Holthoevensestraat 5, Wilp
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 05-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Holthoevensestraat 5, Wilp met identificatienummer NL.IMRO.0285.20242- VS00 van de gemeente Voorst.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20219-VS00 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden bedrijf
het door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan-huis-verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.
1.6 aan-huis-verbonden beroep
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 agrarisch natuurbeheer
agrarisch beheer met inachtneming van het behouden van natuur- en landschapswaarden, zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke.
1.8 archeologisch deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 ander bouwwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.12 bed & breakfast
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.14 begane grondvloer
de constructieve vloer, met een maximum van 15 cm dikte, waarbij isolatie niet meegerekend wordt.
1.15 bestaand
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 bijgebouw
al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond.
1.25 cultuurhistorische waarden
de waarden die een gebied ontleent aan zijn door vroegere cultuur-, bodembewerkings- of levenspatronen ontstane verschijningsvorm of eigenschappen, of in of op de bodem voorkomende overblijfselen van die patronen.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door ligging en/of in architectonisch en/of constructief opzicht dan wel gelet op de functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.28 landschappelijke waarde
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.29 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.30 nevenfunctie
een functie die in ruimtelijk, functioneel en/of inkomensverwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.
1.31 normaal onderhoud of gebruik
het onderhoud of gebruik dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
1.32 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.33 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.34 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig/constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.35 peil
- a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
1.36 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.37 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen en bestemmingsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de overstekenende delen niet meer dan 0,7 m bedraagt.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In geval van een lessenaarsdak of een afgeknot zadeldak is dit de hoogte van de goot aan de laagste zijde van het dak.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens het Bouwbesluit.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
ENKELBESTEMMINGEN
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden;
- b. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden;
- c. agrarisch natuurbeheer;
- d. hobbymatig agrarisch gebruik;
- e. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
- f. voorzieningen ten behoeve van ontsluiting van aan deze bestemming grenzende gronden;
- g. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van het wonen;
- c. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de in bijlage 2 bij de regels opgenomen '' bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 100 m2 aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
- 2. buitenopslag niet is toegestaan;
- 3. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
- 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- d. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- e. hobbymatig agrarisch medegebruik;
- f. openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeren.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 4.2.1 onder a en worden toegestaan dat gebouwen deels buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing;
- b. de afwijking niet leidt tot een groter oppervlak van het gebouw of de gebouwen, dan maximaal mogelijk zou zijn als geheel binnen het bouwvlak gebouwd zou worden;
- c. de regels als genoemd in 4.2.1 onder b en c zijn van toepassing.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 om aan huis verbonden bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie, zoals in lid 4.1 onder c;
- b. lid 4.1 om aan huis verbonden bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie, zoals in lid 4.1 onder c genoemd;
- c. lid 4.4.1 indien in plaats van erfinrichtings- of landschapsmaatregelen uit Bijlage 1 andere erfinrichtings- of landschapsmaatregelen worden getroffen, die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 1 genoemde erfinrichtings- en landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke en/of natuurwaarden kunnen aan deze afwijking voorwaarden worden verbonden;
- d. lid 4.4.1 ten behoeve van uitstel van de termijn, waarbij het bevoegd gezag voorwaarden kan stellen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een lage of een onbekende archeologische verwachting.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de eisen van het bevoegd gezag, heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
- c. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Paardenbak
Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.
7.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
Voor een (deel van een) bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
7.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van woningen;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m3 bedraagt;
- c. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 100 m2 van de bestaande bijgebouwen in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de mantelzorg;
- 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- 3. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- 4. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de bijgebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
- d. De onder a, b en c bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
3. de sociale veiligheid;
4. de verkeersveiligheid.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
9.2 Staat van bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Holthoevensestraat 5, Wilp.
Bijlagen
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer heeft bij de gemeente Voorst een verzoek gedaan tot sloop en nieuwbouw van alle opstallen op het perceel aan de Holthoevensestraat 5 in Wilp. De beoogde nieuwbouw van de opstallen vindt op andere locatie op het perceel plaats. Het perceel ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied (en Buitengebied, eerste herziening) en heeft daarin de bestemming Wonen. Daarnaast kent het perceel de bestemming Agrarisch (zonder bouwmogelijkheden), dubbelbestemmingen Waarde - Landschap, Waarde - Archeologie - 6 en ligt in een gebied dat is aangeduid als reconstructiewetzone - verwevingsgebied.
