Bestemmingsplan Dalkweg 8
Bestemmingsplan - gemeente Voorst
Vastgesteld op 16-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Dalkweg 8 van de gemeente Voorst;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0285.3102-VS00 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte, productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert;
1.9 agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;
1.10 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.11 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;
1.12 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;
1.15 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt gevoerd door de bewoners(s) van de woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf
1.17 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.18 bestaand:
1. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
2. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 calamiteit:
een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt
1.29 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten, caravans, keukens, badkamers, landbouwwerktuigen, tuincentra, grove bouwmaterialen, alsmede bouwmarkten;
1.32 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.33 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen en natuurobservatie;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 geluidszoneringsplichtige inrichtingen
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.37 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.39 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.40 landschapswaarden:
de waarden die een gebied ontleent aan zijn visueel waarneembare verschijningsvorm, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.41 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.42 maatvoeringsvlak:
een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
1.43 mantelzorg:
langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;
1.44 openbaar gebied:
de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;
1.45 overige gebouwen:
al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;
1.46 overkapping:
een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;
1.47 paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal en al dan niet voorzien van hekwerk ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
1.48 peil:
- 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddelijjk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein;
1.49 recreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.50 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.51 vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.52 voorgevel:
de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.53 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;
1.54 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.55 zorgwoning:
een woning voor de huisvesting van één of meer personen voor wie in het kader van de algemene dagelijkse levensverrichtingen professionele hulp of begeleiding nodig is van huishoudelijke, sociale, sociaal-medische of medische aard.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de horizontale diepte van een bouwwerk:
de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf nader te onderscheiden in:
- 1. grondgebonden veehouderij;
- 2. akkerbouw;
alsmede voor:
- b. agrarisch natuurbeheer;
- c. hobbymatig agrarisch gebruik;
- d. onverharde paden ten dienste van de bestemming;
- e. extensief recreatief en/of educatief medegebruik.
met daarbijbehorende:
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en/ of bebossing;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- c. het behoud, de bescherming en/ of het herstel van de natuurwetenschappelijke en/ of landschappelijke waarde;
met daarbijbehorende:
- d. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Omgevingsvergunning
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
- b. bij de bestemming behorende andere bouwwerken en voorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, met uitzondering van parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.2.1, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- 1. de goot- en bouwhoogte van andere bouwwerken;
- 2. de afmetingen van andere bouwwerken;
- 3. de oriëntering/situering van andere bouwwerken.
- b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 100 m²;
- 2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
- 3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- c. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 3 kamers per woning mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
- 2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
- d. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" geldt dat ter behoud van de cultuurhistorische waarde de hoofdvorm van de gebouwen moet worden gehandhaafd;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, paden, verhardingen, water en parkeerplaatsen.
6.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen woningen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. woningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- 2. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte maximaal de aangegeven hoogten in meters bedragen;
- 4. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" geldt dat ter behoud van de cultuurhistorische waarde de hoofdvorm van het gehele gebouw moet worden gehandhaafd: de goot- en bouwhoogte en de inhoud van het gebouw ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" bedraagt niet meer dan de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige goot- en bouwhoogte en inhoud van het gebouw;
- b. Op deze gronden mogen overige gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. de goothoogte mag maximaal 3,5 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
- 3. de gezamenlijke oppervlakte van overige gebouwen bedraagt maximaal 260 m2;
- c. Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte mag maximaal 2 m bedragen;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van andere bouwwerken mag maximaal 20 m² bedragen.
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 6.1 voor de vestiging van:
- a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of,
- b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2;
mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 zoals die zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met hoge archeologische verwachting.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek conform IVO-Protocol 1 heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouw niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 6
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met middelmatige archeologische verwachting.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek conform IVO-Protocol 2 heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouw niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 7
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 7' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met lage archeologische verwachting.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport ten aanzien van een inventariserend archeologisch onderzoek conform IVO-Protocol 2 heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouw niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk waarbij graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden plaatsvinden.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Paardenbak
Het bouwen van paardenbakken is niet toegestaan.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Algemene afwijkingen
- a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
- 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van woningen en de oppervlaktemaat van overige gebouwen;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- 3. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
- een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
- aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt;
- b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de verkeersveiligheid.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
14.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op bouwwerken als bedoeld onder a ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek";
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Dalkweg 8.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De familie Van de Hel heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om ter vervanging van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Dalkweg 8 in Klarenbeek een vrijstaande woning te kunnen bouwen. Het agrarische bedrijf is inmiddels beëindigd.
Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" de bestemming "Agrarisch cultuurgebied, agrarisch bedrijf C". Binnen deze bestemming is de bouw van een nieuwe burgerwoning ter vervanging van de agrarische bedrijfsgebouwen niet mogelijk. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingplan worden vastgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1. De locatie ligt ten noorden van de kern Klarenbeek, ten westen van de Hoofdweg. Een luchtfoto van het plangebied is opgenomen in figuur 2. Het perceel staat kadastraal bekend als VOO00, sectie G, perceelnummer 1746.
Figuur 1 - Plangebied in omgeving
Figuur 2 - Luchtfoto, het plangebied is rood omlijnd
1.3 Doel
Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een woning op het perceel Dalkweg 8 in Klarenbeek ter vervanging van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen en het herbestemmen van de voormalige karakteristieke agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning.
Hoofdstuk 2 De Bestaande Situatie
2.1 De Ruimtelijke Structuur
Het plangebied is gelegen aan de Dalkweg 8 in Klarenbeek, ten noorden van de kern Klarenbeek. Het ligt in de overgang van het dorp naar het meer open landschap, het heide- en broekontginningen landschap. De noordzijde wordt begrensd door de Henkenburgweg. Van een agrarische functie op het perceel is geen sprake meer, maar de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn in de huidige situatie nog aanwezig.
Figuur 3 - Luchtfoto bestaande erf
De boerderij ligt in het midden van het erf, aan de weg. Het is een karakteristieke boerderij, gebouwd omstreeks 1937, van het type Hallehuis zonder wolfseind. Sinds de bedrijfsbeëindiging is deze voormalige bedrijfswoning in gebruik als burgerwoning. Het zwaartepunt van het erf ligt nu aan de oostzijde van de boerderij. De kapschuur is naar de oostzijde gericht en de ligboxenstal en de kuilplaten liggen ook aan de oostzijde. Aan de westzijde staat een aantal kleinere schuren. De stallen zijn verouderd maar gezamenlijk is het wel een mooi agrarisch ensemble. Het erf was van oorsprong met één hoofdentree ontsloten, gelegen ten westen van de boerderij. De agrarische functie verlangde een tweede ontsluiting aan de oostzijde, de zogenaamde vuile weg.
Het erf had oorspronkelijk een andere opzet. Op oude foto's is de oude boerderij met deel te zien, aan de westzijde van de huidige boerderij. Het bakhuisje staat nog op het erf, maar is recentelijk ingestort. De boerderij stond met de deel naar de weg.
Op oude kaarten is te zien dat het perceel geheel omzoomd was met kavelgrensbeplanting, die beplanting is nu grotendeels verdwenen. Ten westen van de boerderij staat een aantal karakteristieke bomen. Aan de oostzijde is nauwelijks erfbeplanting.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's, zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt aan bod in hoofdstuk 4, wanneer wordt ingegaan op de verschillende ruimtelijke randvoorwaarden.
3.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte
In deze nota staat het eenvoudiger en sneller tot ontwikkeling en uitvoering brengen van ruimtelijke projecten centraal. Het Rijk houdt sterke bemoeienis met projecten en ontwikkelingen betreffende de ruimtelijke hoofdstructuur. Daarbuiten treedt het Rijk meer terughoudend en selectief op. Wel wordt een zekere te handhaven (ruimtelijke) basiskwaliteit omschreven. De verdere invulling ligt vooral bij provincies, regio's en gemeenten. Het plangebied ligt niet binnen de ruimtelijke hoofdstructuur en is een plan van lokaal belang.
