bestemmingsplan Kadijk 24
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 16-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kadijk 24 van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20161-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;
1.9 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt gevoerd door de bewoner(s) van de woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiele woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
1.14 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 bijgebouw:
al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond;
1.25 calamiteit:
een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt;
1.26 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.29 extensieve recreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidszoneringsplichtige inrichtingen
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.32 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 landschapswaarden:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.34 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.35 mantelzorg:
langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.36 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.37 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
1.38 peil:
- 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.39 recreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.40 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.41 voorgevel:
de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.42 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;
1.43 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
ENKELBESTEMMINGEN
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden;
- b. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden;
- c. agrarisch natuurbeheer;
- d. hobbymatig agrarisch gebruik;
- e. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
- f. extensief recreatief en/of educatief medegebruik.
met daarbijbehorende:
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.1 nadere eisen stellen met betrekking tot:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken;
- 2. de afmetingen van bouwwerken;
- 3. de oriëntering/situering van bouwwerken.
- b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke, ecologische en landschapswaarden, zoals deze vooral tot uitdrukking komen in de vegetatie en de landschappelijke waarde zoals deze tot uitdrukking komt in het (micro-)reliëf;
- b. extensief agrarisch, recreatief en/of educatief medegebruik;
- c. (onverharde) paden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. bij de bestemming behorende andere bouwwerken;
- e. openbare nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn gebouwen en andere bouwwerken niet toegestaan met uitzondering van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1 m.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
- b. bij de bestemming behorende andere bouwwerken en voorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, met uitzondering van parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 m bedragen;
- b. het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
- 2. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
- 3. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 4. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- c. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen per woning;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- d. het herstel en de bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', bescherming, instandhouding en herstel van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:
- a. lid 6.1 voor de vestiging van aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in categorie 1 van de in bijlage 1 bij deze regels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
- b. lid 6.1 voor de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in bijlage 1 bij deze regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologisch waardevol gebied met bekende archeologische vindplaatsen of een archeologische verwachtingszone met hoge archeologische verwachting.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1, a2 en a3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
- c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Paardenbak
Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.
9.2 Vervangende bouwregel
Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van hoogten dan zijn de bestaande hoogten als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingen
- a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
- 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van woningen;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- 3. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de bijgebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
- b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
3. de sociale veiligheid;
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%, met dien verstande dat niet van toepassing is op bouwwerken als bedoeld onder a ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Kadijk 24.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De stichting CGN (Christelijke Gemeente Nederland) heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om ter vervanging van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Kadijk 24 in Terwolde een vrijstaande woning te kunnen bouwen. Het agrarische bedrijf is reeds beëindigd. De toevoeging wordt mogelijk gemaakt met toepassing van het beleid functieverandering.
Het perceel heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996' de bestemming 'Agrarisch Cultuurgebied, agrarisch bedrijf A'. In het ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied', dat ten tijde van het opstellen van dit plan ter inzage heeft gelegen, heeft het perceel deels de bestemming 'Agrarisch' en deels 'Wonen'. Binnen beide bestemmingsplannen is het niet mogelijk om ter vervanging van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe burgerwoning op te richten. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
1.2 Het Plangebied
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1. De locatie ligt ten noordwesten van Twello, ten oosten van De Vecht en ten zuidwesten van Terwolde. Het perceel ligt in de hoek Bekendijk - Kadijk. In figuur 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00, sectie N, perceelnummer 470.
Figuur 1 - Plangebied in de omgeving
Figuur 2 - Luchtfoto, het plangebied is rood omlijnd
1.3 Doel
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een woning op het perceel Kadijk 24 in Terwolde ter vervanging van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, het bestemmen van de voormalige karakteristieke agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning en een kwaliteitsverhoging van het erf en omliggende landschap.