Het perceel is gelegen in een landelijk gebied. Momenteel staan op dit perceel, naast de huidige woonboerderij, een voormalig varkensschuur, een werktuigenloods en een aantal kleinere schuurtjes. Binnen het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de woning en opstallen buiten het bouwvlak te realiseren. Om het plan te kunnen realiseren is dan ook een nieuw bestemmingsplan nodig.
1.2 Het Plangebied
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Twello, aan de Holthoevensestraat. In afbeelding 2 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied staat kadastraal geregistreerd als gemeente Voorst, sectie Q, nummers 351, 352 en 353.
Afbeelding 1 - Plangebied in de omgeving (rode cirkel).
Afbeelding 2 - Luchtfoto van het perceel.
1.3 Doel
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een verplaatsing van de woonbestemming op het perceel. Daarbij vindt een kwaliteitsverbetering van het erf en het omliggende landschap plaats.
Hoofdstuk 2 Analyse Plangebied
2.1 Het Landschap En Bebouwde Omgeving
Het plangebied ligt in het broeklandschap. De betekenis van broek is land dat bij een hoge waterstand onderloopt. De broekontginningen liggen in de lage zones van het dekzandgebied. De situering in de lage zones hebben ervoor gezorgd dat de broekgebieden onder invloed hebben gestaan van rivieren of beken waardoor ze vaak vlak en nat zijn. Ze zijn vaak onbebouwd en bestaan vanouds uit drassig grasland. In de directe omgeving van het broekgebied liggen hogere zandgronden met kampontginningen. Het gebied kenmerkt zich door een rationele verkaveling met rechte wegen, sloten en blokvormige kavels.
Door de tijd heen is dit landschap sterk veranderd. In het verleden waren de percelen kleiner en besloten door houtwallen, houtsingels en hagen. Nu is het landschap erg open en veel beplanting langs wegen en kavelgrenzen is verdwenen. De karakteristieke beplanting in het gebied bestaat enerzijds uit elzen, dit zijn één van de weinige boomsoorten die hier goed groeien. Anderzijds zijn de haagsoorten die het goed in deze gebieden doen de meidoorn of veldesdoorn.
Afbeelding 3 - Uitsnede aardkundige kaart.
Uit afbeelding 3 blijkt het perceel voornamelijk in het landschap van de erosiewaaiers te liggen (kleibedekte daluitspoelingsvlakte) en een klein gedeelte als dekzandlandschap (uitgestoven laagte).
Afbeelding 4 - Uitsnede kaart uit 1900 (bron: topotijdreis.nl).
Op de kaart uit 1900 is de Holthoevensestraat duidelijk herkenbaar. Daarnaast komt uit de kaart duidelijk naar voren dat rondom het plangebied veel bebossing voorkwam. Verder blijkt de locatie in het voormalige gebied van de markeorganisatie Aard en Aardebroek te vallen. Een markeorganisatie nam aan het eind van de middeleeuwen de taken van de buurschap over. In de marke hadden de geërfden een stem. Dat wil zeggen de bezitters van een 'volle hoeve', in dit geval de Holthoeve. Het Aarderbroek (of Aerderbrueck) is moerassig, drassig land bij Aarde. Aarde is hierbij beploegde of bebouwde grond, bouwland. In de cultuurhistorische waardenkaart staat de boerderij bekend onder de naam Voorste Land.
Afbeelding 5 - Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Uit de kaart van 1935 blijkt dat er inmiddels veel beplanting is verdwenen. Op het perceel is nog wel een duidelijke bomenrij langs de toegangsweg waar te nemen.