3.3 Provinciaal Beleid
Streekplan Gelderland 2005 & Ruimtelijke Verordening Gelderland
Het provinciaal ruimtelijk beleid voor Gelderland ligt vast in het Streekplan 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. De Wet ruimtelijke ordening geeft de provincie bovendien de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Deze Ruimtelijke Verordening Gelderland is op 15 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld.
De provincie Gelderland kiest in haar beleid voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dit gebeurt door te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: water, landschap (het groenblauwe raamwerk) en de ruimtelijke ontwikkelingen in het rode raamwerk van stedelijke functies en infrastructuur. Gebieden daarbuiten vallen onder het zogenaamde multifunctionele gebied.
In hoofdstuk 2 van de Ruimtelijke Verordening wordt in artikel 2 Verstedelijking bepaald waar nieuwe bebouwing slechts is toegestaan en waar dit tevens mogelijk is onder voorwaarden. Bij het artikel behoort de kaart Verstedelijking. Op deze kaart is het plangebied Dalkweg 8 aangeduid als 'zoekzone wonen en werken Streekplan'. Binnen deze zone is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken toegestaan. De ontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt met onderliggend bestemmingsplan is passend binnen het provinciaal beleidskader.
3.4 Regionaal Beleid
Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
De provincie heedt de regio's kans geboden het beleidskader voor functieverandering op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij eventueel van het streekpan valt af te wijken.
Zodoende hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in het rapport 'Waar de stallen verdwijnen' omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied. Het beleidskader wijkt op enkele punten af van het beleid uit het streekplan. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen in het buitengebied door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies op de plaats van die stallen en schuren. Doordat Gedeputeerde Staten van Gelderland het beleidskader hebben goedgekeurd, treedt dit beleid in de plaats van het generieke streekplanbeleid voor functieverandering.
3.5 Gemeentelijk Beleid
Het regionale beleidskader voor functieverandering biedt in hoofdlijnen het gemeentelijk toetsingskader bij aanvragen om functieverandering. Als uitwerking op het beleidskader heeft de gemeente een rekenmethode voor verevening opgesteld. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. In aanvulling op de rekenmethode is een ervennotitie opgesteld die voor initiatiefnemers bij het opstellen en uitwerken van plannen als leidraad kan dienen.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten flora en fauna, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren, water en milieu behandeld.
4.2 Flora En Fauna
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden beschermde inheemse planten op enige wijze van hun groeiplaats te verwijderen, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. In dat kader heeft Buro Maerlant in samenwerking met Aveco de Bondt in september 2011 een ecologische quickscan uitgevoerd. Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 1 van de toelichting.
Uit het onderzoek blijkt het plangebied potentieel geschikt voor aan agrarische bebouwing gebonden soorten. Het betreft steenmarter, vleermuizen, huismus en steenuil. Sporen van steenmarter en steenuil zijn echter niet aangetroffen. Door de voorgenomen ingrepen kunnen eventueel aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen verdwijnen. In het rapport wordt aanbevolen nader gericht onderzoek uit te voeren naar vleermuizen en de huismus. Aanvullend gericht onderzoek naar steenmarter en steenuil is in principe niet noodzakelijk. In overleg met de betreffende vakgroep binnen de gemeente Voorst is overeengekomen dat vervolgonderzoek niet hoeft worden uitgevoerd. De argumentatie om geen vervolgonderzoek uit te voeren en de mitigerende maatregelen die worden genomen zijn verwoord in bijlage 2 van de toelichting.
4.3 Archeologie
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied. In dat kader heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in september 2011 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (projectnummer 3960_APDG). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 3 van de toelichting.
Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan aan het plangebied een lage archeologische verwachting voor alle perioden toegekend worden. Voor de periode tot en met de Late Middeleeuwen is de lage verwachting gebaseerd op het voorkomen van verspoelde dekzandvlakten. Deze bevinding komt niet overeen met wat op de gemeentelijke verwachtingskaart wordt weergegeven (dekzandrug met esdek, Willemse, 2009). De op deze kaart voorkomende zone met overspoelde dekzandvlakten ten oosten van het plangebied, is blijkbaar groter dan op basis van (gedetailleerde) bodemkaarten (laarpodzol) en het AHN werd verwacht. De hogere ligging van het landschap waarbinnen het plangebied valt, staat dus niet in verband met een dekzandrug, maar met een grondpakket, dat in verband met overstromingsgevaar is opgeworden. Voor de Nieuwe tijd is de lage verwachting gebaseerd op het gegeven dat er tijdens het veldonderzoek geen ondoordringbaar puin is aangetroffen, het oude hoofdgebouw geheel gesloopt is en deze zone deels is verstoord door het uitgraven van een mestkelder. In het plangebied worden dan ook geen (intacte) archeologische resten verwacht.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht.
4.4 Water/ Watertoets
Het plan ligt aan de Dalkweg 8 in Klarenbeek en valt buiten bestaand stedelijk gebied. Het is circa 2,5 ha groot. Het bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Hemelwater zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater (in verbinding staand met het oppervlaktewatersysteem) gecreëerd worden. Ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Door bij de realisatie van het bouwplan geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen, heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Het hemelwater binnen het plangebied zal worden afgevoerd via de 'watertrits' vasthouden-bergen-afvoeren. De initiatiefnemer van het plan dient zorg te dragen voor maatregelen op het eigen perceel om hemelwater te infiltreren in de bodem. Het vuile water wordt via de gemeentelijke drukriolering afgevoerd. Via de drukriolering mag geen hemelwater worden afgevoerd.
Doordat dit plan kleiner dan 10 woningen is, buiten Keurzones valt, het geen HEN-water inclusief beschermingszone betreft, er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaat worden op oppervlaktewater, buiten de zoekgebieden voor waterberging valt, geen landgoed, weg(en), spoorlijn(en), Tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen et cetera betreft, valt het onder de “postzegelplannen” zoals Waterschap Veluwe die vanuit het oogpunt van de watertoets heeft gedefinieerd. Dit betekent dat voor dit plan het “standaard wateradvies” geldt.
Het Waterschap Veluwe wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
4.5 Milieu
4.5.1 Geluid
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer als van railverkeer. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een spoorweg en ondervindt dan ook geen hinder van railverkeer. De spoorlijn Apeldoorn - Klarenbeek ligt op meer dan een kilometer van het plangebied.
Gezien de verkeersintensiteit van de aanliggende weg, bestaat er geen akoestisch bezwaar tegen de bouw van de woning en behoeft geen nader akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
4.5.2 Bodem
In oktober 2011 heeft Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (rapportnummer R-PTW/830 110920). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 4 van de toelichting.
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de bodem zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan PAK bevat. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de betreffende achtergrondwaarde (AW2000-waarde), maar ligt beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte stoffen in verhoogde gehalten aangetoond. In het ondiepe grondwater is een licht verhoogde concentratie aan xylenen gemeten. De aangetoonde concentratie overschrijdt de betreffende streefwaarde, maar ligt beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek.
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in het rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen herontwikkeling.
Asbest
Aveco de Bondt heeft tevens een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbesthoudende materialen in de schuren (rapportnummer R-TST/235). Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 5 van de toelichting. Geconcludeerd kan worden dat in de schuren asbesthoudende materialen aanwezig zijn. Tijdens de sloop van de schuren dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de asbesthoudende materialen. De asbesthoudende materialen dienen voorafgaand aan de sloop te worden verwijderd. In bijlage 1 van het onderzoek zijn de risicoclassificaties vermeld voor de uitvoering van beroepsmatige activiteiten met asbest of asbesthoudende materialen. De wijze van uitvoering van de beroepsmatige activiteiten (saneren) kan van invloed zijn op de vastgestelde risicoklasse. Het asbestverwijderingsbedrijf blijft hierdoor verantwoordelijk voor het juist indelen van de risico’s (het afwijken naar een hogere risicoklasse) van het saneringswerk.
