natuur voorrang krijgt;
  • verwevingsgebieden waar verschillende functies zich naast elkaar kunnen ontwikkelen.

Binnen deze gebieden is op onderdelen weer een nadere differentiatie aan de orde. In het buitengebied van de gemeente Voorst worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • extensiveringsgebied bos en natuur;
  • extensiveringsgebied landbouw;
  • verwevingsgebied;
  • verwevingsgebied met sterlocaties.

Extensiveringsgebied

Extensiveringsgebieden zijn gebieden waar het primaat ligt bij de natuur en waar nieuwvestiging, hervestiging en omschakeling van en naar intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk wordt gemaakt. Uitbreiding van bebouwing van bestaande intensieve veehouderij is uitgesloten, tenzij de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt.

Verwevingsgebied

Verwevingsgebieden zijn gebieden gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet is toegestaan en hervestiging, omschakeling of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is op bestaande agrarische bouwblokken mits de ruimtelijke kwaliteit of reeds aanwezige functies in het gebied zich daar niet tegen verzetten. Binnen deze gebieden kunnen bedrijfslocaties worden aangewezen als 'sterlocatie intensieve veehouderij'. Op grond van ruimtelijke en milieutechnische overwegingen is het in principe mogelijk dat op deze bestaande bedrijfscomplexen een intensieve veehouderijtak zich kan ontwikkelen tot een bepaalde omvang (aantal Nge + oppervlakte bouwvlak). Ter indicatie is in het Reconstructieplan een gebied aangewezen als 'verwevingsgebied met sterlocaties'.

Uitvoering van het Reconstructieplan Veluwe maakt integraal onderdeel uit van de gemeentelijke Gebiedsvisie voor het buitengebied. In het bestemmingsplan worden de mogelijkheden en onmogelijkheden concreet vertaald.

Eén visie, verschillende accenten

In de gemeentelijke visie voor het buitengebied staat centraal dat de grondgebonden landbouw de belangrijkste grondgebruiker is en van grote betekenis is voor het behoud van de kenmerkende kwaliteiten van het gebied. Daarnaast zijn de vele landgoederen met de daarbij behorende boscomplexen van grote betekenis.

Voor het gehele buitengebied wordt om die reden ingezet op het behoud en een verdere duurzame ontwikkeling van de grondgebonden landbouw en de landgoedcomplexen. Aan andere functies die in het gebied aanwezig zijn, worden geen of beperkte ontwikkelingsmogelijkheden toegekend.

In het LOP is aangegeven dat in het gehele buitengebied sprake is van landschapswaarden, natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Per deelgebied is sprake van verschillende accenten (meer open of besloten, meer hoog of laag gelegen, etc.). Behoud, bescherming en waar mogelijk versterking van die waarden is een speerpunt in het gemeentelijk beleid. Nieuwe ontwikkelingen dienen waar mogelijk hieraan een bijdrage te leveren en mogen aanwezige waarden niet aantasten. Om de aanwezige waarden op passende wijze in het kader van het bestemmingsplan te kunnen beschermen dient dit in de regelgeving verankerd te worden.

Ook de zonering die voortvloeit uit het Reconstructieplan Veluwe dient verankerd te worden in het bestemmingsplan.

In het verlengde hiervan worden in het bestemmingsplan de volgende gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen opgenomen:

  • dubbelbestemming ten behoeve van de bescherming van de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie; de in deze dubbelbestemming benoemde kwaliteiten en waarden zijn ontleend aan het Landschapsontwikkelingsplan en de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen;
  • dubbelbestemming ten behoeve van behoud en beheer van landgoederen, waarbij de begrenzing is gebaseerd op de NSW-beschikkingen;
  • gebiedsaanduidingen ten behoeve van het veilig stellen van de voorwaarden die voortkomen uit het Reconstructieplan Veluwe.

In de bestemming voor de agrarisch in gebruik zijnde gronden wordt tot uitdrukking gebracht dat deze gronden tevens bestemd zijn voor het behoud en de ontwikkeling van de hier aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie. In het aanlegvergunningenstelsel dat gericht is op het beschermen van die waarden en in de in het plan op te nemen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden wordt verwezen naar de afzonderlijke gebiedsaanduidingen. Op gelijke wijze wordt een relatie gelegd naar de gebiedsaanduidingen van het Reconstructieplan Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0006.jpg"

Hoofdstuk 3 Analyse Van Het Plangebied

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur een analyse van het plangebied gegeven. Achtereenvolgens wordt voor de thema's bodem en water, landschap, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, landbouw, recreatie, niet-agrarische bedrijven en wonen ingegaan op de huidige situatie en de te verwachten ontwikkelingen. Hierbij is gebruikgemaakt van de verschillende aanwezige beleidsdocumenten en onderzoeken zoals het Waterplan Voorst 2009-2015, het Landschapsontwikkelingsplan, het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan en het Beleidsplan Recreatie en Toerisme Gemeente Voorst. De in de achterliggende jaren vastgestelde gemeentelijke beleidskaders zijn eveneens in de analyse betrokken en bepalen mede de kaders waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn. Aanvullend is gebruikgemaakt van de gegevens die in de inventarisatiefase verzameld zijn.

Op basis van de huidige situatie en de te verwachten ontwikkelingen, worden voor elk thema de opgaven voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied samengevat. Opgaven waarvoor het bestemmingsplan niet het juiste instrument is, zijn hierin niet opgenomen.

Mede met het oog op de leesbaarheid en toegankelijkheid van het bestemmingsplan, beperkt de analyse zich tot de hoofdzaken die voor het bestemmingsplan en de hierin op te nemen regeling van belang en relevant zijn. Voor meer achtergronden wordt verwezen naar achterliggende onderzoeksrapporten en beleidsdocumenten.

In het kader van de inventarisatie is een inventarisatiekaart van het plangebied opgesteld waarin het huidige grondgebruik en de in het plangebied aanwezige functies zijn weergegeven. Een Excelbestand met aanvullende gegevens op perceelsniveau maakt deel uit van deze inventarisatie.

Op basis van een 1e concept van deze inventarisatiekaart waarop voor alle agrarische bedrijven bouwvlakken zijn aangegeven, is in juni 2010 tafeltjesoverleg gevoerd met agrarische ondernemers, waaraan circa 300 ondernemers hebben deelgenomen. De uitkomsten van deze overleggen zijn betrokken bij het verder opstellen van het bestemmingsplan.

Eind augustus 2010 zijn twee inloopavonden gehouden waarop bewoners en gebruikers van het buitengebied konden reageren op de inventarisatiekaarten. De reacties die naar voren zijn gebracht, zijn eveneens bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan betrokken.

In het kader van de inspraakprocedure hebben veel bewoners en gebruikers wensen ten aanzien van hun bouwvlakken naar voren gebracht. In de Nota Inspraak en Overleg is aangegeven of en op welke wijze aan verzoeken is tegemoet gekomen.

3.2 Bodem En Water

De opbouw en kwaliteit van bodem en water (de abiotische omstandigheden) zijn bepalend voor een duurzame (ruimtelijke) ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijk gebied. Bodem en water bepalen enerzijds de aanwezigheid en potenties van natuur- en landschapswaarden en anderzijds de gebruiksmogelijkheden voor de overige gebruiksfuncties in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0007.png"

Op basis van de beschikbare gegevens, waaronder het Waterplan Voorst 2009-2015, wordt in deze paragraaf een beeld geschetst van de bestaande opbouw en de kwaliteit van het bodem en grond- en oppervlaktewatersysteem en de verwachte ontwikkelingen.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

De gemeente Voorst is gelegen op de overgang van de Veluwse stuwwal naar de IJsselvallei. Het overheersende beeld is een agrarisch landschap, met omzoomde akkers in het zuiden en oosten van de gemeente en grote open weidegebieden langs de weteringen in het westen en noorden. Andere kenmerkende beelden zijn de natuurlijke uiterwaarden langs de IJssel en de vele lommerrijke landgoederen.

Het noordelijke deel van de gemeente ligt op circa 2 tot 3 m boven NAP. Hiermee ligt dit gebied aanmerkelijk lager dan het zuidelijk gedeelte dat op circa 7 tot 9 m boven NAP ligt. Dit verschil is terug te zien in de bodemopbouw. Het noordelijk gedeelte ligt grotendeels op de kleigrond en het zuidelijke deel op de kalkloze zandgronden. Om de afwatering van het noordelijke deel te garanderen, zijn vroeger de weteringen gegraven die het regenwater dat gevallen is op het Veluwemassief en het kwelwater in noordelijke richting naar de IJssel afvoeren. In het zuidelijke deel wordt het regenwater via enkele beken in oostelijke richting afgevoerd naar de IJssel. De gemeente Voorst wordt beschermd door dijken tegen een hoge waterstand van de IJssel.

Het watersysteem van de gemeente Voorst omvat het grondwater en het oppervlaktewater. De opbouw van het watersysteem tussen Veluwe en IJssel is complex, maar ook zeer kenmerkend. De neerslag die op de hoger gelegen delen valt zijgt in en op de lager gelegen komgebieden tussen Veluwe en IJssel treed kwel op. Dit kan diepe kwel zijn, komende vanaf het Veluwemassief of het kan gaan om lokale kwel, afkomstig uit dekzandruggen en oeverwallen. Bij hoog water komt ook kwel vanuit de IJssel voor. De stromingrichtingen van het grondwater zijn ook terug te vinden in het systeem van het oppervlaktewater. Kwelwater stroomt via beken en sprengen van west naar oost af richting de lager gelegen komgebieden. Hierna stroomt het in twee richtingen verder. Voorst is gelegen binnen twee regionale hoofdstroomgebieden: de zuidelijke IJsselvallei en de noordelijke IJsselvallei. Beken als de Klarenbeek en de Voorsterbeek stromen in de zuidelijke IJsselvallei van west naar oost af in de IJssel. In de noordelijke IJsselvallei liggen vochtige broek- en komgronden. De afwatering vindt voornamelijk plaats op de IJssel bij Hattem, maar door het graven van een toevoerkanaal kan het water al eerder bij Terwolde op de IJssel geloosd worden. Ook kan het toevoerkanaal gebruikt worden om bij extreme droogte water vanuit de IJssel in te laten in het systeem van weteringen in de noordelijke IJsselvallei.

Naast de weteringen, beken en sprengen is er water aanwezig ter plaatse van de recreatieplas Bussloo, ten zuiden van Twello. Verder heeft Voorst twee wateren met een Specifiek Ecologische Doelstelling (Fliert en Klarenbeek) en een ven met water van Hoogst Ecologisch Niveau (HEN).

Waterkeringen

Het Waterschap Veluwe is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen in het buitengebied. In het bestemmingsplan dient voor de bescherming van deze dijken een passende dubbelbestemming te worden opgenomen. Binnen de beschermingszones van de dijken is het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan voorwaarden gebonden.

De Veluwse Bandijk, de IJsseldijk en de Appensedijk hebben geen waterkerende functie meer. Wel zijn de dijken in het Landschapsontwikkelingsplan aangewezen als waardevolle landschapselementen die een groot deel van het totale landschap 'zichtbaar' maken.

Grondwaterkwaliteit

Ten aanzien van de waterkwaliteit spelen er problemen door de instroom van verontreinigingen uit riooloverstorten en de aanwezigheid van zwerfvuil.

Waterwinning/Grondwaterbeschermingsgebied

Ten noorden van Twello wordt op een diepte van 126 tot 157 m grondwater onttrokken ten behoeve van drinkwater. De vergunning bedraagt 2 miljoen m³ per jaar, de werkelijke onttrekking ligt rond 1 miljoen m³ per jaar. Deze winning vindt plaats onder een dikke kleilaag. Deze kleilaag beschermt de grondwaterwinning tegen verontreinigingen van bovenaf. Met het oog hierop is door de provincie Gelderland een boringsvrije zone aangewezen. In boringsvrije zones mogen kleilagen die het onderliggende grondwater beschermen niet worden doorboord. Dit is vastgesteld in de Provinciale milieuverordening Gelderland (PmG). Ook is het verboden de bodem te gebruiken als energiebron (voor bijvoorbeeld de opslag van koud of warm water). Gedeputeerde Staten van Gelderland kunnen hiervoor ontheffing verlenen. In de ontheffingsvoorschriften staat dat de kleilaag niet mag worden beschadigd en dat het gebruik van stoffen het grondwater niet mag verontreinigen. Voor de boringsvrije zone zijn geen voorschriften opgenomen in de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Binnen de boringsvrije zone is een waterwingebied aangewezen. In waterwingebieden geldt ook een verbod op het gebruik van de bodem als energiebron. Hier kan geen ontheffing voor worden afgegeven. Het waterwingebied mag volgens de provinciale Ruimtelijke Verordening alleen bestemmingen krijgen die geen negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater. Daarnaast wordt grondwater ontrokken als proceswater of voor het beregenen van landbouwpercelen.

Afvalwater en riolering

De gemeente beschikt voor het grootste gedeelte over een gemengd rioolsysteem. In het buitengebied wordt het afvalwater gescheiden ingezameld en met een drukriolering verpompt. Het afvalwater wordt via vrijvervalriolen, gemalen en persleidingen uiteindelijk getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Terwolde.

Verwachte ontwikkelingen

In het Waterplan Voorst 2009-2015 is de watervisie voor de gemeente Voorst vastgelegd. Deze visie is gericht op de lange termijn om zo te komen tot een toekomstbestendige inrichting van het watersysteem. Voor de gemeente Voorst zijn tot 2030 de volgende ambities en doelen van belang:

  • ruimte creëren voor waterberging teneinde wateroverlast en watertekorten tegen te gaan;
  • realiseren van voldoende water van goede kwaliteit in natuurgebieden;
  • verbeteren van de bodemwaterkwaliteit in de watergangen;
  • behouden van een kwalitatief en kwantitatief goed grondwaterbeschermingsgebied en het opheffen van verdrogingsproblemen en grondwateroverlast door onder andere de bescherming van grondwater binnen de boringsvrije zone/waterwingebied;
  • vergroten van de 'beleving van het water' door het uitbreiden van de recreatieve voorzieningen rondom Bussloo, behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische dijken en de realisatie van recreatieve voorzieningen langs robuuste watergangen;
  • langs de waterlopen zullen ecologisch verbindingszones worden gecreëerd, waardoor het voor dieren en planten makkelijker wordt om tussen natuurgebied te migreren;
  • op lange termijn: ruimtereservering bij Deventer.

De Visiekaart Waterplan Voorst 2009-2015 is weergegeven in figuur 3.1.

Ruimte voor de rivier

Het project Ruimte voor de rivier is erop gericht die maatregelen te nemen en plannen te ontwikkelen die de te verwachten toename van afvoer van rivierwater in Nederland kunnen verwerken. Uitgangspunt is dat eerst de rivieren meer ruimte krijgen alvorens de dijken te verhogen. In de gemeente Voorst betekent dit een verbreding van het stroombed van de IJssel bij de Voorster Klei door dijkverlegging. Ruimtelijke ingrepen die noodzakelijk zijn voor uitvoering van het project Ruimte voor de rivier worden via een apart spoor geregeld. Op de grens met de gemeente Deventer worden in het kader van Ruimte voor de Rivier werkzaamheden uitgevoerd die in beperkte mate ook het grondgebied van de gemeente Voorst raken. Hier wordt een nevengeul vergraven.

Opgaven voor het bestemmingsplan

  • Behoud van bodemkundige waarden.
  • Beschermen van de huidige waterstructuur en waterkeringen.
  • Ruimte bieden voor waterberging.
  • Bescherming van grondwater binnen de boringsvrije zone/waterwingebied.
  • Water gebruiken als onderdeel van de versterking van de recreatieve sector.
  • Mogelijkheden bieden voor de realisatie van ecologische verbindingszones.
  • Inhoud geven aan de lange termijn reserveringen door in het buitengebied geen grootschalige, kapitaalsintensieve ontwikkelingen mogelijk te maken.

3.3 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie

De beleving van de ruimte en de waardering daarvan wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezige ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de hiermee samenhangende cultuurhistorische waarden. Het landschap van de Veluwe tot de IJssel is een van de aantrekkelijkste landschappen van Nederland en wordt door bewoners, gebruikers en bezoekers hoog gewaardeerd. Het gebied is in 2005 in de Nota Ruimte aangewezen als Nationaal Landschap en in 2007 is het Integraal Uitvoeringsprogramma Nationaal landschap Veluwe vastgesteld. Hierin zijn de ambities voor het gebied geformuleerd en de maatregelen die nodig zijn om dat waar te maken. Het opstellen van het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel is een van de maatregelen die tot uitvoering zijn gebracht.

Voor een beschrijving van de aanwezige landschappelijke kenmerken, waarden en kwaliteiten van het buitengebied van Voorst is in belangrijke mate gebruikgemaakt van het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (LOP) en het rapport Cultuurhistorie in de gemeente Voorst (1999).

Ontstaansgeschiedenis

Het landschap is het resultaat van de wisselwerking tussen natuurlijke processen enerzijds en ingrepen van de mens anderzijds. Het landschap in de gemeente Voorst is hierdoor gevarieerd en de processen die het gevormd hebben, zijn complex.

Belangrijk voor de vorming van het landschap is de voorlaatste ijstijd toen het landijs zich verplaatste door het IJsseldal en materiaal naar de zijkanten opstuwde. Zo is onder andere de stuwwal op de Veluwe ontstaan. Tijdens de laatste ijstijd hebben erosieprocessen door wind en water grote invloed gehad op het landschap, waardoor bijvoorbeeld dekzandruggen, zandopduikingen en beekdalen zijn gevormd. Ten slotte heeft de IJssel invloed gehad op de vorm van het landschap. Tot enkele eeuwen geleden had de rivier nog vrij spel en waren er regelmatig overstromingen. In dit proces zijn de komgebieden en de oeverwallen ontstaan. Pas na de bedijking is de natuurlijke vorming van het rivierenlandschap tot stilstand gebracht. Alleen in de uiterwaarden is de dynamiek vandaag de dag nog aanwezig.

De specifieke vorm van het landschap heeft geleid tot de specifieke bewonings- en ontginningspatronen. De droge en natte plekken wisselen elkaar op korte afstand af. De hoge plekken zijn vaak al duizenden jaren in gebruik terwijl de lage gronden vanuit de hoge delen ontgonnen zijn. Veelal zijn de hoge delen relatief klein van omvang, waardoor een sterke samenhangende ruimtelijk en sociale eenheid is ontstaan.

Huidige situatie

Landschap

Het plangebied wordt globaal gekenmerkt door de rivierkommen en veenontginningen in het noordelijke gedeelte en de gebieden met zandopduikingen in het zuiden.

Op basis van aanwezige kernkwaliteiten worden in het Landschapsontwikkelingsplan samenhangende landschapseenheden onderscheiden.

In het buitengebied van Voorst komen zeven landschapseenheden voor:

  • natte heideontginningen;
  • broeken;
  • veenontginningen Nijbroek;
  • kampontginningen;
  • oeverwallen;
  • ingepolderde uiterwaarden;
  • uiterwaarden.

Voor een meer uitgebreide beschrijving van deze landschapseenheden wordt verwezen naar bijlage 3 en het LOP.

In figuur 3.2 is de gebiedsindeling uit het LOP weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0008.png"

Daarnaast worden in het Landschapsontwikkelingsplan voor het plangebied de volgende landschapselementen onderscheiden, die in belangrijke mate mede bepalend zijn voor de beleving en waardering van het landschap en die om die reden in het beleid extra aandacht dienen te krijgen:

  • ontginningsassen;
  • sprengen en beken;
  • landgoederen en buitenplaatsen;
  • zichtassen;
  • oude paden;
  • weteringen;
  • Veluwse Bandijk/IJsseldijk/Appensedijk.

Naast deze landschapselementen, wordt in het LOP de landschappelijke openheid/beslotenheid aangeduid als een belangrijke landschappelijke waarde.

De notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven is opgesteld als hulpmiddel bij de uitvoering van het Functieveranderingsbeleid 'Waar de stallen verdwijnen: oude erven, nieuwe functies'. Dit Functieveranderingsbeleid is een uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid zoals in de provinciale structuurvisie is opgenomen. Bij het opstellen van de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven heeft het LOP uiteraard een rol gespeeld.

In de notitie worden op beeldende wijze voorstellen gedaan om veranderingsprocessen in het buitengebied te gebruiken om de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te versterken. De notitie dient ter inspiratie voor initiatiefnemers en wordt door de gemeente gebruikt als toetsingskader voor het beoordelen van plannen op het aspect ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Het provinciaal beleid voor waardevolle landschappen is opgenomen in de provinciale Structuurvisie (paragraaf 2.12). Binnen waardevolle landschappen geldt de 'ja, mits'-benadering. Dat wil zeggen dat ruimtelijke ontwikkelingen en bestemmingswijzigingen zijn toegestaan als daarmee de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. In de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen (2006) zijn deze kernkwaliteiten vastgelegd.

Voor het buitengebied van Voorst zijn de kernkwaliteiten van de provinciale Waardevolle Landschappen Noordelijke IJsselvallei en IJsseluiterwaarden van toepassing. In figuur 3.3 is de begrenzing van deze Waardevolle Landschappen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0009.png"

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorie wordt verstaan:

  1. a. monumenten (de zichtbare, bovengrondse cultuurhistorisch waardevolle bebouwing) en de waardevolle, niet beschermde bebouwing en ensembles;
  2. b. historische geografie (nederzettingpatronen en onderlinge verbindingsstructuren);
  3. c. archeologie (ondergrondse relicten van bewoning of gebruik van gronden).

- Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Verspreid door het plangebied zijn bouwkundige monumenten aanwezig die cultuurhistorisch van grote betekenis zijn. Het gaat daarbij om rijks- en gemeentelijke monumenten. In het buitengebied bestaat een groot deel van de monumenten uit agrarische bebouwing. Afgezien van de hoofdgebouwen van het erf, de boerderijen zelf, zijn bijgebouwen en erfinrichting ook van grote betekenis voor het karakteristieke beeld. Naast de beschermde panden (de monumenten) leveren ook waardevolle, niet beschermde panden en ensembles een grote bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.

De laatste jaren heeft ook herbestemming van monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing een vlucht genomen. Mede door het proces van omvorming van de agrarische sector hebben in de gemeente Voorst verschillende boerderijen, schuren en steltenbergen een nieuw leven gekregen als bijvoorbeeld woning of recreatiewoning.

Een aparte categorie cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft de landgoederen, die doorgaans bestaan uit complexen van monumenten met bijbehorende landerijen en overige bebouwing.

- Landgoederen en historische buitenplaatsen

De landgoederen in het buitengebied zijn van bijzondere betekenis voor het karakter van het landschap en de beleving. Een landgoed is een landschappelijk samenhangend gebied bestaande uit natuur, bos, agrarische bedrijven en gronden, tuin of park dat over het algemeen als een bedrijf wordt beheerd. Binnen het plangebied zijn in totaal 32 landgoederen gelegen. In figuur 3.4 zijn de in het buitengebied gelegen landgoederen aangeduid. Voor een indicatie van de grootte van deze landgoederen en de bijbehorende gronden wordt verwezen naar de verbeelding waar, op indicatie van de NSW, de omvang is weergegeven (dubbelbestemming Waarde - Landgoed).

De landgoederen zijn voornamelijk gelegen in een brede zone rond Twello, de zogenaamde landgoederenkrans rond Twello, en op de stroomruggen, met name tussen Wilp en Gietelo. De landgoederen hebben verschillende oorsprongen, enkele zijn ontstaan vanuit een middeleeuwse vesting of vanuit een nieuw koopmans- of herenlandgoed met de daarbij behorende ontginningen. Anderen zijn ontstaan vanuit luxe landhuizen gesticht door kooplieden, rijke indiëgangers en industriëlen. Van de 32 landgoederen hebben er in 2011 6 de status van historische buitenplaats, een aparte categorie met rijksbescherming. Een historische buitenplaats is een landgoed dat een sterke samenhang vertoont tussen huis, tuin en bijbehorende bebouwing en vanuit een ontwerp, een vooropgezet plan, werd aangelegd. In de afgelopen jaren zijn in het buitengebied van Voorst ook nieuwe landgoederen tot stand gekomen en ook thans zijn er plannen in voorbereiding om nieuwe landgoederen op te richten.

Landgoederen kenmerken zich door een zekere mate van multifunctionaliteit. Verschillende functies hebben in onderlinge samenhang en wisselwerking een plaats op het landgoed. Vormen van gebruik zijn naast het wonen met name de landbouw, de bosbouw, het natuurbeheer en de recreatie, maar ook vormen van al dan niet zakelijke dienstverlening vinden hier plaats.

Het toenemende aandacht voor de natuur en het besef dat landgoederen van grote betekenis zijn voor het in stand houden van grote natuurgebieden, heeft in 1928 geleid tot de Natuurschoonwet (Nsw) die gericht is op het in stand houden van landgoederen. Deze in 1990 gewijzigde wet biedt eigenaren van landgoederen fiscale tegemoetkomingen indien voldaan wordt aan voorwaarden, onder andere met betrekking tot de openstelling voor publiek. Een groot aantal van de in het buitengebied aanwezige landgoederen valt onder de Nsw.

Het bestemmingsplan Buitengebied is in lijn met de vigerende beleidslijnen en regelingen, gericht op het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van de aanwezige landgoederen en het bieden van passende ontwikkelingsmogelijkheden. De begrenzing van de landgoederen in het bestemmingsplan is gebaseerd op de Nsw-beschikking.

Het beheer en onderhoud van landgoederen is een kostbare aangelegenheid en kan niet meer alleen gefinancierd worden uit de oorspronkelijke inkomsten van landgoederen (pacht, houtoogst en dergelijke). Landgoedeigenaren zijn steeds op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten om het onderhoud van het landgoed te kunnen financieren. Nieuwe (neven)functies binnen de bestaande bebouwing en nieuwbouw kunnen hier mogelijkheden voor bieden. De nieuwe functies kunnen door hun opbrengsten, bijdragen aan onderhoud en beheer van het landgoed, maar kunnen ook de cultuurhistorische kwaliteiten aantasten, als dit niet op een zorgvuldige wijze gebeurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0010.png"

Historische geografie

In de gemeente Voorst komt een groot aantal elementen voor die belangrijke aanwijzingen verschaffen over de ontstaans-, bewonings- en ontginninggeschiedenis van het gebied. De hieronder vermelde elementen geven een indruk van wat hieronder wordt verstaan.

- Elementen van historische waterhuishouding en waterstaat

Deze elementen zijn voornamelijk ontstaan als gevolg van de wijze waarop de bewoners van het gebied zich destijds tegen de IJssel beschermden. Voorbeelden zijn oude dijklichamen (Veluwse Bandijk, Terwoldse Bandijk), terpen met boerderijen erop, kolken en meidoornhagen. Deze elementen worden voornamelijk aangetroffen in de (ingepolderde) uiterwaarden en het stroomruggengebied rond Gietelo.

Het Toevoerkanaal uit het begin van de 20e eeuw met het Van der Feltzgemaal uit 1959 is een representant van waterhuishouding uit de 20e eeuw.

- Levende landschapselementen

Het gaat hier voornamelijk om bomen die in verband met hun cultuurhistorische betekenis, zeldzaamheid of ouderdom van belang zijn. Een voorbeeld is de zwarte populier op de Voorster Klei.

- Elementen van industriële ontwikkeling

In het bos ten noordoosten van Klarenbeek ligt het tracé van de voormalige spoorlijn vanaf station Klarenbeek naar het nabijgelegen industrieterrein. Direct naast het industrieterrein ligt de Molenkolk van Krepel die gebruikt is om een (koper)molen aan te drijven.

Bij de voormalige baksteenfabriek aan de IJssel ten noorden van Terwolde, de Scherpenhof, werd in de weilanden een rijtje arbeiderswoningen gebouwd. Deze woningen zijn nog aanwezig hoewel de fabriek is verdwenen.

- Elementen van historische handel en nijverheid

Langs de IJssel liggen drie loswallen (kades waar boten gelost werden): onder Voorst (Nijenbeekse houtwal), onder Wilp (het Lokin) en onder Terwolde (Kleine Blokhuis).

Bij de hoger gelegen enkgronden herinneren de molens aan graan- en zaadhandel.

Het gebied de Stenenkamer was een tuindersgebiedje bij Deventer. Het verkavelingspatroon en de bestaande bebouwing herinneren nog steeds aan het grondgebruik uit de 18e en 19e eeuw.

- Oude wegenpatronen

Verspreid door het plangebied komen tal van oude wegen voor, zoals historische onverharde wegen, hessenwegen, kerkenpaden, lanenstelsels, buurtschapswegen, wegen met oude verhardingen en grenswegen.

- Militair erfgoed

Op de Wilpse Klei liggen drie batterijen met kazematten. De redoute bij Voorst en het Kleine Blokhuis zijn oude verdedigingswerken.

Vliegveld Teuge bestaat in onderdelen uit militair erfgoed dat ontstond in samenhang met de Tweede Wereldoorlog (1940-1945).

- Elementen van marke- en buurtschapshistorie

Kleine landschapselementen die herinneren aan de markehistorie liggen voornamelijk bij Gietelo: tussen de buurtschappen Gietelo en Appen ligt een scheidswal of markegrens en ten noorden van Gietelo ligt een bomenbrink. Enkgebieden (oude akkergronden) liggen geconcentreerd op de stroomruggen van de IJssel tussen Terwolde en Voorst.

In verband met de nederzettinggeschiedenis zijn deze gebieden ook van belang om archeologische redenen. Ze herbergen naar verwachting belangrijke (ontbrekende) vondsten uit de ijzertijd, romeinse tijd en de vroege middeleeuwen.

- Historische waterlopen

De Fliert is de enige historische waterloop die ontspringt in het plangebied. De beek heeft haar bron in het gebied bij het Hof te Gietel en mondt uit in de Terwoldse Wetering.

- Ontginningshistorie

In het kader van de ontginninghistorie van de gemeente Voorst is met name het unieke verkavelingspatroon rond Nijbroek van belang. Dit vanaf 1328 ontgonnen gebied is buiten het Zuid-Hollands/Utrechts veenweidegebied vrijwel de enige vindplaats van dit zogenaamde cope-landschap. Grote delen hebben nog steeds het karakteristieke patroon van lengtesloten die op een regelmatige afstand van 30, 60 of 90 m evenwijdig lopen aan elkaar.

Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

In opdracht van de gemeente Voorst is in 2008 door RAAP Archeologisch adviesbureau een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten (zie figuur 3.5). Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die in 2009 is vastgesteld. De Erfgoedverordening met daarin onder andere het archeologiebeleid is in 2010 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0011.png"

Verwachte ontwikkelingen

De landschappelijk relevante ontwikkelingen in het buitengebied worden hoofdzakelijk bepaald door veranderingen in het (agrarisch) grondgebruik en daarmee samenhangende bouwkundige activiteiten (uitbreiding of verandering van bebouwing en bouwvlakken/-percelen). Verwacht wordt dat een deel van de agrarische bedrijven in het gebied de bedrijfsmatige activiteiten in de toekomst zal beëindigen. Nieuwe functies kunnen mogelijk ingrijpende landschappelijke gevolgen hebben.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat het grondgebruik op de resterende agrarische bedrijven wordt geïntensiveerd of dat sprake is van omschakeling, wat ook gepaard kan gaan met veranderingen van het grondgebruik (meer ruwvoederteelt, meer tuinbouw op open grond, meer teeltondersteunende voorzieningen).

Ten slotte wordt verwacht dat de recreatieve sector een bredere basis krijgt waardoor de druk op het plangebied toeneemt. Daar tegenover staat wel dat de landschapskenmerken en de kwaliteit van het landschap meer en meer 'beleefd' gaan worden.

Verwacht mag worden dat in het beheer en onderhoud van het landschap meer en meer rekening wordt gehouden met de (economische) betekenis die het landschap heeft voor het wonen en de recreatie. Het uitvoeringsprogramma van het Landschapsontwikkelingsplan is hier mede op gericht. Door openstelling van bos- en natuurgebieden, door de aanleg van nieuwe landschapselementen en paden en door het ontwikkelen van routes kunnen het landschap en de bijzondere landschapselementen een belangrijke rol spelen in het transformatieproces in het buitengebied. De gemeente zet zich in om veranderingen in het grondgebruik en de ontwikkeling van bouwplannen te benutten om ruimtelijke kwaliteit op en rond erven te verbeteren.

Opgaven voor het bestemmingsplan

  • Behoud en waar mogelijk versterking van de aanwezige landschapskenmerken en landschapselementen.
  • Behoud en beheer van cultuurhistorisch waardevolle objecten.
  • Behoud en bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
  • Behoud en waar mogelijk versterking van landgoederen.

3.4 Ecologie

In deze paragraaf wordt de bestaande situatie in het plangebied vanuit ecologisch oogpunt beschreven en wordt aangegeven welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens wordt aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat betreft ecologie - moeten worden getoetst.

In paragraaf 4.1 komt de feitelijke toetsing aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0012.png"

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswetgebieden

Langs de oostrand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied IJsseluiterwaarden (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, zie figuur 3.6). Buiten het plangebied liggen nog twee Habitatrichtlijngebieden: Veluwe en Landgoederen Brummen. Deze gebieden zijn nader beschreven in Bijlage 3.

Ecologische Hoofdstructuur

In het plangebied liggen verschillende gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het gaat deels om bestaande natuur en deels om nog te realiseren natuur, zoals in figuur 3.7 is te zien. De beleidskaart (zie figuur 3.7) geeft de drie onderdelen van de EHS weer: EHS-natuur, EHS-verweving en ecologische verbindingszones. Op deze onderdelen is toegespitst ruimtelijk beleid van toepassing.

De streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur (mei 2006) beschrijft gedetailleerd de kenmerken en kwaliteiten van de ecologische hoofdstructuur. Deze beschrijving vormt de basis voor de afweging van belangen die gemaakt moet worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In figuur 3.8 zijn de kernkwaliteiten weergegeven.

Recent heeft een herijking van de EHS plaatsgevonden in welk kader met name natuurontwikkelingsgebieden geschrapt zijn. De verwerking en planologische borging van deze herijking vindt plaats in de nieuwe provinciale Structuurvisie. Met deze herijking is in dit bestemmingsplan nog geen rekening gehouden.