Afbeelding 6 - Uitsnede kaart uit 1935 (bron: topotijdreis.nl)
Het plangebied ligt aan de Holthoevensestraat in Wilp Achterhoek. De Holthoevensestraat is aan de oostelijke uiteinde verbonden met de straat de Leemsteeg. Richting het westen buigt de straat zich af riching het noorden, waarna de straat zich kronkelend verbind met de Rijksstraatweg, ter hoogte van het dorp Teuge. Het gebied wordt gekenmerkt door weilanden en weinig bebouwing. De bebouwing die zich voordoet is over het algemeen agrarisch en modern en is verspreid langs wegen, ook wel de ontginningsassen. De bebouwing aan de Holthoevensestraat concentreert zich met name als clusters langs de weg. De Holthoevensestraat is te kenmerken als een bescheiden weg. Bij het plangebied kent de straat een landelijk karakter met vergezichten en open ruimten tussen de erven. De Holthoevensestraat is aan beide zijden aangeplant met bomen, deze hebben nog maar een beperkte omvang. Ontwikkelingen in het gebied dienen ervoor te zorgen dat de landelijke en agrarische uitstraling behouden blijft.
2.2 Het Erf
Het erf is, evenals de erven in de omgeving, rationeel en pragmatisch ingericht. De gebouwen staan hierbij in de orthogonale richting ten opzichte van de Holthoevensestraat. Het erf ligt als een cluster in een groot open landschap. De bebouwing op het perceel aan de Holthoevensestraat 5 bestaat uit een woning met het voormalige agrarische deel, paardenstal, varkensschuur en een tweetal schuren. Het totale oppervlakte van de aanwezige bijgebouwen bedraagt 400 m2.
Het erf kent allerlei voormalige agrarische functies, waarbij de opstallen in een erbarmelijk staat verkeren. De huidige woning vormt samen met de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing een compact geheel. Bij deze agrarische bedrijfsbebouwing staat de nokrichting voornamelijk evenwijdig met de Holthoevensestraat. De nokrichting van de woning en het bakhuis staan haaks op de Holthoevensestraat. De woning en het bakhuis bepalen grotendeels het zicht vanaf de openbare weg.
Afbeelding 7 - Vooraanzicht.
Afbeelding 8 - Erfoverzicht.
De boerderij is eenvoudig van opzet, een zadeldak met donkerrode dakpannen en zonder wolfseinden. De bebouwing heeft een beperkte bouwhoogte (één bouwlaag met kap). De gevel is opgetrokken met een rode baksteen. Het bakhuisje is van eenzelfde opzet, echter met een oranjerode dakpan uitgevoerd. Het erf is ontsloten via één oprit, te typeren als een karrenspoor. De te slopen opstallen hebben geen cultuurhistorische en/of architectonische waarde. Het perceel kent weinig tot geen erfverharding en ook geen siertuin. Rondom de bebouwing komt enkele opgaande beplanting voor. De omliggende grond wordt gebruikt als weide of voor de akkerbouw, dit wordt begrensd met paal en draad.
2.3 Uitgangspunten
Voor het plangebied gelden een aantal uitgangspunten voor de vervanging van (voormalige) boerderijen.
- De boerderijen en/of bijgebouwen zijn geen monument en verkeren in een aantoonbaar slechte bouwkundige staat;
- Er is aandacht voor gevelindeling, materiaal- en kleurgebruik;
- Belang van de (cultuurhistorische) waarde en de ligging van de boerderij, de landschappelijke inbedding, de erfopbouw (indeling volgens principe boerenerf met voor- en achtererf), de compactheid van het erf (geen tuinen in de wei), beplanting op het erf, kleuren en materialen van bebouwing en erfverharding, één ontsluiting vanaf de openbare weg, soorten afrasteringen en hekwerken, geen schuttingen, maar goed de privacy regelen bijv. met gebruik van beplanting of slim geplaatst bijgebouwtje, geen rommel (geen opslag buiten) etc.
Als toetsingskader geldt de notitie ruimtelijke kwaliteit veranderende erven, lijst karakteristieke panden in het buitengebied, de cultuurhistorische waardenkaart, de welstandsnota en het landschapsontwikkelingsplan. Hieruit wordt gekeken naar enerzijds gekeken naar de verankering van het erf in het omliggende landschap, anderzijds de inrichting van het erf. Dit uit zich in het volgende:
Verankering van het erf in het omliggende landschap middels:
- karakteristieke openheid van het landschap behouden met doorzichten;
- behoudt van de agrarische functie met weilanden;
- versterken van de gelaagdheid in beplanting door het toevoegen van één of meerdere solitaire bomen;
- gebruik van streekeigen beplanting/lijn beplantingen in de structuur van dit landschapstype: rechte lijnen, strakke vormen, orthogonale patronen.
