KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Leiding - Hoogspanning
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 5
Artikel 12 Waarde - Ecologie - Gelders Natuurnetwerk
Artikel 13 Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Functieveranderingsplan En Beeldkwaliteitsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Doel
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Huidige Situatie
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie Plangebied
3.1 Inrichtingsplan
3.2 Gronden Aan De Wetering
3.3 Huidige Erf
3.4 Nieuwe Woonplek
3.5 Nieuwe Woning
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Regionaal Beleid
4.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Milieuonderzoeken
5.3 Ecologie
5.4 Archeologie
5.5 Verkeer En Parkeren
5.6 Water
5.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Planregels
6.3 Bestemmingen
6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Uitkomsten Vooroverleg Artikel 3.3.1 Bro
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek

Middendijk 69, Nijbroek

Bestemmingsplan - Gemeente Voorst

Vastgesteld op 04-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Middendijk 69, Nijbroek met identificatienummer NL.IMRO.0285.20347-VS00 van de gemeente Voorst.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.20300-VS00 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf

het door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan-huis-verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 agrarisch natuurbeheer

agrarisch beheer met inachtneming van het behouden van natuur- en landschapswaarden, zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke.

1.8 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijk deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 ander bouwwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde. Overkappingen worden ook aangemerkt als andere bouwwerken.

1.12 bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.14 begane grondvloer

de constructieve vloer, met een maximum van 15 cm dikte, waarbij isolatie niet meegerekend wordt.

1.15 bestaand

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 bijgebouw

al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond.

1.25 cultuurhistorische waarden

de waarden die een gebied ontleent aan zijn door vroegere cultuur-, bodembewerkings- of levenspatronen ontstane verschijningsvorm of eigenschappen, of in of op de bodem voorkomende overblijfselen van die patronen.

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 landschappelijke waarde

de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.28 mantelzorg

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.29 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.30 normaal onderhoud of gebruik

het onderhoud of gebruik dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

1.31 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.32 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 overkapping

Een bouwwerk met maximaal 2 wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan.

1.34 paardenbak

niet-overdekte rijbaan voorzien van al dan niet natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden.

1.35 peil

  1. a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

1.36 recreatie

activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.

1.37 recreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.38 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten

de standaard Bijlage 1 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.39 wonen;

het bewonen van een woning, door niet meer dan één huishouden.

1.40 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.41 wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen en bestemmingsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de overstekenende delen niet meer dan 0,7 m bedraagt.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In geval van een lessenaarsdak of een afgeknot zadeldak is dit de hoogte van de goot aan de laagste zijde van het dak.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf nader te onderscheiden in:
    1. 1. grondgebonden veehouderij;
  2. b. akkerbouw en vollegrondstuinbouw;
  3. c. het behoud, het herstel en/of de versterking van de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden zoals die tot uitdrukking komen in de aanleg van weg-, erf- en kavelbeplantingen, kleine bosjes, hoogstam fruitboomgaarden en natte natuur;

alsmede voor:

  1. d. aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m² aan bebouwing mag worden gebruikt;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
    3. 3. de opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  2. e. bed & breakfast, uitsluitend in een bedrijfswoning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  3. f. nevenfuncties op het gebied van dagrecreatie, verkoop van lokaal geproduceerde producten, dienstverlening, maatschappelijke functies, horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten en duurzame energiewinning met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en binnen het bouwvlak;
    4. 4. buitenopslag niet is toegestaan;
    5. 5. per bouwvlak ten hoogste 3 trekkershutten zijn toegestaan;
  4. g. recreatief medegebruik;
  5. h. ondergeschikt agrarisch natuurbeheer;
  6. i. hobbymatig agrarisch gebruik;
  7. j. openbare nutsvoorzieningen;
  8. k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water(berging).

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat het houden van dieren in meer dan 1 bouwlaag niet is toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting;
  2. b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, zoals deze tot stand komen in de hoog opgaande beplanting en het (micro)reliëf;
  3. c. het behoud en/of herstel van de natuurlijke waarden van het bos-ecosysteem;
  4. d. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  5. e. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. onverharde paden ten dienste van de bestemming en aanliggende bestemmingen;
  7. g. openbare nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet gebouwd worden.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. landschapsverzorging in de vorm van houtopstanden;
  2. b. afschermende beplanting;
  3. c. (onverharde) paden ten dienste van de bestemming en aanliggende bestemmingen;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan in de vorm van erf-/terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 m.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, de bescherming en/of het herstel van de aanwezige natuurlijke waarde, zoals deze vooral tot uitdrukking komt in de vegetatie, en de landschappelijke waarde, zoals deze vooral tot uitdrukking komt in het (micro)reliëf;
  2. b. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  4. d. onverharde paden ten dienste van de bestemming en aanliggende bestemmingen;
  5. e. openbare nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet gebouwd worden.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van de gronden als sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein is niet toegestaan;
  3. c. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport is niet toegestaan.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. gebouwen en bouwwerken ten dienste van het wonen;
  3. c. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de in de bijlage bij de regels opgenomen 'Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 50 m2aan bebouwing per bouwperceel mag worden gebruikt;
    2. 2. buitenopslag niet is toegestaan;
    3. 3. opslag van risicovolle onderdelen niet is toegestaan;
    4. 4. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    5. 5. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. 6. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  4. d. bed & breakfast, uitsluitend in een woning en/of bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  5. e. hobbymatig agrarisch medegebruik;
  6. f. openbare nutsvoorzieningen en kabels en leidingen;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, groen, paden, verhardingen, water en parkeren.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover bijgebouwen worden opgericht, nadere eisen stellen aan de situering van het bijgebouw ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van de bebouwing onderling te verzekeren.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.1 om aan huis verbonden bedrijven toe te laten die niet in de Standaard Staat vanBedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie, zoals in lid 7.1 onder c;
  2. b. lid 7.1 om aan huis verbonden bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie, zoals in lid 7.1 onder c genoemd.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanning

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanning'' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding; met de daarbij behorende:

  1. a. masten en (veiligheidsvoorzeiningen)

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebuowen en bouwwerken;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat andere bouwwerken ten behoeve van de transport van elektriciteit mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 70 m;
  3. c. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indiend de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wrodt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
  2. b. vooraf positief schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waarde - Ecologie - Gelders Natuurnetwerk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie - GNN' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden, met dien verstande dat bij ontwikkelingen zoals mogelijk gemaakt in hoofdstuk 2, de waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  2. b. het behoud en de ontwikkeling van de milieucondities, die de voorwaarde vormen voor het voortbestaan van de natuur, de ecologische samenhang, de stilte, de donkerte, de openheid en de rust;
  3. c. het behoud en de ontwikkeling van de ecologische waarden, tot uitdrukking komende in:
    1. 1. de landschappelijke verwevenheid van natuur, bos en landschapselementen met cultuurgronden;
    2. 2. het areaal en kwaliteit van natuur, bos en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarisch natuurbeheer;
    3. 3. de specifieke verbindingsdoelstellingen voor de ecologische verbindingszones.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de onderliggende bestemming van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Ecologie - GNN' wijzigen in de bestemming Natuur indien er sprake is van realisatie van een (gedeelte van) het Gelders Natuurnetwerk, met inachtneming van het volgende:

  1. a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie, als er contractueel is vastgelegd dat gronden worden overgedragen aan een terreinbeherende instantie of als er afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de inspanningsverplichting en vergoedingen die in een concept notariële akte zijn vastgelegd;
  2. b. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.