EHS-natuur
EHS-natuur bestaat uit bestaande natuurgebieden, en voor een kleiner deel uit natuurontwikkelingsgebieden die momenteel agrarische cultuurgrond zijn. EHS-natuur in de verwevingsgebieden van de Reconstructieplannen betreft gebieden met bestaande natuur en gebieden met een natuurontwikkelingsdoelstelling. De gronden binnen EHS-natuur worden verworven op basis van vrijwilligheid. Voor de gebieden met een natuurontwikkelingsdoelstelling geldt dat regulier gebruik op basis van de vigerende bestemming kan worden gecontinueerd.

EHS-verweving
EHS-verweving omvat landgoederen onder de Natuurschoonwet (daarop aanwezige grotere natuur- en bosgebieden zijn tot de EHS-natuur gerekend), landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen. Door natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer wordt de natuurwaarde van het gebied als geheel versterkt. In EHS-verweving is natuur de belangrijkste functie. Grondgebonden land- en tuinbouw vervult een blijvende rol in het duurzaam beheer van cultuurgrond en de daarmee verweven natuurwaarden. Land- en tuinbouw kan zich in de EHS-verweving duurzaam ontwikkelen voor zover de aanwezige natuurwaarden niet worden geschaad. Onder grondgebonden land- en tuinbouw worden ook alle vormen van gemengde agrarische bedrijfsvoering verstaan, waarbij de gemeente streeft naar duurzaam agrarisch gebruik van landbouwgrond. Voor EHS-verweving geldt hetzelfde ruimtelijke beleid als voor EHS-natuur, met de volgende verschillen:
a. regulier agrarisch en extensief recreatief gebruik kan worden voortgezet, waarbij tevens vergroting van aanwezige agrarisch bouwpercelen aan de orde kan zijn;
b. meer ruimte voor recreatieve ontwikkeling;
c. ruimte voor nieuwe landgoederen.

Ecologische verbindingszones
Ter verbinding van EHS-natuur en EHS-verweving worden in de streekplanperiode ecologische verbindingen gerealiseerd. De ecologische verbindingszones van provinciaal belang zijn opgenomen in het streekplan, op basis van de begrenzing en natuurdoelen zoals door de provincie uitgewerkt in het Gelderse gebiedsplan Natuur en landschap. Deze verbindingszones bestaan uit een schakeling van natuurelementen (stapstenen) die multifunctioneel gebied doorsnijdt. In die zin komen ze sterk overeen met de kenmerken van EHS-verweving. Aangezien het gaat om smalle zones met een strategische ligging, is voor de realisering van de verbindingszones specifiek ruimtelijk beleid aan de orde. Het betreft een combinatie van planologische bescherming van aanwezige waarden en planologische reservering (zoekzone) voor versterking van de natuurwaarde voor de doelsoorten die in het Gelderse Gebiedsplan Natuur en Landschap zijn aangegeven.

Voor het behoud en herstel van de biodiversiteit in Gelderland zijn de drie delen van de EHS onlosmakelijk met elkaar verbonden. Soorten die gebonden zijn aan grotere natuurgebieden vinden vooral een plek in EHS-natuur. EHS-verweving is van belang voor soorten die gebonden zijn aan gebieden waarin veel natuurelementen en natuurkwaliteiten verweven zijn met agrarisch en ander gebruik van het cultuurlandschap. Met de ecologische verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor plant- en diersoorten.

Met de begrenzing zoals in het streekplan is weergegeven, is vormgegeven aan een robuuste netto EHS.

Natte Landnatuur

In het Waterhuishoudingsplan van de provincie Gelderland is beleid opgesteld voor onder andere de natte landnatuurgebieden en beschermingszones rond deze natte natuurgebieden. Deze beschermingszones dienen in het bestemmingsplan te worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0013.png"

Soortbescherming

De onderstaande beschrijving van de actuele natuurwaarden van het plangebied is onder meer ontleend aan websites van lokale IVN-afdelingen en aan www.waarneming.nl. Soorten van de landelijke Rode Lijsten van bedreigde soorten zijn onderstreept.

- Planten

Het floristisch meest waardevolle en soortenrijke deel van het plangebied betreft de dijken langs de IJssel. Vooral oude, licht zavelige, dijken die jaarlijks gemaaid worden en waarbij het maaisel wordt afgevoerd, bevatten op een aantal plaatsen zeer bloemrijke graslanden met zeldzame stroomdalsoorten. De meest soortenrijke dijktrajecten herbergen soorten als kattendoorn, kruisdistel, cichorei, karwijvarkenskervel, kleine bevernel, gewone agrimonie, veldsalie, distelbremraap, en kruisbladwalstro. Veel van deze soorten wortelen diep en dragen daarmee bij aan de stabiliteit van het dijklichaam, veel meer dan bemeste graslanden.

Op de landgoederen en bossen en heiderestanten in het plangebied komen bijzondere soorten voor als koningsvaren, wilde gagel, kleine veenbes, dopheide, dubbelloof, groot heksenkruid en typische bosvoorjaarsbloeiers als bosanemoon en vingerhelmbloem. In de vochtige graslandvegetaties komen soorten als dotterbloem en pinksterbloem voor. In en langs watergangen worden soorten als kattenstaart, gele lis, zwanenbloem, grote lisdodde, grote waterweegbree, waterzuring en echte valeriaan aangetroffen.

In het hele plangebied kunnen verder licht beschermde plantensoorten worden aangetroffen, zoals de brede wespenorchis in wegbermen en in groenvoorzieningen en grote kaardenbol in ruigtes en op braakliggende terreinen.

- Vogels

Belangrijke vogelgebieden in het plangebied zijn gelegen in de uiterwaarden van de IJssel. Dit gebied is belangrijk als rust- en foerageergebied voor aalscholver, kleine zwaan, wilde zwaan, kolgans, smient, slobeend, tafeleend, nonnetje, grote zaagbek, meerkoet, kievit en grutto en van belang voor fuut, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, kuifeend, visarend, slechtvalk, scholekster en tureluur.

De bosgebieden (onder andere het Appense Bos) vormen het broedgebied voor waaronder bosuil, boomvalk, sperwer, havik, buizerd, groene en kleine bonte specht, wielewaal en fluiter.

Bijzondere broedvogels in het plangebied zijn verder kerkuil, steenuil, ijsvogel, patrijs, ooievaar, spotvogel en matkop.

- Zoogdieren

In het plangebied zijn algemene, licht beschermde soorten als egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, konijn, haas, hermelijn, bunzing, wezel, vos en ree aanwezig. Tevens zijn uit het gebied waarnemingen bekend van de zwaarder beschermde steenmarter, das en eekhoorn. De boommarter is als verkeersslachtoffer bekend, ongetwijfeld afkomstig van de relatief grote populatie op de Veluwe. Langs de IJssel zijn verder bevers aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0014.jpg"

In het plangebied komen tevens vleermuizen voor. In het gebied zijn laatvlieger, gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis waargenomen. De vleermuizen gebruiken bebouwing en oudere bomen als vaste verblijfplaatsen. De groenstructuren in het plangebied kunnen tevens onderdeel zijn van vaste vliegroutes en foerageergebieden.

- Amfibieën en reptielen

Algemene, licht beschermde amfibieën als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad komen voor in het hele plangebied. Deze soorten leven in de watergangen en poelen in het plangebied en gebruiken het plangebied (bebouwing, tuinen, bosranden, etc.) als schuilgelegenheid en winterverblijfplaats.

Zwaar beschermde soorten als rugstreeppad, heikikker of kamsalamander alsmede reptielen zijn niet gerapporteerd in de beschikbare bronnen, maar komen wel voor in het plangebied.

- Vissen

Uit de watergangen en plassen in het plangebied zijn waarnemingen bekend van snoek, brasem, blankvoorn en driedoornige stekelbaars. Aannemelijk is dat ook de vrij algemene kleine modderkruiper hier aanwezig is. Nevengeulen en strangen van de IJssel herbergen veel vissoorten, zoals de zwaar beschermde bittervoorn en rivierdonderpad, die hier paaien en opgroeien.

In de onderstaande tabel is aangegeven welke beschermde soorten (naar verwachting) in het plangebied aanwezig zijn en in welke beschermingscategorie deze vallen.

Tabel 3.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw
categorie 1
ontheffingsregeling Ffw
categorie 2 categorie 3
brede wespenorchis, zwanenbloem, dotterbloem, grote kaardenbol, koningsvaren

egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, konijn, haas, vos en ree, wezel, hermelijn , bunzing

bruine kikker, middelste groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander
wilde gagel

alle soorten inheemse vogels

steenmarter, eekhoorn

kleine modderkruiper, rivierdonderpad
das, boommarter, bever
alle vleermuizen

bittervoorn

Verwachte ontwikkelingen

Ecologische Poorten

Rondom de Veluwe zijn acht gebieden aangewezen als ecologisch poortgebied tussen de Veluwe en omringende natuurkerngebieden. De poorten vormen de verbindingen tussen de Veluwe en de Oostvaardersplassen, Utrechtse Heuvelrug, Salland, Montferland en zelfs het Reichswald in Duitsland. Binnen het plangebied is de Beekbergse poort gepland, waar nieuwe natuur zal moeten worden gerealiseerd. De poorten moeten als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) verbindingen tussen natuur- en bosgebieden mogelijk maken en daarmee behoud van biodiversiteit stimuleren. De zoekgebieden voor de realisatie van de poorten zijn zeer groot en kunnen op grote delen van het landschap invloed hebben.

Beekbergse Poort

Door allerlei ontwikkelingen is de kwaliteit van de overgangsgebieden tussen Veluwe, IJssel en randmeren voor natuur sterk afgenomen. Om deze tendens te keren is het concept van de ecologische poorten ontwikkeld. De Beekbergse Poort verbindt de Veluwe met de IJssel en is één van de zeven poorten. Het doel van het programma Beekbergse Poort is om te komen tot een ruimtelijke en kwalitatieve verbetering van het gebied door:

  • het versterken van de ecologische variatie;
  • het realiseren van ecologische verbindingszones;
  • het verbeteren en ontwikkelen van kwelgebonden natuurwaarden.

Integratie tussen de verschillende in het gebied voorkomende functies is daarbij een vereiste. Het streven is om robuuste, grotere eenheden te realiseren. Daartoe wordt 256 ha nieuwe natuur gerealiseerd. De prioriteit ligt langs beken en in kwelgebieden, waarbij in een zone van 250 m langs de waardevolle beken geen nieuwe bouwmogelijkheden worden gerealiseerd. Bestaande huiskavels worden zoveel mogelijk ontzien. Ook moet er sprake zijn van maatwerk; bestaande en nieuwe functies moeten in goede verhouding tot elkaar staan. Binnen de visie op de Beekbergse Poort zijn 6 deelopgaven benoemd, die vervolgens weer zijn vertaald naar maatregelen/uit te werken projecten per deelopgave. De deelopgaven en maatregelen zijn gericht op:

  • herstel van natuur- en landschapswaarden;
  • realiseren van een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • versterking van een economisch en ecologisch duurzame landbouw;
  • verruimen van bestaansmogelijkheden van bestaande en nieuwe landbouw;
  • versterken van recreatieve mogelijkheden;
  • planologische bescherming van de Poort (zie Handreiking bestemmingsplannen Beekbergse en Soerense Poort).

Ecologische verbindingszones en Ruimte voor de Rivier

Een tweede ontwikkeling die momenteel volop gaande is en veel invloed heeft op de functie natuur, zijn plannen die voortvloeien uit de verplichting de waterkwaliteit en -kwantiteit en veiligheid te verbeteren. Langs zeer veel watergangen vindt een meer ecologische inrichting plaats, waaronder enkele weteringen en de IJssel in combinatie met het project 'Ruimte voor de Rivier'. Daarnaast worden allerlei maatregelen genomen tegen verdroging en ten gunste van natte natuur, zoals het bevorderen van waterbuffering in veen- en broekgebieden en de infiltratie van beekwater op de Veluwe.

'Ruimte voor de Rivier' is een geheel eigen lijn van ontwikkelingen en grote ingrepen in het Nederlandse waterbeheer, met als doel de afvoer van water via de grote rivieren, dus ook de IJssel, duurzaam veilig te stellen. Dit beleid slaat op verschillende plekken neer in het landschap van de regio waaronder dijkverlegging in de Voorsterklei. In het belang van een goede doorstroming van het rivierwater bij hoogwater, is het beleid in de uiterwaarden gericht op het tegengaan van 'remmende' beplantingselementen in die uiterwaarden. Dit kan ten koste gaan van kenmerkende landschapselementen als meidoornhagen, maar komt ten goede aan openheid en graslanden en aan de waarde voor weidevogels en ganzen.

3.5 Landbouw

In deze paragraaf worden de huidige agrarische situatie en het toekomstperspectief voor de agrarische sector in het buitengebied van de gemeente Voorst beschreven. Voor de landbouwkundige analyse is gebruikgemaakt van de gegevens van het Centraal Bureau van de Statistiek (www.cbs.nl). Daarnaast is rekening gehouden met de uitkomsten van het tafeltjesoverleg.

Huidige situatie

De gemeente Voorst is van oudsher een agrarische gemeente. Op basis van het grondoppervlak per bedrijfstype, het aantal per bedrijfstype en het aantal bedrijven dat aan verbreding doet, wordt inzicht gegeven in de ontwikkelingen die in de periode 2000-2009 hebben plaatsgevonden en in de huidige situatie van de landbouw in de gemeente Voorst. Bij het interpreteren van de cijfers is het van belang te onderkennen dat het hier om trends gaat die de richting aangeven waarin de sector zich ontwikkelt.

Grondgebruik

Het totale areaal cultuurgrond (in gebruik bij hoofd- en nevenberoepbedrijven) in de gemeente Voorst is weergegeven in tabel 3.2. In de periode 2000-2009 is het totaal areaal aan gronden dat in gebruik is nauwelijks gedaald. Vanaf 2005 is deze zelfs weer licht gestegen. Het merendeel van de gronden is in gebruik als blijvend grasland ten behoeve van grondgebonden veehouderij (graasdieren). Akkerbouw betreft veelal de teelt van ruwvoedergewassen ten behoeve van en als onderdeel van de grondgebonden veehouderij. Daarnaast worden granen, aardappelen en suikerbieten geteeld. Glastuinbouwbedrijven komen verspreid in het buitengebied voor. De tuinbouw op open grond is vooral gevestigd op hoger gelegen gronden langs de IJssel.

Het huidig agrarisch grondgebruik is op hoofdlijnen in overeenstemming met de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt. Hierin wordt de grondgebonden veehouderij, de akkerbouw en de tuinbouw op open grond toegestaan maar worden boomkwekerijbedrijven en productieboomgaarden in het agrarisch cultuurgebied uitgesloten. Bestaande glastuinbouwbedrijven worden alleen toegestaan op specifieke locaties.

Tabel 3.2 Grondgebruik naar bedrijfstype in are/m²

graas- dieren en grasland (in are) akkerbouw (in are) tuinbouw open grond (in are) tuinbouw onder glas (in m²) hokdieren totaal areaal grondgebruik (in are)
2000 636.862 225.469 6.178 182.576 0 899.242
2005 563.399 248.594 5.008 176.269 0 847.519
2009 589.196 230.048 5.923 175.166 0 937.302

Bron: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 26-07-2010.

Aantal bedrijven

Op basis van het grondgebruik is de grondgebonden veehouderij de belangrijkste sector in het plangebied. In tabel 3.3 is een overzicht opgenomen van het aantal bedrijven. Uit deze tabel blijkt dat de grondgebonden veehouderij ook in aantal de belangrijkste agrarische bedrijfstak vormt. Veel bedrijven combineren in hun bedrijfsvoering het houden van graasdieren met vormen van akkerbouw waaronder vanzelfsprekend de teelt van groenvoeder/ruwvoedergewassen. In de afgelopen jaren is het aantal agrarische bedrijven in Voorst fors afgenomen (met circa 25%). Net als elders is ook hier sprake van een voortdurend proces van bedrijfsbeëindiging en schaalvergroting.

Hokdierbedrijven zijn intensieve veehouderijbedrijven. Het aantal in Voorst aanwezige bedrijven dat hokdieren houdt is ook hier de laatste jaren aanzienlijk teruggelopen.

Tabel 3.3 Aantal bedrijven

met graas- dieren of grasland met akkerbouw met tuinbouw open grond met tuinbouw onder glas met hokdieren totaal aantal bedrijven
2000 432 300 38 33 112 469
2005 359 242 31 29 78 397
2009 323 226 29 24 58 359

Bron: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 26-07-2010.

Verbreding

Verbreding, ook wel neventak genoemd, is een vorm van verbrede landbouw waarbij naast inkomsten uit de klassieke landbouwproductie, tevens inkomsten uit andere, niet-agrarische activiteiten, zoals natuur- en landschapsbeheer, kleinschalige recreatie, verkoop van lokaal geproduceerde producten en dergelijke gegenereerd worden. De laatste jaren hebben steeds meer bedrijven, naast de agrarische hoofdtak, één of meer nevenfuncties in hun bedrijfsplan opgenomen. Het CBS houdt deze gegevens echter niet op gemeentelijk niveau bij, maar in het tafeltjesoverleg is vastgesteld dat dit ook in Voorst aan de orde is. Om toch een beeld te geven van de verbreding die plaatsvindt, geeft tabel 3.4 een overzicht van de ontwikkeling van het aantal agrarische bedrijven met verbreding in de provincie Gelderland.

Tabel 3.4 Bedrijven met verbreding, provincie Gelderland

1999 2009
verkoop aan huis 505 355
stalling 306 332
agrotoerisme 340 361
verwerking landbouwproducten 139 100
zorglandbouw 97 132
aquacultuur - 2
loonwerk voor derden - 262
agrarisch natuur- en landschapsbeheer 713 678
agrarische kinderopvang - 10
boerderij educatie - 21

Bron: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 26-07-2010.

Bij de interpretatie van deze tabel is het van belang te onderkennen dat het totaal aantal agrarische bedrijven in deze periode met 25% is gedaald. In 2000 waren er in de provincie Gelderland 16.847 agrarische bedrijven, in 2009 waren er nog maar 12.502, een daling met 25%.

Hoewel het totaal aantal agrarische bedrijven sterk is afgenomen, is het aantal bedrijven dat aan verbreding doet tussen 2000 en 2009 gestegen. Enkele verbredingstakken zoals verkoop aan huis, agrarisch natuur en landschapsbeheer en verwerking landbouwproducten zijn ook in absolute zin in aantal afgenomen.

Verwachte ontwikkelingen

Schaalvergroting, verbreding en bedrijfsbeëindiging

Het landelijk gebied wordt gekenmerkt door een toenemende multifunctionaliteit. Binnen de agrarische sector, van oudsher de drager van de ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van het landelijk gebied, heeft de afgelopen decennia veel verandering plaatsgevonden. Een deel van de bedrijven blijft zich volgens de klassieke wijze van landbouw ontwikkelen, waarbij verschuiving plaatsvindt van productieverhoging per hectare naar kostenbeheersing, extensivering en schaalvergroting. Daarnaast zijn er bedrijven die zich naast de agrarische productietak richten op verbreding van de landbouw in de vorm van nevenfuncties. Ten slotte vindt er jaarlijks bij 2 tot 3% van de bedrijven bedrijfsbeëindiging plaats. Voor deze bedrijven komt er een andere functie in de plaats.

Verwacht wordt dat de ontwikkelingen van de afgelopen decennia zich in de toekomst zullen doorzetten. Uit het gevoerde tafeltjesoverleg is naar voren gekomen dat veel agrarische bedrijven zich voor de toekomst richten op schaalvergroting. Dit is onder andere noodzakelijk door veranderende wet- en regelgeving (Algemene Maatregel van Bestuur 'Ammoniakemissie huisvesting veehouderijen' en het vervallen van de melkquota). Slechts een klein gedeelte van de agrariërs heeft aangegeven verbreding in te willen passen in de agrarische bedrijfsvoering. Daarnaast zal ook in de gemeente Voorst een aantal agrarische bedrijven de bedrijfsvoering beëindigen vanwege de bedrijfseconomische situatie of het ontbreken van een opvolger.

Omschakeling

In reactie op ontwikkelingen in de markt zoeken ondernemers naar nieuwe vormen van landbouw, die niet passen binnen de thans toegestane bedrijfsvormen. Vormen die zich aandienen zijn de fruitteelt, de sierteelt en de teelt van andere houtige gewassen (boomkwekerijen, bosbouw).

Intensieve veehouderij

Naar verwachting zal binnen de intensieve veehouderij tussen 2008 en 2013 een versnelde afname van het aantal bedrijven plaatsvinden. In 2013 moeten alle intensieve veehouderijen hebben geïnvesteerd in emissiearme stallen om te kunnen voldoen aan de Algemene Maatregel van Bestuur 'Ammoniakemissie huisvesting veehouderijen'. Tijdens het tafeltjesoverleg is gebleken dat agrariërs met een intensieve veehouderij, net als de grondgebonden veehouderij, zich in de toekomst willen richten op schaalvergroting. Een enkeling overweegt te stoppen.

Planmer-plicht

Nieuwvestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven is in het kader van de milieuvergunning in bepaalde gevallen mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waar de uitbreiding betrekking op heeft. Door de latente bouwmogelijkheden voor intensieve veehouderijen is voor dit bestemmingsplan sprake van een planmer-plicht. Het planMER is opgenomen in een separaat rapport dat een bijlage vormt bij dit bestemmingsplan. Voor een samenvatting van het planMER wordt verwezen naar paragraaf 4.1.

Glastuinbouwbedrijven

De glastuinbouw is een sector met een hoge dynamiek en een relatief grote economische betekenis per oppervlakte-eenheid. Glastuinbouwbedrijven zullen daarom naar verwachting, ook in de toekomst, blijven groeien. Vanwege de beperkingen die voortvloeien uit de Ruimtelijke Verordening Gelderland (bestaande glastuinbouwbedrijven mogen het glasopstand eenmalig met maximaal 20% uitbreiden), ligt het in de verwachting dat glastuinbouwbedrijven op den duur zullen verplaatsen naar het regionaal cluster glastuinbouw Withagen.

Opgaven voor het bestemmingsplan

  • Behoud van alle aanwezige agrarische productietakken en onder randvoorwaarden omschakeling naar fruitteelt, sierteelt, boomkwekerij en bosbouw mogelijk maken.
  • Voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor de bestaande grondgebonden veehouderijbedrijven, akkerbouwbedrijven en open grond tuinbouwbedrijven.
  • Voldoende ruimte bieden aan agrarische bedrijven om te kunnen voldoen aan milieu-, dierwelzijn- en gezondheidseisen.
  • Voor de intensieve veehouderijbedrijven zijn de mogelijkheiden die het Reconstructieplan biedt, leidend.
  • Mogelijkheden bieden voor verbrede landbouw.
  • Uitbreidingsmogelijkheden bieden aan bestaande glastuinbouwbedrijven.
  • Verplaatsing en concentratie van glastuinbouwbedrijven mogelijk maken.
  • Ruimte bieden om de productieomstandigheden te optimaliseren (verkaveling, ontsluiting).
  • Mogelijkheden bieden voor stoppende agrarische bedrijven (passende vervolgfuncties).

3.6 Recreatie

Naast de landbouw, is de recreatie een belangrijke en in betekenis toenemende economische functie in het buitengebied, onder meer door de aanwezigheid van het recreatiegebied Bussloo, de verblijfsrecreatieve terreinen en de vele dagrecreatieve mogelijkheden. Voor de ontwikkeling van deze sector is het van belang dat het plangebied een belangrijke rol vervult als recreatief middengebied van de stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer, Zutphen).

In deze paragraaf worden de aanwezige recreatieve voorzieningen beschreven en wordt ingegaan op de verwachte toekomstige ontwikkeling. Voor de analyse is gebruikgemaakt van de Beleidsnota Recreatie en Toerisme gemeente Voorst.

Huidige situatie

Verblijfsrecreatieve voorzieningen

In de gemeente Voorst is één grootschalig verblijfsrecreatief terrein aanwezig, camping De Scherpenhof. Deze camping is ongeveer 30 ha groot en ligt ten noorden van Terwolde in de uiterwaarden van de IJssel. Recreatieterrein De Scherpenhof maakt geen deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied. Daarnaast is er een aantal kleine campings, enkele minicampings, zijn er bed & breakfastmogelijkheden bij particulieren en zijn er vakantiewoningen en groepsaccommodaties. Hotel Thermen Bussloo is de enige grootschalige hotelaccommodatie in de gemeente. Dit hotel is gelegen aan de rand van het meer van Bussloo.

Dagrecreatieve voorzieningen

Met 300 ha en meer dan 1 miljoen bezoekers op jaarbasis is het recreatiegebied Bussloo de grootste dagrecreatieve voorziening van de Oost-Veluwe. Het terrein is in eigendom van de Recreatiegemeenschap Veluwe (RGV Holding) en heeft een bovenregionale functie. Op dit recreatieterrein zijn verschillende functies aanwezig zoals een thermencomplex, een outdoorcentrum, een evenemententerrein, een golfclub, een pitch & putt, een natuureducatief centrum, een sterrenwacht en een duikplaats.

Overige dagrecreatieve voorzieningen zijn de wandel- en fietsroutes/netwerken, inclusief de fiets-/voetveer Gorssel-Wilp. Voor paardrijden en kanoën zijn op dit moment weinig tot geen officiële routes aanwezig. De vele restaurantjes en terrasjes ondersteunen het recreatieve netwerk binnen de gemeente.

Net buiten het plangebied liggen het zwembad De Schaeck en vliegveld Teuge dat veel dagtoeristen trekt.

Toekomstige ontwikkelingen

De recreatiemarkt is een continu veranderende markt. Recreatieondernemers passen het aanbod continu aan aan de veranderende vraag.

De huidige demografische en maatschappelijke ontwikkelingen leiden tot een verandering in de toeristisch recreatieve vraag. De komende jaren zal het aantal ouderen toenemen en het aantal jongeren juist afnemen. Daarnaast is over het geheel gezien de trend dat er een afname zal plaatsvinden van de hoeveelheid vrije tijd.

De toename van het aantal ouderen leidt tot een toename van het aantal korte vakanties. De groep ouderen is niet gebonden aan het hoogseizoen, gaat relatief veel in eigen land op vakantie, vraagt een goede kwaliteit van voorzieningen en heeft redelijk veel geld te besteden. Door het groter aantal korte vakanties neemt het aantal recreatiebewegingen toe. Door de multimediale toepassingen in huis is het verkrijgen van informatie over recreatie steeds gemakkelijker en sneller. Ook het milieuvriendelijk handelen en denken wordt van groter belang.

Voor de gezinnen en jongeren geldt dat recreatievoorzieningen vooral toegankelijk moeten zijn. In deze categorie zal het accent liggen op de groei van outdooractiviteiten en kwaliteit waarbij een divers aanbod van recreatieve voorzieningen van belang is. Vrije tijd wordt immer steeds kostbaarder.

De bijzondere kenmerken en kwaliteiten van het landelijk gebied van Voorst maken dat het gebied zeer aantrekkelijk is voor recreanten. Dat biedt kansen voor een verdere ontwikkeling van de recreatiesector, zowel voor gespecialiseerde bedrijven als voor agrarische bedrijven die een recreatieve nevenfunctie willen ontwikkelen of uitbouwen.

In het noorden en zuiden van het plangebied zal naar verwachting de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen op kleine schaal plaatsvinden in de vorm van verbreding bij agrarische bedrijven. Gezien de kenmerken van het landschap en de geografische ligging, wordt in het midden van het plangebied, het Groene Carré en het Open Middengebied, een sterkere ontwikkeling van de recreatie voorzien. Hierbij moet vooral gedacht worden aan versterking van de recreatieve functie van het Middengebied, de realisatie van recreatieve verbindingszones tussen de aanwezige landgoederen en een versterkte ontwikkeling van nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Verder kan dit gebied een rol vervullen als doorgangsgebied voor noord-zuidverbindingen.

Voor het Middengebied, waarvan het recreatiegebied Bussloo deel uitmaakt, is de Thematische Structuurvisie Recreatie Middengebied (ontwerp november 2010) opgesteld. Deze Structuurvisie is bedoeld als toetsingskader voor initiatieven op het gebied van de recreatie. Mogelijke nieuwe ontwikkelingen worden niet rechtstreeks in het bestemmingsplan Buitengebied mogelijk gemaakt. Als aan deze ontwikkelingen na toetsing aan de Structuurvisie kan worden meegewerkt, zullen hiervoor afzonderlijke procedures worden gevolgd.

Opgaven voor het bestemmingsplan

  • Ruimte bieden voor groei en productdifferentiatie van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen (zowel op kwantiteit al kwaliteit gericht).
  • Recreatie afstemmen op de draagkracht van natuur en landschap.
  • Verdere ontwikkeling van het routenetwerk voor met name fietsen, wandelen kanoën en paardrijden mogelijk maken.
  • Mogelijkheden bieden voor een divers aanbod van recreatieve nevenactiviteiten op agrarische bedrijven en bij burgerwoningen (dagrecreatieve voorzieningen, kleinschalig kamperen, bed & breakfast, recreatief nachtverblijf).
  • Realisatie van recreatieve verbindingszones tussen de aanwezig landgoederen mogelijk maken.
  • Toekomstige recreatieve ontwikkelingen van het Middengebied en het recreatiegebied Bussloo niet beperken.

3.7 Verkeer En Overige Infrastructuur

Huidige situatie

Landbouwverkeer

De wegen in het buitengebied zijn van belang voor landbouwverkeer. Landbouwverkeer is zwaar gemotoriseerd verkeer dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 km/h. Landbouwverkeer is een specifieke groep in het verkeer met een snelheid die lijkt op langzaam verkeer (fietsers en bromfietsers), maar met een massa die lijkt op de groep gemotoriseerd verkeer. Landbouwtractoren en machines zijn de afgelopen jaren steeds groter, zwaarder, breder en langer geworden om zo effectief mogelijk het werk op het bedrijf te kunnen doen. Voor landbouwverkeer is een goede ontsluiting en infrastructuur van belang om percelen en bedrijven te kunnen bereiken.

Auto- en fietsnetwerk

Het plangebied wordt doorsneden door vele ontsluitingswegen voor gemotoriseerd verkeer. Op bovenregionaal niveau verbindt de rijksweg A1 Deventer met Apeldoorn, de N344 verbindt Deventer met Apeldoorn en de provinciale weg N345 verbindt Apeldoorn met Zutphen. Verder is een fijnmazig netwerk aanwezig dat dorpen, buurtschappen en individuele percelen ontsluit. In algemene zin wordt vastgesteld dat het plangebied voor het gemotoriseerd verkeer goed ontsloten is.

Het (recreatieve) fietsnetwerk in het plangebied is fijnmazig en maakt het mogelijk dat de meest directe route kan worden gekozen, maar dat ook rondritten gemaakt kunnen worden.

In het buitengebied zijn nog op enkele plaatsen onverharde paden en wegen aanwezig. Met het oog op de cultuurhistorische betekenis van deze paden en wegen worden deze in het bestemmingsplan beschermd. Verharding van deze paden en wegen is alleen mogelijk als hiertoe door de gemeente een wijzigingsbesluit is genomen.

Openbaar vervoer

Het plangebied wordt doorsneden door twee spoorlijnen. Op station Twello stopt de trein tussen Deventer en Apeldoorn 2 keer per uur. De trein tussen Apeldoorn en Zutphen stopt twee keer per uur op de stations Klarenbeek en Voorst-Empe.

Naast de treinverbindingen zijn er diverse buslijnen aanwezig. Met kleinere stationsbussen wordt een geregelde dienstvoering tussen Twello en de overige kernen onderhouden. Vanaf Teuge loopt een stadsdienst naar Apeldoorn.

Verwachte ontwikkelingen

Op 19 oktober 2009 heeft de gemeente Voorst het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Dit plan bevat een visie op de toekomstige ontwikkeling van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente Voorst. In het plan wordt onder andere ingegaan op de mogelijk aanleg van een rondweg rond Twello en het knelpunt van de N345 die door de kernen Voorst en Gietelo loopt. De maatregelen en ontwikkelingen die hierin geschetst worden, onder andere de rondweg Voorst, hebben geen betrekking op dit bestemmingsplan en worden, indien aan de orde, via een aparte procedure mogelijk gemaakt.

Overigens bevat het GVVP geen plannen en voornemens die in het bestemmingsplan Buitengebied vertaald moeten worden.

In het kader van de uitvoering van het Verkeersplan Voorst worden alle wegen in het buitengebied ingericht als 60 km/h-gebieden.

In de achterliggende jaren is in een aantal situaties en om uiteenlopende redenen de openbare toegankelijkheid van paden en wegen komen te vervallen. Met het oog op een optimaal recreatief gebruik van het buitengebied is dat ongewenst. Paden en wegen die van belang zijn voor fietsers en wandelaars dienen om die reden in het bestemmingsplan beschermd te worden.

Opgaven voor het bestemmingsplan

  • Voldoende ruimte bieden voor behoud van de bestaande infrastructuur.
  • Behoud van het bestaande stelsel van openbare paden en wegen.

3.8 Niet-agrarische Bedrijvigheid

Huidige situatie

In het buitengebied zijn bijna 200 niet-agrarische bedrijven gevestigd. Het gaat om agrarisch verwante bedrijven zoals een agrarisch hulpbedrijf, hoveniersbedrijf, diervoederbedrijf en een landbouwmechanisatiebedrijf, maar ook om niet-agrarisch verwante bedrijven zoals transportbedrijven, autobedrijven, een betonfabriek en een constructiebedrijf.

Van oudsher vinden er in woningen in het buitengebied, bij wijze van beroep-aan-huis, bedrijfsmatige activiteiten plaats. Kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zijn binnen woningen toelaatbaar tot een vloeroppervlak van ten hoogste 100 m². Indien meer dan 100 m² aan vloeroppervlak voor deze functie in gebruik is, dan worden deze activiteiten gerekend tot niet-agrarische bedrijfsactiviteiten en worden de percelen voorzien van de bestemming Bedrijf.

In bijlage 5 (toelichting) is een overzicht opgenomen van de in het plangebied aanwezige niet-agrarische bedrijven en het bebouwingsoppervlak dat deze bedrijven in gebruik hebben.

