Industrieweg 101a
Bestemmingsplan - Gemeente Zutphen
Vastgesteld op 20-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Industrieweg 101a met identificatienummer NL.IMRO.0301.bp02011MarsMNherz-vs01 van de gemeente Zutphen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.
1.6 afgraven en ophogen van de bodem:
het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:
- a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
- b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
- c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.7 archeologisch deskundige:
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
1.8 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingsgrens:
de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.
1.11 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.12 bedrijf:
een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.13 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.15 beperkt kwetsbaar object:
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare,
- b. dienst- en bedrijfswoningen;
- c. kantoorgebouwen, niet zijnde een kwetsbaar object;
- d. hotels en restaurants, niet zijnde een kwetsbaar object;
- e. winkels, niet zijnde een kwetsbaar object;
- f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- g. kampeer- en andere recreatieterreinen, niet zijnde een kwetsbaar object;
- h. bedrijfsgebouwen, niet zijnde een kwetsbaar object;
- i. andere objecten dan genoemd onder a tot en met h, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.
1.16 bestaand (in relatie tot bebouwing):
bebouwing aanwezig ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan, dan wel op dit tijdstip gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
1.17 bestaand (in relatie tot gebruik):
gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bruto vloeroppervlak (bvo):
de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit
ondergeschikte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten, waarbij deze bedrijfsactiviteiten als hoofdfunctie behouden blijven. De detailhandel wordt als ondergeschikt beschouwd indien de omzet ervan maximaal 15 procent van de totaal omzet bedraagt en indien maximaal 15% van de bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m2 wordt gebruikt. Op een groothandel als bedoeld in artikel 1 lid 1.35 van de regels is het percentage van het bedrijfsvloeroppervlak van 15% en het maximum van het bedrijfsvloeroppervlak van 100 m2 niet van toepassing.
1.30 detailhandel perifeer:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in volumineuze artikelen. Hieronder wordt verstaan ABC-goederen (auto's, boten, caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting.
1.31 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, niet zijnde een kantoor, horeca, detailhandel en/of een seksinrichting.
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 gedeeltelijk vernieuwen:
de inhoud van een bouwwerk mag niet worden vergroot en of in opeenvolgende fasen nagenoeg geheel worden afgebroken en herbouwd. Een gedeeltelijke vernieuwing of verandering mag er niet toe leiden dat in een betrekkelijk korte periode in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd.
1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.35 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan weder-verkopers, instellingen, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.36 grootschalige detailhandel:
een detailhandelsonderneming of instelling met een ondergrens van 1.500 m² winkelvloeroppervlak, waarvan uitgezonderd perifere detailhandel.
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.38 horecabedrijf:
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor snackbar, café, restaurant, hotel en/of dancing en feestzalen.
1.39 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.40 kwetsbaar object:
- a. gebouwen of gedeelten daarvan bedoeld voor verblijf van niet - of verminderd zelfredzame groepen
- b. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde:
- 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
- 2. dienst- en bedrijfswoningen;
- c. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- d. scholen;
- e. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- f. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object,
- g. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- h. andere gebouwen als genoemd onder f. en g., waarin meer dan 50 personen aanwezig zijn;
- i. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.41 nevenfunctie/activiteit:
een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft.
1.42 niet relevant object:
Een bouwwerk (niet zijnde een bedrijfsgebouw), installatie, faciliteit of open terrein, dat niet is te beschouwen als een (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, en waar daartoe:
- a. maximaal vijf personen tegelijk aanwezig zijn;
- b. de aanwezigheidsfractie maximaal 0,042 bedraagt (dit staat gelijk aan een aanwezighed van maximaal één uur per dag per persoon);
- c. enkel zelfredzame personen aanwezig zijn;
- d. te allen tijden vluchten mogelijk is;
- e. geen opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
1.43 niet of verminderd zelfredzame groep:
een groep personen die door jeugdige leeftijd (tot en met basisschool) of door een fysieke en/of verstandelijke beperking in geval van een calamiteit niet in staat zijn zonder hulp van buitenaf persoonlijk letsel te voorkomen door óf zichzelf in veiligheid te brengen (vluchten) óf bescherming te zoeken (schuilen).