Artikel 13 Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie - GO' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. het behoud en de ontwikkeling van samenhang tussen de natuurgebieden en de zonering van overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies;
  2. b. het behoud en de ontwikkeling van de milieucondities, die de voorwaarde vormen voor het voortbestaan van de natuur, de ecologische samenhang, de stilte, de donkerte, de openheid en de rust;
  3. c. de ontwikkeling van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met meer stedelijke functies;
  4. d. de bescherming van bos.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Herbouw woningen

Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van bestaande funderingen waarbij het vervangen van de bestaande funderingen is toegestaan.

15.2 Paardenbak

Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.

15.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de onderkant van het ondergrondse bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil.

15.4 Voorrang afwijkende maatvoering beeldkwaliteitsplan

voor een (deel van een) bouwwerk, dat gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de in Hoofdstuk 2 opgenomen bouwregels inzake afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van Bijlage 2 Functieveranderingsplan enbeeldkwaliteitsplan, geldt dat de maten uit het bestemmingsplan leidend zijn.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

16.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. bewoning van gastenverblijven is niet toegestaan;
  2. b. het gebruik van bijgebouwen als woonruimte is niet toegestaan;
  3. c. het gebruik van de gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud, is niet toegestaan;
  4. d. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model)vliegsport is niet toegestaan.

16.2 Voorwaardelijke verplichting - Parkeerbehoefte

  1. a. Gronden en bouwwerken overeenkomstig de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsomschrijvingen mogen uitsluitend gebruikt worden, wanneer is aangetoond dat op eigen terrein in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
  2. b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid indien op een andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

16.3 Voorwaardelijke verplichting - Landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling

  1. a. Gronden en bouwwerken overeenkomstig de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsomschrijvingen mogen uitsluitend gebruikt worden, onder de voorwaarde dat binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan van deze regels.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m3 bedraagt;
  3. c. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 100 m² van de toegestane bijgebouwen in gebruik mag worden genomen ten behoeve van de mantelzorg;
    2. 2. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
    3. 3. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
    4. 4. aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  4. d. De onder a, b en c bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de verkeersveiligheid.

17.2 Afwijkingsregels voor de plaatsing van zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 om een grondopstelling van zonnepanelen toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. plaatsing op bestaande gebouwen en/of andere bouwwerken is niet mogelijk;
  2. b. de grondopstelling van zonnepanelen vindt plaats binnen het bouwvlak en leidt niet tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat plaatsing buiten het bouwvlak is toegestaan indien plaatsing binnen het bouwvlak niet mogelijk is en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden;
  4. d. de oppervlakte aan zonnepanelen per woning (niet zijnde bedrijfswoningen) bedraagt ten hoogste 20 m2 en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,50 m;
  5. e. de oppervlakte aan zonnepanelen voor bedrijven en organisaties bedraagt ten hoogste 100 m2 en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,50 m;
  6. f. in afwijking van het bepaalde onder d en e bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 1,80 m indien dit leidt tot een efficiënter gebruik en een betere landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische inpasbaarheid.

17.3 Afwijkingsregels landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.3:

  1. a. indien in plaats van de erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan Bijlage 2Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan van deze regels, andere erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen worden getroffen, die voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de waarden waarvoor de in Bijlage 2 Functieveranderingsplan enbeeldkwaliteitsplan genoemde maatregelen zijn bepaald. Ten behoeve van de bescherming van landschappelijke en/of natuurwaarden kunnen aan deze afwijking voorschriften worden verbonden;
  2. b. ten behoeve van uitstel van de termijn waarbij het bevoegd gezag voorwaarden kan stellen.

Artikel 18 Overige Regels

18.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Middendijk 69, Nijbroek.

Bijlagen

Bijlage 1 Standaard Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Functieveranderingsplan En Beeldkwaliteitsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer van dit plan exploiteert aan de Middendijk 69 in Nijbroek een agrarisch bedrijf waarbij kalveren en vleeskoeien worden gehouden. Hij heeft het plan om zijn erf en gronden opnieuw in te richten. De herinrichting bestaat uit de aanleg van 2 hectare natte natuur aansluitend aan de Nijbroekse wetering; verbetering van de landschappelijke inpassing van het bestaande erf met o.a. 1 hectare bos en een boomgaard en de ontwikkeling van een nieuw erf met één woning.

De gemeente verleent medewerking aan de ontwikkeling van dit initiatief, omdat het plan maatschappelijke meerwaarde oplevert op het gebied van landschapsversterking, cultuurhistorie, biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaatadaptatie.

Het initiatief is onderdeel van de pilot Rood voor Groen waarmee gedurende twee jaar een aantal pilots worden gedraaid in het buitengebied, voortbouwend op het bestaande Rood voor Rood-beleid (ofwel functieveranderingsbeleid). Met het Rood voor Groen-beleid is het mogelijk ‘groenblauwe’ maatschappelijke doelen te realiseren in ruil voor nieuwe ‘rode’ ontwikkelingen.

Bovengenoemde ontwikkeling past echter niet binnen het geldende bestemmingsplan. Een nieuw bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk. Hier wordt met voorliggende plan in voorzien.

1.2 Het Plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. Het agrarische erf bevindt zich op ongeveer 800 m ten noorden van de dorpskern Nijbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Plangebied in de omgeving (rode ster)

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - Luchtfoto van het plangebied

1.3 Doel

Doel van onderliggend bestemmingsplan is het ontwikkelen van een juridisch-planologisch kader om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Met deze ontwikkeling wordt bijgedragen aan de gemeentelijke doelstellingen voor het landelijk gebied, waaronder een kwaliteitsverbetering ter plaatse van het bestaande erf en het omliggend landschap.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De gronden van initiatiefnemer liggen in Nijbroek, een polder op de kleiige komgronden van de IJssel. Het drassige land van Nijbroek werd in de 14e eeuw ontgonnen. De Middendijk vormde de belangrijkste as in de middeleeuwse ontginning van de polder. Percelen liggen dwars op deze ontginningsas en hebben een breedte van 60, maar soms ook 30 of 90 meter breed, afhankelijk van de benodigde afwatering. De smalle, lange percelen vormen een typerend slagenlandschap. In de huidige situatie vormen sloten de voornaamste perceelgrenzen, vroeger waren dit vaak ook (struweel)hagen.