Uitgangspunten voor de inrichting van het erf:
- vermindering van het verharde oppervlak;
- gebouwen en beplanting vormen een ensemble;
- de elementen van het erf zijn gegroepeerd in en aan een gemeenschappelijke ruimte;
- het erf heeft één duidelijke hoofdentree;
- het erf is verknoopt met het landschap;
- gebruik van streekeigen beplanting.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
3.2 Rijksbeleid
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.
Ladder duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 9 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die gewaarborgd en verder ontwikkelt dienen te worden. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
De provincie voert een beperkte regie op wonen in het buitengebied. Voor initiatieven geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het betreffende gebied. Een kwaliteitsverbetering houdt daarbij in dat er sprake is van sloop en/of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur ter compensatie voor de nieuwe rode functie. De provincie legt de verantwoordelijkheid volledig bij de regio en vraagt geen apart beleidskader meer om door de provincie vast te stellen. Zij juicht toe dat hierover beleid en afspraken in regionaal verband zijn gemaakt. Bij onderliggend plan is er geen sprake van een 'nieuwe functie' in het buitengebied, het betreft enkele een verplaatsing van de functie. Desondanks wordt het voor de gemeente Voorst geldende regionale beleid 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' als leidraad bij de ontwikkeling gehouden. Hiervoor wordt dan ook verwezen naar paragraaf 3.4Regionaal beleid.
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard, omvang (aantal woningen) en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland
Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Van toepassing op het plangebied is de kaart landschap (buiten GNN, GO en NHW) en Milieu (intrekgebied).
Afbeelding 10 - Uitsnede omgevingsverordening Gelderland.
Het nationale landschap waar de planlocatie in ligt betreft het Nationaal Landschap Veluwe, deelgebied Twello. Hier geldt:
- Grofmaziger dan de Oost-Veluwse gradiënt (deelgebieden 47, 48);
- Amorfe structuur met elementen van rivierenlandschap, dekzandruggen, ruilverkaveling en landgoederen;
- Waardevolle open essen;
- Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en over de rivier met uiterwaarden.
Op voorhand bestaat er vanuit deze thema's geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het gaat om de verplaatsing van een woning met bijgebouwen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling. Het perceel wordt met gebiedseigen soorten aangeplant, passend in het broeklandschap.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In deze visie heeft de regio ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De visie doet geen uitspraken over de voorgenomen verplaatsing van de woning en bijgebouwen.
3.4.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
Bij onderliggend plan wordt het regionaal beleidskader 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' in ogenschouw genomen. Het beleidskader stelt primair als doel een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet (bijvoorbeeld Wonen). Het beleidskader omschrijft welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren.
Onderliggend plan gaat over de verplaatsing van de woonbestemming op het perceel. Er wordt geen nieuwe functie toegevoegd. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de reguliere saneringsregeling die is opgenomen bij de bestemming Wonen in het bestemmingsplan Buitengebied. Deze saneringsregeling luidt dat bij sloop en nieuwbouw, 50% mag worden teruggebouwd (tot een ondergrens van 100 m2). De gehele ontwikkeling is uitgewerkt in een erfinrichtingsplan, het plan omvat een integraal plan voor het totale nieuwe erf en het omliggende landschap.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Het raamwerk van deze visie biedt houvast bij de verdere uitwerking van vraagstukken op het terrein van leefbaarheid en bestemmingsplannen op dorpsniveau en is een van de peilers in de standpuntbepaling in het netwerk Stedendriehoek.
In de RTV is de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van het buitengebied zijn de volgende twee uitgangspunten van belang:
- de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
- waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling.