Hoofdstuk 2 Analyse Plangebied
2.1 Historische Situatie
2.1.1 Landschap
Het plangebied aan de Kadijk 24 maakt onderdeel uit van de bijzondere planmatige broekontginning het Nijbroek. Bijzonder aan het Nijbroek is de vroege ontginning van het moeras in de 14e eeuw. De oorspronkelijke naam Niebroeck betekent dan ook 'nieuwe ontgonnen moeras'. Het Nijbroek wordt door de wijze van verkavelen ook wel aangeduid als een veenontginningsgebied, hoewel het feitelijk geen veengebied is. Kenmerkend voor het Nijbroek zijn de haaks op elkaar staande hoofdrichtingen van ontginningsbases en kavels (slagen). De verkavelingen en de wegen vormen min of meer een grid. Langs de ontginningsassen ontstond geleidelijk aan verspreide bebouwing, vaak op pollen (verhogingen). Ook de boerderij op het perceel Kadijk 24 ligt op een duidelijk hoger gelegen deel van het landschap en heeft de toepasselijke naam 'De Pol'.
Het Nijbroek kende behalve veel sloten ook een groot aantal hagen en is tot 1900 behoorlijk dicht begroeid geweest. In de zomer vielen de sloten periodiek droog zodat een aanvullende veekering moest worden aangelegd. De gronden waren grotendeels in gebruik als grasland en bouwland, maar er waren ook veel percelen bos, hakhout en twijgwaard. De wegen en kavelgrenzen waren beplant met bomenrijen. Veel voorkomende boomsoorten waren populier, eik, meidoorn, wilg, iep en es. Het landschap had door de verschillende beplantingslagen een kleinschalig karakter.
Figuur 3 - Ligging polder Nijbroek (bron Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe Tot IJssel)
2.1.2 Erf
Op het kadastrale minuutplan van 1832 staat een boerderij met 'onderschoer' getekend. Het erf was destijds 960 m2 groot. Het was een gemengd bedrijf met koeien en jongvee. Op het minuutplan zijn nog twee bouwwerken aangegeven, waarschijnlijk een hooiberg en een schuur. De huidige hooiberg op het erf is gebouwd omstreeks 1902.
Figuur 4 - Boerderij De Pol en omgeving op kadastraal minuutplan 1832
2.2 Bestaande Situatie
Figuur 5 - Luchtfoto bestaande erf
Boerderij De Pol is gelegen op een perceel van ruim één hectare. De boerderij bestaat uit het oorspronkelijke hoofdhuis met deel. Aan de westzijde van de boerderij zit een haakvormige aanbouw. De boerderij is gebouwd in 1924 en sinds de bedrijfsbeëindiging in gebruik als burgerwoning.
Op het erf staan meerdere bedrijfsgebouwen, gebouwd in verschillende perioden. Het zijn voornamelijk kleine schuurtjes die gebruikt zijn voor de opslag van machines, als kippen- en varkenshok en voeropslag. De bouwkundige staat van de schuren is slecht.
De oude hooiberg is een vierroedige gesloten steltenberg voorzien van een aanbouw. De hooiberg heeft een traditionele bouwwijze zoals eind 19e eeuw gebruikelijk was en er zijn nog een groot aantal originele onderdelen aanwezig. Dit type is kenmerkend voor de omgeving en maakt het een karakteristiek gebouw op het erf. De huidige staat van onderhoud is slecht.
Figuur 6 Oude foto hooiberg en huidige staat hooiberg
De beplanting op het erf bestaat uit een bomensingel en enkele solitaire bomen. De singel is een beeldbepalend element. Rondom de schuren staan diverse, matig onderhouden, halfstamfruitbomen. De bijbehorende en aangrenzende gronden zijn in gebruik als weiland. Voor foto's van het plangebied wordt verwezen naar het functieveranderingsplan zoals dat is opgenomen in bijlage 2 van de regels.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Beleidsthema's zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Deze komen aan bod in hoofdstuk 5.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen als geheel. Hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur, ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten, waterveiligheid en milieukwaliteit en de bescherming van ons werelderfgoed zijn onderwerpen waar het Rijk zich op richt. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Dit bestemmingsplan is een plan van lokaal belang. Het rijksbeleid is dan ook niet van toepassing.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Gelderland
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
Het streekplan verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden. Voor elk van deze gebieden is het beleid verschillend:
- Het rode raamwerk: hier moet vooral de verstedelijking van Gelderland plaatsvinden. Het gaat om de zogeheten stedelijke netwerken:
1. stadsregio Arnhem-Nijmegen
2. de Stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer
3. Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal
4. de regionale centra Tiel, Doetinchem en Harderwijk.