Verwachte ontwikkeling

De niet-agrarische bedrijven hebben van oudsher een plaats in het buitengebied gevonden, maar veel van deze bedrijven zijn niet aan het buitengebied gebonden en horen in principe ook niet thuis in het buitengebied. Het beleid is er daarom op gericht een verdere ontwikkeling en groei van deze bedrijven tegen te gaan. Om deze reden zal het aantal bedrijven in de toekomst in principe niet mogen toenemen.

Conform de Ruimtelijke Verordening Gelderland mag het bebouwd oppervlak van bestaande niet-agrarische bedrijven met maximaal 20% worden uitgebreid, met dien verstande dat de maximale bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter mag zijn dan 375 m². Een grotere uitbreiding kan alleen worden toegestaan indien deze uitbreiding in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader.

Wel is er vraag naar nieuwe vestigingslocaties voor niet-agrarische bedrijven op vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. In het toelatingsbeleid dient expliciet rekening te worden gehouden met de ruimtelijke en milieueffecten die hiermee samenhangen. Daarbij zal toepassing worden gegeven aan de beleidsnotitie 'Waar stallen verdwijnen: oude erven, nieuwe functies'. In het bestemmingsplan wordt een hierop afgestemde regeling opgenomen.

Een specifieke vorm van niet-agrarische bedrijven zijn de agrarische hulpbedrijven. Deze bedrijven nemen een bijzondere positie in het buitengebied in en zijn van grote betekenis mede gezien de schaalvergroting in de agrarische sector. Met het oog op het belang van deze gebiedsgebonden agrarische hulpbedrijven wordt in het ruimtelijk beleid rekening gehouden met dit belang en aan de agrarische hulpbedrijven passende ontwikkelingsmogelijkheden geboden.

Opgaven voor het bestemmingsplan

  • Een passende regeling bieden voor de bestaande niet-agrarische bedrijven.
  • Terughoudend omgaan met het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden aan bestaande niet-agrarische bedrijven (provinciale regelgeving).
  • Ruimte bieden om onder voorwaarden de vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven in vrijkomende niet-agrarische bedrijfscomplexen mogelijk te maken.
  • Ruimte bieden om onder voorwaarden de vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen mogelijk te maken. Dit gebeurt uitsluitend in het kader van het Functieveranderingsbeleid.
  • Passende ontwikkelingsmogelijkheden bieden aan gebiedsgebonden agrarische hulpbedrijven.

3.9 Wonen

Huidige situatie

In het plangebied komen zowel burgerwoningen als (agrarische en niet-agrarische) bedrijfswoningen voor. De veelvormige woonbebouwing is, al dan niet in een regelmatig terugkerend patroon, verspreid in het gehele plangebied aanwezig. Een aantal woningen dat thans door burgers wordt bewoond, maakte oorspronkelijk deel uit van een (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex.

Verwachte ontwikkelingen

Toenemende betekenis van het wonen in het buitengebied

De betekenis van het buitengebied voor het wonen zal ook in de toekomst groot blijven en waarschijnlijk nog toenemen. Er is veel belangstelling voor wonen in het landelijk gebied (rust, ruimte, groen). Voor een kwalitatief goed woon- en leefmilieu is het van belang dat er voldoende mogelijkheden zijn om de woning en het erf te kunnen moderniseren en aan te passen aan de huidige eisen voor wooncomfort.

Om hierop in te kunnen spelen heeft de gemeente besloten om de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied te vergroten van 600 m³ naar 750 m³. In samenhang hiermee wordt de maximale oppervlaktemaat van bijgebouwen per woning vergroot van 75 m² naar 100 m².

Door het bieden van mogelijkheden voor beroep-aan-huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, kunnen de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige bebouwing vergroot worden. Maximaal 100 m² van het vloeroppervlak van de woning mag ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn. In samenhang hiermee zal het ruimtelijk beeld van de bebouwing kunnen veranderen.

Nieuwe woningen worden in het buitengebied niet mogelijk gemaakt. Wel is het wonen mogelijk als vervolgfunctie van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen en bij toepassing van het Functieveranderingsbeleid.

Een toename van de woonfunctie kan tot problemen leiden als de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven hierdoor op grond van sectorale wetgeving worden beperkt.

Nevenfuncties bij woningen

Voormalige (agrarische) bedrijfswoningen worden vaak verkocht als burgerwoning. Als een voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik is genomen als burgerwoning, zijn er veelal ook nog veel voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig (schuren, stallen). Omdat deze bebouwing zijn agrarische functie heeft verloren, is het de vraag wat er met deze bebouwing gebeurt. De stallen en schuren zijn veelal te omvangrijk om als bijgebouw voor een burgerwoning in gebruik te worden genomen. Deze gebouwen komen daarom vaak leeg te staan (met het risico op verpaupering) of worden verhuurd ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.

In een aantal gevallen blijft de voormalige ondernemer ook na het beëindigen van het agrarisch bedrijf op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten (het houden van dieren) worden uitgevoerd. Bovendien combineert een toenemend aantal burgers het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen.

Om hierop in te spelen, worden in het bestemmingsplan in beperkte mate nevenfuncties mogelijk gemaakt in voormalige agrarische bedrijfscomplexen die nu voor het wonen worden gebruikt.

Natuur- en landschapsbeheer

Veel burgers in het buitengebied oefenen op hobbymatige wijze agrarische activiteiten uit, veelal in de vorm van het houden van een aantal dieren. Ten behoeve hiervan is er behoefte aan extra stallings- en bergruimte op het erf. Omdat burgers mede hierdoor steeds belangrijker worden in het beheer van het agrarisch cultuurlandschap, wil de gemeente hier positief op inspelen. Hiertoe wordt in het bestemmingsplan een regeling opgenomen. Indien aangetoond kan worden dat er sprake is van duurzaam natuur- en landschapsbeheer, worden binnen het bouwvlak extra bouwmogelijkheden geboden tot een maximum van 150 m² per woning. Om verrommeling te voorkomen is de bouw van schuilstallen en bergruimten buiten het bouwvlak niet gewenst.

Gebruik van woningen door meerdere huishoudens

In het buitengebied worden van oudsher veel woningen bewoond door meerdere huishoudens. Na afweging van alle aan de orde zijnde belangen, is de gemeente van oordeel dat er geen overwegende bezwaren zijn om dit bij recht mogelijk te maken. Voorwaarde hierbij is dat sprake blijft van één woning, dat de maximale inhoudsmaat van de woning niet mag worden vergroot en dat het recht op bijgebouwen is gebaseerd op de aanwezigheid van één woning.

Aaneengebouwde woningen

In een aantal gevallen zijn woningen aaneengebouwd. Het is niet gewenst om deze aaneengebouwde woningen te slopen en te vervangen door twee of meer vrijstaande woningen. Hiervoor wordt een regeling in het bestemmingsplan opgenomen, die erop gericht is dat de woningen aaneengebouwd blijven.

Mantelzorg

Om het verlenen van mantelzorg mogelijk te maken, worden hiertoe ruimtelijke mogelijkheden in het bestemmingsplan opgenomen.

Sanering van bijgebouwen

Op een aantal woonpercelen in het buitengebied is meer erfbebouwing aanwezig dan op grond van de bestemmingsregeling is toegestaan. Om in deze gevallen herbouw van bijgebouwen mogelijk te maken en gelijktijdig een reductie van de totale hoeveelheid bebouwing te realiseren, wordt in het bestemmingsplan een saneringsregeling voor bijgebouwen opgenomen.

Opgaven voor het bestemmingsplan

  • Gebruiksmogelijkheden van burgerwoningen vergroten met behoud van de omgevingskenmerken.
  • Cultuurhistorisch waardevolle woningen/bebouwing behouden.
  • Passende gebruiksmogelijkheden bieden voor vrijkomende agrarische bebouwing en hobbymatig agrarische activiteiten.
  • Het verlenen van mantelzorg ruimtelijk mogelijk maken.

3.10 Overige Functies

Paardenhouderij

Het bedrijfsmatig en hobbymatig houden van paarden in het landelijk gebied is sterk in ontwikkeling. Gesproken wordt over de 'verpaarding' van het platteland. Deze ontwikkeling hangt direct samen met de toenemende vraag naar paardrijmogelijkheden door bewoners en recreanten en het gegeven dat veel agrarische bedrijven worden opgeheven en de voormalige agrarische bedrijfscomplexen in gebruik worden genomen door burgers (burgerwoningen). Deze ontwikkeling heeft ruimtelijk gevolgen zoals de behoefte aan pensionstalling, paardenbakken en rijhallen en allerlei omheiningsvormen.

In de praktijk wordt een onderscheid gemaakt in de volgende vormen van paardenhouderij:

  • hobbymatige paardenhouderij (maximaal 7 paarden voor eigen gebruik);
  • professionele productiegerichte paardenhouderij (gericht op het fokken van paarden);
  • professionele gebruiksgerichte paardenhouderij (primair gericht op de ruiter/amazone in de vorm van pensionstalling en maneges).

In het bestemmingsplan Buitengebied wordt voor de paardenhouderij de volgende beleidslijn gekozen:

  • productiegerichte paardenhouderij is het fokken van paarden en is binnen de reguliere bestemming Agrarisch toegestaan;
  • gebruiksgerichte paardenhouderij is als nevenactiviteit binnen de bestemming Agrarisch toegestaan, waarbij maximaal 1.000 m² bebouwing gebruikt mag worden in de vorm van pensionstallen en/of een overdekte rijhal;
  • bestaande gebruiksgerichte paardenhouderijen gericht op pensionstalling die meer dan 1.000 m² aan bebouwing in gebruik hebben, worden voorzien van de bestemming Bedrijf met een specifieke aanduiding; binnen deze bestemming zijn agrarische activiteiten (waaronder het fokken van paarden) als nevenactiviteit toegestaan;
  • bestaande maneges worden bestemd voor Sport en voorzien van een specifieke aanduiding;
  • binnen de bestemming Wonen en binnen andere bestemmingen waar ook gewoond wordt is het hobbymatig houden van dieren bij recht toegestaan.

In het buitengebied van Voorst is een manege aanwezig (bestemming Sport S(ma)), twee gebruiksgerichte paardenhouderijen (bestemming Bedrijf B met de aanduiding (ph)) en een niet-agrarische paardenhouderij (Hippisch centrum Zuidwijk) (bestemming Agrarisch A met de aanduiding (ph). Alle overige paardenhouderijen zijn hobbymatig van aard of een agrarische vorm van paardenhouderij (fokkerij of stoeterij).

Caravan- en botenstalling

In het buitengebied worden op een aantal locaties vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt voor de stalling van caravans, boten en soortgelijke goederen. Dit gebruik past niet binnen de vigerende agrarische bestemming. Het betreft een activiteit die gezien moeten worden als een nieuwe functie en die geregeld moet worden binnen het beleidskader Functieverandering met bijbehorende sloopregeling. Om te voorkomen dat door toepassing van de sloopregeling een groot oppervlak aan stallings- en opslagcapaciteit verloren gaat, heeft de gemeente ervoor gekozen deze vorm van opslag los te koppelen van het Functieveranderingsbeleid. Binnen de bestemming Agrarisch worden mogelijkheden geboden om maximaal 1.000 m² van de aanwezige bebouwing te benutten voor de stalling van caravans en boten. Nieuwbouw is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0015.jpg"

Hoofdstuk 4 Toetsing Sectorale Wet- En Regelgeving

Integrale ruimtelijke planvorming heeft steeds meer raakvlakken met en wordt steeds meer beïnvloed door aspecten uit sectorale wet- en regelgeving. Voor een goede uitwerking van de Gebiedsvisie en de vertaling hiervan in regels en verbeelding, is het van belang om in beeld te brengen met welke sectorale wet- en regelgeving in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van ecologie en milieu. Per onderdeel wordt aangegeven met welk toetsingskader en met welke normeringen rekening gehouden moet worden. Vervolgens wordt aangegeven hoe dit, gegeven de specifieke ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied, doorwerkt in het bestemmingsplan.

4.1 Planmer

Planmer-plicht

De gemeente Voorst is gelegen binnen het reconstructiegebied Veluwe. In het bestemmingsplan Buitengebied worden in aansluiting op het Reconstructieplan (binnen delen van het plangebied) ontwikkelingsmogelijkheden geboden aan de intensieve veehouderij. De uitbreiding van veehouderijbedrijven is in het kader van de milieuvergunning in bepaalde gevallen mer- of merbeoordelingsplichtig. Ook bij uitbreiding of nieuwvestiging van grondgebonden veehouderijen kan sprake zijn van een mer-plicht. Een eventuele mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waar het initiatief betrekking op heeft. Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied biedt, is het mogelijk dat bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied sprake van een planmer-plicht. De planmer-procedure is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvormingsprocedure een plaats te geven.

Onderzoeksopzet

Naast de referentiesituatie zijn in het planMER voor de thema's stikstofdepositie en geurhinder twee ontwikkelingsscenario's onderzocht:

  • een ontwikkelingsscenario (1), waarin de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt aan intensieve veehouderijen en grondgebonden veehouderijen maximaal worden benut;
  • een ontwikkelingsscenario (2), waarin op basis van de reconstructiezonering en trends in de ontwikkeling van de landbouwsector een meer realistische invulling van de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan is uitgewerkt.

Voor het thema luchtkwaliteit is een meer verkennende, indicatieve berekening uitgevoerd. De overige milieuthema's zijn in het planMER kwalitatief (op hoofdlijnen) beschreven.

Passende beoordeling

De Natura 2000-gebieden in en rond de gemeente Voorst worden bedreigd door verdroging, vermesting en verzuring. Deze bedreiging geldt vooral voor de Veluwe en de Landgoederen Brummen en in veel mindere mate voor de IJsseluiterwaarden, waar de bedreiging qua verdroging en verzuring beperkter is. Gezien de aard en omvang van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied, is met name de stikstofdepositie als gevolg van de veehouderijen maatgevend voor de beoordeling van de (potentiële) effecten van het bestemmingsplan op Natura 2000. Uit de berekeningsresultaten in het planMER en de daarin opgenomen passende beoordeling blijkt dat de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt aan agrarische bedrijven in theorie kunnen leiden tot een toename van stikstofemissie en extra depositie op Natura 2000. In het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. wordt opgemerkt dat het MER geen mitigerende maatregelen of alternatieven beschrijft waarmee deze extra depositie kan worden uitgesloten en daarmee geen uitvoerbaar alternatief. De gemeente Voorst stelt vast dat er met dit uitgangspunt op geen enkele wijze sprake kan zijn van uitvoerbare alternatieven. Binnen de gemeente wordt echter wel aandacht besteed aan de stikstofproblematiek. Hierna volgt een toelichting op de wijze waarop in het bestemmingsplan en buiten het bestemmingsplan om wordt gekomen tot een reductie van de stikstofemissie vanuit het buitengebied van de gemeente Voorst.

Beperking stikstofdepositie: in het bestemmingsplan Buitengebied Voorst

In het bestemmingsplan Buitengebied wordt op verschillende manieren de potentiële stikstofdepositie beperkt. De gemeente heeft er voor gekozen om 1 ha als uitgangspunt te nemen voor de maximale oppervlakte van de agrarische bouwpercelen. Bij grote bedrijven met een aantoonbaar ruimteprobleem is een groter bouwperceel opgenomen, waarbij 1,5 ha als maximale oppervlakte is gehanteerd. Er is heel genuanceerd omgegaan met het bieden van ruimte aan agrarische bedrijven. De bouwmogelijkheden van de intensieve veehouderijbedrijven in het bestemmingsplan sluiten aan bij de zonering uit het Reconstructieplan Veluwe. Wanneer toekomstige initiatieven plaatsvinden buiten het bouwvlak, dient gebruik te worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid. Bij de wijzigingsbevoegdheden is als voorwaarde opgenomen dat het plan 'milieuhygiënisch' inpasbaar is. Zoals beschreven in de juridische planbeschrijving dient daarbij ook de uitvoerbaarheid in het kader van de Nb-wet te worden aangetoond. Verder is naar aanleiding van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan etagebouw expliciet uitgesloten.

De gemeente Voorst heeft ervoor gekozen om in het bestemmingsplan, voor wat betreft de directe bouwmogelijkheden, geen vergaande consequenties te verbinden aan de berekende potentiële toename van stikstofdepositie. Om significante negatieve effecten al in het ruimtelijk spoor helemaal uit te sluiten, zouden binnen (grote delen van) het plangebied nieuwe stallen niet bij recht moeten worden toegestaan, of een aantal bestaande grote bronnen moeten worden gesaneerd. Het beperken van vigerende planologische rechten is onaanvaardbaar in het buitengebied van Voorst waar de veehouderijen een belangrijke rol spelen. Om de volgende redenen acht de gemeente dit ook niet noodzakelijk:

  • gezien de trends in het buitengebied van de gemeente Voorst en de op dit moment bekende plannen en initiatieven geven de ontwikkelingsscenario's, zoals opgenomen in het planMER, een forse overschatting van de daadwerkelijke ontwikkelingen binnen de planperiode;
  • gelet op de vereisten van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) kan een toename van stikstofdepositie zich in de praktijk niet voordoen aangezien de kritische depositiewaarden voor de maatgevende habitattypen op dit moment (en in de toekomst) reeds worden overschreden. Dat betekent dat geen enkele toename van stikstofdepositie is toegestaan. Doordat elke ontwikkeling van een individueel agrarisch bedrijf moet worden getoetst aan de Nb-wet, ongeacht de omvang van een agrarisch bouwvlak of de bouwmogelijkheden binnen dat agrarisch bouwvlak, is via dat spoor geborgd dat er geen sprake zal zijn van negatieve effecten op Natura 2000.

Binnen de gemeente is de handelwijze erop ingericht dat bij aanvragen om uitbreiding altijd wordt gewezen op de eventuele vergunningplicht in het kader van de Nb-wet. Dit spoor is op deze wijze geborgd.

Beperking stikstofdepositie: buiten het bestemmingsplan Buitengebied om

Gezien de aard en omvang van de stikstofproblematiek is het onmogelijk om op het niveau van het gemeentelijke bestemmingsplan Buitengebied een sluitende oplossing te bieden. Buiten het bestemmingsplan om zijn er echter diverse sporen waarbinnen (vooruitlopend op het in werking treden van de Programmatische Aanpak Stikstof) gewerkt wordt aan het terugdringen van de stikstofdepositie. Bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale stikstofbank die het mogelijk maakt om voor de uitbreiding of nieuwvestiging van een veehouderij gebruik te maken van saldering.

De gemeente Voorst onderschrijft het belang van het terugdringen van de stikstofdepositie en levert hieraan een actieve bijdrage. Uit CBS-gegevens blijkt dat binnen de gemeente Voorst het aantal intensieve veehouderijen en aantal (intensieve) dieren het afgelopen decennium is gedaald. Voor de grondgebonden veehouderijen is sprake van een afname van het aantal bedrijven, waarbij het aantal dieren vrijwel gelijk gebleven is. De gemeente heeft een actief beleid als het gaat om het intrekken van lege vergunningen. Door het intrekken van deze vergunningen, in combinatie met de strenge eisen waaraan nieuwe initiatieven dienen te voldoen, is op gemeentelijk niveau de afgelopen jaren sprake geweest van een reductie van de stikstofemissie in het buitengebied. In de afgelopen 2 jaren is de volledige vergunning van ruim 20 bedrijven ingetrokken. Het aantal kleine agrarische bedrijven is in dit plan met circa 50% verminderd tot ongeveer 50 stuks. Daarnaast lopen vele trajecten van functieverandering waarbij het in 7 gevallen gaat om agrarische bedrijven die nog actief als agrarisch bedrijf worden geëxploiteerd en worden omgezet in een woonfunctie.

Uit deze gegevens blijkt dat enerzijds sprake is van een autonome ontwikkeling van de veehouderijsector in de gemeente Voorst waarbij bedrijven met opvolgers en groeipotentie verder ontwikkelen. Anderzijds stoppen bedrijven hun bedrijfsvoering en worden milieuvergunningen ingetrokken.

Overige resultaten en conclusies

Luchtkwaliteit

In de referentiesituatie zijn er binnen de gemeente Voorst geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Rond intensieve veehouderijen (met name pluimveehouderijen) kan sprake zijn van verhoogde concentraties fijn stof. Er is een berekening uitgevoerd om te verkennen of de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt kunnen leiden tot overschrijdingssituaties. Uit de resultaten van deze berekening blijkt dat niet het geval te zijn (rekening houdend met cumulatie als gevolg van verschillende veehouderijen). Ieder toekomstig initiatief wordt in het milieuspoor getoetst aan de grenswaarden. Indien nodig zullen op bedrijfsniveau aanvullende technische maatregelen moeten worden getroffen om overschrijdingssituaties te voorkomen.

Geurhinder

Binnen delen van het plangebied, waar sprake is van een concentratie van veehouderijen, is sprake van cumulatie van geurhinder. De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt kunnen lokaal leiden tot een toename van deze cumulatieve geurhinder. Dat speelt met name in het noordelijke deel van het buitengebied van de gemeente Voorst en ten zuidwesten van de kern Twello. Uit de berekeningsresultaten voor de ontwikkelingsscenario's blijkt dat de toename van het aantal geurgehinderden relatief beperkt is. Aan de randen van de kernen ontstaan geen onaanvaardbare geurbelastingen bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Ter plaatse van verspreid liggende woningen in het buitengebied kan wel sprake zijn van een verhoogde achtergrondbelasting. Het aantal geurgevoelige objecten op deze locaties is echter beperkt.

Andere milieuthema's

Voor de overige milieuthema's (bodem, water, landschap, cultuurhistorie, archeologie, externe veiligheid, verkeer en vervoer en gezondheid) treden geen ongewenste situaties op als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan Buitengebied.

4.2 Ecologie

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor een duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik van het landelijk gebied in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

De EHS (zie figuur 3.7) is sterk ruimtelijk structurerend en bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit op provinciaal niveau. Ze maakt daarom onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. In figuur 3.8 zijn de kernkwaliteiten van de IJsselvallei in beeld gebracht (bron Streekplanuitwerking Gelderland). Binnen of nabij de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijziging van de bestemming niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, zal de provincie de te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied specificeren. De te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS zijn als streekplanuitwerking vastgesteld. Bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur zijn, conform het provinciale beleid ten aanzien van de EHS, alleen toelaatbaar indien - naast het ontbreken van reële alternatieven en de aanwezigheid van redenen van groot openbaar belang - aantoonbaar in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen. Compensatie van de resterende schade dient plaats te vinden in hetzelfde bestemmingsplan of in gekoppelde bestemmingsplannen. Aan compensatie worden in het kader van de EHS de volgende voorwaarden gesteld:

  • geen nettowaardenverlies (areaal, kwaliteit, samenhang);
  • compensatie aansluitend of nabij het gebied, mits een duurzame situatie ontstaat of, indien niet mogelijk:
  • realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie verder weg van het aangetaste gebied;
  • indien fysieke compensatie niet mogelijk is: financiële compensatie conform de Richtlijn Compensatie Natuur en Bos (1998). Hiertoe wordt niet eerder overgegaan dan nadat alle andere mogelijkheden, waaronder onteigening, maximaal zijn benut;
  • mitigatie en compensatie maken deel uit van het plan, de eventuele daarmee samenhangende meerkosten van de activiteit dienen in het plan te zijn verdisconteerd (veroorzakersbeginsel). Het besluit over de compensatie is daarmee gekoppeld aan het te nemen besluit over de ingreep. Indien over de compensatie in een ander kader wordt besloten dan over de ingreep kan eerst met de uitvoering worden begonnen nadat ten minste het compensatiebesluit onherroepelijk is geworden. Ingeval tevens de VHR-richtlijn of de provinciale Richtlijn Compensatie Natuur en Bos (zie paragraaf 2.7.10 van het Streekplan) van toepassing is, geldt het zwaarste compensatieregime.

In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient rekening gehouden te worden met het behoud van bestaande natuurgebieden en de ontwikkeling van toekomstige natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Inmiddels heeft een herijking van de EHS plaatsgevonden. Deze wordt naar verwachting verwerkt in de nieuwe provinciale Structuurvisie.

Normstelling

- Natuurbeschermingswet 1998

Voor de gebiedsbescherming vormt de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) het juridisch kader. Onderzocht moet worden of de ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden (binnen en buiten plangebied). De Nb-wet onderscheidt drie soorten gebieden:

  1. a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

- Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000)

Onderzocht moet worden of het bestemmingsplan gevolgen heeft voor de aangewezen gebieden (verslechtering- of verstoringstoets). Voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, moet een 'passende beoordeling' worden gemaakt van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben. Een dergelijke beoordeling kan achterwege blijven, indien reeds eerder een relevante beoordeling is gemaakt, het bestemmingsplan een 'herhaling' of 'voortzetting' van een vroeger plan is en een nieuwe beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten zou opleveren. Indien uit de 'passende beoordeling' blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet kunnen worden ontzien, zal aan het bestemmingsplan - vanwege de Natuurbeschermingswet 1998 - goedkeuring worden onthouden. Dit tenzij uit de beoordeling blijkt dat er geen alternatieven zijn en er voor het project dwingende redenen bestaan van groot openbaar belang, daaronder begrepen redenen van sociale of economische aard. Voor gebieden waarin een 'prioritair type' natuurlijke habitat of een 'prioritaire soort' voorkomt, kan goedkeuring worden verleend, indien er geen alternatieven zijn en er voor het plan redenen zijn die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu gunstige effecten. Behalve om deze redenen kan goedkeuring - bij het ontbreken van alternatieven - ook worden verleend, indien er dwingende redenen zijn van groot openbaar belang en daarover advies is ingewonnen bij de Europese Commissie.

- Beschermde natuurmonumenten

Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn.

Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in deze gebieden. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt nagegaan of de Nb-wet de uitvoering van het plan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning zal worden verkregen.

Vanwege de externe werking van de Nb-wet moeten ook de gevolgen van ingrepen op beschermde gebieden buiten het plangebied worden getoetst.

Flora- en faunawet

Doel van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) is de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De vele te beschermen diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, etc.) en enkele plantensoorten zijn te vinden op lijsten, die onderdeel uitmaken van de Ffw. Op grond van de Ffw is het verboden beschermde inheemse planten te vernielen of te beschadigen (artikel 8), beschermde dieren opzettelijk te verontrusten (artikel 10) dan wel nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse soort, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11). Als er sprake zal zijn van aantasting, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).

Per 23 februari 2005 geldt het gewijzigde Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten (Staatsblad 2004, 501). Dit besluit maakt onderscheid in drie categorieën beschermde soorten:

  • categorie 1: algemene soorten;
  • categorie 2: zeldzamere soorten;
  • categorie 3: bijlage IV en overige zeldzame soorten.
Toelichting categorieën
Voor categorie 1 (algemene soorten) en ruimtelijke ontwikkelingen (waartoe de realisering van een weg kan worden gerekend), geldt het volgende: als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 t/m 12 van de Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
De meeste beschermde soorten in het plangebied behoren tot deze categorie.

Een aantal zeldzamere soorten en alle vogels vallen in categorie 2. Hiervoor geldt het volgende: Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 voor artikel 8 t/m 12 van de Ffw, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Hetzelfde geldt voor alle vogelsoorten.

Ervan uitgaande dat de initiatiefnemer ten tijde van de uitvoering nog niet beschikt over een goedgekeurde gedragscode, betekent dit dat deze soorten moeten worden ontzien (broedende vogels), dan wel dat voor deze soorten zo nodig ontheffing moet worden aangevraagd.

Ten slotte is er categorie 3 die bestaat uit soorten van bijlage IV + een aantal overige zeldzame soorten. Voor deze soorten dient bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd ontheffing te worden aangevraagd indien vaste rust-, verblijfs- en voortplantingsplaatsen worden verstoord. Voor het verlenen van ontheffing kunnen eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie, moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend belang, dat alternatieven ontbreken en dat de gunstige staat van instandhouding van de te beschermen soorten niet in gevaar komt.

Ten aanzien van soorten die voorkomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn (allen opgenomen in categorie 3) geldt sinds 21 januari 2009 een aangescherpt regime. De Raad van State heeft geoordeeld dat 'ruimtelijke inrichting of ontwikkeling' geen grond voor ontheffing van de Ffw meer kan vormen bij soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn, omdat de Habitatrichtlijn dit belang niet noemt.

Voor het aantasten van nesten van vogels of het bijbehorende essentiële leefgebied geldt sinds 21 januari 2009 zelfs een nog strenger regime. Sinds die datum kan behalve voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, ook geen ontheffing worden verkregen op basis van 'dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten'. De Raad van State heeft in haar uitspraak vastgesteld dat dit belang niet genoemd wordt in de Vogelrichtlijn en dus geen motief voor ontheffingverlening kan zijn.

In de praktijk betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting overtreding van de Ffw zoveel mogelijk moet worden voorkomen door het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen (ontzien van nesten, uitvoeren werkzaamheden buiten het broedseizoen, aanbieden van alternatieve nestgelegenheid etc.). Deze maatregelen kunnen ter goedkeuring aan de Dienst regelingen van het ministerie worden voorgelegd.

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Soorten met nesten die buiten het broedseizoen niet zijn beschermd behoren tot categorie 5.
5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en biedt geen ruimte aan grootschalige herinrichting met niet-groene functies. Autonome ontwikkelingen die samenhangen met reeds in het buitengebied aanwezige functies zijn veelal kleinschalig van aard en omvang en worden hetzij rechtstreeks mogelijk gemaakt hetzij via afwijking of planwijziging.

Het bestemmingsplan maakt aldus geen ontwikkelingen mogelijk die strijdig zijn met behoud, bescherming en ontwikkeling van beschermde gebieden (Natura 2000 en/of EHS).

Een uitzondering vormt de uitbreidingsmogelijkheid van veehouderijbedrijven. Indien een dergelijke uitbreiding gepaard gaat met extra emissie van ammoniak dan kan dat leiden tot extra depositie van stikstof op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Deze gebieden (Veluwe, IJsseluiterwaarden en Landgoederen Brummen) zijn allen (zeer) stikstofgevoelig en in alle gebieden is de achtergronddepositie reeds hoger dan de kritische depositie. Bij extra depositie kunnen daarom significant negatieve effecten op de te beschermen habitats niet worden uitgesloten. Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijbedrijven moet daarom een passende beoordeling en een planMER worden opgesteld. Voor de uitkomsten van de uitgevoerde planMER wordt verwezen naar paragraaf 4.1 en naar bijlage 8.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en maakt gebruikelijke agrarische activiteiten mogelijk. Er wordt bijvoorbeeld geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of ingrijpende wijzigingen in het agrarische grondgebruik die ten koste gaan van de instandhouding van soorten. Formeel dient voor alle werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping, nieuwe agrarische bebouwing) door de initiatiefnemer te worden bezien of ontheffing moet worden aangevraagd op grond van de Ffw. Op welke soorten deze aanvraag betrekking heeft hangt af van de situatie ter plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.

Indien voorafgaand aan een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling aan de hand van veldonderzoek vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van zwaarder beschermde soorten (categorie 2 en 3, zie tabel 3.1) worden vastgesteld en aangetast worden door deze ontwikkeling, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Voor soorten van categorie 2, (met uitzondering van broedvogels) kan eventueel ook ontheffing in het kader van de Ffw worden aangevraagd. De aantasting en verstoring van broedende vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Indien de vereiste maatregelen worden genomen, zal overtreding van de Ffw niet plaatsvinden. De Ffw zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

4.3 Milieu

Wegverkeerslawaai en spoorweglawaai

Toetsingskader wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). De breedte van een geluidszone van een weg is in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

aantal rijstroken breedte van de geluidszone (in meters)
buitenstedelijk gebied stedelijk gebied
5 of meer 600 350
3 of 4 400 350
1 of 2 250 200

De breedte van de geluidszone wordt hierbij gemeten vanaf de binnenzijde van de kantstreep van de buitenste rijstrook (aan weerszijden van de weg).

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • binnenstedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom, alsmede het gebied binnen de bebouwde kom voor zover gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.

In principe dienen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen en de aanleg van nieuwe wegen langs bestaande geluidsgevoelige bestemmingen te voldoen aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden dan dient onderzoek plaats te vinden naar geluidsreducerende maatregelen. Zijn dergelijke maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten zij overwegende bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard, kan - onder voorwaarden - een verzoek worden gedaan bij het bevoegd gezag tot vaststelling van een hogere waarde. De in de Wgh vastgelegde uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. De hogere waarden moeten zijn vastgesteld, voordat het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld.

Indien blijkt dat:

  • nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied geprojecteerd worden binnen de geluidszone van een weg;
  • nieuwe wegen langs bestaande geluidsgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt;
  • reconstructies van wegen worden mogelijk gemaakt;

zal rekening moeten worden gehouden met de normen die de Wgh stelt ten aanzien van dergelijke situaties.

Toetsingskader railverkeerslawaai

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg worden gerealiseerd, dient onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. Voor nieuwe woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

In het buitengebied zijn twee spoorlijnen gelegen. De spoorlijn Apeldoorn-Deventer (traject 270) heeft een onderzoekszone van 300 m. De spoorlijn Apeldoorn-Zutphen (traject 260) heeft een onderzoekszone van 100 m.

Onderzoek en conclusie

Indien en voor zover in het buitengebied nieuwe geluidsgevoelige functies direct of via planwijziging worden toegestaan, is onderzoek noodzakelijk naar de vraag of de Wgh de bouw van die nieuwe functies mogelijk maakt en welke voorwaarden daarbij eventueel gelden.

Omdat in het bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies niet bij recht mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek inzake wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai achterwege gebleven. Via afwijking worden wel mogelijkheden geboden om in voorkomende gevallen een 2e agrarische bedrijfswoning te realiseren. In die gevallen zal moeten worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de voorwaarden van de Wet geluidhinder.

Luchthaven Teuge

Toetsingskader

In het aanwijzingsbesluit Luchthaven Teuge (20 maart 1997) is bepaald dat in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met de geluidszones van 60 bkl en 50 bkl die voor de luchthaven zijn vastgesteld. Per 1-1-2000 zijn de waarden van de contouren van de geluidszones met 3 bkl verminderd tot respectievelijk 57 bkl en 47 bkl. Met ingang van de wijziging van het Besluit geluidbelasting kleine luchtvaart (BGKL) per 8 juni 1997 is gemotiveerd afwijken mogelijk zonder een hogere waardeprocedure. Verklaring van geen bezwaar volgt als een open plek in bestaande bebouwing wordt ingevuld of zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing.

