IJs- en skeelerbaan Winterswijk
Bestemmingsplan - gemeente Winterswijk
Vastgesteld op 07-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
het plan
het bestemmingsplan IJs- en skeelerbaan Winterswijk van de gemeente Winterswijk;
bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0294.BP1811BGIJSBAANWIN-VA01 met bijbehorende regels en bijlagen;
verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
archeologische verwachting
een toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
archeologische waarde
een toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of booronderzoek en/of geofysisch onderzoek en/of archeologische opgraving en/of archeologische begeleiding) verricht door een dienst, bedrijf of instelling met een certificaat verleend door een certificerende instelling met een accreditatie van de Raad voor accreditatie ex artikel 5.1 Erfgoedwet en werkend volgens de vigerende Kwaliteitsnormen voor de Nederlandse Archeologie en conform gemeentelijk beleid;
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een verblijfsruimte;
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
compenserende maatregelen
maatregelen die worden getroffen ter bescherming of ontwikkeling van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities in verband met een, op een andere locatie voorkomende, aantasting van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities.
eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
GNN (Gelders Natuurnetwerk)
een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones, met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;
erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, tenzij in de regels anders is bepaald;
inwoning
twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
kernkwaliteiten
de wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied, gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;
mitigerende maatregelen
maatregelen die de aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities beperken;
nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
nevenactiviteit
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;
normaal agrarisch gebruik
het zaai- en oogstklaar maken van de bodem evenals het oogsten;
normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
omgevingscondities
de kwaliteiten van de omgeving voor zover deze van invloed zijn op kernkwaliteiten van een bepaald gebied, gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;
omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen van bouwwerken
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;
onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
ondersteunende horeca
horeca die ondergeschikt is en gerelateerd is aan een andere, nader in de regels omschreven (hoofd)functie;
overkapping
een overkapt bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;
peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
sportvoorzieningen
Het gebruik van een ijs- en skeelerbaan.
uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
nationaal landschap
een gebied met bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
2.2
Voor het meten van de inhoud van woningen worden bijgebouwen niet meegerekend.
2.3
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2.4
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden;
- b. houtwallen en houtsingels;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden.
3.2 bouwregels
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
3.3 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 4 Sport
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen;
- b. een parkeerplaats ter plaatse van de aanduiding 'Parkeerplaats';
- c. een waterretentie ter plaatse van de aanduiding 'Waterretentie';
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, horeca, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
4.2 bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van een ijs- en skeelerbaan zoals bepaald in lid 4.1 is enkel toegestaan onder de voorwaarde dat:
- a. het plangebied binnen twee jaar na inwerking treding van onderhavig bestemmingsplan landschappelijk wordt ingepast zoals is bepaald in Bijlage 1, wordt beheerd en in stand wordt gehouden;
- b. binnen de bestemming ''Sport'' twaalf parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en als zodanig in stand worden gehouden.
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 3
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 bouwregels
5.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
5.4 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.5 wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 bestaande maatvoering
7.2 afstand bijgebouwen tot openbare weg
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie tenzij dit uitdrukkelijk krachtens de regels is toegestaan.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 overige zone - nationaal landschap
9.2 overige zone - groene ontwikkelingszone
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
10.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts worden verleend, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
11.2 wijziging van een bestemming in de bestemming Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Bos of Natuur, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. er dient een inrichtings- en beheersvisie te worden opgesteld waarin de natuurontwikkeling dan wel de bosaanleg is uitgewerkt;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
11.3 wijziging van een bestemming in de bestemming Groen
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Groen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
11.4 wijziging van een bestemming in de bestemming Water
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Water ten behoeve van waterretentie, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- a. uit onderzoek blijkt dat waterretentie binnen het gebied noodzakelijk is;
- b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 overgangsrecht bouwwerken
12.2 overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald als bestemmingsplan IJs- en skeelerbaan Winterswijk van de gemeente Winterswijk.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Landschapsschets Ijs- En Skeelerbaan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Misterweg 165 is een transportbedrijf uitgebreid ten koste van de ter plaatse gelegen ijsbaan. De wens is om op een andere locatie binnen Winterswijk een nieuwe ijsbaan te realiseren. De nieuwe locatie van de ijsbaan is gevonden op een weiland ten zuiden van sportpark Trias. Wanneer niet wordt geschaatst, functioneert de (geasfalteerde) ijsbaan als skeelerbaan. De baan wordt geclusterd met Trias, waardoor de complexen kleedkamers en parkeerplaatsen met elkaar kunnen delen.
De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk, dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt het gebruik van een ijs- en skeelerbaan toegestaan.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft een weiland tussen de N319 (Kottenseweg) en sportpark Trias. Het gebied ligt ten zuidoosten van de kern Winterswijk. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', vastgesteld op 27 januari 2011, 'Trias fase 2', vastgesteld op 5 juli 2012 en 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018.
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en 'Groen'. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. De gronden hebben tevens de aanduiding 'Functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', 'Gebiedsaanduiding other: ehs verweving', 'Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied', 'Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap'. Het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk' is in paragraaf 4.4 verder toegelicht. Op bijgevoegde uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen is het plangebied weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied blauw omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)
De gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem en het waardevol landschap.