Ook de landbouw-ontwikkelings-gebieden (LOG's) worden tot het rode raamwerk gerekend vanwege het provinciale belang daarvan. - Het groen-blauwe raamwerk: In het groenblauwe raamwerk ligt het accent op het beschermen en versterken van de aanwezige kwetsbare waarden en belangen. Dit zijn functies met een lage ruimtelijke dynamiek zoals de Ecologische Hoofdstructuur, waardevolle open gebieden en gebieden waar meer ruimte voor water gecreëerd moet worden. Belangrijkste uitgangspunt voor het groenblauwe raamwerk is dat er voldoende ruimte voor natuur is. Dit betekent dat verstedelijking hier niet is toegestaan, tenzij er een groot belang in het geding is. Het groene raamwerk omvat onder meer de Veluwe, de grote rivieren en grote delen van de nationale landschappen in de Achterhoek, het Rivierenland en de Gelderse Poort.
- Het multifunctionele gebied: het staat gemeenten vrij zelf het ruimtelijk beleid voor multifunctionele gebieden te bepalen. Wel wil de provincie dat gemeenten rekening houden met waardevolle landschappen in deze gebieden.
Het plangebied is niet gelegen binnen het rode of groen-blauwe raamwerk, maar in het multifunctionele gebied. Daarom is het plan voor de provincie Gelderland niet van ruimtelijk belang en is er geen vooroverleg nodig. Uiteraard wordt het plan wel toegezonden voor eventuele zienswijzen.
3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
In artikel 2 'Verstedelijking' van de Regels behordende bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland is bepaald waar in Gelderland nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Dit plan betreft een functieveranderingsplan, dit betekent dat nieuwe bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. De Ruimtelijke Verordening zegt hierover het volgende:
'In een bestemmingsplan kan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, en 3) in een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.'
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden die de Ruimtelijke Verordening stelt. De nieuwe bebouwing leidt tot een vermindering van het bebouwde oppervlak en in hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt uitgebreid onderbouwd op welke manier de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
Hiernaast stelt het provinciale beleid dat in het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering voor de maatvoering en specifieke voorwaarden kan worden aagesloten bij regionaal vastgestelde beleidskaders. In dit geval betreft dit de beleidsnota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' . Deze nota is vastgesteld voor de regio Stedendriehoek. Zie hiervoor paragraaf 3.4.2.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek, met daarin de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen, hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. Deze visie vormt de integrale afstemming tussen de ruimtelijke opgaven binnen de regio en is beleidsmatig tevens vertaald in het streekplan. Voor de gemeente Voorst is van belang de expliciete opname van een woningbouwprogramma voor de dorpen. De visie doet geen uitspraken over de toevoeging van woningen aan het buitengebied met het gebruik van het beleid functieverandering.
3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
De provincie heeft de regio's kans geboden het beleidskader voor functieverandering op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij eventueel van het streekpan valt af te wijken.
Zodoende hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in het rapport 'Waar de stallen verdwijnen' omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Doordat Gedeputeerde Staten van Gelderland het beleidskader hebben goedgekeurd, treedt dit beleid in de plaats van het generieke streekplanbeleid voor functieverandering. Het onderliggende plan voldoet aan dit regionale beleid.
3.5 Gemeentelijk Beleid
Het regionale beleidskader voor functieverandering biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Tevens is een ervennotitie opgesteld die voor initiatiefnemers bij het opstellen en uitwerken van plannen als leidraad kan dienen. Het plan is beoordeeld aan de hand van deze gemeentelijke beleidsnotities.
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Inleiding
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de bouw van een nieuwe burgerwoning op het perceel aan de Kadijk 24. Dit gebeurt in het kader van functieverandering. Voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, het erf en het omliggende landschap worden verfraaid en er mag een nieuwe burgerwoning worden gebouwd. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
4.2 Uitgangspunten
De volgende twee uitgangspunten zijn de aanleiding en inspiratie geweest voor het ontwerp van het nieuwe erf:
- Compact erf. Het erf ligt centraal op het ruim 1 ha grote perceel. De bebouwing wordt ingekaderd door de bestaande houtsingel ten noordwesten van de boerderij en een nieuw aan te planten boomgaard ten zuidoosten van de bebouwing. Het nieuwe erf bestaat uit een compact ensemble van gebouwen en heeft slechts één (de huidige) toegangsweg. Er wordt gezamenlijk aan het erf gewoond, maar er is voldoende privacy voor de bewoners.