Met het per 1 november 2009 van kracht worden van de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) en de AmvB Besluit Burgerluchthavens, is het Besluit geluidbelasting kleine luchtvaart formeel vervallen. Nadat de Minister van I&M per 1-1-2011 de Omzettingsregeling luchthaven Teuge 1-op-1 heeft vastgesteld, is de provincie Gelderland het bevoegd gezag geworden. De provincie moet vóór 1-11-2014 een luchthavenbesluit nemen over luchthaven Teuge waarin de geluidscontour in Lden wordt opgenomen. Tot dat moment geldt het beperkingengebied als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid van de Wet Luchtvaart. Voor dit gebied gelden de ruimtelijke beperkingen, zijnde de 47bkl-contour en de 57 bkl-contour, die opgenomen zijn in het Besluit geluidbelasting kleine luchtvaart (Bgkl), dat op grond van artikel X van de Wet RBML zijn werking behoudt. Binnen de 47 bkl-contour is onder voorwaarden bebouwing mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders kan gemotiveerd afwijken voor het bouwen binnen de 47 bkl-contour (luchtvaart geluidszone 2).

Naar verwachting lig(t)gen de toekomstige Lden-contouren van de 48 dB, 56 dB en 70 dB als vermeld in artikel 12 van het Besluit burgerluchthavens dichter bij de luchthaven. De provincie wenst de bestaande bkl-contouren vooralsnog als fictieve grens te handhaven om bebouwing richting de luchthaven te beperken.

Hoogtebeperkingen

Er gelden vanuit de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) hoogtebeperkingen met het oog op de vliegveiligheid. Doel hiervan is het luchtruim op en rond luchthavens vrij te houden van hoge objecten om zodoende de vliegtuigoperaties van en naar de luchthaven veilig te kunnen uitvoeren. Zo wordt voorkomen dat de omgeving van een luchthaven ongecontroleerd wordt volgebouwd. De hoogtebeperkingen zijn gebaseerd op internationale burgerluchtvaart regels en voorschriften.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies bij recht mogelijk. Via afwijking worden wel mogelijkheden geboden om in voorkomende gevallen een 2e agrarische bedrijfswoning te realiseren. Nieuwe woningen worden uitgesloten binnen de 47- en 57-bkl-zone. Het college van burgemeester en wethouders kan gemotiveerd afwijken voor het bouwen binnen de 47 bkl-contour.

Voor alle gronden waar een hoogtebeperking geldt (zie figuur 4.1) is gekeken of het bestemmingsplan bouwmogelijkheden biedt. In geen enkel geval biedt het bestemmingsplan bouwmogelijkheden die als gevolg van de hoogtebeperking niet zijn toegestaan. De hoogtebeperkingen zijn daarom niet op de verbeelding opgenomen.

Leidingen

In het buitengebied zijn vier planologisch relevante leidingen aanwezig: een gasleiding, een brandstofleiding, een rioolleiding en een bovengrondse hoogspanningleiding. Deze leidingen worden voorzien van een dubbelbestemming waarmee de leiding en de belemmeringenstrook geregeld en beschermd worden.

Radarverstoringsgebied

Het westelijk deel van het buitengebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de radar Nieuw Milligen. Ter voorkoming van radarverstoring gelden hier beperkingen ten aanzien van de hoogte van gebouwen en bouwwerken. Voor nieuw te bouwen gebouwen en bouwwerken die hoger zijn dan 45 m boven maaiveldhoogte dient een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd te worden. Als deze gebouwen een vermindering van het radarbereik van meer dan 10% tot gevolg hebben, worden deze gebouwen en bouwwerken niet toegestaan. De maaiveldhoogte ter plaatse van radar Nieuw Milligen bedraagt 35 m boven NAP. De toetsingshoogte bedraagt 80 m boven NAP.

In het bestemmingsplan Buitengebied worden geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk gemaakt van 80 m of meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0016.png"

Figuur 4.1 Hoogtebeperkingen vliegveld Teuge

Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden.

Consequenties voor het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat alleen rekening wordt gehouden met de autonome ontwikkeling van reeds bestaande functies. Deze ontwikkelingen zijn dermate kleinschalig, dat deze vallen onder het Besluit niet in betekenende mate en dat nader onderzoek inzake luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. Uit het planMER blijkt dat binnen de gemeente Voorst geen sprake is van overschrijdingssituaties. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Volgens artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied.

Hierbij wordt in het algemeen bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een functiewijziging wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Nieuwe bestemmingen mogen volgens de Woningwet alleen op grond vrij van bodemverontreiniging worden gerealiseerd. Dat is een bodemsamenstelling met een achtergrondwaarde die voldoet aan de kwaliteit AW2000 of Wonen conform de Nota bodembeheer van de gemeente Voorst.

Onderzoek en conclusie

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen bij recht mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Milieuhinder agrarische bedrijven

Toetsingskader

- Besluit glastuinbouw

Binnen het plangebied bevinden zich glastuinbouwbedrijven. Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 4.2 geeft hier een overzicht van.

Tabel 4.2 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en (gevoelig) object

soort objecten aan te houden afstand
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object 25 m 50 m
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant 10 m 25 m

- Besluit landbouw milieubeheer

Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest. Intensieve veehouderijen vallen hier niet onder.

Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel 4.3 Naast de in de tabel genoemde afstanden, gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 4.3 Minimale afstanden landbouwbedrijven niet zijnde intensieve veehouderij

inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
min. afstand tot objecten cat. I en II 100 m 50 m
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V 50 m 25 m

De indeling van objecten is in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.4 Indeling van objecten

object
categorie
omschrijving
I 1. bebouwde kom met stedelijk karakter
2. ziekenhuis, sanatorium, en internaat
3. objecten voor verblijfsrecreatie
II 1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving
2. objecten voor dagrecreatie
III 1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent
IV 1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn
2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing
V 1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn

Overigens zullen de afstanden tot gevoelige objecten in de toekomst nog worden afgestemd op de Wet geurhinder en veehouderij.

- Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 4.5):

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
  • daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Tabel 4.5 Geldende waarden/afstanden intensieve veehouderijen

concentratiegebied niet-concentratiegebied afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object
binnen bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 3 ouE/m³ max. 2 ouE/m³ min. 50 m
andere diercategorieën min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
buiten bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 14 ouE/m³ max. 8 ouE/m³ min. 25 m

Onderzoek en conclusie

In het plangebied is een groot aantal agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Door afstandseisen op te nemen in de regels wordt voorkomen dat door de uitvoering van het bestemmingsplan bestaande agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Stikstofdepositie Natura 2000

PlanMER

De Natura 2000-gebieden in en rond de gemeente Voorst worden bedreigd door verdroging, vermesting en verzuring. Gezien de aard en omvang van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Buitengebied, is met name de stikstofdepositie als gevolg van de veehouderijen maatgevend voor de beoordeling van de (potentiële) effecten van het bestemmingsplan op Natura 2000. In het planMER en de daarin opgenomen passende beoordeling is een tweetal ontwikkelingsscenario's voor de veehouderijen uitgewerkt en onderzocht. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt aan agrarische bedrijven in theorie kunnen leiden tot een grote stikstofemissie en extra depositie op Natura 2000. In het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. wordt opgemerkt dat het MER geen mitigerende maatregelen of alternatieven beschrijft waarmee deze extra depositie kan worden uitgesloten en daarmee geen uitvoerbaar alternatief. De gemeente Voorst onderschrijft deze conclusie niet. Hierna volgt een toelichting op de wijze waarop in het bestemmingsplan en buiten het bestemmingsplan om wordt gekomen tot een reductie van de stikstofemissie vanuit het buitengebied van de gemeente Voorst.

Beperking stikstofdepositie: in het bestemmingsplan Buitengebied Voorst

In het bestemmingsplan Buitengebied wordt op verschillende manieren de potentiële stikstofdepositie beperkt. De bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan sluiten aan bij de zonering uit het reconstructieplan. Wanneer toekomstige initiatieven plaatsvinden buiten het bouwvlak, dient gebruik te worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid. Bij de wijzigingsbevoegdheden is als voorwaarde opgenomen dat het plan 'milieuhygiënische' inpasbaar is. Hoe met het begrip milieuhygiënisch inpasbaar omgegaan moet worden is beschreven in de juridische planbeschrijving. Dat betekent dat wanneer het college gebruik maakt van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de vergroting van een agrarisch bouwperceel, de uitvoerbaarheid in het kader van de Nb-wet moet worden aangetoond. Verder is naar aanleiding van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan etagebouw expliciet uitgesloten.

De gemeente Voorst heeft ervoor gekozen om in het bestemmingsplan, voor wat betreft de directe bouwmogelijkheden, geen vergaande consequenties te verbinden aan de berekende potentiële toename van stikstofdepositie. Om significante negatieve effecten al in het ruimtelijk spoor helemaal uit te sluiten, zouden binnen (grote delen van) het plangebied nieuwe stallen niet bij recht moeten worden toegestaan, of een aantal bestaande grote bronnen moeten worden gesaneerd. Het beperken van vigerende planologische rechten is onaanvaardbaar in het buitengebied van Voorst waar de veehouderijen een belangrijke rol spelen. Om de volgende redenen acht de gemeente dit ook niet noodzakelijk:

  • gezien de trends in het buitengebied van de gemeente Voorst en de op dit moment bekende plannen en initiatieven, geven de ontwikkelingsscenario's zoals opgenomen in het planMER een forse overschatting van de daadwerkelijke ontwikkelingen binnen de planperiode;
  • gelet op de vereisten van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) kan een toename van stikstofdepositie zich in de praktijk niet voordoen, aangezien de kritische depositiewaarden voor de maatgevende habitattypen op dit moment (en in de toekomst) reeds worden overschreden. Dat betekent dat geen enkele toename van stikstofdepositie is toegestaan. Doordat elke ontwikkeling van een individueel agrarisch bedrijf moet worden getoetst aan de Nb-wet, ongeacht de omvang van een agrarisch bouwvlak of de bouwmogelijkheden binnen dat agrarische bouwvlak, is via dat spoor geborgd dat er geen sprake zal zijn van negatieve effecten op Natura 2000.

Beperking stikstofdepositie: buiten het bestemmingsplan Buitengebied om

Gezien de aard en omvang van de stikstofproblematiek is het onmogelijk om op het niveau van het gemeentelijke bestemmingsplan Buitengebied een sluitende oplossing te bieden. Buiten het bestemmingsplan om zijn er echter diverse sporen waarbinnen (vooruitlopend op het in werking treden van de Programmatische Aanpak Stikstof) gewerkt wordt aan het terugdringen van de stikstofdepositie. Bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale stikstofbank die het mogelijk maakt om voor de uitbreiding of nieuwvestiging van een veehouderij gebruik te maken van saldering.

De gemeente Voorst onderschrijft het belang van het terugdringen van de stikstofdepositie en levert hieraan een actieve bijdrage. Uit CBS-gegevens blijkt dat binnen de gemeente Voorst het aantal intensieve veehouderijen en aantal (intensieve) dieren het afgelopen decennium is gedaald. Voor de grondgebonden veehouderijen is sprake van een afname van het aantal bedrijven, waarbij het aantal dieren vrijwel gelijk gebleven is. De gemeente heeft een actief beleid als het gaat om het intrekken van lege vergunningen. Door het intrekken van deze vergunningen in combinatie met de strenge eisen waaraan nieuwe initiatieven dienen te voldoen, is op gemeentelijk niveau de afgelopen jaren sprake geweest van een reductie van de stikstofemissie in het buitengebied. In de afgelopen 2 jaren is de volledige vergunning van ruim 20 bedrijven ingetrokken. Het aantal kleine agrarische bedrijven is in dit plan met circa 50% verminderd tot ongeveer 50 stuks. Concreet lopen er zeven trajecten van functieverandering waarbij agrarisch bouwperceel wordt verwijderd en wordt omgezet in een woonbestemming. Daarnaast zitten er nog circa 20 functieveranderingstrajecten in de pijplijn. In totaal is hiermee circa 20 ha agrarisch bouwperceel verdwenen en er zal nog meer verdwijnen vanwege de lopende trajecten van functieverandering. Door de uitbreiding die geboden is aan de bestaande agrarische bedrijven met toekomstperspectief is het areaal aan agrarisch bouwperceel met circa 20 ha toegenomen. Daarmee is de uitbreiding aan areaal agrarisch bouwperceel in evenwicht met de afname vanwege bedrijfsbeëindiging. Conclusie is dat er in het nieuwe bestemmingsplan netto geen sprake is van uitbreiding qua oppervlakte agrarisch bouwperceel. Er is in het bestemmingsplan niet geanticipeerd op eventuele ontwikkelingen na 2015 als de melkquota vervallen. Dat wil zeggen dat er geen beperkende maatregelen op voorhand zijn getroffen, maar dat evenmin bedrijven op voorhand uitbreidingsruimte is gegeven. Het is moeilijk te voorzien welke consequenties het afschaffen van de melkquotering heeft voor het bestemmingsplan. De verwachting is dat een uiterst beperkt aantal bedrijven zal doorontwikkelen terwijl het grootste gedeelte zal afbouwen omdat men de ontwikkeling niet mee kan maken. Gezien de afhankelijkheid van grond in verband met de voervoorziening en de mestafzet is het niet de verwachting dat veel bedrijven deze ontwikkelingsstap kunnen zetten. Gezien de onzekerheid op dit moment is er dan ook geen reden om te anticiperen.

Uit deze gegevens blijkt dat enerzijds sprake is van een autonome ontwikkeling van de veehouderijsector in de gemeente Voorst waarbij bedrijven met opvolgers en groeipotentie verder ontwikkelen. Anderzijds stoppen bedrijven hun bedrijfsvoering en worden milieuvergunningen ingetrokken.

Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Buisleidingen worden overigens behandeld in het volgende hoofdstuk.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

- Risicovolle inrichtingen

Met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt. Beide waarden liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

- Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.

  • Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
De oriëntatiewaarde voor het GR bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar:
- 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
- 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
- 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).

Recent is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarmee is in aansluiting op het Bevi ook voor buisleidingen een systematiek met PR en GR geïntroduceerd.

Onderzoek

- Inrichtingen

Binnen het plangebied en in de omgeving bevinden zich verschillende tankstations waar verkoop van lpg plaatsvindt. Daarnaast zijn er binnen de gemeente twee inrichtingen die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen):

  • Brave & Wichers, Terwoldseweg 9 Twello, groothandel in vuurwerk (binnen plangebied);
  • Wolff Vuurwerk BV, Engelenburgstraat 31 Twello, groothandel in vuurwerk (buiten plangebied).

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk binnen de PR 10-6-contouren van de verschillende risicovolle inrichtingen. Ook worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied. De uitvoering van het bestemmingsplan zal dan ook geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR.

Het bestemmingsplan sluit de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen expliciet uit.

- Transport van gevaarlijke stoffen

Over de A1 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de gegevens uit het bijlagenrapport bij het Basisnet Weg blijkt dat het groepsrisico voor het betreffende wegvak kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Ook over de provinciale wegen binnen het gebied, het spoor en de IJssel vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Het gebied wordt doorsneden door verschillende gasleidingen en een brandstofleiding. De gegevens van de leidingen zijn weergegeven in onderstaande tabel. De risicovolle leidingen zijn met een belemmeringstrook opgenomen op de verbeelding en in de regels.

leiding soort PR 10-6 diameter druk invloedssfeer GR
N-559-20 aardgas 0 m 8 inch 40 bar 95 m < oriëntatiewaarde
N-554-01 aardgas 0 m 12 inch 40 bar 140 m < oriëntatiewaarde
N-554-03 aardgas 0 m 7 inch 40 bar 80 m < oriëntatiewaarde
A-651 aardgas 0 m 16 inch 40 bar 170 m < oriëntatiewaarde
defensieleiding olie 0 m 8,63 ich 80 0 m < oriëntatiewaarde

De PR 10-6-contouren van de betreffende leidingen bedragen 0 m. Gezien de lage personendichtheden in het gebied, zal het GR in alle gevallen ruimschoots onder de oriëntatiewaarde zijn gelegen. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied langs de leidingen en daarmee tot een toename van het GR. Een berekening van het GR wordt om deze redenen niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Zone industrielawaai

Voor het industrieterrein Terwolde/Scherpenhof is bij Koninklijk besluit van 26 juli 1991 een geluidszone vastgesteld. De geluidszone heeft betrekking op het bedrijf Betonindustrie Terwolde en de voormalige kartingbaan op het recreatieterrein Scherpenhof. De geluidszone wordt op de verbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0017.jpg"

  1. 1. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.

Hoofdstuk 5 Nadere Uitwerking

In dit hoofdstuk wordt de Gebiedsvisie voor het buitengebied voor een aantal relevante onderwerpen en thema's uitgewerkt als opstap naar de vertaling van de visie in regels en verbeelding. Daarbij wordt waar nodig rekening gehouden met de grenzen die het speelveld (het beleidskader en de eerder door de gemeente voor specifieke onderwerpen vastgestelde beleidsuitgangspunten) stelt en de voorwaarden die in acht moeten worden genomen op basis van relevante wet- en regelgeving.

5.1 Landbouw

In deze paragraaf wordt op alle ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van de agrarische bedrijven ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • grondgebruik;
  • bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • bouwvlakken;
  • aanpassing en vergroting bouwvlak;
  • bouwmogelijkheden;
  • verbetering van de productieomstandigheden;
  • nevenactiviteiten;
  • vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen: toelaatbaarheid vervolgfuncties;
  • duurzaamheid.

De uitwerking van de Gebiedsvisie in regelgeving is getoetst in onder andere de Klankbordgroep en in de gesprekken met agrarische en andere ondernemers tijdens het tafeltjesoverleg. Dat heeft duidelijk gemaakt dat op te nemen regels handhaafbaar en uitvoerbaar moeten zijn en moeten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het bestemmingsplan.

Grondgebruik

Het buitengebied is hoofdzakelijk in gebruik bij grondgebonden veehouderijbedrijven en akkerbouw- en vollegrondstuinbouwbedrijven. Daarnaast komen intensieve veehouderijbedrijven en glastuinbouwbedrijven voor en in beperkte mate fruitteelt en sierteelt.

Grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich dus niet tot melkrundveehouderij, ook de professionele productiegerichte paardenhouderij (paardenfokkerij) maakt hier deel van uit. Onder akkerbouw- en vollegrondstuinbouw wordt de teelt van gewassen op open grond verstaan.

Gegeven de bijzondere kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied en de daarop afgestemde Gebiedsvisie worden in lijn met het vigerende bestemmingsplan grondgebonden veehouderijbedrijven en akkerbouw- en vollegrondstuinbouwbedrijven in het gehele plangebied toegestaan. Omschakeling naar een andere productierichting is hierdoor eenvoudig mogelijk.

Agrarische productie in de vorm van bosbouw, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij worden in het plangebied niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Via afwijking kunnen onder voorwaarden mogelijkheden worden geboden voor deze grondgebonden agrarische productietakken. Van betekenis hierbij is de landschappelijke inpasbaarheid van de activiteit mede in relatie tot het gebruik van ondersteunende voorzieningen. De bestaande fruitteelt-, sierteelt- en boomkwekerijbedrijven worden als zodanig bestemd en voorzien van een specifieke aanduiding (bouwvlak en in gebruik zijnde gronden). Bosbouw is mogelijk op gronden die voorzien zijn van de bestemming Bos.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderijbedrijven die zijn opgenomen in het Reconstructieplan Veluwe worden 1 op 1 overgenomen.

Glastuinbouwbedrijven worden alleen toegestaan op de bestaande locaties. Dit betekent dat voor de gronden die in gebruik zijn voor deze niet grondgebonden productietak in het bestemmingsplan een specifieke aanduiding wordt opgenomen. Bijlage 4 bij de regels bevat een overzicht van alle in het plangebied aanwezige glastuinbouwbedrijven met het huidige en het maximaal toegestane oppervlak aan glas.

Hierop zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

  • Het gebied nabij de VAR is aangewezen als regionaal cluster voor glastuinbouw. Bestaande bedrijven vanuit de regio Stedendriehoek kunnen hier naar toe verplaatst worden en daar ruime uitbreidingsmogelijkheden krijgen. Voor initiatieven hiertoe zal maatwerk worden geleverd in een afzonderlijke planprocedure. Ten behoeve hiervan is het Masterplan Glastuinbouwgebied Withagen vastgesteld in oktober 2011.
  • Grondgebonden veehouderijbedrijven in het gebied dat in het Reconstructieplan Veluwe is aangewezen als verwevingsgebied kunnen omschakelen naar intensieve veehouderij.

Gronden met de bestemming Agrarisch mogen ook hobbymatig agrarisch gebruikt worden. Dat maakt het mogelijk dat burgers gronden gebruiken voor bijvoorbeeld het houden van paarden.

Bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie

Om de in het buitengebied aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie op passende wijze te kunnen beschermen, wordt in de regels een dubbelbestemming opgenomen die is afgestemd op de landschapswaarden die in het LOP zijn onderscheiden en op de kernkwaliteiten van de provinciale Waardevolle Landschappen. In deze gebiedsbestemming wordt aangegeven welke waarden aan de orde zijn en op welke wijze hiermee rekening moet worden gehouden. In relevante artikelen wordt aangegeven dat deze gebiedsbestemming van toepassing is en dat met deze waarden rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Tevens wordt binnen deze dubbelbestemming een vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen, dat erop gericht is deze waarden te beschermen.

Voor het bepalen welke waarden aan de orde zijn en betrokken moeten worden bij de beoordeling van onder andere verzoeken om afwijking of planwijziging, wordt gebruikgemaakt van en aangesloten op de gebiedsindeling in het LOP en op de Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen (nadere uitwerking Streekplan Gelderland 2005).

Landschapsontwikkelingsplan

Op basis van het LOP en de hierin opgenomen analyse, de omschrijving van de aanwezige kernkwaliteiten en de ontwikkelingsvisie zijn voor de in het LOP onderscheiden landschapseenheden de volgende specifieke doeleinden van betekenis. Bij het beoordelen van ontwikkelingen en het afwegen van belangen dient met deze doeleinden rekening te worden gehouden. Voor de onderbouwing en achtergronden wordt verwezen naar het door de gemeenteraad vastgestelde LOP.

Doeleinden inzake natuur en landschap per landschapseenheid

Natte heideontginningen:

  1. 1. behoud en versterking van het ontginningspatroon dat zichtbaar is in de hoofdontginningswegen door het in stand houden en versterken van wegbeplantingen;
  2. 2. behoud en versterking van een robuust groen casco in de meer bebouwde en verrommelde gebieden door vergroenen van het landschap met behulp van wegbeplantingen, erfbeplantingen, kavelbeplantingen en bosjes;
  3. 3. behoud en versterking van de openheid van de onbebouwde waardevolle open gebieden door behoud van de aanwezige wegbeplantingen en het gebruik van de gronden als grasland;
  4. 4. behoud van onverharde ontginningswegen.

Broeken:

  1. 1. behoud en versterking van de ontginningsassen door de aanleg van laanbeplantingen;
  2. 2. behoud en herstel van karakteristieke beplantingen in de vorm van heggen en erfbeplanting;
  3. 3. behoud van de openheid van de onbebouwde waardevolle open gebieden.

Veenontginningen Nijbroek:

  1. 1. behoud en versterking van het ontginningspatroon door aanleg van meidoornhagen, elzen en knotwilgen langs kavelgrenzen en rond bouwblokken;
  2. 2. behoud van de herkenbaarheid van de lange rechte (ontginnings)wegen door aanleg van wegbeplantingen.

Kampontginningen:

  1. 1. behoud en versterking van de herkenbaarheid van de zandopduikingen door de aanleg van weg-, erf- en kavelbeplantingen;
  2. 2. ontwikkeling van nieuwe landgoederen die bijdragen aan het 'vergroenen' van het landschap;
  3. 3. behoud van de waardevolle openheid van de lager gelegen delen in contrast met de meer besloten landgoederen.

Oeverwallen:

  1. 1. behoud en versterking van karakteristieke beplantingen in de vorm van erfbeplantingen, wegbeplantingen en hoogstamboomgaarden;
  2. 2. het versterken van de samenhang tussen oeverwal en dijk door bij de ontwikkeling van bouwplannen in te spelen op de kenmerkende karakteristiek.

Ingepolderde uiterwaarden:

  1. 1. behoud en herstel van de karakteristieke kavelpaden en wegbeplantingen;
  2. 2. behoud en versterking van het contrast tussen laag en hoog gelegen gebieden door behoud en aanleg van 'pollen' en de aanleg van hagen rond erven en percelen.

Hooilanden:

  1. 1. behoud en versterking van verschillen tussen landschapseenheden door behoud van graslanden en openheid.

Uiterwaarden:

  1. 1. behoud bestaand beleid inzake natuur voor ontwikkeling natuurlijker beeld;
  2. 2. behoud van hagen en beplantingen;
  3. 3. realisatie en aanleg van (noten)boomgaarden op buitendijks liggende delen van de oeverwal;
  4. 4. behoud en ontwikkeling van extensieve dagrecreatie;

Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen

Voor het buitengebied van Voorst zijn de kernkwaliteiten van de provinciale Waardevolle Landschappen Noordelijke IJsselvallei en IJsseluiterwaarden van toepassing. De volgende kernkwaliteiten worden aangegeven.

Noordelijke IJsselvallei:

  • karakteristiek grootschalig open komgebied met weidebouw, doorsneden door lange zuid-noord lopende weteringen;
  • fijnmazig rechthoekige verkaveling haaks op de weteringen, boerderijen in linten langs de weteringen, weinig bebouwing;
  • karakteristieke kleinschalige oeverwal met afwisseling van buurtschappen en verspreide bebouwing, grasland en bouwland, onregelmatige blokverkaveling en houtsingels tussen de landwegen;
  • vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en rivier met uiterwaarden;
  • rust, ruimte en donkerte.

IJsseluiterwaarden:

  • enige nog breed meanderende rivier, leesbaar rivierenlandschap;
  • gaaf microreliëf van lage rivierduinen, complexen van richels en geulen (kronkelwaarden) en dergelijke;
  • grote openheid van de uiterwaarden met nauwelijks bebouwing;
  • steile en gave gradiënt van beboste stuwwallen van de Zuid-Veluwe en Hattem naar uiterwaarden, bedijking ontbreekt daar;
  • zicht op Veluwemassief, fraaie stadsgezichten bij onder andere Deventer en Zutphen, weidse vergezichten over de rivier;
  • rust, ruimte en donkerte met uitzondering van de omgeving van stedelijke gebieden.

Nieuwvestiging

Het plan biedt geen mogelijkheid voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven op locaties waar nog geen bouwvlak aanwezig is. Gezien de landbouwstructuur van het gebied en het aantal agrarische bedrijfscomplexen dat vrijgekomen is en in de toekomst vrij zal komen, is een dergelijke mogelijkheid niet noodzakelijk. Het hervestigen van een agrarisch bedrijf op bestaande agrarische bouwvlakken blijft wel mogelijk.

Indien in voorkomende gevallen sprake is van het verplaatsen van agrarische bedrijven, zal maatwerk worden geleverd in een afzonderlijke planprocedure.

Bouwvlakken

In het vigerende bestemmingsplan wordt gewerkt met verbaal omschreven bouwvlakken/bouwsteden, waarbij de agrarische bedrijven in 3 categorieën zijn onderverdeeld met elk een maximaal oppervlak van het bouwvlak: categorie A (0,25 ha), categorie B (0,5 ha) en categorie C (1 ha). Omdat volgens de huidige wetgeving deze systematiek niet meer mogelijk is, worden de bouwsteden vertaald naar concreet op de plankaart aangegeven bouwvlakken.

Toekenning bouwvlakken

In het bestemmingsplan krijgen alle bestaande agrarische bedrijven in de categorie B en C een agrarisch bouwvlak toegewezen. Voor het bepalen welke agrarische bedrijven nog aanwezig zijn, is gebruikgemaakt van het vigerende bestemmingsplan, van bij de gemeente beschikbare gegevens en de uitkomsten van de inventarisatie/tafeltjesoverleg. Dit betekent dat volwaardige en deeltijd agrarische bedrijven een bouwvlak is toegewezen.

Bij de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld dat ter plaatse van de bestaande categorie A-bedrijven veelal geen sprake meer is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten. Het betreft hier veelal voormalige agrarische bedrijven die zijn afgebouwd of kleine min of meer hobbymatige bedrijven die geen verdere ontwikkeling hebben doorgemaakt. Gegeven het feitelijk gebruik is ervoor gekozen deze categorie A-bedrijven in een groot aantal gevallen te bestemmen als Wonen.

In situaties waarin door de betrokken eigenaar/ondernemer in voldoende mate is aangetoond dat er toch sprake is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten, is een bouwvlak met de bestemming Agrarisch toegekend. De grootte van het bouwvlak bedraagt 0,25 ha conform de vigerende regeling. Een verdere doorgroei van deze kleinschalige agrarische bedrijven is niet gewenst. Om die reden is er in het plan ook geen regeling opgenomen om deze bouwvlakken te vergroten. Wel is het conform de vigerende regeling mogelijk om de bestaande, legaal tot stand gekomen bedrijfsbebouwing met maximaal 15% uit te breiden. Via afwijking wordt een uitbreiding van maximaal 40% toegestaan indien wettelijke bepalingen in het kader van dierenwelzijn en diergezondheid dit noodzakelijk maken. Voor deze bedrijven wordt in het bestemmingsplan een nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - klein agrarisch bedrijf' (sa-klab) opgenomen.

Binnen de bestemming Wonen is hobbymatig agrarisch gebruik toegestaan. Dat maakt het mogelijk dat kleinschalige hobbymatige agrarische activiteiten kunnen worden voortgezet, gebruikmakend van de reeds aanwezige bebouwing.

Grootte bouwvlakken

Voor een goede en duurzame bedrijfsvoering is het van belang dat de agrarische bouwvlakken voldoende van omvang zijn voor de bedrijfsactiviteiten die gedurende de planperiode te verwachten zijn. Zo worden op het gebied van milieubeleid steeds strengere eisen aan het agrarisch bedrijf gesteld, waarvoor vaak extra ruimte op het bouwvlak nodig is. Maar ook aan activiteiten die betrekking hebben op verbrede landbouw moet het bouwvlak voldoende ruimte bieden.

Voor het bepalen van de grootte van het bouwvlak worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de grootte van het thans toe te kennen bouwvlak wordt afgeleid van de van toepassing zijnde vigerende regeling. Dit betekent dat categorie C-bedrijven een bouwvlak van 1 ha toegekend krijgen en categorie B-bedrijven een bouwvlak van 0,5 ha;
  • er wordt rekening gehouden met de feitelijke en legaal tot stand gekomen gebruikssituatie zoals deze in de inventarisatiefase is vastgesteld. Op basis van deze feitelijke gebruikssituatie kunnen grotere bouwvlakken worden toegekend dan op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is;
  • kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestbassins, waterbassins, paardenbakken, paddocks en tredmolens liggen in beginsel binnen het bouwvlak; in een aantal gevallen is het om ruimtelijke redenen gewenst om bestaande voorzieningen niet binnen het bouwvlak op te nemen, indien en voor zover deze voorzieningen direct grenzen aan het bouwvlak;
  • om te voorkomen dat een gedeelte van het bouwvlak niet economisch rendabel gebruikt kan worden, worden de bouwvlakken niet tot aan de weg gelegd; de voorste begrenzing van het bouwvlak wordt bepaald door het meest nabij de weg gelegen bedrijfsgebouw/bouwwerk; gronden ter weerszijden van bedrijfswoningen maken geen deel uit van het bouwvlak;
  • solitaire bedrijfsgebouwen die legaal tot stand zijn gekomen en die op korte afstand buiten het bouwvlak zijn gelegen worden voorzien van een strak bouwvlak; door middel van een verbindingsteken wordt aangegeven dat deze bouwvlakken bij elkaar horen; de solitair gelegen bouwvlakken mogen niet worden uitgebreid en niet worden gebruikt voor het wonen;
  • er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de specifieke wensen van de agrarische ondernemers; tijdens het tafeltjesoverleg zijn alle agrarische ondernemers uitgenodigd hun voorkeur voor de ligging en vormgeving van het bouwvlak uit te spreken.

Voor intensieve veehouderijbedrijven geldt een andere aanpak. Voor deze bedrijven wordt aangesloten bij het Reconstructieplan Veluwe. In het buitengebied van Voorst is sprake van extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. De volgende mogelijkheden worden geboden.

In extensiveringsgebied:

  • de bouwvlakken worden afgestemd op de bestaande situatie; de bouwvlakken worden voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • bouwvlakvergroting is in beginsel niet toegestaan; vergroting is alleen toegestaan indien de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt (zie artikel 44.5).

In verwevingsgebied:

  • de bouwvlakken worden afgestemd op basis van de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, met dien verstande dat de oppervlakte die in gebruik mag zijn voor de intensieve veehouderij maximaal 1 ha mag bedragen;
  • een grotere oppervlakte in gebruik voor de intensieve veehouderij is alleen toegestaan indien de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
  • via planwijziging is uitbreiding van het bouwvlak in gebruik voor de intensieve veehouderij tot 1,5 ha mogelijk (zie artikel 44.6.2 onder a);
  • via planwijziging is eveneens uitbreiding van het bouwvlak in gebruik voor de intensieve veehouderij naar meer dan 1,5 ha mogelijk indien (zie artikel 44.6.2 onder b):
    1. 1. de locatie voldoet aan de criteria voor ontwikkellocaties zoals opgenomen in bijlage 5 van de regels;
    2. 2. de locatie voldoet aan de ter plaatse geldende ruimtelijke en milieuhygiënische criteria;
    3. 3. er aandacht wordt besteed aan en ruimte wordt gereserveerd voor een goede landschappelijke inpassing van zowel de nieuwe als de bestaande bebouwing.

De in het kader van de inspraakprocedure door ondernemers naar voren gebrachte wensen en plannen voor uitbreiding van de bedrijfbebouwing en de daarmee samenhangende verzoeken om vergroting van de toegekende bouwvlakken zijn door de gemeente zorgvuldig beoordeeld. De inzet daarbij is om waar dat verantwoord en mogelijk is ruimte te bieden voor het realiseren van die plannen. In die gevallen waarin sprake is van concrete en voldoende onderbouwde plannen zijn de bouwvlakken aangepast. In andere gevallen is aan ondernemers bericht dat een verdere uitwerking, concretisering en onderbouwing van de plannen noodzakelijk is om een gedegen afweging van belangen te kunnen maken.