Een ijs- en skeelerbaan is enkel mogelijk wanneer de bestemming van de gewenste locatie wordt gewijzigd in 'Sport'.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Winterswijk, tegen de bebouwde kom. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de afwisseling van houtwallen, houtsingels en bossen. De aanwezige landschappelijke kwaliteiten liggen vooral in oudere bossen die met elkaar verbonden zijn door de aanwezige groenstructuren. Ook is er een netwerk van een aantal kleine en grote poelen aanwezig. In de directe omgeving zijn er in de loop van de jaren landschapselementen verdwenen door ontginningen en nieuwe verkavelingen. Met de aanleg van Landgoed Eelink en sportpark ’t Huitinkveld zijn er nieuwe landschappelijke structuren aangelegd die de aanwezige bossen met elkaar verbinden.
Het plangebied ligt tussen de Kottenseweg (zuiden) en sportpark Trias (noorden). In de nabije omgeving van het plangebied zijn een stratenmakersbedrijf, een tankstation met detailhandel, meerdere agrarische bedrijven en burgerwoningen gevestigd. Op bijgevoegde luchtfoto is de omgeving van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)
Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Winterswijk sectie I nummer 15089 en een gedeelte van 14977. Het plangebied betreft een gedeelte van een onbebouwd weiland met aan de noordzijde een bomenrij. Op bijgevoegde luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)
2.2 Planbeschrijving
In het weiland ten zuiden van sportpark Trias wordt het gebied ontwikkeld ten behoeve van een ijsbaan. Buiten de vorstperiode functioneert de baan als skeelerbaan.
Toegankelijkheid
Voor auto’s en calamiteitendiensten wordt een nieuwe inrit vanuit de Bataafseweg gerealiseerd. Fietsers benaderen het plangebied vanuit het huidige fietspad.Voor auto's worden nabij de inrit 12 parkeerplaatsen gerealiseerd. Ten noorden van de parkeerplaats van de ijs- en skeelerbaan worden fietsenstallingen geplaatst. In deze fietsenstallingen passen circa 200 fietsen. De gedeelten voor auto's en fietsen zijn gescheiden van elkaar. Vanaf de parkeerplaatsen en fietsenstalling is een centrale toegang naar de baan gerealiseerd. De primaire looplijnen worden van een verhardingsmateriaal uitgevoerd. Voor de parkeerplaatsen wordt half verharding gebruikt waar het water door kan zakken en een vegetatie door kan groeien.
Gebouw
Het gebouw dat dienst doet ten behoeve van kleedruimte, toilet, vergaderruimte en kleine koek en zopie ruimte/kantine wordt tegen de bestaande bomenlaan gerealiseerd, buiten de kroonprojectie. Het gebouw wordt bekleed met hout, waardoor het een natuurlijke uitstraling krijgt.
IJs- en skeelerbaan
De baan krijgt een lengte van 400 m en een breedte van 10 m en wordt volledig geasfalteerd. De baan ligt evenwijdig aan de Kottenseweg. De verlichting die in het plangebied wordt geplaatst wordt voorzien van LED armaturen in de vleermuisvriendelijke, amberkleurige variant. Hierbij wordt directe verlichting van de Kottenseweg en laanbeplanting, via straatlantaarns/lichtmasten, voorkomen. De lantaarns krijgen een maximale hoogte van 7 m. Naast een ijs- en skeelerbaan wordt ten westen van de baan een krabbelbaan voor kinderen gerealiseerd.
Groen
Vanaf de Bataafseweg camoufleren de hagen van 100 cm hoog de parkeerplaats en de entree van de baan. In de haag wordt een raster geplaatst tegen het inlopen. Langs de Kottenseweg wordt een grondwal van 10 m breed en 150 cm hoog aangelegd. De grondwal wordt op de bovenzijde en langs de zijde aan de kant van de baan beplant met struikachtige inlandse heesters. De grondwal met beplanting langs de Kottenseweg loopt door langs de oostzijde van de baan tot de bomenlaan ten noorden van het plangebied.
Ten zuidoosten van de schaatsbaan wordt een bomengroepje geplant om inkijk vanaf de Kottenseweg te voorkomen. Langs de bestaande bosrand wordt zoom/struweel bestaande uit heesters geplant als natuurlijke bufferzone en tegen de inloop. Naast de landschappelijke inpassing dienen de groenvoorzieningen tevens voor het beperken van de windkracht in het plangebied. Met weinig wind zal het water op de baan eerder bevriezen.
Poel
Voor waterberging wordt ten noordoosten van de baan een poel aangelegd met een diepte van 200 cm vanaf maaiveld. Eens in de 10 jaar mag deze poel droog komen te staan. Rondom de poel wordt een oeverzone gecreëerd die tevens wordt gebruikt als retentiezone.
Kruidenvegetatie
De gronden binnen de baan worden ingezaaid met een kruidenrijk mengsel. Deze wordt minimaal eenmaal per jaar gemaaid en afgevoerd. Het kruidenmengsel wordt dusdanig onderhouden dat deze niet hoger wordt dan 1 meter.
Trias
Het voordeel van de geplande locatie is dat sportpark Trias en de ijs- en skeelerbaan voorzieningen met elkaar kunnen delen. Dit is met name handig tijdens drukke activiteiten, zoals wanneer tijdens een koude winter kan worden geschaatst of bij voetbaltoernooien bij Trias.
In Bijlage 1 en op bijgevoegde afbeelding is de toekomstige situatie van het plangebied weergegeven.
Inpassingsplan ijs- en skeelerbaan (bron: G-creation)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn:
- accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium;
- accommodaties voor religie zoals een kerk of moskee;
- accommodaties voor cultuur zoals bijvoorbeeld een museum;
- accommodaties voor leisure zoals een hotel of bioscoop;
- accommodaties voor recreatie.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Nationaal Landschap
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Planspecifiek
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.
Ladder duurzame verstedelijking
De ontwikkeling van een ijs- en skeelerbaan betreft een sportfacaliteit, en is daarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor de uitvoerbaarheid van het initiatief is het plan getoetst aan de ladder duurzame verstedelijking.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ijsbaan betreft de gemeente Winterswijk. De behoefte voor de ijsbaan is ontstaan na het verdwijnen van de vorige ijsbaan langs de Misterweg. Door een vaste locatie voor de baan te bestemmen betreft de baan een functie voor de lange termijn. In de zomerperiode functioneert de baan als skeelerbaan.
Voor de ijsbaan wordt, op de koek en zopie ruimte na, geen gebouw gerealiseerd, waardoor het verzoorzaken van leegstand op een andere locatie niet ter sprake is. Met het plan is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied betreft een locatie buiten bestaand stedelijk gebied. Binnen bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor een ijsbaan van de geplande grootte.
De gekozen locatie is tegen bestaand stedelijk gebied gelegen. De plek heeft het voordeel dat de baan wordt gecluserd met sportcomplex Trias en deze gebruik kunnen maken van elkaars kleedkamers en parkeerplaatsen. Hierdoor wordt gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen, waardoor minder nieuwe kleedkamers gerealiseerd worden.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Planspecifiek
Omgevingsvisie Gelderland
Het plangebied is aangeduid als 'Nationale landschappen'. De nationale landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht.
Het oostelijke gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Ten noorden van het plangebied ligt een bomenlaan die onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
Het GNN en de GO worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De bomenlaan ten noorden van het plangebied maakt onderdeel uit van het GNN. Deze laan ligt niet binnen het plangebied. Gebieden van het GNN hebben geen externe werking, waardoor de bomenlaan geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Met onderhavig plan wordt een ijs- en skeelerbaan en een groenwal gerealiseerd binnen Nationale landschappen en GO. Om in deze gebieden plannen te realiseren mag de ontwikkeling niet de kernkwaliteiten van de gebieden aantasten. Op bijgevoegde uitsnede van de omgevingsvisie is weergegeven welke gedeelte van het plangebied binnen de GO ligt.
Uitsnede omgevingsvisie, Groene ontwikkelingszone (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De te realiseren groenwal, bomengroep en waterretentie vormen een versterking van de landschappelijke waarde van de omgeving. Het landschappelijk inpassingsplan is in paragraaf 2.2 reeds toegelicht.
Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Visie Buitengebied
In de Visie Buitengebied 2005 worden algemene kaders geschetst voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het hoofddoel voor de visie buitengebied is 'behoud door ontwikkeling'. Dit wil zeggen het behoud van de bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten die het gebied herbergt en ruimte bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Diverse economische dragers maken het buitengebied van Winterswijk leefbaar en vitaal. Voor het landschap is een continue ontwikkeling van belang. Er wordt niet gestreefd naar herstel van een historisch landschap, maar naar het realiseren van een landschap van deze tijd, dat is geïnspireerd op het verleden. De Visie Buitengebied biedt in zijn algemeenheid dus ruimte voor nieuwe initiatieven.
Planspecifiek
Het belang van de agrarische sector in de economie en werkgelegenheid neemt af, terwijl de belangstelling voor recreatie en toerisme toeneemt. Dat betekent dat de betekenis van toerisme en recreatie als (economische) drager voor het buitengebied groter wordt. De gemeente kan hierop inspelen door het toelaten van nieuwe (recreatieve) functies in het landschap die versterkend zijn voor het platteland als geheel.
Onderhavig plan betreft het realiseren van een ijs- en skeelerbaan. Deze recreatieve voorziening is een toegevoegde waarde voor het buitengebied van Winterswijk. Voorheen was een ijsbaan gelegen langs de Misterweg. Deze is verloren gegaan ten behoeve van de uitbreiding van een transportbedrijf. Doordat de baan in onderhavig plan wordt geasfalteerd betreft het een permanente voorziening. Hierdoor kan de baan ook worden gebruik als skeelerbaan. De realisatie van de baan brengt de recreatieve voorziening daarmee terug in de gemeente.
Door de baan nabij sportpark Trias te realiseren worden de sportvoorzieningen geclusterd. Door de clustering worden de inrichtingen een meerwaarde voor elkaar doordat parkeergelegenheden en kleedkamers gedeeld kunnen worden. Hiermee wordt voorkomen dat voor de ijsbaan nieuwe accommodaties gerealiseerd moeten worden.
3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan
Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.
De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:
- Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
- Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
- Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
- Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.
Planspecifiek
Op de bijgevoegde kaart van het LOP is weergegeven dat het plangebied binnen het deelgebied 'Het grote Veld' ligt. Het Grote Veld is een heide- en broekontginning met in de ondergrond winbare klei. De winbare klei in het gebied leidde tot de ontwikkeling van steenbakkerijen, die later de basis vormden voor industriële ontwikkelingen.
De Kottenseweg die door het Grote Veld is aangelegd, is een verbinding van Winterswijk naar Kotten en Oeding. In het LOP is niet specifiek ingegaan op het plangebied. Over het gehele deelgebied Het Grote Veld is waargenomen dat de cultuurhistorische waarde gering is.
Op bijgevoegde uitsnede van het landschapsontwikkelingsplan is de ligging van het plangebied weergegeven.
Uitsnede landschapsontwikkelingsplan, plangebied blauw omcirkeld (bron: gemeente Winterswijk)
3.3.3 Sport in Winterswijk (sportnota)
Sportverenigingen spelen een belangrijke rol in de lokale samenleving. Zij leveren in die hoedanigheid een cruciale bijdrage aan de leefbaarheid in Winterswijk, het meedoen van inwoners aan de maatschappij en het verbeteren van de gezondheid van de inwoners. De gemeente ziet ook in de toekomst het belang van sterke sportverenigingen in, vandaar dat zij de sportverenigingen wil ondersteunen in het (verder) versterken van hun maatschappelijke functie.
Daarbij spelen accommodaties een centrale rol, niet alleen in het gemeentelijke sportbeleid, maar zeker ook in het bevorderen van de leefbaarheid in Winterswijk. Zonder voldoende (sport)accommodaties van goede kwaliteit kan het sportstimuleringsbeleid onvoldoende worden ingevuld.
In het vernieuwde gemeentelijke accommodatiebeleid zal de nadruk komen te liggen op realisatie en behoud van een kwalitatief hoogstaand basisvoorzieningenniveau. De gemeente hanteert hierbij onder andere de volgende visiepunten:
- a. Bevorderen van zoveel mogelijk multifunctioneel gebruik van accommodaties dan wel clustering van accommodaties. Clustering en multifunctioneel gebruik bevorderen immers de participatiemogelijkheden (bijvoorbeeld een combinatie van sport, ontspanning en zorgverlening). Bovendien versterken multifunctioneel gebruik en clustering de samenwerkingsmogelijkheden tussen de verschillende aanbieders, zoals blijkt uit de ontwikkelingen die gaande zijn op het terrein van bijvoorbeeld 'de brede school'.
- b. Nadruk op behoud en kwaliteit boven kwantiteit, waarbij niet alleen sporttechnische eisen maar ook eisen als voldoende ruimte, bereikbaarheid, toegankelijkheid en sociale veiligheid van belang zijn.
- c. Waar mogelijk en (financieel) haalbaar: aanleg/gebruik van kunstgrasvelden teneinde het multifunctionele gebruik te bevorderen.
- d. De meeste sportverenigingen in Winterswijk hebben aangegeven bereid te zijn om sportaccommodaties te delen met andere verenigingen en deze ontwikkeling zelfs als onafwendbaar te zien vanwege onder andere:
- 1. de steeds hogere (beheer- en onderhouds-) kosten van sportaccommodaties in het algemeen;
- 2. de beperkte middelen die voor de bekostiging van sportaccommodaties beschikbaar zijn;
- 3. de steeds strengere eisen die aan met name de sanitaire en horecavoorzieningen gekoppeld aan sportaccommodaties worden gesteld;
- 4. de matige kwaliteit van veel sportaccommodaties op dit moment (o.a. achterstallig onderhoud);
- 5. de toenemende moeite om vrijwilligers te vinden voor het runnen van verenigingen en het beheren van sportaccommodaties;
- 6. de wens om te kunnen beschikken over zo hoogwaardig mogelijke voorzieningen waaronder kunstgrasvelden (buitensport) en bijvoorbeeld een turnhal (binnensport).
In het beleidsstuk geeft de gemeente een korte opsomming over de drie verschillende groepen accommodaties die worden onderscheiden, namelijk: zwembaden, binnensportaccommodaties en buitensportaccommodaties.
Qua buitensportaccommodaties maakt de gemeente zich hard voor de clustering (binnen de kern) en eventueel herschikking van huidige buitensportaccommodaties tot een tweetal hoogwaardige buitensportparken, gelegen aan weerskanten van de kom van Winterswijk, namelijk het gebied waar nu de hockeyvereniging Avanti, de voetbalvereniging Winterswijk, de Winterswijkse tennisclub, zwembad Jaspers en honkbalvereniging Hickory zijn gevestigd, en de aan de andere kant van Winterswijk de Trias-velden. Met die twee sportparken worden beide zijden van Winterswijk 'bediend', ook wat betreft het buitengebied. Enige uitzonderingen op dit plaatje vormen de velden van MEC en Meddo die worden gehandhaafd.
