KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Sport - Manege
Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoge Verwachting
Artikel 6 Waarde - Natuur En Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Landschappelijke Inpassing
2.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geur
4.4 Bodemkwaliteit
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Cultuurhistorie En Archeologie
4.11 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Juridische Vormgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Advies Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Aerius Berekeningen
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Advies M.e.r.-beoordeling
Bijlage 8 Zienswijzennota

Herziening Huis te Lathumweg 2 te Lathum

Bestemmingsplan - Gemeente Zevenaar

Vastgesteld op 27-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Herziening Huis te Lathumweg 2 te Lathum' met identificatienummer NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-ON01 van de gemeente Zevenaar.

1.2 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 Agrarisch

Het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.5 Ammoniakemissie

Emissie van ammoniak vanwege het houden van dieren, berekend overeenkomstig artikel 3, eerste tot en met derde lid, van de Regeling ammoniak en veehouderij.

1.6 Archeologische verwachtingwaarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op de aanwezigheid van archeologische relicten

1.7 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten.

1.8 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bebouwingspercentage

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak, het bestemmingsvlak of bouwperceel, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.10 Bed & breakfast

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte overnachtingsaccommodatie voor het tegen betaling bieden van kortstondig verblijf en ontbijt aan huis, zonder kookgelegenheid. Een bed en breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw) en wordt gerund door de bewoner van het betreffende huis en bevat geen openbare eetgelegenheid.

1.11 Bedrijfsgebouw

een gebouw, of gedeelte hiervan, en/of overkapping dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.12 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is, een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is, tevens bedoeld voor diegene(n) die gedurende ten minste 20 jaar als agrarisch ondernemer op het bedrijf woonachtig en werkzaam is (zijn) geweest en die na beëindiging van zijn/haar/hun ondernemerschap op de bedrijfslocatie wil(len) blijven wonen.

1.13 Bedrijf aan huis

door de bewoner van de betreffende woning bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, die niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten door de bewoner en maximaal één administratief ondersteunend personeelslid met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.14 Beroep aan huis

door de bewoner van de betreffende woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang door de bewoner van de betreffende woning en daarbij behorende bijgebouwen en maximaal één administratief ondersteunend personeelslid met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.15 Bestaand

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig, in uitvoering of rechtens vergund;

bij gebruik: het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rechtmatig aanwezig of rechtens vergund is;

afstand: de afstand zoals die is het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.16 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een oorspronkelijk hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend oorspronkelijk hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak. Onder dit begrip vallen ook aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.19 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak

1.21 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen (hoogteverschil per vloer of balklaag maximaal 1,5 m) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag.

1.22 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.24 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.25 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.26 Bruto vloeroppervlak

De vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw, met uitzondering van een parkeergarage.

1.27 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, leveren en/of verhuren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Dubbele bewoning

Situatie waarbij twee zelfstandige huishoudens wonen in één woning.

1.29 Eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond.

1.30 Erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.31 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 Groom

Verzorger van het paard.

1.33 Hoofdgebouw

Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van het perceel en, indien meer gebouwen op dat perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming, situering, afmetingen of functie het belangrijkst is.

1.34 Natura 2000 gebied

In het kader van de Natuurbeschermingswet aangewezen gebieden ter bescherming van de biodiversiteit.

1.35 Nevenactiviteiten

Eén of meerderde activiteiten ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel (gezamenlijke) omvang (m2) als de effecten op het woon- en leefklimaat.

1.36 Ondergeschikte detailhandel

Detailhandel binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan detailhandel is, maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie verkoop verricht, waarvan de omvang en uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit. De detailandel is ondersteunend aan de hoofdfunctie en hiermee onlosmakelijk verbonden.

1.37 Ondergeschikte horeca

Horeca binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, waarvan de omvang en uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit. De horeca-activiteit is ondersteunend aan de hoofdfunctie en hiermee onlosmakelijk verbonden. Verhuur aan derden, zowel tijdens als buiten openingstijden, voor, al dan niet besloten, feesten of partijen is niet toegestaan.

1.38 Overkapping

Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke oppervlakte overdekt en geheel of gedeeltelijk door ten hoogste twee wanden is omsloten.

1.39 Seksinrichting

Een of meer voor publiek de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hier onder wordt in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekswinkel, sekstheater, een parenclub, een erotische massagesalon of een prostitutiebedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 Voorgevel

De naar de openbare weg of een weg met een openbaar karakter gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel of een gebouw dat gevels heeft gekeerd naar meerdere wegen, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.41 Voorgevelrooilijn

De lijn die, op peil, door het buitenwerkse vlak van de voorgevel loopt, welke lijn in geval van een bouwgrens waarnaar de voorgevel is gekeerd, wordt verondersteld te liggen ter plaatse van die bouwgrens.

1.42 Web- en internetwinkel

Detailhandel zonder showroom, waarvan de handel via internet verloopt.

1.43 Wedstrijden

Meerdaagse wedstrijd in de vorm van spring- of dressuurwedstrijd voor ruiters met eigen paard, waarbij de wedstrijd alleen is toegestaan binnen het bouwvlak met een maximum van 12 keer per jaar. Tijdens een wedstrijd alleen het parkeren buiten het bouwvlak toegestaan.

1.44 Weg

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet (alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten). Onder weg wordt niet verstaan achterpaden bij woningen, waaronder brandgangen en voetpaden.

1.45 Woning

Een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, bestemd voor de huisvesting van één huishouden, danwel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm.

1.46 Woongebouw

Gebouw met meerdere woningen of wooneenheden

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de bouwperceelsgrens

Kortste afstand van een bepaald punt van het bouwwerk tot de grens van het bouwperceel.

2.2 Afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

Kortste afstand van een bepaald punt van het bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.3 Bebouwingspercentage

Het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, dan wel bouwvlak, bestemmingsvlak of maatvoeringsvlak, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming; dit percentage heeft geen betrekking op volledig ondergronds gelegen bebouwing.

2.4 Bouwhoogte

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.7 Goothoogte

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

2.8 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, droogstanden, ingangspartij, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.10 Oorspronkelijk hoofdgebouw

Hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.

2.11 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 Oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.13 Peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. indien in het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - parkeren' toegestaan tijdens wedstrijden.
  2. b. Wadi, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wadi' toegestaan.
  3. c. Inrit en uitrit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'inrit - uitrit' toegestaan.

3.2 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Sport - Manege

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport - Manege’ aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. ruitersport en daarbij behorende onderricht;
  2. b. ondergeschikte horeca;
  3. c. ondergeschikte detailhandel;
  4. d. een bedrijfswoning;
  5. e. een kleine solitaire windmolen;
  6. f. wedstrijden;
  7. g. bij de bestemming behorende gebouwen en voorzieningen waaronder stapmolens, longeercirkels, buitenrijbanen, paardenbakken, parkeergelegenheden, verhardingen, ontsluitingswegen, en groenvoorzieningen;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - manage logiesruimtes' is uitsluitend logies voor grooms en stagiaires toegestaan;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport-manege uitsluitend paardenbak' is uitsluitend een paardenbak toegestaan;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - manege uitsluitend parkeren' is uitsluitend parkeren toegestaan.

4.2 Bouwregels

4.3 Paardenbakken

Voor paardenbakken gelden de volgende regels:;

  1. a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport manege - paardenbak';
  2. b. oppervlakte maximaal 4.000 m2;
  3. c. bouwhoogte omheining maximaal 1,75 m;
  4. d. lichtmasten zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. afstand tot een woning van derden minimaal 50 m;
    2. 2. afstand tot Natura 2000 gebieden minimaal 50 m;
    3. 3. bouwhoogte maximaal 6 m;
    4. 4. lichtbundels zijn middels afscherming zijn gericht op de rijbak.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van artikel 4.1 onder j, onder de voorwaarden genoemd in artikel 9.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van bedrijfsgebouwen, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. er wordt voldaan aan de bouwregels onder 4.1;
  2. b. omliggende percelen niet worden beperkt in de gebruiksmogelijkheden;
  3. c. er op het terrein voldoende ruimte is om in de algehele parkeerboefte te kunnen voorzien.

Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoge Verwachting

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Natuur En Landschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, ontwikkeling en herstel van ter plaatse voorkomende of daaraan eigen landschappelijke-, ecologische – en/of natuurwaarden.

6.2 Bouwregels

Op de in 6.1 bedoelde gronden gelden in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald de volgende regels:

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in 6.2.1, onder de voorwaarden genoemd in artikel 10.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten of uitbreiden van bouwwerken onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de natuur- en landschappelijke waarden worden niet onaanvaardbaar aangetast; wordt aangetoond dat er geen sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten zoals beschreven in bijlage bij de regels, dan wel door compenserende of mitigerende maatregelen deze kwaliteiten voldoende worden geborgd;
  2. b. een goede landschappelijke inpassing, op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschapsplan; maximale oppervlakte na uitbreiding bedraagt maximaal 120% van de oppervlakte zoals aanwezig op 15 februari 2015, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 75 m2; andere regels uit het plan zich hier niet tegen verzetten;
  3. c. door initiatiefnemer is een zekerheidstelling afgegeven met betrekking tot de landschappelijke inpassing en de maatregelen ter versterking van de kernkwaliteiten.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande bouw

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

8.2 (bedrijfs)woning

8.3 Nadere eisen ten behoeve van de waterhuishouding

Burgemeester en wethouders kunnen ter waarborging van de (toekomstige) waterhuishouding nadere eisen stellen met betrekking tot waterhuishoudkundige voorzieningen, waterbergings- en/of infiltratievoorzieningen, oppervlakteverharding of andere maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Beroep en bedrijf aan huis

Het gebruik van de gronden, de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep en bedrijf aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. a. bij een bestaande (bedrijfs)woning;
  2. b. de woonfunctie blijft in stand;
  3. c. het beroep of bedrijf aan huis is een activiteit in de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten aangeduid als categorie 1;
  4. d. geen horeca, casino, seksinrichting of detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit of webwinkelinternetverkoop (zonder afhaalpunt en/of showroom);
  5. e. geen activiteit met grote bezoekersaantallen of verkeersaantrekkende werking;
  6. f. een ruimtelijke uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  7. g. geen buitenopslag of stalling van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten;
  8. h. het bruto vloeroppervlak voor beroep en bedrijf bedraagt niet meer dan 30% van de oppervlakte van de (bedrijfs)woning en de daarbij behorende gebouwen, met een maximum van 75 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van nevenactiviteiten, waar onder beroep en bedrijf aan huis, bed & breakfast en ondergeschikte horeca, niet meer dan 150 m2 bedraagt;
  9. i. in de omgeving treedt geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk op, waarbij tevens wordt voorzien in voldoende geschikte parkeerplaatsen op eigen terrein, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de gemiddelde parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie nummer 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie';
  10. j. de woonsituatie en/of de verkeersveiligheid worden niet onevenredig geschaad;
  11. k. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van omliggende gronden worden niet onevenredig geschaad.

9.2 Bed & breakfast

Het gebruik van de gronden, de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken voor bed & breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de woonfunctie blijft in stand;
  2. b. maximaal 10 slaapplaatsen;
  3. c. in de omgeving treedt geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk op, waarbij tevens wordt voorzien in voldoende geschikte parkeerplaatsen op eigen terrein, met dien verstande dat is voorzien in minimaal 1 parkeerplaats per kamer, dan wel voor kamers groter dan 30 m2 minimaal 1 parkeerplaatsper 15 m2;
  4. d. de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een (aparte) kookgelegenheid niet is toegestaan;
  5. e. bij een woonbestemming bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van nevenactiviteiten, waar onder beroep en bedrijf aan huis, bed & breakfast en ondergeschikte horeca niet meer dan 150 m2;
  6. f. onverkort het gestelde onder e, bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van nevenactiviteiten , waaronder bed&breakfast, niet meer dan ter plaatse is toegestaan.

9.3 Gebruiksverbod

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven en/of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.

9.4 Vormen van verboden gebruik

Tot strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een seksinrichting;
  2. b. Bevi-inrichtingen;
  3. c. detailhandel;
  4. d. sporten die veel omgevingslawaai tot gevolg hebben, zoals (model)vliegsport en motorcross;
  5. e. (permanente) opslag of stalling van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn;
  6. f. een stand- of ligplaats van onderkomens;
  7. g. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, danwel onderdelen daarvan, en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  8. h. opslag van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop in verband met het onderhoud van de waterloop ingevolge een wettelijke onderhoudsplicht;
  9. i. opslag van verpakkingsmaterialen, al dan niet voor hun gebruik geschikte werktuigen en machines danwel onderdelen daarvan, bouwmaterialen, producten, afval en brandstoffen;
  10. j. bijgebouwen, bedrijfsgebouwen en kassen voor bewoning of recreatief verblijf;
  11. k. beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport en de modelsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen, het racen of crossen met motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen;
  12. l. het gebruik van een bedrijfswoning als burgerwoning, zijnde bewoning door een persoon die niet met het ter plaatse gevestigde bedrijf is verbonden en wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.

voor zover dit niet op grond van de regels in dit plan is toegestaan.

9.5 Toegestaan gebruik

Het volgende gebruik is niet in strijd met het bestemmingsplan:

  1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties onder de volgende voorwaarden;
      • niet meer dan 3 per jaar per locatie;
      • per keer een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
      • uitgezonderd binnen de bestemmingen 'Natuur' en 'Bos';
      • de waarden die het plan beoogd te beschermen niet blijvend onevenredig worden geschaad;
      • de milieutechnische en verkeerstechnische uitvoerbaarheid is aangetoond;
  2. b. het aanleggen of het laten aanleggen van ondergrond kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
      • aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
      • transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2 en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
      • hoogspanningsleidingen;
      • buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 m of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene voorwaarden voor afwijkingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6 onder c van de Wet ruimtelijke ordening kan slechts worden verleend indien tevens wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de verkeersveiligheid, aanwezige natuur- en landschapswaarden en cultuur-historische waarden worden niet onevenredig geschaad;
  2. b. in de omgeving treedt geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk op, waarbij tevens wordt voorzien in voldoende geschikte parkeerplaatsen op eigen terrein, waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de gemiddelde parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie nummer 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie';
  3. c. de bebouwing en/of gebruik is verkeerstechnisch toelaatbaar;
  4. d. er wordt voorzien in een passende landschappelijke inpassing, op basis van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsplan;
  5. e. gronden en/of gebouwen mogen niet eerder overeenkomstig de afwijking worden gebruikt dan nadat landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand gehouden conform het beplantingsplan;
  6. f. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van omliggende gronden worden niet onevenredig geschaad;
  7. g. door initiatiefnemer is een zekerheidstelling afgegeven met betrekking tot de landschappelijke inpassing en de (planschade)kosten.

10.2 Bedrijfscategorie beroep en bedrijf aan huis

Voor het afwijken van de bedrijfscategorie zoals aangeduid in Staat van bedrijfsactiviteiten gelden de volgende voorwaarden:

  1. a. het beroep of bedrijf aan huis is naar aard en ruimtelijke effecten gelijk te stellen is met een activiteit in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten aangeduid als categorie 1 dan wel categorie 2, of naar aard en ruimtelijke effecten hieraan is gelijk te stellen;
  2. b. er wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.1;
  3. c. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 7.1.

10.3 Dubbele bewoning

Voor dubbele bewoning gelden de volgende voorwaarden:

  1. a. de (bedrijfs)woning is op grond van de erfgoedwet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument;
  2. b. de inhoud van de bestaande (bedrijfs)woning bedraagt minimaal 900 m3;
  3. c. oppervlakte bijbehorende bebouwing bedraagt maximaal 75 m2 per wooneenheid;
  4. d. de bestaande bouwmassa wordt als gevolg van dubbele bewoning niet vergroot, met dien verstande dat de totale (gezamenlijke) oppervlakte bijbehorende bouwwerken uitgebreid mag worden tot maximaal 150 m2;
  5. e. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  6. f. er wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.1.