Het perceel ligt in het Open Middengebied. In dit gebied neemt de ruimtelijke druk toe met als gevolg verrommeling. Dit gebied biedt perspectief voor de grondgebonden landbouw, in de laag gelegen gebieden zijn er kansen voor het vasthouden van water. De openheid van het landschap is een belangrijke kwaliteit van het gebied. Het Open Middengebied biedt mogelijkheden voor het vestigen van woon-, werk- en recreatieve functies in vrijkomende agrarische bebouwing.
In hoofdstuk 4 wordt het onderliggend plan nader beschreven. Het geeft inzicht in hoe het nieuwe erf wordt opgebouwd en hoe het geheel verankerd wordt met het omliggende landschap.
3.5.2 Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven
Het plan is getoetst aan de ervennotitie (Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven, 2009). In deze notitie zijn richtlijnen opgenomen die initiatiefnemers kunnen gebruiken bij het ontwikkelen van mooie plannen voor veranderende erven in het buitengebied van de gemeente Voorst. Het erfinrichtingsplan aan de Holthoevensestraat 5 voldoet aan de uitgangspunten zoals in deze notitie zijn opgenomen.
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Inleiding
De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het mogelijk maken van de verplaatsing van de voormalige boerderij op het perceel Holthoevensestraat 5 in Wilp. De huidige (voormalige agrarische) bebouwing wordt gesloopt, het erf en het omliggende landschap wordt verfraaid. De saneringsregeling zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren. Daarbij vindt een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van het perceel in het landschap plaats.
4.2 Uitgangspunten
Het is de bedoeling om middels functieverandering een bijdrage te leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door sloop van de gebouwen (ontstening) en door middel van landschappelijke inpassing op het perceel en de begrenzing ervan. Uitgangspunten voor het plan zijn gebaseerd op de landschappelijke kwaliteit van het gebied en de bebouwingstypologie van de streek. Deze komen voort uit de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Veranderende Erven:
Erf
Het erf is een ensemble - een geheel - van gebouwen en beplanting, een kleine maar complete 'nederzetting' in het landschap. Verder bestaat het erf uit gebouwde en niet gebouwde elementen. Deze zijn in een verschillende tijd tot stand gekomen, maar vertonen toch een sterke samenhang. De elementen op het erf zijn gegroepeerd in en aan een gemeenschappelijke ruimte. Het erf heeft één duidelijke hoofdentree. Tot slot is het erf verknoopt met het landschap.
Landschap
Als basis voor de landschappelijke inpassing geldt het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe Tot IJssel. Bij de broekontginningen kenmerken de erven zich door de rationele opzet. De gebouwen en beplanting op het erf doen mee met de lijnen in het landschap. De erven zijn over het algemeen aan één of twee zijden voorzien van forse beplanting als windkering en houtwallen (meestal de noord- en westzijde). De voorzijde is naar de weg gekeerd en voorzien van een siertuin. De achterzijde is vaak voorzien van losse bomen of boomgroepen. De bedrijfsgebouwen liggen meestal achter op het erf.
De karakteristieke openheid van dit landschap moet in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt. In het open gebied buiten het erf zoveel mogelijk de functie van weiland handhaven. De overgang tussen erf en landschap kan worden bereikt met lijnbeplantingen met opgaande bomen (zoals populier, els en berk). Op veel plaatsen kunnen ook heggen een versterking van het landschap zijn. De erfbeplanting moet de structuur van het landschapstype volgen: rechte lijnen, strakke vormen en orthogonale patronen.
4.3 Het Ontwerp
Op het perceel vindt sloop en nieuwbouw van de opstallen plaats. De bebouwing op het perceel aan de Holthoevensestraat 5 bestaat uit een woning met het voormalige agrarische deel, paardenstal, varkensschuur en een tweetal schuren. Het totale oppervlakte van de aanwezige bijgebouwen bedraagt 400 m2. Met toepassing van de saneringsregeling, mag er 200 m2 aan bijgebouwen worden teruggebouwd. Voor de woning gelden de reguliere bouwregels voor woningen in het buitengebied.
Afbeelding 11 - Uitsnede erfinrichtingsplan Herontwikkeling Woonerf, Holthoevensestraat 5 te Wilp.