Figuur 7 - Uitgangspunt compact erf - Zichtlijnen. De boerderij en de hooiberg zijn de blikvangers van erf De Pol. Vanaf de Kadijk moeten de zichtlijnen naar deze gebouwen behouden blijven. De nieuwe gebouwen zijn terughoudend vormgegeven. Vanaf het erf en vanuit de woningen is er zicht op het omliggende landschap.
Figuur 8 - Uitgangspunt zichtlijnen
4.3 Het Ontwerp
Figuur 9 - Ontwerp van het perceel aan de Kadijk 24 te Terwolde
In figuur 9 is het ontwerp te zien wat tot stand is gekomen naar aanleiding van de uitgangspunten zoals genoemd in de vorige paragraaf. In het ontwerp is ook de situering van de nieuwe woning zichtbaar. De nieuwe woning wordt ten oosten van de boerderij gesitueerd, ongeveer op de plek van een huidige schuur. Tussen de hooiberg en de woning wordt een nieuw bijgebouw geplaatst.
4.4 Nieuwe Bebouwing
In totaal zullen er drie nieuwe (bij-)gebouwen verschijnen op het nieuwe erf:
- De nieuwe woning;
- Een nieuw bijgebouw in dezelfde stijl als de nieuwe woning, deze doet ondermeer dienst als garage;
- Schuurtje in de stijl van een kippenhok.
Daarnaast zal de huidige hooiberg worden gerestaureerd.
In de volgende subparagrafen is een beschrijving opgenomen van ieder gebouw. Het volledige functieveranderingsplan is opgenomen in bijlage 2 van de planregels.
4.4.1 Nieuwe woning
Als uitgangspunt voor het ontwerp van het nieuwe woonhuis met bijbehorend bijgebouw zal gebruik worden gemaakt van het archetype van de ‘boerenschuur’.
Het huis bestaat uit een kloek langgerekt eenlaags volume, afgedekt met een zadeldak waarvan de noklijn parallel loopt aan de Kadijk. De nokrichting maakt dat het gebouw een verbindend element wordt tussen het centrale erf en het terrein ten oosten hiervan. Door zijn beperkte hoogte en het eenvoudige bouwvolume, blijft het woonhuis ondergeschikt aan de bestaande boerderij.
De gevels van het woonhuis zullen bestaan uit een spatplint van eenvoudig rood-bruin metselwerk in wild-verband, met daarboven verticaal rabat met uitstekende ribben. Dit laatste refereert aan de gevels van rabat met sluitlat van de bestaande schuur en hooiberg op het erf.
De kap van de woning zal gedekt zijn met een antracietgrijze dakpan. Aan de voorzijde is het dakvlak volledig gesloten; aan de -minder in het oog springende- achterzijde zijn dakramen geplaatst om de kapverdieping van het gewenste daglicht te voorzien.
De gevelkozijnen worden in het stramien van de ribben opgenomen. Ze worden antracietkleurig geschilderd en verdiept in de gevel geplaatst, waardoor het effect bereikt wordt van 'openingen zonder glas'.
4.4.2 Nieuw bijgebouw
Het bijgebouw vormt een ensemble met het woonhuis en is ontworpen met dezelfde thematiek en architectonisch ontwerp idioom.
4.4.3 Restauratie van de hooiberg
De bestaande hooiberg wordt gerestaureerd. Originele delen worden indien mogelijk hergebruikt en bij de materiaalkeuze wordt de grootste aandacht besteed aan de karakteristiek en waarde van het pand.
4.4.4 Nieuwe kippenschuur
Ten noordwesten van de boerderij wordt een nieuw schuurtje gebouwd in de stijl van een karakteristiek kippenhok.
4.5 Erf, Tuin En Landschap
Bij de inrichting van het erf en de tuinen staat het handhaven en versterken van het huidige sfeervolle en informele karakter voorop. Dit betekent dat de ingrepen beperkt kunnen blijven.
De verharding van het erf bestaat uit halfverharding (gebroken puin). Alleen rondom de boerderij worden gedeelten verhard met gebakken klinkers. Dit zijn de plekken die gebruikt worden als loopruimte rondom de boerderij en als terras.