10.4 Algemene afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bepaalde in dit bestemmingsplan, een omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de energie- en communicatievoorziening, afvalverwerking, waterhuishouding of wachthuisjes voor vervoersdiensten onder de volgende voorwaarden;
    1. 1. hoogte gebouwen maximaal 4 m;
    2. 2. hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m;
    3. 3. oppervlakte gebouwen maximaal 20 m2;
  2. b. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeersredenen noodzakelijk zijn, zoals duikers, keermuren, bruggen, verkeersgeleiders en wegverlichtingsapparatuur;
  3. c. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen met die tracés - tot maximaal 3 m -, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd indien op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken;
  4. d. afwijkingen van bestemmings- of bouwperceelsgrenzen tot maximaal 3 m, in andere gevallen dan bedoeld onder c, indien daardoor de uitvoering van een bouwplan in verband met de uitmeting in het terrein, de verkaveling of de situering ter plaatse, wordt mogelijk gemaakt, zonder de stedenbouwkundige opzet of vormgeving van het plan of de belangen van derden in onevenredige mate te schaden;
  5. e. overschrijding van de bestemmingsgrenzen, zoals aangegeven op de verbeelding, met maximaal 1,5 m, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke;
  6. f. het overschrijden van de in de regels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen, trappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de genoemde bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden en sprake is van ondergeschikte bouwdelen;
  7. g. antennemasten hoogte tot maximaal 15 m.

mits,

  1. a. de waarden die het plan beoogt te beschermen niet in oneveredige mate worden geschaad;
  2. b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van omliggende gronden worden niet onevenredig geschaad.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de gemiddelde parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie nummer 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie';
  2. b. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij in ieder geval dient te worden voldaan aan de gemiddelde parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie nummer 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie';
  3. c. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  4. d. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
      • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      • na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Herziening Huis te Lathumweg 2 te Lathum'.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan wordt opgesteld in het kader van een functiewijziging van het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer naar een paardensportcentrum met pensionstallen voor paarden. De nieuwe functie krijgt de bestemming 'sport - manage'. Tevens wordt er met dit bestemmingsplan het huidige bouwvlak vergroot naar 1,9 ha.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan Huis te Lathumweg 2 te Lathum in de gemeente Zevenaar. Zie onderstaande afbeelding 1 voor de globale ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is de 'Beheersverordening Buitengebied Zevenaar' (vastgesteld 25-09-2013). Voor het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' van toepassing met de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting. Het planvoornemen is in strijd met de regels van de beheersverordening. Om het planvoornemen mogelijk is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2: verbeelding Beheersverordening Buitengebied Zevenaar ter plaatse van het plangebied.

Onlangs is het bestemmingsplan 'Buitengebied Zevenaar Noord 2018' als ontwerp in procedure gebracht. In dit ontwerpbestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Natuur en landschap'.

Dit ontwerpbestemmingsplan is als basis gehanteerd voor de uitgangspunten van deze bestemmingsplanherziening. Dit bestemmingsplan biedt een actueel juridisch en planologisch kader om het planvoornemen mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan bod. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Initiatiefnemer heeft aan de Huis van Lathumweg 2 te Lathum een melkveebedrijf met een natuurvergunning voor het houden van 84 melkkoeien en 51 stuks vrouwelijk jongvee en valt onder de werking van het activiteitenbesluit. Naast het melkveebedrijf wordt er door initiatiefnemer hobbymatig paarden gehouden. Op de locatie staat een bedrijfswoning, meerdere rundveestallen, een werktuigenberging, meerdere voeropslagen en een mestsilo. Het bedrijf heeft 60 hectare grond in gebruik. Zie onderstaande afbeelding voor de huidige indeling van het erf:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto huidige situatie

In de huidige situatie heeft de locatie de beschikking over een bouwvlak van 0,72 hectare.

2.2 Toekomstige Situatie

Op basis van de problemen rondom fosfaatrechten, de lastige markt en de staat van de rundveestal (asbest en welzijn) is initiatiefnemer tot de conclusie gekomen dat herinvesteringen niet haalbaar zijn. Mede door de persoonlijke interesse en het reeds actief zijn in de paardensector, heeft dit geleid tot de keuze om te schakelen naar een paardensportcentrum met pensionstal met een capaciteit voor 53 paarden. Op het terrein worden diversen trainingsfaciliteiten gerealiseerd zoals een binnenpiste, een buitenpiste, een overdekte stapmolen, en een overdekte longeercirkel. Daarnaast wordt er een nieuwe hal ingericht waar ruimte is voor een grote en een kleine binnenpiste, de paardenstallen, zadelkamers, wasruimte en een opslag/berging met kantine, groepsaccomodatie en ondergeschikte detailhandel. Op de locatie zullen regelmatig wedstrijden georganiseerd worden. Eén van de rundveestallen blijft staan en gaat dienst doen als de opslag voor hooi, strooisel enz. Hier wordt ook groepshuisvesting gerealiseerd voor 25 paarden. De paarden krijgen weidegang op de naastgelegen percelen. Op afbeelding 4 is de gewenste erfindeling te zien

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 4: gewenste erfinrichting

Om de plannen mogelijk te maken dient een bestemmingsplanherziening plaats te vinden.

2.3 Landschappelijke Inpassing

Er is door A.L.K. Advies een advies geschreven voor de landschappelijke inpasbaarheid en het ontwikkelen van kernkwaliteiten van het gebied. Er is in overleg met gemeente Zevenaar een landschappelijke inpassing opgesteld. Deze is opgenomen in de Bijlage 1 . De kernkwaliteiten zoals beschreven in de omgevingsvisie van de provincie Gelderland zijn de basis voor zowel de landschappelijke inpassing van de bouwkavel in samenhang met de verbetering van de kernkwaliteiten in het omliggende landschap. Dit is in de paragraaf 3.2.2 verder toegelicht.

2.4 Verkeer En Parkeren

De locatie wordt ontsloten via de Brinkeweg op de Rivierweg. Bezoekers rijden op dagen dat er geen evenementen of wedstrijden zijn via de nieuwe inrit ter hoogte van de nieuwe rijhal naar de parkeerplaatsen op het eigen terrein. Wanneer er evenementen of wedstrijden zijn, komen er meer bezoekers naar de locatie. Een perceel landbouwgrond naast het nieuwe inrit kan dan gebruikt worden als tijdelijke parkeervoorziening.

Beschrijving activiteiten

Voor de dagelijkse routine op de pensionstal worden gemiddeld 40 auto's per dag verwacht. Dit zijn voornamelijk eigenaren en verzorgenden van de paarden en een enkele instructeur. Deze mensen zullen verdeeld over de dag aanwezig zijn met een wat grotere concentratie in de avonduren. Hiervoor reserveren wij 15 parkeerplaatsen.

De wedstrijden zullen in het weekend plaatsvinden, 1 weekend per maand. Van oktober t/m maart zullen de wedstrijden volledig binnen worden gehouden, van april t/m september op de buitenpiste. Er zullen zowel dressuur- als springwedstrijden georganiseerd worden.

Bij een dressuurwedstrijd in de zomer worden ongeveer 60 deelnemers per dag verwacht, dus 120 in het weekend. De meeste ruiters rijden 2 proeven met hun paard en er kunnen maximaal 7 proeven per uur verreden worden. Tijdens het outdoorseizoen kan er in 2 banen tegelijk gestart worden, in het indoorseizoen in 1 baan, dus dan halveert het aantal. Deze deelnemers komen en vertrekken verdeeld over de beide dagen tussen 8.00 en 18.00 uur en rijden voornamelijk in een auto met trailer. Hiervoor hebben we ongeveer 15 parkeerplaatsen nodig; dit kan volledig plaatsvinden op het parkeerterrein.

