Functieverandering omgeving Veelhorsterweg 21/23
Bestemmingsplan - Gemeente Nunspeet
Vastgesteld op 29-06-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Functieverandering omgeving Veelhorsterweg 21/23 met identificatienummer NL.IMRO.0302.BP01194-vg01 van de gemeente Nunspeet;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een hout- en/of fruitteeltbedrijf, een boom- en/of sierkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een bollenteeltbedrijf;
1.8 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
1.9 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.12 bed & breakfast
een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
1.13 bedrijf
een bedrijfseconomische eenheid; onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden;
1.14 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.15 bedrijfsmatig
in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding;
1.16 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor beheer of toezicht;
1.17 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep, bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.18 bestaande
bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.19 bestaande splitsing
twee woningen die zijn toegestaan binnen de bestaande bouwmassa van een woonhuis;
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de figuur relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
1.22 bijbehorend bouwwerk
functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; indien en voorzover twee bouwpercelen middels de figuur relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;
1.26 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.30 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 erf
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van de woning;
1.33 erfbeplanting
afschermende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of binnen of direct aansluitend aan een ander bedrijf of een woning;
1.34 erfinrichtingsplan
juridisch bindend plan dat aangeeft op welke wijze inpassing van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op een erf plaatsvindt. Tot deze inpassing behoren situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap. Het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het erf. Een en ander uit zich in een ontwerpgerichte benadering waarin de karakteristieken en kwaliteiten verder worden versterkt;
1.35 extensief recreatief medegebruik
een extensief dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waaronder in elk geval niet wordt verstaan: boerengolf, paintball, gemotoriseerde sport;
1.36 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.37 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 geomorfologische waarde
de waarde van de gronden vanwege de ontstaansgeschiedenis van de vormen van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid van de vormen;
1.39 gevaarlijke stoffen
gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen en/of bestrijdingsmiddelen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.40 hoofdgebouw
een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.41 horeca(bedrijf)
een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
1.42 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.43 inwoning
twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen;
1.44 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en prostitutie, dat in of bij een woonhuis of de bedrijfswoning wordt uitgeoefend door de gebruiker, en waarvan de omvang zodanig is, dat het woonhuis of de bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.45 landschappelijke inpassing
inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen;
1.46 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.47 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.48 mantelzorgunit
een tijdelijk bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg;
1.49 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.50 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.51 nieuw woonhuis
een nieuw te bouwen woonhuis en niet een woonhuis ter vervanging van een bestaand woonhuis;
1.52 normaal agrarisch gebruik
het regulier gebruik dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;
1.53 normaal bosbeheer
het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede instandhouding van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de bosgebieden en landgoederen;
1.54 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.55 ondergeschikte lichte horeca
horeca die ondergeschikt is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en non-alcoholische dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;
1.56 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
- d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.57 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.58 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.59 risicovolle inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.60 routegebonden recreatie
een vorm van extensieve landrecreatie waarbij aan de hand van aangegeven routes een activiteit als fietsen, wandelen, paardrijden, skeeleren of skaten wordt ontplooid;
1.61 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.62 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven bij plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water); of
- het voorkomen van schade door vorst;
1.63 verbeelding/plankaart
- a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Functieverandering omgeving Veelhorsterweg 21/23 met identificatienummer NL.IMRO.0302.BP01194-vg01;
- b. de analoge (papieren) kaart van het bestemmingsplan Functieverandering omgeving Veelhorsterweg 21/23 met legendanummer en tekeningnummer NL.IMRO.0302.BP01194-vg01.
1.64 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.65 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.66 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.67 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (°).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos, houtwallen, solitaire bomen, heide, zandverstuivingen, vennen en houtproductie;
- b. natuurlijk beheerde graslanden;
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde;
- d. bestaande wegen, wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken en terreinen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Natuur - Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in een woning of een woonhuis al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
- b. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlakgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
7.2 Geluidzones langs wegen
Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:
- a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
- b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;
mogen toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als renbaan of menterrein, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- c. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor niet recreatieve overnachtingen;
- f. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van meer dan 40 m²;
- h. het gebruiken of laten gebruiken ten behoeve van bewoning van bijbehorende bouwwerken - die al dan niet omgevingsvergunningvrij zijn gerealiseerd - waarin de bewoning in verband met mantelzorg niet binnen drie maanden is beëindigd.
8.2 Toegestaan gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van:
- a. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
- 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
- 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
- 3. hoogspanningsleidingen;
- 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijziging bouwvlakken
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van ondergeschikte aanpassingen uit een oogpunt van het leveren van maatwerk de aanduiding "bouwvlak" qua omvang en situering wijzigen, met dien verstande dat:
- a. de bouwgrenzen van een bouwvlak met ten hoogste 3,00 m worden gewijzigd;
- b. de oppervlakte van een bouwvlak met ten hoogste 10% wordt vergroot;
- c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;
- d. de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
- e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
11.2 Parkeren
11.3 Onzelfstandige Bewoning
11.4 Aanvullende werking welstandscriteria
De ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering, de maatvoering en de vormgeving van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de welstandscriteria, zoals opgenomen in de gemeentelijke "Welstandsnota".
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 12.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 12.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. Het eerste lid onder artikel 12.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Functieverandering omgeving Veelhorsterweg 21/23'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Het voornemen bestaat om op een grotendeels onbebouwd agrarisch perceel naast de Veelhorsterweg 21 en 23 in het buitengebied van Nunspeet een nieuwe woning te realiseren. Eerder is in het plangebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Het plan voldoet voor een groot deel aan de voorwaarden van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Nunspeet.