Het ontwerp, zie afbeelding 11, geeft het totaalbeeld voor de locatie na de verplaatsing. Het laat zien waar welke beplanting komt en welke verharding wordt gebruikt. In de volgende paragrafen wordt een nadere toelichting gegeven op het ontwerp.
4.3.1 De bebouwing
Om een sterke samenhang tussen de bebouwing te creëren, wordt het perceel opgebouwd als een traditioneel boerenerf. Het behoud van de eenvoudige uitstraling en het karakter van de boerderij is hierbij een belangrijk speerpunt; een enkelvoudige volume in één laag met zadeldak. Het woonhuis moet naar voren komen als het hoofdelement. Door de toepassing van een dakhelling van 43°, het materiaalgebruik (hout boven de verdiepingskozijnen, geheel houten tussenlid, metselwerk) en het kleurgebruik komt de woning als belangrijkste (agrarisch) element naar voren.
Afbeelding 12 - Ontwerp van de woning.
De plint van de woning bestaat uit een baksteen met de kleur donkergrijs-bruin, het gevelmetselwerk bestaat uit lichtgrijs keimwerk. De kozijnen worden uitgevoerd in gebroken wit, het houtwerk in de ramen en deuren worden antraciet-zwart. Houten geveldelen wordt uitgevoerd in zwart potdeksel.
Afbeelding 13 - Ontwerp bijgebouwen.
4.3.2 Erf, tuin en landschap
Afbeelding 14 - Landschapinrichtingsplan.
De bestaande woning en bijgebouwen liggen aan een gemeenschappelijk erf. Dit geldt ook voor de nieuw te ontwikkelen opstallen. De woning wordt met één toegangsweg ontsloten aan de openbare weg. Deze toegangsweg kan worden afgesloten met een houten hekwerk. Het parkeren van de auto's vindt aan het erf plaats. Het erf wordt uitgevoerd met bestaande klinkers.
Bij de tuin aan de voorzijde (noord- en westzijde) van de woning komt een grindstrook ten behoeve van de regen- of drupopvang van de rieten kap. In het noordoosten van het bouwvlak wordt een hoogstamboomgaard aangeplant met een negental fruitbomen. De boomgaard wordt begrensd met een haag bestaande uit veldesdoorn. In het zuidoosten wordt een vogelbosje aangeplant.
De weilanden zijn vanaf het erf te bereiken, de toegang is afgesloten met een houten hekwerk. Rondom de woning is de ruimte beoogd voor een grasveld, met verschillende plantvakken. Het grasveld wordt afwisselend begrensd met een veldesdoornhaag en een afrastering met paal en draad. Daarnaast wordt een solitaire boom (walnoot) aan de voorzijde van de aangeplant. Tot slot wordt centraal op het gemeenschappelijke erf een solitaire boom (walnoot) aangeplant.
Met de bovenstaande landschappelijke inrichting van het perceel wordt de orthogonale structuur van het landschap benadrukt.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie en water behandeld.
5.2 Milieu-onderzoeken
5.2.1 Bodem
In opdracht van de initiatiefnemer is door het landbouwkundig onderzoek en adviesbureau Terra Agribusiness BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Holthoevensestraat 5 in Wilp (zie Bijlage 1). Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanwijziging die noodzakelijk is voor de sloop en nieuwbouw van de woning en bijbehorende bijgebouwen. Doelstelling is het verkrijgen van een beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie.
In het onderzoek van Terra Agribusiness BV wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die een belemmering vormt bij de bestemmingsplanwijziging. De grond wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen nieuwbouw.
5.2.2 Geluid
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet is bij een bestemmingsplan dan aandacht voor het aspect geluid noodzakelijk. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg of industrieterrein, om deze reden ondervindt de locatie dan ook geen hinder van railverkeer of van het industrieterrein. Daarnaast ligt het plangebied op 115 meter van de Holthoevensestraat. Voor deze straat geldt een maximale snelheid van 60 km/uur.
Gezien de afstand tussen de openbare weg en de ligging van de woning, bestaat er geen akoestisch bezwaar tegen de verplaatsing van de woning en behoeft geen aanvullend akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
5.2.3 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.
Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan maakt de verplaatsing van één woning mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Afbeelding 15 - Uitsnede Atlas Leefomgeving, kaart fijnstof 2015 (pm10).
Afbeelding 16 - Uitsnede Atlas Leefomgeving, kaart fijnstof 2015 (pm2,5).
Uit de afbeelding 15 en 16 blijkt dat de locatie niet is gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden. Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
5.2.4 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Afbeelding 17 - Uitsnede risicokaart Gelderland.
Afbeelding 17 maakt duidelijk dat in de nabijheid van het plangebied een buisleiding (de rode stippellijn) ligt. De afstand vanaf het noordoostelijke punt van het plangebied is meer dan 500 meter. Doorgaans wordt een belemmeringsstrook van 4 meter ten weerszijden van het hart van de buisleiding aangehouden. Zodoende levert zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering op voor onderliggend bestemmingsplan.
5.2.5 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de directe nabijheid van het perceel komen met name agrarische bestemmingen voor en wat verder weg gelegen woonbestemmingen. Conform de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft een agrarische inrichting een richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom. Deze grootste afstand komt voort uit richtlijnen voor geur en geluid.
De afstand met het agrarische bouwvlak aan de Holthoevensestraat 3B en 3C bedraagt in de huidige situatie circa 55 meter. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt deze afstand groter, ongeveer 100 meter. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat de verplaatsing van de woonbestemming aan de Holthoevensestraat 5 geen belemmerende factor vormt voor toekomstige uitbreidingen van de agrarische bedrijfsactiviteiten van het perceel aan de Holthoevensestraat 3B en 3C.
5.2.6 Ecologie
In opdracht van de initiatiefnemer heeft Ecochore Natuurtechniek een quickscan flora en fauna opgesteld voor het perceel aan de Holthoevensestraat 5 in Wilp (zie Bijlage 2). De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed heeft op beschermde Natura 2000-gebieden of deel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk.
Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
Het onderzoek van Ecochore is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek, een veldonderzoek en een toetsing. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat op het gebied van flora, er geen beschermde soorten aanwezig zijn op de planlocatie. Ten aanzien van de huismus en de steenuil is nader onderzoek noodzakelijk, voordat de gebouwen gesloopt kunnen worden. Dit onderzoek dient voor de steenuil bij voorkeur in de periode februari-april en voor de huismus maart-juni te worden uitgevoerd. Door de aanwezigheid van een vaste rustlocatie van de kerkuil zijn voor deze soort aanvullende maatregelen noodzakelijk en - afhankelijk van het type maatregelen - dient mogelijk een ontheffing te worden aangevraagd.
Indien de fysieke werkzaamheden, zoals het slopen van de gebouwen, binnen het broedseizoen worden uitgevoerd (globaal genomen binnen de periode halverwege maart tot en met augustus), kunnen maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat door de werkzaamheden broedende vogels worden verstoord of nesten worden vernield doordat enkele soorten als broedvogel niet zijn uit te sluiten. Dit dient door een ecoloog te worden beoordeeld. Daarnaast dient te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht te worden genomen, die tijdens werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.
Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van beschermde (natuur) gebieden. Hierdoor is met de plannen geen sprake van (significante) aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van gebieden beschermd in het kader van de NB-wet of kernkwaliteiten van de Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Geconcludeerd wordt dat voor de sloopwerkzaamheden een nader onderzoek naar de huismus, steenuil en vleermuizen noodzakelijk is. Onderzoek naar overige soortgroepen is niet nodig. Voor de bouw van de nieuwe woning is geen nader onderzoek noodzakelijk. Het uitvoeren van nader onderzoek, het treffen van eventuele mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een eventuele ontheffing van de Wet natuurbescherming (verklaring van geen bedenkingen bij de provincie) zijn gekoppeld aan de uitvoeringsfase en dienen afgerond te zijn voor de start van de fysieke uitvoering van de sloopwerkzaamheden.
5.2.7 Archeologie
Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen. Vanaf 1 juli 2016 is een deel geregeld in de Erfgoedwet (de Monumentenwet trad uit werking). Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwacht) in 2019 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten. In 2010 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. Uit de beleidskaart blijkt dat het plangebied is geclassificeerd met Archeologische Verwachtingszone 7. Bij deze waarde geldt een onderzoeksverplichting voor een bouwwerk groter dan 2.500 m2, en waarvan de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld.
Afbeelding 18 - Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst.
De verplaatsing van de woning en de opstallen vallen niet onder de uitvoeringsvoorwaarde, zodoende is er geen inventariserend archeologisch onderzoek nodig.
5.3 Water
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.
De toets is op 11 juli 2017 uitgevoerd (zie Bijlage 3). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Een belangrijk principe dat het waterschap hanteert is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Daarnaast adviseert het waterschap om grondwateroverlast te voorkomen door boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te ontwerpen. Ten slotte benadrukt het waterschap de verontreiniging van afstromend hemelwater te voorkomen door middel van hun beslisboom (toegepaste (bouw)materialen).
5.4 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. De kosten van dit bestemmingsplan en de uitvoering hiervan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is tussen de gemeente en initiatiefnemer een overeenkomst gesloten.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
6.2 Planregels
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Agrarisch met waarden - Landschap;
- Wonen.
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
- Waarde - Archeologie - 6
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
6.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3 Bestemmingen
6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Deze gronden zullen na de uitvoering van de landschappelijke maatregelen zoals genoemd in het erfinrichtingsplan, landschappelijke en ecologische waarden hebben. De bestemmingsregeling is er op gericht om deze nieuwe waarden mogelijk te maken en in de toekomst te handhaven en eventueel te versterken. Binnen deze bestemming wordt geen bouwvlak opgenomen (dit is toegestaan bij de bestemming Wonen). Andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen tot een hoogte van maximaal 1,50 m. Voor het handhaven is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden opgenomen.
6.3.2 Wonen
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woningen en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Binnen het bouwvlak van de bijgebouwen is bepaald dat het aantal wooneenheden nul mag bedragen, waardoor op die locatie uitsluitend een bijgebouw opgericht kan worden. Zowel voor de bestaande bedrijfswoning als de boerderij is een maximale goot- en nokhoogte opgenomen via een aanduiding op de verbeelding. Ook voor het bijgebouw is een toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. Andere bouwwerken kunnen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan huis verbonden beroep en bedrijf
Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
- buitenopslag is niet toegestaan;
- er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
- er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
- er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
- het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
- de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 2 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed & breakfast
De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.
Voorwaardelijke verplichting
In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenaamde voorwaardelijke verplichting. De nieuwbouw van de woning en de bijgebouwen op een andere plek is namelijk alleen toegestaan als de huidige woning en bijgebouwen worden gesloopt en er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls tegenover staat in de vorm van goede architectuur van nieuwe gebouwen, aanleg van beplanting en het gebruik van passende verharding en afrastering. De sloopwerkzaamheden moeten binnen één jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden aangevangen. Dit wordt te zijner tijd als voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning. De kwaliteitsimpuls komt ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de bouw van het woongebouw met bijgebouwen, de sloop van de huidige opstallen en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
6.4.2 Afwijking
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van het deels buiten het bouwvlak kunnen bouwen van gebouwen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke en cultuurhistorische inpassing;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet zijn genoemd in de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van het treffen van andere erfinrichtings- of landschapsmaatregelen te treffen, mits deze voorzien de bijlage 1 bij de regels in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in genoemde erfinrichtings- en landschapsmaatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke waarden kunnen aan deze afwijking voorwaarden worden verbonden
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van uitstel van de termijn waarbinnen de landschaps- en inrichtingsmaatregelen moeten zijn gerealiseerd. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals het stellen van een nadere termijn;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen, omdat anders sprake is van een wijzigingsbevoegdheid vanwege een te grote impact op de omgeving;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De eerste om - onder voorwaarden - overschrijding van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken. De tweede om de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te kunnen wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Overleg
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Tevens is het voorliggende plan niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.
7.2 Zienswijzen
Met ingang van 19 september 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan Holthoevensestraat 5, Wilp gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode was het voor een ieder mogelijk een zienswijze in te dienen en daarmee te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Tijdens deze periode zijn er geenzienswijzen ingediend.