Kuilvoerplaten, sleufsilo's, waterbassins, mestopslag en paardenbakken

Om agrariërs meer flexibiliteit te geven bij het gebruik en de inrichting van het bouwvlak, is het via afwijking toegestaan om nieuwe kuilvoerplaten, sleufsilo's, waterbassins, mestbassins en paardenbakken ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, te realiseren. Op deze manier ontstaat er op het bouwvlak meer ruimte om bebouwing te realiseren terwijl tegelijkertijd de concentratie van bebouwing gewaarborgd blijft.

Bestaande kuilvoerplaten en sleufsilo's die op grotere afstand van het bouwvlak zijn gelegen (solitair) worden voorzien van een specifieke bouwaanduiding 'kuilvoerplaat'.

Kuilvoerplaten en sleufsilo's kunnen voorzien worden van wanden. De hoogte van deze wanden bedraagt maximaal 2 m.

Aansluitend aan het bouwvlak is via afwijking mestopslag mogelijk in mestbassins en wateropslag in waterbassins. De inhoud bedraagt maximaal 2.000 m³. Mestsilo's zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.

Aanpassing en vergroting bouwvlak

Indien zich gedurende de planperiode nieuwe ontwikkelingen voordoen, op basis waarvan verandering of uitbreiding van het bouwvlak gewenst is, biedt het plan via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid om de vorm van het bouwvlak te wijzigen of om tot een groter bouwvlak te komen. Bestaande bouwvlakken mogen met ten hoogste 50% worden vergroot tot een maximum van 1,5 ha. Bij het beoordelen van verzoeken om bouwvlakken te vergroten of te veranderen is met name de afweging tussen de agrarische noodzaak en het behoud van ruimtelijke kwaliteit zoals opgenomen in het Landschapsontwikkelingsplan en de kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen van belang. De wijzigingsbevoegdheid biedt een goede mogelijkheid om tot een zorgvuldige en evenwichtige afweging van beide belangen te komen. Aan de wijzigingsbevoegdheid worden criteria gekoppeld die een dergelijke afweging nader reguleren. Indien er rekening gehouden wordt met de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden en tevens wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing van bestaande en nieuwe bebouwing, is het mogelijk bouwvlakken te vergroten naar 2 ha. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn niet van toepassing op bouwvlakken van intensieve veehouderijbedrijven.

Aanpassing en vergroting bouwvlak intensieve veehouderij

Op basis van het Reconstructieplan Veluwe geldt voor de intensieve veehouderijbedrijven een aparte regeling. In extensiveringsgebieden is bouwvlakvergroting voor intensieve veehouderijbedrijven in beginsel niet toegestaan. Intensieve veehouderijbedrijven in het verwevingsgebied mogen per bedrijf een maximale oppervlakte in gebruik hebben van 1 ha.

Voor beide gebieden geldt dat de genoemde maat overschreden mag worden indien de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt.

Indien gronden in het verwevingsgebied zijn gelegen, is via een wijzigingsbevoegdheid uitbreiding van het bouwvlak naar 1,5 ha mogelijk. Uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 1,5 ha is eveneens via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Een planwijziging voor een vergroting naar meer dan 1,5 ha is uitsluitend toelaatbaar indien:

  • de locatie voldoet aan de criteria voor ontwikkellocaties zoals opgenomen in bijlage 5 van de regels;
  • planwijziging is uitsluitend toelaatbaar indien de locatie voldoet aan de ter plaatse geldende ruimtelijke en milieuhygiënische criteria;
  • planwijziging is uitsluitend toelaatbaar indien er aandacht besteed wordt aan en ruimte gereserveerd wordt voor een goede landschappelijke inpassing.

Bouwmogelijkheden

Binnen het bouwvlak dienen alle agrarische bedrijfsgebouwen inclusief de bedrijfswoning te worden gerealiseerd.

Bedrijfsbebouwing

Het bouwvlak mag in principe geheel worden bebouwd. Voor kuilvoer- en mestplaten, waterbassins, mestopslag en paardenbakken geldt dat deze via afwijking ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, gerealiseerd mogen worden.

Voor glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven in het extensiveringsgebied gelden beperkte bouwmogelijkheden.

In lijn met het provinciale beleid mogen bestaande glastuinbouwbedrijven eenmalig maximaal 20% uitbreiding realiseren ten opzichte van de bestaande hoeveelheid glas op 2 maart 2011 (datum inwerkingtreding Ruimtelijke Verordening Gelderland). Verdergaande uitbreiding is alleen mogelijk mits de vergroting zich verdraagt met ter plaatse van belang zijnde kwaliteiten inzake natuur, landschap, cultuurhistorie en water, uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf en verplaatsing naar een concentratiegebied dan wel een regionale cluster financieel niet mogelijk is. In het bestemmingsplan wordt hiervoor nog geen regeling opgenomen. In voorkomende gevallen zal beoordeeld worden of maatwerk mogelijk is.

Voor intensieve veehouderijbedrijven in het extensiveringsgebied geldt dat de oppervlakte aan bebouwing dat in gebruik is voor de intensieve veehouderij niet mag toenemen, tenzij uitbreiding noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid.

Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt een generieke regeling opgenomen, uitgaande van de vigerende regeling:

  • goothoogte bedrijfsgebouwen 6 m, bouwhoogte bedrijfsgebouwen 12 m;
  • silo's en hooibergen 10 m (via afwijking 15 m);
  • mestopslag 10 m.

Voor bestaande solitair gelegen veldschuren geldt dat de bestaande hoogte en oppervlaktematen gelden. Om te voorkomen dat de generieke regeling op deze veldschuren van toepassing is, zijn de solitair gelegen veldschuren voorzien van een bouwvlak en een specifieke bouwaanduiding.

Om in te kunnen spelen op nieuwe technologische en bouwkundige ontwikkelingen in de agrarische sector wordt een afwijkingsbevoegdheid in het plan opgenomen op basis waarvan onder voorwaarden de toegestane goot- en bouwhoogte kan worden vergroot om bijvoorbeeld serrestallen mogelijk te maken.

Gegeven de aard van de bedrijfsvoering en technologische ontwikkelingen in de afgelopen decennia, is het niet noodzakelijk om buiten de bouwvlakken aanvullende mogelijkheden te bieden voor het oprichten van melk-/of schuilstallen.

Paardenbakken

Paardenbakken ten behoeve van bedrijfsmatig of hobbymatig gebruik mogen zowel binnen als buiten (na afwijking), maar in aansluiting op het bouwvlak, gerealiseerd worden. Bestaande, legaal tot stand gekomen, aan het bouwvlak grenzende paardenbakken, zijn eveneens toegestaan. De maximale oppervlakte van een paardenbak bedraagt 800 m². Bij de situering van paardenbakken dient rekening gehouden te worden met aanwezige bebouwing en woningen van derden (minimale afstand 25 m).

Bedrijfswoning

De bestaande bedrijfswoningen worden positief bestemd en de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen. Voor bijgebouwen ten behoeve van het wonen wordt geen specifieke regeling opgenomen. Indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn wordt dat door middel van een maatvoeringaanduiding op de plankaart aangegeven.

In de Beleidsnotitie tweede bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven (8 juni 2009) is het gemeentelijk beleid inzake het toelaten van tweede agrarische bedrijfswoningen vastgelegd. In lijn met de vigerende regeling wordt via afwijking de bouw van een tweede bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Belangrijk is dat de noodzaak aangetoond wordt. Deze noodzaak is aanwezig als:

  1. a. op basis van de omvang van het bedrijf, bepaald door de 'LEI-methode', de diersoort en dierbezetting voor minimaal 2 volwaardige arbeidskrachten een volwaardig inkomen wordt gegenereerd;
  2. b. er sprake is van werkzaamheden op niet vooraf te bepalen tijdstippen;
  3. c. er sprake is van een continue en duurzame bedrijfsvoering.

Plattelandswoning

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoning (Wpl) van kracht geworden. De regeling voor de plattelandswoning maakt het mogelijk om een bewoning van een agrarische bedrijfswoning door derden planologisch te legaliseren, zonder dat het betreffende agrarische bedrijf daardoor wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat daarbij alleen om het bedrijf waar de woning bij hoorde. Voor de toetsing van ontwikkelingen van andere inrichtingen blijft een plattelandswoning een woning van derden. De plattelandswoning is, ten opzichte van het bijbehorende bedrijf, niet beschermd tegen hinder van geur, geluid of luchtkwaliteit. De Wpl vult daartoe de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan met een artikel 1.1a, waarin de volgende criteria worden gehanteerd:

  1. a. een bestaande of een voormalige agrarische bedrijfswoning;
  2. b. die deel uitmaakt, of voorheen onderdeel uitmaakte van de betreffende landbouwinrichting;
  3. c. waarvoor in het bestemmingsplan, de beheersverordening, het inpassingsplan of een omgevingsvergunning voor afwijken, bewoning door derden is toegestaan.

Het gaat dus om situaties waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren en de bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wpl heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ingeval van functieverandering. In deze gevallen is immers geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.

Voorwaarde voor toepassing van het regime van de plattelandswoning is dat wordt gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van een agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning daarom mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid.

Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen zijn constructies waarmee weersinvloeden worden gematigd en die met name worden gebruikt bij de vollegrondstuinbouw, (boom) kwekerijen en fruit- en sierteelt. Daarnaast kunnen dergelijke voorzieningen worden opgericht ter bestrijding van ziekten en plagen, ter bevordering van de arbeidsomstandigheden, ter verbetering van de middeleninzet en om de productiekwaliteit te verbeteren. Onderscheid wordt gemaakt tussen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente teeltondersteunende voorzieningen en teeltondersteunende kassen. Daarnaast is de hoogte van teeltondersteunende voorzieningen van belang (laag tot 1,5 m, middelhoog van 1,5 tot 2,5 m en hoog: hoger dan 2,5 m).

Binnen de bouwvlakken mogen teeltondersteunende kassen worden opgericht met een maximum van 1.000 m² per bouwvlak. Via afwijking is het mogelijk de oppervlakte te vergroten tot maximaal 1.500 m². Binnen het bouwvlak zijn overige tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen bij recht toegestaan.

Buiten bouwvlakken geldt de volgende regeling:

  • bestaande tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlakken worden in het bestemmingsplan voorzien van een specifieke bouwaanduiding;
  • via afwijking worden ten behoeve van fruitteeltbedrijven tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale hoogte van 6 m toegestaan;
  • via afwijking worden ten behoeve van boomkwekerijbedrijven en overige kwekerijen en tuinderijen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale hoogte van 6 m en permanente teeltondersteunende voorzieningen met een maximale hoogte van 2 m toegestaan; de gezamenlijke oppervlakte van de teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 2 ha.

Verbetering van de productieomstandigheden

Omgevingsvergunning

Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden, zoals verharde kavelpaden, vlakke bouwgronden en minimale obstructies door bijvoorbeeld watergangen of bomenrijen zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal steeds een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden bedrijfseconomisch loont. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie aantasten. Door het opnemen van een omgevingsvergunning voor met name genoemde werken en werkzaamheden die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren, kan een afweging van belangen worden gemaakt. Bij het invullen van de omgevingsvergunning is als uitgangspunt gekozen dat een duurzame ontwikkeling van de agrarische sector van grote betekenis is. Tevens is een relatie gelegd met de huidige praktijk. Daarnaast is het streven van belang om de regeldruk waar mogelijk te verminderen. Dit heeft ertoe geleid dat ten opzichte van de vigerende regeling een aantal werken en werkzaamheden uit de omgevingsvergunning is geschrapt. Voor de volgende werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning vereist:

  • het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • het dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep al dan niet leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door de van toepassing zijnde vergunningplicht. Graslandverbetering, ruwvoederteelt en daarmee samenhangende grondbewerkingen zijn derhalve niet vergunningplichtig.

Verder geldt de vergunningplicht niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden, beschermingszones van leidingen, of waterwingebieden).

In het buitengebied van Voorst maken agrarisch in gebruik zijnde gronden deel uit van landgoederen. Voor deze landgoederen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Landgoed opgenomen (zie paragraaf 5.3). Voor deze agrarische gronden is het vergunningenstelsel niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden die de rangschikking van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.

Nevenactiviteiten/verbreding

In lijn met de Gebiedsvisie biedt het bestemmingsplan ruime mogelijkheden voor landbouw met een verbrede doelstelling. Het ontwikkelen van nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf kan extra inkomsten opleveren waardoor het bedrijf ook op langere termijn duurzaam kan worden voortgezet en er minder sprake is van afname van het aantal bedrijven. Behoud van agrarische bedrijven is van belang voor het beheer en onderhoud van het agrarisch cultuurlandschap, de instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen en de economische vitaliteit. Nevenfuncties kunnen bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de recreatieve sector of natuurbeheer wat eveneens bijdraagt aan de economische vitaliteit en behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

Binnen agrarische bouwvlakken zijn aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten rechtstreeks, maar met inachtneming van een aantal regels, toegestaan. Het vloeroppervlak dat hiervoor in gebruik mag worden genomen bedraagt maximaal 100 m².

Daarnaast zijn nevenactiviteiten op het gebied van dagrecreatie, verkoop van lokaal geproduceerde producten, horeca categorie 1a, maatschappelijke functies, dienstverlening en duurzame energiewinning rechtstreeks toegestaan. De maximale oppervlakte in gebruik voor de nevenactiviteit bedraagt ten hoogste 100 m².

Gezien de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, is het inpassen van agrarisch landschapsbeheer (groene en blauwe diensten) in combinatie met andere nevenactiviteiten voor met name grondgebonden veehouderijbedrijven een goede optie. Deze combinatie draagt bij aan de instandhouding van het cultuurlandschap en waarborgt de economische vitaliteit. Agrarisch natuurbeheer wordt als nevenactiviteit dan ook rechtstreeks toegestaan.

De agrarische bedrijven kunnen de gunstige ligging ten opzichte van het stedelijk gebied ook gebruiken om recreatieve nevenfuncties in te passen in hun bedrijfsvoering. In dit kader wordt verkoop van lokaal geproduceerde producten rechtstreeks toegestaan.

Nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden met uitzondering van de groene en blauwe diensten, wandel-, voet- en fietspaden, het kleinschalig kamperen en boerengolf. Gezien de aard van de nevenfunctie biomassavergisting is hier een afwijkend oppervlak toegestaan. Hiervoor geldt een maximumoppervlak van bebouwing dat in gebruik genomen mag worden van 1.000 m². Ook voor de nevenactiviteit caravan- en botenstalling geldt een maximale oppervlakte van 1.000 m².

Ten behoeve van de nevenactiviteit caravan- en botenstalling mag geen nieuwbouw plaatsvinden. Er dient gebruikgemaakt te worden van bestaande reeds aanwezige bebouwing.

Ten slotte geldt ook voor de nevenactiviteit Gebruiksgerichte paardenhouderij (onder andere pensionstalling), dat maximaal 1.000 m² aan bebouwing hiervoor in gebruik mag zijn.

Bestaande caravan- en botenstallingen met een oppervlakte van meer dan 100 m² worden op de verbeelding voorzien van een nadere aanduiding. Als bijlage bij de regels wordt een adreslijst opgenomen met de maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen die hiervoor in gebruik mogen zijn.

Voor bestaande niet-agrarische paardenhouderijen met een oppervlakte van meer dan 100 m² is eveneens een aanduiding op de verbeelding opgenomen en is in de regels opgenomen wat de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is dat in gebruik mag zijn voor deze activiteit.

Windturbines zijn toelaatbaar tot een maximale hoogte van 15 m. Deze maatvoering maakt het plaatsen van zogenaamde 'turbies' mogelijk. Grotere windturbines worden niet mogelijk gemaakt.

Om nevenactiviteiten met een oppervlakte tot 350 m² mogelijk te maken, is in het plan de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels.

Collectieve biomassavergisting en compostering

Als nevenfunctie is biomassavergisting ten behoeve van het eigen bedrijf tot een oppervlakte van 1.000 m² toegestaan. Voor een individuele agrariër kan biomassavergisting en compostering een zware wissel trekken op de bedrijfsvoering. Om deze reden wordt in dit bestemmingsplan ook biomassavergisting en compostering in collectief verband via wijziging mogelijk gemaakt. De oppervlakte aan bebouwing bedraagt maximaal 3.000 m² en de bebouwing dient binnen het bouwvlak van een van de deelnemende agrariërs te vallen. Voor bedrijven die deelnemen aan het collectief vervalt het recht om als nevenfunctie ook biomassa te vergisten. De opgenomen regeling is uitsluitend opgenomen om soelaas te bieden voor naburige agrariërs. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat agrariërs bedrijven van buiten de gemeente deze collectieve voorzieningen gebruiken.

Kleinschalig kamperen

Via afwijking wordt de mogelijkheid geboden een minicamping met ten hoogste 25 plaatsen te realiseren. Kampeermiddelen zijn alleen toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober. Stacaravans en andere bouwwerken (niet zijnde trekkershutten) ten behoeve van het kamperen zijn niet toegestaan. Sanitaire voorzieningen dienen in de bestaande bebouwing gerealiseerd te worden. Eventuele trekkershutten dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Per bouwvlak zijn ten hoogste 3 trekkershutten met een oppervlakte van ten hoogste 25 m² per stuk toegestaan. Voorwaarde voor het realiseren van een minicamping is dat voorzien wordt in een voldoende landschappelijke inpassing.

Bed & breakfast

Bij recht is het mogelijk voorzieningen voor een bed & breakfast te realiseren in het hoofdgebouw of in bijgebouwen. Hiervoor geldt een maximum van 3 kamers met een maximum van in totaal 8 slaapplaatsen per locatie. Het parkeren dient op eigen erf te geschieden en de activiteit mag niet leiden tot karakterverandering van het perceel en de woning.

Vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen: toelaatbaarheid vervolgfuncties

Ook in de komende planperiode zal een aantal agrarische bedrijven in het plangebied worden beëindigd. De vrijkomende bedrijfscomplexen in buitengebieden zijn met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie, zorg, detailhandel en horeca. Redenen hiervoor zijn:

  • de relatief goedkope vestigingslocatie (vergeleken met winkelcentra en bedrijventerreinen);
  • de ligging in de directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties;
  • de situering in een cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen;
  • meer ruimte en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.

Gevolg is dat veel activiteiten die niet in het buitengebied thuishoren en daaraan niet gebonden zijn, zich hier toch willen vestigen. Naast negatieve effecten (risico van aantasting van ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) kan functieverandering, door het toestaan van nieuwe economische dragers, ook belangrijke kansen bieden voor het verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied.

De gemeente staat positief tegenover deze ontwikkeling en wil omschakeling van de agrarische bestemming naar een zogeheten vervolgfunctie onder voorwaarden mogelijk maken.

Binnen het kader van het bestemmingsplan Buitengebied wordt alleen de wijziging van Agrarisch naar Wonen via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Bij gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegdheid is het niet mogelijk een extra woning te realiseren. Vestiging van eventuele andere functies en wijziging naar Wonen in het kader van functieveranderingsbeleid zal door middel van een afzonderlijke procedure beoordeeld worden.

5.2 Natuur En Landschap

De ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie die op velerlei wijze zichtbaar en waarneembaar zijn.

In het buitengebied komen zowel bos- als natuurgebieden voor. De bosgebieden hebben vaak een multifunctioneel karakter waarbij de functies houtproductie, recreatief medegebruik en natuur in onderlinge samenhang een belangrijke rol spelen. In natuurgebieden is het beheer primair gericht op het behoud en de bescherming van de aanwezige natuur- en landschapswaarden, ander gebruik zoals agrarisch medegebruik ten dienste van de bestemming Natuur is hieraan ondergeschikt.

Omdat de aanwezige waarden en het beheer van bos- en natuurgebieden niet gelijk zijn, worden er twee aparte bestemmingen opgenomen: Bos en Natuur. Voor de bestemmingslegging wordt uitgegaan van het vigerende bestemmingsplan aangevuld met actuele gegevens. Alle gronden die in het vigerende bestemmingsplan reeds voorzien waren van de bestemming Natuur en alle gronden die in eigendom zijn en beheerd worden door natuurbeherende instanties als Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en Het Gelders Landschap, worden bestemd als Natuur. Gronden waarvan de particuliere eigenaren bij notariële akte hebben vastgelegd dat deze gronden ook daadwerkelijk als natuurgebied beheerd worden, kunnen ook voorzien worden van de bestemming Natuur. Alle overige bosgebieden en beplantingselementen worden bestemd als Bos.

Door middel van een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden de aanwezige natuurwaarden beschermd. Werken en werkzaamheden die passen binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen Bos en Natuur en die gerekend worden tot het normale beheer en onderhoud alsmede werken en werkzaamheden die worden genoemd in een beheerplan voor de betreffende natuurgebieden, vallen niet onder de werking van het vergunningenstelsel.

Gronden met de bestemming Bos of Natuur kunnen deel uitmaken van landgoederen. Voor deze landgoederen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Landgoed opgenomen (zie paragraaf 5.3). Het vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden die de rangschikking van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.

Nieuwe natuur

In het kader van de realisatie van ecologische verbindingszones kunnen agrarische of anderszins in gebruik zijnde gronden worden omgezet in natuur. Deze 'nieuwe' natuur wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing worden gegeven, indien de betreffende gronden (op vrijwillige basis) zijn verworven, dan wel via particulier natuurbeheer wordt gerealiseerd.

Naast realisering van de ecologische hoofdstructuur, kan door agrariërs op vrijwillige basis natuur- en landschapsbeheer plaatsvinden in de vorm van een nevenfunctie. Voor zover dit beheer op agrarische gronden plaatsvindt, blijft de bestemming Agrarisch.

Natura 2000

Een klein deel van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel is in het plangebied gelegen. De bestemming van de betreffende gronden wordt afgestemd op het feitelijke, veelal agrarische gebruik en de eigendoms- en beheersituatie. Gronden die in het vigerende bestemmingsplan reeds de bestemming Natuur hebben behouden deze bestemming en gronden die sindsdien zijn verworven door een natuurbeherende instantie worden ook als Natuur bestemd.

Het plangebied ligt daarnaast nabij de Natura 2000-gebieden Veluwe en Landgoederen Brummen. Met het oog op de nabijheid van de Natura 2000-gebieden en de doorwerking van het Reconstructieplan Veluwe, is voor het buitengebied een planMER opgesteld (zie bijlage 8). De uitkomsten van dit onderzoek zijn betrokken bij het al dan niet rechtstreeks of onder voorwaarden mogelijk maken van ontwikkelingen. Bij het toepassen van afwijkingen en/of planwijzigingen wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van en de effecten op de Natura 2000-gebieden.

Overige natuur- en landschapswaarden

Landschapseenheden LOP

Het landschap tussen Veluwe en IJssel is in het Landschapsontwikkelingsplan onderverdeeld in verschillende landschapseenheden. In de gemeente Voorst komen de volgende 7 landschapseenheden voor:

  • natte heideontginningen;
  • broeken;
  • veenontginningen Nijbroek;
  • kampontginningen;
  • oeverwallen;
  • ingepolderde uiterwaarden;
  • uiterwaarden.

Elke landschapseenheid wordt gekenmerkt door een unieke combinatie van karakteristieken (zie bijlage 3 B3.3).

Kernkwaliteiten provinciale Waardevolle Landschappen

De door de provincie benoemde kernkwaliteiten van de waardevolle landschappen Noordelijke IJsselvallei en IJsseluiterwaarden betreffen met name rust, ruimte, donkerte en openheid (zie ook paragraaf 3.3).

Regeling in bestemmingsplan

Overwogen is om voor elke landschapseenheid uit het LOP en voor elk Waardevol Landschap een afzonderlijke dubbelbestemming Waarde-Landschap in het bestemmingsplan op te nemen. Mede op basis van ontvangen inspraak- en overlegreacties is evenwel vastgesteld dat dit tot een complexe regeling leidt die in de uitvoeringspraktijk onvoldoende mogelijkheden biedt om doelmatig te toetsen en te sturen. Om die reden is gekozen voor het opnemen van één dubbelbestemming Waarde-Landschap voor het gehele buitengebied.

Deze dubbelbestemming is er op gericht het belang van de herkenbaarheid, de samenhang en de kenmerkende karakteristieken van het landschap te behouden, en waar mogelijk te versterken. Ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het landschap zoals het vergroten van bouwvlakken worden alleen mogelijk gemaakt indien aangetoond wordt dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden zoals opgenomen in de dubbelbestemming. In een aantal gevallen wordt bij nieuwe ontwikkelingen de voorwaarde gesteld dat voorzien moet worden in een voldoende landschappelijke inpassing.

In de dubbelbestemming worden alle in het buitengebied van Voorst te behouden, te beschermen, te versterken en te ontwikkelen landschapswaarden benoemd. In de regeling wordt een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen. In tabel 5.1 is per onderscheiden waarde aangegeven voor welke werken en werkzaamheden een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning geldt.

In de relevante afwegingskaders voor het verlenen van een vergunning voor werken en werkzaamheden en voor het toepassen van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden wordt aangegeven dat aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig aangetast mogen worden.

In specifieke gevallen wordt als voorwaarde voor toepassing van de bevoegdheid opgenomen dat moet worden voorzien in een adequate landschappelijke inpassing en dat daarvoor in voorkomende gevallen ruimte gereserveerd moet worden.

Bij het beoordelen van de vraag of en in welke mate landschappelijke waarden in het geding zijn wanneer beoogde ontwikkelingen op basis van de regeling in het bestemmingsplan getoetst worden, maakt de gemeente gebruik van het LOP, van de provinciale nota Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen en van de actuele omstandigheden op de betrokken locatie en in het betrokken gebied. Dan wordt antwoord gegeven op de vraag of aanwezige waarden niet onevenredig worden geschaad en of in voldoende mate wordt bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Tabel 5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

werken en werkzaamheden
landschapswaarde 1 2 3 4
het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage het aanleggen van bovengrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur het dempen van sloten, vijvers en andere wateren
a. openheid A A A A
b. contrast tussen hoog en laag gelegen gebieden A A A R
c .zandopduikingen A A A A
d. ontginningspatroon en ontginningsassen A A A A
e. karakteristieke kavelpaden A A A R
f. onverharde ontginningswegen A A A R
g. karakteristieke beplantingen A A A R
h. waardevolle beken en weteringen A A A A
i. Veluwse Bandijk en Appensedijk A A A A
j. microreliëf A A A A
k. gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natte landnatuur' A A A A
l. gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - weidevogel- en ganzengebieden' R A A A

R = rechtstreeks toelaatbaar, geen omgevingsvergunning.

A = omgevingsvergunning noodzakelijk.

Landschapselementen

In het Landschapsontwikkelingsplan zijn binnen de verschillende landschapseenheden waardevolle landschapskenmerken als elementen aangegeven. In de gemeente Voorst zijn de volgende landschapselementen aanwezig:

  • ontginningsassen;
  • sprengen en beken;
  • de landgoederen en buitenplaatsen;
  • zichtassen;
  • oude paden;
  • weteringen;
  • Veluwse bandijk/IJsseldijk.

Veel van deze landschapselementen krijgen een passende bescherming door de specifieke bestemming die hieraan wordt toegekend. De waardevolle sprengen, beken en weteringen worden voorzien van de bestemming Water.

Om de landgoederen te beschermen en voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden, wordt de bestemming Wonen - Landhuis en de dubbelbestemming Waarde - Landgoed opgenomen (zie paragraaf 5.3).

Kenmerkend voor oude paden is het onverharde karakter. Om dit landschapselement te behouden, wordt voor onverharde paden en wegen de bestemming Verkeer - Onverhard opgenomen, waarbij het verharden van deze paden en wegen alleen mogelijk is als de bestemming gewijzigd is in de bestemming Verkeer.

Een deel van de landschapselementen wordt beschermd door middel van de dubbelbestemming die voor de landschapswaarden worden opgenomen. Hier gaat het bijvoorbeeld om het behoud en de bescherming van de ontginnings- en zichtassen.

Natuur- en landschapswaarden binnen het agrarisch cultuurlandschap

Ontwikkelingen in de agrarische sector gaan veelal samen met veranderingen binnen het agrarisch bedrijfscomplex. Als uitwerking van het Landschapsontwikkelingsplan is de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven opgesteld. Deze notitie wil alle betrokkenen verleiden om bij het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen rekening te houden met aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Hiertoe worden in de notitie ontwerpuitgangspunten aangegeven en beoordelingscriteria.

Bij de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning zal de gemeente de inhoud van deze notitie betrekken. De gemeente is van oordeel dat in de volgende gevallen een landschappelijke inpassing vereist is en dat hiervoor voldoende ruimte moet worden gereserveerd:

  • het vergroten van een agrarisch bouwvlak tot 2 ha;
  • het aanleggen van een privé-begraafplaats op gronden binnen de dubbelbestemming Waarde - Landgoed;
  • het vergroten van bouwvlakken met de bestemming Agrarisch ten behoeve van intensieve veehouderijbedrijven of een intensieve veehouderijtak tot meer dan 1,5 ha.

In het rapport 'Licht en Donker, licht in de openbare ruimte', wordt het belang van een gemeentelijke visie op licht en donker in beeld gebracht. Licht heeft aantoonbare gevolgen voor flora, fauna en mens en het is gewenst beleid te ontwikkelen voor het beheer van lichtbronnen. In de nota worden concrete voorstellen gedaan hoe de factor licht te betrekken bij de afweging van belangen. In het buitengebied van Voorst is lichtvervuiling met name aan de orde bij glastuinbouwbedrijven en bij paardenbakken die voorzien zijn van lichtmasten. In het bestemmingsplan worden de aanwezige glastuinbouwbedrijven positief bestemd. In het milieuspoor wordt gestreefd naar het realiseren van maatregelen die verspreiding van licht beperken.

Beschermingszones Natte Landnatuur

De in het buitengebied door de provincie aangewezen beschermingszones Natte Landnatuur worden in het bestemmingsplan van een passende bestemming voorzien binnen de dubbelbestemming Waarde - Landschap. De regeling voor de bescherming van natte natuurgebieden geldt niet voor de bouwvlakken.

Weidevogel- en ganzengebieden

In de gemeente Voorst komen drie gebieden voor die door de provincie Gelderland zijn aangeduid als te beschermen weidevogel- en ganzengebied. Het gaat om een gebied ten noorden van Nijbroek, een gebied tussen Teuge en Nijbroek en een gebied in en nabij de uiterwaarden ten noordoosten van Voorst.

Binnen de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemming Waarde-Landschap worden deze weidevogel- en ganzengebieden voorzien van een nadere aanduiding met regels die gericht zijn op het beschermen van deze gebieden.

5.3 Cultuurhistorie En Archeologie

Onderdeel van de Gebiedsvisie is het behoud van de cultuurhistorische kenmerken en kwaliteiten van het plangebied. Naast het kenmerkende cultuurlandschap met zijn specifieke landschapskenmerken en -elementen betreft het de historische bebouwing, de landgoederen, de historische geografische structuren en de archeologische waarden.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten

Voor de cultuurhistorisch waardevolle objecten is het van belang dat deze behouden blijven.

Monumenten worden beschermd door de Monumentenwet en de Erfgoedverordening van de gemeente Voorst. In het verlengde daarvan is het niet noodzakelijk voor deze monumenten een aanvullende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het behoud en een samenhangend beheer van de Veluwse Bandijk en de Appensedijk is de aanduiding 'historische waarden' toegevoegd (zie artikel 44.7).

De gemeente kiest ervoor om voor de waardevolle, niet beschermde panden nog geen regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Door middel van voorlichting aan en overleg met eigenaren streeft de gemeente ernaar om waardevolle kenmerken en kwaliteiten te behouden en waar nodig te herstellen.

Landgoederen

De bestaande landgoederen zijn in het LOP opgenomen als waardevol landschapselement. Behoud van de bestaande landgoederen is van grote betekenis voor de ruimtelijke kwaliteit en de beleving van het buitengebied.

Voor de regeling van bestaande landgoederen wordt zoveel mogelijke aangesloten bij de regeling uit het vigerende bestemmingsplan.

Voor het 'hart' van de landgoederen wordt de bestemming Wonen - Landhuis opgenomen. Dit omvat het landhuis zelf, de bijgebouwen en de daaromheen liggende tuinen en parken. De bestaande inhoud en oppervlakte van het landhuis en bijbehorende bijgebouwen dient te worden gehandhaafd. Via afwijking wordt de mogelijkheid geboden de oppervlakte van de aanwezige bijgebouwen te vergroten met maximaal 25%, onder de voorwaarde dat de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

Woningen gelegen binnen de bestemming Wonen - Landhuis mogen (net als bij de bestemming Wonen) door meerdere huishoudens bewoond worden. Dat geeft geen recht op meer bouwmogelijkheden, noch wat betreft het hoofdgebouw, noch wat betreft de oppervlakte van bijgebouwen. Het aantal woningen mag ook niet toenemen, wel het aantal huishoudens per woning. Bij recht worden in beperkte mate nevenfuncties toegestaan (aan-huis-verbonden beroepen en aan huis-verbonden bedrijven tot maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, bed & breakfast, horeca tot categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten, nevenfuncties op het gebied van recreatie, verkoop van lokaal geproduceerde producten, dienstverlening en duurzame energiewinning).

Met planwijziging kan de bestemming Wonen - Landhuis worden gewijzigd ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke functies, horecadoeleinden (hotel en restaurant) en/of kantoren. Wat betreft de horeca-activiteiten gaat het om activiteiten die gerekend worden tot maximaal categorie 1b van de Staat van horeca-activiteiten.

Agrarische bedrijfscomplexen die deel uitmaken van landgoederen zijn voorzien van de bestemming Agrarisch. Evenals bij andere agrarische bedrijven kan bij beëindiging van de agrarische functie de bestemming Agrarisch gewijzigd worden in de bestemming Wonen. Andere vervolgfuncties zijn alleen mogelijk als ter zake een nadere afweging is gemaakt in het kader van het gemeentelijk Functieveranderingsbeleid en een afzonderlijke procedure is doorlopen.

Gronden die buiten de bestemming Wonen - Landhuis vallen, krijgen een op het huidige gebruik toegesneden bestemming. Dit betreft veelal de bestemmingen Agrarisch, Natuur of Bos.