De gemeente Nunspeet heeft eerder gronden aan de Bovenweg te Nunspeet van de initiatiefnemer gekocht. Het verkrijgen van deze grond was voor de gemeente noodzakelijk om een ontsluitingsweg aan te kunnen leggen voor de toekomstige woonwijk 't Hul Noord. In ruil daarvoor mag de initiatiefnemer de woning uit voorliggend plan realiseren. Gezien de noodzakelijkheid en het grote algemeen belang van het verkrijgen van de gronden aan de Bovenweg mag de woning uit voorliggend plan gerealiseerd worden ondanks dat het niet aan alle voorwaarden van het functieveranderingsbeleid voldoet.
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de beoogde functieverandering en de realisatie van de nieuwe woning niet mogelijk. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Veelhorsterweg, naast nr. 21 en 23. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Omgeving plangebied, plangebied in rood (bron: openstreetmap.org)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied, aan de noordzijde van de kern Nunspeet. De omgeving van het plangebied bestaat met name uit open weilanden, met enkele woningen en agrarische bedrijven.
Aan de oostzijde van het plangebied staan twee-aan-één-gebouwde woningen aan de Veelhorsterweg 21 en 23. In het plangebied stonden tot voor kort meerdere bijgebouwen. Ook staan er meerdere bomen. Het overige deel van het plangebied bestaat uit weiland en grasland. Tot enkele jaren geleden stonden hier tevens nog agrarische gebouwen met een oppervlakte van circa 868 m². Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Luchtfoto huidige situatie, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Onderstaande afbeelding geeft weer hoeveel m2 bebouwing eerder aanwezig was.
Te slopen / eerder gesloopte bebouwing. Bron: anterieure overeenkomst Gemeente Nunspeet
2.2 Toekomstige Situatie
Met het initiatief wordt één nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt. De woning zorgt voor een logische invulling in het bestaande bebouwingslint. Bij de nieuwe woning wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Bij de bestaande woningen op nummer 21 en 23 worden ook een aantal nieuwe bijgebouwen gerealiseerd. Langs de perceelsgrens met de woning van nummer 21 wordt een houtsingel aangelegd om de grens tussen deze percelen te markeren. Langs de noordzijde van het plangebied wordt eveneens een houtsingel aangelegd. Aan de west- en zuidzijde wordt het woonperceel van het omliggende weiland gescheiden door middel van een lage haag. Het perceel zal worden ontsloten via de Veelhorsterweg. In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Voor dit initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarin de groene landschapselementen zijn vastgelegd. Dit inpassingsplan is opgenomen in bijlage 1 van de regels. Navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie weer.
Schets toekomstige situatie (bron: gemeente Nunspeet)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Het plan betreft de realisatie van één nieuwe woning in het buitengebied van Nunspeet. Volgens de geldende jurisprudentie is bij een woningbouwproject van 11 woningen of minder geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Het plan past binnen het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. Sindsdien zijn een aantal actualisatieplannen gevolgd, waarvan op 5 juli 2022 de meest recente is vastgesteld. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
- Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
- Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
- Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
- Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
- Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
- Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
- Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsvisie en -verordening van toepassing:
Plussenbeleid
Het Plussenbeleid stelt regels voor de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak. Dit is in voorliggend plan niet van toepassing.
Overig gebied glastuinbouw
Voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan.
Nationaal Landschap Veluwe
Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Veluwe, deelgebied 'Randmeerkust agrarisch'. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten GO/GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van aan Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Hiervan kan alleen worden afgeweken als:
- 1. er geen reële alternatieven zijn;
- 2. er sprake is van redenen van groot openbaar belang, en
- 3. er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de betreffende kernkwaliteiten.
Als kernkwaliteiten van de 'Randmeerkust agrarisch' in en rondom het plangebied zijn genoemd:
- Zichtbare beeldbepalende gradiënt van stuwwal naar Randmeer: bos – open essen – strokenverkaveling – onregelmatige blokverkaveling op strandwallen; van besloten boslandschap via kleinschaligheid naar grootschalig open; de overgang is eerst steil, daarna geleidelijk.
- Karakteristieke open veenweidegronden met een groot aantal zuid-noord stromende sloten en laaglandbeken; van hieruit zicht op de bossen van Flevoland en het Veluwemassief.
- Kleinschalige flank van het Veluwemassief met dorpen en buurtschappen, houtsingels en grasland.
- Lintbebouwing parallel aan de hoogtelijnen.
- Enkele landgoederen in de strokenverkaveling vormen mooie ensembles.
- Relatief gaaf ontwaterings-, ontsluitings- en verkavelingspatroon: regelmatig in het veenlandschap, onregelmatig in het kleilandschap.
Met dit initiatief wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt, in het verlengde van het bestaande bouwlint. Deze ontwikkeling is zodanig kleinschalig dat deze de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet zal beïnvloeden. Het initiatief wordt landschappelijk ingepast om aan te sluiten bij de uitstraling van de omliggende percelen.
Hiermee is het initiatief passend in het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Nunspeet
In de Omgevingsvisie (vastgesteld in november 2018) kijkt de gemeente vooruit in de periode tot 2030. De koers van de Omgevingsvisie is niet nieuw; doelstelling blijft het bouwen aan een krachtige en vitale gemeente waar het goed wonen, werken en recreëren is. Er zijn zes speerpunten benoemd:
- 1. Versterken sociaal-economische positionering.
- 2. Een duurzame ontwikkeling van het (agrarisch) buitengebied.
- 3. Een vitale toeristisch-recreatieve sector.
- 4. Ruimtelijk inpassen van duurzame energieopwekking.
- 5. Ontwikkeling stationsomgeving als levendig knooppunt in Nunspeet.
- 6. Gebiedsgericht milieu- en gezondheidsbeleid initiëren en accommoderen.