In de ligboxenstal, veldschuur en varkensschuur zijn mestkelders aanwezig. Het is mogelijk dat onder de betonvloer van de mestkelders asbestplaten zijn toegepast als bekisting. Tijdens het vooronderzoek en de visuele inspectie is geen informatie beschikbaar gekomen over de mogelijke aanwezigheid van asbestplaten onder de betonvloer. Om de aanwezigheid en/of afwezigheid van de asbestplaten te kunnen aantonen dient een destructief onderzoek te worden uitgevoerd. Ten behoeve van het slopen is nog wel een type B rapport vereist, drie weken voordat ze gaan slopen. Uiteraard na het verkrijgen van een omgevingsvergunning met slopen.
4.5.3 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met deze wet wordt de wijziging van de Wet Milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe wet en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Er is sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" indien één van de volgende ontwikkelingen zich voordoet:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg of 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: 10.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg; 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
Het bestemmingsplan heeft niet één van deze ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit door de plannen op het landgoed niet “in overwegende mate” zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
4.5.4 Externe veiligheid
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn regels gesteld om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder dit besluit vallen zijn onder meer chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer aan chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden. Op basis van de "Risicokaart provincie Gelderland" blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd zijn die vallen onder het Bevi. Uitvoering van het voorgenomen plan vormt geen extra risico in het kader van externe veiligheid.
De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt. Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Om die reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed. Verder dient voor wat betreft het aspect externe veiligheid bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met buisleidingen (aardgastransport). In of in de omgeving van het plangebied zijn dergelijke buisleidingen echter niet aanwezig.
4.5.5 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.
In de omgeving van het plangebied is één agrarisch bedrijf aanwezig, gelegen aan de Henkenburgweg. Er moet een afstand van 50 meter vanaf het agrarisch bouwperceel worden aangehouden. De nieuw te bouwen woning bevindt zich op ruim 200 meter. Geconcludeerd kan worden dat het gevestigde bedrijf niet belemmerd wordt in de bedrijfsvoering.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Een Nieuw Erf
Uitgangspunt bij functieverandering is het verkleinen van de rode voet, terugbouwen op de bouwkavel en versterken van ruimtelijke kwaliteit en landschap. Op het perceel aan de Dalkweg 8 wordt circa 800 m2 aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Ter vervanging van deze bebouwing worden een vrijstaande woning en twee nieuwe bijgebouwen gebouwd. Tezamen met de bestaande boerderij vormen deze het nieuwe erf. Erven zijn te karakteriseren met een aantal principes. Eén hoofdoprit, gebouwen rondom een gezamenlijk erf, hiërarchie in de gebouwen waarbij altijd één hoofdgebouw is en verbondenheid met het landschap. Deze karakteristieken zijn ook leidend geweest voor het ontwerp van het nieuwe erf aan de Dalkweg 8.
In het ontwerp is en blijft de bestaande boerderij het belangrijkste gebouw op het erf. De nieuwe 'groene' en 'rode' componenten zijn rondom de boerderij gesitueerd zodat deze een centraal punt inneemt op het erf. De centrale positie wordt benadrukt door de oriëntatie van de nieuwe bijgebouwen. Deze zijn georiënteerd op de bestaande c.q. historische lijnen in het landschap in tegenstelling tot de boerderij. In aanvulling daarop is de positionering van de bijgebouwen zo gekozen dat vanuit de belangrijkste woonruimten van de boerderij uitzichten zijn richting het omliggende landschap.
Figuur 4 - nieuwe erfinrichting
5.2 Bebouwing
Ter vervanging van de voormalige agrarische gebouwen worden een vrijstaande woning, een veldschuur en een hooischuur gebouwd. Tezamen met de bestaande boerderij vormt het geheel een nieuw ensemble.
Als concept voor de architectuur van de nieuwe woning is gekozen voor een traditionele schil met eigentijdse ingrepen. De traditionele schil is een afgeleide van de bestaande boerderij. Het ritme en de maatvoering van ramen en deuren in de bestaande gevel is doorvertaald naar het ontwerp van de nieuwe gevels. De 'deuren' worden modern uitgevoerd, een combinatie van glas met donker, zwart, stucwerk, zie ook figuur 5. Door de donkere uitvoering van het stucwerk, vormt het samen met het glas een donker gat in de gevel. De zesvlaksramen worden uitgevoerd in staal.