De bestaande siertuinen bij de boerderij worden aangepast. De schuttingen worden vervangen door beukenhagen en er komt een klein boerentuintje (een plantvak) voor het huis te liggen. Deze voortuin is beeldbepalend voor de boerderij. De tuin aan de westzijde van de boerderij daarentegen wordt door de nieuwe hogere veldesdoornhagen geheel aan het oog onttrokken. De bestaande beukenhaag langs het weiland en de voortuin aan de zijde van de Kadijk blijft gehandhaafd. De nieuwe woning krijgt geen siertuin. Om het karakter van de schuurwoning te versterken lopen gras en verharding door tot aan de gevels. Aan de noordzijde wordt een terras aangelegd van gebakken klinkers.
De bewoners parkeren hun auto’s in het nieuwe bijgebouw en achter de hooiberg. Voor bezoekers is er voldoende ruimte op het erf om de auto nabij de gebouwen te parkeren.
De weilandjes rondom het erf behouden het huidige gebruik (beweiden en maaien). Afrasteringen bestaan uit stevige palen (eiken- of kanstanjehout) met draad of gaas. Het traditionele beeld blijft hierdoor gehandhaafd. Aan de noordzijde van het perceel wordt een nieuwe sloot gegraven. De noord- en oostzijde van het perceel wordt ingeplant met zwarte elzen. Het meest oostelijke deel van het perceel wordt omgevormd naar natuur met bloemrijk grasland, moeras en een poel. De poel wordt aangelegd op een lage en natte plek in het weiland.
Langs de noord- en oostzijde van het perceel wordt een transparante rij Zwarte els (Alnus glutinosa) aangeplant. De bomen staan op een relatief grote afstand (minimaal 8 meter) van elkaar. Plaatselijk worden grotere openingen in de rij opgenomen om doorzichten te behouden. Het oostelijke deel van het perceel is in het verleden in gebruik geweest als “twijgwaard” (wilgentenenteelt). Dit gedeelte van het weiland wordt omgevormd tot een moeraszone met een poel, struweel en enkele bomen (Zwarte els, zomereik).
Figuur 10 - Het beplantingsplan
Het uitgebreide beplantingsplan en de beheersmaatregelen behorende bij dit plan zijn te vinden in het functieveranderingsplan dat in bijlage 2 van de regels is opgenomen.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie, verkeer en parkeren en water behandeld.
5.2 Milieu-onderzoeken
5.2.1 Bodem
Onderzocht is of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag namelijk pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
In februari 2012 heeft Hunneman Milieu en advies Raalte BV een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (rapportnummer 20111072). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 1bij de toelichting.
Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen functiewisseling en nieuwbouw op de locatie. Het onderzoek heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Zintuiglijk zijn er in de vaste bodem, lokaal, zwakke tot matige bijmengingen aan puin- en/of kooldeeltjes waargenomen. In de vaste bodem, ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank, zijn zintuiglijk geen oliecomponenten waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.
In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen functiewisseling en nieuwbouw op de locatie. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik: wonen met tuin.
5.2.2 Geluid
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg en ondervindt dan ook geen hinder van railverkeer.
Gezien de afstand tussen de weg en de nieuwe woning bestaat geen akoestisch bezwaar tegen de bouw van de woning en behoeft geen nader akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
5.2.3 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 3.6 Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- 1. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 3. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.
Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
5.2.4 Externe veiligheid
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Uitvoering van het voorgenomen plan vormt geen extra risico in het kader van externe veiligheid.
De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.
Verder dient voor wat betreft het aspect externe veiligheid bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met buisleidingen (aardgastransport). Ten noorden van het plangebied is een dergelijke buisleidingen aanwezig, echter de afstand van zowel de huidige als de nieuw te bouwen woning tot de gasleiding is meer dan 100 meter. De buisleiding voor het transport van aardgas geeft door de ruime afstand geen risico's voor het perceel aan de Kadijk 24.
5.2.5 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. In de nabijheid van het plangebied zijn geen (agragische) bedrijfsfuncties die schade ondervinden door dit bestemmingsplan.
5.2.6 Flora en fauna
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Of uit te wijzen of op het perceel Kadijk 24 beschermde natuurwaarden aanwezig of te verwachten zijn is een quick-scan natuurtoets uitgevoerd. De quick-scan is uitgevoerd in januari 2012 door adviesbureau Foreest Groen Consult.