De oorspronkelijke ontginningstructuur van polder Nijbroek is nog goed herkenbaar, ook op de gronden van initiatiefnemer. Deze bestaan vandaag de dag uit 9 duidelijk herkenbare slagen; slagen die elk als één geheel van Middendijk tot wetering lopen. Op oude kaarten (zie afbeelding 3) is te zien dat dit niet altijd zo was. De twee slagen waar zich het grootste deel van het huidige erf bevindt, zijn door de jaren heen op verschillende manieren verkaveld. Eind 19e eeuw vormden de twee slagen in de breedte één geheel, oostwest in tweeën gedeeld door een sloot/pad. In de decennia daarna werd het deel bij de wetering in twee slagen verdeeld. Het voorste deel, aan de Middendijk, bleef functioneren als één breder perceel. Ook zuidelijker is te zien dat twee huidige slagen vroeger één slag in het landschap vormden. In de huidige situatie zijn alle dwarssloten dichtgegooid; op brede slagen zijn lengtesloten juist toegevoegd.

De Middeleeuwse ontginning van Nijbroek veranderde het landschap destijds volledig. De moerassige gronden, waarin hier en daar kleine beekjes vanaf de Veluwe richting de IJssel liepen, werden getransformeerd tot vruchtbare landbouwgrond. Toch is het landschap van vóór de ontginning hier en daar nog herkenbaar, ook op de gronden rondom het Hoogehuis.

Wanneer we naar de hoogtekaart van Nijbroek kijken, verraden subtiele hoogteverschillen de loop van oude beekstroompjes door het moerassige land.

Ook over de gronden van initiatiefnemer liep zo’n beekje. Recente bodemmonsters aan de andere kant van de Middendijk, uitgevoerd door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, bevestigen dat dit inderdaad een beekdal was. Dergelijke voormalige beekdalen zijn tot op de dag van vandaag vaak nog de laagste gronden van Nijbroek.

Deze laagtes in het landschap zijn op sommige plekken waarschijnlijk benut voor het graven van weteringen. De weteringen zijn de hoofdwatergangen van polder Nijbroek. Ze spelen een belangrijke rol om water af- en aan te voeren, al sinds de ontginning van de polder. In de jaren ‘50 is de Nijbroekse Wetering opnieuw uitgegraven en op verschillende plekken rechter gemaakt, om de afvoer van water te stimuleren en wateroverlast te voorkomen. Op oude kaarten is te zien dat de oorspronkelijke wetering meer slingerde door het landschap. De gronden van initiatiefnemer grenzen aan de oostelijke oever van de Nijbroekse wetering, ook hier slingerde de wetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0003.png"

afbeelding 3 oude kaarten (Topotijdreis.nl)

Het perceel direct ten zuiden van de boerderij was het laagst liggend en daarmee ook het meest natte deel van de gronden rondom het Hoogehuis. Ook nu is op de hoogtekaart goed te zien dat deze gronden net wat lager liggen. Oude kaarten laten zien dat deze natste gronden in gebruik waren als twijggaarden en (hakhout)bos (afbeelding 4). Deze natte gronden waren minder geschikt voor akkerbouw of als weidegrond, wel waren ze geschikt voor het oogsten van twijgen (voor manden, meubels e.d.) en hout (als brandstof, als bouwmateriaal e.d.). Aanvankelijk liep het bos- en twijgperceel van boerderij tot wetering, later bleef alleen een bosperceel direct achter de boerderij over.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0004.png"

afbeelding 4 oude kaart met grondgebruik (HisGis)

Het Hoogehuis

De hoge plekken in het landschap waren juist geschikt om te wonen; hier werden dan ook vaak de boerderijen gebouwd. Dit geldt ook voor de monumentale boerderij van initiatiefnemer. De boerderij draagt de naam het ‘Hoogehuis’, letterlijk verwijzend naar de hoge ligging in het vanouds moerassige land. Het Hoogehuis dateert uit 1799 en is een variatie op het traditionele hallehuis, dat veel gebouwd werd in de streek. Het Hoogehuis is een krukhuis: een hallehuisboerderij die aan één zijde is uitgebouwd. Er zijn nog maar weinig krukhuizen bewaard gebleven in de streek.

Het Hoogehuis was ooit het centrum van een landgoed van 100 ha met daarin drie boerenbedrijven. In het uitgebouwde gedeelte bevond zich een lanterskamer (landheerkamer), gereserveerd voor de pachtheer of landheer. (bron: Toekomstbeeld Polder Nijbroek) Ook elders in de polder zijn nog prachtige 19e-eeuwse boerderijen te vinden; het waren welvarende jaren voor de boer.

Vanaf 1870 ontstond er echter een landbouwcrisis door goedkopere import van buiten Nederland. De prijs van graan en andere producten stond onder druk. Toch kwam de crisis in de IJsselstreek niet zo hard aan als op andere plekken in het land. Fruit werd redelijk betaald. Waar men eerst vooral boomgaarden voor eigen gebruik had, werden nu grotere bongerds gemaakt, voor de verkoop. Kaarten na 1850 laten deze groei in fruitteelt goed zien. Ook rondom het Hoogehuis zien we grotere boomgaarden ontstaan. Het (jong-) vee graasde onder de fruitbomen, die daarom ruim werden geplant, op 8 tot 10 meter uit elkaar, zo staat in het boek over IJsselhoeven (2006).

Naoorlogse ontwikkelingen in landbouw en landschap

Wanneer in de jaren zestig en zeventig de overheid een rooipremie biedt om de oude boomgaarden op te ruimen, doen veel boeren daaraan mee. De hoogstambongerds worden gerooid, het land wordt grasland, de voorheen gemengde bedrijven specialiseren zich, in lijn met het overheidsbeleid, in melkvee. (bron: Toekomstbeeld Polder Nijbroek) Al snel verschijnen melktanks en ligboxenstallen in het landschap, ook achter het Hoogehuis.

De fruitteelt verdwijnt in deze jaren bijna geheel uit het landschap. Zo ook rondom het Hoogehuis. Alleen direct voor de monumentale boerderij blijven fruitbomen staan, die de afgelopen decennia met liefde verzorgd zijn door de oom van initiatiefnemer. Enkele van deze oude fruitbomen zijn nog bewaard gebleven.