De oostgevel is gericht op het erf en is voorzien van twee 'deuren'. In het midden bevinden zich twee houten deuren die refereren aan de deuren in de achtergevel van de bestaande boerderij. Eén van deze deuren is functioneel en biedt toegang tot de bijkeuken. Het bovenraam refereert aan het hooiluik uit de bestaande gevel van de boerderij en is voorzien van functionele luiken.
In de zuidgevel wordt het thema van 'ramen-deuren' doorgezet. De zuidgevel is voorzien van een glazenpui, gelegen achter zwarte houten schuifluiken. Aan weerszijden van de pui bestaat de gevel uit zwart hout. Door middel van een geraffineerde detaillering gaat de voordeur op in de houten gevel. het zijlicht van de voordeur wordt 'dichtgezet' met zwarte houten lamellen.
De noordgevel is gericht op het landschap en is voorzien van een grote schuifpui. Het landschap is zodoende ook vanuit het huis goed te beleven. Vanuit de woonkamer kijkt men door de hoogstamboomgaard het landschap in. De glazen pui ligt hier een meter terug ten opzichte van de buitengevel. Het accentueert de moderne ingreep, dit wordt versterkt door de afwerking met licht stucwerk. Door de inspring ontstaat een overdekte buitenruimte die, wanneer gewenst, extra beschutting biedt.
De westgevel is eveneens gericht op het landschap. De gevel heeft op de begane grond één groot raam met aan weerszijden functionele zwarte houten luiken. Op de verdieping bevindt zich een terugliggende glazen pui, waardoor een inpandig balkon ontstaat. De gevel wordt dichtgezet met zwarte houten lamellen. Binnen deze lamellen bevindt zich een uitsparing, deze heeft dezelfde maatvoering als het 'hooiluik' in de oostgevel.
Figuur 5 - Oost- en zuidgevel
Naast de nieuwe woning wordt een nieuwe veldschuur gebouwd, deze is deels voor de nieuwe woning en deels voor de boerderij. Ten noordoosten van de boerderij wordt een vierroedige hooiberg gebouwd, deze behoort bij de boerderij.
5.3 Landschap
Bij het opstellen van het inrichtingsplan speelt de 4-lagen benadering een belangrijke rol. Uitgaande van een oorspronkelijk boerenerf kunnen vier beplantingslagen worden onderscheiden. Aangezien ieder beplantingselement op het boerenbedrijf een functie kende waren vrijwel altijd vier beplantingslagen op een erf aanwezig. Het zijn met name deze lagen die de uitstraling van het erf bepalen. Daarom is het belangrijk bij een erfinrichting er voor te zorgen dat alle lagen evenwichtig vertegenwoordigd zijn. De vier lagen vervullen naast de esthetische rol ook een belangrijke ecologische rol. Variatie is daarbij van essentieel belang.
Alle beplantingselementen die tezamen de vier lagen vormen dragen bij aan de variatie op het erf.
- 1. variatie in beplantingshoogte (bomen en struiken)
- 2. variatie in beplantingselement (vlak, lijn of punt)
- 3. variatie in dichtheid (gesloten, transparant, open)
Daarnaast is het belangrijk om variatie ook tot uiting te laten komen in:
- 1. variatie in beplantingssoorten eik, beuk, els, es, meidoorn, etc.
- 2. variatie in onderhoud (intensief/extensief)
- 3. variatie in beheer (leeftijd bepaling)
Om de vier beplantingslagen zichtbaar te maken zijn diverse begroeiingsvormen op en rondom het erf toegepast. Het gaat om knip- en scheerhagen (1e laag), struweelhagen (2e laag), hoogstamfruitbomen en vogelbosjes (3e laag) en solitaire bomen (4e laag).
In de bestaande voortuin wordt de coniferenhaag aan de zijkant vervangen door een beukenhaag. Door het aanbrengen van de beukenhaag wordt niet alleen de tuin beter begrensd, maar wordt ook het aanzicht van de boerderij versterkt. Ten oosten van de boerderij wordt een boomgaard aangelegd, deze wordt begrensd door een meidoornhaag en bevindt zich op bloemrijk grasland. Ten noorden van deze boomgaard, ten oosten van de nieuwe hooiberg wordt een vogelbosje aangeplant. Ten noorden van de nieuwe woning wordt eveneens een boomgaard aangeplant, de ondergrond bestaat ook hier uit bloemrijk grasland.