Aanbevolen wordt om direct voorafgaande aan de sloop de te slopen gebouwen en de omgeving te controleren op de aanwezigheid van dieren en deze de kans te geven om zich in veiligheid te brengen. Ook tijdens de bouw dient met de aanwezigheid van dieren rekening te worden gehouden. Treft men een dier aan dan moet deze de kans krijgen om zich in veiligheid te brengen of moet het dier in veiligheid gebracht worden. Worden onverhoopt beschermde diersoorten aangetroffen dan moeten de werkzaamheden worden gestaakt en een passende oplossing worden gezocht.
Voor de soortgroep vleermuizen staat het niet vast of de diersoort gebruikt maakt van de locatie. Als alternatief voor een nader onderzoek (dat uitwijst of vleermuizen wel of niet voorkomen) wordt een traject gevolgd waarbij ervan uit wordt gegaan dat zich in de te slopen schuren vleermuizen bevinden. Door dit op voorhand aan te nemen kunnen compenserende en mitigerende maatregelen worden genomen. Het compensatie migitatieplan moet onderdeel uit maken van de vergunning. Het plan is uitgewerkt en als bijlage toegevoegd aan de quickscan.
Rondom diverse gebouwen zijn beplantingen aanwezig. Geadviseerd wordt om de sloop van de gebouwen en het rooien van de beplantingen uit te voeren buiten het broedseizoen voor de vogels. Hiermee voorkomt met een eventuele overtreding van de flora- en faunawet. De gebouwen zelf dienen voorafgaande aan de sloop te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van de boerenzwaluw. Deze soort is aangetroffen en hiervan zijn de nesten beschermd tijdens het broedseizoen.
Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 2 bij de toelichting.
5.2.7 Archeologie
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied. In dat kader heeft Archaeological Research & Consultancy in februari 2012 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (projectcode 2011/486). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 3 bij de toelichting.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt door het bureau geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren, in de vorm van een karterend booronderzoek. Dit advies wordt niet door de gemeente Voorst overgenomen. Wel wordt onderschreven dat door de aanwezigheid van een cultuurlaag niet kan worden uitgesloten dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Voor het bestemmingsplan betekent dit dat er een dubbelbestemming Waarde-Archeologie hoog op het plangebied blijft liggen.
Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling is in overleg met de regioarcheloog afgesproken te slopen tot maaiveld en de ondergrondse funderingen rechtstandig te verwijderen. Daar waar nieuwbouw komt zal door middel van sleuffunderingen gefundeerd worden, waarbij niet een hele bouwput wordt ontgraven maar alleen de sleuven ten behoeve van de fundering. Tijdens de sloop en bouw wordt gecontroleerd op de juiste uitvoer van bovenstaande.
Het aanvullend advies van de regioarcheoloog is toegevoegd als bijlage 4 bij de toelichting.
5.3 Civieltechnische Aspecten
5.3.1 Parkeren
Parkeren vindt plaats op het eigen terrein. Parkeermogelijkheid is in de nieuw te bouwen schuur/garage en er bestaat parkeermogelijkheid naast de hooiberg. De inrit blijft ongewijzigd.
5.3.2 Ontsluiting plangebied
Ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de huidige inrit die het perceel ontsluit op de Kadijk.
5.3.3 Water
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.
5.4 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
6.2 Planregels
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Agrarisch met waarden;
- Natuur;
- Tuin;
- Wonen.
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:
- Waarde – Archeologie 3
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
6.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik, uitgezonderd geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen en detailhandel in volumineuze goederen en/of grootschalige detailhandel. Deze worden expliciet genoemd als strijdig gebruik bij de desbetreffende bestemmingen.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3 Bestemmingen
6.3.1 Agrarisch met waarden
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het functieveranderingsplan landschappelijke en ecologische waarden hebben.De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit mogen geen (bedrijfs)woningen of voorzieningen t.b.v. de opslag van mest zijn. Andere bouwwerken tot een hoogte van maximaal 1 m zijn toegestaan. Overkappingen echter niet. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht in het artikel opgenomen.
6.3.2 Natuur
De bestemming 'Natuur' is toegekend aan het oostelijk gedeelte van het plangebied. Dit gebied wordt omgevormd naar natuur met bloemrijk grasland, moeras en er wordt een poel aangelegd. De bestemmingsregeling is er op gericht om de nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht in het artikel opgenomen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.
6.3.3 Tuin
De voor- en zijtuinen van de bestaande boerderij hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Deze gronden dienen zoveel mogelijk onbebouwd te blijven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn alleen andere bouwwerken toegestaan. Het bouwen van een overkapping is niet toegestaan.
6.3.4 Wonen
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel de woningen (bestaand en nieuw) als de bijgebouwen dienen te worden gebouwd. De maat van de nieuwe woning wordt bepaald door de afmeting van het bouwvlak, de goot- en bouwhoogte en de maximale inhoudsmaat. Op de bestaande woning zijn de bestaande maten van toepassing. De maat van de bijgebouwen wordt bepaald door de afmetingen van de bouwvlakken en de toegestane goot- en bouwhoogten. Andere bouwwerken mogen ook buiten de bouwvlakken worden opgericht.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m². Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
- er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
- er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
- er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
- het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
- de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Karakteristieke bebouwing
De bestaande boerderij is een overblijfsel van het agrarische verleden van de plek. Het gebouw is vanwege (hoge) plaatsing, hoofdvorm en verschijningsvorm van belang voor de herkenbaarheid van de geschiedenis en de identiteit van de plek. Deze kwaliteiten zijn uitgangspunt geweest voor het functieveranderingsplan.
De bestaande boerderij is beeldbepalend voor het nieuwe erf. Als belangrijkste gebouw van het "vernieuwde boerenerf" is de bestaande boerderij zowel drager van de nieuwe identiteit als verankering aan de historie van de plek. Handhaving van de uitstraling van het pand is het uitgangspunt. Met de aanduiding 'karakteristiek' worden de hoofdvorm (en huidige inhoud), situering en oriëntatie van het gebouw beschermd.
Daarnaast staat binnen een ander bouwvlak op de verbeelding een tweede aanduiding 'karakteristiek'. Hier staat een oude - gesloten- vierroedige hooiberg met aan één kant een aanbouw. Dit betreft qua situering op het erf en qua vormgeving een karakteristiek gebouw dat door initiatiefnemers gerestaureerd zal worden. De bouwkundige staat is zeer slecht. De hooiberg zal op dezelfde plek met gebruik van zoveel mogelijk authentieke materialen worden herbouwd. De aanbouw zal gesloopt worden.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. De bouw van een tweede woning (en de nieuwe bijgebouwen) op het erf is namelijk alleen toegestaan als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, restauratie van de hooiberg, aanleg van beplanting, moeras en poel en gebruik van passende verharding en afrastering. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke cultuurhistorische en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van een tweede woning met de nieuwe bijgebouwen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
6.4.2 Afwijking
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg
In artikel 3.1.1, lid schrijft het Bro voor dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn. In dezelfde artikelen van het Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Inmiddels heeft het Ministerie I&M bericht over de wijzigingen in de wijze van het overleg over gemeentelijke plannen tussen gemeenten en het Rijk.
Op 1 januari 2012 is de VROM-inspectie samengevoegd met de Inspectie Verkeer en Waterstaat tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over voorontwerp gemeentelijke ruimtelijke plannen, waarbij geen sprake is van rijksbelang. Plannen hoeven niet voor vooroverleg te worden opgestuurd en tevens hoeven publicaties van ontwerp- en vastgestelde plannen niet meer te worden opgestuurd. In dit geval is geen sprake van rijksbelang, vooroverleg en in kennisstelling van terinzagelegging blijven achterwege.
De provincie Gelderland wenst alleen betrokken te worden bij ruimtelijke plannen waarbij sprake is van provinciaal belang. Van provinciaal belang is hier geen sprake, zodoende heeft geen vooroverleg plaatsgevonden. De provincie zal wel in kennis gesteld worden van de terinzagelegging van dit plan aangezien het om een bestemmingsplan in het kader van functieverandering gaat.
Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3 Voor zogenaamde postzegelplannen, waar hier sprake van is, wordt nader vooroverleg niet noodzakelijk geacht en is een digitale watertoets voldoende.
7.2 Inspraak
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Functieveranderingsplan "Boerderij De Pol" D.d. Oktober 2013
Bijlage 2 Functieveranderingsplan "Boerderij De Pol" d.d. oktober 2013
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Quick-scan Natuurtoets
Bijlage 2 Quick-scan Natuurtoets
Bijlage 3 Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Bijlage 3 Archeologisch onderzoek