Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018
Bestemmingsplan - Gemeente Nunspeet
Vastgesteld op 01-11-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0302.BP01160-vg01 van de gemeente Nunspeet.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw of een bijbehorend bouwwerk zijnde.
1.8 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen een bouwvlak, of binnen een bestemmingsvlak indien daarbinnen geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.
1.11 bed & breakfast:
een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming.
1.12 bestaande:
bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging boven de goothoogte van een bouwwerk.
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van die woning.
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.
1.28 inwoning:
twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen.
1.29 kap:
een dak dat loodrecht geprojecteerd voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt.
1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel en prostitutie zijnde, waarvan de omvang zodanig is, dat het woonhuis of de bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.31 mantelzorg:
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.
1.32 nutsvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.33 ondergeschikte bouwdelen:
hieronder wordt verstaan plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken.
1.34 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.35 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met twee wanden, waarvan maximaal één wand tot de constructie behoort.
1.36 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.37 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil; - d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
1.38 praktijkruimte:
een niet voor bewoning bestemd gebouw of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is aan de uitoefening van een vrij beroep, zoals dat van accountant, advocaat, architect, arts of kunstenaar.
1.39 uitvoeren:
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.40 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.41 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
1.42 woning:
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de dakhelling:
de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bij een en ander behorende voorzieningen zoals in- en uitritten, paden, bermen, parkeervoorzieningen, en andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen, erkers en ingangspartijen, vóór de voorgevel van een woning.
Voor het verlenen van de omgevingsvergunning gelden de volgende voorwaarden:
- a. de diepte van de erker en/of ingangspartij bedraagt ten hoogste 1,5 m, mits de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde voortuin ten minste 2,5 meter bedragen;
- b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 20 m2 en een overkapping, met dien verstande, dat bij aaneengebouwde woningen slechts een oppervlakte van 14 m2 en een overkapping is toegestaan;
- c. de goothoogte en bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 5 meter;
- d. het woongenot van de naaste buren mag niet onevenredig worden aangetast;
- e. het straatbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen en in samenhang daarmee voor met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, al dan niet in combinatie met een praktijkruimte, ter plaatse van de aanduiding:
verbeelding | aanduiding | omschrijving | |
sdv-2 | 'specifieke vorm van dienstverlening - kapper' | kapper | |
sm-8 | 'specifieke vorm van maatschappelijk - apotheek' | apotheek | |
prr | 'praktijkruimte' | praktijkruimte |
met bij een en ander behorende gebouwen en voorzieningen zoals paden, bermen, tuinen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.2 onder d ten behoeve van het bouwen tot aan de zijdelingse perceelgrens, mits:
- 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. lid 4.2.2 g ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan hoofdgebouwen tot de goothoogte van het betreffende hoofdgebouw, mits:
- 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
- c. lid 4.2.2 i en j ten behoeve van het bouwen van een praktijkruimte, als gebouw bij een hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimten niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de het hoofdgebouw en de bijbehorende gebouwen, tot ten hoogste 75 m2;
- 2. de goothoogte en de bouwhoogte van de praktijkruimte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m.
- d. lid 4.2.2 i en j ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m2, mits de oppervlakte van de bij het betreffende hoofdgebouw behorende gronden meer dan 600 m2 bedraagt, in welk geval het vereiste dat 50% van de oppervlakte van het erf onbebouwd moet blijven vervalt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
- b. het gebruik van een woning en de daarbijbehorende bijbehorende bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat dit is toegestaan indien:
- 1. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning met de daarbijbehorende bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²,
- 2. de uitstraling als woning intact blijft;
- 3. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
- 4. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
- 5. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
- 6. geen sprake is van reclame-uitingen en buitenopslag;
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van de recreatiewoningen voorzover aangeduid;
- e. het gebruik van een woning ten behoeve van de huisvesting van een tweede of derde huishouden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in :
- a. lid 4.4 onder c ten behoeve van mantelzorg in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een aparte unit bij een woning, met dien verstande dat:
- 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
- 2. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg het bijbehorend bouwwerk ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning ten behoeve waarvan een overeenkomst wordt gesloten;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. lid 4.4 onder d ten behoeve van bed & breakfast, met dien verstande dat:
- 1. bed & breakfast uitsluitend mag plaatsvinden in een legaal aanwezige woning, waarbij geldt dat ook de deel van een (voormalige) boerderij wordt geacht deel uit te maken van de woning;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte voor bed & breakfast niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning en tevens niet meer dan 120 m², waarbij onder de oppervlakte voor bed & breakfast worden begrepen:
- slaapkamers;
- bad-, douche- en toiletruimten, die niet gedeeld worden met bewoners;
- een gemeenschappelijke ruimte van niet meer dan 30 m2;
- 3. niet meer dan vier slaapkamers met elk maximaal twee bedden (exclusief kinderbedjes) zijn toegestaan;
- 4. een kookvoorziening niet is toegestaan;
- 5. de maximum verblijfsduur per recreant niet meer dan tien dagen achtereen mag bedragen;
- 6. het gebruik ten behoeve van bed & breakfast geen onevenredige afbreuk mag doen aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven;
- het straatbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- 7. parkeervoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen ten minste gelijk niet zijn aan het aantal slaapkamers dat voor bed & breakfast wordt aangewend;
- 8. bed & breakfast uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van de woning;
- 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- c. lid 4.4 onder e in die zin dat een woning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of derde (huishouden van een) persoon;
- 2. de bestaande bouwmassa van de woning niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang en één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 4. er geen sprake is van kadastrale splitsing van het perceel.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden mogen bouwwerken tot een oppervlakte van ten hoogste 120 m2 worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden mogen bouwwerken tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m2 worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
8.2 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de plankaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
8.3 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen
In die gevallen dat op de verbeelding een noodzakelijke maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik van gronden strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten;
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van meer dan 40 m²;
- 2. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardenbak tenzij het specifiek wordt toegestaan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer dan 45 m2 en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bergbezinkbassin met een maximale oppervlakte van 2500m², maximaal 3 meter diep, maximaal 1 meter hoog, met een regelkast van 2 meter hoog en een oppervlakte van 6 vierkante meter;
- c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden, bebouwingsgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- d. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten, afmetingen en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten, afmetingen en percentages.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen, voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, het wijzigen van bestemmingsgrenzen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Nunspeet is een groene gemeente en dat wordt door de bewoners gewaardeerd. Denk aan het grote aantal bomen, het groen, de waardevolle wijk- en buurtparken en de lommerrijke straten. Er zijn echter ook strookjes groen (snippergroen), die weinig betekenis hebben voor deze groenbeleving. Ook vragen deze gronden veel onderhoud. Aangezien deze groenstroken veelal grenzen aan woonpercelen heeft het college in het collegeprogramma 2014-2018 de ambitie uitgesproken zoveel mogelijk in te willen zetten op de verkoop van deze strookjes groen aan particuliere aanwonenden. Voor Nunspeet Noord en Oost heeft de gemeente Nunspeet een kaart gepubliceerd met daarop de eventueel verkoopbare stukjes groen. Naar aanleiding hiervan hebben een aantal bewoners aangrenzende stroken groen gekocht van de gemeente. Deze stroken groen hebben nog geen bestemming 'Tuin' of 'Wonen'. Om dit planologisch te regelen is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Plangebied
Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan "Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018", dat bestaat uit verscheidene losse delen, ligt binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan Nunspeet Noord en Oost.
Het onderhavige plangebied bestaat uit kleine delen van de woonwijken ten noorden van de Elburgerweg en de woonwijken in Nunspeet-Oost. Op afbeelding 1.2A is het gebied te zien waar binnen de delen van het onderhavige bestemmingsplan zijn gelegen. Op afbeelding 1.2B zijn de locaties van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan "Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018" weergegeven (Zie ook de afbeeldingen 2A en 2B).
Afbeelding 1.2A Gebied waarbinnen de delen van het onderhavige bestemmingsplan zijn gelegen
Afbeelding 1.2B Locaties plangebied onderhavig bestemmingsplan Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018 (rode lijn is plangrenslijn vigerend bestemmingsplan)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het onderhavige plangebied geldt het vigerende bestemmingsplan "Nunspeet Noord en Oost" met plan ID-nummer NL.IMRO.0302.BP01095-vg02. Dit bestemmingsplan is op 12 juni 2013 vastgesteld.
Afbeelding 1.3 Vigerend bestemmingsplan Nunspeet Noord en Oost
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018" (NL.IMRO.0302.BP01160-vg01) bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding;
- regels;
- toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden in het plangebied aangegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan is vergezeld met deze toelichting, waarin nader wordt ingegaan op:
- de planbeschrijving;
- beleid;
- omgevingsaspecten;
- toelichting op de regels (juridische planbeschrijving);
- uitvoerbaarheid.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bevat planregels en een verbeelding (NL.IMRO.0302.BP01160-vg01), en wordt beschreven en onderbouwd in deze toelichting. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op de historie, de ruimtelijke structuur en de voorkomende functies.
- Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
- Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten en de hieruit voortvloeiende gevolgen voor het bestemmingsplan.
- Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van het juridische deel van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt een aantal zaken van de regels en de verbeelding nader toegelicht.
- In hoofdstuk 6 worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Dit bestemmingsplan bestaat uit stukjes groen en/of verharding waarvan de gemeente heeft aangegeven deze te willen verkopen. Dit betreft zogeheten 'snippergroen'. De stukken snippergroen die verkocht zijn hebben veelal de bestemming 'Groen' of 'Verkeer'. De nieuwe eigenaren willen deze gronden aan hun woonbestemming toevoegen. Om een passend gebruik van de gronden mogelijk te maken en planologisch juridisch vast te leggen, is dit bestemmingsplan opgesteld. De gronden zullen de bestemming 'Tuin' en/of 'Wonen' krijgen.
Het onderhavige snippergroen ligt verspreid in het gebied Nunspeet Noord en Oost. De locaties van het snippergroen en het plangebied zijn weergegeven op de afbeeldingen 2A en 2B.
Op de volgende locaties vindt een wijziging van de bestemming plaats.
- Buntezoom 50
- Heemskerklaan 140
- Heemskerklaan 164
- Jan van Vuurenstraat 38
- Jos Lussenburglaan 1
- Koningin Beatrixstraat 46
- Koningin Julianastraat 10
- Kuyperstraat 70
- Kuyperstraat 112
- Meerkoet 4
- Mesdaghout 109
- Mozartlaan 94
- Oenenburgweg 115
- Oosterlaan 149
- Van Goghstraat 8
- Van Karnebeekstraat 12
- Van Karnebeekstraat 24
- Van Karnebeekstraat 48
- Vlaanderenlaan 32
Het onderhavige bestemmingsplan "Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018" vervangt kleine delen van het bestemmingsplan "Nunspeet Noord en Oost". De bestemmingen 'Tuin' of 'Wonen' in het nieuwe bestemmingsplan zijn ook reeds aanwezig in het vigerende bestemmingsplan, en zijn identiek aan elkaar. Aangezien het nieuwe onderhavige bestemmingsplan een inpassing is, zijn exact dezelfde bestemmingen en bestemmingsregels gehanteerd als in het aangrenzende en vigerende bestemmingsplan.
Afbeelding 2A Locaties onderhavig snippergroen en plangebied in Nunspeet Noord
Afbeelding 2B Locaties onderhavig snippergroen en plangebied in Nunspeet Oost
Hoofdstuk 3 Beleid
In dit hoofdstuk wordt voor zover van belang, kort ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden accenten geplaatst op het gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent een decentralisatie van rijkstaken en -bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel.
Het Rijk richt zich op bereikbaarheidsvraagstukken van nationale betekenis zoals (spoor)wegen, (buis)leidingen en mainports als Schiphol en de (zee)havens. Verder richt het Rijk zich op (water)veiligheidsprojecten.
3.1.2 Conclusie rijksbeleid
De SVIR richt zich op vraagstukken die van invloed zijn op het nationaal functioneren. Het betreft hier onder andere het infrastructuurnetwerk van wegen, spoor, buisleidingen en water. Het voorliggend plan voorziet niet in ontwikkelingen die van invloed zijn op het nationaal belang. Het Barro geeft geen regels voor het plangebied.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie Gelderland denkt dat de omgeving er in de toekomst uit moet zien. Het gaat over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening en om een duurzame economie en een veilige leefomgeving van hoge kwaliteit. De inhoud is samen met inwoners, bedrijven en waterschappen bedacht. Naast de Omgevingsvisie is er de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
3.2.2 Conclusie provinciaal beleid
Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid van de provincie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030
De gemeente Nunspeet heeft in 2013 de Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030 (ITV) vastgesteld. In de ITV 2030 wordt uitgesproken hoe de gemeente Nunspeet er in 2030 uit zou moeten zien en vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid.
Nunspeet manifesteert zich in de ITV 2030 als een gemeente met vele gezichten met veel kwaliteiten. De belangrijkste daarvan zijn:
- De prettige woonmilieus met aangenaam dorpskarakter, in een groene omgeving.
- Het goede voorzieningenniveau en de sterke sociale cohesie.
- De dynamiek, de bedrijvigheid en de werkgelegenheid.
- De goede externe ontsluiting over weg en spoor.
- De grote variatie aan landschappen.
- De natuur en de rust.
Het gaat er om de bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken.
Vanuit de ITV 2030 heeft de gemeente zich ten doel gesteld te blijven streven naar een goede balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Daarnaast maken autonome en economische ontwikkelingen en maatschappelijke trends het noodzakelijk mee te bewegen en te blijven werken aan kwaliteit en leefbaarheid, zodat in 2030 Nunspeet nog altijd de vitale gemeente is die ze nu is.
De ambitie is om door middel van nieuwbouw, herstructurering, transformatie bestaande bebouwing en stedelijke vernieuwing voldoende mogelijkheden te bieden voor de doelgroepen om hun specifieke woonstappen te kunnen doorlopen. De doelgroepen zijn jongeren, starters, ouderen en gezinnen (in genoemde volgorde). Verder moet uitbreiding, inbreiding, verdichting en herstructurering bijdragen aan het behoud en waar mogelijk versterking van waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken van de kernen.
3.3.2 Beleidsregel Verkoop onrendabel groen
In februari 2017 heeft de gemeente de 'Beleidsregel Verkoop onrendabel groen' vastgesteld.
Voor uitleg van het begrip ‘onrendabel groen’ wordt in deze beleidsregel de volgende definitie gehanteerd: "stroken openbaar gemeentelijk grond, over het algemeen van geringe afmetingen en beheersmatig onrendabel en van ondergeschikte betekenis, die geen duidelijke functie (meer) hebben in de openbare ruimte en meestal grenzen aan percelen van woningen."
Binnen een dorp zijn verschillende schaalniveaus te onderscheiden: wijk-, buurt- en straatniveau. Elk niveau wordt gevormd door eigen ruimtelijke eenheden. Deze ruimtelijke eenheden zijn bijvoorbeeld een woonbuurt, winkelcentrum, park etc. en zijn begrensd door een grote infrastructurele, groene of water scheidend lijnen. De ruimtelijke eenheden zijn vaak in één periode gebouwd en laten daarmee een eigen tijdsbeeld zien. Een dorp bestaat uit wijken en gebiedsontsluitingswegen met een bijbehorende groenstructuur.
Deze wijken zijn vervolgens weer opgedeeld in kleinere buurten. En buurten bestaan uit woningen en straten met een bijbehorende groenstructuur. Op het gebied van groen zijn deze niveaus ook te onderscheiden. Er zijn wijkparken, buurtparken of pleintjes. Dit betreffen plekken om te verblijven, maar dit heb je ook op structuurniveau.
Deze groenstructuur vormt de wijk en bepaalt daarbij ook een deel van de beleving van de wijk. Op straatniveau kan een bomenlaan essentieel zijn voor de beleving, waardoor deze ook als groenstructuur kan worden gezien maar dan op straatniveau.
Bij de analyse wordt onder andere gekeken of de strook een samenhang met andere groenstroken in de straat heeft. Dit geldt zowel voor gebiedsontsluitingswegen als voor erftoegangswegen.
Uitgangspunten die gehanteerd zijn bij de selectie van de onrendabele groenstroken om al dan niet tot verkoop van het groen over te gaan zijn:
- Is er sprake van beeldbepalend groen.
- Is er sprake van verkeersgroen.
- Is er sprake van functioneel groen.
- Is er sprake van kwalitatief hoogwaardig groen.
- Is er sprake van kwalitatief laagwaardig groen.
- Ondergrens verkoop oppervlak.
- Is er sprake van verhuurd groen.
- Is er sprake van ruimtelijke ontwikkelingen.
- Is er sprake van berging hemelwaterafvoer.
Wettelijk kader
Op grond van het bepaalde in artikel 160, lid e van de Gemeentewet is het college bevoegd tot verkoop van onrendabel groenstroken en om daarvoor beleid op te stellen.
De beslissingen over het toe- en afwijzen van een verzoek tot verkoop van onrendabele groenstroken zijn vanwege privaatrechtelijke aard niet vatbaar voor bezwaar of beroep.
Bestemmingswijziging
Over het algemeen kan men ervan uitgaan dat op de meeste onrendabele groenstroken, die worden verkocht, de bestemming ligt van 'groen' of 'verkeer'. De groenstrook wordt na verkoop door de koper bij zijn eigendomsperceel getrokken en gaat over het algemeen deel uitmaken van de tuin. De consequentie is dat de eigendomssituatie niet meer met het bestemmingsplan overeenstemt.
De gronden die worden verkocht zijn kunnen in gebruik worden genomen als de bestemming is gewijzigd. In de verkoopovereenkomst is dit vastgelegd. Het is weinig zinvol om bij elke verkoop een herziening van het bestemmingsplan door te voeren.
Illegaal grondgebruik
Groenstroken die in gebruik zijn genomen en niet voor verkoop in aanmerking komen zullen worden teruggevorderd. Groenstroken die in gebruik zijn genomen, maar die wel voor verkoop in aanmerking komen worden te koop aangeboden. Indien de gebruiker de gronden niet wil kopen zal de grond alsnog worden teruggevorderd.
3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Dit bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijke beleid en sluit goed aan op de uitgangspunten genoemd in de Beleidsregel Verkoop onrendabel groen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Voor het plangebied en de omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen is een onderbouwing met betrekking tot de omgeving en omgevingsaspecten gegeven en zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten gegeven. De beschrijving van de omgevingsaspecten voor dit bestemmingsplan is grotendeels gebaseerd op het voorgaande bestemmingsplan.
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
Toetsingskader en beleid
Met de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 19 december 2006 is aangenomen door de Eerste Kamer, is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta, tot stand gekomen op 16 januari 1992 in Valletta, is een Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. Afgesproken is dat er bij ruimtelijke plannen meer rekening wordt gehouden met archeologie. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is geregeld wat dit concreet betekent.
De Wet op de archeologische monumentenzorg (onderdeel van de Monumentenwet) legt de zorgplicht voor het archeologische erfgoed bij de gemeenten. De wet bepaalt, dat archeologie binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. Inmiddels is, per 1 juli 2016, de Monumentenwet (1988) vervangen door de Erfgoedwet.
De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) heeft terreinen waar bewoningssporen zijn aangetroffen, aangewezen als terreinen van archeologische waarde. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn alle archeologisch waardevolle terreinen in de gemeente weergegeven. Een aantal terreinen van archeologische waarde zijn aangewezen als archeologisch monument. Deze terreinen zijn beschermd ingevolge de Monumentenwet 1988. Alle archeologisch waardevolle terreinen zijn aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK).
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden (in de omgeving).
De gemeente Nunspeet heeft een archeologische kaart laten opstellen door bureau RAAP. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan liggen alleen gebieden met Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3.
Hiervoor geldt het volgende:
- a. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m². Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2.
- b. Voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m². Deze zijn bestemd als Waarde - Archeologie 3.
Conclusie
In het onderhavige bestemmingsplan zijn regels opgenomen ter bescherming van (mogelijke) archeologische waarden. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.
4.2 Ecologie
Toetsingskader en beleid
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij moet worden aangetoond dat, als gevolg van de geplande activiteiten, de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS).
Soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod op het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en de vaste rust- of verblijfplaatsen van die dieren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (een aantal) algemene diersoorten gelden vrijstellingen.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Gezien het beperkte karakter van dit bestemmingsplan is niet of nauwelijks invloed van het plan op de ecologie te verwachten. Ten aanzien van eventuele soorten die zich in het plangebied bevinden, vormt het onderhavige bestemmingsplan geen belemmering omdat het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die relevante invloed hebben op beschermde soorten. In het snippergroen zijn geen beschermde plantensoorten te verwachten. Het onderhavige snippergroen maakt geen onderdeel uit van groenstructuren met een natuurwaarde en heeft geen belangrijke ecologische functie.
Conclusie
Het aspect ecologie is geen belemmering voor dit bestemmingsplan. De zorgplicht is, voor zover van belang, wel van toepassing.
4.3 Water
Toetsingskader en beleid
Van belang voor de ruimtelijke-ordeningspraktijk is de 'watertoets'. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de waterhuishouding in kaart moet worden gebracht voor ruimtelijke plannen. Daarom dient een watertoets te worden verricht. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.
In de Hemelwatervisie van de gemeente Nunspeet, vastgesteld in juni 2016, is beleid voor het afkoppelen van regenwater opgenomen. Het afkoppelen van het riool houdt in dat (andere) berging van regenwater moet worden gerealiseerd, zoals via infiltratie. Het afkoppelbeleid heeft betrekking op nieuwbouwprojecten.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
De gemeente streeft samen met het waterschap een duurzaam waterbeheer na. Dit houdt onder andere in dat nieuwe functies niet worden toegestaan op plaatsen die hiervoor niet geschikt zijn of dat ingrepen moeten worden gecompenseerd door bijvoorbeeld ruimte te maken voor waterberging.
Bij nieuwbouwprojecten mag de regenwaterafvoer met betrekking tot het nieuwe verhard oppervlak (daken, maar ook terreinverharding) niet worden aangesloten op de riolering. Binnen het gebied van de ontwikkeling moet bergings- en infiltratiecapaciteit worden gerealiseerd.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen betrekking op nieuwbouwprojecten en maakt op enkele locaties nieuwbouw van bijbehorende bouwwerken van geringe omvang mogelijk. In het plangebied kunnen hooguit, ter plaatse van de bestemming 'Wonen', kleine bouwwerken worden gerealiseerd, omdat de oppervlakte van de deelgebieden van het plangebied klein zijn. De af te voeren hoeveelheid regenwater in het plangebied zal dus zeer beperkt zijn. Er is geen aanleiding om af te koppelen of waterberging te realiseren. Tevens is, in samenhang met het aangrenzende bestemmingsplan, een maximale bebouwingsoppervlakte voor een perceel van toepassing.
Conclusie
Het aspect water(huishouding) is geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
Toetsingskader en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke-ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
- woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
- projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een betekende bijdrage kunnen hebben op de luchtverontreiniging. Het onderhavige plan valt binnen de hiervoor aangegeven categorie van projecten waarvoor sprake is van een 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.5 Geluid
Toetsingskader en beleid
Op grond van de Wet geluidhinder geldt een geluidzone voor wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken''. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Als niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor gelden bepaalde maximale waarden. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Ten aanzien van andere geluidsbronnen of activiteiten dient in het kader van de goede ruimtelijke ordening te worden beoordeeld of sprake kan zijn van onevenredige geluidhinder bij geluidgevoelige objecten.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisering van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals nieuwe woningen. Daarnaast biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheid voor bedrijvigheid anders dan kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. In het plangebied vinden geen wezenlijke veranderingen plaats. Van relevante geluidhinder is geen sprake.
Conclusie
Het aspect geluid is geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.6 Bodem
Toetsingskader en beleid
Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Of er sprake is van bodemverontreiniging kan worden nagegaan middels het Bodeminformatiesysteem. De snippergroen gronden zijn op basis van het informatiesysteem onverdachte locaties.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader en beleid
Voor een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform:
- VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
- Wet milieubeheer.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het onderhavige bestemmingsplan biedt geen ruimte voor de realisatie van nieuwe woningen of van milieubelastende functies. Ten aanzien van de afstand tussen bestaande woningen en bedrijven vinden geen (relevante) veranderingen plaats.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is geen belemmering voor eventuele bedrijven in de directe omgeving.
4.8 Externe Veiligheid
Toetsingskader en beleid
Externe veiligheid gaat over de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Om het transport van gevaarlijke stoffen te reguleren is het Basisnet opgezet en vastgesteld.
Externe veiligheidsrisico's worden in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) gaat over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger. Dit is de overlijdenskans voor een persoon die op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent (onbeschermd) aanwezig is. Het groepsrisico (GR) geeft de kans op een groep dodelijke slachtoffers (van een bepaalde omvang) door een ongeval met een gevaarlijke stof, afgezet tegen de oriëntatiewaarde.
De (hoofd)regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Deze besluiten hanteren dezelfde risicobenadering en schrijven de methode voor het bepalen van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) voor. Voor het plaatsgebonden risico en de veiligheidszone geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt en er is dus ook geen sprake van een mogelijke toename van risico's. In het kader van het onderhavige bestemmingsplan is een verantwoording van risico's niet nodig.
Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de Verbeelding, de Toelichting en de Regels. Hierbij geven de Regels de juridische bepalingen van het bestemmingsplan en geeft de Verbeelding de locaties en aanduidingen van die juridische bepalingen weer.
De Regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels.
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
Het bestemmingsplan bevat de gebruiks- en bebouwingsbepalingen en regelt derhalve de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding met de bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de (locaties van de) verschillende bestemmingen vastgelegd. In de regels zijn de bestemmingen opgenomen en zijn (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden gegeven.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status wat betreft de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden, maar is belangrijk voor de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Voor dit bestemmingsplan zijn de regels overgenomen van het voorgaande bestemmingsplan, voor zover het onderhavige bestemmingsplan dezelfde bestemmingen bevat en dezelfde algemene regels daarbij zijn te betrekken. Vanaf Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de artikelen vernummerd. In Hoofdstuk 1 van de Regels is artikel 1 Begrippen aangepast, in zoverre dat de niet relevante begrippen niet in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. In Hoofdstuk 4 van de Regels zijn geen algemene aanduidingsregels opgenomen.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
De volgende bestemmingen zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de Regels van dit bestemmingsplan.
5.2.1 Enkelbestemmingen
Tuin (Artikel 3)
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Binnen deze bestemming is het oprichten van bebouwing (c.q. gebouwen en bijbehorende bouwwerken) niet toegestaan. Erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van een woning en/of grenzend aan openbaar gebied mogen maximaal 1 meter hoog zijn.
De regels voor de bestemming Tuin zijn overgenomen van de regels van de bestemming Tuin in het voorgaande bestemmingsplan. Hiervoor is gekozen om geen verschillen te hebben tussen dezelfde bestemmingen in de aan elkaar grenzende bestemmingsplannen ter plaatse van de woningen en tuinen waar het snippergroen bij wordt/is betrokken.
Wonen (Artikel 4)
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan. Bijbehorende bouwwerken moeten 3 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd. Bij het oprichten van bebouwing moet een bepaalde afstand worden gehouden tot de zijdelingse perceelsgrenzen.
De regels voor de bestemming Wonen zijn overgenomen van de regels van de bestemming Wonen in het voorgaande bestemmingsplan. Hiervoor is gekozen om geen verschillen te hebben tussen dezelfde bestemmingen in de aan elkaar grenzende bestemmingsplannen ter plaatse van de woningen en tuinen waar het snippergroen bij wordt/is betrokken. Daarmee zijn er in het onderhavige bestemmingsplan in de regels aanduidingen en bepalingen opgenomen die niet op (één of meer van) de locaties van het plan van toepassing zijn.
5.2.2 Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie 2 (Artikel 5)
De buffer rondom bekende vindplaatsen wordt bestemd als Waarde - Archeologie 2. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek nodig is als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m². De gemeente kan hier overigens van afwijken. Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan, en heeft een relatie met het aangrenzende bestemmingsplan.
Waarde - Archeologie 3 (Artikel 6)
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 wordt gebruikt voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting. Voor deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m². De gemeente kan hier overigens van afwijken. Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het voorgaande bestemmingsplan, en heeft een relatie met het aangrenzende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken de gemeenten over mogelijkheden voor kostenverhaal. Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op kleine stukken grond waaraan een nieuwe planologische regeling is verbonden, en heeft geen betrekking op bouwplannen waarvoor (nadere) kosten moeten worden verhaald. De gemaakte kosten voor dit bestemmingsplan worden gedekt door de verkoopopbrengst van de snippergroen gronden.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is afgestemd op het vigerende bestemmingsplan, is perceelsgebonden van karakter en is kleinschalig van aard. Het plan voorziet niet in ingrijpende veranderingen waarbij maatschappelijke belangen geschaad kunnen worden.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Het vooroverleg met de wettelijke adviseurs is voor het onderhavige bestemmingsplan, gezien de aard van het bestemmingsplan, niet nodig. Er is zes weken de mogelijkheid voor burgers en belanghebbenden om hun zienswijze op het plan te geven.
6.2.2 Procedure bestemmingsplan
Het ontwerp-bestemmingsplan wordt volgens de gebruikelijke procedure voor de bestemmingsplannen zes weken ter inzage gelegd. Eenieder kan in die periode eventueel zijn zienswijze op het bestemmingsplan kenbaar maken. Naar aanleiding van deze ronde kunnen wijzigingen in het bestemmingsplan worden verwerkt. Het plan wordt daarna vastgesteld. Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zal het bestemmingsplan opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd voor de beroepstermijn. Een belanghebbende die op het ontwerp-bestemmingsplan een zienswijze naar voren heeft gebracht, kan tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan beroep instellen.
6.2.3 Zienswijzen en verwerking zienswijze
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 27 juni t/m 7 augustus 2018 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
Er is één zienswijze ingediend. De zienswijze heeft betrekking op de locatie Oenenburgweg 115. De strekking van de zienswijze is dat het betreffende snippergroen in het geheel de bestemming 'Wonen' moet krijgen. Naar aanleiding van deze zienswijze is het bestemmingsplan aangepast. Omdat de aanpassing van de in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Tuin' naar de bestemming 'Wonen' geen onaanvaardbare gevolgen heeft of kan hebben voor de omgeving, is de bestemming op de onderhavige locatie aangepast in dit bestemmingsplan. Enkel de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan is aangepast, voor de betreffende locatie.