Bij een springwedstrijd zijn de aantallen indoor en outdoor gelijk omdat er altijd maar in 1 wedstrijdpiste gereden wordt; de andere piste is om op te warmen. Gemiddeld verwachten wij 200 starts per dag; dit zijn ongeveer 70-80 deelnemers omdat er veel ruiters zijn die meerdere paarden starten. Deze ruiters maken meer gebruik van vrachtwagens en zijn ook wat langer op onze locatie doordat zij meerdere paarden in verschillende klasses starten. Aankomst en vertrek zal ook weer tussen 8 en 18 uur zijn met een wat grotere concentratie na afloop van een rubriek (4x per dag). Op vergelijkbare wedstrijden in Westervoort en Varsseveld is de verdeling ongeveer 25 vrachtwagens en 45 auto's met trailer. Deze wagens kunnen op het parkeerterrein en op de halfverharding naast de buitenpiste geplaatst worden.

De luxewagens kunnen aan de zuidkant van de oprit in de wei parkeren als er op de verharding geen plaats meer is en in de wintermaanden kunnen deze auto's in de buitenpiste staan.

Totaal op jaarbasis circa 900-1000 vrachtwagens incl. tractoren en circa 16.000 auto's. Dit is inclusief de aanvoer van voer, zaagsel, strooisel en de afvoer van mest.

In de vergunde situatie (melkveehouderij) is reeds sprake van circa 1800 vrachtwagens en tractoren en circa 550-600 auto's per jaar.

In het akoestisch rapport (Bijlage 4) is een toelichting gegeven op de activiteiten met tijdstippen. In dit rapport wordt gesproken over aantallen verkeersbewegingen.

De verkeersaantallen in de Aerius-berekening (stikstof) gaan over een heel jaar en zijn hoog aangehouden om aan te tonen dat bij meer transport het qua stikstof past. De gewenste situatie past hierbinnen. In het akoestisch rapport berekent men een worst-case situatie op één dag. Daarom zijn deze aantallen niet 1-op-1 vergelijkbaar.

Verkeersveiligheid

Bekeken moet worden of de extra verkeersbewegingen leiden tot een onveilige situatie. Qua aantallen (toename) zal dit niet tot een probleem leiden op de Rivierweg N338, gezien de vele verkeersbewegingen op deze weg. Om echter bij de locatie te komen zal het verkeer op de N338 moeten afslaan. Ter hoogte van de afslag naar de locatie zijn geen uitvoegstroken of andere voorzieningen aangelegd. Verkeer komend vanaf noordoostelijke richting kan rechtsaf slaan en zorgt niet voor onveilige situaties. Verkeer vanaf de richting snelweg A12 moet linksaf slaan en bij tegenliggers stil staan op de weg. Veel inwoners van het dorp Lathum gebruiken ook deze afslag om in hun dorp te komen. Zij rijden via de Brinkeweg naar de Bandijk. Voor zover bekend leidt dit niet tot problemen. De extra verkeersbewegingen zijn met name in de weekenden. De verkeersdrukte is dan lager op de Rivierweg en de kans op incidenten dus minder. Insteek is om het ingaand verkeer en uitgaand verkeer zo veel mogelijk te scheiden, zeker bij wedstrijden.

Om te voorkomen dat het aankomende en vertrekkende verkeer elkaar moet passeren op de Brinkenweg wordt er een parallelweg van halfverharding door de wei gelegd, naast de Brinkenweg. De uitrit komt ongeveer 35 meter van het fietspad naast de Rivierweg te liggen zoals geadviseerd door de verkeersdeskundige; zo blijft er voldoende opstelruimte over voor een auto met trailer en worden de passeermomenten tot een minimum beperkt. Hiermee wordt ook voorkomen dat afslaand verkeer van de N338 hinder heeft van verkeer op de Brinkeweg die naar de N338 rijdt.

Bij een reguliere dag (zonder wedstrijd) wordt gebruik gemaakt van de normale inrit naar de locatie. Deze ligt aan de westzijde van de locatie om te voorkomen dat verkeer langs de woningen aan de Brinkeweg moet rijden (in de huidige situatie ligt de inrit aan de noordzijde van het melkveebedrijf).

Bij wedstrijden neemt het verkeer dat naar de locatie rijdt de parallelweg richting parkeerplaatsen. Vertrekkend verkeer neemt de normale route. Op deze manier is er zo min mogelijk kruisend verkeer en is de verkeerssituatie richting de Rivierenweg het meest veilig.

Op onderstaande afbeelding 5 zijn de rijroute weergegeven bij wedstrijden. Blauw is de aanrijroute en in rood de route die vertrekkend verkeer volgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 5: rijroute bij wedstrijden (blauw en rood)

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR); Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie Rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van

de ruimtelijk economische structuur van Nederland.

  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de

bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.

  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke

en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie Rijksdoelen worden er 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Toets

Het planvoornemen heeft geen betrekking op de bovengenoemde nationale belangen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd om planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk te maken binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuwe planologische bouwmogelijkheden van enige omvang kwalificeren als zodanig en zijn 'Ladderplichtig'. Ontwikkelingen mogen alleen plaatsvinden als er sprake is van duurzame verstedelijking. Om dit te kunnen beoordelen wordt er getoetst of er behoefte is aan de ontwikkeling.

Toets

Stedelijke ontwikkeling

De beoogde functie heeft betrekking op paardensport activiteiten met een uitbreiding ten opzichte van de huidige situatie. Op basis hiervan is het initiatief aan te merken als 'overige stedelijke ontwikkeling'.

Kwantitatieve behoefte

De activiteiten van het paardensportcentrum zijn onder te verdelen in stalling en het berijden van paarden en incidentele wedstrijden. Voor de stalling en berijden van de paarden is het verzoringsgebied te herleiden naar de gemeente Zevenaar en de omliggende gemeenten, met ook de stad Arnhem gelegen op relatief korte afstand van het plangebied. Voor de wedstrijden is een bovenregionaal verzorgingsgebied van toepassing omdat er dan rijders uit het gehele land naar het paardensportcentrum komen.

In de gemeente Zevenaar (43.740 inwoners) is nu één vergelijkbaar paardensportcentrum aanwezig. Daar komt bij dat in het verzorgingsgebied (inclusief omliggende gemeenten) van het bedrijf de afgelopen jaren diverse locaties (maneges en pensionstallen) een andere invulling hebben gekregen. Dit betekent een afname van 180 pensionstalplaatsen met als gevolg dat er in het verzorgingsgebied een tekort hieraan is ontstaan. Dit blijkt met name uit het aantal concrete aanmeldingen voor de pensionstalling bij initiatiefnemer. Inmiddels is er een wachtlijst van 50 mensen die behoefte hebben aan pensionstalling voor een paard bij initiatiefnemer. Hieruit blijkt een grote vraag vanuit de gemeente en omliggende regio. Ook zijn in de regio geen of weinig (wedstrijd) voorzieningen aanwezig die voldoen aan de huidige eisen van ruiters en andere gebruikers.

Voor wat betreft de nieuwvestiging van het paardensportcentrum is er voldoende concrete behoefte.

Kwalitatieve behoefte

De kwalitatieve behoefte van het planvoornemen is tweeledig. Het planvoornemen voorziet in de (her)invulling van een bestaande agrarische bedrijfslocatie met planologische uitbreidingsmogelijkheiden. Door gebruik te maken van deze voormalige agrarische bedrijfslocatie wordt met dit planvoornemen invulling gegeven aan een vrijkomende locatie in het buitengebied en wordt leegstand tegengegaan. Tweede belangrijke kwalitatieve impuls is dat de locatie wordt voorzien van een landschappelijke inpassing die is afgestemd op de kernkwaliteiten van het gebied. De uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de regels hetgeen een kwalitatieve inpassing verzekerd en verbeterd.