2.2 Huidige Situatie

De gronden in eigendom van initiatiefnemer beslaan enkele slagen, gelegen tussen Middendijk en Nijbroekse Wetering en aan de noordelijke zijde begrensd door de Benedenste Kruisweg. De monumentale boerderij op deze gronden, het ‘Hoogehuis’, is goed zichtbaar vanaf de Middendijk. Een rij oude fruitbomen voor de woning verwijst naar de vroegere bongerd die onderdeel was van het erf. Achter de boerderij liggen diverse schuren. De grootste en meest recente schuur ligt haaks op de slagenrichting. De perceelgrenzen worden gemarkeerd door sloten. Op een enkele boom na zijn verder geen landschappelijke elementen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0005.png"

afbeelding 5 zicht op de boerderij vanaf de Middendijk

Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie Plangebied

Ten behoeve van deze ontwikkeling heeft het bureau Open Kaart in samenwerking met Lindeloof, tuin- en landschapsarchitecten BV een totaalplan gemaakt voor zowel de na te streven beeldkwaliteit van de nieuwe bebouwing als de landschappelijke inrichting. Op de inhoud van dit plan wordt hierna ingegaan. Voor het volledige Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar Bijlage 2Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan bij de regels.

3.1 Inrichtingsplan

De plannen voor de gronden van Middendijk 69 bouwen voort op de karakteristiek van het Nijbroekse polderlandschap en de (cultuurhistorische) kwaliteiten van het Hoogehuis. De ingrepen beogen het landschap elk op eigen wijze te versterken. Naast landschappelijke meerwaarde, wordt met de plannen ook meerwaarde gerealiseerd op het gebied van biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaatadaptatie.

Per planonderdeel wordt nader uitgewerkt welke kwaliteiten worden beoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0006.png"

afbeelding 6 inrichtingsplan

3.2 Gronden Aan De Wetering

Langs de wetering wordt natte natuur ontwikkeld. De aanleg van rabattenbos en vochtig hooiland versterkt de diversiteit van het landschap en verwijst naar de manier waarop de lage en natte gronden vroeger gebruikt werden. Beide vormen, zowel het natte bos als het vochtig hooiland, zullen meedoen in het bergen van water bij piekbuien. Ook wordt de biodiversiteit langs het water verbeterd.

• Natuurvriendelijke oevers

Langs de wetering wordt een natuurvriendelijke oever (NVO) aangelegd. Door een afwisselend schuin of minder schuin talud ontstaat een diversiteit in groei omstandigheden, die de biodiversiteit bevordert. Daar waar meer ruimte is, wordt de NVO breder. De maximale breedte wordt bepaald door de lengte van de giek die gebruikt wordt voor onderhoud (onderhoud vindt plaats vanaf de oevers, niet vanaf het water). Om het dichtgroeien van de oevers met riet te voorkomen, is het van belang dat beide oevers van de wetering in z'n geheel te maaien zijn vanaf de onderhoudspaden aan beide zijden.

Voor het onderhoud van de wetering dient een strook van 5m langs de wetering beschikbaar en toegankelijk te zijn.

• Nat (rabatten)bos

Op twee kavels aansluitend aan de wetering komt een natte bosontwikkeling. De ‘groene massa’ die hierdoor ontstaat, past in de schaal van het polderlandschap. Het natte bos wordt uitgevoerd als rabattenbos, met greppels. De grond uit de greppels wordt gebruikt om de tussenliggende delen te verhogen. Hierop wordt bos aangeplant. Het eindbeeld is een gesloten bos met overschaduwde greppels. De maatvoering en richting is afgeleid van het nog zichtbare rabattenbos Boerdam aan de Vaasenseweg.

• ‘Kraamkamer’ voor de Grote Modderkruiper

Op twee naastliggende kavels wordt een ‘kraamkamer’ voor de beschermde vissoort de Grote Modderkruiper gemaakt, in combinatie met kruidenrijke grasvegetatie of vochtig hooiland. De lange zichtlijnen die zo kenmerkend zijn voor de polder blijven hier, door de keuze voor grasvegetatie, intact. Haaks op de wetering worden ondiepe sloten met flauwe taluds aangelegd. Hierbij wordt zorgvuldig gekeken naar de juiste hellingshoek en oriëntatie t.o.v. de zon.

3.3 Huidige Erf

Het eerste onderdeel van het initiatief is de verbetering van de landschappelijke inpassing van de monumentale boerderij Het Hoogehuis. Het betreft het toevoegen van landschappelijke elementen om de (cultuurhistorische) kwaliteit van het erf rondom de boerderij te versterken en schuren achter de boerderij meer in groen in te bedden.

De kwaliteit van het boerderijerf wordt versterkt door de toevoeging van een boomgaard. Daarnaast worden de schuren beter verankerd in het landschap met de aanplant van een erfbosje en een groter stuk hakhoutbos. Rondom de boerderij is vooral gekozen voor ‘functioneel groen’, zoals dat rondom een boerderij gebruikelijk was. De boomgaard levert fruit; het hakhoutbos leverde vroeger hout voor de kachel, maar ook voor meubels of gereedschap.

3.4 Nieuwe Woonplek

Op het meest zuidelijke perceel van initiatiefnemer wordt ruimte gemaakt voor een nieuw erf, met één woning. Het nieuwe erf dient zorgvuldig te worden verankerd in het bestaande landschap. De inrichting van het erf is daarom gebaseerd op de gebiedskarakteristiek en de traditionele erfinrichting van boerderijerven uit de regio. De kwaliteiten van de bebouwing sluiten eveneens (op eigentijdse wijze) aan bij de lokale boerderijarchitectuur. Omdat het om een - voor boerderijmaten - relatief klein erf gaat, verwijzen erf en bebouwing naar de typologie van een kleinere boerderij.

Het nieuwe erf ligt niet direct aan de Middendijk, maar verderop in het landschap. Het erf is bereikbaar via een toegangspad. Het toegangspad loopt aan de zuidzijde van het perceel, langs de slaggrens.

De aansluiting van toegangspad op Middendijk sluit aan bij de manier waarop (gemetselde) duikers en bruggen op andere plekken langs de Middendijk zijn vormgegeven. Meest voorkomend bij eenvoudige boerenerven is een dam met opgemetselde keermuren.

Vóór de woning -als functionele, informele voortuin- ligt een perceel dat wordt beplant met hoogstamfruitbomen. De diverse hoogstamfruitbomen staan niet strak in een grid, maar in los verband in de wei. Dit geeft de bongerd het karakter van een boomgaard voor eigen gebruik, passend bij een klein erf. Rondom de bongerd wordt een lage haag (maximaal 1,2 m hoog) aangeplant, als perceelbegrenzing. Rondom de woning worden enkele solitaire bomen en sierheesters aangeplant.

De overgang van het erf naar de landbouwgronden aan de westzijde is open. Een nieuwe dwarssloot begrenst het erf; de zichtlijn richting wetering is open.

3.5 Nieuwe Woning

De kwaliteiten van de nieuwe bebouwing sluiten (op eigentijdse wijze) aan bij de lokale boerderijarchitectuur. Omdat het gaat om een - voor boerderijmaten - relatief klein erf met daarop één woning, verwijst de bebouwing naar een typologie passend bij een kleinere boerderij. De bebouwing bestaat uit een woning en één of meerdere bijgebouwen.