Het wijzigen van het agrarisch gebruik van gronden die deel uitmaken van een landgoed en waarop de bestemming Waarde - Landgoed van toepassing is, stuit niet op bezwaren. Het gaat hier veelal om kleinschalige agrarische percelen ingebed tussen bossen en natuur.

In het vigerende bestemmingsplan is voor de kenmerkende ruimtelijke eenheid van het landgoed, bestaande uit het landhuis, eventuele bijgebouwen, het park en/of tuin, de direct aangrenzende parkbossen, laanbeplantingen en eventueel ingelegen agrarische percelen een dubbelbestemming Landgoed opgenomen gericht op behoud en samenhangend beheer van het landgoed. De op afstand gelegen percelen die wel deel uitmaken van het landgoed, zijn niet in deze dubbelbestemming betrokken omdat zij geen deel uitmaken van de ruimtelijke eenheid. Binnen deze dubbelbestemming is het bij recht mogelijk een gebouw ten behoeve van beheer op te richten met een oppervlakte van maximaal 100 m² en via afwijking kan dit gebouw vergroot worden, mits het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen behorende bij het landgoed maximaal 400 m² bedraagt.

In het thans voorliggende bestemmingsplan is een aangepaste regeling opgenomen die rekening houdt met het gegeven dat veel landgoederen kleiner zijn dan 50 ha. Het is mogelijk een beheergebouw te realiseren met een maximale oppervlakte van 100 m² op landgoederen met een oppervlakte van minimaal 25 ha. Aanvullend is het per 15 ha landgoed via afwijking mogelijk om een extra oppervlakte van 20 m² te realiseren met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak van alle bebouwing, uitgezonderd de woning, behorende bij het landgoed niet meer dan 400 m² bedraagt.

Binnen de dubbelbestemming Waarde - Landgoed geldt dat het vereiste van een omgevingsvergunning voor diverse werken en werkzaamheden niet vereist is als op het landgoed de Natuurschoonwet van toepassing is.

Deze bestaande rechten en mogelijkheden zijn ook in het nieuwe bestemmingsplan verankerd. Bij de begrenzing van de dubbelbestemming wordt aangesloten op de regeling in de Natuurschoonwet (NSW), aangevuld met actuele gegevens van de landgoedeigenaren.

In de nota Landgoederen (2006) is beleid geformuleerd voor de oprichting van nieuwe landgoederen en de ontwikkeling van bestaande landgoederen.

De realisering van nieuwe landgoederen biedt kansen om het landschap een belangrijke kwaliteitsimpuls te geven. Zij vormen een eigentijdse aanvulling op de bestaande landgoederen in de gemeente Voorst. Nieuwe landgoederen zijn onder voorwaarden in principe in het hele plangebied mogelijk. Omdat voor nieuwe landgoederen maatwerk is vereist, wordt de realisatie van nieuwe landgoederen via een aparte planologische procedure mogelijk gemaakt.

Historische geografie

De historische geografie geeft 'betekenis' aan in het buitengebied aanwezige geografische elementen en geeft een antwoord op de vraag wat het waarneembare natuur- en cultuurlandschap ons vertelt over de ontstaansgeschiedenis van het landschap in al zijn dimensies. In het buitengebied van Voorst zijn de volgende geografische elementen van betekenis. Aangegeven wordt op welke wijze deze historisch-geografisch belangrijke elementen in het bestemmingsplan beschermd worden.

1. Elementen van historische waterhuishouding en waterstaat

Het betreft oude dijklichamen (Veluwse Bandijk, Terwoldse Bandijk, Appensedijk), terpen met boerderijen erop, kolken en meidoornhagen. De oude dijklichamen hebben de aanduiding 'historische waarden' gekregen (zie artikel 44.7). Terpen en pollen zijn opgenomen in de dubbelbestemming Waarde - Landschap net als de kolken en meidoornhagen. Aan deze waarden is een omgevingsvergunningenstelsel gekoppeld.

2. Levende landschapselementen

Het gaat hier voornamelijk om bijzondere bomen en houtwallen/bosjes. De bomen zijn in verband met de schaal van het bestemmingsplan niet specifiek bestemd. Voor het verwijderen, kappen of rooien van karakteristieke beplantingen is een omgevingsvergunning noodzakelijk. De gemeentelijke kapverordening is hier van toepassing.

3. Elementen van industriële ontwikkeling

Hieronder vallen onder andere een molenkolk en een spoorwegtracé. De molenkolk en de spoorweg zullen in het bestemmingsplan Landgoed Klarenbeek opgenomen worden.

4. Elementen van historische handel en nijverheid

De drie in het buitengebied aanwezige loswallen worden door middel van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie beschermd.

5. Oude wegenpatronen

De in het buitengebied nog herkenbare oude wegenpatronen liggen binnen verschillende bestemmingen (Verkeer - onverhard, Bos en Agrarisch). Op basis van de dubbelbestemming Waarde - Landschap is ter plaatse van onverharde ontginningswegen een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van grondbewerkingen en het aanleggen van boven- en ondergrondse kabels en leidingen.

Voor het verwijderen van wegen en paden en voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen is een omgevingsvergunning vereist. Hierdoor zijn kerkenpaden en andere wegen(patronen) veilig gesteld, inclusief het onverharde karakter.

6. Militair erfgoed

De batterijen met kazematten vallen onder de waarde Archeologie.

7. Elementen van marke- en buurtschapshistorie

Het betreft kleine landschapselementen, zoals een scheidswal, een markegrens, een bomenbrink en enkele oude akkerbouwgronden. Scheidswal en bomenbrink zijn als Bos bestemd, de enken zijn niet specifiek geregeld, ook vanwege het normale agrarische gebruik dat geen belangrijke bedreiging voor het reliëf vormt. De enken worden tegen afgraven beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

8. Historische waterlopen

De Fliert is vanaf de bron tot aan de monding in de Terwoldse Wetering beschermd door de bestemming Water.

9. Ontginningshistorie

De samenhangende waarden van de polder Nijbroek zijn ondergebracht in de dubbelbestemming Waarde - Landschap.

Molenbiotoop

Met het oog op het behoud en de bescherming van de in en nabij het plangebied aanwezige molens dient conform de Ruimtelijke Verordening Gelderland in bestemmingsplannen rekening gehouden te worden met de molenbiotoop, het gebied binnen een straal van 400 m rond de molen. Om een vrije windvang te waarborgen moeten beperkingen worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting in het gebied van de molenbiotoop.

Archeologie

In 2008 is in opdracht van de gemeente een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen is het grondgebied van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten.

Voor gronden met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten wordt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen waarin het archeologische belang tot uitdrukking komt. Een dubbelbestemming is noodzakelijk, omdat de gronden waarin zich (mogelijk) archeologische vindplaatsen bevinden, ook voor andere doeleinden (moeten kunnen) worden gebruikt.

Ingeval van bouwactiviteiten en het uitvoeren van werken en werkzaamheden, dient met het archeologische belang rekening te worden gehouden. Om deze belangenafweging te kunnen afdwingen, wordt in het bestemmingsplan bepaald dat voor de betrokken bouwactiviteiten alleen bouwvergunning kan worden verleend, nadat daarvoor een omgevingsvergunning (met belangenafweging) is verleend en een advies aan de archeologisch deskundige is gevraagd.

In de dubbelbestemmingen wordt tevens bepaald dat voor ingrepen (werken of werkzaamheden) die een bedreiging voor (eventueel) aanwezig archeologisch erfgoed kunnen vormen, een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders is vereist.

In totaal zijn er 6 dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen:

  • Waarde - Archeologie 1: voor het behoud en de bescherming van wettelijk beschermde archeologische rijksmonumenten of gemeentelijke archeologische monumenten;
  • Waarde - Archeologie 2: voor archeologisch waardevol gebied met hoge en zeer hoge archeologische waarde;
  • Waarde - Archeologie 3: voor archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen en voor archeologische verwachtingszones met hoge archeologische verwachting;
  • Waarde - Archeologie 4: voor archeologisch waardevol gebied zijnde een historische dorpskern of een historisch bekende verhoogde woonplaats;
  • Waarde - Archeologie 5: voor een archeologisch verwachtingszone met een middelmatige archeologische verwachting;
  • Waarde - Archeologie 6: voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of onbekende archeologische verwachting.

5.4 Bodem En Water

Het bestemmingsplan kan in beperkte mate invloed uitoefenen op het waterbeheer. De Keur van de waterbeheerder is hiervoor het geëigende instrument. Het Waterschap stemt het beheer zoveel mogelijk af op de aanwezige functies in het gebied. Het bestemmingsplan kan op de Keur worden afgestemd door het adequaat bestemmen van functies die essentieel zijn voor het waterbeheer (hoofdwaterkeringen, hoofdwatergangen en dergelijke). Daarnaast kan in het bestemmingsplan een aanlegvergunningenstelsel worden opgenomen om bepaalde activiteiten die van invloed zijn op het waterbeheer (graven en dempen van sloten, afdammen van sloten), afweegbaar te maken.

Een goede afstemming met de Keur is van belang, omdat er niet meer moet worden geregeld dan strikt noodzakelijk is. Daar staat tegenover dat de Keur en het bestemmingsplan elk een ander afwegingskader hanteren. De Keur vertegenwoordigt het belang van het integraal en duurzaam waterbeheer. Het bestemmingsplan weegt alle ruimtelijke belangen integraal tegen elkaar af. Bij het verlenen van een aanlegvergunning voor bijvoorbeeld het graven van sloten, wordt niet alleen het belang van duurzaam waterbeheer gewogen, maar ook de belangen van natuur en landschap en landbouw. In die gevallen waarin met betrekking tot het waterbeheer een bredere belangenafweging gewenst is, worden aanvullende regels in het bestemmingsplan opgenomen.

In het bestemmingsplan worden alle hoofdwatergangen bestemd als Water. Ook de aanwezige weteringen en beken, die in het LOP zijn aangemerkt als waardevolle landschapselementen, vallen hieronder. De Klarenbeek is door de provincie aangewezen als SED-water (water met een Speciale Ecologische Doelstelling). Het Gagelveld (onderdeel van Landgoed Beekzicht) is door de provincie aangewezen als Hoog Ecologisch Niveau Water (HEN-water).

Binnen de bestemming Water wordt extensief recreatief medegebruik van de watergangen mogelijk gemaakt teneinde de recreatieve functie te versterken. Ondergeschikte watergangen en sloten die in het gebied gelegen zijn dat agrarisch in gebruik is of die binnen de bestemming Natuur gelegen zijn, worden niet als zodanig bestemd. Indien het hier waardevolle landschapselementen betreft, worden deze door het opnemen van een vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden beschermd.

Om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen zijn in het Waterplan Voorst enkele maatregelen benoemd. Om de uitvoering hiervan mogelijk te maken, wordt voor de mogelijke verbreding van watergangen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen gronden omgezet worden naar de bestemming Water indien dit vanuit een waterbergingsopgave noodzakelijk is. Om integraal invulling te geven aan alle wateropgaven worden robuuste watergangen gecreëerd.

Conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening en sectorale wet- en regelgeving worden de primaire waterkeringen en het waterwingebied in het bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming Waterstaatsdoeleinden.

5.5 Wonen

Bouwvlak en maatvoering

Aan alle bestaande (legale) burgerwoningen met de bijbehorende erven en siertuinen wordt een bestemming Wonen toegekend. Het bouwvlak van de woning wordt afgestemd op het bouwvlak uit het vigerende bestemmingsplan, waarbij rekening wordt gehouden met de feitelijk aanwezige situatie zoals dat in de inventarisatiefase is vastgesteld. Per bouwvlak is 1 woning toegestaan. Indien er meerdere woningen binnen een bouwvlak aanwezig zijn en zijn toegestaan, wordt dit aangegeven door middel van een maatvoeringaanduiding.

De inhoud van een woning bedraagt maximaal 750 m³ per woning. Dit is exclusief maximaal 100 m² voor bijgebouwen en overkappingen (exclusief ondergrondse bouwlagen). Voor de goot- en bouwhoogte van de woningen wordt uitgegaan van een generieke regeling met een goothoogte van 4 m en een bouwhoogte van 10 m.

Voor de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen wordt uitgegaan van een generieke regeling met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 6 m. Omdat het om redenen van ruimtelijke kwaliteit soms ongewenst is om bijgebouwen voor de voorgevel van (bedrijfs)woningen te bouwen wordt een nadere eisenregeling opgenomen.

Omdat het niet gewenst is dat aaneengebouwde woningen worden gesloopt en worden vervangen door twee of meer vrijstaande woningen, wordt voor deze woningen geregeld dat woningen die aaneengebouwd zijn, aaneengebouwd dienen te blijven.

(Bedrijfs)woningen in het buitengebied zijn er in vele maten en vormen, er is geen standaard. Ten aanzien van de uitbreiding van bestaande woningen kiest de gemeente voor een beleidslijn die mogelijkheden biedt om bestaande bebouwing te benutten voor het wonen binnen de eerdergenoemde maximale maatvoering van 750 m³ voor de woning en 100 m² voor de bijgebouwen. Met het oog hierop worden de volgende begrippen in het bestemmingsplan gehanteerd:

  • (bedrijfs)woning: een gebouw waarin wordt gewoond en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen;
  • bijgebouw: een al dan niet vrijstaand gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt.

Deze begripsomschrijvingen zijn erop gericht te voorkomen dat binnen één aaneengesloten gebouwencomplex meerdere losse en niet onderling verbonden woonunits tot stand komen. Te allen tijde dienen de voor het wonen in gebruik zijnde vertrekken direct met elkaar verbonden te zijn. In figuur 5.1 zijn voorbeelden opgenomen van situaties die voldoen aan dit uitgangspunt en situaties die hier niet voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0018.png"

In een aantal situaties maakt een voormalige agrarische bedrijfswoning deel uit van een groter gebouw (woning plus 'deel'). Mede met het oog op het behoud van deze veelal karakteristieke gebouwen is het gewenst medewerking te verlenen aan het volledig in gebruik nemen van deze gebouwen voor het wonen. In die gevallen kan door middel van een afwijking de maatvoering van 750 m³ worden vergroot.

Afwijkingsbevoegdheid vergroten bijgebouwen voor onderhoud en beheer landschap

Veel burgers die in het buitengebied wonen voeren op hobbymatige wijze agrarisch activiteiten uit, veelal in de vorm van het houden van enkele dieren. In veel gevallen is 100 m² aan bijgebouwen onvoldoende voor dit hobbymatig gebruik. Omdat deze burgers veelal ook gronden in het buitengebied in eigendom hebben, vervullen zij een steeds belangrijkere rol in het beheer en onderhoud van het landschap. Ten behoeve daarvan is er in een aantal gevallen behoefte aan meer erfbebouwing voor opslag van machines, materialen en stalruimte. Met het oog hierop wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het oppervlak aan bijgebouwen te vergroten tot maximaal 150 m². Als voorwaarde geldt dat daadwerkelijk een bijdrage wordt geleverd aan het beheer en de instandhouding van het agrarisch cultuurlandschap. Hiervan is sprake als de burger ten minste 1 ha grond in eigendom heeft of duurzaam huurt of pacht.

Bewoning door meerdere huishoudens

Woningen mogen door meerdere huishoudens worden bewoond. Dit geeft evenwel geen recht op meer bouwmogelijkheden, noch wat betreft de inhoudsmaat van de woning, noch wat betreft de oppervlakte van de bijgebouwen.

Saneringsregeling bijgebouwen

Op een aantal woonpercelen is meer erfbebouwing aanwezig dan op basis van het bestemmingsplan is toegestaan. In die situatie is herbouw van erfbebouwing niet mogelijk. Om hier toch in te kunnen voorzien wordt in het bestemmingsplan een saneringsregeling opgenomen voor bijgebouwen. Deze saneringsregeling is er op gericht herbouw van bijgebouwen mogelijk te maken. Uitgangspunt van de regeling is dat naar rato er meer bijgebouwen aanwezig zijn en herbouwd worden, er ook meer gesaneerd moet worden. Daarbij geldt als regel dat maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing die gesloopt wordt, mag worden teruggebouwd.

Nieuwbouw van woningen

Binnen dit bestemmingsplan wordt de nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied niet mogelijk gemaakt. In het kader van het uitvoeren van een functieveranderingsproject kunnen bij sloop van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen en op basis van een vereveningsbijdrage wel extra woningen gerealiseerd worden. Plannen hiertoe worden in een afzonderlijke procedure beoordeeld en geregeld.

Aan-huis-verbonden beroepen

Bij woningen zijn aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven mogelijk, waaronder bedrijvigheid behorend tot de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 6). Deze activiteiten worden bij recht toegestaan waarbij maximaal 100 m² van de aanwezige bebouwing mag worden gebruikt. Woningen waar reeds activiteiten met een bedrijfsmatig karakter plaatsvinden met een grotere oppervlakte worden voorzien van een passende bestemming Bedrijf. Basis hiervoor vormt de vigerende regeling en de resultaten van de inventarisatie. Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven zijn zowel toegestaan in het hoofdgebouw als in bijgebouwen.

De volgende voorwaarden zijn eveneens van toepassing:

  • er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • ten behoeve van de gewijzigde functie wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf;
  • het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten;
  • één van de bewoners van het hoofdgebouw dient eigenaar/bedrijfsleider te zijn van het bedrijf;
  • buitenopslag is niet toegestaan.

Nevenfuncties

Met het oog op versterking van met name de recreatieve sector worden bij burgerwoningen en voormalig agrarische bedrijfscomplexen die als woning in gebruik zijn in beperkte mate nevenfuncties mogelijk gemaakt. Voor voormalig agrarische bedrijfscomplexen met de bestemming Wonen geldt aanvullend dat de nevenfuncties zoals deze voor de omschakeling naar Wonen werden uitgeoefend, behouden mogen blijven.

Kleinschalig kamperen

Bij burgerwoningen en woningen ter plaatse van voormalige agrarische bedrijven wordt als nevenfunctie ruimte geboden voor exploitatie van kleinschalig kamperen (minicamping). Via afwijking wordt de mogelijkheid geboden een minicamping met ten hoogste 25 plaatsen te realiseren. Gebruik van deze campings is alleen toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober. Stacaravans en andere bouwwerken ten behoeve van het kamperen (niet zijnde trekkershutten) zijn niet toegestaan. Sanitaire voorzieningen dienen in de bestaande bebouwing gerealiseerd te worden. Eventuele trekkershutten dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Per bouwvlak zijn ten hoogste 3 trekkershutten met een oppervlakte van 25 m², mits passend in de bouwregels voor bijgebouwen, toegestaan. Bij het realiseren van een minicamping dient voorzien te worden in een voldoende lanschappelijke inpassing.

Bed & breakfast

Ten behoeve van de verblijfsrecreatie wordt bij recht de mogelijkheid voor de realisatie van een bed & breakfast opgenomen. Daarbij mag zowel gebruikgemaakt worden van het hoofdgebouw als van bijgebouwen. Hiervoor geldt een maximum van 3 kamers per bouwvlak met een maximum van in totaal 8 slaapplaatsen per locatie. Tevens dient parkeren op eigen erf te geschieden en mag de activiteit niet leiden tot karakterverandering van het perceel en de woning. Het exploiteren van een gastenverblijf wordt gelijkgesteld aan het exploiteren van een bed & breakfast.

Paardenbakken

Paardenbakken ten behoeve van hobbymatig gebruik zijn binnen de bestemming Wonen toegestaan. Aanvullend is het met afwijking mogelijk om een paardenbak aansluitend op het woonperceel te realiseren voor zover de betreffende gronden de bestemming Agrarisch hebben. Daarbij zijn enkele voorwaarden van toepassing.

Mantelzorg

Mantelzorgers zorgen voor een chronische zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorgers zijn geen professionele zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie zij zorgen. Mantelzorg is niet de alledaagse zorg voor, bijvoorbeeld de zorg voor een gezond kind. Mantelzorg is vaak langdurig en intensief.

Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor inwoning van bijvoorbeeld zorgbehoevende familieleden.

Het gebruik van de woning ten behoeve van mantelzorg is zonder meer mogelijk, omdat bewoning van woningen door meerdere huishoudens is toegestaan.

Voor het in gebruik nemen van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg wordt in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen met de volgende voorwaarden:

  • maximaal 75 m² van bestaande bijgebouwen hiervoor mogen worden gebruikt;
  • op het perceel wordt een goede woonsituatie in stand gehouden c.q. gegarandeerd;
  • binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan burgemeester en wethouders;
  • binnen 3 maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg is de bewoning beëindigd door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt;
  • de bewoning ten behoeve van mantelzorg mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en/of bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid.

5.6 Recreatie

In het bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt in verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Verblijfsrecreatie zijn die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt. Onder dagrecreatie wordt zowel recreatief medegebruik (wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, etc.) als voorzieningen verstaan, waarbij geen sprake is van verblijf (maneges, golf- en veldsport, attracties).

Verblijfsrecreatie

Onder verblijfsrecreatie worden de reguliere kampeer- en caravanterreinen en terreinen met huisjes verstaan, maar ook enkele bijzondere vormen van verblijfsrecreatie, zoals kleinschalig kamperen en recreatiewoningen vallen hieronder. De gemeente streeft naar het vergroten van de diversiteit en de kwaliteit van het aanbod van verblijfsrecreatie, met name die vormen van verblijfsrecreatie die de beleving van het platteland versterken.

Voor de bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen is de huidige situatie uitgangspunt voor de bestemmingsregeling. Daarnaast worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden in de vorm van verbreding bij agrarische bedrijven en bij burgerwoningen. In de paragrafen 5.1 (landbouw) en 5.5 (wonen) zijn de voorwaarden vermeld waaronder mogelijkheden worden geboden voor het kleinschalig kamperen en bed & breakfastvoorzieningen.

Dagrecreatie

Er kunnen verschillende vormen van dagrecreatie worden onderscheiden. In het bestemmingsplan wordt nader ingegaan op het Middengebied Voorst, recreatief medegebruik, paardrijactiviteiten, recreatie op het agrarisch bedrijf en overige dagrecreatie.

Middengebied Voorst met recreatieterrein Bussloo

Recreatieterrein Bussloo is het belangrijkste dagrecreatieve object in de gemeente Voorst. Voor dit terrein en de wijde omgeving is de Thematische Structuurvisie Middengebied opgesteld. Een belangrijk element in deze visie is een zonering op basis van het landschappelijke draagvermogen van de verschillende gebiedsdelen. De conclusie is dat noord- en westzijde van het gebied intensievere vormen van recreatie verdragen. Met name verdere ontwikkeling van dagrecreatieve voorzieningen is hier kansrijk evenals kleinere vormen van verblijfsrecreatie. Aan de zuid- en oostzijde ligt het accent op een meer luwe ontwikkeling. Aan deze zijden lopen de gebieden over in de landgoedzone en de IJsselzone. Kleinschalige en extensieve vormen van recreatie zijn hier inpasbaar.

De Thematische Structuurvisie Middengebied bevat een toetsingskader voor recreatieve initiatieven. De structuurvisie bevat geen specifieke uitvoeringsprojecten en deze kunnen dan ook niet in dit bestemmingsplan worden opgenomen.

Recreatief medegebruik

Onder recreatief medegebruik wordt het gebruik verstaan van gebieden die niet specifiek voor recreatie zijn bestemd, maar die daar wel voor worden gebruikt, denk aan wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke. Gezien de beperkte effecten van recreatief medegebruik van zowel het agrarische gebied als de bossen en natuurgebieden, is deze vorm van recreatie in het gehele plangebied rechtstreeks toelaatbaar. In de bestemmingsomschrijvingen wordt dit tot uitdrukking gebracht.

In samenhang hiermee wordt het realiseren van kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals informatie- en routeborden en een picknickbank, in het gehele plangebied rechtstreeks mogelijk gemaakt.

Recreatie op het agrarisch bedrijf

Diverse vormen van dagrecreatie op het agrarisch bedrijf, zoals boerengolf en poldersport worden steeds populairder. Deze vormen van recreatie worden via een afwijkingsbevoegdheid als nevenfunctie mogelijk gemaakt (zie paragraaf 5.1 onder het kopje nevenactiviteiten).

Overige dagrecreatie

In het plangebied komt een aantal dagrecreatieve voorzieningen voor. Deze worden op basis van de huidige situatie bestemd. In de regels wordt een onderscheid gemaakt tussen dagrecreatieve voorzieningen die betrekking hebben op sport en overige dagrecreatieve voorzieningen. Zo worden volkstuinen bestemd als Recreatie - Dagrecreatie. Sportvelden krijgen de bestemming Sport.

Nieuwe dagrecreatieve voorzieningen worden alleen toegelaten als nevenfunctie bij agrarische bedrijven of in vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Overige ontwikkelingen worden, indien gewenst, via een aparte procedure mogelijk gemaakt.

5.7 Niet-agrarische Bedrijven

Voortzetting huidige bedrijfs-, horeca- en detailhandelsactiviteiten

In het plangebied komt een groot aantal niet-agrarische bedrijven voor. Onderscheiden worden bedrijven, horeca en detailhandel.

De meeste bedrijven in het plangebied behoren tot de categorieën 2 en 3 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 6). In het plangebied komen enkele horecabedrijven voor vallende in de Staat van horeca-activiteiten (zie bijlage 7) en enkele detailhandelsbedrijven, waaronder tuincentra.

Voor het beleid inzake de voortzetting van de bestaande bedrijfs-, horeca- en detailhandelsactiviteiten zijn de volgende overwegingen van belang.

De niet-agrarische bedrijven die in het vigerende bestemmingsplan positief zijn bestemd en de niet-agrarische bedrijven die al gedurende langere tijd in het plangebied zijn gevestigd en die de huidige bestemming zijn ontgroeid, worden positief bestemd.

Een specifieke vorm van niet agrarische bedrijven zijn de agrarische hulpbedrijven. Deze bedrijven nemen een bijzondere positie in het buitengebied in en zijn van grote betekenis mede gezien de schaalvergroting in de agrarische sector. De in het vigerende bestemmingsplan als agrarisch hulpbedrijf aangemerkte en als zodanig bestemde bedrijven worden nu bestemd als Bedrijf. Indien en voor zover er geen sprake is van een aanzienlijke agrarische productietak. Waar dat wel aan de orde is, is gekozen voor de bestemming Agrarisch met de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf'.

Met het oog op het belang van agrarische hulpbedrijven is in het ruimtelijk beleid rekening gehouden met dit belang en aan de agrarische hulpbedrijven passende ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Bij agrarische hulpbedrijven is via afwijking de nevenfunctie biomassavergisting toegestaan. Hiervoor geldt een maximumoppervlak van bebouwing dat in gebruik genomen mag worden van 1.000 m². Hierbij geldt eveneens de voorwaarde voor landschappelijke inpasbaarheid.

Ten slotte worden bedrijfsmatige activiteiten die in het vigerende bestemmingsplan onder de bestemming Woondoeleinden waren geregeld en waarbij de oppervlakte die hiervoor in gebruik meer bedraagt dan 100 m², in dit bestemmingsplan aangemerkt als bedrijf en als zodanig bestemd.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn alle bedrijven geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden voorzien van een algemene bedrijfsbestemming. Bedrijven uit categorie 3 en hoger worden voorzien van een maatbestemming. Op deze wijze worden bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en wordt bij opheffing of bedrijfsverplaatsing voorkomen dat er een hogere milieubelasting kan optreden dan in de huidige situatie mogelijk is.

Voor bedrijven gericht op de stalling van caravans en boten is de volgende regeling van toepassing:

  • op de met een aanduiding aangegeven locaties is binnen de bestemming Agrarisch maximaal de in tabel 6 genoemde oppervlakte voor de stalling van caravans en boten toegestaan;
  • in artikel 3.3.9 is bepaald dat met een afwijking de oppervlakte in gebruik voor de stalling van caravans en boten tot maximaal 1.000 m² mag worden vergroot; nieuwbouw mag niet plaatsvinden;
  • binnen de bestemming Bedrijf is caravanstalling en stalling van boten als specifieke activiteit aangeduid met een maximale oppervlakte.

Hiermee zijn de bestaande/bekende locaties geregeld met een bestemming Bedrijf met nadere aanduiding (cs) of als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf. In de bestemming Bedrijf is opgenomen dat de aanduiding caravanstalling (cs) niet gewijzigd kan worden in een andere bedrijfsactiviteit. Hier is uitsluitend de stalling van caravans en boten toegestaan.

Ook de horecabedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten. Horecabedrijven uit categorie 1 en 1a van de Staat van Horeca-activiteiten worden voorzien van een algemene horecabestemming. Horecabedrijven uit categorie 2 of hoger worden voorzien van een maatbestemming.

Detailhandel in het buitengebied is niet gewenst en alleen bestaande detailhandelsbedrijven worden in dit bestemmingsplan positief bestemd. Voor de detailhandel wordt een onderscheid gemaakt in tuincentra en overige detailhandel in de vorm van winkels.

Binnen de bestemming Bedrijf is ondergeschikte detailhandel wel toegestaan.

Bij een positieve bestemming van bedrijfs-, horeca- en detailhandelsactiviteiten is bezien in hoeverre uitbreiding van de bebouwing kan worden toegestaan. Op basis van vaste jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het vastleggen van de bestaande bebouwing. Met het oog op het toekomstperspectief, dient te worden getoetst in hoeverre enige uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. In dit bestemmingsplan wordt voorzien in een generieke regeling afgestemd op het provinciale beleid. Voor de uitbreiding van niet-agrarische bedrijven geldt in principe een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak, met dien verstande dat het totale bebouwde oppervlak na uitbreiding conform de Ruimtelijke Verordening Gelderland niet meer dan 375 m² mag bedragen. Omdat veel bedrijven reeds over meer dan 375 m² aan bedrijfsbebouwing beschikken, is per niet-agrarisch bedrijf geïnventariseerd welke uitbreidingsruimte op basis van de vigerende regeling nog beschikbaar is. In bijlage 3 behorende bij de regels is het maximumbebouwingsoppervlak per niet-agrarisch bedrijf vastgelegd.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht nieuwe bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven niet toe te staan. Alleen in specifieke gevallen kan besloten worden maatwerk te leveren, waartoe een afzonderlijke procedure zal moeten worden doorlopen.

Vrijkomende locaties

Het is mogelijk dat een aantal bedrijven binnen de planperiode zal worden beëindigd en dat de betreffende locatie niet geschikt is voor nieuwe bedrijfs-, horeca- of detailhandelsactiviteiten. Net als bij de beëindiging van agrarische bedrijven, wordt de vervolgfunctie Wonen via planwijziging toegestaan.

Gebruiksgerichte paardenhouderij

In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen productiegerichte paardenhouderij en gebruiksgerichte paardenhouderij. In paragraaf 5.1 is opgenomen dat de productiegerichte paardenhouderij gelijk gesteld kan worden met een agrarisch bedrijf. Omdat de gebruiksgerichte paardenhouderij functioneel afwijkt van de productiegerichte paardenhouderij, valt deze vorm niet onder de agrarische bedrijfsvoering. Gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn bedrijfsmatige paardenhouderijen waarbij het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone. Hieronder vallen pensionstallen, maneges en het africhten van paarden van derden.

Bestaande pensionstallen en africhtingsbedrijven met een oppervlakte aan bebouwing van meer dan 1.000 m² worden gerekend tot bedrijfsmatige activiteiten en voorzien van de bestemming Bedrijf. Maneges worden, conform de Handleiding Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, voorzien van de bestemming Sport.

De vestiging op een bestaande agrarische bedrijfslocatie van nieuwe gebruiksgerichte paardenhouderijen wordt beoordeeld in het kader van een afzonderlijke procedure. Daarbij worden in ieder geval de volgende criteria betrokken:

  • de locatie beschikt over een agrarische bestemming;
  • het beschikbare bouwvlak heeft een oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
  • uit een bedrijfsplan moet blijken dat het gaat om een bedrijf met een economische duurzame functie paardenhouderij;
  • de bestaande wegenstructuur moet de extra verkeersaantrekkende werking kunnen verwerken;
  • het bedrijf moet voorzien worden van een goede landschappelijke inpassing, gebaseerd op het Landschapsontwikkelingsplan;
  • de bebouwing dient aan te sluiten bij de Welstandsnota van de gemeente Voorst;
  • indien een gebruiksgerichte paardenhouderij gevestigd wordt binnen een straal van 250 m van een gemeentelijk of rijksmonument is tevens een advies van de Rijksdienst voor Monumentenzorg en of de gemeentelijke monumentencommissie vereist.

5.8 Maatschappelijke Voorzieningen

In het plangebied liggen diverse terreinen en gebouwen die worden gebruikt voor maatschappelijke activiteiten en voorzieningen. Alle gebouwen die voor maatschappelijke activiteiten worden gebruikt, worden voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Gegeven het bijzondere gebruik wordt voor de begraafplaats en het militaire terrein een afzonderlijk regeling opgenomen.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

Er is gekozen voor een op onderdelen ontwikkelingsgericht en op onderdelen conserverend plan. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitbepalingen (afwijkingregels en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere bouwmogelijkheden op agrarische bedrijven, neven- en vervolgfuncties en de vervolgfuncties voor (niet)agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe grootschalige ontwikkelingen en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting op 1 juli 2009 is gebruikgemaakt van de SVBP2008 voor de planregels en de verbeelding.

6.1 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen. Per hoofdfunctie (agrarisch, wonen, bedrijf en dergelijke) is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    1. 1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
    2. 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  • en indien van toepassing:
    1. 1. nadere eisen: de nadere eisen die aan het bouwen gesteld worden;
    2. 2. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van het bevoegd gezag;
    3. 3. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
    4. 4. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van het bevoegd gezag;
    5. 5. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    6. 6. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2.
  • Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

6.2 Artikelsgewijze Toelichting Op De Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Alle agrarische gronden in het plangebied zijn voorzien van de bestemming Agrarisch.

Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke productietakken rechtstreeks zijn toegestaan. In de huidige situatie komt het echter voor dat bedrijven een andere agrarische functie uitoefenen dan datgene wat in de betreffende zone is toegestaan. Deze bedrijven worden voorzien van een specifieke functieaanduiding. Hierbij gaat het onder andere om intensieve veehouderijbedrijven, glastuinbouwbedrijven, fruitteeltbedrijven en sierteeltbedrijven.

In bijlage 4 van de regels is een overzicht opgenomen van de in het plangebied aanwezige glastuinbouwbedrijven. Daarbij is per bedrijf aangegeven welke oppervlakte aan kassen thans aanwezig is en welke oppervlakte is toegestaan.

De in het buitengebied aanwezige niet agrarische paardenhouderij is voorzien van een specifieke aanduiding (ph) waarbij in de bouwregels is opgenomen dat maximaal 1.630 m² van de aanwezige bebouwing in gebruik mag zijn ten behoeve van de paardenhouderij. Deze maat is afgestemd op de bestaande situatie en vigerende regeling.

Om te bepalen of er sprake is van een intensieve veehouderij is aangesloten bij de richtlijnen uit het reconstructieplan Veluwe. Hierin is opgenomen dat intensieve veehouderij een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf is waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Naast de functieaanduidingen voor een aantal agrarische productietakken, zijn er ook voor specifieke situaties functieaanduidingen opgenomen. Dit is gedaan voor specifieke ontwikkelingen die reeds middels een afzonderlijke procedure zijn toegestaan zoals de bouw van trekkershutten, de realisatie van een feestschuur of een paintballcentrum.

Voor alle agrarische bedrijven geldt dat aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven (categorie 1 en 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten) rechtstreeks tot een oppervlakte van 100 m² zijn toegestaan. Dit geldt ook voor nevenfuncties op het gebied van recreatie, dienstverlening en duurzaamheid. Categorie 1- en 2-bedrijven kunnen ook planmer-plichtige bedrijven zijn. Om te voorkomen dat het bestemmingsplan als gevolg van de aan-huis-verbonden beroepen en/of -bedrijven planmer-plichtig wordt, is als voorwaarde opgenomen dat activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan.

Nieuwbouw ten behoeve van nevenfuncties is toegestaan, met dien verstande dat nieuwbouw ten behoeve van de nevenfunctie caravan- en botenstalling niet is toegestaan.

Voor bed & breakfast geldt dat deze in de woning en in de daarbij behorende bijgebouwen is toegestaan met een maximum van 3 kamers en 8 bedden.

Voor de aanwezige agrarische bedrijven zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, de bijgebouwen en de andere bouwwerken (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen) te worden gesitueerd. Teeltondersteunende voorzieningen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd tenzij er een specifieke bouwaanduiding is opgenomen.

Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, volledig worden bebouwd mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Voor glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijen is dit niet van toepassing. In bijlage 4 van de regels is per glastuinbouwbedrijf opgenomen hoeveel m² aan kassen is toegestaan. Voor intensieve veehouderijbedrijven geldt dat geen uitbreiding mogelijk is, tenzij in de regels van de gebiedsaanduiding (artikel 44) anders is bepaald.

Bij nagenoeg alle agrarische bedrijven is één bedrijfswoning aanwezig. Indien reeds een tweede agrarische bedrijfswoning aanwezig is, is dit middels een maatvoeringaanduiding aangegeven. De maximum inhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Herbouw van agrarische bedrijfswoningen is uitsluitend ter plaatse van de bestaande fundamenten toegestaan. Indien herbouw buiten de bestaande fundamenten gewenst is, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Om deze reden is de herbouw van woningen buiten de bestaande fundamenten toegestaan via een algemene afwijkingsregel (artikel 46).

In de tabel voor de bouwregels is een maximum inhoud of oppervlakte opgenomen. Hierbij geldt het volgende:

  • indien het bouwwerk in enkelvoud staat genoemd (bijvoorbeeld bedrijfswoning) dan geldt de genoemde inhoud/oppervlakte per toegestaan bouwwerk. Dit betekent dat wanneer er middels een maatvoeringaanduiding 2 woningen zijn toegestaan, elke woning een inhoud van 750 m³ mag hebben;
  • indien het bouwwerk in meervoud staat genoemd (bijvoorbeeld kassen) en het aantal niet is geregeld, dan geldt de genoemde inhoud/oppervlakte per bouwvlak, ongeacht het aantal bouwwerken dat gerealiseerd wordt.

Afwijkingsregels

Ten behoeve van de flexibiliteit zijn in de planregels de volgende afwijkingsregels van de bouwregels opgenomen:

  • ten behoeve van een tweede agrarische bedrijfswoning;
  • ten behoeve van paardenbakken, kuilvoerplaten, waterbassins en mestbassins;
  • ten behoeve van de oppervlakte van paardenbakken;
  • ten behoeve van teeltondersteunende kassen;
  • ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van fruitteelt;
  • ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van boomkwekerijen en tuinbouwbedrijven;
  • ten behoeve van goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen;
  • ten behoeve van bouwhoogtes silo's en hooibergen;
  • ten behoeve van een bebouwingspercentage een klein agrarisch bedrijf.

Ten aanzien van de regeling voor de tweede agrarische bedrijfswoning is aangesloten bij de beleidsnotitie 'tweede agrarische bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven'. Of er sprake is van een dusdanige omvang dat er twee bedrijfshoofden noodzakelijk zijn, dient berekend te worden aan de hand van de 'LEI-methode' zoals deze uitgelegd is in deze notitie. Dat er sprake is van werkzaamheden op niet vooraf te bepalen tijdstippen en dat de woningen niet afzonderlijk verkocht mogen worden, is bestemmingsplantechnisch niet te regelen. Hier dient echter wel rekening mee gehouden te worden.

Naast de afwijkingsregels van de bouwregels zijn er ook afwijkingsregels van de gebruiksregels opgenomen. Hierbij gaat het om omschakeling naar de productietak bosbouw, sierteelt of boomkwekerij, de nevenfunctie kleinschalig kamperen, het vergroten van het gebruiksoppervlak ten behoeve van nevenfuncties en het toestaan van plattelandswoningen.

Wijzigingsbevoegdheid

Naast afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. Dit bestemmingsplan kent de volgende wijzigingsbevoegdheden:

  • ten behoeve van het vergroten van agrarische bouwvlakken (naar maximaal 1,5 en 2 ha);
  • ten behoeve van vormverandering van het bouwvlak;
  • ten behoeve van de omschakeling naar Wonen;
  • ten behoeve van wijziging naar Natuur en Bos;
  • ten behoeve van collectieve voorziening voor biomassavergisting en compostering.

De wijzigingsbevoegdheid naar Natuur is opgenomen om agrariërs mogelijkheden te bieden voor particulier natuurbeheer. Indien gronden gewijzigd worden naar Natuur ten behoeve van de realisatie van de ecologische hoofdstructuur en eigendomsverhoudingen van de gronden wijzigen, dient gebruik gemaakt te worden van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in de bestemming Waarde - Ecologie - EHS.

In een aantal wijzigingsbevoegdheden is als voorwaarde opgenomen dat er sprake moet zijn van een doelmatige bedrijfsvoering. Dit is niet verder in te kaderen omdat een 'doelmatige bedrijfsvoering' een dynamisch begrip is en in de komen jaren aan verandering onderhevig. Op het moment van toetsen dient bepaald te worden wat een doelmatige agrarische bedrijfsvoering omvat.

In een aantal wijzigingsbevoegdheden is als voorwaarde opgenomen dat er voorzien moet worden in een voldoende landschappelijke inpassing. In alle gevallen dienen de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig te worden aangetast.

Reconstructiewet

Naast de verschillende mogelijkheden voor agrarische bedrijven, leidt de Reconstructiewet tot verschillende mogelijkheden voor agrarische bedrijven en om specifiek te zijn van de intensieve veehouderij. Omdat de reconstructiewetgebieden zijn opgenomen door middel van een gebiedsaanduiding, zijn de regels die hiermee samenhangen in een artikel ten behoeve van de gebiedsaanduiding opgenomen (artikel 44).

Milieuhygiënische inpasbaarheid

In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden:

- toetsing aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet;
- toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt
gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder);
- toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen;
- aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden;
- beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid;
- toetsing aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Artikel 4 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is toegekend aan alle niet-agrarische bedrijven. Voor de bestemming Bedrijf is gebruikgemaakt van een zogenaamde standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën). Verwezen wordt naar bijlage 6 van de toelichting.

In zijn algemeenheid worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de bestemming Bedrijf toegestaan. Bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie worden specifiek bestemd. Dit betekent dat na bedrijfsbeëindiging uitsluitend een soortgelijk bedrijf is toegestaan of een bedrijf in de categorie 1 of 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.

De uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven zijn afhankelijk van de uitbreidingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Tevens is de Provinciale Ruimtelijke Verordening hier van belang. Deze biedt de mogelijkheid om het bestaande bebouwingsoppervlak met maximaal 20% uit te breiden, waarbij de totale hoeveelheid bebouwing ten behoeve van de bedrijfsbestemming niet meer mag bedragen dan 375 m². Om deze reden is in bijlage 3 (regels) aangegeven welke uitbreidingsruimte elk bedrijf heeft.

Bij nagenoeg alle bedrijven is één bedrijfswoning aanwezig. Indien reeds een tweede bedrijfswoning aanwezig is, is dit middels een maatvoeringaanduiding aangegeven. De maximum inhoudsmaat voor bedrijfswoningen bedraagt 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Herbouw van bedrijfswoningen is uitsluitend op de bestaande fundamenten toegestaan. Indien herbouw buiten de bestaande fundamenten gewenst is, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Om deze reden is de herbouw van woningen buiten de bestaande fundamenten toegestaan via een algemene afwijkingsregel (artikel 46.2).

Artikel 5 Bos

Deze bestemming is opgenomen voor de reeds bestaande bosgebieden. Als bron voor het opstellen van de verbeelding is het vigerende bestemmingsplan aangehouden. Na vaststelling van het vigerende bestemmingsplan heeft er nog een inventarisatie plaatsgevonden. De gronden die in deze inventarisatie zijn opgenomen hebben eveneens de bestemming Bos gekregen.

De bestemming Bos heeft een multifunctioneel karakter. Binnen deze bestemming aanwezige functies als houtproductie, natuur en recreatie zijn toegestaan. Ter bescherming van de bosbouwkundige, landschappelijke en of natuurlijke waarden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Om het omzetten van de bestemming Bos in de bestemming Natuur mogelijk te maken is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Artikel 6 Detailhandel

Detailhandel is opgenomen voor de bestaande winkels en tuincentra. Omdat voor tuincentra specifieke regels gelden en niet zonder meer overal zijn toegestaan, worden tuincentra aangegeven middels een functieaanduiding. Net als bij de bestemming Bedrijf is het maximum bebouwd oppervlak opgenomen in bijlage 3 (regels).

Artikel 7 Gemengd

Voor twee locaties is een bestemming Gemengd opgenomen. Voor de mogelijkheden wordt aangesloten bij de mogelijkheden zoals opgenomen in de bestemming Bedrijf.

Artikel 8 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de groenbestemmingen in het plangebied.

Artikel 9 Horeca

De bestemming Horeca is toegekend aan de bestaande horecabedrijven. Voor wat betreft de toegestane horeca-activiteiten, is gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat zijn de horeca-activiteiten gecategoriseerd (zie bijlage 2 van de regels). Horecabedrijven uit categorie 1 en 1b zijn algemeen toelaatbaar. Horecabedrijven uit een hogere categorie worden daarom specifiek aangeduid. De uitbreidingsmogelijkheden worden, net als bij de bestemming Bedrijf, in bijlage 3 van de regels opgenomen.

Artikel 10 Maatschappelijk, artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats en artikel 12 Maatschappelijk - Militaire zaken.

Maatschappelijke functies zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn culturele, educatieve, wetenschappelijke, sociale, religieuze en algemeen maatschappelijke functies toegestaan. Ook voor de begraafplaatsen en Militaire zaken gelden bijzondere bepalingen. Omdat deze van structurele aard zijn is ervoor gekozen om deze functies te voorzien van aparte bestemmingen. Maatschappelijk - Begraafplaats en Maatschappelijk - Militaire Zaken.

Artikel 13 Natuur

De bestemming Natuur is toegekend aan bestaand natuurgebied. Net als bij de bestemming Bos, is als bron voor het opstellen van de verbeelding het vigerende bestemmingsplan aangehouden. Na vaststelling van het vigerende bestemmingsplan heeft er nog een inventarisatie plaatsgevonden. De gronden die in deze inventarisatie zijn opgenomen hebben eveneens de bestemming Bos gekregen.

Ook het Gagelven, een zogenaamd HEN-ven (een ven van Hoog Ecologisch Niveau) gelegen binnen het Landgoed Beekzicht is bestemd als Natuur.

Aan deze gronden kunnen belangrijke natuur- en landschapswaarden worden toegekend. De bestemmingsregeling is er dan ook op gericht om deze waarden te handhaven en te versterken. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht in het artikel opgenomen.

Ten behoeve van het beheer van natuurgebieden wordt de mogelijkheid geboden om een beheergebouw te realiseren. Dit beheergebouw dient functioneel gebonden te zijn aan het betreffende gebied. Waar dat aan de orde is, is een bouwvlak aangegeven.

Artikel 14 en 15 Recreatie - Dagrecreatie - 1 en 2

Recreatieve activiteiten waarbij geen sprake is van nachtverblijf, zijn bestemd als Recreatie -Dagrecreatie. Alle dagrecreatieve bestemmingen zijn voorzien van de bestemming Recreatie -Dagrecreatie - 1. Omdat voor het recreatiegebied Bussloo een specifieke regeling geldt, is hiervoor de bestemming Recreatie - Dagrecreatie - 2 opgenomen. Binnen deze bestemming is een bedrijfswoning toegestaan en is het toegestaan om ten behoeve van een meerdaags evenement ter plaatse te kamperen. De functies, anders dan dagrecreatie gelegen binnen het recreatiegebied Bussloo, zijn voorzien van afzonderlijke bestemmingen zoals Wonen, Horeca en Maatschappelijk.

Artikel 16, 17 en 18 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1, 2 en 3

Binnen deze bestemming is er in tegenstelling tot dagrecreatie wel sprake van nachtverblijf. Hierbij is onderscheid gemaakt in nachtverblijf in permanente kampeermiddelen (artikel 16), mobiele kampeermiddelen (artikel 17) en kampeerterrein Bussloo (artikel 18). De solitaire recreatiewoningen zijn dus in artikel 16 opgenomen waarbij ze tevens zijn voorzien van de aanduiding 'recreatiewoning'. Hiervoor zijn tevens specifieke bouwregels opgenomen. Voor de overige recreatiewoningen binnen de terreinen gelden de algemene bouwregels.

Artikel 19 Sport

Binnen deze bestemming is sport en spel toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'manege' zijn tevens maneges toegestaan. De bebouwingsoppervlakte van deze bestemming is eveneens opgenomen in bijlage 3.

Artikel 20 Verkeer, Artikel 21 Verkeer - Onverhard en Artikel 22 Verkeer - Railverkeer

In het plan is voor de wegen, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering wordt gemaakt voor apparatenruimten ter plaatse van de aanduiding 'antennemast'. Deze zijn binnen deze bestemming toegestaan waarbij de oppervlakte ten hoogste 40 m² bedraagt.

Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige zandwegen is de bestemming Verkeer -Onverhard opgenomen. Deze bestemming voorkomt dat zandwegen verhard kunnen worden.

Voor de bestaande spoorweg is de bestemming Verkeer - Railverkeer opgenomen.

Artikel 23 Water

De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd.

Omdat ter plaatse van het recreatiegebied Bussloo bijzondere voorzieningen zoals glijbanen zijn toegestaan, zijn deze gronden voorzien van de aanduiding 'recreatie'.

Artikel 24 Wonen

Alle burgerwoningen en bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De inhoud van een woning mag maximaal 750 m³ bedragen. Onder een woning worden alle aan elkaar gebouwde ruimten verstaan die voor het wonen worden gebruikt. Op het perceel mogen daarnaast nog maximaal 100 m² aan bijgebouwen aanwezig zijn die worden gebruikt ten dienste van het wonen. Het maakt niet uit of deze vrijstaan of aan de woning vastzitten.

Een woning mag bewoond worden door meerdere huishoudens, maar dit geeft geen recht op meer bouwmogelijkheden, noch wat betreft de inhoud van de woning, noch wat betreft de oppervlakte van de bijgebouwen.

Percelen in gebruik door hobbyboeren hebben ook de bestemming Wonen gekregen. Omdat hobbyboeren vaak behoefte hebben aan ruimere mogelijkheden voor bijgebouwen, is hier een afwijkingsbevoegdheid voor opgenomen. Middels deze afwijkingsbevoegdheid is uitbreiding van de bijgebouwen tot 150 m² onder voorwaarden mogelijk. Uitbreiding wordt uitsluitend toegestaan indien de uitbreiding noodzakelijk is om een bijdrage te kunnen leveren aan het beheer en de instandhouding van het agrarisch cultuurlandschap. Daarnaast dient de oppervlakte grond in eigendom of duurzaam gehuurd of gepacht ten minste 1,0 ha te bedragen.

Indien woningen in de bestaande situatie meer dan 100 c.q. 150 m² aan bebouwing hebben staan is dit toegestaan. Het is niet zonder meer toegestaan deze bebouwing af te breken en nieuw te bouwen. Indien er in deze gevallen sprake is van nieuwbouw, dient voldaan te worden aan de saneringsregels.

Net als bij agrarische bedrijven, zijn ook binnen de bestemming Wonen aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, bed & breakfast en nevenfuncties mogelijk. Deze functies dienen plaats te vinden in de bestaande bebouwing.

Artikel 25 Wonen - Landhuis

In de gemeente komt een aantal aanzienlijke woningen of voormalige buitenverblijven met bijbehorende tuinmanswoningen of koetshuizen en met parkachtige gronden voor. In het vigerende bestemmingsplan zijn deze woningen voorzien van de bestemming 'Landhuizen'. Deze bestemming wordt in dit bestemmingsplan gecontinueerd. Als gevolg van de SVBP2008-verplichting wordt de bestemming Wonen - Landhuis opgenomen.

Deze bestemming geldt alleen voor de kern van het landgoed. Voor de kern inclusief de omliggende gronden wordt een dubbelbestemming opgenomen (zie artikel 37).

Artikel 26 tot en met 29 Leidingen

De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om af te wijken beslissen, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Artikel 30 t/m 35 Waarde - Archeologie (1 t/m 6)

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

Artikel 36 Waarde - Ecologie - EHS

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden die aangewezen zijn als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit betreft zowel gerealiseerde als nog te realiseren natuur. Om te voorkomen dat ontwikkelingen de realisatie van de EHS in de weg staan, dient bij alle ontwikkelingen getoetst te worden aan de aanwezige waarden binnen de EHS. In de bestemmingsomschrijving zijn de kernkwaliteiten weergegeven die genoemd worden in de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische HoofdStructuur (mei 2006).

Artikel 37 Waarde - Landgoed

Voor de landhuizen inclusief de bijbehorende gronden is de dubbelbestemming Waarde - Landgoed opgenomen. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en samenhangend beheer van landgoederen en het behoud van de cultuurhistorische waarden van de landgoederen. Daarnaast biedt deze dubbelbestemming een specifieke regeling voor gronden behorende tot een landgoed. Dit betekent dat onder andere de verplichting als gevolg van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals opgenomen in de enkelbestemmingen en in een aantal dubbelbestemmingen, niet van toepassing is. Ook is de onderlinge uitwisselingen van functies binnen de bestemming Waarde - Landgoed mogelijk gemaakt.

Artikel 38 Waarde - Landschap

Voor de verschillende zone uit het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is één dubbelbestemming Waarde - Landschap opgenomen. De aangewezen beschermingszones Natte Landnatuur en Weidevogel- en ganzengebieden binnen de dubbelbestemming Waarde - Landschap aangegeven door middel van een specifieke functieaanduiding. In de bestemmingsomschrijving zijn de aanwezige landschappelijke waarden omschreven. Om de aanwezige waarden te beschermen of te versterken, is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. Dit vergunningenstelsel is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak. Voor elke zone is dit vergunningenstelsel gelijk. De mate waarin de werken of werkzaamheden van belang zijn, dient per waarde afzonderlijk bepaald te worden op het moment van de aanvraag. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden in het gebied die via een afwijkingsregel of een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, dient tevens te allen tijde rekening gehouden te worden met de waarden zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

Artikel 39 Waterstaat - Waterkering

Voor waterkeringen is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de functie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.

Artikel 40 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Dit artikel is opgenomen om de 'ruimte voor die rivier' te waarborgen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 41 Antidubbeltelbepaling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 42 Algemene bouwregels

Herbouw (bedrijfs)woningen

In het kader van het bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit betekent dat de afstandsmaten van woningen tot wegen niet bekend zijn. Om deze reden is de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten uitgesloten. Middels een algemene afwijkingsregel of een algemene wijzigingsbevoegdheid wordt herbouw mogelijk gemaakt.

Tevens zijn er bouwregels opgenomen voor de bestaande maten, het overschrijden van bouwgrenzen, ondergronds bouwen en het aaneenbouwen van woningen.

Artikel 43 Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan.

Het gebruik van panden ten behoeve van een seksinrichting is uitsluitend toegestaan indien het gebruik logischerwijs in de bestemmingsomschrijving past. In dit bestemmingsplan zijn geen bestemmingen en bestemmingsomschrijvingen opgenomen waar deze activiteit binnen past. Om deze reden zijn seksinrichtingen in het plangebied niet toegestaan en is het niet noodzakelijk dit in de algemene gebruiksregels specifiek op te nemen.

Artikel 44 Algemene aanduidingsregels

In het Reconstructieplan Veluwe is een aantal verschillende zones opgenomen. In de gemeente Voorst komen de volgende zones voor:

  • extensiveringsgebied bos en natuur;
  • extensiveringsgebied landbouw;
  • verwevingsgebied;
  • verwevingsgebied met sterlocaties.

De zones extensiveringsgebied bos en natuur en extensiveringsgebied landbouw zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied'. In de aan deze gebiedsaanduiding gekoppelde regels, zijn de regelingen opgenomen zoals deze gelden voor de zone extensiveringsgebied - landbouw. Hierbij gaat het voornamelijk over de uitbreidingsmogelijkheden (zowel oppervlak bebouwing als omvang bouwvlak) van intensieve veehouderijbedrijven. In deze zone zijn de aanwezige intensieve veehouderijbedrijven als zodanig aangeduid. De gronden gelegen in de zone extensiveringsgebied bos en natuur hebben alle als enkelbestemming Bos of Natuur gekregen. Daarmee zijn de daar aanwezige waarden voldoende beschermd.

Voor het verwevingsgebied en het verwevingsgebied met sterlocaties is eveneens 1 gebiedsaanduiding opgenomen. Dit omdat gronden in het verwevingsgebied zonder sterlocaties onder voorwaarde alsnog als sterlocaties aangewezen kunnen worden. Voor de regeling is aangesloten bij het Reconstructieplan Veluwe.

Naast de gebiedsaanduidingen voor de reconstructiegebieden zijn ook de molenbiotopen en het waterwingebied voorzien van een gebiedsaanduiding. Voor het waterwingebied geldt een strenger regiem dan voor de boringsvrije zone. Omdat het waterwingebied en de boringsvrije zone in de gemeente Voorst samenvallen zijn alleen de regels voor het waterwingebied opgenomen. De boringsvrije zone is hiermee automatisch beschermd. Voor de regeling Vrijwaringszone Molenbiotoop (zie artikel 44.2) is aansluiting gezocht bij de recent ter inzage gelegde 1e herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Ook de luchthavenverkeerszones rondom luchthaven Teuge hebben een gebiedsaanduiding gekregen. Tot slot is de aanduiding 'geluidszone - industrie' als gebiedsaanduiding opgenomen. De geluidszone heeft betrekking op het bedrijf Betonindustrie Terwolde en de voormalige kartingbaan op het recreatieterrein Scherpenhof.

Artikel 46 Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan is er een afwijkingsregel opgenomen voor 10% uitbreiding (welke niet van toepassing is voor de inhoud van woningen), openbare nutsvoorziening, antennemasten en mantelzorg. Tevens is een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande funderingen, maar binnen het bouwvlak toegestaan.

Artikel 47 Algemene wijzigingsregels

Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook een aantal algemene wijzigingsregels. Concreet gaat het om:

  • overschrijden bestemmingsgrenzen;
  • verbreden watergangen;
  • bestemmingswijziging Agrarisch naar Natuur in het kader van de EHS;
  • verwijderen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 t/m 6.

Artikel 48 Overige regels

Voor een aantal bouwvlakken is een relatieteken opgenomen. Dit betekent dat deze bouwvlakken bij elkaar horen en samen 1 bedrijf vormen. Het relatieteken regelt dat voor het gebruik, het bouwen, de bevoegdheid tot afwijken en wijzigingsbevoegdheden, de bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing. Een uitzondering hierop vormt het gebruik dat specifiek door middel van een functieaanduiding is aangegeven. Indien de functie op beide bouwvlakken van toepassing is, dient deze functieaanduiding op beide bouwvlakken opgenomen te zijn.

Indien er bijvoorbeeld sprake is van twee bedrijfswoningen, is dus op slechts 1 bouwvlak de maatvoeringaanduiding opgenomen. Op welke van de twee bouwvlakken de woningen komen te staan is om het even. Omdat in een aantal gevallen dit wel belangrijk is (bijvoorbeeld als er op elke gekoppeld bouwvlak 1 bedrijfswoning staat, waarbij het niet gewenst is beide bedrijfswoningen te concentreren op 1 bouwvlak), is hiervoor een uitzondering opgenomen. In dit geval is niet gewerkt met een maatvoeringaanduiding voor 2 woningen, maar met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Op elk bouwvlak waar een bedrijfswoning is toegestaan, is deze functieaanduiding opgenomen. Deze uitzondering is geregeld in artikel 3, lid 3.2.1 onder c.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

Artikel 49 Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 49.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Lid 49.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Artikel 50 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Met ingang van 20 oktober 2011 heeft het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied d.d. 20 oktober 2011 gedurende 6 weken ter inzage gelegen voor inspraak. In deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. Over het voorontwerpbestemmingsplan zijn op 24, 25 en 26 oktober 2011 inloopavonden georganiseerd. Tijdens deze inloopavonden zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het plan en een reactie te geven.

Het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied d.d. 20 oktober 2011 is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de overleginstanties.

In totaal hebben 6 overlegpartners een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan ingediend. Er zijn in totaal 318 inspraakreacties ontvangen.

In de als separate bijlage toegevoegde Nota inspraak en overleg zijn de inspraak- en overlegreacties samengevat en beantwoord. Per reactie is aangegeven of en in welke mate de reactie aanleiding geeft tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied. De nota heeft tot doel belangstellenden in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de inspraak- en overlegreacties en het standpunt daarover van de gemeente Voorst.

Daarnaast hebben voortschrijdend inzicht en actuele ontwikkelingen aanleiding gegeven om het voorontwerpbestemmingsplan op ondergeschikte onderdelen aan te passen. Deze wijzigingen zijn als ambtshalve aanpassingen in de Nota Inspraak en Overleg weergegeven.

Met ingang van 31 mei 2012 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied' gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode was het voor eenieder mogelijk een zienswijze in te dienen en daarmee te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Over het ontwerpbestemmingsplan zijn op 4 juni en 6 juni 2012 inloopbijeenkomsten gehouden, waarin eveneens eenieder in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van het plan en hierop een reactie te geven.

In totaal zijn er 142 zienswijzen ingediend. Daarvan zijn er 139 verzonden binnen de periode van terinzagelegging en derhalve ontvankelijk. Daarnaast zijn er 3 zienswijzen buiten deze periode ontvangen.

In de als separate bijlage toegevoegde Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate de zienswijze aanleiding geeft tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied. De nota heeft tot doel belangstellenden in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de zienswijzen en het standpunt daarover van de gemeente Voorst. Op 3 en 10 december hebben Ronde Tafelgesprekken plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomsten zijn reclamanten in de gelegenheid gesteld de zienswijze mondeling toe te lichten.

Daarnaast hebben voortschrijdend inzicht en actuele ontwikkelingen aanleiding gegeven om het ontwerpbestemmingsplan op ondergeschikte onderdelen aan te passen. Deze wijzigingen zijn als ambtshalve aanpassingen in de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen weergegeven.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

In de nieuwe Wro is de mogelijkheid opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de overheid en de ontwikkelende partij, de initiatiefnemer, privaatrechtelijk tot overeenstemming komen.

De Wro stelt eisen aan het exploitatieplan en in het Bro is geregeld voor welke type bouwplannen een exploitatieplan noodzakelijk is, indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Het gaat om nieuwbouwplannen (woningen of andere hoofdgebouwen), forse uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met ten minste 1.000 m²) of forse verbouwingen, bijvoorbeeld als bedrijfsruimten worden omgezet in (ten minste 10) woningen.

In dit bestemmingsplan worden in beperkte mate ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nog niet mogelijk waren in de vigerende bestemmingsplannen. De opgenomen ontwikkelingen betreffen in alle gevallen kleinschalige ontwikkelingen. Grootschalige, planmatig voorbereide projecten worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk.

Voorbeelden:

Bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van grotere woningen en extra erfbebouwing

Indien er gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid tot afwijken, worden bestaande woningen en bijgebouwen vergroot en nieuwe bijgebouwen opgericht. Er wordt dus geen nieuwe woning gerealiseerd. Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro en derhalve hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een niet-agrarische vervolgfunctie

De vervolgfunctie Wonen wordt gerealiseerd in de huidige agrarische bedrijfswoning. Er is dus geen sprake van de bouw van een of meer woningen in de zin van artikel 6.2.1 sub a Bro.

Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Oppervlakte Bebouwing Niet-agrarische Bedrijven

Bijlage 3 Oppervlakte bebouwing niet-agrarische bedrijven

Bijlage 4 Oppervlakte Kassen Bij Glastuinbouwbedrijven

Bijlage 4 Oppervlakte kassen bij glastuinbouwbedrijven

Bijlage 5 Criteria Voor Ontwikkellocaties Intensieve Veehouderij

Bijlage 5 Criteria voor ontwikkellocaties intensieve veehouderij

Bijlage 6 Oppervlakte Caravan- En Botenstalling

Bijlage 6 Oppervlakte caravan- en botenstalling

Bijlage 1 Samenstelling Klankbordgroep

De klankbordgroep die tijdens het planproces is geraadpleegd, bestaat uit vertegenwoordigers van de volgende instanties.

Waterbeheer:

  • Waterschap Veluwe.

Landbouw:

  • LTO Noord, afdeling Voorst.

Terreinbeherende organisaties:

  • Staatsbosbeheer.
  • Natuurmonumenten.
  • Gelders landschap.

Landgoederen:

  • Gelders particulier Grondbezit.

Natuur en Milieu:

  • Gelderse Milieu Federatie.
  • Spaanse Ruiter (lokale milieuorganisatie).
  • Stichting Natuur Anders (lokale milieuorganisatie).

Cultuurhistorie:

  • Stichting IJsselhoeven.
  • Oudheidkundige Kring.
  • Bond Heemschut.

Toerisme en recreatie:

  • Platform Toerisme en recreatie.
  • RGV.
  • VBT.
  • Toer de Boer.

Niet-agrarische ondernemers:

  • Kamer van Koophandel.
  • Cumela.
  • Recron.

Bijlage 2 Beleidskader

B2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte (2006)

Het ruimtelijk beleid is op rijksniveau vastgelegd in de Nota Ruimte. De hoofddoelstelling van de Nota Ruimte (Ruimte voor ontwikkeling, 2006) is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het beleid zich onder andere op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Doelstellingen voor het ruimtelijk beleid, die van belang zijn voor het landelijk gebied, zijn:

  • ontwikkeling van natuur- en cultuurhistorische waarden;
  • ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit.

De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap. door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en (onder strikte voorwaarden mogelijkheden te creëren voor) nieuwbouw in het buitengebied en door vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden.

Als uitwerking van deze doelen voor het water en de groene ruimte kiest het Rijk voor 'anticiperen op en meebewegen met water', 'investeren in de kwaliteit van natuur' en 'landschap ontwikkelen met kwaliteit' als ruimtelijke strategieën.

Het door de gemeente gevoerde beleid voor het buitengebied is op hoofdlijnen in overeenstemming met de in de Nota Ruimte geformuleerde beleidsdoelstellingen.

PKB Ruimte voor de Rivier (2006)

In de PKB Ruimte voor de Rivier heeft het rijk de volgende doelen geformuleerd:

  • in 2015 kan 16.000 m³ water per seconde veilig door de Rijntakken stromen;
  • door de maatregelen die hiervoor nodig zijn verbetert ook de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied;
  • de extra ruimte die de rivier in de loop van de tijd nodig kan hebben door de klimaatsveranderingen blijft behouden.

In het PKB geeft het rijk aan welke maatregelen zij voor deze doelen wil inzetten.

AMvB Ruimte (2009)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte.

De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

In de Gebiedsvisie en het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden) en de grote rivieren.

Nota Natuur, bos en landschap in de 21e eeuw (Natuur voor mensen, mensen voor natuur, 2000)

In de Nota Natuur, Bos en Landschap in de 21e eeuw wordt het beleidskader geschetst voor natuur, bos, landschap en biodiversiteit voor de periode tot 2010. Natuur en landschap moeten een essentiële bijdrage leveren aan een leefbare en duurzame samenleving. De nota vervangt integraal de vier 'groene' nota's (Natuurbeleidsplan, Nota Landschap, Bosbeleidsplan en Strategisch Plan van Aanpak Biodiversiteit) en bouwt voort op de Startnota Ruimtelijke Ordening, de vierde Nota Waterhuishouding en de nota Belvedère. De nota vormt samen met de nota Voedsel en Groen het beleidskader voor het landelijk gebied en het is een bouwsteen voor de Nota Ruimte, het Tweede Structuurschema Groene Ruimte en het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan. In 'Natuur voor mensen, mensen voor natuur' heeft het kabinet het beleid voor natuur, bos en landschap uitgewerkt binnen de bredere kwaliteitsopgave. Hierbij spelen de volgende motieven een rol:

  • een mooi land om te wonen en te werken (beleefbaarheid);
  • een goede bescherming van planten, dieren en karakteristieke gebieden (diversiteit);
  • een duurzaam gebruik van essentiële voorraden als water, ruimte en biodiversiteit (bruikbaarheid).

De hoofddoelstelling voor het natuurbeleid is: behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap als essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. Deze hoofddoelstelling moet gelezen worden in een internationale context en nadrukkelijk gezien worden als een culturele opgave. Het gaat om natuur en landschap voor en door mensen. Dit komt in essentie neer op:

  • realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het op onderdelen versterken hiervan met een accent op 'natte onderdelen' en op verbetering van de ruimtelijke samenhang en de milieukwaliteit;
  • versterken van de landschappelijke identiteit en kwaliteit en voortzetten/uitbouwen van het beleid met betrekking tot groen om de stad met het oog op meervoudig ruimtegebruik en ontwikkelingsgerichte landschapsaanpak;
  • inzetten op behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit, zowel nationaal als internationaal.

In de Gebiedsvisie en het bestemmingsplan voor het buitengebied wordt aan het rijksbeleid inzake natuur en landschap concreet inhoud gegeven door het vertalen van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) in het bestemmingsplan.

B2.2 Provinciaal beleid

Streekplan 2005/Structuurvisie

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. In lijn met de Wro krijgen gemeenten een grotere eigen verantwoordelijkheid in het afhandelen van lokale zaken.

Het streekplan geeft beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Regionale inzet en versterking van de ruimtelijke kwaliteit staan hierbij voorop. Voor het landelijk gebied geldt dat de vitaliteit en kwaliteit onder druk staan. In het streekplan wordt vastgesteld dat het aantal agrarische bedrijven afneemt en de agrarische productie sterk geïntensiveerd is. Schaalvergroting en grondgebonden productietakken hebben geleid tot verschraling van de landschapsstructuur. Het streekplan voorziet in maatregelen om de afname van de vitaliteit en de kwaliteit van het landelijk gebied tegen te gaan.

In het landelijk gebied van de provincie Gelderland wordt een tweeledig ruimtelijke hoofdstructuur onderscheiden, namelijk het groenblauwe raamwerk en het rode raamwerk. Daarnaast worden er binnen het landelijk gebied multifunctionele gebieden onderscheiden.

In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is.

De verstedelijking moet vooral plaatsvinden binnen het rode raamwerk, de zogeheten stedelijke netwerken. Vanwege het provinciale belang worden ook de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) tot het rode raamwerk gerekend. Hier heeft de ontwikkeling van de landbouw het primaat. In de gemeente Voorst komen landbouwontwikkelingsgebieden niet voor.

Tot slot worden in het landelijk gebied multifunctioneel gebieden onderscheiden. Hier heeft de provincie geen eigen belangen geformuleerd. Het staat gemeenten vrij hiervoor zelf het ruimtelijk beleid te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.

Alle in het streekplan onderscheiden gebieden komen ook in de gemeente Voorst voor. Gebieden die deel uit maken van het rode raamwerk komen in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied niet voor.

Het groenblauwe raamwerk binnen het buitengebied van Voorst bestaat uit de EHS (zowel gericht op de natuur, de verweving als de verbindingszones), open water en een aantal kleine zoekgebieden voor waterberging. Het grootste gedeelte van het plangebied bestaat echter uit multifunctioneel gebied waarbinnen waardevolle landschappen en het multifunctionele platteland centraal staan.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 15 december 2010 vastgesteld.

Met deze verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. De regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de Provinciale Structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0019.png"

Voor dit bestemmingsplan zijn met name de volgende artikelen van de verordening van belang:

  • artikel 2, ten aanzien van nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken;
  • artikel 6 en 7, ten aanzien van recreatiewoningen;
  • artikel 8 en 9, ten aanzien van recreatieparken;
  • artikel 10 tot en met 14, ten aanzien van glastuinbouwbedrijven;
  • artikel 16, ten aanzien van waterwingebieden;
  • artikel 19, ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur;
  • artikel 20, ten aanzien van waardevol open gebieden;
  • artikel 21, ten aanzien van nationale landschappen.

Bij de uitwerking van de Gebiedsvisie voor het buitengebied en de vertaling hiervan in regels en verbeelding, is met de inhoud van deze artikelen rekening gehouden.

B2.3 Regionaal beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie IJsselsprong (2008)

Deze structuurvisie betreft de vertaling van de PKB Ruimte voor de Rivier voor de IJsselvallei. De structuurvisie geeft begrenzingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen die hiermee samenhangen, waaronder de dijkverlegging in de Voorsterklei en de aanleg van de nieuwe rondweg rond Voorst.

Waterplan Gelderland 2010-2015 (2009)

Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Waterbeheerplan 2010-2015 Waterschap Veluwe (2009)

In het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft het Waterschap Veluwe haar beleid inzake het beheer van de waterhuishouding en de waterkeringen verwoord en vertaald in concrete maatregelen. De volgende uitgangspunten zijn bepalend voor een duurzaam waterbeheer:

  • de watersysteembenadering: de samenhang van water, waterbodems, oevers, de daar levende planten en dieren, de ruimtelijke inrichting en het milieu;
  • de waterketenbenadering: de hele trits van waterwinning, -gebruik en lozen;
  • veiligheid: het beschermen van het beheersgebied tegen hoogwater;
  • niet afwentelen: door het oplossen van het ene probleem mag geen nieuw probleem ontstaan;
  • ecologisch gezonde water- en (natte)landnatuur, ook in de stad;
  • water als mede ordenend principe in de ruimtelijke ordening.

Landschapsontwikkelingsplan (november 2009)

In samenwerking met de gemeenten Epe en Heerde heeft de gemeente Voorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het belangrijkste doel van het LOP is in de autonome ontwikkeling van het landschap te sturen op behoud en op ontwikkeling van de landschappelijke samenhang. Daarnaast is het LOP gericht op het stimuleren van de ontstening van het buitengebied en de verdere ontwikkeling van de karakteristieke kenmerken van het buitengebied. Een tweede doel van het LOP is het landschapsbelang een bepalende rol te laten vervullen in alle ruimtelijke veranderingsprojecten door middel van een 'landschapskapstok'. Omdat het landschap door verschillende actoren gevormd wordt, is het overkoepelende doel van het LOP structuur te bieden en samenwerking te bevorderen.

In het LOP worden de regionale context en de kernkwaliteiten van het landschap beschreven. Op basis hiervan is een landschapsontwikkelingsvisie opgesteld met concrete voorstellen voor behoud en ontwikkeling. Het LOP bevat tevens een uitvoeringsstrategie waarin is aangegeven hoe het landschapsbeleid georganiseerd en gefinancierd wordt.

Op basis van een analyse van de kernkwaliteiten van het landschap zijn in de gemeente Voorst zes landschapseenheden onderscheiden en drie kenmerkende landschapselementen. Voor elke landschapseenheid en landschapselement is een visie geformuleerd.

landschapseenheid landschapsontwikkelingsvisie
natte heideontginningen - ontginningspatroon benadrukken door de wegbeplanting in stand te houden en verder uit te breiden
- bij nieuwe ontwikkelingen in bebouwde en verrommelde gebieden streven naar het sterk vergroenen van het landschap met behulp van wegbeplanting, erfbeplanting, kavelbeplanting en bosjes
- in gebieden met kenmerkende onbebouwde landelijkheid, moet deze behouden blijven
broeken - plaatselijke ontginningsassen versterken met laanbeplanting
- plaatselijk broeken versterken met erfbeplanting en heggen
rond grootschalige bebouwing het landschap versterken door toevoeging van erfbeplanting en kavelbeplanting
- openheid en vergezichten behouden

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0020.png"

landschapseenheid landschapsontwikkelingsvisie
veenontginningen Nijbroek - herstellen historisch heggenlandschap door aanplant van elzen, knotwilgen en meidoornhagen in oost-westrichting
- rond grootschalige bebouwing het landschap versterken door toevoeging van erfbeplanting en kavelbeplanting
- lange rechte (ontginnings-)wegen behouden en beplanten
kampontginningen - de uit zandopduikingen bestaande kampen beter herkenbaar maken door ze te verdichten met weg-, erf- en randbeplanting
- positief meedenken bij de realisatie van nieuwe landgoederen
- openheid behouden op de lage delen van het kampenlandschap
oeverwallen - de voor de oeverwallen karakteristieke beplanting in de vorm van erfbeplanting, wegbeplanting en hoogstamboomgaarden behouden en versterken
- versterken van de samenhang tussen de oeverwal en de dijk
ingepolderde uiterwaarden - herstel van de karakteristieke kavelbeplanting en wegbeplanting
- nieuwe erven verhoogd bouwen op pollen en onderling verbinden met meidoornhagen en knotwilgen
landschapselement landschapsbeleid
sprengen en beken - herstellen van beekgeleidende beplanting
- vergroten van de toegankelijkheid van de beken
- herstel en in stand houden van opgeleide beken
- herstel en in stand houden van het systeem van sprengenbeken en bijbehorend erfgoed
weteringen - beplanten van de hoge gronden en open houden van de lage gronden
- realiseren van meer wandel- en fietspaden langs de weteringen en over de schouwpaden
- behoud van de strakke oevers
Veluwse Bandijk/ IJsseldijk - wandelroute over het zuidelijke deel van de Veluwse bandijk herstellen waarbij het doorgaand verkeer zoveel mogelijk geweerd wordt
- behoud en versterking van het landgoederen principe langs de Veluwse bandijk tot aan Terwolde met ruimte voor nieuwe landgoederen tussen Wild en Terwolde

Regionale structuurvisie

Voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek (het gebied binnen de driehoek Apeldoorn, Zutphen en Deventer) zijn twee Structuurvisies opgesteld. In mei 2007 is de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek vastgesteld waarin de ambities voor het zogenoemde bundelingsgebied zijn vastgelegd. Om het beleid compleet te maken, is er ook een structuurvisie voor het niet-bundelingsgebied opgesteld. Deze visie, de Regionale structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030, is in november 2009 vastgesteld.

Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 (mei 2007)

De Stedendriehoek betreft ruwweg het gebied binnen de driehoek Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Centraal gelegen in deze driehoek ligt de gemeente Voorst dat door de aanwezigheid van grote landschappelijke kwaliteiten het 'groene hart' van de stedendriehoek wordt genoemd.

De regio Stedendriehoek heeft in de Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vastgelegd voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel (zie figuur B2.3). De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van een Intergemeentelijk Structuurplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0021.png"

Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor het handelen van de vaststellende overheden.

Centraal staat het bundelen en concentreren van het stedelijke ruimtegebruik in en om de bestaande steden en dorpen. De belangrijkste reden om te bundelen is het behouden van de visuele openheid van het landschap, het draagvlak van stedelijke voorzieningen en van het openbaar vervoer te versterken, een innovatieve regionale economie te stimuleren, de automobiliteit re reduceren en de variatie in de samenstelling van de stedelijke bevolking en de woningvoorraad te vergroten. In de Regionale Structuurvisie is ook aandacht geschonken aan de IJsselsprongen bij Zutphen en Deventer. Bij Zutphen is dit uitgewerkt in een Intergemeentelijke Structuurvisie en bij Deventer is een ruimtelijke reservering opgenomen. Deze ruimtelijke reservering dient uitgewerkt te worden in een gebiedsvisie Deventer/Twello, waarbij vooral aandacht moet zijn voor een groene zone in het gebied tussen Deventer en Twello

Omdat een groot deel van de regio Stedendriehoek zich bevindt buiten het bundelingsgebied is er ook een regionale structuurvisie voor het niet-bundelingsgebied vastgesteld. Samen maken ze het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'.

Regionale structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030 (november 2009)

Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, het realiseren van een gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, het behoud van een sterke landbouw en het versterken van het toeristisch profiel van de regio Stedendriehoek (zie figuur B2.2).

Voor het buitengebied is het van belang dat de agrarische sector zich ontwikkelt in de richting van schaalvergroting (grotere bedrijven) en verbreding (zoals agrotoerisme). Bij toerisme en recreatie wordt gedacht aan bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van cultuurtoerisme. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de kanalen, de sprengen en beken, de stoomspoorlijn en de vele landgoederen en cultuurlandschappen. Ook wordt ingezet op kleinschalige verblijfsaccommodaties.

Door in te zetten op verschillende soorten activiteiten wordt de vitaliteit van de plattelandseconomie versterkt en biedt dit kansen voor werkgelegenheid.

Een belangrijke ambitie voor de stedendriehoek is om de huidige ingrijpende ontwikkelingen van het platteland te verenigen met behoud en versterking van de waardevolle kwaliteiten.

Eén van de ambities van de Stedendriehoek:

Groene Pracht
De regio wil de 'groene pracht' van de Stedendriehoek behouden en verder uitbouwen. Om dat te bereiken wil de regio de huidige ontwikkelingen die het platteland stevig beïnvloeden en benutten om de waardevolle kwaliteiten van het platteland te behouden. Landbouw en nieuwe economische functies vormen een gevarieerde basis voor de economische vitaliteit.
De regio Stedendriehoek wil één van de eerste energieneutrale regio's van Europa worden. Een regionaal actie- en stimuleringsprogramma dat een plus is op de lokale inzet moet daarvoor zorgen. Het doel is om uiterlijk in 2030 energieneutraal te zijn.

Reconstructieplan Veluwe (2005)

In de provincie Gelderland is een aantal reconstructieplannen opgesteld. De gemeente Voorst is opgenomen in het Reconstructieplan Veluwe. Het Reconstructieplan Veluwe is opgesteld om de problemen die op het platteland spelen aan te kunnen pakken. In delen van het landelijk gebied zitten de (intensieve) landbouw, wonen, werken, recreatie natuur en landschap elkaar te vaak in de weg. Het gevolg is dat vooral economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie zich niet genoeg kunnen ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water te weinig verbetert.

Dit heeft grote gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland. In het Reconstructieplan worden de functies zoveel mogelijk opnieuw over de gebieden verdeeld en nieuwe ontwikkelmogelijkheden gestimuleerd. Een aantal onderdelen uit het Reconstructieplan is rechtstreeks overgenomen in het Streekplan en de vigerende bestemmingsplannen.

Het doel van het Reconstructieplan Veluwe is:

'Het geven van een kwaliteitsimpuls aan een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid in het landelijk gebied. Dit gebeurt op een dusdanige manier dat de verscheidenheid en de eigen identiteit van de Veluwe behouden blijven. De kwaliteitsimpulsen richten zich op landschap, natuur, water, bos, landbouw, tuinbouw, recreatie, toerisme, wonen en werken.'

Een belangrijk onderdeel van het Reconstructieplan is de reconstructiezonering. In het Reconstructieplan worden drie hoofdgebieden onderscheiden:

  • het landbouwontwikkelingsgebied waar landbouw voorrang krijgt;
  • het extensiveringsgebied waar de natuur voorrang krijgt;
  • het verwervingsgebied waar verschillende functies naast elkaar bestaan.

Binnen deze gebieden is weer een afzonderlijke onderverdeling mogelijk. In het buitengebied van de gemeente Voorst komen de volgende gebieden voor:

  • extensiveringsgebied bos en natuur/landbouw;
  • verwevingsgebied;
  • verwevingsgebied met sterlocatie.

Extensiveringsgebied

Een gebied waarbij met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk wordt gemaakt.

Verwevingsgebied

Een gebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur waar hervestiging van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

Verwevingsgebied met sterlocatie

Binnen dit gebied zijn bestaande bedrijfslocaties aangewezen als 'sterlocatie intensieve veehouderij'. Op grond van ruimtelijke en milieutechnische overwegingen is het in principe mogelijk dat op deze bestaande bedrijven zich een intensieve veehouderijtak kan ontwikkelen tot een bepaalde omvang (aantal nge + oppervlakte bouwvlak).

Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies (juli 2008)

Net als in andere delen van Nederland zet in de Stedendriehoek de ontwikkeling naar minder maar grotere landbouwbedrijven door. Daarbij komen erven en agrarische gebouwen vrij. In het streekplan heeft de provincie Gelderland mogelijkheden opgenomen voor het hergebruik van vrijgekomen en vrijkomende bebouwing in het buitengebied. Tevens is de mogelijkheid opgenomen dit beleid op regionaal niveau verder uit te werken. In dit kader hebben de gemeente Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen het rapport 'Waar stallen verdwijnen' gemaakt. In dit rapport is weergegeven welke regels de gemeenten hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische bebouwing in het buitengebied. Gekozen is om uitsluitend functieverandering naar wonen of werken mogelijk te maken.

B2.4 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (maart 2005)

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is in januari 2005 door de Raad vastgesteld. De toekomstvisie vormt het visievormende beleidskader voor het lokale ruimtelijke beleid van de gemeente Voorst. Op hoofdlijnen zet de visie in op:

  • het versterken van de Voorster identiteit;
  • het benutten van de potenties die Voorst karakteriseren en doen verschillen van omliggende steden;
  • het komen tot een voor de bewoners herkenbare en gedragen ruimtelijke ontwikkeling;
  • het leveren van een bijdrage aan de leefbaarheid van kern en platteland.

Op basis van de bovenstaande visie op hoofdlijnen, de verschillende beleidsthema's, de ontwikkelingen en de bijbehorende ambitie is een ruimtelijke koers bepaald. Omdat de kenmerken en ontwikkelingen niet in het gehele plangebied gelijk zijn, is er in het buitengebied onderscheid gemaakt in 6 verschillende regio's. Per regio is de volgende hoofdkoers bepalend.

Het Groene Carré

Binnen het Groene Carré staat het versterken van de waarde van het landschap centraal. Een landschap met een aaneenschakeling van buitenplaatsen en landgoederen. De afwisseling tussen besloten, halfbesloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte voor een divers scala aan functies, mits passend in het landschap.

Het Noordelijk Weteringgebied

De grondgebonden landbouw en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden hiervoor staat centraal in dit gebied. Aanvullend hierop speel het gebied een rol op het terrein van ecologie, waterberging en kleinschalige recreatie.

Het Open Middengebied

Het Open Middengebied is het hart van de gemeente en de Stedendriehoek. De ruimtelijke druk in het gebied is groot. Als hoofdkoers wordt ingezet op een menging van 'groene' en 'rode' functies waarbij ontwikkeling de motor is voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

Het Zuidelijk Overgangsgebied

In het Zuidelijk Overgangsgebied staat de grondgebonden landbouw centraal in combinatie met verbrede landbouw die gerelateerd is aan de recreatieve potenties van het gebied. Verder is er ruimte voor natuurontwikkeling en waterberging langs de Voorsterbeek.

De Buitendijkse Ontginningen

In de buitendijkse ontginningen staat het behoud van het karakteristieke landschap (met bebouwing), de grondgebonden landbouw en de waterberging centraal.

De Uiterwaarden

De uiterwaarden hadden en hebben ook in de toekomst primair een functie ten behoeve van de waterberging.

Thematische Structuurvisie Recreatie Middengebied (2011)

De Thematische Structuurvisie Recreatie Middengebied is bedoeld als kader voor initiatieven op het gebied van recreatie, zodat deze bijdragen aan de gewenste ambitie. Het plangebied van de structuurvisie wordt begrensd door de IJssel in het oosten, de A1 in het noorden, de gemeentegrens met Apeldoorn in het westen en de Voorsterbeek en de spoorlijn in het zuiden. De gemeente wil en kan de toekomst van dit gebied niet alleen gestalte geven. Het middengebied bestaat in eerste instantie dankzij de huidige kwaliteiten van het gebied en kan een wenkende toekomst tegemoet gaan door ambitieuze, kwalitatief passende initiatieven. De structuurvisie bevat een beoordelingskader waarmee initiatieven worden getoetst.

De Structuurvisie bouwt voort op de Leidraad Bussloo 2008. Deze leidraad is opgesteld om initiatieven in de directe omgeving van de plas Bussloo te kunnen toetsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20100-VS00_0022.png"

Visiekaart (bron: Thematische Structuurvisie Recreatie Middengebied, H+N+S/ZKA)

Waterplan Voorst 2009-2015 (2 juni 2009)

Ten behoeve van de toekomstige ontwikkelingen in de gemeente Voorst is in samenwerking met het Waterschap Veluwe een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Met dit plan wil de gemeente Voorst drie hoofddoelen bereiken:

  • de realisatie van een aansprekende visie voor de korte en lange termijn; deze visie dient gebaseerd te zijn op een gedegen inventarisatie van de waterhuishouding, gekoppeld aan een maatregelenplan;
  • een bestuurlijke verankering van het waterbeleid bij de gemeente en haar waterpartners;
  • het signaleren van knelpunten en het omzetten van deze knelpunten in kansen en mogelijkheden.

Op basis van een beschrijving van de algemene kernmerken en de autonome ontwikkeling is voor verschillende thema's een visie opgesteld. In de visie komen de volgende ambities naar voren:

  • wateroverlast en watertekorten komen niet meer voor;
  • waterkwaliteit in alle watergangen is in orde;
  • goede boringsvrije zone/waterwingebied;
  • behouden van een kwalitatief en kwantitatief goed grondwaterbeschermingsgebied en het opheffen van verdrogingsproblemen en grondwateroverlast;
  • genieten van het aanwezige water;
  • recreatief medegebruik bevorderen;
  • aanscherping huidige beleid;
  • burger kan klachten bij gemeente kwijt.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Voorst (oktober 2009)

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) is opgesteld om een overzicht te bieden van de maatregelen die de aankomende jaren noodzakelijk zijn om de verkeersveiligheid binnen de gemeente te waarborgen.

De uiteindelijke kernopgave is de kwaliteiten in een gezonde onderlinge balans te brengen en te houden. In een tiental thema's is invulling gegeven aan deze kernopgave. De volgende thema's worden in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan behandeld:

  • verkeersveiligheid;
  • fietsen;
  • openbaar vervoer;
  • parkeren;
  • ruimtelijke ontwikkeling;
  • recreatie en toerisme;
  • milieu;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • monitoring.

Tevens is er in het GVVP een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin de maatregelen zijn benoemd en gekoppeld aan een budget en een uitvoeringstermijn.

Beleidsnota Recreatie en Toerisme gemeente Voorst (december 2004)

In 2004 is door de gemeente Voorst de Beleidsnota Recreatie en Toerisme opgesteld. Deze notitie betreft een actualisatie van het beleid uit 1997. De belangrijkste doelstelling van het beleid is het actief reageren op impulsen, adequaat participeren in initiatieven en het scheppen van randvoorwaarden. Op basis van een beschrijving wat er gaande is en de inventarisatie van het huidige aanbod wordt een visie gegeven hoe de gemeente Voorst wil ontwikkelingen op het gebied van recreatie in de toekomst. Tevens wordt aangegeven hoe dit bereikt kan worden, rekening houdend met andere ontwikkelingen.

In de nota wordt onderscheid gemaakt in dagrecreatieve en verblijfrecreatieve functies waarbij tevens onderscheid wordt gemaakt tussen de intensieve en de extensieve vormen.

Ontwikkeling Buitengebied gemeente Voorst, visiedocument (mei 2007)

Dit document is opgesteld om de commissie Buitengebied van de gemeente Voorst een leidraad te bieden voor toekomstige ontwikkelingen van het buitengebied. Daarnaast biedt het document uitgangspunten en randvoorwaarden voor het bestemmingsplan Buitengebied.

Knelpuntennotitie Buitengebied en Beleidsuitgangspunten (2008)

In oktober 2007 is aangegeven dat er gestart wordt met de voorbereidingen voor een nieuw bestemmingsplan Buitengebied. Omdat in de gemeente een aantal urgente vraagstukken speelt, is voorafgaand aan het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied een knelpuntennotitie opgesteld. In deze knelpuntennotitie is een vijftal onderwerpen opgenomen waarvoor een oplossing noodzakelijk is. De notitie gaat in op de volgende 5 onderwerpen:

  • woningsplitsing in het buitengebied;
  • paardenhouderijen/hippische ontwikkelingen;
  • feestschuren;
  • solitaire recreatiewoningen in het buitengebied;
  • stalling van caravans en/of boten.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied is waar mogelijk en gewenst met de inhoud van deze Knelpuntennotitie rekening gehouden.

Bestemmingsplan Buitengebied 1996

In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is de volgende hoofddoelstelling geformuleerd:

'het handhaven en vergroten van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied en het bestendigen ervan voor de toekomst'.

Om dit doel te bereiken zijn er in het bestemmingsplan concrete, bindende randvoorwaarden opgenomen gericht op het handhaven en vergroten van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Tevens zijn er voor de verschillende aspecten in het bestemmingsplan de volgende afzonderlijke doelen opgenomen:

  • landbouw: inzetten op het voortbestaan van een economisch gezonde en draagkrachtige landbouw, waarbij uitbreidingsmogelijkheden worden geboden, een flexibele regeling wordt nagestreefd en uitsluitend in bijzondere gevallen beperkingen worden opgelegd voor bepaalde productietakken;
  • natuur: het veiligstellen, herstellen en ontwikkelen van de waarden van natuur en landschap;
  • landgoederen: het handhaven en waar mogelijk ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteiten van landgoederen;
  • cultuurhistorie: behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • recreatie: versterken van de recreatieve functie waarbij differentiatie en een zo breed mogelijk aanbod voorop staan;
  • wonen: nieuwe woningen worden niet toegestaan;
  • niet-agrarische bedrijven: voortzetting van de huidige niet-agrarische bedrijven middels een doeltreffende planologische regeling, gericht op maatwerk;
  • overig: vastleggen van de bestaande situatie en de daarmee samenhangende waarden en belangen.

Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven (november 2009)

De notitie is opgesteld als hulpmiddel bij de uitvoering van het Functieveranderingsbeleid 'Waar de stallen verdwijnen: oude erven, nieuwe functies'. Dit Functieveranderingsbeleid is een uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid zoals in de provinciale structuurvisie is opgenomen. Bij het opstellen van de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven heeft het LOP een grote rol gespeeld. De notitie is een kwalitatief toetsingskader voor het beoordelen van ruimtelijke plannen maar dient daarnaast vooral ook als bron van inspiratie voor plannenmakers in het buitengebied.

Welstandsnota Voorst (2004)

De gemeente Voorst hecht belang aan een aantrekkelijke gebouwde omgeving. Het aangezicht van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen de dagelijkse leefomgeving van de inwoners. Dit betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. De verschijningsvorm wordt echter door veel mensen op verschillende wijzen beoordeeld. In dit spanningsveld heeft de gemeente de taak om boven de waan van alledag een evenwichtig beleid te formuleren dat nu en in de toekomst waarde heeft en behoudt. Tevens moet het recht doen aan de belangen van de verschillende mensen. Dit beleid is neergelegd in de Welstandsnota Voorst. Deze welstandsnota levert een belangrijke bijdrage aan het benoemen en versterken van de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten binnen de gemeente Voorst. Deze welstandsnota legt ook vast hoe het welstandstoezicht in de gemeente is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Belangrijk gegeven hierbij is dat de dynamiek van de ruimtelijke kwaliteitszorg zich niet laat vastleggen in een handboek met regels. Altijd zullen zich gevallen voordoen die niet te ondervangen zijn door regels.

De gemeentelijke ambitie in deze welstandsnota is een belangrijk hulpmiddel bij de communicatie over ruimtelijke kwaliteit.

Bijlage 3 Beschrijving Natura 2000-gebieden

Beschrijving Natura 2000-gebieden

In deze bijlage worden de Natura 2000-gebieden in en nabij het plangebied nader beschreven.

Uiterwaarden IJssel

De uiterwaarden IJssel omvatten het merendeel van de buitendijkse delen van de rivierengebieden van de IJssel; de hoofdstroom zelf is niet in het richtlijngebied meebegrensd. Een beperkt deel hiervan is aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Een aantal vrijwel onvergraven en reliëfrijke uiterwaarden zoals Cortenoever, Rammelwaard, Ravenswaard en Scherenwelle, vormt hier een kleinschalig oud cultuurlandschap met daarin stroomdalgraslanden, kievitsbloemhooilanden en glanshaverhooilanden. Andere reliëfrijke delen en gebieden die aansluiten op de zandgronden zijn van belang vanwege hardhoutooibos. De IJsselmonding is van belang voor rivierfonteinkruid. De uiterwaarden IJssel is een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden (porseleinhoen, kwartelkoning) en drijvende waterplantenvegetaties (zwarte stern). En is daarnaast van enig belang voor soorten van bosrijke watergebieden met voldoende vis (aalscholver, ijsvogel). Ook is het gebied belangrijk als rust- en foerageergebied voor aalscholver, kleine zwaan, wilde zwaan, kolgans, smient, slobeend, tafeleend, nonnetje, grote zaagbek, meerkoet, kievit, grutto en reuzenstern en van belang voor fuut, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, kuifeend, visarend, slechtvalk, scholekster en tureluur. Voor de wilde zwaan, kolgans, kievit en de grutto is het één van de belangrijkste gebieden in Nederland.

De 'Uiterwaarden IJssel' zijn als speciale beschermingszone onder zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn aangemerkt.

Het gebied is als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen:

  • van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150);
  • submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion (H3260);
  • rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodion rubri p.p. en Bidention p.p. (H3270);
  • * kalkminnend grasland op dorre zandbodem (H6120);
  • voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones (H6430);
  • laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) (H6510);
  • * bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (H91E0);
  • gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs grote rivieren (Ulmenion minoris) (H91F0).

Daarnaast zijn de uiterwaarden aangewezen voor de volgende soorten (prioritaire soorten aangeduid met een sterretje):

  • bittervoorn (H1134);
  • grote modderkruiper (H1145);
  • kleine modderkruiper (H1149);
  • rivierdonderpad (H1163);
  • kamsalamander (H1166);
  • bever (H1337).

De 'Uiterwaarden IJssel' zijn als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn aangewezen voor de vogelsoorten kleine zwaan, wilde zwaan, nonnetje, porseleinhoen, kwartelkoning, zwarte stern en ijsvogel.

Door de minister van LNV zijn delen van de IJsseluiterwaarden in 1995 aangewezen als staatsnatuurmonument. In het aanwijzingsbesluit is aangegeven dat de IJsseluiterwaarden hun grote botanische betekenis ontlenen aan het voorkomen van meerdere, specifiek aan het rivierengebied gebonden plantengemeenschappen en plantensoorten. De ornithologische betekenis van het natuurmonument blijkt uit de grote diversiteit aan broedvogels.

Veluwe

De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In de voorlaatste ijstijd, zo'n 150.000 jaar geleden, duwden de ijslobben van het landijs enorme hoeveelheden door de rivieren aangevoerd zand en grond voor zich uit en opzij en vormden zo de stuwwallen. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste delen van de Veluwe tot ruim 100 m boven NAP. Tot 1900 was de Noord-Veluwe één uitgestrekt stuifzandgebied. Tegenwoordig is er in totaal nog 1.400 ha stuifzand op de Veluwe. Bij Kootwijk is één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa. Plaatselijk komen in de heiden natte (onder andere Leemputten bij Staverden) of droge (onder andere Harskamp) heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen (Mosterdveen) voor. In het beekdal van de Hierdense en Staverdense Beek worden schraallanden aangetroffen. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen.

Het gebied is als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje):

  • psammofiele heide met Calluna en Genista (H2310);
  • psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum (H2320);
  • open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen (H2330);
  • oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (H3130);
  • dystrofe natuurlijke poelen en meren (H3160);
  • submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitrichio-Batrachion (H3260);
  • noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix (H4010);
  • droge Europese heide (H4030);
  • juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland (H5130);
  • * soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa) (H6230);
  • grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) (H6410);
  • * actief hoogveen (H7110);
  • slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion (H7150);
  • atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) (H9120);
  • sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukenbossen behorend tot het Carpinion-betuli (H9160);
  • oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur (H9190);
  • * bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (H91E0).

Daarnaast is de Veluwe aangewezen voor de volgende soorten (prioritaire soorten aangeduid met een sterretje):

  • gevlekte witsnuitlibel (H1042);
  • vliegend hert (H1083);
  • beekprik (H1096);
  • rivierdonderpad (H1163);
  • kamsalamander (H1166);
  • meervleermuis (H1318);
  • drijvende waterweegbree (H1831).

Landgoederen Brummen

Het gebied Landgoederen Brummen bestaat uit de deelgebieden Leusveld, Landgoed Voorstonden en de Empesche en Tondensche Heide. Deze terreinen liggen op de overgang van de droge zandgronden op de oostelijke flank van de Veluwe naar het vochtige rivierkleigebied van het IJsseldal. De landgoederen danken hun bijzondere ecologische kwaliteit aan kwel- en bronwater. Hoewel de grondwaterinvloed sterk is verminderd, heeft de bijzondere geohydrologische gesteldheid ervoor gezorgd dat schraalland- en veenrestanten nog aanwezig zijn.

Leusveld en Voorstonden zijn landgoederen met oud loofbos met een rijke ondergroei, naaldbos, akkers en soms zeer natte graslanden. De gebieden hebben een reliëfrijk oppervlak bestaande uit dekzandruggen met ingesloten laagten en een groot aantal beken en poelen. Het grootste deel van de dekzandruggen heeft een zuidwest-noordoostgerichte oriëntatie en de stromingsrichting van de beken is hieraan gelijk. In de laaggelegen delen van het gebied kan in de natte perioden kwel tot in het maaiveld komen. Langs de beken komen elzenbroekbossen en vogelkers-essen bossen voor.

De Empesche en Tondense Heide bevatten vochtige heidevelden, vennen, schrale graslanden en natte bosjes.

Het gebied is als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje):

  • H3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea (Verkorte naam Zwakgebufferde vennen);
  • H4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix (Verkorte naam Vochtige heiden);
  • betreft het subtype: H4010A Vochtige heide (hogere zandgronden);
  • H6230 *Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van submontane gebieden in het binnenland van Europa (Verkorte naam Heischrale graslanden);
  • H6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) (Verkorte naam Blauwgraslanden);
  • H7150 Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion (Verkorte naam Pioniervegetaties met snavelbiezen);
  • H91E0 *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (Verkorte naam Vochtige alluviale bossen);
  • betreft het subtype: H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen).

Daarnaast is dit gebied aangewezen voor de volgende soorten

  • H1166 Kamsalamander (Triturus cristatus);
  • H1831 Drijvende waterweegbree (Luronium natans).

Bijlage 4 Niet-agrarische Bedrijven En Oppervlakte Bedrijfsbebouwing

Bijlage 4 Niet-agrarische bedrijven en oppervlakte bedrijfsbebouwing

Bijlage 5 Criteria Voor Ontwikkellocaties Intensieve Veehouderij

Bijlage 5 Criteria voor ontwikkellocaties intensieve veehouderij

Bijlage 6 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 6 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 7 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 7 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 8 Planmer Buitengebied

Bijlage 8 PlanMer Buitengebied