De voorgenomen ontwikkeling behelst een oppervlakte van c.a. 2 hectare. Daarbij wordt grenzend aan het bouwvlak en wateropvang (wadi/poel) aangelegd, ontsluiting en parkeermogelijkheden gerealiseerd en strekt de landschappelijke inpassing tot ver buiten de inrichting. Ook is het bedrijf grondgebonden door het ruwvoer voor de paarden van de eigen gronden in de directe omgeving te winnen en op te slaan in de ruwvoeropslag op het erf. Dezelfde gronden zijn nodig om de paarden de gewenste weidegang te kunnen geven. Vanuit het oogpunt van dierwelzijn en moderne hippische bedrijfsvoering een must. Daar komt bij dat voor wat betreft de milieucontouren van het bedrijf tot gevoelige functies een afstand geldt van 50 meter in verband met geur- geluid- en stofemissie. Het is onmogelijk om met al deze factoren rekening te houden op een mogelijke inbreidingslocatie zonder dat dit de gewenste bedrijfsvoering of financiële haalbaarheid in gevaar brengt. Het realiseren van een paardensportcentrum in deze vorm is ruimtelijk gezien onmogelijk inpasbaar binnen het stedelijk gebied.

Uit de laddertoets blijkt dat er zowel een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte bestaat en is binnen het stedelijk gebied geen mogelijkheid dit initiatief te realiseren.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toets

Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Op basis van de bovenstaande toetsing aan het Rijksbeleid kan worden opgemaakt dat het initiatief is met het relevante Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018

In de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018, worden de doelen voor Gelderland uitgewerkt. Centraal staat dat bij de taakinstelling de focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie. Door hier de focus op te leggen wordt er gestreefd naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. De doelen worden verder uitgewerkt in zeven ambities. Het betreft vestigingsklimaat, wonen, bereikbaarheid, biodiversiteit, klimaatadaptie, energietransitie en circulaire economie.

3.2.2 Omgevingsverordening (december 2018)

Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.

Uit toetsing aan de omgevingsverordening komt het volgende relevante thema naar voren:

  • Natuur en landschap

Natuur en landschap

De bescherming van bos en natuur buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzone (GO) is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het GNN bevat alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige ecologische hoofdstructuur (EHS) en een zoekgebied van 7.300 hectare voor 5.300 hectare nog te realiseren natuur (doel: 2025). De GO bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur binnen de begrenzing van de EHS uit 2009, alsmede weidevogelgebieden en rustgebieden voor winterganzen. De GO is ruimtelijk verweven met het GNN en hangt daar functioneel mee samen. In de GO wordt ingezet op versterking van de samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden. In de GO is ruimte voor verdere economische ontwikkeling (van passende functies) in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. In nog perspectiefrijke weidevogelgebieden wil de provincie een landbouwpraktijk stimuleren en instandhouden die rekening houdt met weidevogels. Ook ganzenfoerageergebieden worden aangewezen en hier wordt de noodzakelijke rust gewaarborgd.

Ter plaatse van de GNN is een natuurbestemming opgenomen. De bestemming is gericht op het beschermen van natuur- en landschapswaarden. Daarmee zijn de natuurwaarden in het plangebied planologisch beschermd. Het GO-netwerk is bestemd met de bestemming Waarde Natuur en landschap. Naast ter plaatse voorkomende bestemmingen, is de bestemming mede gericht op het behoud, de ontwikkeling en herstel van landschappelijke-, ecologische en/of natuurwaarden. Voor werkzaamheden die deze waarden aan kunnen tasten, is een vergunningplicht in de regels opgenomen. Beoordeeld wordt of deze vanuit het effect op de te beschermen waarden toelaatbaar zijn. Bij gewenste ontwikkelingen dienen de kernkwaliteiten te worden beschermd. De kernkwaliteiten van de GO bestaan uit de aanwezige ecologische waarden, de ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN, de geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid en de landschappelijke waarden.

Het plangebied ligt in deelgebied 21 van de kernkwaliteiten natuur en landschap van de GNN en GO beschreven (zie kaart onder). Dit deelgebied staat bekend Liemers-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Ligging plangebied binnen het GNN en GO

Voor dit deelgebied worden de volgende kernkwaliteiten beschreven:

  • Het is vanouds open komlandschap van de Rijn en de IJssel. Het zuidelijk deel is sterk verstedelijkt. Ten zuiden van Zevenaar kleinschaliger landschap aanwezig met tuinbouw;
  • De Hondsbroekse Pleij, dit betreft een ontpolderde uiterwaard;
  • Het is een leefgebied van de steenuil;
  • Het betreft het leefgebied kamsalamander;
  • Er zijn cultuurhistorische waarden aanwezig zoals oude ontginningen en kavelpatronen, singels en boerderijen;
  • Er zijn abiotische waarden aanwezig zoals aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir;
  • Er zijn ecosysteemdiensten aanwezig zoals recreatie, drinkwater, waterberging;
  • Alle door de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden zijn aanwezig in dit deelgebied;
  • Er is sprake van waardevol open gebied of verkaveling.

Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone:

  • Ontwikkeling riviernatuur in de Hondsbroeksche Pleij door middel van strangen, moeras, ooibos, hagen en graslanden;
  • Ontwikkeling uitwisseling met de omgeving;
  • Ontwikkeling biotopen voor vogels van bossen, moerassen en cultuurgronden;
  • Ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën, poelen;
  • Ontwikkeling cultuurhistorische patronen (ontginningen, houtwallen) en beheersvormen;
  • Ontwikkeling ecosysteemdiensten.

Het plangebied ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO). In de Omgevingsverordening Gelderland is het volgende opgenomen over de GO:

Voor grondgebonden landbouw, landgoedbedrijven en extensieve openluchtrecreatie wordt ontwikkelingsruimte geboden, voor zover de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast. De bijzondere toegevoegde waarde van de functiecombinatie die bijdraagt aan de versterking van de kernkwaliteiten, maakt dat de ontwikkeling past in de Groene ontwikkelingszone.

Effectbeoordeling
Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk. Vanwege de lokale invloedsfeer, hebben de voorgenomen activiteiten (omschakeling van melkveehouderij naar een paardensportcentrum) geen negatief effect op gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden de kernkwaliteiten van dit deel van de Groene Ontwikkelingszone niet aangetast. Dit wordt hierna beschreven. Het betreft een gangbare uitbreiding van een grondgebonden bedrijf en het nieuwe erf wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Ook worden er nieuwe landschapselementen toegevoegd. Bij het plan voor de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de kernkwaliteiten vanuit de GNN-GO. De provincie heeft in vooroverleg positief geadviseerd over het plan.

Bij het natuurwaardenonderzoek (Bijlage 6) is de steenuil en de kamsalamander niet aangetroffen in het plangebied. Voor het GO deelgebied Liemers west wordt de Kamsalamander als doelsoort genoemd. Het deelgebied Liemers West is een groot gebied. Delen van dit gebied, zoals het Duivense Broek zijn qua grondslag, structuur en grondwaterstand daar geschikt voor. Het realiseren van een specifieke kamsalamanderpoel conform de eisen van het RAVON op een stroomrug is een ander verhaal en eigenlijk onnatuurlijk.

Ook heeft de aanleg alleen zin er door de gemeente zorg wordt gedragen dat er ook elders poelen worden aangelegd en er zo een netwerk van poelen en migratiemogelijkheden ontstaat (zie ook uitgangspunten RAVON). De stroken kruiden en faunarijk grasland geven daar deels invulling aan, maar door andere partijen zal dit netwerk verder vorm gegeven moeten worden.

Toetsing aan de kernkwaliteiten

  • Het plangebied ligt op de overwal aan de noordzijde van het open kommen landschap, maar maakt daar landschappelijk geen wezenlijk onderdeel van uit;
  • De Hondsbroekse Pleij is niet van toepassing op het plangebied.
  • De steenuil is niet aangetroffen in plangebied. Er wordt wel rekening mee gehouden qua inpassing door de aanleg van een boomgaard en knotwilgen. Deze kunnen een rol spelen in het permanent vestigen van deze soort.
  • Zoals blijkt uit het natuuronderzoek is de kamsalamander niet aangetroffen in het plangebied en gegeven de hoogteligging in relatie tot de grondwaterstand is de stroomrug feitelijk geen onderdeel van het leefgebied;
  • Met de situering van de gebouwen etc. wordt aangesloten bij de verkavelingsstructuur zoals die na de ruilverkaveling en de landinrichting Duiven – Westervoort aanwezig is;
  • Het initiatief zal de abiotische waarden niet aantasten. Bij de aanleg van de wadi/poel wordt voorkomen dat de kleilaag doorgraven wordt en er een kwelvenster ontstaat en de kwel vanuit de IJssel fors zal toenemen;
  • Het plangebied heeft geen functie voor recreanten of voor de waterwinning. Effecten op deze kernkwaliteit zijn uitgesloten;
  • Uit het Natuurwaardenonderzoek volgt dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied;
  • Door de situering van het gebouw worden de zichtlijnen in het gebied niet onderbroken, waardoor het open karakter gehandhaafd blijft.

De conclusie uit de toetsing aan de kernkwaliteiten van het gebied is dat het initiatief hier geen significant negatief effect op heeft.

Toetsing aan Ontwikkeldoelen

  • De ontwikkeling riviernatuur in de Hondsbroeksche Pleij is hier niet van toepassing:;
  • Door de stroken met kruiden en faunarijk grasland ontstaat er in algemene zin meer mogelijkheden voor uitwisseling. Specifiek kan een bijdrage geleverd worden aan de gewenst ecologische verbinding vanuit het Rivierpark IJsselpoort naar het Duivense Broek;
  • Door aanleg van stroken kruiden en faunarijk grasland, poel / wadi, beplanting is er een forse biotoopverbetering voor vogels;
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën, poelen - de aanleg van de forse poel zal een bijdrage leveren aan het verbeteren van het biotoop voor amfibieën en reptielen. door de stroken kruiden en faunarijk grasland ontstaat de mogelijkheid van migratie;
  • Door de aanleg van beplanting worden bestaande structuren geaccentueerd;
  • Het plangebied heeft geen functie voor recreanten of voor de waterwinning.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief bijdraagt bij aan de gestelde ontwikkeldoelen.

Landschappelijke Inpassing
Er wordt kruidenrijk grasland ingezaaid en op bepaalde plekken in combinatie met een haag of struweel. Ecologisch gezien zijn de aanleg van stroken kruiden- en faunarijk grasland al een belangrijke meerwaarde in het gebied. Niet alleen als foerageergebied voor bijvoorbeeld de Steenuil, maar ook voor de migratie van insecten, amfibieën en dergelijke. Verder wordt er een houtwal bij de wadi aangelegd, meerdere solitaire bomen en een boomgaard. Met de openheid van het landschap is rekening gehouden door niet te veel hagen aan te planten.

  • Er is een forse uitbreiding van kruiden en faunarijk grasland, knotwilgen, boomgaard, poel en beplanting waardoor voor dit deel van het GO gebied een forse bijdrage aan de ontwikkelingsdoelen wordt geleverd.

Op deze manier worden de kernkwaliteiten niet aangetast en is het plan voor de landschappelijke inpassing in lijn met de ontwikkelingsdoelen voor de GO. Het landschap wordt versterkt en er ontstaan meer mogelijkheden voor de gewenste soorten in het gebied.

Conclusie is dat de voorgestelde landschappelijke inpassing en de aanleg van stroken kruiden en faunarijk grasland, boomgaard en poel dragen naar verhouding fors bij aan de ontwikkelingsdoelen en leveren een verbetering op van het leefgebied van een aantal kenmerkende soorten.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het planvoornemen is passend binnen de Omgevingsvisie en provinciale verordening. Het provinciaal beleid wordt niet geraakt met dit voornemen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Zevenaar 2010-2030

De nieuwe Structuurvisie doet uitspraken over de ontwikkeling van Zevenaar in de periode 2010-2030. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het '(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar'. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.

Ten aanzien van het thema bedrijvigheid wordt er aangegeven dat het een streven is om bedrijven aan te trekken en gevestigd te houden binnen de gemeente. Het is daarmee van belang een goed vestigingsklimaat te houden.

Toets

Het voornemen past in het streven agrarische bedrijven in de gemeente te behouden. Door mee te werken aan de functiewijziging naar 'Sport-manege' blijft de bedrijvigheid bestaan en wordt er een extra voorziening toegevoegd aan de omgeving Lathum .

3.3.2 Nota Geluidsbeleid

De nota geluidbeleid is vastgesteld op 1 juli 2009. De doelstelling van het beleid is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.

Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een passende geluidskwaliteit in elk gebied. Voor verschillende gebieden binnen de gemeente is de geambieerde geluidskwaliteit vastgesteld. De gemeente is ingedeeld in gebieden. Als basis voor die indeling is de landelijke Milieukwaliteit in de Leefomgeving systematiek (MILOsystematiek). Voor elf deelgebieden is de geluidsambitie bepaald waarbij een grenswaarde is vastgesteld en is aangegeven tot welke bovengrens (bij hoge uitzondering) daarvan mag worden afgeweken.

Er zijn drie gebiedstyperingen van belang. Het grootste gedeelte van het gebied is getypeerd als buitengebied, met de geluidsambitie “rustig”. Daarbinnen zijn twee gebieden getypeerd als historische lintbebouwing in het buitengebied met geluidsambitie “onrustig”. Tenslotte zijn enkele gebieden getypeerd als bedrijventerrein met geluidsambitie “onrustig”.

De typering van het buitengebied veroorzaakt belemmeringen voor geluidsproducerende bestemmingen in het plangebied. Daarom worden geen nieuwe bedrijvenlocaties toegestaan en worden ook nieuwe geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet toegestaan.

Toets

Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bedrijfsbestemming of geluidszoneringspichtige inrichting mogelijk gemaakt.

3.3.3 Conclusie

Uit de toets aan het relevante gemeentelijke beleid valt te concluderen dat het planvoornemen hiermee in overeenstemming is.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Het voornemen betreft het wijzigen van de bestemming 'agrarisch' naar ''Sport-manege'. In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor dit plan. Uit deze beoordeling blijkt dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor de het milieu en de omgeving van de locatie.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  1. 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig buitengebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0007.png"

Tabel 1: richtafstanden per categorie en gebied

Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Toets

In richtafstandenlijst is een manege opgenomen als een categorie 3.1 bedrijf (SBI 2008 - 0143). In dit geval is het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied van toepassing. Voor de manege geldt voor het aspect geur de grootste afstand, te weten 50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0008.png"

Tabel 2: fragment richtafstandenlijst

Op onderstaande afbeelding is te zien dat de dierverblijven en mestopslagen in de gewenste situatie buiten de grens van 50 meter tot gevoelige objecten in de omgeving worden gerealiseerd. Hier komt bij dat in de huidige situatie er wel dieren worden gehouden binnen 50 meter tot gevoelige objecten. Door het vergroten van deze afstand wordt de milieukundige situatie ter plaatse verbetert. Voor de gevoelige objecten in de omgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0009.jpg"

Afbeelding 7: overzicht van de 50 meter cirkel (stippellijn) tussen gevoelige objecten en de dierenverblijven (roze) en mestopslag (oranje) in het plangebied.

Bedrijven in de omgeving zijn op minimaal 80 meter of meer gelegen vanaf het plangebied (Brinkeweg 2). Dit bedrijf zal niet in haar ontwikkelmogelijkheden worden beperkt omdat het planvoornemen geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk maakt.

Conclusie

Voor het aspect bedrijven en milieuzonering kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is.

4.3 Geur

Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarisch bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer). Hierna wordt het risico van geurhinder voor deze activiteiten getoetst aan de wettelijke criteria.

Toets

De manege (houden van paarden) valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Voor paarden, dieren zonder geuremissiefactor, geldt een vaste afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom (artikel 3.117 Activiteitenbesluit). De afstand wordt gemeten tussen het dichtstbijgelegen emissiepunt, hier de gevel van het dierenverblijf en de gevel/ bouwvlak van de woning.

Daarnaast geldt voor de opslag van vaste mest een afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom (artikel 3.46 Activiteitenbesluit).

Ook geldt er nog een minimum afstand tussen gevel stal en gevel gevoelig object (artikel 3.119 Activiteitenbesluit). De minimumafstand is 25 meter voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom.

Zoals uit de paragraaf 4.2 is gebleken worden de dierenverblijven in de gewenste situatie buiten 50 meter tot geurgevoelige objecten gerealiseerd. Dit geldt ook voor de opslag van vaste mest.

Conclusie

Voor het aspect geur is het initiatief uitvoerbaar.

4.4 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Toets

In opdracht van Rombou is door De Klinker Milieu een bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 en NEN 5707 op de locatie Huis te Lathumweg 2 te Lathum (zie Bijlage 3). De aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en bouwactiviteiten op de locatie. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.

Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

  • de bodem op de locatie bevat zintuiglijk geen afwijkende waarnemingen;
  • in zowel de boven- als de ondergrond van het gehele terrein zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen; het grondwater is licht verontreinigd met barium, xylenen, naftaleen en plaatselijk met cadmium;
  • de bovengrond onder de druppelzone van de schuur, is wel asbesthoudend, het gehalte ligt ruim beneden de norm voor nader onderzoek ;
  • de hypotheses ‘verdacht’ voor de tank en ‘onverdacht’ voor de toekomstige rijhal dienen verworpen te worden. De hypothese van de druppelzone dient aangenomen te worden. Echter de onderzoeksinspanning hoeft niet aangepast te worden. Aanvullend bodemonderzoek is niet nodig. Het volledige bodemonderzoek is toegevoegd als bijlage bij deze toelichting.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek volgt dat voor het aspect bodem geen bezwaren bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.

4.5 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toets

Het agrarisch bedrijf aan de Huis te Lathumweg 2 in Lathum (gemeente Zevenaar) is van plan om te schakelen van een melkrundveehouderij naar een manege. In verband hiermee is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. Het onderzoek is uitgevoerd om inzicht te krijgen in de akoestische situatie bij de nieuwe bedrijfsopzet.

In het onderzoek zijn het gemiddelde geluidsniveau en het piekgeluidsniveau berekend op de woningen die in de omgeving van het bedrijf liggen. Verder is aandacht besteed aan de geluidsbelasting door het verkeer van en naar het bedrijf.

Voor het onderzoek en de conclusies wordt verwezen naar de Bijlage 4.

Conclusie

Gezien het akoestisch onderzoek is de inrichting, voor het aspect geluid, ruimtelijk gezien inpasbaar. Tevens wordt voldaan aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit.

4.6 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).

Toets

Voor de invoerparameters van de NIBM tool is rekening gehouden met 50 extra vervoersbewegingen per weekdag waarvan 10% vrachtverkeer betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0010.jpg"

Tabel 3: uitkomsten NIBM - tool

Uit de NIBM tool van het ministerie van infrastructuur en milieu blijkt dat het plan NIBM bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse.

Conclusie

Het project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit in de omgeving en kan op dit punt uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Externe Veiligheid

Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico’s dienen te worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt dat hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten

gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Toets

Het plan behelst de functiewijziging naar een paardensportcentrum inclusief trainingsfaciliteiten die ook worden gebruikt voor wedstrijden.

Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. Op afbeelding 6 is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

Op onderstaande uitsnede van de risicokaart is het plangebied te zien met omliggende veiligheidsrisicobronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0011.jpg"

Afbeelding 8: uitsnede provinciale risicokaart (Bron: ODRA)

De informatie van de provinciale risicokaart levert de volgende inzichten op:

Transportroutes

Op ongeveer 1.600 meter ten zuiden ligt de A12. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze transportroute maakt onderdeel uit van het Basisnet. Het invloedsgebied ligt over het plangebied.

Op ongeveer 2.060 meter ten noorden van het plan ligt de spoorlijn Arnhem – Zutphen. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze transportroute maakt onderdeel uit van het Basisnet. Het invloedsgebied ligt over het plangebied.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen.

Inrichtingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.

Plaatsgebonden risico

A12, spoorlijn Arnhem-Zutphen

Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Groepsrisico

A12, spoorlijn Arnhem-Zutphen-A15

Ten aanzien van het groepsrisico is het plangebied gelegen in het invloedsgebied van deze transportassen. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. De afstand tussen het plangebied en deze risicobron is echter zodanig groot (> 200 meter), dat de wetgever heeft aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Verantwoording groepsrisico

Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van een externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 (zie onderdelen C en D) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de transportassen. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) van 30 maart 2020 (kenmerk 200330-170).

  • A. Personendichtheid

Het plangebied voorziet in de realisatie van een functie “sport-manege”. Hiermee neemt met name bij evenementen het aantal aanwezigen toe.

  • B. Hoogte groepsrisico

Het aantal personen in het invloedsgebied neemt toe. Gelet op de afstand tot de risicobronnen heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico.

  • C. Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Bij het toxisch scenario is het handelingsperspectief schuilen in gebouwen.

Uit het advies is naar voren gekomen dat VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van de bestrijdbaarheid. De mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

  • D. Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.

De aanwezigen dienen te worden geïnformeerd over de risico’s en hun handelingsperspectief.

Uit het advies is naar voren gekomen dat VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van de zelfredzaamheid. Dit aspect wordt daarom niet verder in beschouwing genomen.

Geadviseerd wordt om bij de planuitwerking rekening te houden met de bereikbaarheid (opkomsttijden) en bluswatervoorziening(en) op bouwplanniveau en de brandpreventieve zaken.

Conclusie

Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de transportroute met een externe veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de diverse risicobron vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de snelweg A12 en de spoorlijn Arnhem-Zutphen. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief niet tot een toename van het groepsrisico leidt en geen significant effect heeft de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.8 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. In het bestemmingsplan is een paragraaf voor water opgenomen. Op het gebied van waterberging wordt er gestreefd dat daar waar het water valt het vast te houden. Daarna wordt het pas afgevoerd.

Toets

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0012.jpg"

Tabel 4: Watertoetstabel

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Voor het aspect 'Wateroverlast (oppervlaktewater)' is een toename van verhard oppervlak aangegeven. In deze paragraaf is toegelicht hoe met de compensatie hiervan rekening is gehouden. Door toetsing van de waterparagraaf aan het beleid wordt hier invulling aan gegeven.

Compensatie

In de huidige situatie is er sprake van een verhard oppervlak (gebouwen - erf - voeropslagen) van 5.600 m2. In de gewenste situatie is dit ca. 18.000 m2.

Het planvoornemen zorgt voor een toename van het verhard oppervlak van ongeveer 12.400 m2. Bij een T=100+10% wordt de berekening voor de benodigde waterberging: 110mm x 12.400 m2 = 1364 m3.

Om in de waterberging te voorzien wordt er een wadi/poel gerealiseerd. De wadi/poel is circa 1500m2 groot met een gemiddelde diept van circa 2,5 - 3,0 m. De inhoud van de wadi/poel bedraagt dan circa 4000 m3 en dus ruim voldoende voor de waterberging. Er wordt gekozen voor de aanleg van een amfibieënpoel met een diepte tot maximaal de kleilaag om te voorkomen dat de kleilaag wordt doorgraven en er een kwelvenster ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0013.jpg"

Afbeelding 9: dimensionering wadi/poel

Lozing hemelwater vanuit het plangebied
Hemelwater van de bedrijfsgebouwen en erfverharding wordt geloosd op de nieuwe wadi/poel. Een deel van het hemelwater wat op de erfverharding valt infiltreert in de naastgelegen landbouwgrond.

Wateren in of nabij het plangebied in eigendom of beheer bij het waterschap
Bij de locatie ligt aan de noordzijde een watergang in eigendom of beheer bij het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0014.jpg"

Afbeelding 10: plangebied t.o.v. het eigendom en beheer van het waterschap

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat er geen wateradvies noodzakelijk is voor besluitvorming. Door toetsing van de waterparagraaf aan het beleid wordt hier invulling aan gegeven.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar voor het aspect water.

4.9 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het aspect water staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Toets

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied.

Het plangebied ligt op circa 140 m van het Natura 2000-gebied Rijntakken (Uiterwaarden IJssel). De nieuwe activiteiten die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn het houden van paarden en de extra verkeersbewegingen (bezoekers, ruiters). Ook zal er tijdens de aanlegfase sprake zijn van stikstofemissie.

In het plangebied staat momenteel een agrarisch bedrijf. Deze locatie heeft een agrarische bestemming en valt onder het Activiteitenbesluit. Op 8 oktober 2014 is een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming verleend. De volgende dieraantallen mogen op basis van de Wnb worden gehouden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0015.png"

Tabel 5: situatie vergunning Wet natuurbescherming.

Naast de stalemissie vindt in de bestaande situatie ook emissie van ammoniak plaats door beweiden van de runderen en mestaanwending op de percelen. Tevens is bij een agrarisch bedrijf ook sprake van verkeersbewegingen (o.a. voer, mest, melk, dieren, kadavers). In verband met de gewenste ontwikkeling wordt er omgeschakeld van melkvee naar paarden.

Onderstaand de gewenste situatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00HUISLATHUM2-VA01_0016.png"

Tabel 6: gewenste situatie.

Gezien de relatief hoge stikstofemissie in de bestaande situatie (melkveebedrijf) is op voorhand verzekert dat de stikstofdepositie in de nieuwe situatie fors lager zal zijn dan in de bestaande situatie. Om dit aan te tonen zijn met het rekenmodel Aerius berekeningen uitgevoerd van de aanleg- en gebruiksfase. De gebruiksfase is een verschilberekening tussen de referentie situatie (melkveehouderij) en de gewenste situatie (inclusief verkeer en mobiele bronnen). De Aerius berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 5. In de aanlegfase van het planvoornemen vinden de huidige bedrijfsactiviteiten niet meer plaats. In deze aanlegfase vindt beduidend minder depositie plaats dan uiteindelijk in de gebruiksfase. Hieruit volgt dat in alle fasen van het project de depositie lager is dan in de referentiesituatie. Met als gevolg een afname van de stikstofdepositie. Significant nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten.

Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn andere effecten dan stikstof niet te verwachten. Het enige andere effect op grotere afstand van een Natura 2000-gebied hangt samen met (grootschalige) grondwateronttrekking of andere hydrologische maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Uit het bovenstaande blijkt dat het plan geen significant nadelige gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.

Soortbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er (winter)rustlocaties en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende vogel-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, leidt niet tot wettelijke consequenties. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen soorten negatief beïnvloed. Het gehele onderzoek is toegevoegd in de Bijlage 6.

Het plangebied bestaat uit bebouwing, een houtsingel, een voederkuil, erfverharding en grasland. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd. Mits er geen beschermde dieren verwond of gedood worden en geen bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om te voorkomen grondgebonden zoogdieren verwond of gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten beschadigd of verstoord worden, wordt geadviseerd om de ligboxenstal te slopen, en de houtsingel te rooien buiten de broedtijd. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren verwond of gedood worden, dient een ontheffing verkregen te worden.

Conclusie

Ten aanzien van ecologie is het plan uitvoerbaar.

4.10 Cultuurhistorie En Archeologie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen)

Toets

Cultuurhistorie

Op de planlocatie zijn geen bouwwerken aanwezig met een specifieke cultuurhistorische waarden. Het plan is in overeenstemming met de landschappelijke waarden ter plaatse. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De uitvoering hiervan is geborgd in de planregels.

Archeologie

Binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie hoge verwachting' van toepassing. Deze bestemming is opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan om de archeologische waarden ter plaatse te beschermen. Als er voor het uitvoeren van het plan een omgevingsvergunning wordt aangevraagd zal hier een archeologisch onderzoek bij gevoegd moeten worden.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Het onderhavige plan heeft betrekking op de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren (paarden). Dit betekent dat het bevoegde gezag eerst moet beoordelen of bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Een milieueffectrapport is alleen nodig indien de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Met een aanmeldingsnotitie voor de gewenste situatie heeft de initiatiefnemer aan het bevoegde gezag meegedeeld dat hij een mer-beoordelingsplichtige activiteit wil gaan ondernemen. De notitie bevat gegevens over de activiteit, de plaats waar deze wordt ondernomen en de waarschijnlijke milieueffecten. Hierbij is rekening gehouden met de maatregelen die initiatiefnemer neemt om nadelige gevolgen voor het milieu zo veel mogelijk te vermijden of te voorkomen. Op basis hiervan is beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Conclusie en besluit

Uit de inhoudelijke beoordeling is gebleken dat met de voorgenomen activiteit geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn (zie Bijlage 7). Gelijktijdig met de instemming van de ter visie legging van dit bestemmingsplan heeft het bevoegd gezag besloten dat op grond van artikel 7.17 van de Wet milieubeheer het opstellen van een MER niet noodzakelijk is bij de voorbereiding van het besluit om een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

5.2 Juridische Vormgeving

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Zevenaar, 2018. Ondanks dat dit plan ten tijde van het opstellen van deze herziening nog niet vastgesteld is, geldt het ontwerpbestemmingsplan wel als de basis voor deze herziening.

Het planvoornemen is door initiatiefnemers voorgelegd aan de omwonenden door deze individueel te benaderen.

Hieronder wordt de opbouw van het plan kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving.

Artikel 3 Agrarisch

De gronden met de bestemming agrarisch zijn bedoeld voor parkeervoorzieningen op onverharde grond en de aanleg van de Wadi/poel.

Artikel 4 Sport - Manege

Binnen de bestemming 'Sport - Manege' is het mogelijk om binnen het bouwvlak gebouwen te realiseren voor de manege activiteiten met bijbehorende ondergeschikte horeca en detailhandel. Ook de bestaande gebouwen van de voormalige melkveehouderij staan ten dienste van deze functie Er wordt logiesruimte geboden voor grooms en stagiaires. Dit is alleen mogelijk waar de specifieke aanduiding voor de logiesruimtes van toepassing is. In de regels zijn verdere beperkingen opgenomen voor deze logiesruimtes. Ter plaatse van de aanduiding 'uitsluitend paardenbak', is een paardenbak toegestaan.

Binnen het deel van deze bestemming met de aanduiding 'uitsluitend parkeren' is het parkeren mogelijk. Voor dit deel van het plangebied is tevens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van bedrijfsgebouwen. Het parkeren dient vervolgens elders op het terrein plaats te vinden.

De landschappelijke inpassing van het erf wordt geborgd met een voorwaardelijke verplichting voor uitvoering en instandhouding van het inpassingsplan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie hoge verwachting

Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Binnen deze bestemming moeten de archeologische waarden worden beschermd als de bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 zijn.

Artikel 6 Waarde - Natuur en landschap

Voor het plangebied geldt de bestemming waarde natuur en landschap. Deze bestemming is bedoeld om de natuurlijke landschappelijke waarden ter plaatse te beschermen en waar mogelijk te versterken.

5.2.3 Algemene regels

Bij de bestemming aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Omtrent de wettelijke verplichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan, wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.

Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld. De gemeenteraad besluit dan ook bij vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Omgeving

Het planvoornemen is bekend gemaakt aan de omgeving. Uit deze informatieronde is gebleken dat het plan positief is ontvangen door omwonenden. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat het plan op weerstand zal stuiten.

Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen op grond van artikel 3.1 Wro. In deze periode is één zienswijze ontvangen. De beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in de zienswijzenota (zie Bijlage8) . De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Het vastgestelde bestemmingsplan wordt nu 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen beroep indienen bij de Raad van State.

Bijlagen

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Advies Landschappelijke Inpassing

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Aerius Berekeningen

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Advies M.e.r.-beoordeling

Bijlage 8 Zienswijzennota