De gebouwen op het erf vormen een ensemble. De samenhang van de volumes van het ensemble is beeldbepalend; bijgebouwen dienen in samenhang met de woning ontworpen te worden. De gebouwen vormen een eenheid in vormentaal en materialisatie.

De woning is onderscheidend in schaal en kan indien gewenst rijker zijn in materialisatie en detaillering dan het bijgebouw. Bijgebouwen zijn ondergeschikt in formaat en detaillering; bijgebouwen hebben een meer functioneel karakter en staan aan het achtererf.

Als referentietypologie voor de woning kan zowel het hallehuis als een lokaal voorkomende schuurtypologie worden gebruikt.

De na te streven beeldkwaliteit van de bebouwing, tuin en omliggend erf wordt nadere beschreven in het beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van het totale 'Rood voor Groenplan Middendijk 69 Nijbroek'.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 De Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio´s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Onderliggend plan speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijk ordeningsbeleid op nationaal niveau. Het realiseren van onderhavige ontwikkeling is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid en is daarmee niet in strijd met de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie. Het plan zorgt voor een bijdrage aan de identiteit van het gebied door de impuls voor het landschap en verhoogt de ecologische waarden. Het plan is daarmee in lijn met de Nationale Omgevingsvisie.

4.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van
    Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Dit lokale plan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Bij woningbouwontwikkelingen geldt dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als sprake is van de bouw van meer dan 11 woningen (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 201608869/1/R3).

Voorliggend plan maakt de realisatie van 1 woning mogelijk. Hiermee is sprake van een ontwikkeling die niet kan worden aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere toetsing aan de ladder is dan ook niet noodzakelijk.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderliggend plan past binnen de omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De ontwikkeling draagt bij aan verschillende provinciale ambities, waaronder natuurontwikkeling en waterberging (biodiversiteit, klimaatverandering) en versterking van de schoonheid en historie van het landschap.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023) staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0007.png"

afbeelding 7 uitsnede kaart Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening kent voor het plangebied de volgende aandachtspunten:

Beschermingsregime GO

De Nijbroekse Wetering zelf behoort tot het Gelders Natuurnetwerk (donkergroen); de lichtgroene strook behoort tot de Groene Ontwikkelingszone (GO). In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO worden bij voorkeur geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. De met dit bestemmingsplan voorziene ecologische maatregelen komen juist ten goede aan de kwaliteiten van het gebied. Daarmee past het prima binnen de provinciale doelstellingen.

Intrekgebied

Ook is het plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Daarvan is met dit plan geen sprake.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan heeft geen (onevenredige) gevolgen voor het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening.

Nationaal landschap

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal landschap dat buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone valt. In dit gebied geldt dat een bestemmingsplan in beginsel alleen bestemmingen mogelijk mag maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling waarbij fors wordt geïnvesteerd in natuur- en landschapsontwikkeling, een en ander conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat er hiermee geen sprake is van aan aantasting van het Nationaal landschap, maar juist van een versterking van de landschapswaarden.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met provinciaal beleid.

4.4 Regionaal Beleid

4.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In de Regionale Structuurvisie heeft de regio Stedendriehoek, waar de gemeente Voorst deel van uitmaakt, ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn tot 2030. In deze visie worden doelen en beleidsprincipes voorgesteld op basis van een gedeelde visie op de toekomst. De visie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling.

De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenaamde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied, waaronder Voorst. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Op het gebied van rood voor groenbeleid doet de Regionale Structuurvisie geen uitspraak. Er wordt in dit kader aangesloten op lopend beleid.

4.5 Gemeentelijk Beleid

4.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

Op 18 december 2017 heeft de gemeente Voorst de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV) 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' vastgesteld. Deze Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (treedt naar verwachting in 2022 in werking) opgesteld. Met de Omgevingswet wordt het ruimtelijke beleid dynamischer opgesteld, meer ontwikkelingsgericht. Participatie speelt hierbij een belangrijke rol. De rol van de overheid is aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een grotere rol in het ruimtelijk beleid. Met de nieuwe Omgevingswet krijgen initiatieven vanuit de samenleving waar mogelijk meer ruimte. De taak van de gemeente richt zich voornamelijk op het afwegen van alle belangen.

De RTV 'Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid' heeft een dubbele doelstelling. Enerzijds zijn bij de totstandkoming van de RTV doelen bepaald met de samenleving en hoe deze behaald moeten worden. Aan de andere kant dient de visie ook als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Centraal in het ruimtelijk beleid van de gemeente Voorst staat dan ook onze eigen identiteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten hierbij aansluiten en waar mogelijk versterken. Onder identiteit wordt verstaan: diversiteit en kwaliteit van de landschappen in de gemeente, de bijzondere monumenten en rijke cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in de gemeente. Ook duurzaamheid maakt een onderdeel uit van de identiteit. Het gaat dan om de wens en de noodzaak om de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten toekomst bestendig te maken. Op basis van de identiteit zijn in Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst de volgende thema's geformuleerd:

  • Wonen, leefbaarheid en sociale cohesie;
  • Werken, innovatie en recreatie;
  • Omgeving en landschap;
  • Energie en klimaat.

Een belangrijk uitgangspunt uit de toekomstvisie is dat bij nieuwe ontwikkelingen het landschap de drager is. Dat is bij onderhavig plan aan de orde. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

4.5.2 Beleidsregel Rood voor Groenbeleid gemeente Voorst

Om de kwaliteit van het landelijk gebied op het huidige hoge niveau te houden, heeft de regio stedendriehoek in 2008 functieveranderingsbeleid geformuleerd. Ingezet werd op de sloop van landschapontsierende bebouwing om verpaupering en leegstand tegen te gaan. Door ter compensatie nieuwe functies (zoals wonen) toe te staan wordt de leefbaarheid van het platteland vergroot. Dit beleid vormde jarenlang ook het gemeentelijke toetsingskader.

De kwaliteit van het landelijk gebied staat door de ontwikkelingen in de landbouw, de afname van natuur en landschap, de energietransitie, de woningbouwopgave et cetera onder druk. Daarom hebben wij ervoor gekozen om het functieveranderingsbeleid te actualiseren en in te zetten op landschapsversterking, meer natuurontwikkeling en behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Dit maakt dat voor de term Rood voor Groen is gekozen: wanneer een initiatiefnemer in het buitengebied een ontwikkeling wenst, moet dit in ieder geval leiden tot meer natuur en landschap. De gemeente Voorst wil met dit Rood voor Groen beleid de ruimtelijke kwaliteit bevorderen door aanleg van natuur en/of sloop van landschapontsierende bebouwing.

Samengevat ligt het doel van dit beleid in het behoud en verdere ontwikkeling van de kwaliteit van ons landelijk gebied. Belangrijk daarbij zijn natuur en landschap, het herstel van cultuurhistorische waarden, het optimaliseren van recreatieve routes en hoogwaardige (verblijf)recreatie, innovaties in energie en klimaat, vernieuwing van de agrarische sector en vernieuwende woonvormen die iets toevoegen aan het bestaande aanbod.