Op basis van landschappelijke kenmerken en nederzettingspatronen zijn vier deelgebieden onderscheiden. Welke ontwikkelingen waar in welke vorm mogelijk zijn is afhankelijk van het gebied waarbinnen een ontwikkeling gedacht is. Een ontwikkeling moet de identiteit en kracht van een gebied ondersteunen.
Gemengd kleinschalig gebied
Het plangebied ligt in het 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied'. Dit deelgebied ligt globaal in een strook tussen het grootschalig open landschap en het Centraal Veluws Natuurgebied. Uitgangspunt voor dit deelgebied is het behoud van de karakteristieke afwisseling en voorkomen van vermindering van de ruimtelijke kwaliteit door bijvoorbeeld leegstand. Verdichting is mogelijk op plaatsen waar geen bebouwing aanwezig is. Er is ruimte voor verbreding van agrarische bedrijven, bedoeld om het karakter en de functionele diversiteit te behouden. Gezien de brede functionaliteit van het gebied zijn er veel mogelijkheden, uiteraard passend binnen de kaders van omgevingsaspecten en zonder andere functies te hinderen in hun voortbestaan. Belangrijk is dat het kleinschalige initiatieven zijn en er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, duurzaamheid, ecologisch verantwoord ondernemen en energieneutraliteit.
Uitgangspunten kwaliteit:
- Behoud van het open landschap en agrarische karakter.
- Versterking van natuurwaarden en bekenstructuur in het veenweidegebied.
- Behoud van doorzichten naar de bosrand en naar het grootschalige open landschap.
- Versterken van de landschapsstructuur; houtwallen in het coulissenlandschap en de open enken.
- Nieuwe ontwikkeling zorgvuldig inpassen in de bosrand en het kampenlandschap.
- Bosrand bestaande uit loofhout behouden en versterken.
- Behoud van klein dorpse karakteristiek Hulshorst.
Planspecifiek
De ontwikkeling van een nieuwe woning past goed in het scala van functies die in het deelgebied 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied' mogelijk zijn. In paragraaf 2.2 is beschreven hoe het plan landschappelijk wordt ingepast en bijdraagt aan de versterking van natuur- en landschapswaarden. Het plan past hiermee binnen de Omgevingsvisie Nunspeet.
3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Nunspeet
Met het Landschapsontwikkelingsplan (9 december 2005) wil de gemeente Nunspeet de aandacht en het draagvlak vergroten voor het in stand houden en ontwikkelen van landschapskwaliteit binnen de gemeente. De ontwikkelingsvisie bestaat uit enkele basisstrategieën die er op gericht zijn de contrasten tussen verschillende landschappen te handhaven en waar mogelijk te versterken. De basisstrategieën leggen een zonering over het buitengebied die overeenkomt met de visueel-ruimtelijke karakteristieken.
Kenmerkend voor het landschap binnen de gemeentegrenzen van Nunspeet is het weidegebied langs het randmeer, het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) en de overgangszone tussen beide landschappen. Veranderingen op het platteland en de beperkte groei van de kernen vragen om specifieke oplossingen om de kwaliteit van het landschap in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. Met het Landschapsontwikkelingsplan wil de gemeente o.a. oplossingen bieden voor de verrommeling in de dorpsrandzones, de nivellering van de landschapstypen en nadenken over verantwoord bouwen (landgoederen) in het buitengebied.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het halfopen overgangsgebied. De basisstrategie is hier gericht op:
- Behoud van gave delen en ontwikkeling van de karakteristieke beplantingstructuur van singelpatronen, bosstroken en erfbeplantingen.
- Ontwikkeling van een landschappelijk raamwerk als onderligger voor ontwikkelingen van de kernen.
- Behouden en zichtbaar maken van cultuurhistorische waarden.
Met dit initiatief worden de landschapskenmerken van het overgangsgebied versterkt. Rond het plangebied worden nieuwe houtsingels aangelegd, waarmee het gebied beter aansluit op de karakteristieke beplantingsstructuur.
3.3.3 Woonvisie "Goed wonen in de gemeente Nunspeet"
In februari 2020 is de visie “Goed Wonen in de Gemeente Nunspeet” vastgesteld, deze woonvisie geldt voor de periode 2020-2025. Wat betreft “wonen” gaat het goed in Nunspeet. De woningbouwproductie neemt toe en de laatste jaren kent de gemeente een positief verhuissaldo, oftewel er komen meer mensen wonen in de gemeente dan dat er vertrekken. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door de vestiging van jonge gezinnen uit de grotere steden. Jongeren, eenpersoonshuishoudens en paren zonder kinderen vertrekken juist naar de grotere steden.
De afgelopen jaren heeft de gemeente de woningproductie fors verhoogd, ondanks dat is er nog steeds sprake van druk op de woningmarkt. Het aantal huishoudens neemt toe en er is sprake van een inhaalvraag, als gevolg van de huidige krapte in de markt. Naast de natuurlijke groei van het aantal huishoudens, komt daarbovenop nog het woningtekort van starters en spoedzoekers.
De groei van het aantal huishoudens tot 2025 zorgt voor een uitbreiding van het aantal woningen met ongeveer 670 en wanneer verder wordt gekeken naar 2030 dan komt de uitbreiding in totaal uit op 950 woningen.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Hiermee levert het plan een kleine bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte van de gemeente Nunspeet.
3.3.4 Notitie Functieverandering agrarische bebouwing naar wonen
De ontwikkeling van woningen ter plaatse van vrijkomende agrarische bebouwing kan bijdragen aan behoud van de waardevolle bebouwing en de beeldkwaliteit van het karakteristieke landschap. De gemeente Nunspeet heeft de regeling voor functieverandering van agrarische bebouwing naar wonen opgenomen als
wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan voor het buitengebied (2019). Voor de functieverandering moet aan een aantal algemene voorwaarden worden voldaan:
- Alle bedrijfsbebouwing, maar tenminste 500 m² wordt gesloopt en tenminste 350 m² in de ecologische hoofdstructuur;
- Met uitzondering van monumentale gebouwen;
- De wijziging naar wonen levert geen beperking op voor omliggende (agrarische) bedrijven;
- De overige gronden van het voormalige bouwblok krijgen een agrarische of natuurbestemming;
- Er wordt een inrichtingsplan opgesteld op kosten van de initiatiefnemer, bij voorkeur door de ervenconsulent.
- Uit het inrichtingsplan moet blijken dat functieverandering landschappelijk wordt ingericht en ingepast en de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd;
- Er wordt een overeenkomst gesloten waarin afspraken worden gemaakt over sloop, inrichting, planschade en instandhouding;
- In beginsel is er geen mogelijkheid om de hobbyboerenregeling toe te passen bij functieverandering.
- Uitruil van bijgebouwen binnen de ontwikkeling is mogelijk. Dat houdt in dat bij één woning meer bijgebouwen gebouwd mogen worden als bij de andere woning minder bijgebouwen worden gebouwd.
- Als initiatiefnemer afziet van de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te bouwen en in ruil daarvoor medewerking vraagt om één vrijstaande woning te bouwen kan hij een beroep doen op 150 m² extra bijgebouwen.
- Als initiatiefnemer afziet van de mogelijkheid om een twee-onder-één-kapwoning te bouwen en in ruil daarvoor medewerking vraagt om één vrijstaande woning te bouwen kan hij een beroep doen op 75 m² extra bijgebouwen.
- Binnen 6 jaar na bedrijfsbeëindiging moet het verzoek zijn ingediend.
- De te slopen agrarische gebouwen kunnen alleen meetellen voor de benodigde vierkante meters indien deze gebouwen minimaal 10 jaar agrarisch zijn gebruikt.
Notitie Functieverandering Uitgangspunten voor nieuw functieveranderingsbeleid van agrarisch naar wonen
In 2020 is het beleid ten aanzien van functieverandering aangepast. Deze notitie bevat richtinggevende uitgangspunten voor een herijking van het beleid voor functieverandering naar wonen in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. De essentie van deze herijking is een koerswijziging in aanpak:
"van het overal in de gemeente zoveel mogelijk faciliteren van functieverandering naar wonen naar een meer gebiedsgerichte en doelmatige functieverandering naar wonen"
De ingangsdatum van het beleid in deze notitie is 1 januari 2021 en geldt tijdelijk tot 31 december 2022. De reeds ingediende functieveranderingsverzoeken van voor 1 januari 2021 vallen nog onder de huidige regeling voor functieverandering (overgang). Na twee jaar wordt de herijkte regeling geëvalueerd en zo nodig verlengd en/of aangepast.
Planpecifiek
In het plangebied was voorheen aan agrarisch bedrijf gevestigd. Er stonden agrarische gebouwen (870 m²) welke inmiddels al enige tijd zijn gesloopt. Voorliggend plan voldoet hiermee aan alle bovengenoemde voorwaarden uit het functieveranderingsbeleid, behalve aan de voorwaarden dat het verzoek binnen 6 jaar moet zijn ingediend en dat het plangebied een agrarische bedrijfsbestemming moet hebben. Zoals in paragraaf 1.1 is beschreven heeft de initiatiefnemer eerder gronden aan de Bovenweg aan de gemeente Nunspeet verkocht. Het verkrijgen van deze grond was voor de gemeente Nunspeet noodzakelijk om een ontsluitingsweg aan te kunnen leggen voor de toekomstige woonwijk 't Hul Noord. In ruil daarvoor mag de initiatiefnemer de woning uit voorliggend plan realiseren. Gezien de noodzakelijkheid en het grote algemeen belang van het verkrijgen van de gronden aan de Bovenweg mag de woning uit voorliggend plan gerealiseerd worden ondanks dat het niet aan alle voorwaarden van het functieveranderingsbeleid voldoet.
3.3.5 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2019' van de gemeente Nunspeet, vastgesteld op 25 juni 2020. Het plangebied kent de volgende bestemmingen en aanduidingen:
- "Agrarisch" (enkelbestemming).
- "Wonen" (enkelbestemming).
- "Waarde - Archeologie 2" (dubbelbestemming).
- "Waarde - Dekzandrug" (dubbelbestemming).
- Gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - verwevingsgebied".
Voorts gelden hier een drietal gemeentebrede parapluplannen m.b.t. de volgende onderwerpen: parkeren, bed & breakfast en onzelfstandige bewoning. De regels uit deze plannen zijn in voorliggend nieuwe bestemmingsplan opgenomen.
Uitsnede uit bestemmingsplan Buitengebied 2019, plangebied in rood
“Agrarisch”
Het voorliggende plan kan niet worden gerealiseerd binnen het huidige bestemmingsplan, aangezien het realiseren van een woning binnen de bestemming “Agrarisch” niet is toegestaan. Ook kan geen gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid volgens het bestemmingsplan “Buitengebied 2019”. Een (partiële) herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
“Wonen”
De geplande nieuw te bouwen woning is geprojecteerd in een gebied waar de bestemming “Agrarisch” geldt en niet de bestemming “Wonen”. Dat is een belangrijke reden dat er een (partiële) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is en ook dat er niet kan worden volstaan met een wijzigingsplan.
“Waarde – Archeologie 2”
De gronden in het plangebied hebben ook de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 2”. Binnen deze bestemming is voor bouwwerken groter dan 120 m2 en dieper dan 0,5 meter een archeologisch onderzoek nodig. De nieuwe woning heeft een oppervlakte van in principe niet meer dan 120 m2. De archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied is afgestemd met de regioarcheoloog. Het plangebied heeft een middelhoge verwachting. Door de regioarcheoloog is de onderzoeksstrategie bepaald dat bij het uitgraven van de bouwput een archeologische waarneming wordt gedaan. In het voorliggende bestemmingsplan wordt daarom de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie” overgenomen, ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied.
"Waarde – Dekzandrug”
De onderstaande onderbouwing (zie “Stedenbouwkundig advies. Onderbouwing. Nieuwbouwlocatie Veelhorsterweg 21/23 Nunspeet” d.d. 3 november 2022 in bijlage 1 bij deze toelichting) betreft de toetsing aan de dubbelbestemming “Waarde – Dekzandrug” volgens het bestemmingsplan “Buitengebied 2019” van de gemeente Nunspeet:
“31.1 Bestemmingsomschrijving.
De voor “Waarde – Dekzandrug” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf en de morfologie en zoals deze zijn vastgelegd in paragraaf 3.2.3. in Bijlage 6 bij de toelichting.”
“Bijlage 6: Quickscan cultuurhistorische waarden en landschapsanalyse - 3.2.3 Dekzandrug – Rug van Wessinge:
Conclusie / toetsingscriteria:
- Ruimtelijk handelen op of aan de flanken van de rug moet erop gericht zijn de herkenbaarheid ervan te versterken (een 'eiland' in zee).
- Vanuit het oogpunt van landschap en cultuurhistorie is ontgronding, afgraven of egaliseren dan ook ongewenst.
- Beplanting en wegen en de inrichting daarvan dienen zich in de context van een langgerekte rug in een open landschap te voegen.
- Door de prominente ligging in het landschap van de rug heeft erfbeplanting een grote invloed op de beleving en kwaliteit van de omgeving. Deze verdient dan ook zorgvuldige aanpak middels een voor de locatie op maat gemaakt advies.
- Zeer terughoudend met bebouwing op de Oude Enk.”
Het voornemen bestaat om naast het perceel Veelhorsterweg 21 / 23 een nieuwbouwperceel in te richten, dit conform de overeenkomsten die door de initiatiefnemer zijn gesloten met de gemeente. Het bestaande perceel Veelhorsterweg 21 / 23 is van oorsprong een boerderij met een agrarische bestemming. Duidelijke kenmerken van een erf zijn aanwezig. De ligging ligt, zoals bij vele boerderijen langs de Rug van Wessinge, op de flank van de dekzandrug. Dit wordt ook vaak versterkt door de aanwezigheid van een begeleidende houtsingel van oude bomen, zoals eiken. Het perceel Veelhorsterweg 21 / 23 is gesplitst en heringericht naar twee woningen in de bestaande boerderij. Direct naast dit boerenerfperceel wordt een nieuw woonperceel gepland, waarvoor nu een bestemmingsplanprocedure dient te worden doorlopen.
Het plan is getoetst aan de dubbelbestemming “Waarde – Dekzandrug”. De onderzoeksvraag luidde: houdt het plan rekening met het behoud, de bescherming en het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf en de morfologie.
Geconstateerd wordt dat het plan in een zone ligt waar van oudsher boerderijen liggen, namelijk op de flank van de Rug van Wessinge. De Rug van Wessinge is een verhoogd dekzand welke schuin van west naast oost loopt, van de voormalige Zuiderzee naar de hoger gelegen Veluwe. De Rug van Wessinge loopt ten noorden van de Bovenweg en de Molenbeek. De loop van dit verhoogde landschap is duidelijk herkenbaar in het landschap. Ook herkenbaar is dat vanuit deze plek ten noorden van de Rug van Wessinge ook de lage landen beginnen, een open weidegebied welke zich uitstrekt richting het Veluwemeer.
Vanuit de topografische kaarten en de hoogtekaarten AHN is duidelijk het hoogteverschil in het landschap te zien, maar ook is te zien dat de genoemde locatie voor de nieuwe woning op de rand ofwel flank buiten de Rug van Wessinge ligt (zie de afbeeldingen Hoogtekaarten AHN hieronder). Daarnaast volgt het plan, zoals op de verbeelding is weergegeven, de bebouwingslijn van de boerderijen.
Geconcludeerd mag worden dat het planvoornemen op de flank van de Rug van Wessinge ligt en niet op de verhoogde Rug van Wessinge. Hierdoor wordt de Rug van Wessinge en het verhoogde landschap niet aangetast. Ook wordt niet op de Oude Enk, de oude (verhoogde) bouwlanden, gebouwd. Verder wordt gezorgd dat de landschappelijke inrichting van het plan met de aanwezige karakteristieken van het landschap herkenbaar blijven, namelijk de wisseling van open en besloten landschappen. Het plan voor de nieuwbouw past binnen het herkenbare en aanwezige beleid van de hier kenmerkende bebouwing als een “eiland in zee”.
De landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden daarom met dit plan niet aangetast gezien ook de ligging op de flank van de Rug van Wessinge. De plek van het planvoornemen zorgt er voor dat de dekzandrug wordt behouden. Het plan voldoet zo aan de toetsingscriteria van bijlage 6 van het bestemmingsplan “Buitengebied 2019”, paragraaf 3.2.3, en het plan voldoet aan de regels van een “goede ruimtelijke ordening”.
“Reconstructiewetzone – verwevingsgebied”.
In het bestemmingsplan “Buitengebied 2019” is de gebiedsaanduiding “Reconstructiewetzone – verwevingsgebied” op het plangebied aanwezig.
Het grootste deel van de reconstructiegebieden heeft de aanduiding “Reconstructiewetzone – verwevingsgebied” gekregen. Vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen is hier niet mogelijk. Voor bestaande bedrijven zijn er soms wel (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden.
Bij het onderhavige bestemmingsplan is een vestiging van een nieuwe intensieve veehouderij niet aan de orde. Ook is er hier geen sprake van een uitbreidingsplan van een intensieve veehouderij.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd. Eén bodemonderzoek is uitgevoerd in het westelijk deel van het plangebied waar de nieuwe woning komt. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat in de bovengrond en ondergrond geen verontreinigingen zijn aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aangetoond. Dit wordt beschouwd als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde. Het andere bodemonderzoek is uitgevoerd in het oostelijk deel van het plangebied waar de bestaande woningen staan. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. De gemeten lichte gehalten geven geen aanleiding tot nader onderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het gehele plangebied geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15563647 (aan de Elburgerweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (fijnstof) | PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 13,1 µg/m3 | 15,9 µg/m3 | 9,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief, bestaande uit één woning, van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. In het plan zal een nieuwe geluidsgevoelige functie worden gerealiseerd aan de Veelhorsterweg. Dit is een lokale landweg die voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer van en naar de aangrenzende percelen. De verkeersintensiteit is dermate laag dat de verwachting is gerechtvaardigd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect wegverkeerslawaai. De Bovenweg ligt op bijna 300 m afstand en valt daarmee buiten de onderzoeksafstand van de Wgh. Geluid afkomstig van industrie of spoorwegen is in het plangebied niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Met het plan wordt een nieuw geurgevoelige object gerealiseerd. Daarom is het van belang om de geurbelasting van omliggende veehouderijen te onderzoeken. Hiervoor is eerst een verkennend geuronderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting van individuele veehouderijen in de direct omgeving van het plangebied (voorgrondbelasting). De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat nader onderzoek naar de achtergrondbelasting nodig is om te bepalen of sprake is van overschrijding van de geurnormen en van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning. Dit onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 5. Hierin wordt geconcludeerd dat uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat er is sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens blijkt uit het onderzoek dat er geen veehouderijbedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd door voorliggend plan. De realisatie van de woning binnen het plangebied is in het kader van geurhinder in relatie tot omliggende veehouderijbedrijven aanvaardbaar.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
4.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. In paragraaf 4.1.4 is het plan getoetst aan de geuremissie van de lokale veehouderijen. In dit hoofdstuk zullen de overige milieubelastende factoren van deze bedrijven worden getoetst. Het meest nabijgelegen bedrijf is een goederenvervoersbedrijf aan de Veelhorsterweg 11, ten westen van het plangebied, op ca 110 meter van het plangebied. De richtafstand voor deze bedrijven is minimaal 50 meter, gemeten vanaf de bedrijfsbebouwing. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Er zijn geen andere bedrijven in de omgeving die het woon en leefklimaat van het plangebied negatief kunnen beïnvloeden. Daarnaast zijn er woningen aan de Veelhorsterweg aanwezig die op kortere afstand van de veehouderijen zijn gelegen dan het plangebied. Deze woningen zijn reeds maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven.
Geconcludeerd wordt dat bij de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met de ontwikkeling geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website met het plangebied blauw omcirkeld.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
- Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
- Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
- Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
- De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
- Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' (Hen-Sed: Hoogst ecologische niveau en Specifiek ecologische doelstelling) op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt een nieuwe woning ontwikkeld. Met de nieuwbouw, erfinrichting en ontsluiting neemt de hoeveelheid verharding met naar schatting 500 m² toe. Dit is minder dan de vrijstellingsgrens van het waterschap. De aanleg van nieuwe waterberging is daarmee niet nodig voor dit plan.
Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 6. Uit de watertoets blijkt dat in het plangebied geen belangrijke (beschermingszones van) oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor waterberging. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft op basis van deze watertoets een positief advies gegeven voor dit plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Op circa 1,8 kilometer afstand van het plangebied ligt het beschermde Natura 2000 gebied Veluwe. Op grotere afstand (ca. 2,5 kilometer) ligt het Natura 2000 gebied Veluwerandmeren. Gezien de omvang van de ontwikkeling (realiseren 1 woning) en de afstand tot de te beschermen gebieden kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals licht en geluid) uitgesloten worden.
Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 7. Hieruit blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 8. Hierin wordt geconcludeerd dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Nader onderzoek is daarom niet nodig. Wel dient er te allen tijden rekening gehouden te worden met de Algemene zorgplicht en algemene broedvogels.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het plangebied ligt aan de Veelhorsterweg. Dit is een lokale landweg, die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Op basis van de CROW-publicatie 317 wordt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een verkeersgeneratie van 8 verkeersbewegingen per dag verwacht. De Veelhorsterweg en de aansluitende wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.
Voor een vrijstaande woning van deze omvang geldt op basis van de parkeernormen van de gemeente Nunspeet een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. Op het erf van de nieuwe woning is voldoende ruimte om minimaal 3 parkeerplaatsen in te richten. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in de overgangszone tussen Veluwe en randmeren. Tussen de gordel met oude bouwlanden en het laagland ligt een 'tussenzone' in de vorm van een slagenlandschap op de overgang van droog naar nat gebied (bron: Quickscan cultuurhistorische waarden Nunspeet). Kenmerkend voor dit gebied zijn de oude wegen die van de hogere zandgronden en bouwlanden in het oosten naar de voormalige Zuiderzee lopen. Deze wegen verbonden de lage weidegebieden met de bewoning langs de bouwlanden. Behalve als ‘hooiweg’ functioneerden deze wegen ook als ontginningsas. Bebouwing in het laagland is te vinden aan deze wegen. Een ander kenmerk is de openheid. Er was een periode waarin houtwallen langs de perceelsgrenzen het gebied een halfopen aanblik gaven. Cultuurhistorisch gezien zijn houtwallen voornamelijk een verschijnsel uit de 18de, 19de en 20ste eeuw. Van deze houtwallen zijn nog restanten over.