Planspecifiek
Een van de uitgangspunten van de sportnota is het zoveel mogelijk multifunctioneel gebruik van accommodaties dan wel clustering van accommodaties. Met onderhavig plan worden sportpark Trias en de ijs- en skeelerbaan geclusterd. Door de clustering kunnen de faciliteiten gebruik maken van elkaars parkeerterrein en kleedkamers. Doordat de baan wordt geasfalteerd kan deze tevens functioneren als skeelerbaan. Hierdoor wordt het een permanente recreatieve inrichting in tegenstelling tot de vorige ijsbaan (langs Misterweg) van Winterswijk.
3.3.4 Duurzaam energiebeleid
Winterswijk heeft een hoge ambitie als het gaat om het opwekken van duurzame energie. De gemeenteraad heeft deze ambitie onder andere onderschreven in 2008 met het vaststellen van de beleidsnota 'Duurzaam Winterswijk'. Ten aanzien van de productie van duurzame energie staat in deze nota het volgende: "De gemeente Winterswijk staat positief tegenover de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie".
Ook op regionaal niveau zijn er ambities uitgesproken. In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' verklaren de acht gemeenten van de Regio Achterhoek te streven naar een energieneutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de regio Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.
Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft op 4 februari 2015 kennisgenomen van de 'Energiestrategienota duurzame energie Achterhoek'. Op basis hiervan is besloten om samen met de commissie Ruimte richting te geven aan keuzemogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie om invulling te geven aan Winterswijk energieneutraal in 2030. Als het huidige energieverbruik (elektrisch) van bedrijven, instellingen en inwoners wordt vertaald naar zonne-energie, betekent dat minimaal 314.925 zonnepanelen (63 GWh) gerealiseerd moeten worden. Zonne-energie maakt daarmee een groot deel uit van de duurzaamheidsopgave waar we voor staan. In de Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek wordt het volgende aanbevolen om de plaatsing van zonnepanelen op daken en op land te versnellen:
- Het lokale ruimtelijk beleid te inventariseren en op elkaar af te stemmen;
- Lokale burgerinitiatieven te stimuleren;
- Actief op zoek gaan naar financieringsmogelijkheden, te denken valt aan duurzaamheidslening (Wet Hof en Wet schatkistbankieren), subsidiemogelijkheden bij hogere overheden (PPM-Oost);
- Gemeentelijke strategische gronden in te zetten voor zonneparken; Informatiebijeenkomsten te houden om de mogelijkheden van zonne-energie onder de aandacht te brengen;
- Te onderzoeken of lagere leges bij omgevingsvergunning/RO-procedures voor duurzame projecten mogelijk zijn;
- Gemeentelijke daken beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld (lokale) energiecoöperaties en bedrijven stimuleren om dat ook te doen.
Planspecifiek
Met de realisatie van het gebouw in het plangebied bestaat de mogelijkheid om duurzaamheidsmaatregelen uit te voeren. Deze eventuele maatregelen worden uitgewerkt in een later stadium van het plan. Het uitgangspunt is om het gebouw gasloos te realiseren.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Bodem
Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft het realiseren van een ijs- en skeelerbaan met een gebouw ten behoeve van toilet, kleed-, vergader-, koek en zopieruimte en kantine. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een bodemadvies opgesteld.
Inventarisatie en Inhoudelijke beoordeling
Om in beeld te brengen of ter plaatse van de voorgenomen ijs- en skeelerbaan met voorzieningen mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:
- De locatie is in gebruik als weiland. Voor zover bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Er is geen bebouwing op het perceel aanwezig.
- Op de locatie/het perceel is geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
- Op de locatie/het perceel is niet eerder bodemonderzoek verricht.
- Op de bodematlas heeft dit gebied een lage asbestkans.
- Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.
- De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op de locatie bodemverontreiniging te verwachten.
Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen baan met kleedruimte, toilet, vergaderruimte en kleine koek en zopie ruimte/kantine, is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding een noemenswaardige bodemverontreiniging te verwachten. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het uitvoeren van een bodemonderzoek dan ook niet noodzakelijk.
Uit de plannen blijkt dat op het perceel een kleed-, vergaderruimte en kantine gebouwd zal worden. Dit zijn zogenaamde verblijfsruimten waarvoor bij een aanvraag om een omgevingsvergunning Bouw - op grond van de Woningwet/Bouwverordening - een bodemonderzoek dient te worden aangeleverd. Echter omdat het in dit geval aannemelijk is dat één en dezelfde persoon structureel niet meer dan 2 uur per dag in één van de verblijfsruimten aanwezig is, is bodemonderzoek niet nodig.
Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.1.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- 1. een verzorgingstehuis;
- 2. een psychiatrische inrichting;
- 3. een kinderdagverblijf.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft het realiseren van een ijs- en skeelerbaan. Deze inrichting betreft geen geluidsgevoelig object. Hierdoor is het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.3 Lucht
De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de realisatie van een ijs- en skeelerbaan. Met het plan neemt de verkeersaantrekkende werking niet noemenswaardig toe. Hierdoor draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.
4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.
Afstand | Code |
10 | 1 |
30 | 2 |
50 | 3.1 |
100 | 3.2 |
200 | 4.1 |
300 | 4.2 |
500 | 5.1 |
700 | 5.2 |
1000 | 5.3 |
1500 | 6 |
Tabel met afstanden uit de VNG publicatie
Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de realisatie van een ijs- en skeelerbaan. Deze inrichting is vergeleken met een inrichting 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. De minimale richtafstand van de inrichting betreft 50 m. Binnen deze afstand zijn geen bedrijven of gevoelige functies gelegen, waardoor het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect bedrijven- en milieuzonering.
4.1.5 Geur
Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.
- Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)
Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.
Locatie geurgevoelig object: | Maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht): |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)
Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.
- Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)
Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.
De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 50 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 25 meter.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt geen gevoelige functie gerealiseerd, waardoor het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geur. Tevens is het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op grotere afstand dan 50 m gelegen. Deze afstand betreft de minimale richtafstand van een veehouderij.
4.1.6 Externe Veiligheid
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Planspecifiek
Op bijgevoegde risicokaart is weergegeven dat op circa 200 m ten westen van het plangebied een tankstation met LPG en detailhandel is gevestigd. De afstand tot de grens invloedsgebied waarbij verantwoording van het groepsrisico is verplicht betreft 35 m. Het plangebied ligt buiten deze grens. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied blauw omcirkeld (bron: nederland.risicokaart.nl)
4.1.7 Aanmeldnotitie MER-beoordeling
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de "moederprocedure". Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.
In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft het realiseren van een ijs- en skeelerbaan. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden (Willinks Weust en Bekendelle) bevindt zich op een afstand van circa 2,5 km en 2,6 km van deze locatie.
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn andere effecten dan stikstof niet te verwachten. Het enige andere effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met (grootschalige) grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Het realiseren van een ijs- en skeelerbaan is geen onderdeel van de D-lijst, waardoor het opstellen van een aanmeldnotitie MER-beoordeling niet is verplicht.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een AERIUS berekening uitgevoerd. Uit de berekening zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j gekomen. De berekening is weergegeven in Bijlage 3. Hierdoor is geen Natuurbeschermingswetvergunning vereist.
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied is geen karakteristieke gebouwen aanwezig. Het plangebied is wel binnen Nationaal landschap gelegen. Voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waardoor het plan een versterking vormt van de uitstraling van het nationaal landschap. Dit aspect is in paragraaf 3.2 reeds toegelicht.
Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 4.
Centraal op de locatie (bij boring 37) is een klein fragment antropogeen bewerkt vuursteen, een 'afslagje', aangetroffen. De exacte diepte waarop de vuursteen voorkwam is niet aan te geven door de wijze waarop het opgeboorde (vrij natte) materiaal is gezeefd. Er is geen houtskool aangetroffen.
Op basis van het onderzoek kan niet worden vastgesteld of het antropogeen bewerkt stukje vuursteen ook daadwerkelijk tot een vindplaats behoord of dat het gaat om een fragment dat secundair is verplaatst en afkomstig is van een vindplaats buiten het plangebied.
Om de aanwezigheid van een vindplaats binnen het plangebied vast te stellen dan wel uit te sluiten wordt in het onderzoek geadviseerd om een aanvullend karterend booronderzoek uit te voeren. In het overige deel van het plangebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen, geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Op 6 maart 2019 heeft een regio-archeoloog het conceptrapport in samenhang met aanvullende informatie van het archeologisch onderzoek beoordeeld. Op basis van de beschikbare informatie is het oordeel: Aangenomen wordt dat het aangetroffen vuursteen van secundaire context is. Het plangebied wordt daarmee archeologisch vrij gegeven.
Op basis van de beschikbare informatie is het gemeentelijk oordeel, dat bij de realisering van de plannen hoogstwaarschijnlijk geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Een vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Het verdient aanbeveling ter plekke van boring 37 en de directe omgeving de bodem niet te verstoren, opdat onderzoek in de toekomst naar het voorkomen van vuursteen op die plek mogelijk blijft (behoud in situ). Met de aanleg van de baan worden ter plaats van boring 37 geen bodemingrepen uitgevoerd. Voor de bescherming van de mogelijke archeologische waarde in het plangebied blijft de archeologische dubbelbestemming gelden.
4.3 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Planspecifiek
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een quickscan ecologie uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 2. In deze paragraaf zijn de resultaten van het onderzoek samengevat.
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op de bijgevoegde uitsnede is weergegeven dat op circa 2,5 km en 2,6 km afstand van het plangebied de Natura 2000-gebieden Willinks Weust en Bekendelle zijn gelegen. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking.
Voor het ontwerpbestemmingsplan is in januari 2019 een quickscan natuurtoets uitgevoerd (Bijlage 2). Voor de effecten op Natura 2000-gebieden is de conclusie van dit onderzoek dat door de beperkte invloed van het plan en de afstand tot de natuurgebieden er geen significante negatieve effecten worden verwacht voor de beschermde gebieden. Hierbij is geen stikstofberekening uitgevoerd. Gezien de uitspraak van de Raad van State die heeft geleid tot vernietiging van het Programma Aanpak Stikstof is een dergelijke stikstofberekening (AERIUS) voor vaststelling van het bestemmingsplan alsnog uitgevoerd.
Uit de AERIUS berekening volgt dat de uitstoot van stikstof minder dan 0,00 mol/ha per jaar betreft. De rapportage van de berekening is weergegeven in Bijlage 3. Het plan vormt daarmee geen significante negatieve effecten voor de beschermde gebieden.
Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)
Soortenbescherming
Flora
Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied en worden ook niet verwacht door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen. Met het onderzoek zijn ook geen beschermde plantensoorten waargenomen in het onderzoeksgebied. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van beschermde plantensoorten en/of het aanvragen van een ontheffing is dan ook niet noodzakelijk.
Broedvogels
Alle vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Wet natuurbescherming (Vogelrichtlijn). Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het opzettelijk verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Daarom moet er buiten het broedseizoen worden gestart met de werkzaamheden. Als de werkzaamheden in volle gang zijn bij aanvang van het broedseizoen, is het verstoringeffect op (broed)vogels minimaal. Het broedseizoen ligt, afhankelijk van de weeromstandigheden en aanwezige soorten, ruwweg tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd.
Grondgebonden zoogdieren
Het agrarisch perceel is uitsluitend geschikt als leefgebied voor een enkele algemene zoogdiersoort als haas, konijn, mol en algemene muizensoorten. Voor deze soorten zoogdieren geldt in de provincie Gelderland automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ingrepen. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht door het ontbreken van geschikt leefgebied. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor grondgebonden zoogdiersoorten.
Vleermuizen
Vermoedelijk zal één boom met een potentiele verblijfplaats gekapt moeten worden. Deze boom wordt eerst met behulp van een boomcamera geïnspecteerd of deze daadwerkelijk geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Indien deze geschikt is, wordt nader onderzoek naar zomer- en paarverblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen uitgevoerd.
De laanbeplanting sluit deels aan op lijnvormige structuren, als de laanbeplanting langs de Bataafseweg, en maakt zodoende mogelijk onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. Tevens kan de laanbeplanting fungeren als (essentieel) foerageergebied. Verwacht wordt dat er slechts een enkele boom wordt gekapt en voldoende bomen gehandhaafd blijven waardoor er geen sprake is van aantasting van een mogelijke vliegroute en/of (essentieel) foerageergebied. Verder wordt het fietspad langs de Bataafseweg en het aangrenzende sportpark reeds belicht door diverse lichtmasten en is hier hooguit sprake van aanwezigheid van een enkele passerende en/of foeragerende licht-tolerante soort zoals gewone dwergvleermuis. Het uitvoeren van aanvullend vleermuisonderzoek of het aanvragen van een ontheffing is dan niet noodzakelijk.
De verlichting die in het plangebied wordt geplaatst wordt voorzien van LED armaturen in de vleermuisvriendelijke, amberkleurige variant. Hierbij wordt directe verlichting van de laanbeplanting, via straatlantaarns/lichtmasten, voorkomen.
Ongewervelde dieren
Gezien het ontbreken van geschikt leefgebied worden geen populaties van de beschermde bosbeekjuffer in het plangebied verwacht. De laanbeplanting is lokaal geschikt als leefgebied voor de beschermde kleine ijsvogelvlinder. Echter ter hoogte van de Bataafseweg ontbreekt de waardplant (wilde kamperfoelie) van deze dagvlindersoort en een populatie wordt op deze locatie niet verwacht. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor de bosbeekjuffer, kleine ijsvogelvlinder en/of andere beschermde ongewervelde diersoorten.
Overige soortgroepen
Gezien het ontbreken van geschikt leefgebied zijn beschermde amfibieën, reptielen en/of vissen, met uitzondering van enkele algemene soorten zoals gewone pad en bruine kikker niet te verwachten in het plangebied. Voor de mogelijk aanwezige algemeen voorkomende amfibieën geldt in de provincie Gelderland automatisch een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ingrepen. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is dan ook niet noodzakelijk voor deze soortgroepen.
4.4 Verkeer
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.
Het plangebied wordt ontsloten via een te realiseren inrit langs de Bataafseweg. De Bataafseweg verbind de Vredense- en Kottenseweg met elkaar.
Volgens het facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk geldt voor een kunstijsbaan van 400 m in het buitengebied een parkeernorm van 3 parkeerplaatsen per 100 m2. De ijsbaan heeft een oppervlakte van 4000 m2. Voor de ijsbaan zijn daarmee 120 parkeerplaatsen benodigd. De momenten dat geschaatst kan worden in een jaar zijn zeer incidenteel. Doordat op de momenten dat kan worden geschaatst, is het niet mogelijk om te voetballen op het naastgelegen sportpark Trias. Op de momenten dat kan worden geschaatst kan de parkeerplaats van Trias functioneren als dubbelgebruik van parkeren. Deze parkeerplaats betreft 157 parkeerplaatsen. De ijsbaan voldoet daarmee aan de gestelde parkeernorm.
Voor de skeelervereniging worden 12 parkeerplaatsen aangelegd. Tevens kan hiervoor ook deels gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen van sportpark Trias. Deze norm is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
De Bataafseweg heeft voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie van het plangebied op te vangen.
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.5 Water
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de aanleg van een geasfalteerde ijs- en skeelerbaan op een onverhard perceel op de hoek Bataafseweg en Kottenseweg. Aan de Bataafseweg zijde wordt een toegangsweg met parkeerplaatsen voor voertuigen gemaakt. Ook wordt een bouwvlak bestemd voor een clubgebouw. Aan de noordoostzijde van het terrein wordt een retentievoorziening aangelegd. Het terrein wordt langs de Bataafseweg en de Kottenseweg afgeschermd met een groenwal. De maximale toename van het verhard oppervlak is circa 6000m2.
Bijgevoegd zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bebouwing moet door middel van een pompunit op het gemeentelijk drukrioleringssysteem in de Bataafseweg worden geloosd. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Door de ontwikkeling in het voorheen onverharde plangebied neemt het verhard oppervlak maximaal toe met circa 5960 m2. Het regenwater, afkomstig van de toegangsweg, zal zoveel mogelijk worden afgevoerd naar de omliggende onverharde ruimte en worden geïnfiltreerd. Het water van het gebouw en de skeeler/ijsbaan (circa 5750 m2) wordt opgevangen in een retentievijver. Dit water wordt gebruikt om de ijsbaan in de winter onder water te kunnen zetten. Het water moet vrij zijn van zout en overige verontreiniging die het bevriezen belemmeren.
De retentie, aan de noordoostzijde van het plangebied, loost op een sloot, die afwatert op de watergang langs de Bataafseweg. Deze watergang loost op zijn beurt weer op de Lemkampsgoot en dan op de Wehmerbeek.
In de retentievoorziening moet een regenbui van T=10+10% (40 mm) worden opgevangen en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties moet een bui T=100+10% (83 mm) tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt. De totaal benodigde berging bedraagt 475 m3. Bij peilstijging van 0,50 m is daarvoor 950 m2 nodig. Binnen het plan is rekening gehouden met een bruto retentiegebied van 2550 m2.
Directe lozing van hemelwater op de watergang is niet toegestaan. Hemelwater moet binnen het plangebied worden geborgen.
Als vanuit de berging lozing op oppervlaktewater plaatsvindt, moet een knijpconstructie worden toegepast zodat de afvoer teruggebracht wordt tot de landelijke afvoernorm van 1 l/s/ha. De invloed van een lozing op de watergang is daardoor zeer beperkt.
Oppervlaktewater kwaliteit
Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Door toepassing van een infiltratie (bodempassage) of bezinking (retentievijver) is de negatieve invloed op de waterkwaliteit nihil.
Inrichting en beheer
Langs de Bataafseweg ligt een persleiding van het waterschap Rijn & IJssel. Het plan heeft geen invloed op deze leiding. Doordat de lozing op de watergang slechts maximaal de landelijke afvoer mag zijn, is de invloed van het plan op deze watergang is zeer beperkt.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om bodem- en watervervuiling te voorkomen.
Daarnaast is voor de kwaliteit van het water van belang dat geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en dat bemesting tot een minimum wordt beperkt.
4.6 Licht
De te plaatsen verlichting voor de baan wordt voorzien van lichtmasten (maximaal 7 meter hoog) met LED armaturen van een amberkleurig licht. De verlichting wordt dusdanig geplaatst waardoor deze enkel de baan verlichten en niet de groene strook ten noorden van het plangebied. Ook wordt met de verlichting geen licht op de omliggende wegen geprojecteerd. Tevens wordt tussen de baan en de Kottenseweg een bomenlaan geplant. Deze laan houdt ook licht tegen. Door bovengenoemde maatregelen vormt het lichtplan geen belemmering voor omliggende natuur en wegen.
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De Winterswijkse IJsvereniging en de gemeente Winterswijk zijn de initiatiefnemers in het plan. De realisatie van de nieuwe ijs- en skeelerbaan is opgenomen in de begroting van de gemeente Winterswijk. Naast de uitgaven voor ontwerp en aanleg van de ijs- en skeelerbaan en voor de benodigde grondaankopen door de gemeente is in dit bedrag rekening gehouden met andere te voorziene uitgaven. Eventuele planschadekosten kunnen binnen het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget worden opgevangen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- 2. het bebouwen van de gronden;
- 3. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Opbouw van de regels
Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Dit Bestemmingsplan
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Natuur
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden, houtwallen en houtsingels.
Sport
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor sportactiviteiten.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Gebiedsaanduiding overige zone - groene ontwikkelingszone
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van de groene ontwikkelingszone.
Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de gronden met deze gebiedsaanduiding zijn geen intensieve veehouderijen toegestaan.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag Artikel 3.1.1. Bro Overleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Dit bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. Op basis van dit gesprek is de geplande ligging van de inrit tot het plangebied aangepast. De nieuwe inrit is in tegenstelling tot het eerste ontwerp niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk.
Dit bestemmingsplan is door middel van een watertoets voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.
6.3 Verslag Zienswijzen
Gedurende de inzageperiode van het bestemmingsplan (3 juli 2019 tot en met dinsdag 13 augustus 2019) zijn 3 zienswijzen ingediend.
Met de indieners van de zienswijzen zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het bestemmingsplan. Enkele van deze afspraken hebben gevolgen op het bestemmingsplan. Deze afspraken zijn verwerkt in het plan, waarna alle indieners de zienswijzen hebben ingetrokken.
Naar aanleiding van de gemaakte afspraken is de bestemming 'natuur' toegevoegd in het bestemmingsplan.