Dit initiatief is één van de pilots waarmee het tijdelijke Rood voor Groenbeleid wordt getest. De argumentatie om mee te werken aan dit initiatief is onder meer gelegen bij de meerwaarde die het heeft bij de bredere gebiedsontwikkeling in polder Nijbroek die zijn start heeft gehad met de dorpsvisie en de latere Erfgoed Deal.

4.5.3 Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel (2009)

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Dit om aan te tonen dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.

5.2 Milieuonderzoeken

5.2.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, kosten zijn gemoeid met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft Montferland Milieu B. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie van de nieuwe woning. Hierna wordt kort ingegaan op de belangrijkste onderzoeksconclusies. Voor de volledige onderzoeksrapportages wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze plantoelichting.

Eindconclusie
Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrond- en/ of streefwaarde, wat duidt op enkel lichte (natuurlijke) verontreinigingen. In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Aanvullend onderzoek is dan ook niet nodig.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Bij het opstellen van een bestemmingsplan is dan ook aandacht voor het aspect geluid noodzakelijk. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe geluidsgevoelige functies (wonen) mogelijk.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg of industrieterrein, om deze reden ondervindt de locatie geen hinder van railverkeer of van het bedrijventerrein. Hierna wordt specifiek ingegaan op het onderdeel wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

De nieuwe woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Middendijk die er plaatse een 60 km/uur regiem kent. De verkeersintensiteit op deze weg is echter relatief laag. Gelet hierop en de afstand vanaf het bouwvlak van de woning tot de weg (ca. 160 m) kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de geluidsbelasting als gevolg van de Middendijk voldoet aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Een akoestisch onderzoek voor deze woning wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  1. 1. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  2. 2. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. 3. het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.

Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 1 woning en natuurontwikkeling mogelijk en kan daarmee worden aangemerkt als ontwikkeling die in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De locatie is tevens niet gelegen binnen een gebied waarin de normen van luchtkwaliteit worden overschreden.

Geconcludeerd wordt dat de Wet luchtkwaliteit en het Besluit Nibm geen belemmering vormen voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Hieronder is de ligging van het plangebied en het omliggende gebied weergegeven op de risicokaart. Hieruit blijkt dat er in de omgeving van het plangebied sprake is van een hoogspanningsverbinding. Ook bevindt het plangebied zich, ondanks dat dit niet zichtbaar is op onderstaande afbeelding, binnen een overstromingsrisicogebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0008.png"

Afbeelding 8 - Uitsnede risicokaart

Elektromagnetische straling

In 2005 heeft het toenmalige ministerie van VROM een beleidsadvies met betrekking tot hoogspanningslijnen aan gemeenten, netbeheerder, en provincies uitgebracht. In dat advies wordt aangeraden om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).

De magneetveldzone van een hoogspanningslijn is het gebied links en rechts van een bovengrondse hoogspanningslijn waar het magneetveld gemiddeld over een jaar sterker is dan 0,4 microtesla. Het begrip magneetveldzone wordt alleen gebruikt voor bovengrondse hoogspanningslijnen en niet voor andere onderdelen van het elektriciteitsnetwerk.

Er heerst soms verwarring over wat precies met de breedte van de magneetveldzone wordt bedoeld en met de minimale afstand die geadviseerd wordt tussen de hoogspanningslijn en woningen, scholen in het 'beleidsadvies hoogspanningslijnen'. De breedte van de magneetveldzone is de totale breedte tussen de 0,4 microtesla-grenzen links en rechts van de hoogspanningslijn. De minimale afstand die geadviseerd wordt tussen de hoogspanningslijn en een woning is de helft van deze breedte. Alleen als het magneetveld links en rechts verschillend van sterkte is, kan de minimale afstand aan de linker en rechterkant meer of minder dan de helft van de totale breedte zijn.

De magneetveldzone is over het algemeen breder voor hoogspanningslijnen met een hogere spanning. In de onderstaande tabel zijn de indicatieve magneetveldzones voor verschillende soorten hoogspanningslijnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0009.png"

Afbeelding 9 - De sterkte van het magneetveld en omvang van de magneetveldzone bij verschillende soorten hoogspanningslijnen (kennisplatform.nl)

In voorliggend geval is blijkens afbeelding 12 sprake van een 150 kV Donaumast. De bijbehorende indicatieve magneetveldzone bedraagt circa 55-80 meter. Binnen een straal van 80 meter van de hoogspanningsleidingen wordt er in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe woning toegevoegd.

In het geldende bestemmingsplan is tevens rekening gehouden met de bij deze hoogspanningsverbinding behorende magneetveldzone, middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning'. Ter plaatse gelden beperkingen voor het gebruik en met name de bouwmogelijkheden. Deze dubbelbestemming valt gedeeltelijk over het plangebied heen. Hier is echter geen sprake van bouwactiviteiten. Afhankelijk van de boogde/noodzakelijk werkzaamheden op deze locatie is mogelijk een omgevingsvergunning nodig. De dubbelbestemming vormt echter geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Overstromingsrisicogebied

Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er eens in de 100 jaar overstromingen kunnen plaatsvinden. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc.).

Opgemerkt wordt dat in onderhavig plan rekening is gehouden met de inpassing van voldoende buffermogelijkheden voor water.

Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor het onderliggende bestemmingsplan.

5.2.5 Milieuzonering en Geur

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

In de directe omgeving van de nieuwbouwwoning bevindt zich één milieubelastende functie, namelijk het agrarische bedrijf van initiatiefnemer zelf aan de Middendijk 69.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op de volgende afbeelding is de geurcontour van het agrarische bedrijf aangegeven. De locatie van de nieuwe woning is op verre afstand ten zuiden van deze contour gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0010.png"

afbeelding 10 geurcontour huidige agrarische bedrijf

De conclusie is dan ook dat voor de nieuwbouwwoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht. Omgekeerd wordt het agrarisch bedrijf niet belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van deze ontwikkeling, mede gelet op de nu al aanwezige bestaande woning aan de overzijde van het bedrijf.

5.2.6 Stikstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0011.png"

Afbeelding 11 Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden

Op bovenstaande afbeelding is de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 2,3 km afstand. Het plan betreft een Rood voor Groenplan waarbij ruim 3 ha natuur wordt aangelegd in ruil voor de bouw van een woning. Er is zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase sprake van extra stikstofuitstoot. Echter is er sprake van interne saldering doordat er 3 ha intensief gebruikte agrarische grond wordt omgevormd naar natuur. Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming, vanuit stikstof gezien, geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

Het aspect 'stikstof' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De Wet natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

Ten behoeve van de woningbouwlocatie in dit bestemmingsplan heeft adviesbureau EcoTierra een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksgebied beperkt zich dus tot de bouwlocatie. Voor de locaties aan de Nijbroekse Wetering waar natuur wordt ontwikkeld, betekent dit dat voor de uitvoering een aanvullende ecologisch onderzoek nodig is.