Een nieuwe houtsingel refereert naar de historische situatie waarbij de bij het erf behorende gras- en akkerland nagenoeg omsloten werd door een houtsingel. Omdat het volledig tergubrengen van deze houtsingel gewenste doorzichten naar het omliggende landschap blokkeert en ten oosten deze houtsingel een belemmmering zou vormen voor naastliggend akkerland, is gekozen voor het deels terugbrengen van deze houtsingel aan de noordzijde. De twee solitaire vormen op de oostgrens en de bomenrij ten zuiden langs de Dalkweg marekeren de lijn van de ooorspronkelijke houtsingel. Binnen de kavelgrens wordt het landschap niet beplant, het landschap is altijd open geweest ten behoeve van gras- en akkerland.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van hoe een invulling kan worden gegeven aan de regels, zoals die in het voorgaande hoofdstuk zijn voorgestaan. Er wordt eerst inzicht gegeven in de voorgestane opbouw van de planregels (paragraaf 6.2). Vervolgens wordt specifiek ingegaan op de regels ten aanzien van de in het plan neergelegde bestemmingen (paragraaf 6.3). In paragraaf 6.4 worden de mogelijkheden tot flexibiliteit genoemd en in paragraaf 6.5 komt het strijdig gebruik aan de orde.
6.2 Planregels
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en -zo nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
- Agrarisch
- Bos
- Tuin
- Wonen
Binnen de bestemming Wonen is de bestaande boerderij aangeduid als karakteristiek. De bestaande boerderij aan de Dalkweg 8 maakt onderdeel uit van het stedenbouwkundige landschappelijke concept van een "boerenerf" aan de Dalkweg. Achter deze boerderij wordt een nieuw "boerenerf" gecreëerd met daaraan een nieuwe woning die ontworpen is als "boerenschuur", een nieuwe veldschuur en een nieuwe hooiberg. Er wordt een nieuw ensemble gerealiseerd. De boerderij speelt binnen dat ensemble een grote beeldbepalende rol als belangrijkste gebouw van het "boerenerf". Handhaving van de uitstraling van het pand wordt nagestreefd. Met de aanduiding "karakteristiek" wordt in ieder geval de hoofdvorm (en huidige inhoud) van het gebouw beschermd.
Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel voorkomen waarvan de ene functie de nodige berperkingen met zich mee kan brengen. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het gevak dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
- Waarde - Archeologie - 3;
- Waarde - Archeologie - 4;
- Waarde - Archeologie - 5.
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
6.2.3 Algemene regels
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Algemene bouwregels
In dit bestemmingsplan is als algemene bouwregel opgenomen dat het bouwen van paardenbakken niet is toegestaan. Paardenbakken zijn uitgesloten omdat zij niet passen binnen de opzet en hoge kwaliteitseisen die gelden voor dit bestemmingplan.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.3 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
6.3.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
6.3.2 Afwijking
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
- bestemming 'Wonen': ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op de inhoudsmaat van woningen en de oppervlaktemaat van overige gebouwen ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek";
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
- een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd
De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan hiervan afwijken indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen kosten anderszins is geregeld. Aangaande de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten. Het vaststellen van een exloitatieplan is dan ook niet nodig. Eventuele kosten van planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemers.
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Uitkomsten Vooroverleg Artikel 3.1.1 Bro
In artikel 3.1.1, lid schrijft het Bro voor dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn. In dezelfde artikelen van het Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Inmiddels heeft het Ministerie I&M bericht over de wijzigingen in de wijze van het overleg over gemeentelijke plannen tussen gemeenten en het Rijk.
Op 1 januari 2012 is de VROM-inspectie samengevoegd met de Inspectie Verkeer en Waterstaat tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over voorontwerp gemeentelijke ruimtelijke plannen, waarbij geen sprake is van rijksbelang. Plannen hoeven niet voor vooroverleg te worden opgestuurd en tevens hoeven publicaties van ontwerp- en vastgestelde plannen niet meer te worden opgestuurd. In dit geval is geen sprake van rijksbelang, vooroverleg en in kennisstelling van terinzagelegging blijven achterwege.
De provincie Gelderland wenst alleen betrokken te worden bij ruimtelijke plannen waarbij sprake is van provinciaal belang. Van provinciaal belang is geen sprake, zodoende heeft geen vooroverleg plaatsgevonden. De provincie is wel in kennis gesteld van de terinzagelegging van dit plan aangezien het om een bestemmingsplan in het kader van functieverandering gaat en dit een thema is binnen het Streekplan van de provincie.
Met betrekking tot het vooroverleg met het Waterschap Veluwe wordt verwezen naar paragraaf 4.4. Voor zogenaamde postzegelplannen, waar hier sprake van is, wordt nader vooroverleg niet noodzakelijk geacht.
8.2 Inspraak
Op 4 september 2006 heeft de gemeenteraad besloten dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van de voorbereiding op ruimtelijke procedures waarmee zij belast is, slechts inspraak verleent voorafgaand aan de zienswijzenfase als sprake is van een plan dat een ingrijpende verandering kan hebben op de ruimtelijke structuur van de gemeente Voorst. Gezien de aard en omvang van onderliggend plan is inspraak in dit geval achterwege gelaten.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2011 tot 2 februari 2012 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
8.4 Aanpassingen Ten Opzichte Van Het Ontwerpbestemmingsplan
Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn ambtshalve de volgende wijzigingen aangebracht:
Toelichting
- Hoofdstuk 3 Beleidskader
- In paragraaf 3.3 een tekstuele aanpassing van derde alinea.
- Hoofdstuk 6 Juridische planopzet
- Aan de subparagraaf 6.2.2 toegevoegd:
Binnen de bestemming Wonen is de bestaande boerderij aangeduid als karakteristiek. De bestaande boerderij aan de Dalkweg 8 maakt onderdeel uit van het stedenbouwkundige landschappelijke concept van een "boerenerf" aan de Dalkweg. Achter deze boerderij wordt een nieuw "boerenerf" gecreëerd met daaraan een nieuwe woning die ontworpen is als "boerenschuur", een nieuwe veldschuur en een nieuwe hooiberg. Er wordt een nieuw ensemble gerealiseerd. De boerderij speelt binnen dat ensemble een grote beeldbepalende rol als belangrijkste gebouw van het "boerenerf". Handhaving van de uitstraling van het pand wordt nagestreefd. Met de aanduiding "karakteristiek" wordt in ieder geval de hoofdvorm (en huidige inhoud) van het gebouw beschermd.
- Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak
- Paragraaf 8.1 aangepast naar aanleiding van wijziging werkwijze van het Rijk.
Regels
- Artikel 1 Begrippen:
- Lid 1.34 verwijderd.
- Artikel 3 Agrarisch; artikel 4 Bos:
- Aan 3.3.2; 4.3.2 toegevoegd:
“e. die worden uitgevoerd krachtens het inrichtingsplan “Dalkweg 8” zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels en die werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die voor de uitvoering van dit plan noodzakelijk zijn.”
- Artikel 5 Tuin:
- 5.1, onder b:
“een parkeervoorziening” gewijzigd in “parkeervoorzieningen”.
- Artikel 6 Wonen:
- Artikel 6.2, onder a, onder 4:
“hoofdgebouw” vervangen door “gebouw”.
- Artikel 6.4 “omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk” toegevoegd.
Met deze aanvulling wordt de waarborging van de karakteristieke bebouwing beter verankerd in het bestemmingsplan. Inhoudelijk is aangesloten bij de 'voorbeeldregels karakteristieke bebouwing' van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Bijlage 1 Inrichtingsplan Dalkweg 8
Bijlage 1 Inrichtingsplan Dalkweg 8
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Toets Flora- En Faunawet
Bijlage 1 Toets Flora- en faunawet
Bijlage 2 Aanvulling Flora En Fauna
Bijlage 2 Aanvulling flora en fauna
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek