KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel

bestemmingsplan Wijchen - Zuid, Woordsesteeg

Bestemmingsplan - Gemeente Wijchen

Vastgesteld op 22-03-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Bijlage Bij Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
Plan:
het bestemmingsplan Wijchen - Zuid, Woordsesteeg van de gemeente Wijchen.
1.2
Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0296.BpWoordsesteeg-DFBP met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3
Aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
1.4
Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5
Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6
Aan huis verbonden beroep:
een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.7
Afhankelijke woonruimte:
een (gedeelte van een) bijgebouw dat dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg.
1.8
Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9
Bestaand:
a. bij gebruik: aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan;
b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.10
Bestemmingsgrens:
de grens van een be­stem­mingsvlak.
1.11
Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12
Bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, zonder directe verbinding met dat hoofdgebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw (zoals een garage, bergruimte of hobbyruimte).
1.13
Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of verande­ren en het vergroten van een bouwwerk.
1.14
Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.15
Bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.
1.16
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstan­dige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17
Bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.18
Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar inge­volge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19
Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander mate­riaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20
Carport:
een bouwwerk geen gebouw zijnde, dat plat is afgedekt en voorzien van maximaal 2 wanden met een maximale bouwhoogte van 4 m.
1.21
Dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.22
Eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.23
Escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.24
Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of ge­deeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25
Hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.26
Mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.27
Ondergeschikte bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen.
1.28
Ondergronds:
onder peil.
1.29
Seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, met dien verstande dat onder seksinrichting in elk geval wordt verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.30
Uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap.
1.31
Voorgevel:
de meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, doorgaans gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
1.32
Woning:
een (gedeelte van een) gebouw, met inbegrip van aan- en uitbouwen, dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2
De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3
De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boei­bord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4
De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5
De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6
Peil:
a.voor hoofdgebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst: 30 cm boven de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b.in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1
Bestemmingsomschrijving
3.1.1
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
woondoeleinden, één en ander met bijbehorende bouwwerken, voorzieningen, tuinen, erven en overige (on)bebouwde gronden en overeenkomstig de in lid 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving;
b.
voorzieningen voor de waterhuishouding, waterberging, en hemelwaterinfiltratie
.
3.1.2
Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
Het gebruik ten behoeve van een aan huis verbonden beroep voor een deel van de woning en/of de bijgebouwen is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
het (mede) ten behoeve van een aan huis verbonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak mag maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen bedragen, met een maximum van 60 m²;
b.
degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c.
de activiteit mag niet leiden tot gebruik van extra parkeerruimte binnen het openbaar gebied;
d.
er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden; hieronder worden niet begrepen handelsactiviteiten via het internet;
e.
vanaf de openbare weg zijn zichtbare excessieve reclame-uitingen niet toegestaan.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
Op de gronden binnen deze bestemming zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de vorm van woningen en bij de woning behorende andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, die ten dienste staan van deze bestemming.
3.2.2
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a.
hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen tevens buiten deze aanduiding zijn toegestaan;
b.
aan- en/of uitbouwen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" en ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen", als buiten deze aanduidingen toegestaan;
c.
bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen "bouwvlak" en "bijgebouwen".
3.2.3
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" is aangegeven met dien verstande dat voor de gevel aan de achterzijde van het hoofdgebouw de goothoogte over maximaal 50% van de gevel 5 meter mag bedragen;
b.
de dakhelling dient minimaal 30º en maximaal 55º te bedragen;
c.
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient tenminste 3 m te bedragen;
d.
ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag maximaal het aantal aangegeven woningen worden gebouwd.
3.2.4
Aan- en/of uitbouwen alsmede bijgebouwen binnen de aanduiding bouwvlak en/of binnen de aanduiding bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en/of uitbouwen alsmede van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” en ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” gelden de volgende regels:
a.
de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden gebouwd tegen de achtergevel en één zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b.
de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 110 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 60 m²;
c.
de diepte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en de lijn in het verlengde daarvan niet meer bedragen dan de diepte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de afstand tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 2 m dient te bedragen;
d.
in aanvulling op het hierboven bepaalde geldt dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" voor maximaal 50% mogen worden bebouwd;
e.
de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,5 m en mag niet meer bedragen dan 4 m;
f.
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
g.
de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4,5 m.
3.2.5
Aan- en/of uitbouwen buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en/of uitbouwen buiten de aanduiding “bouwvlak” en buiten de aanduiding “bijgebouwen’ gelden de volgende regels:
a.
de aan- en/of bijgebouwen mogen uitsluitend tegen de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b.
de horizontale diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
c.
de breedte mag niet meer bedragen dan 60 % van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
d.
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,5 m en mag niet meer bedragen dan 4 m;
e.
de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 8 m²;
f.
de afstand tot het openbaar gebied dient minimaal 2 m te bedragen;
g.
in afwijking van het bovenstaande, behoudens het bepaalde onder a, is per woning ten hoogste één bijgebouw toegestaan, uitsluitend in de vorm van een voertuigstalling voor minder validen met een maximale oppervlakte van 3,5 m² en een maximale bouwhoogte van 1,5 m.
3.2.6
In afwijking van het bepaalde in 3.2.5 mogen aan- en/of uitbouwen vóór de voorgevelrooilijn tezamen met een overkapping/luifel worden opgericht, waarbij geldt dat:
a.
deze uitsluitend aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
b.
de horizontale diepte niet meer bedraagt dan 1,5 m;
c.
de gezamenlijke breedte van aan- en/of uitbouwen en overkappingen/luifels niet meer bedraagt dan 75 % van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
d.
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,5 m en mag niet meer bedragen dan 4 m;
e.
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of uitbouwen niet meer bedraagt dan 8 m²;
f.
de oppervlakte van de overkapping/luifel niet meer bedraagt dan 4 m²;
g.
de oppervlakte van aan- en/of uitbouwen en overkapping/luifel gezamenlijk niet meer bedraagt dan 10 m²;
h.
de afstand tot het openbaar gebied minimaal 2 m bedraagt.
3.2.7
Ondergrondse gebouwen
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
a.
ondergronds mag alleen worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
b.
de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 5 m;
c.
in afwijking van het hierboven bepaalde onder mag, waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, maximaal 25m² ondergronds worden gebouwd in aansluiting op de onder a bedoelde ondergrondse bebouwing.
3.2.8
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 1 m mag bedragen;
b.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 2 m;
c.
in afwijking van het bepaalde onder b, bij hoekwoningen, terreinafscheidingen, voor zover deze grenzen aan het openbaar gebied, uitsluitend mogen worden uitgevoerd met een constructie die vanaf 1 m hoogte voor minimaal 90% open is;
d.
de bouwhoogte van speeltoestellen en vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3m en 8 m;
e.
de bouwhoogte van pergola's niet meer mag bedragen dan 2,50 m;
f.
carports en overkappingen anders dan bedoeld in artikel 3.2.6:
1.
minimaal 1 m voor of minimaal 0,5 m achter de voorgevel dienen te worden gebouwd;
2.
geen hogere bouwhoogte mogen hebben dan 3 m;
3.
geen groter oppervlakte mogen hebben dan 30 m².
3.2.9
Zwembaden
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.8 geldt voor zwembaden, niet zijnde een gebouw, dat:
a.
deze uitsluitend op het zij- en/of achtererf mogen worden gebouwd;
b.
de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
c.
de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m dient te bedragen;
d.
de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
e.
de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken op het zij- en achtererf maximaal 50% van de oppervlakte van dat zij- en achtererf bedraagt.
3.2.10
Bouwvlakoverschrijding ondergeschikte bouwdelen
Overschrijding van het bouwvlak is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits de diepte van het bouwdeel niet meer bedraagt dan 0,5 m.
3.3
Afwijken van de bouwregels
3.3.1
Situering hoofdgebouw
Burgemeester en wethouders kun­nen bij een omgevingsvergunning afwijken van het ge­stel­de in
3.2.2 sub a om het hoofdgebouw buiten het bouwvlak te bouwen teneinde de horizontale diepte van het hoofdgebouw te vergroten tot maximaal 60% van de grootste diepte van het bouwperceel met een maximum van 15 m, met dien verstande, dat de afstand tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 3 m bedraagt en met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
b.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, monumentale en/of cultuurhistorische en archeologische waarden;
c.
het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
d.
er voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
e.
het in artikel 3.2.4 onder d genoemde percentage niet wordt overschreden.
3.3.2
Dakhelling
Burgemeester en wethouders kun­nen bij een omgevingsvergunning afwijken van het ge­stel­de in
3.2.3 sub b teneinde een andere dakhelling toe te staan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a.
de verandering mag niet leiden tot een aantasting van het bebouwde karakter in de directe omgeving, waarbij geen sprake is van bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
b.
er vindt geen toename plaats van het aantal woningen op het bouwperceel;
c.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
d.
het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
3.4
Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft bijgebouwen.
3.5
Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1
Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kun­nen bij een omgevingsvergunning afwijken van het ge­stel­de in
3.4.1 voor het toestaan van het gebruik van aan-, uit- of bijgebouwen bij woningen als afhankelijke woonruimte, mits:
a.
een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b.
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
4.2
Bouwregels
Op gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie” mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de andere voor deze gronden aangegeven bestemmingen, indien:
a.
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b.
het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
c.
gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
d.
het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 30m².
4.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond worden behouden.
4.4
Afwijken van de bouwregels
4.4.1
Burgemeester en wethouders kun­nen bij een omgevingsvergunning afwijken van het be­paalde in 4.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan een vrijstelling kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b.
de verplichting tot het doen van opgravingen,
of:
c.
de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4.2
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.4.1, kan alleen worden verleend indien uit een na­der onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend one­venredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld.
4.4.3
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1, kunnen zij als voorwaarde stellen dat een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
4.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1
Het is verboden binnen de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie” de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werk-zaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevings-vergunning:
a.
het ophogen van de bodem met meer dan 2m;
b.
grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
c.
bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
d.
het verlagen van het waterpeil;
e.
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f.
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
h.
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
i.
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen
en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.5.2
Het onder 4.5.1 vervatte verbod geldt niet:
a.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30cm onder het bestaande maaiveld;
b.
voor zover het uitsluitend werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 30m²;
c.
voor zover het uitsluitend werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
d.
indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
e.
indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd;
f.
indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
g.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een vergunning in dit kader is verleend;
h.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 4.4.
4.5.3
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.5.1, kan alleen worden verleend indien uit een na­der onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend one­venredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld.
4.5.4
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.6
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het be­paalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen teneinde
de bestemming “Waarde - Archeologie” geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouw­plan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1
Nadere bepaling verboden gebruik
Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen het plangebied ten behoeve van:
a.
een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
b.
een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
c.
een gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge deze regels;
d.
een gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan ingevolge deze regels;
e.
een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel een escortbedrijf.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a.
de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven percentages bebouwing, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden; met dien verstande dat dit op de bouwhoogte van aan- uit- en bijgebouwen uitsluitend van toepassing indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
2.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige stedenbouwkundige en/of architectonische waarden;
b.
bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en aanduidingen, indien en voor zover deze afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 2,5 m;
c.
bouwgrenzen en aanduidingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 2,5 m.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1
Overgangsrecht bouwwerken
8.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmings­plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning dan wel een omgevingsvergunning , en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden ver­nieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan bin­nen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig, in afwijking van het be­paalde in lid 8.1.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1.1 met niet meer dan 10%.
8.1.3
Het bepaalde in lid 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die welis­waar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder be­grepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2
Overgangsrecht gebruik
8.2.1
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwer­kingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voort­gezet.
8.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.2.3
Indien het gebruik, als bedoeld in lid 8.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.2.4
Het bepaalde in lid 8.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begre­pen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan Wijchen - Zuid, Woordsesteeg".
Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d. 22 maart 2012
Voorzitter
Griffier