1.44 niet-zelfstandig kantoor (bedrijfskantoor):
een onderdeel van een bedrijf dat een ondersteunende kantoorfunctie voor het bedrijf heeft en dat tevens andere, aan het bedrijf gerelateerde bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron kan hebben. Een onzelfstandig kantoor bevindt zich op hetzelfde bouwperceel als het bedrijf waarvan het een onderdeel is.
1.45 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.46 ondersteunende horeca:
gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit. Deze consumptieve gelegenheid richt zich op het verstrekken van kleine eetwaren voor directe consumptie ter plaatse met daarnaast het afzonderlijk verstrekken van dranken voor directe consumptie ter plaatse. Horecagelegenheden bij sportkantines en clubhuizen vallen hier niet onder.
1.47 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.48 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.49 plaatsgebonden risicocontour:
de risicocontour 10-6/jaar volgende de artikelen 6, 7 en 8 lid 1 en 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft aan waar een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.
1.50 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.51 risicocontour:
contour rondom een risicovolle inrichting die de zone begrenst waar het plaatsgebonden risico, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), gelijk is aan of groter is dan 10-6 per jaar.
1.52 risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten , of inrichtingen waarvoor een contour voor het plaatsgebonden risico wordt berekend, conform de Handreiking risicoberekeningen Bevi.
1.53 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.54 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
de lijsten van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals opgenomen in de bijlagen deeluitmakende van deze regels.
1.55 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.
1.56 verminderd zelfredzame personen:
personen die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen door een geestelijke of lichamelijke beperking of een zeer jonge leeftijd.
1.57 vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.
1.58 vuurwerkbedrijf
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen.
1.59 watergang:
een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.
1.60 webwinkel:
een vorm van detailhandel zonder publieksfunctie, waarbij het showen van de producten en de transactie volledig online geschiedt. Het ter plaatse afhalen van gekochte goederen als ondergeschikte activiteit ten opzichte van normale distributie per post of pakketdienst past wel binnen de definitie van de in de regels toegestane webwinkels.
1.61 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.62 Wro:
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.4 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
N.B.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.9 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven vanaf categorie 1 tot en met de op de verbeelding aangegeven milieucategorie, voor zover deel uitmakend van de als bijlage 1 opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten
- b. van de bedrijven als genoemd onder a. afwijkende bedrijven, voor zover zij legaal en met een geldige vergunning aanwezig zijn;
- c. bij de in dit artikel toegestane bedrijven behorende niet-zelfstandige kantoren;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidzoneringsplichtige inrichtingen': tevens geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling 2' : tevens een inrichting voor de op- en overslag, het in balen persen, scheiden, sorteren en verkleinen van kunststoffen, metalen en papier/karton ten behoeve van de recyclende industrie, milieucategorie 4.2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij het gebruik van autoshredders, uitpandige metaalshredders en/of inpandige metaalshredders met een motorisch vermogen van 25 kW of meer, niet is toegestaan.
- f. webwinkels;
- g. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. wegen, fietspaden en voetpaden;
met bijbehorende:
- j. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. water;
- n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. tuinen en erven;
met dien verstande dat de volgende activiteiten zijn uitgesloten:
- p. risicovolle inrichtingen;
- q. detailhandel, behoudens webwinkels;
- r. grootschalige detailhandel;
- s. horecabedrijven;
- t. vuurwerkbedrijven;
- u. activiteiten die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. die m.e.r-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn;
- v. zelfstandige kantoren.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de externe veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 3.2.1 onder a., mits:
- 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
- b. het bepaalde in 3.2.2 onder d sub 1 en voor zover het silo's, hijskranen en overige installaties ten behoeve van het productieproces betreft en een maximale hoogte van 40 m toestaan, mits:
- 1. die hogere bebouwing naar maatvoering en situering niet leidt tot een onevenredig aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet worden beperkt;
- 3. aangetoond is dat dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering.
3.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Aanleg van nieuwe wegen of aanpassing van bestaande wegen is alleen toegestaan als daardoor bij geluidsgevoelige objecten de geluidsbelasting vanwege wegverkeer de voorkeurswaarde zoals bepaald in de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere waarde niet wordt overschreden en/of er geen sprake is van reconstructie conform de Wet geluidhinder.
- c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken strijdig met het bepaalde in 3.2.1 onder a.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten met een maximaal 2 afstandstappen hogere milieucategorie dan genoemd, mits:
- 1. het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegestane milieucategorie;
- 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. lid 3.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet in bijlage 1 zijn genoemd, mits:
- 1. het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegestane milieucategorie;
- 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- c. lid 3.5 onder c mits:
- 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van risicovolle inrichtingen, mits:
- 1. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
- binnen het perceel van de risicovolle inrichting en/of;
- ter plaatse van de bestemming verkeer, water, groen, natuur en daarmee vergelijkbare bestemmingen;
- er binnen de 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn gelegen.
- 2. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting;
- 3. vestiging van het bedrijf en verrichten van de activiteiten mogen niet leiden tot onevenredige hinder voor omliggende bedrijven.
- 1. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
- b. Burgemeester en wethouders zijn ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidszoneringsplichtige inrichtingen' wordt aangepast en/of verwijderd, voor zover de activiteiten vallend in milieucategorie 4.1 en hoger zijn beëindigd en er geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen aanwezig zijn; in het wijzigingsplan wordt de directe toelating beperkt tot milieucategorie 3.2.
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. grondwerkzaamheden dieper dan 5,5 m + NAP en een oppervlakte groter dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen of afgraven van de bodem;
- 3. het verlagen van het waterpeil;
- 4. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- 5. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- 6. het aanleggen van bos of boomgaard;
- 7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
- c. geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a is nodig voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
- 3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
- d. ten aanzien van de in artikel 4.4 onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
- 1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
- 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- e. overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
- 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
- f. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde -Archeologische verwachting 2 om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de regels zoals opgenomen in bijlage 2 van toepassing worden verklaard.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Veiligheidszone - bevi
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde, oppervlakte- en inhoudsmaten, bebouwingspercentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van, oppervlakte- en inhoudsmaten, bebouwingspercentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
- e. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- f. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Industrieweg 101a.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeenteraad van Zutphen heeft op 1 juli 2013 het bestemmingsplan De Mars midden en noord vastgesteld.
Het perceel Industrieweg 101a, kadastraal bekend gemeente Zutphen, sectie K, nummer 1047, ligt in het plangebied van dat bestemmingsplan. Op dit perceel is het bedrijf Daly Plastics B.V. gevestigd.
Gedurende de procedure van het bestemmingsplan De Mars midden en noord was in het ontwerpbestemmingsplan aan het perceel de bestemming Bedrijventerrein toegekend, waarbij bedrijven tot en met milieucategorie 4.2, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten waren toegestaan. Ook was er een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling 2' aan het perceel toegekend, inhoudende afvalinzameling en afvalbehandeling en voorbereiding tot recycling, met uitzondering van metaalafval, milieucategorie 4.2, als genoemd in de staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij het bestemmingplan.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is de maximale milieucategorie van het perceel aangepast in 4.1 en is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling 2' niet meer in de regels en de verbeelding opgenomen. De activiteiten die via de aanduiding werden geregeld vielen onder de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een specifieke aanduiding werd daardoor niet meer nodig geacht.
Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan De Mars midden en noord werd tegen deze wijzigingen beroep aangetekend. Op basis van de bij het beroepschrift overlegde stukken bleek, dat de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling 2' wel op Daly Plastics B.V. van toepassing is, met dien verstande dat ook de op- en overslag, het in balen persen, scheiden, sorteren en verkleinen van metalen ten behoeve van de recyclende industrie, milieucategorie 4.2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zonder het gebruik van autoshredders op Daly Plastics B.V. van toepassing is.
Op basis van deze constatering hebben de gemeente en Daly Plastics B.V. in een vaststellingsoverenkomst vastgelegd, dat het bestemmingsplan wordt herzien om de bestaande bedrijfsactiveiten op een juiste wijze te bestemmen. Onderhavig bestemmingsplan omvat deze herziening.
Tevens bleek na vaststelling van het vigerende bestemmingsplan De mars midden en noord een aantal bedrijfsactiviteiten abusievelijk niet opgenomen te zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dat wordt voor het gehele plangebied gerepareerd via een zogenaamd veegplan, dat apart in procedure wordt gebracht. Aangezien onderhavig plan buiten dat veegplan valt, wordt dit in dit bestemmingsplan ook gerepareerd. Dit betekent, dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit het vigerende bestemmingsplan is overgenomen en daaraan de volgende bedrijfsactiviteiten zijn toegevoegd.
Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
- plantsoendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m2 , milieucategorie 3.1 (SBI-1993: 14.3)
- plantsoendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m2, milieucategorie 2 (SBI-1993: 14.4)
Logies-, maaltijden en drankenverstrekking:
- cateringbedrijven, milieucategorie 2 (SBI-1993: 5552).
1.2 Ligging, Begrenzing En Juridische Status Van Het Plangebied
Ligging
Het onderhavige plan betreft een bestemmingsplan voor het perceel Industrieweg 101a, kadastraal bekend gemeente Zutphen, sectie K, nummer 1047. Het perceel ligt op het middendeel van het bedrijventerrein De Mars.
Begrenzing
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Industrieweg. Aan de oostzijde wordt de grens gevormd door de Hermesweg. De westelijke grens wordt gevormd door de perceelsgrenzen van de percelen Industrieweg 105 en Jutlandsestraat 4. De zuidgrens bestaat uit de noordelijk grenzen van het perceel Hermesweg 21.
Figuur 1: Ligging en begrenzing plangebied
Juridische status plangebied
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan De Mars midden en noord dat 1 juli 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 26 maart 2014 onherroepelijk is geworden.
Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven stemt de huidige bestemmingsregeling van het perceel Industrieweg 101a niet overeen met de bestaande legale en vergunde situatie. Het bestemmingsplan wordt daarom aangepast. De aanpassing houdt concreet in dat:
- aan het perceel van Daly Plastics B.V. naast de reguliere bestemming waarbij op het perceel bedrijven in de milieucategorie van ten hoogste 4.1 zijn toegestaan tevens een 'maatbesteming' wordt toegekend door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling 2', inhoudende een inrichting voor de op- en overslag, het in balen persen, scheiden, sorteren en verkleinen van kunststoffen, metalen en papier/karton ten behoeve van de recyclende industrie, milieucategorie 4.2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- waarbij het gebruik van autoshredders, uitpandige metaalshredders en/of inpandige metaalshredders met een motorisch vermogen van 25 kW of meer, niet is toegestaan.
De bestaande bestemmingsregeling uit het vigerende bestemmingsplan wordt voor zover relevant voor het plangebied verder ongewijzigd overgenomen.
1.3 Leeswijzer
De bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan blijven ongewijzigd. De herziening van het bestemmingsplan is erop gericht specifiek het bestaande gebruik door Daly Plastics B.V. zoals hierboven omschreven toe te staan. Gezien de beperkte impact van deze herziening is een beknopte toelichting opgesteld. Het plan voldoet aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, zoals uitgebreid beschreven in het bestemmingsplan De Mars midden en noord. Een apart hoofdstuk waarin op beleid wordt ingegaan is derhalve niet nodig. In hoofdstuk 2 worden de omgevingsaspecten kwalitatief beschouwd. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 3. Afgesloten wordt met een beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 2 Randvoorwaarden
2.1 Natuur
Flora en fauna
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Het plan voorziet niet in nieuwe (bouw)ontwikkelingen, of verwijdering van bestaande bouwing, maar legt de bestaande situatie vast voor het perceel Industrieweg 110a, waarbij het uitsluitend gaat om het toestaan van bestaande bedrijfsactiviteiten, die abusievelijk bij de actualisering van het vigerende plan niet juist waren bestemd. Omdat het plan conserverend van aard is, is schade aan door Flora- en faunawet beschermde soorten niet aan de orde.
Natura 2000
Het bedrijventerrein De Mars grenst aan de uiterwaarden, Natura 2000 gebied en, in het noorden over het Twentekanaal, aan landelijk gebied met eveneens hoge ecologische en natuurlijke waarden. De afstand tot de uiterwaarden bedraagt circa 500 meter. Gezien de kleinschaligheid van de aanpassing, de afstand tot het Natura 2000-gebied en het feit dat het gaat om het bestemmen van een bestaande situatie geldt dat dit bestemmingsplan geen (significant) negatief effect heeft op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Een nadere toetsing is hierdoor niet noodzakelijk.
Ecologische hoofdstructuur
De Ruimtelijke verordening van de provincie Gelderland laat zien dat het plangebied nabij de verweving van de EHS (Ecologische hoofdstructuur) ligt en nabij de verbindingszone. Dit houdt in, dat ter plaatse van die gebieden geen bestemmingen toegestaan zijn, waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast.
Figuur 2: Uitsnede kaart Provinciale Ruimtelijke verordening Gelderland en legenda
Dit bestemmingsplan ligt buiten de EHS en maakt geen bestemmingen mogelijk die een significant effect op de EHS (kunnen) hebben.
2.2 Milieu
2.2.1 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging dient milieutechnisch opgeruimd of afgeperkt te kunnen worden en dit dient financieel haalbaar te zijn. In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. De bodem moet geschikt zijn voor de (toekomstige) functie. Of een bodemverontreiniging gesaneerd moet worden is afhankelijk van de aard en ernst van de verontreiniging en de bestemming/functie van het terrein.
Op De Mars is op een groot aantal plaatsen onderzoek verricht naar mogelijke bodemverontreiniging. In het plangebied zelf bevindt zich een bekende verontreiniging, die is gesaneerd door middel van afdekking. De verontreiniging wordt gemonitord. Aangezien het gaat om bestemmingsplan, dat de bestaande bedrijfsactiviteiten vastlegt, vormt het aspect bodem geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
2.2.2 Luchtkwaliteit
Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Er is sprake van het bestemmen van een bestaande legale situatie. Er is geen sprake van een nieuwe planontwikkeling. Onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.
2.2.3 Geluid
De Mars is volgens de Wet geluidhinder deels een gezoneerd industrieterrein. Rond het industrieterrein is een zone vastgesteld, waarbuiten de gezamenlijke geluidsbelasting niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). Om de ontwikkeling van Noorderhaven mogelijk te maken is de geluidszone aangepast door middel van het bestemmingsplan Wijziging geluidzone De Mars. Dit plan is vastgesteld op 25 oktober 2010 en op 30 december 2010 onherroepelijk geworden. Het perceel Industrieweg 101a ligt op het gezoneerde industrieterrein. Op deze gronden zijn derhalve geluidzoneringsplichtige inrichtingen toegestaan. Dit is in het vigerende bestemmingsplan De Mars midden en noord reeds toegestaan. Aangezien het gaat om het bestemmen van bestaande bedrijfsactiviteiten geldt, dat de geluidzone wordt gerespecteerd.
2.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het toepassen van de systematiek inzake de zonering gaat via een zogenaamde Staat van Bedrijven. Uitgangspunt is de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de achterliggende milieuzoneringsystematiek als opgenomen in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).
Onderhavig plan voorziet in de toekenning van een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling 2', inhoudende een inrichting voor de op- en overslag, het in balen persen, scheiden, sorteren en verkleinen van kunststoffen, metalen en papier/karton ten behoeve van de recyclende industrie, milieucategorie 4.2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten waarbij het gebruik van autoshredders, uitpandige metaalshredders en/of inpandige metaalshredders met een motorisch vermogen van 25 kW of meer, niet is toegestaan.
Hierbij geldt dat dit het vastleggen is van de bestaande situatie. Daarbij wordt opgemerkt dat de afstand tussen het plangebied tot het omliggend (geprojecteerd) woongebied (Noorderhaven) meer dan 600 meter bedraagt. Aangezien de minimale milieuafstand van de toegestane 4.2-activiteiten 300 meter is, wordt geconcludeerd dat de aanpassing van de milieucategorie geen hinder veroorzaakt op de omliggende woningen / woonbestemmingen.
De reparatie aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals beschreven in paragraaf 1.1 heeft geen invloed op de milieuzonering.
2.2.5 Externe veiligheid
Vanwege het naastgelegen bedrijf Primagaz is in het vigerende bestemmingsplan een aanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen. Deze contour ligt over het grootste deel van het perceel Industrieweg 101a. De regeling in het vigerende bestemmingsplan zorgt voor voldoende bescherming en wordt overgenomen in onderhavig plan. Aangezien de aanpassing van dit bestemmingsplan het vastleggen van de bestaande situatie betreft, het niet leidt tot vestigingsmogelijkheden van kwetsbare objecten of een toename van personen en de huidige bestemmingsregeling inzake externe veiligheid één op één wordt overgenomen in onderhavig plan vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor dit plan.
2.2.6 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage ingegaan. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het besluit is aangepast en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van gewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.
Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein met een oppervlakte vanaf 75 ha is er een beoordelingsplicht. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. In dat kader geldt dat het plan conserverend van aard is. Er is enkel sprake van het expliciet en specifiek bestemmen van reeds positief bestemd legaal en vergund gebruik. Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving met daaromheen met name wegen, wonen, spoor en bedrijven. Het plangebied ligt nabij een Natura 2000-gebied en de EHS. De conclusie op grond van bovenstaande paragrafen is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen zijn en dat wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.
2.3 Waterparagraaf
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald, dat voor ieder ruimtelijk plan moet worden omschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding, de zogenaamde Watertoets. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en de waterhuishouding te versterken. Bestemmingsplannen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden.
Onderhavig plan voorziet in de toekenning van een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling 2', inhoudende een inrichting voor de op- en overslag, het in balen persen, scheiden, sorteren en verkleinen van kunststoffen, metalen en papier/karton ten behoeve van de recyclende industrie, milieucategorie 4.2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten waarbij het gebruik van autoshredders, uitpandige metaalshredders en/of inpandige metaalshredders met een motorisch vermogen van 25 kW of meer, niet is toegestaan. Dit betreft het vastleggen van de bestaande legale en vergunde situatie en heeft geen effecten op de waterhuishouding. Ook de reparatie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding.
2.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
In de regels is op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden. Hiermee worden de mogelijk aanwezige waarden voldoende beschermd en voldoet het bestemmingsplan aan de archeologische uitgangspunten van de gemeente Zutphen. De dubbelbestemming van het vigerende plan wordt in dit bestemmingsplan overgenomen.
Cultuurhistorie
Zoals uit het vigerende bestemmingsplan volgt zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie is derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.
Bij het opstellen van de planregels is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo ), die per 1 oktober 2010 in werking is getreden. Deze wet beoogt de samenvoeging van stelsels, zodat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de begrippen verklaard die in de regels worden gebruik. Het betreft begrippen die op meerdere wijze kunnen worden uitgelegd. Door de begrippen te verklaren, kunnen interpretatieverschillen worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Hierbij is ter wille van de eenduidigheid van de regeling aangesloten op het vigerende bestemmingsplan De Mars midden en noord.
In hoofdstuk 4 komen het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.
3.1 Artikelsgewijze Toelichting
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
3.1.1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
3.1.2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid. De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
Artikel 3 Bedrijventerrein
Het plangebied is voorzien van de bestemming Bedrijventerrein. De toegestane milieucategorieën zijn weergegeven met een aanduiding, waarbij verwezen wordt naar de in de bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Verder is gebruik gemaakt van functieaanduidingen, om specifieke functies aan te geven (maatbestemmingen).
Bedrijfsactiviteiten die niet zijn toegestaan zijn:
- a. risicovolle inrichtingen
- b. detailhandel, behoudens webwinkels;
- c. grootschalige detailhandel;
- d. horecabedrijven, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan;
- e. vuurwerkbedrijven, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan;
- f. activiteiten die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. die m.e.r-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn;
- g. zelfstandige kantoren, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan.
De bouwregels bepalen waar en wat er mag worden gebouwd. Er moet binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Er is een bebouwingspercentage gegeven die het bebouwingsoppervlak aangeeft per bouwperceel. De maximale bouwhoogte is met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. In de bouwregels is tevens bepaald dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Er zijn tevens regels opgenomen die bepalen wanneer hiervan mag worden afgeweken.
Ten aanzien van het toegestane gebruik geldt, dat er onder voorwaarden afgeweken kan worden van die regels. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft het plan te wijzigen in die zin dat risicovolle inrichtingen zijn toegestaan. Daarnaast kan via deze bevoegdheid de mogelijkheid tot het vestigen van geluidszoneringsplichtige inrichtingen worden geschrapt.
Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 2
De archologische bescherming is geregeld met deze dubbelbestemming. Geregeld is dat bepaalde grondroerende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning. Wanneer een dergelijke vergunning nodig is, is afhankelijk van de archeologische verwachting of waarde. Er is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om de bestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen als op basis van onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3.1.3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Aanvullend zijn in het plan regels gesteld ten aanzien van het gebruik. In dit artikel is een aantal gebruiksmogelijkheden voor het gehele plan uitgesloten (strijdig gebruik).
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – bevi' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwestbare objecten, vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting. Hier zijn regels voor opgesteld. Binnen de aanduiding 'veiligheidszone – bevi' geldt dat er geen kwetsbare objecten en beperkt kwestbare objecten zijn toegestaan, met uitzondering van beperkt kwetsbare bedrijfsgebouwen, niet zelfstandige kantoren en kwetsbare en beperkt-kwetsbare objecten behorend bij de Bevi-inrichting.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het gaat hierbij om het onder voorwaarden mogen afwijken van:
- de in het plan genoemde oppervlakte- en inhoudsmaten, bebouwingspercentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%;
- van de bouwgrenzen;
- de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
- de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 10 m.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen om via een wijzigingsbevoegdheid geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, mogelijk te maken.
Artikel 10 Algemene procedureregels
Voor het vaststellen van een nadere eis gelden procedureregels, deze zijn in dit artikel opgenomen.
Artikel 11 Overige regels
Hierin is opgenomen dat de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing blijven, behoudens een aantal uitgezonderde onderwerpen.
3.1.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd in het Bro en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Artikel 13 Slotregel
In dit artikel is de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de aanleiding van het bestemmingsplan is reeds aangegeven, dat het voorliggende bestemmingsplan gericht is op het vastleggen van het huidige gebruik. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig.
Het bestemmingsplan brengt als zodanig geen financiële consequenties met zich mee voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.
4.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
4.2.1 Inspraakprocedure
Er wordt gestart met de ter inzage legging van een ontwerpplan. Het plan wordt gedurende 6 weken terinzage gelegd gedurende welke periode een ieder zijn zienswijze kan indienen bij de gemeenteraad. Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een inspraakronde te houden op basis van een voorontwerpbestemmingsplan, aangezien het gaat om een beperkte aanpassing op perceelsniveau die dient om het plan in overeenstemming te brengen met de bestaande vergunde situatie.
4.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro geldt dat er geen belangen worden geraakt van de overlegpartners, zoals:
- a. De NV Nederlandse Gasunie district Noord;
- b. Alliander;
- c. Rijkswaterstaat directie Gelderland;
- d. Waterschap Rijn en IJssel;
- e. Provincie Gelderland.
Er is daarom gekozen om het plan niet aan te bieden voor vooroverleg. De overlegpartners kunnen wel zienwijzen indienen tegen met ontwerpbestemmingsplan.
4.2.3 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met bijbehorende stukken vanaf 27 november 2014 tot en met woensdag 7 januari 2015 ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpplan zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1
Artikel Waarde - Archeologie 1
1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
2 Bouwregels
2.1 Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk waarbij sprake is van bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 m, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld, dan wel wordt aangetoond dat de reeds aangetoonde aanwezige waarden niet worden aangetast;
- b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
2.2 Archeologisch deskundige
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 onder a, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in lid.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.
2.3 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde in 2.1 onder a is niet van toepassing indien:
- a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
- b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut.
3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt of is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 14.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als ophogen en grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m onder het maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 50 m2 uit te voeren waaronder wordt gerekend:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- 3. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. 4. het aanleggen van drainage;
- 5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 6. het verlagen of afgraven van de bodem;
- 7. het verlagen van het waterpeil;
- 8. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- 9. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- 10. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 11. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4 onder a mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
- c. ten aanzien van de in lid 4 onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
- 1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
- 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
- d. overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4 onder a onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
- 2. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie 1, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.