Hierna wordt de belangrijkste conclusie met betrekking tot het onderzoeksgebied weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar de bijlage ecologisch onderzoek bij deze toelichting.

Een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) die aan beide zijden van de Nijbroekse Wetering is gelegen. De Nijbroekse Wetering zelf behoort tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De locatie waar de nieuwe woning is geprojecteerd, ligt op afstand (zie rode omlijning in onderstaande afbeelding). Voor deze gronden gelden geen beperkingen vanuit het GNN en/of GO.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20347-VS00_0012.png"

Afbeelding 12: Ligging locatie woning t.o.v. het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (bron: PDOK).

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied ‘Rijntakken’ is gelegen op circa 2.3 km afstand. Door de onderlinge afstand is er geen rechtstreekse aantasting (door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting (door bijvoorbeeld verdroging) te verwachten op soorten die voor Natura2000-gebieden zijn aangewezen. Verdere toetsing aan Natura2000 (soorten) is niet noodzakelijk.

Flora

Tijdens het veldbezoek zijn er binnen het onderzoeksgebied geen beschermde vaatplanten aangetroffen. De betreffende gronden bestaan volledig uit (zeer recent gemaaid) Engels raaigras. Tijdens het bronnenonderzoek zijn eveneens geen waarnemingen van beschermde soorten aangetroffen.

Vogels

Tijdens het veldbezoek zijn binnen het onderzoeksgebied en in de omgeving enkele vogelsoorten waargenomen, zoals, ekster, blauwe reiger, waterhoen en fazant (roepend). Er zijn geen opstallen of bomen aanwezig binnen het plangebied. Jaarrond beschermde nesten van holtebroeders als sommige uilen, gierzwaluw of huismus zijn derhalve niet aanwezig of te verwachten. Ook zijn er geen horsten van roofvogels of vaste verblijfplaatsen van andere uilen aanwezig.

Het onderzoeksgebied betreft, gezien het karakter, geen belangrijk foerageergebied voor vogels, waaronder roofvogels en uilen en weide- en akkervogels. Uit het bronnenonderzoek is naar voren gekomen dat er in de directe omgeving slechts één waarneming van een weidevogel is gemeld (een grutto, in 2013).

Mogelijk broeden vogelsoorten zonder een jaarrond beschermd nest in de begroeiing (riet) ten oosten van het onderzoeksgebied (langs de waterkant). Om verstoring van eventuele broedgevallen in de begroeiing te voorkomen dienen de verstorende ingrepen buiten het broedseizoen plaats te vinden of te starten (broedseizoen loopt globaal van maart tot en met augustus, afhankelijk van soort en weersomstandigheden). Het gaat erom of een broedgeval wordt verstoord of niet. Indien dit niet mogelijk is, dient er voorafgaande aan de werkzaamheden vastgesteld te zijn dat er geen broedgevallen aanwezig zijn binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. De begroeiing kan ook na de bouw in gebruik blijven door de waargenomen vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Er zijn in het onderzoeksgebied geen exemplaren of voortplantings- en/ of verblijfplaatsen van soorten aangetroffen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Het ontbreekt aan bosschages, struwelen, holen en dergelijke. Verblijfplaatsen van niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren, zoals kleine marterachtigen (wezel, hermelijn en bunzing) worden derhalve niet verwacht in het daadwerkelijke gebied. Geschikt leef- en foerageergebied voor deze soortgroep, zoals de slootkanten vallen buiten het plangebied en blijven onaangetast. Tevens is er geen significant foerageergebied aanwezig, er blijft voldoende foerageergebied in de directe omgeving aanwezig.

Mogelijk komen door de provincie vrijgestelde soorten zoals sommige muizen, haas en konijn voor. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. Wel geldt de zorgplicht.

Vleermuizen

Er zijn binnen de locatie van de nieuwe woning geen opstallen of bomen aanwezig. Verblijfplaatsen (en/ of externe werking op verblijfplaatsen) van gebouw- en boombewonende vleermuizen zijn uitgesloten. Er zal waarschijnlijk door vleermuizen gefoerageerd worden bij de watergangen en bomen langs het gebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In onderhavige situatie zal dit niet aan de orde zijn. Er gaat geen significant foerageergebied verloren door de ingreep. Het gebied maakt geen onderdeel uit van een vliegroute. De bomenrij ten oosten van het onderzoeksgebied kan wel onderdeel zijn van een vliegroute. Er zijn geen effecten op deze bomenrij te verwachten door de voorgenomen ingrepen. Er gaan geen significante vliegroutes verloren in het kader van onderhavig project. Tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie dient verstoring van licht op de groene omgeving zoveel mogelijk voorkomen te worden.

Amfibieën, reptielen en vissen

Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het onderzoeksgebied. De aanwezigheid van vissen en voortplantingswater van amfibieën kan derhalve worden uitgesloten. Niet-vrijgestelde soorten worden niet verwacht door het ontbreken van oppervlaktewater en geschikt leefgebied binnen het daadwerkelijke plangebied. Uit informatie van het uitvoerportaal van de NDFF zijn er in de directe omgeving waarnemingen van poelkikker, bastaardkikker en grote modderkruiper gedaan. De watergangen en slootkanten vallen buiten het onderzoeksgebied. Vrijgestelde soorten (algemene soorten met minder specifieke habitateisen) zoals de gewone pad, bruine- en groene kikker en kleine watersalamander kunnen eveneens voorkomen aan de randen van deze watergangen. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Wel is de zorgplicht van toepassing.

Het ontbreekt het plangebied aan broeihopen, takkenrillen, heide, bosschages en dergelijke waardoor de aanwezigheid van reptielen uit te sluiten is. Tevens zijn er in het bronnenonderzoek geen waarnemingen van deze soortgroepen aangetroffen.

Ongewervelden/ overige soorten

Het ontbreken van specifieke habitats zoals heide en (laag)veen, grote rivieren en oude, rottende eiken maakt dat de veelal veeleisende Habitatrichtlijnsoorten en exemplaren van de nationaal beschermde soorten van ongewervelden en overige soorten niet te verwachten zijn. In het bronnenonderzoek zijn deze soorten dan ook niet aangetroffen.

De zorgplicht (art 1.11 Wnb)

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten.

Het aspect 'ecologie' vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan voor wat betreft de bouw van de nieuwe woning.

5.4 Archeologie

In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De nieuwe wet beoogt het cultureel erfgoed te beschermen. Dit betreft alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen wordt omgegaan. Dat betekent dat vooronderzoek moet plaatsvinden;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe de verstoorder betaalt).

De bouwlocatie kent een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 5. Dit betekent dat voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m² en ondieper dan 30 cm beneden het maaiveld, geen archeologisch onderzoek nodig is.