Daarnaast ligt het plangebied op de zandrug 'Rug van Wessinge', een kenmerkende verhoging in het landschap met veel oude en nieuwe bebouwing op de top en de flanken van de zandrug. Voor de cultuurhistorische waarde van het gebied is het van belang dat deze rug herkenbaar is als een langgerekte rug in het open landschap. Nieuwe bebouwing en beplanting op deze rug dient ingepast te worden om dit beeld te versterken. Op dit aspect is reeds nader ingegaan in paragraaf 3.3.5.
Voorliggend plan voegt zich in de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische structuur. De aanleg van nieuwe houtwallen is een verwijzing naar de vroegere houtwallen die volop aanwezig waren in dit landschap. Deze houtwallen worden deels tussen de kavel en de nabijgelegen kavel aangelegd, en deels in het verlengde van de bestaande houtwal achter de Veelhorsterweg 21/23. Hiermee wordt het profiel van de zandrug versterkt. De inrichting van het plangebied en de nieuwe beplanting is vastgelegd in het inrichtingsplan, opgenomen in bijlage 1 van de regels. Naast de landschappelijke cultuurhistorische waarden is in het plan geen bebouwing aanwezig met een cultuurhistorische waarde.
Archeologie
De gronden in het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze bestemming is voor bouwwerken groter dan 120 m2 en dieper dan 0,5 meter een archeologisch onderzoek nodig. De nieuwe woning heeft een oppervlakte van niet meer dan 120 m2. De archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied is afgestemd in overleg met de regioarcheoloog. Het plangebied heeft een middelmatige archeologische verwachting. Door de regioarcheoloog is de onderzoeksstrategie bepaald dat bij het uitgraven van de bouwput een archeologische waarneming wordt gedaan. In het voorliggende bestemmingsplan wordt daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' overgenomen, ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In principe dient bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan, tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van de gemeentelijke plankosten zeker te kunnen stellen.
Op basis van Afdeling 6.4 “Grondexploitatie” van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), en op basis van met name artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft met de aanvrager/de exploitant van het plan Veelhorsterweg 21/23 voorafgaand aan de planologische procedure, ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning, waarbij ook functieverandering aan de orde is, een anterieure exploitatie-overeenkomst gesloten. De plankosten, die door de gemeente zijn gemaakt voor de onderhavige (partiële) herziening van het bestemmingsplan, met de benodigde onderzoeken, zijn volgens de anterieure exploitatieovereenkomst voor rekening van de gemeente. Eventuele vervolgonderzoeken zijn, voor zover van toepassing, voor rekening van de aanvrager/de exploitant. Het bouw- en woonrijp maken van het perceel komt voor eigen rekening van de aanvrager/de exploitant.
Er is naast de genoemde anterieure exploitatie-overeenkomst ook een koopovereenkomst gesloten. Deze koopovereenkomst is onlosmakelijk verbonden met de hiervoor genoemde anterieure exploitatie-overeenkomst. Met de koopovereenkomst koopt de gemeente enkele percelen grond van de exploitant (in de koopovereenkomst genoemd perceel A en perceel B). Deze percelen grond zijn noodzakelijk om in eigendom te verkrijgen van de gemeente vanwege het mogelijk toekomstige retentiegebied Molenbeek (perceel A) en in verband met een mogelijk benodigde verbreding van de ontsluitingsweg naar de toekomstige woonwijk 't Hul-Noord (perceel B).
In de anterieure exploitatieovereenkomst is ook overeengekomen dat eventuele aan derden toegekende planschadeclaims door de gemeente zullen worden verhaald op de aanvrager/de exploitant. Dergelijke planschadeclaims komen derhalve voor rekening van de aanvrager/de exploitant.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is zodat wordt voldaan aan artikel 3.1.6, lid 1, sub f, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De plankosten zijn anderszins verzekerd en de gemeenteraad kan daarom besluiten dat er geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Natuur en landschap
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor bos, houtwallen, solitaire bomen, heide, zandverstuivingen, vennen en houtproductie.
Wonen
De bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bestaande woningen en voor het realiseren van de nieuwe woning. Voor de situering van de nieuwe woning is een bouwvlak opgenomen met een aanduiding voor de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming ligt over het gehele plangebied, en dient ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologisch waarden in de bodem. Binnen deze dubbelbestemming is voor de bouw van bouwwerken groter dan 120 m2 een archeologisch onderzoek vereist.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit is het zogenoemde vooroverleg, waarin het conceptplan kan worden voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen, die in het bestemmingsplan in het geding zijn. Voor kleinere plannen kan worden afgezien van dit vooroverleg. Het onderhavige bestemmingsplan “Functieverandering omgeving Veelhorsterweg 21/23” is een plan dat niet van bovenlokaal belang is zodat daarvoor een uitgebreid vooroverleg niet aan de orde behoefde te zijn.
Bij nieuwe bestemmingsplannen dient, voordat het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage wordt gelegd voor de zienswijzenprocedure, een participatietraject te worden doorlopen. Dit is (nog) niet wettelijk verplicht maar dit dient te geschieden op basis van het gemeentelijke beleid, zoals dat is voorgeschreven volgens de “Handleiding Omgevingsdialoog”.
Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, onder e, Bro dient verslag gedaan te worden van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit kan een inspraakprocedure zijn, maar dit betreft met name de zienswijzenprocedure. Een ontwerpbestemmingsplan dient conform artikel 3.8, lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende zes weken ter inzage te worden gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan.
Na de vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt dan, na de bekendmaking, zes weken ter inzage voor de beroepstermijn. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt daags na afloop van de terinzageleggingstermijn van het vastgestelde bestemmingsplan in werking.
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het Waterschap Vallei en Veluwe zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld door middel van de digitale watertoets. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.3.1 Inspraak
Voor dit bestemmingsplan is geen formele inspraakprocedure gevoerd. Het bestemmingsplan werd direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd voor de zienswijzenprocedure in de periode van 24 maart 2021 tot en met 4 mei 2021.
6.3.2 Participatie
Een participatietraject is voor dit bestemmingsplan tot aan november 2022 niet doorlopen. Het bestemmingsplan werd namelijk direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd in de periode van 24 maart 2021 tot en met 4 mei 2021.
Op 25 november 2022 werd er door de gemeente alsnog een informatiebijeenkomst georganiseerd. Voor deze bijeenkomst werden de indieners van de ingediende zienswijzen, die bij de eerste terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan waren ingediend, uitgenodigd. Daarnaast waren de andere omwonenden per brief uitgenodigd. Eén van de indieners van de zienswijzen (vanwege privacy redenen in de geanonimiseerde versie van het verslag genoemd: Omwonende [nr. 1]) was bij deze bijeenkomst van 25 november 2022 aanwezig. Van de bijeenkomst van 25 november 2022 is een verslag gemaakt dat als bijlage 9 aan deze Toelichting is toegevoegd. (Zie het vanwege privacy redenen geanonimiseerde versie van het verslag m.b.t. de ingediende zienswijze: Omwonende [nr. 1]).
Eén van de indieners van de zienswijzen (vanwege privacy redenen in de geanonimiseerde versie van het verslag genoemd: Omwonende [nr. 2]) had van te voren – d.w.z. voor het verzenden van de uitnodiging ten behoeve van de bijeenkomst van 25 november 2022 – per e-mailbericht aangegeven op 25 november 2022 verhinderd te zijn, en deze indiener van de zienswijze [nr. 2] was inderdaad niet aanwezig d.d. 25 november 2022.
Vanwege bovengenoemde redenen is de laatstgenoemde indiener van de zienswijze (Omwonende [nr. 2]) uitgenodigd voor een afzonderlijk gesprek dat d.d. 15 december 2022 heeft plaatsgevonden (zie de vanwege privacy redenen geanonimiseerde versie van het verslag m.b.t. de ingediende zienswijze: Omwonende [nr. 2]), dat als bijlage 10 aan deze Toelichting is toegevoegd).
Van belang is verder dat per e-mailbericht van 22 november 2022 de hiervoor genoemde Omwonende [nr. 2] nadrukkelijk heeft aangegeven dat door hem onder geen enkele voorwaarde wordt ingestemd met het (aangepaste) ontwerpbestemmingsplan.
Naast aan de bovengenoemde twee indieners van zienswijzen, die bij de eerste terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen hadden ingediend, zijn d.d. 18 november 2022 en d.d. 9 december 2022 ook brieven met uitnodigingen voor de geplande informatiebijeenkomst van 25 november 2022 en voor een bijeenkomst op/rond 20 december 2022 verzonden aan alle overige omwonenden. Op deze brieven zijn geen reacties binnengekomen van deze omwonenden.
6.3.3 Eerste terinzagelegging van het ontwerpbestemmingplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, voor de eerste maal, als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen, voor een periode van zes weken, in de periode van 24 maart 2021 tot en met 4 mei 2021. In die periode zijn er twee brieven met zienswijzen binnengekomen.
Mede naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen is besloten om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken aan te vullen. Zodra de aanpassingen zijn gedaan wordt het ontwerpbestemmingsplan opnieuw (voor de tweede keer) ter inzage gelegd.
6.3.4 Tweede terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan
Het, aangepaste, ontwerpbestemmingsplan zal in maart 2023 voor de tweede maal ter inzage worden gelegd. De ingediende zienswijzen zullen daarna, na afloop van de zienswijzenprocedure, worden verwerkt en beantwoord door de gemeente, waarbij ook de eerder ingediende zienswijzen die zijn ontvangen in de eerste periode van terinzagelegging van het (eerste) ontwerpbestemmingsplan in 2021, ook zullen worden behandeld. Daarna kan het bestemmingsplan, na bespreking in een vergadering van de commissie Ruimte en Wonen, door de gemeenteraad worden vastgesteld.
6.4 Verslag Zienswijzen
Het tweede ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 maart 2023 tot en met 2 mei 2023 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er twee zienswijzen ingediend. Voor een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop wordt verwezen naar de zienswijzennota bij het vaststellingsbesluit. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Advies
Bijlage 1 Stedenbouwkundig advies
Bijlage 2 Bodemonderzoek 1
Bijlage 3 Bodemonderzoek 2
Bijlage 4 Verkennend Geuronderzoek
Bijlage 4 Verkennend geuronderzoek
Bijlage 5 Geuronderzoek
Bijlage 6 Resultaat Watertoets
Bijlage 6 Resultaat Watertoets
Bijlage 7 Voortoets Stikstofdepositie
Bijlage 7 Voortoets stikstofdepositie
Bijlage 8 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 8 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 9 Verslag Informatiebijeenkomst 25-11-2022
Bijlage 9 Verslag informatiebijeenkomst 25-11-2022