KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Doel
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie En Toekomstige Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Ruimtelijke Afweging
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Archeologie
4.4 Ecologie
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Waterparagraaf
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 Planregels
5.3 Bestemmingen
5.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak
6.1 Uitkomsten Overleg
6.2 Zienswijzen
Bijlage
Bijlage 1 Watertoets

Rijksstraatweg 50a, Wilp

Bestemmingsplan - gemeente Voorst

Vastgesteld op 05-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Rijksstraatweg 50a, Wilp met identificatienummer NL.IMRO.0285.8116- VS00 van de gemeente Voorst;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of overige gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over opgravingsvergunning beschikt;

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken;

1.12 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, die uitsluitend wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de (bedrijfs)woning en waarbij de bed & breakfast over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen, te weten douche/bad, wc en keuken(blok), beschikt en met dien verstande dat de (bedrijfs)woning in overwegende haar woonfunctie behoudt;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.15 bestaand:

1. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing als aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

2. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 calamiteit:

een (natuur)ramp of een niet-verwachte gebeurtenis, die ernstige schade veroorzaakt

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 dienstverlening:

het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.29 maaiveld:

het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk;

1.30 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.31 maatvoeringsvlak:

een als zodanig aangegeven aanduiding ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak, met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.32 mantelzorg:

langdurige zorg die buiten organisatorisch verband wordt geboden aan een ieder die op fysiek, psychisch en/of verstandelijk vlak hulpbehoevend is, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie;

1.33 openbaar gebied:

de voor een ieder toegankelijke en door overheden beheerde en onderhouden gronden zoals groen, water, verkeer en/of verblijfsgebied;

1.34 overige gebouwen:

al dan niet vrijstaande gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen;

1.35 overkapping:

een bouwwerk met maximaal twee wanden, al dan niet behorend tot de eigen constructie, dat strekt tot beschutting. Onder een overkapping wordt ook een carport of veranda verstaan;

1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een aan huis verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.38 voorgevel:

de op de verbeelding middels de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevel of, de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.39 waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, landschap, natuur en/of ecologie;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (zijdelingse) bouwperceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijdingen van de overstekende delen niet meer dan 0,70 m bedragen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de diepte, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. De bovenzijde van de panlatlijn van het dak wordt als buitenzijde dak aangehouden;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 peil:

    1. 1. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
    2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, uitsluitend op de verdieping;
  2. b. detailhandel;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. kantoren;
  5. e. maatschappelijke voorzieningen;
  6. f. horeca, uitsluitend van categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Horeca-activiteiten';
  7. g. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
    1. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
    3. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  8. h. bed & breakfast, uitsluitend in een woning, met dien verstande dat:
    1. maximaal 3 kamers per bouwperceel mogen worden gebruikt met een maximum van 8 slaapplaatsen;
    2. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  9. i. openbare nutsvoorzieningen;
  10. j. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals groen, tuinen, erven, verhardingen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en water.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. 1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte maximaal de aangegeven hoogten in meters bedragen;
    3. 3. per bouwvlak is één woning met een maximale inhoud van 600 m3 toegestaan.
  2. b. Op deze gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van lichtmasten en kunstobjecten mag maximaal 6 m bedragen;
    3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 m bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen.
  3. c.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Vervangende bouwregel

Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages dan zijn de bestaande afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichting;
  2. b. het gebruik van gebouwen -niet zijnde (bedrijfs)woningen- als (zelfstandige) woning.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijkingen

  1. a. Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
    1. 1. de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 75 m³ bedraagt;
    3. 3. het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, met dien verstande dat:
      • een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
      • aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders;
      • aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden wordt dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg de bewoning is beëindigd, door minimaal één van de drie essentiële woonvoorzieningen te verwijderen, te weten douche/bad, wc of keuken(blok), zodat de gebouwen vanaf dat moment weer overeenkomstig de bestemming (kunnen) worden gebruikt.
  2. b. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de verkeersveiligheid.

7.2 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie
afgeweken worden voor de vestiging van bedrijven:

  1. a. welke niet zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' of;
  2. b. bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie;
    mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 welke zijn genoemd in de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen voor wat betreft de categorie-indeling van bedrijven, indien en voor zover ten gevolge van technische en/of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Verwijzing naar andere wettelijke bepalingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Rijksstraatweg 50a, Wilp.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft een verzoek ingediend voor de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woonfunctie aan de Rijksstraatweg 50A in Wilp. Het gaat om een bedrijfswoning (appartement) boven een detailhandelsbedrijf.

Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan Wilp 2010, waarin het is bestemd als Gemengd - 1. Deze bestemming voorziet in een flexibel gebruik van panden, waarbij combinaties tussen wonen en detailhandel zijn toe te staan. Een bedrijfswoning op de locatie is toegestaan, regulier wonen echter niet. Om dit gebruik toe te staan is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8116-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - Uitsnede bestemmingsplan.

1.2 Het Plangebied

Het perceel is gesitueerd aan de Rijksstraatweg 50A bij de kruising met de Molenallee, centraal in de kern Wilp. De ligging en een luchtfoto van het perceel zijn weergegeven op onderstaande afbeeldingen. De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Wilp, sectie C, nummer 1698.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8116-VS00_0002.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8116-VS00_0003.png"

Afbeelding 2 - Ligging perceel in omgeving. Afbeelding 3 - Luchtfoto plangebied 2017.

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van de omzetting naar een reguliere woning op het perceel aan de Rijksstraatweg 50A in Wilp.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie En Toekomstige Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Cultuurhistorie, cultuurhistorische waarden en elementen

Wilp is het oudste dorp binnen de gemeente Voorst. In 765 wordt al gesproken van een, door Lebuïnus gestichte, kapel. Met de aanleg van de Veluwsche Bandijk in de 13e eeuw neemt de bevolking verder toe. De kapel wordt vervangen door de huidige kerk en zo ontstaat het huidige nog goed herkenbare middeleeuwse dijkdorp. Buiten het dijkdorp kwam bebouwing verspreid voor langs Binnenweg, Kerkstraat en Dorpsstraat. Vanaf de 18e eeuw ontstaan rondom het dorp de eerste landgoederen en tot buitens verbouwde boerderijen. Met de verharding van de Rijksstraatweg in de 19e eeuw neemt de bebouwing langs deze weg sterk toe. Dit leidt uiteindelijk tot een verdere verdichting van de linten tussen kerk en Rijksstraatweg (de Dorpsstraat en de Kerkstraat). Aan de Rijksstraatweg staan dan ook een aantal monumentale bouwwerken uit de 19e eeuw, zoals De Roskam en het Meesterhuis. In het zuiden van het dorp is aan de Rijksstraatweg nog een molenromp aanwezig. Verder zijn er nog diverse beeldbepalende panden langs deze weg te vinden, evenals langs de Kerkstraat en de Dorpsstraat. Landschappelijk gezien zijn landgoed De Lathmer en de Wilpse Dijk zeer karakteristieke landschapselementen voor het dorp. Langs de Wilpse Dijk zijn nog een aantal doorbraakkolken gelegen die herinneren aan de tijd dat de dijk minder stevig was en de IJssel meer wispelturig.

De ruimtelijke structuur

Wilp ligt centraal in de gemeente Voorst langs de IJssel en in de directe nabijheid van Twello en Deventer. Ten noorden van het dorp ligt de Rijksweg A1 met de brug over de IJssel. Wilp maakt onderdeel uit van de landgoederengordel van Twello, via Wilp en Voorst, richting Klarenbeek. Het ruimtelijke patroon van Wilp is sterk noordzuid georiënteerd als gevolg van de ontwikkeling langs de Rijksstraatweg en de Wilpse Dijk. De Dorpsstraat en de Kerkstraat liggen haaks op deze structuur en verbinden het oude historische centrum rondom de kerk met het 'commerciële' centrum langs de Rijksstraatweg. Ten westen van de kerk is een voorzieningencluster ontstaan waar zich het dorpshuis, de basisschool en de sportzaal bevinden.

De dorpsbebouwing ligt vooral ten oosten van de Rijksstraatweg. De bebouwing staat daar overwegend op voldoende afstand tot de Wilpse dijk. Dit is daarmee een karakteristiek element van het dorp. Aan de westzijde bepaalt landgoed De Lathmer de ruimtelijke karakteristiek van het dorp met hoog opgaand groen in de vorm van lanen en bos. De ruimtelijke relaties tussen het dorp en dit landgoed zijn beperkt. Ten noorden van De Lathmer en de Molenallee liggen de sportvoorzieningen en het bedrijventerrein.

Landschap

Wilp bevindt zich op het grensvlak van verschillende landschapstypen. Aan de oostzijde grenst Wilp aan het landschap van de buitendijkse ontginningen, het vochtige en laag gelegen beekdal van de Fliert scheidt Wilp van het dekzandgebied rondom Posterenk en het dorp Wilp ligt op een voormalige stroomrug van de IJssel. Het perceel aan de Rijksstraatweg 50A ligt dan ook op deze hoge rivieroeverwal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8116-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 - Uitsnede erfgoed-aardkundige kaart.

Dit landschapstype ligt in dit gebied vooral op de stroomrug van de IJssel, dat is een kleine natuurlijke hoogte van zand in het landschap. De bebouwing is geconcentreerd in ronde of gestrekte dorpen met een onregelmatige blokverkaveling. Er komt overwegend landbouw voor, maar daarnaast ook wel hoogstamboomgaarden. De perceelsscheidingen bestaan vaak uit meidoornhagen want sloten komen weinig voor. Het beplantingspatroon bestaat uit houtsingels, weg- en erfbeplantingen, knotwilgenrijen en bosjes. Zowel de wegen als de waterlopen zijn er slingerend. Het landschap langs de IJssel is kleinschalig.

2.2 Toekomstige Situatie

Met de omzetting in gebruik wordt het mogelijk om de verdieping te bewonen, zonder dat er een directe relatie aanwezig is met het onderliggende detailhandelbedrijf. Met onderliggend plan worden geen bouwactiviteiten ondernomen. Daarnaast blijft de detailhandelruimte op de begane grond voortbestaan.

2.3 Ruimtelijke Afweging

In het geldende bestemmingsplan Wilp 2010 is het perceel bestemd als Gemengd -1. Ten behoeve van de leefbaarheid van Deze bestemming laat een breed scala aan functies toe, zoals detailhandelfuncties, kantoorfuncties en maatschappelijke functies. Daarbij is op de locatie een bedrijfswoning op de verdieping toegestaan. Met de voorgenomen omzetting in gebruik, kan de verdieping worden bewoond zonder dat er een relatie met het onderliggende detailhandelsbedrijf bestaat. Vanuit een ruimtelijk oogpunt blijft hiermee een menging van functies in stand. Ook vanuit milieuwet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen aanwezig tegen de omzetting (zie Hoofdstuk 4).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden beknopt de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders beschreven, geformuleerd op de verschillende overheidsniveaus. Andere beleidsthema's, zoals water, archeologie en milieu, worden hier niet beschreven. Dit beleid komt in het hoofdstuk 5 aan de orde, waar wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8116-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - Schema Ladder voor duurzame verstedelijking.

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland (vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die gewaarborgd en verder ontwikkelt dienen te worden. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Het plangebied ligt in de regio Stedendriehoek, buiten maar wel nabij het nationale landschap De Veluwe, deelgebied Twello. De omgevingsvisie Gelderland doet geen uitspraken over de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard, omvang (aantal woningen) en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Het is voor provincies mogelijk om invloed uit te oefenen op bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting (artikel 4.1 Wro). De omgevingsverordening Gelderland dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Luchtvaart, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebied, Landschap, Water en milieu en Erfgoed. Van toepassing op het plangebied is de kaart Milieu (intrekgebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8116-VS00_0006.png"

Afbeelding 6 - Uitsnede omgevingsverordening Gelderland.

Op voorhand bestaat er vanuit deze thema's geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het gaat om de omzetting van een bedrijfswoning naar een reguliere woning.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is de toekomstvisie geformuleerd voor toekomstig gemeentelijk
ruimtelijk beleid. Dit kader geeft de ambities weer ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en is daarmee een handvat voor onder meer nieuwe bestemmingsplannen. In de RTV is de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Voor de grotere kernen in de gemeente Voorst zijn afzonderlijke dorpsvisies opgesteld.

Het plangebied ligt in het Groene Carré, in dit centraal gelegen deel is de ruimtelijke druk het grootst. Het GLTO ziet naast de grondgebonden landbouw met name mogelijkheden voor ontwikkeling in de verbrede landbouw. In het Groene Carré staat het versterken van de waarde van het landschap centraal. De afwisseling tussen besloten, half-besloten en open ruimten is karakteristiek en biedt ruimte voor een divers scala aan functies, mits passend in het landschap. Binnen het gebied komen dan ook verschillende functies voor, zoals recreatie, wonen en werken.

Voor onderliggend bestemmingsplan zijn de volgende ontwikkelingen, die in de RTV voor de kern Wilp worden genoemd, van belang:

  • ingezet wordt op inbreiding binnen de kern. De Lathmer neemt daarvan het grootste deel van het programma op zich;
  • de Rijksstraatweg en de Molenallee zijn belangrijk voor het doorgaande verkeer. Binnen Wilp zal de inrichting van deze wegen meer het verblijfskarakter benadrukken.

Het plan voldoet aan de bovenstaande uitgangspunten.

3.4.2 Dorpsvisie Wilp

In de Dorpsvisie Wilp (2008) is het ruimtelijke programma voor Wilp uit de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst nader uitgewerkt. Hierin zijn specifieke randvoorwaarden opgesteld als een kader voor verdere planvorming. Zo is het ruimtelijke uitgangspunt gesteld dat nieuwe ontwikkelingen zich goed voegen tussen en naast de bestaande bebouwing. Als stedenbouwkundig uitgangspunt is er verdichting mogelijk in bijvoorbeeld het dorpshart, dit wel in combinatie met (commerciële) voorzieningen. De dorpsvisie Wilp heeft de basis gevormd voor het bestemmingsplan Wilp 2010.

Het plan voldoet aan de bovenstaande uitgangspunten.

3.4.3 Bestemmingsplan Wilp 2010

In het bestemmingsplan is de bestemming Gemengd-1 gebruikt voor gebieden of gebouwen waarbinnen een breed scala aan functies mogelijk is. In het dorp Wilp is hiervan sprake langs de Rijksstraatweg.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van de aanvraag vanuit de aspecten milieu, archeologie, ecologie, verkeer en parkeren en water behandeld. Tenslotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

Het plan voorziet in het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Vanuit de milieuwetgeving blijft er sprake van een verblijf van personen en daarmee een gevoelige bestemming. Voor de afwijking van het bestemmingsplan is verkennend bodemonderzoek om die reden achterwege gebleven.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Om te beoordelen of het beoogde plan belemmerend is voor de nabij gesitueerde bedrijvigheid, wordt getoetst aan de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.

Het perceel ligt in het kleinschalige centrum van de kern Wilp. In dit gebied met verschillende functies wordt levendigheid nagestreefd. Dit wordt in de milieuzonering functiemenging genoemd (milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar). De begane grond van het gebouw blijft detailhandel mogelijk. Het onderliggende detailhandelbedrijf ondervindt hierdoor ook geen belemmeringen. Daarbij blijft de beoogde menging van functies en de leefbaarheid in stand. Daarnaast zijn er in de directe omgeving geen bedrijven die hinder kunnen ondervinden van de wijziging op het perceel. Hierdoor zijn er geen belemmeringen vanuit de milieuzonering te verwachten.

4.2.3 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het perceel ligt binnen de geluidzone van de Rijkstraatweg waar een maximale snelheid van 50 km/uur is toegestaan. Omdat er sprake is van een bestaande situatie - de omzetting verandert niets aan de gevoeligheid van de bestemming (verblijf van personen) - is een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder voor vaststelling van dit plan niet nodig.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet
milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn
algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband
vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot
overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële
bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor
de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is
gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde
    grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten
    minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van
    een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.


Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas
overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

Van belang is het uitvoeringsprogramma externe veiligheid van de provincie Gelderland. Een belangrijk product dat hieruit voorvloeit is de zogeheette Gelderse risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8116-VS00_0007.png"

Afbeelding 7 - Uitsnede Gelderse risicokaart.

Uit een inventarisatie blijkt dat het perceel weliswaar is gelegen in een potentieel overstroombaar gebied, maar dat deze beschermd tegen zelfs een kleine kans van overstromen. In de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Verder onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Archeologie

Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen

Deze zorgplicht voor het archeologische erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Daarnaast heeft er in 2007 een nadere uitwerking plaatsgevonden in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet, waarmee de Monumentenwet is vervallen. Een deel van deze wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwacht) in 2019 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt. De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten. In 2017 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.8116-VS00_0008.png"
Afbeelding 8 - Uitsnede archeologische beleidskaart.

Uit afbeelding 8 blijkt dat het plangebied gedeeltelijk ligt in Archeologische Waardevol Gebied categorie 4. Bij deze categorie geldt een onderzoeksverplichting bij een bodemingreep groter dan 30 m2 en waarvan de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld. Onderliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen en/of bodemingrepen mogelijk, het betreft enkel een omzetting in gebruik. Om die reden is een archeologisch onderzoek achterwege gebleven.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, decentralisatie van verantwoordelijkheden en een vereenvoudiging van regels. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming. De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Daarnaast dient te allen tijde voor alle planten en dieren de algemene zorgplicht in acht te worden genomen, die tijdens eventuele werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen, ongeacht of deze soorten beschermd zijn.

Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van beschermde (natuur) gebieden. Hierdoor is met de plannen geen sprake van (significante) aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van gebieden beschermd in het kader van de NB-wet of kernkwaliteiten van de Natuurnetwerk Nederland (NNN).

4.5 Verkeer En Parkeren

De huidige parkeersituatie op het terrein blijft in stand. De ontwikkeling heeft dan ook geen toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie tot gevolg. Verkeerskundig bestaan geen belemmeringen tegen het plan.

4.6 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld welke waterthema's in het plan relevant zijn.

Op 4 oktober 2017 is de digitale Watertoets van Waterschap Vallei en Veluwe ingevuld. Beoordeeld is dat het plan voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire- of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft (zie Bijlage 1).

4.7 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van dit plan hoeft door de gemeente Voorst geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die verband houden met de planologische procedure en de uitvoering van de werkzaamheden zijn voor de initiatiefnemer van het plan. Verondersteld mag worden dat het plan hiermee uitvoerbaar is.

4.7.1 Planschade

Volgens vast beleid van de gemeente Voorst wordt ten aanzien van ruimtelijke projecten waaruit tegemoetkoming in schade (planschade) kan voortvloeien, altijd een overeenkomst in tegemoetkoming in schade afgesloten danwel wordt een passage in de anterieure overeenkomst opgenomen. In dit geval is er een planschade overeenkomst opgesteld. Hierdoor wordt gewaarborgd dat eventuele tegemoetkoming in schade betaald wordt door de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.

5.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels

5.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

5.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan is één enkelbestemming opgenomen. Het gaat om de bestemming:

  • Gemengd - 1;

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik) en bouwregels.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Strijdig gebruik

In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Gemengd - 1

Bestemmingsomschrijving

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' zijn meerdere functies mogelijk. In dit bestemmingsplan zijn de functies detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en wonen toegestaan.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' is onderscheid gemaakt tussen welke bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak. Waar gebouwen mogen worden gebouwd is dat door middel van een bouwvlak aangegeven. Dit onderscheid maakt dat op de verbeelding de grootte en ligging van het bouwvlak de bouwmogelijkheden bepalen. Binnen het bouwvlak staan de toegestane goot- en bouwhoogte vermeld.

5.4 Flexibiliteit In Het Bestemmingsplan

5.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art.3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

5.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden. In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking geldt alleen voor maten, afmetingen en percentages die binnen het bouwvlak passen en maken geen overschrijding van bouwvlakken mogelijk;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen kunnen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik van bijgebouwen voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg, gekoppeld aan nader gestelde voorwaarden.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 6 Overleg En Inspraak

6.1 Uitkomsten Overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Tevens is het voorliggende plan niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is.

6.2 Zienswijzen

Met ingang van 26 oktober 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan Rijksstraatweg 50A, Wilp gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode was het voor een ieder mogelijk een zienswijze in te dienen en daarmee te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Bijlage

Bijlage 1 Watertoets