Het aspect 'archeologie vormt hiermee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Verkeer En Parkeren

De Middendijk is een rustige 60 km-weg. Toevoeging van een extra woning met ontsluiting op deze weg heeft weinig gevolgen voor de verkeersveiligheid. Daarnaast wordt geparkeerd op eigen terrein. De aspecten 'verkeer' en 'parkeren' vormen hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.6 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Vanwege de relatie met de door Waterschap Vallei en Veluwe en gemeente Voorst gestarte projecten vanuit de Erfgoed Deal heeft het waterschap direct meegekeken bij de ontwikkeling van dit plan. Daarmee zijn de waterschapsbelangen voldoende gewaarborgd.

5.7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels;

6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch met waarden - Landschap
  • Bos;
  • Groen;
  • Natuur;
  • Wonen.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Leiding - Hoogspanning;
  • Waarde - Archeologie - 2;
  • Waarde - Archeologie - 4;
  • Waarde - Archeologie - 5;
  • Waarde - Ecologie - Gelders Natuurnetwerk;
  • Waarde - Ecologie - Groene Ontwikkelingszone.

Bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

In de bestemmingsregels van dit bestemmingsplan is duidelijk sprake van 'groene' bestemmingen ten behoeve van de inrichting van het landschap, zoals 'Agrarisch met waarden – Landschap, 'Groen' en 'Natuur'. Deze bestemmingen bieden in beginsel, anders dan erf- en terreinafscheidingen, geen bouwmogelijkheden. Hier is juist de realisatie en instandhouding van de erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen conform het in Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan van deze regels opgenomen plan.

Naast de 'groene' bestemmingen zijn is woon-/woningbouwlocatie gekozen voor een afzonderlijke woonbestemming. Op ieder van de toekomstige woonlocaties is zodoende sprake van maatwerk in de van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels.

De inhoud van de gebruiks- en bouwregels zijn per locatie afgestemd op het beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van Bijlage 2 Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels, wijzigingsregels en overige regels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch met waarden - Landschap

Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied inclusief het erf, de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning. Hierbij zijn de momenteel geldende regels overgenomen met uitzondering van de wijzigingsbevoegdheden omdat deze na inwerkingtreding van de Omgevingswet geen status meer hebben.

6.3.2 Bos

De bestemming Bos wordt hoofdzakelijk gebruikt om de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting en het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en bosbouwkundige waarden, te waarborgen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

6.3.3 Groen

De bestemming Groen wordt gebruikt om het structurele groen zoals hagen en singels te bestemmen en publiekrechtelijk te beschermen. Binnen de bestemming zijn alleen terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 1 meter toegestaan.

6.3.4 Natuur

De bestemming Natuur wordt hoofdzakelijk gebruikt voor realisatie, behoud en bescherming van de natuurlijke waarden, zoals opgenomen en uitgewerkt in Bijlage 2 Functieveranderingsplan enbeeldkwaliteitsplan. Op deze gronden mag niet gebouwd worden.

6.3.5 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak

Er is voor de nieuwe woningbouwlocatie aan de Middendijk gekozen voor een systematiek waarbij woning en bijgebouw(en) binnen het daar opgenomen bouwvlak dienen te worden gebouwd. Dat bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak Wonen. Daarnaast is voor woning en bijgebouw(en) een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Hierin ligt ook een koppeling met het beeldkwaliteitsplan waarbij goot- en bouwhoogte nog nader zijn gespecificeerd. Dit beeldkwaliteitsplan gaat voor de bouwregels op dit punt.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemmingen is onder voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  2. b. buitenopslag is niet toegestaan;
  3. c. er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  4. d. er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  5. e. er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  6. f. er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  7. g. het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  8. h. de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in Bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mag afhankelijk per locatie slechts een maximum aantal kamers en slaapplaatsen worden ingezet. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

Voorwaardelijke verplichting

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van zogenaamde voorwaardelijke verplichtingen. Het gebruik van de gronden en (nieuwe) bouwwerken is in strijd met het bestemmingsplan indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit deze verplichtingen. Het gaat om verplichtingen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van voldoende parkeerplaatsen en de erfinrichtings-, landschaps- en natuurontwikkelingsmaatregelen. Deze laatste maatregelen komen ten goede aan de verbetering van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Om deze onderlinge relatie tussen de mogelijkheden voor de bouw van de nieuwe woning en de kwaliteitsimpuls juridisch vast te leggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze is gekoppeld aan de bij de regels gevoegde Bijlage 2Functieveranderingsplan en beeldkwaliteitsplan.

6.3.6 Waarde - Archeologie (2, 4, 5)

Om de archeologische waarden veilig te stellen, gelden er op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2, , Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5 beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover in geval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud, overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.3.7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' geldt voor de gronden waar hoogspanningsmasten en kabels mogen worden geplaatst. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd tenzij het ten behoeve van de hoogspanningsverbinding is. Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en het uitvoeren van verschillende werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig en zal afstemming moeten worden gezocht met de netbeheerder.

6.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn binnen de verschillende woonbestemmingen onder meer afwijkingsmogelijkheden opgenomen ten behoeve van het onder voorwaarden toelaten van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Bijlage 1 Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd.

6.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels werden voorheen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Door de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet (gepland voor 1 januari 2022) verdwijnt dit instrument. Om deze reden is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Uitkomsten Vooroverleg Artikel 3.3.1 Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1. wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Overigens zijn per 1 januari 2012 de voormalige VROM-inspectie en de Inspectie van Verkeer & Waterstaat samengevoegd tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen.

Het landschaps- en natuurontwikkelingsplan is samen met het waterschap tot stand gekomen.

Tennet

In verband met de aanwezigheid van een hoogspanningsleiding binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen.

Het bestemmingsplan is toegestuurd aan Tennet. Tennet heeft hierop een schriftelijke reactie gegeven. Het plan geeft Tennet aanleiding tot het maken van de volgende opmerking. TenneT is van mening dat in het bestemmingsplan onvoldoende rekening is gehouden met de bescherming van de belangen van de hoogspanningsverbinding. De huidige set regels zoals deze is opgenomen in het plan, is volgens Tennet gericht op een ondergrondse hoogspanningsverbinding en biedt daarom niet de juiste bescherming.Tennet verzoekt om de regels over te nemen zoals weergegeven in de schriftelijke reactie op het bestemmingsplan..

In overleg met Tennet is artikel 8 'Leiding - Hoogspanning' van de regels aangepast. Deze aanpassing leidt niet tot enige belemmering voor de uitvoering van het voorliggend plan.

7.2 Inspraak

Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij is belast, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase, als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Hiervan is in dit geval geen sprake. Inspraak is om die reden achterwege gelaten.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met de daarbij behorende stukken vanaf 14 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende die termijn kon iedereen een zienswijze indienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Bijlagen

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek