HOOGWOLDE 5
Bestemmingsplan - gemeente Nunspeet
Vastgesteld op 28-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan HOOGWOLDE 5 met identificatienummer NL.IMRO.0302.BP01175-vg02 van de gemeente Nunspeet;
1.2 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.3 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.4 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.5 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijf/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor één persoon, gezin of andere groep van personen, van wie huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
1.8 bestaand:
- a. bij bouwwerken: bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- b. bij gebruik: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
1.11 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.12 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.13 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologsiche, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging boven de goothoogte van een bouwwerk;
1.24 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.27 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.29 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.30 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 ondergeschikte bouwdelen
bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten. Luifels, balkons en overstekende daken worden buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos, houtwallen, solitaire bomen, heide, zandverstuivingen, vennen en houtproductie;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de 1.19 en de 1.12;
- c. 1.8 wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- e. met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en terreinen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Natuur - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- 3.3.1in die zin dat nieuwe wandel-, fiets- en/of ruiterpaden worden aangelegd dan wel de tracees van bestaande wandel-, fiets- en/of ruiterpaden worden gewijzigd, met dien verstande dat:
- 1. de afwijking uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe paden en/of het verleggen van bestaande paden;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen ter plaatse van de aanduidingen:
aeg aaneengebouwde woningen;
tae ten hoogste twee aaneengebouwde woningen;
gs gestapelde woningen;
vrij vrijstaande woningen;
met bij een en ander behorende bijbehorende bouwwerken en voorzieningen zoals wegen, paden, bermen, tuinen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.
Ter plaatse van de aanduiding Bedrijfswoning - uitgesloten mag geen bedrijfswoning worden gebouwd.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. Het bepaalde in sublid 4.2.2 onder d ten behoeve van een diepte van 15 m, mits:
- 1. het een vrijstaand hoofdgebouw betreft;
- 2. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 3. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
- b. Het bepaalde in sublid 4.2.2 onder b ten behoeve van het bouwen tot aan de zijdelingse perceelgrens, mits:
- 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
- c. Het bepaalde in sublid 4.2.2 e onder 1 ten behoeve van het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot de goothoogte van het betreffende hoofdgebouw, mits:
- 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
- d. Het bepaalde in sublid 4.2.2 e onder 2 ten behoeve van het bouwen van een bouwwerk ten dienste van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, als bijbehorend bouwwerk bij een hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten dienste van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken, tot ten hoogste 75 m2;
- 2. de goothoogte en de bouwhoogte van het bouwwerk ten dienste van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m.
- e. Van het bepaalde in sublid 4.2.2 e onder 2 ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m2, mits de oppervlakte van de bij het betreffende hoofdgebouw behorende gronden meer dan 600 m2 bedraagt, in welk geval het vereiste dat 50% van de oppervlakte van het erf onbebouwd moet blijven vervalt.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken:
- a. Van het bepaalde in lid 4.1 onder a ten behoeve van het gebruiken en inrichten van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken voor andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten dan aan huis gebonden beroep, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van ruimten voor de andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bij eenzelfde hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, en ten hoogste 45 m2;
- 2. voor die andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten geen omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een milieu-inrichting en geen melding milieubeheer benodigd is;
- 3. die andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten:
- in de van deze regels deel uitmakende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn aangemerkt als categorie 1, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
- geen horeca betreffen;
- geen detailhandel betreffen;
- geen wezenlijke verandering van het woonkarakter en de uiterlijke verschijningsvorm van het hoofdgebouw met zich meebrengen;
- geen buitenopslag met zich meebrengen;
- geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk in de omgeving met zich meebrengen, met dien verstande dat:
- het parkeren ten behoeve van die activiteiten zo veel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
- behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond het hoofdgebouw mogen plaatsvinden.
- b. Van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve bed & breakfast, met dien verstande dat:
- 1. Bed & breakfast uitsluitend mag plaatsvinden in een legaal aanwezige woning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
- 2. De gezamenlijke oppervlakte voor bed & breakfast niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning en tevens niet meer dan 110 m², waarbij onder de oppervlakte voor bed & breakfast worden begrepen:
- slaapkamer(s);
- bad- , douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s);
- een gemeenschappelijke ruimte van niet meer dan 30 m2.
3. niet meer dan vier slaapkamers met elk maximaal twee bedden (exclusief kinderbedjes) zijn toegestaan;
4. een kookvoorziening niet is toegestaan;
5. De maximum verblijfsduur per recreant niet meer dan tien dagen achtereen mag bedragen;
6. het gebruik ten behoeve van bed & breakfast geen onevenredige afbreuk mag doen aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de ontwikkelingsmogeljkheden van nabij gelegen bedrijven;
- het straatbeeld;
- de verkeersveiligheid.
7. parkeervoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen ten minste gelijk zijn aan het aantal slaapkamers dat voor bed & breakfast wordt aangewend;
8. bed & breakfast uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van de woning;
10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 5 Recreatie - Bungalowpark
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Bungalowpark' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve terreinen met:
- a. recreatiewoningen, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken en onderkeldering;
- b. voorzieningengebouwen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, horeca en/of dienstverlening;
- c. parkeervoorzieningen ten behoeve van het bungalowpark, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsvlak tenminste 1,1 moet bedragen per feitelijk aanwezige recreatiewoning en bedrijfswoning;
- d. wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, voor zover een bedrijfswoning is toegestaan;
- e. het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarde, de natuurlijke waarde en de cultuurhistorische waarde, waaronder het behoud van houtopstanden, houtwallen, singels, bomenrijen, boomgroepen en bos;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, sport- en spelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en/of erfbeplanting, ontsluiting, paden en wegen ten behoeve van het recreatieterrein.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken van voorzieningen voor detailhandel, dienstverlening en horeca voorzover dit niet ondergeschikt is aan en in hoofdzaak ten dienste staat van de verblijfsrecreatieve voorziening;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 overige zone - ehs
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en bouwwerken:
- a. ten behoeve van een seksinrichting;
- b. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
onbebouwde gronden:
- c. als stand- of ligplaats van onderkomens;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten;
- 1. een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer dan 45 m2 en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden, bebouwingsgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten, afmetingen en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten, afmetingen en percentages;
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen, voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt: het wijzigen van bestemmingsgrenzen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
11.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
11.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan HOOGWOLDE 5 van de gemeente Nunspeet.
Bijlage Regels
Bijlage 1 Verbeelding
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is eigenaar van het perceel 1363, Hoogwolde 5 in Nunspeet. Op dit perceel staat een woning en deze wordt door de initiatiefnemer bewoond. Deze woning is planologisch niet vastgelegd als reguliere woning maar als bedrijfswoning bij een recreatieterrein. Op basis van het bestemmingsplan is het huidige gebruik, bewoning van een persoon/huishouden die geen functionele binding heeft met het recreatiebedrijf, dan ook niet toegestaan.
Het betreft hier echter een geheel uitgepond recreatieterrein, er is geen beheer en onderhoud meer nodig vanuit een centrale woning. De bewoner van de bedrijfswoning heeft geen relatie met de bedrijfsvoering van het recreatieterrein.
Een aanpassing van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste wijziging mogelijk te maken. Dit rapport geeft hiervoor de ruimtelijke onderbouwing. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangegeven hoe het te realiseren project past binnen het toekomstige beleid. Vervolgens wordt inzicht gegeven in de, bij de afweging betrokken, belangen en aspecten.
1.2 Situering Van Het Plangebied
Het perceel Hoogwolde 5 bevindt zich aan de zuidkant van de kern Nunspeet, in het gebied tussen de rijksweg A28 en de spoorlijn Harderwijk – Zwolle. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door de gronden van het hotel 'Villa Vennendal', aan de zuidzijde door perceel 1364 en 1370 en aan de westzijde door perceel 1306.
Ligging plangebied (bron: pdok.nl)
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het initiatief. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het beleidskader. De onderzoekaspecten zoals archeologie, milieu en externe veiligheid komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 volgt de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het perceel aan de Hoogwolde 5 ligt ten zuiden van de kern Nunspeet, in het gebied tussen de spoorlijn Harderwijk – Zwolle en de rijksweg A28. Het perceel is gesitueerd tussen hotel 'Villa Vennendal' en de recreatiewoningen aan de Hoogwolde. Op het perceel staat een vrijstaande woning met bijgebouw. Deze woning wordt door de initiatiefnemer/eigenaar bewoond. Deze woning is planologisch niet vastgelegd als reguliere woning maar als bedrijfswoning bij een recreatieterrein. Op basis van het bestemmingsplan is het huidige gebruik, bewoning van een persoon/huishouden die geen functionele binding heeft met het recreatiebedrijf, dan ook niet toegestaan. Het perceel, kadastraal bekend als nummer1363, heeft een oppervlakte van 1325 m2. De woning heeft een oppervlakte van 75 m2, het bijgebouw heeft een oppervlakte van 45 m2. Ontsluiting van het perceel vindt plaats op de Hoogwolde, parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Ligging kadastraal perceel 1363 (bron: pdok.nl)
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel verandert niet door deze wijziging. Er wordt geen extra woning toegevoegd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
De wetgeving in Nederland gaat ervanuit dat er bij ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met het beleid van hogere overheden, vooral daar waar het regionale belangen betreft. Een afwijking van dit beleid moet duidelijk gemotiveerd worden. Het project betreft een kleinschalige ontwikkeling, in dit hoofdstuk wordt dan ook alleen ingegaan op relevant provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.2 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland
De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien is de Omgevingsvisie meerdere malen geactualiseerd. De Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'. De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, op 1 januari 2018 is de actualisatie van de Omgevingsverordening in werking getreden. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's, Intrekgebieden, Ammoniakbuffergebied, Groene ontwikkelingszone en Natura 2000 gebied, worden hierna behandeld.
Intrekgebieden
In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
Doorwerking plangebied
Het plangebied krijgt geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt.
Ammoniakbuffergebied
Bufferzones zijn stroken land tussen landbouw en natuurgebieden. Ze moeten vervuiling tegengaan. Nieuwvestiging en uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijtakken in Ammoniakbuffergebieden is aan regels gebonden.
Doorwerking plangebied
Het plangebied krijgt geen bestemming die een veehouderijtak mogelijk maakt.
Groene ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan natuur die ruimtelijk vervlochten is met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de doelstelling. Vanwege de doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, mits de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Doorwerking plangebied
Het voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. De kernkwaliteiten van het gebied worden niet aangetast.
Natura 2000 gebied
Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in heel Europa. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. De Veluwe is een Natura 2000-gebied en is beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt nabij maar niet in het Natura 2000 gebied. De gewenste ontwikkeling heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van het Gelders natuurnetwerk.
Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland (Natura 2000)
Toetsing aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland
De voorgenomen ontwikkeling betreft de planologische wijziging van bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning. Het betreft hier een geheel uitgepond recreatieterrein, er is geen beheer en onderhoud meer nodig vanuit een centrale woning. De bewoner van de bedrijfswoning heeft geen relatie met de bedrijfsvoering van het recreatieterrein. Het feitelijk gebruik van de woning en het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen in de Groene ontwikkelingszone en ligt in de nabijheid van Natura 2000 gebied. Het voorgenomen plan maakt echter geen ontwikkeling of activiteiten mogelijk die een negatief effect hebben op deze thema's.
3.2.3 Conclusie
Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Nunspeet 2030
Op grond van artikel 3.1 van de Omgevingswet wordt de gemeente verplicht een Omgevingsvisie vast te stellen. Dit is een strategische integrale visie op de gewenste ontwikkeling van de totale (fysieke) leefomgeving op de lange termijn, die de gemeenteraad bindt bij het uitoefenen van haar bevoegdheden. De visie gaat inhoudelijk over thema's als ruimtelijke ontwikkeling, milieu, gezonde leefomgeving, economische ontwikkeling, natuur, landschap, water, verkeer en cultuurhistorie. Deze Omgevingsvisie vormt de beleidsmatige basis voor het toekomstige Omgevingsplan Nunspeet (de opvolger van de huidige bestemmingsplannen) en de Omgevingsprogramma's (voor bijvoorbeeld gemeentelijke milieunormen). In de Omgevingsvisie wordt een strategische ontwikkelrichting voor de gemeente neergelegd. Ook het Rijk en de provincies moeten een omgevingsvisie opstellen. De gemeenteraad heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet 2030 vastgesteld.
Het eerste deel van de omgevingsvisie omvat de gezamenlijke visie van de drie NEO gemeenten (Nunspeet, Elburg en Oldebroek). Deze visie is uitgewerkt in vijf overkoepelende thema's. Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig is één van deze thema's.
De Omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens ook samen mee aan de slag wordt gegaan. Deze koers is niet nieuw, er wordt voortgebouwd op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030' en de WMO-beleidsvisie en er wordt afstemming gezocht met in ontwikkeling zijnde beleidstrajecten zoals rondom het Wonen en Duurzame energie. In de omgevingsvisie zijn zeven thematische speerpunten uitgewerkt die door de gemeenteraad bij de start van het Omgevingsvisietraject zijn benoemd. Voor elk afzonderlijk speerpunt zijn de kernpunten samengevat, gevolgd door een uitwerking en motivatie.
De thema's 'Een vitale toeristisch-recreatieve sector' en 'Versterken sociaal-economische positionering' zijn met name van toepassing op het voorliggend plan. Kernpunten binnen deze thema's zijn o.a. aandacht voor kwaliteit in plaats van (uitsluitend) kwantiteit binnen de verblijfsrecreatie en qua wonen een rustige uitvalsbasis en woonomgeving voor alle doelgroepen en opleidingsniveaus.
IDee-kaarten
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de IDee-kaarten opgesteld zijn, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau' . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de kernen een IDee-kaart opgesteld. Deelgebied 2 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied' is van toepassing op de planlocatie. Uitgangspunten is o.a. het zorgdragen voor geleidelijke en aantrekkelijke overgangen tussen de (nieuwe) bebouwingsclusters en het buitengebied. Kwaliteitsimpuls voor de (recreatieve)voorzieningen in het gebied.
Toetsing aan de Omgevingsvisie Nunspeet 2030
De voorgenomen ontwikkeling betreft de planologische wijziging van bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning. Het betreft hier een geheel uitgepond recreatieterrein, er is geen beheer en onderhoud meer nodig vanuit een centrale woning. De bewoner van de bedrijfswoning heeft geen relatie met de bedrijfsvoering van het recreatieterrein. Het feitelijk gebruik van de woning en het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de (kern) kwaliteiten van het gebied veranderden niet. Het plan sluit daarmee aan op de omgevingsvisie van de gemeente Nunspeet.
3.3.2 Beleidsregel omvormen bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning
Op 27 oktober 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders een beleidsregel vastgesteld voor het omvormen van een bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning. In deze regel is aangegeven aan welke voorwaarden voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor het omzetten van de bedrijfswoning in een reguliere woonbestemming. Dit zijn de volgende voorwaarden:
- Het terrein is geheel uitgepond;
- De bewoner van de bedrijfswoning heeft geen relatie met de bedrijfsvoering van het recreatieterrein;
- Er dient sprake te zijn van overgangsrecht.
Deze voorwaarden voorzien echter niet meer in een juiste beleidsafweging, omdat zij geen medewerking toestaan in gevallen waarin medewerking wel gewenst is. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze voorwaarden recentelijk aangepast. De volgende voorwaarden zijn nu van toepassing:
- Het terrein is geheel uitgepond en er is geen beheer en onderhoud meer nodig vanuit een centrale woning;
- De bewoner van de bedrijfswoning heeft geen relatie met de bedrijfsvoering van het recreatieterrein;
- Het recht van het bijbehorend recreatieterrein op een bedrijfswoning vervalt, zodra de voormalige bedrijfswoning is omgevormd tot burgerwoning.
De gevallen die voldoen aan de voorwaarden worden bij een positief collegebesluit zonder advies van de commissie direct ter inzage gelegd als ontwerpbestemmingsplan.
Toetsing aan de Beleidsregel
De voorgenomen ontwikkeling betreft de planologische wijziging van bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning. Het betreft hier een geheel uitgepond recreatieterrein, er is geen beheer en onderhoud meer nodig vanuit een centrale woning. De bewoner van de bedrijfswoning heeft geen relatie met de bedrijfsvoering van het recreatieterrein. Het recht van het bijbehorend recreatieterrein op een bedrijfswoning vervalt, zodra de voormalige bedrijfswoning is omgevormd tot burgerwoning. Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarden van de beleidsregel omvormen bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning
3.3.3 Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Omgevingsvisie Nunspeet 2030 en de beleidsregel omvormen bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken.
4.2 Milieueffectrapportage
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. Getoetst moet worden op:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de mogelijke gevolgen.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r. en het plan is daarmee m.e.r.-plichtig.
Onderzoek Plangebied
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel verandert niet door deze wijziging. Het milieubelang is verder in de vorige paragrafen voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.3 Ecologie
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- - een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- - een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Onderzoek plangebied
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet door deze wijziging. Het plangebied is gelegen in de Groene ontwikkelingszone en ligt in de nabijheid van Natura 2000 gebied. Het voorgenomen plan maakt echter geen ontwikkeling of activiteiten mogelijk die een negatief effect hebben op deze thema's.
Conclusie
Voorliggend plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader ecologisch onderzoek is daarom ook niet nodig.
4.4 Cultuurhistorie, Cultuurlandschap En Archeologie
Wettelijk kader
De zorg voor ons erfgoed is erop gericht zoveel mogelijk in de bodem te bewaren voor het nageslacht: behoud 'in situ'. Wie iets met de bodem wil, een "verstoorder", is verplicht de schade aan het erfgoed zoveel mogelijk te beperken. Dit streven naar behoud komt voort uit het Verdrag van Malta dat met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in 2007 in onze wetgeving geïmplementeerd is. Het is tevens een kernpunt van de herziene Monumentenwet 1988.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden.
Onderzoek plangebied
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet door deze wijziging. In het geldend bestemmingsplan voor het plangebied zijn geen archeologisch waardevolle gebieden aangegeven door middel van een dubbelbestemming. Aangezien er geen bodemroeringen plaatsvinden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
In het plangebied of in de nabijheid daarvan zijn geen monumentale gebouwen en/of cultuurhistorische elementen aanwezig.
Conclusie
Voorliggend plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.5 Water
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken /draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoonhouden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Onderzoek plangebied
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet door deze wijziging. In het plangebied is er geen toename van verharding, waardoor er geen nadelige effecten te verwachten zijn op de waterhuishouding. Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Vallei en Veluwe op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang. Het betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding.
Het Waterschap Vallei en Veluwe gaat akkoord met het plan. Hiermee is het watertoets proces doorlopen.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.6 Geluid
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Iedere weg heeft van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van wegen die liggen binnen een woonerf en wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.
Onderzoek plangebied
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Er is sprake van de toevoeging van een nieuw geluidsgevoelig object. Het plangebied ligt in een bosgebied met wegen en een spoorweg op ruime afstand. Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn op circa 160 meter, de betreffende woning ligt niet binnen de geluidzone van de spoorlijn (maximaal 100 meter). Ten westen van het plangebied ligt het Vennenpad en ten noorden van het plangebied ligt de Plesmanlaan. Op deze twee wegen geldt de wettelijke snelheid van ten hoogste 30 kilometer per uur. Deze wegen hebben dan ook geen geluidzone.
Er wordt dan ook geen geluidsgevoelig object toegevoegd binnen een geluidszone van weg en/of spoorweg.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.7 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als lpg-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Onderzoek Plangebied
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet door deze wijziging. In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies en er is geen sprake van de toevoeging van een kwetsbaar object. De risicokaart geeft aan dat er in de omgeving geen gevaarlijke functies voorkomen.
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Richtafstandentabel (bron: VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering)
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
Onderzoek plangebied
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet door deze wijziging. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Aan het Vennenpad 5, ten noorden van het plangebied, is het landgoedhotel 'Villa Vennendal' gelegen. In het geldend bestemmingsplan Spoorzone van de gemeente Nunspeet heeft dit bedrijf de bestemming Horeca. Binnen het bestemmingsvlak is een hotel, restaurant, vakantie- en conferentieoord, kampeerboerderijen en – huizen en vakantie-appartementencomplexen toegestaan. De grens van het bestemmingsvlak van de bestemming Horeca bevindt zich op 10 meter van het bouwvlak van de woning die met het voorliggende bestemmingsplan wordt toegestaan. De grens van het bouwvlak van de bestemming Horeca bevindt zich op 20 meter van het bouwvlak van de woning die met het voorliggende bestemmingsplan wordt toegestaan.
In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor de aan te houden afstand tussen bedrijfsfuncties en woningen. De opgenomen richtafstand voor 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' (SBI 2008, 5510, categorie 1) is 10 meter vanwege geluid, geur en gevaar. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De opgenomen richtafstand voor een 'Restaurant' (SBI 2008, 561, categorie 1) is ook 10 meter vanwege geluid, geur en gevaar. Aan deze richtafstanden wordt voldaan. De VNG-brochure ziet op de afstanden tot een rustige woonwijk, terwijl het hier gaat om een situatie in een spoorzone tussen de spoorlijn en rijksweg A28, die als gemengd gebied kan worden aangemerkt. Voor gemengd gebied kan volgens de systematiek van de VNG-brochure een afstand van 0 m worden gehanteerd voor milieu categorie 1. De woning die met het voorliggende bestemmingsplan wordt toegestaan heeft daarmee geen nadelige effecten op de bedrijfsvoering van het landgoedhotel ''Villa Vennendal'. Er is ook sprake van een goed woon- en leefklimaat op het perceel Hoogwolde 5.
De opgenomen richtafstand voor 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' (SBI2008, 552,553, categorie 3.1) is 30 meter voor geur, 30 meter voor gevaar en 50 meter voor geluid. De VNG-brochure ziet op de afstanden tot een rustige woonwijk, terwijl het hier gaat om een situatie in een spoorzone tussen de spoorlijn en rijksweg A28, die als gemengd gebied kan worden aangemerkt. Voor gemengd gebied kan volgens de systematiek van de VNG-brochure een afstand van 30 m worden gehanteerd voor milieu categorie 3.1. De woning die met het voorliggende bestemmingsplan is gesitueerd binnen deze afstand. De afstanden zijn volgens de VNG-brochure algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk. In de feitelijke situatie is er op het terrein van het landgoedhotel 'Villa Vennendal' geen kampeerterrein aanwezig en deze is in de toekomst ook niet te verwachten. Het betreft hier uitsluitend een hotel met enkele lodges in het bos. Het recreëren op een kampeerterrein in stacaravans en tenten geeft een veel grotere geluidsoverlast dan een hotel. In onderhavig geval is daar geen sprake van. Daarnaast zijn bedrijfswoningen, die niet tot de eigen inrichting behoren, woningen van derden. Deze bedrijfswoning is dan voor andere inrichtingen dan de eigen inrichting een gevoelige gebouw en worden dus beschermd. De wijziging van een bedrijfswoning in een reguliere woning heeft daarmee geen nadelige effecten op de bedrijfsvoering van het landgoedhotel ''Villa Vennendal'.
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.9 Bodem
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Een bodemonderzoek is niet nodig als:
- Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);
- Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;
- Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.
Onderzoek plangebied
In de toekomstige situatie wordt de bedrijfswoning gewijzigd in een reguliere woning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet door deze wijziging. Aangezien er geen bodemwerkzaamheden worden verricht en het gebruik niet veranderd, levert het aspect bodem geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
Conclusie
Voorliggend plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader bodemonderzoek is daarom ook niet nodig.
4.10 Leidingen En Infrastructuur
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofd transportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek plangebied
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect kabels en leidingen, nader onderzoek op het gebied van kabels en leidingen is daarom ook niet nodig.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid En Handhaving
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het plan zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Voor de gemeente zijn geen uitvoeringskosten aan het plan verbonden. Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. De kosten voor de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van een anterieure overeenkomst worden verrekend met de initiatiefnemer.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Algemeen
Het onderhavige bestemmingsplan is perceelsgebonden van karakter en is kleinschalig van aard. Het plan voorziet niet in ingrijpende veranderingen waarbij maatschappelijke belangen geschaad kunnen worden. Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Het vooroverleg met de wettelijke adviseurs is voor het onderhavige bestemmingsplan, gezien de aard van het bestemmingsplan en het ontbreken van nationale en provinciale belangen, niet nodig. Er is zes weken de mogelijkheid voor burgers en belanghebbenden om hun zienswijze op het plan te geven.
5.2.2 Procedure bestemmingsplan
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van PM tot en met PM gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen.