KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf - Jachtwerf
Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch Droogbedrijf
Artikel 6 Bos
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Water - Waterkering
Artikel 11 Wonen - 1
Artikel 12 Wonen - 2
Artikel 13 Wonen - 3
Artikel 14 Waarde – Archeologie 3
Artikel 15 Waarde - Archeologie 4
Artikel 16 Waarde – Ecologische Verbindings-zone
Artikel 17 Waterstaat – Bescherming Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Bijlage

Ketelhaven-Binnendijks (8040)

Bestemmingsplan - gemeente Dronten

Onherroepelijk op 30-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

a. plan:

het bestemmingsplan Ketelhaven Binnendijks 8040 van de gemeente Dronten;

b. bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0303.8040-0ONH met de bijbehorende regels;

c. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

d. aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

e. aan/uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

f. agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

g. ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

h. bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

i. bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie dat in de recreatiewoningen daadwerkelijk recreatief nachtverblijf wordt geboden en plaatsvindt;

j. bedrijfswoning:

een woning bij een gebouw op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

k. beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

l. beroep aan huis:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar de aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

m. bestaand:

1. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

2. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

n. bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

o. bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

p. bijgebouw:
een vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw;

q. bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

r. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

s. bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

t. bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

u. bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

v. bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

w. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

x. cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;

y. dagrecreatief medegebruik:

een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

z. educatief medegebruik:

een educatief gebruik van de gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;

aa. extensief agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van de gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan en gebruik dat weinig zorg behoeft;

bb. extensieve bebouwing:

bebouwing die minimale nadelige gevolgen heeft voor het landschap;

cc. extensieve dagrecreatie:

dagrecreatief gebruik dat minimale nadelige gevolgen heeft voor het landschap;

dd. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

ee geluidsgevoelige functies

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

ff. grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

gg. inrichtingsplan:

plan waarin de gewenste ruimtelijke en functionele structuur, randvoorwaarden en marges voor een ruimtelijke ontwikkeling worden beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de interne en externe ruimtelijke en functionele relaties. Daarnaast worden er regels voor de onbebouwde ruimte, de publieke ruimte en de landschappelijke inpassing geformuleerd. Tot slot gaat het inrichtingsplan ook in op de beeldkwaliteit van eventuele bebouwing ten behoeve van de ontwikkeling welke doorvertaald worden in de gemeentelijke welstandsnota;

hh kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

ii. ondergeschikte bouwonderdelen:

bouwonderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

jj. ondergeschikte kantoorfunctie:

een niet zelfstandige kantoorfunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de bedrijfsfunctie;

kk. overkappingen en carports:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;

ll. recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie;

mm. recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

nn. sociaal-cultureel:

het verlenen van diensten op het gebied van zorg en para-medische zorg, hospice, kunst en daarmee vergelijkbare gebieden;

oo. verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatie gericht op verblijf van recreanten die elders hun hoofdverblijf hebben, en voor een bepaalde periode waarbij ten minste één overnachting plaatsvindt;

pp voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;

qq. woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

rr. wooneenheid:

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

b. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

c. het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwvlak;

d. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

e. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

f. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b. cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

c. het behoud van kavelsloten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot';

d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;

e. openbare nutsvoorzieningen;

f. infrastructurele voorzieningen;

g. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

a. Het op of in deze gronden bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

b. Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1 m.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas al dan niet aanwezig als erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;

2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;

3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van een opgaande teeltvorm, indien de uiteindelijke oogstbare hoogte van de bomen en/of het houtgewas meer dan 2 m bedraagt;

4. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4 m;

5. het graven/verbreden van erf- en/of bermsloten;

6. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken en/of tennisbanen.

b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

1. het normale onderhoud betreffen;

2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van een gecombineerde ontwikkeling van de functies recreatie, sociaal-cultureel, landschappelijke inrichting alsmede natuur en wonen, met dien verstande dat:

- het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan 10;

- de bebouwing zowel vrijstaand als aaneen gebouwd gerealiseerd mag worden;

- de inhoud van één wooneenheid niet meer bedragen mag dan 1.000 m3;

- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m;

- er per 1,4 ha ontwikkelde natuur en/of landschappelijke inpassing één wooneenheid mag worden gerealiseerd,

mits:

a. de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB;

b. een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan de basis vormt voor de ontwikkeling;

c. de ontwikkelingen geen negatieve gevolgen hebben voor de archeologie of dat er mitigerende maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen voor de archeologie te voorkomen;

d. de wijziging geen negatief effect heeft op de milieusituatie van het aangrenzende agrarische bedrijf;

e. voorafgaande aan de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid onderzoek is verricht in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid kan slechts plaatsvinden indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden;

f. de bebouwing niet ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' plaatsvindt.

Artikel 4 Bedrijf - Jachtwerf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Jachtwerf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. jachthaven,

met daaraan ondergeschikt:

b. de verkoop en verbouw/afbouw van boten;

c. detailhandel, gerelateerd aan het genoemde in sub a;

met de daarbij behorende:

c. voorzieningen gerelateerd aan het genoemde in sub a waaronder in ieder geval een botenberging, onderhoudswerkplaats, kantoor, botenlift, ligplaatsen, mastenkraan, mastenberging, spuitplaats en loswal worden verstaan;

d. bouwwerken;

e. terreinen en erven;

f. wegen en paden.

4.2 Bouwregels

a. Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

1. de gebouwen en de botenlift dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan aangegeven;

3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m en 15 m;

b. Ten aanzien van het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

1. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 1;

2. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 8,5 m;

3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

c. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 4.2, sub a en b, dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van het verruimen van het bebouwingspercentage van het bouwvlak tot maximaal 80%, met dien verstande dat:

- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m;

- de goothoogte niet meer mag bedragen dan 10 m, tenzij uit het beeldkwaliteitsplan blijkt dat een hogere goothoogte toelaatbaar is;

mits:

a. voorafgaand aan de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid onderzoek is verricht in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 met name met betrekking tot de ecologische verbindingzones. De uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid kan slechts plaatsvinden indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden;

b. een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt verkregen door middel van een beeldkwaliteitsplan;

c. de bedrijfsontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de archeologie of dat er mitigerende maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen voor archeologie te voorkomen;

d. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een watertoets wordt uitgevoerd;

e. er geen verkeerstechnische problemen ontstaan;

f. de economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd door middel van een exploitatieplan of –overeenkomst.

Artikel 5 Bedrijf - Agrarisch Droogbedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Agrarisch droogbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. mestverwerking-/korrelfabriek, alsmede het drogen, verwerken en bewaren van meststoffen;

b. ondergeschikte kantoorfunctie,

met de daarbij behorende:

c. bouwwerken;

d. terreinen en erven;

e. wegen en paden.

5.2 Bouwregels

a. Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

2. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m, tenzij anders is aangegeven;

3. de bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen (zoals schoorstenen) en de hoogte van silo's mogen niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

b. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 5.2, sub a, dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van:

- het verhogen van de bouwhoogte van gebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m;

- de bouw van een schoorsteen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 70 m;

- het buiten het bouwvlak realiseren van duurzame technieken ten behoeve van het drogingsproces,

mits:

a. de milieusituatie wordt verbeterd;

b. het leefmilieu wordt verbeterd.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de functie wonen, met dien verstande dat:

- niet meer dan 120 wooneenheden worden gerealiseerd;

- de inhoud van één wooneenheid niet meer bedraagt dan 600 m³ per woning;

- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 30 m,

mits:

1. de geluidsbelasting op de gevel niet meer bedraagt dan 53 dB;

2. een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt verkregen door middel van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;

3. het bedrijf duurzaam beëindigd is;

4. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een watertoets wordt uitgevoerd;

5. voorafgaande aan de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid onderzoek is verricht in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid kan slechts plaatsvinden indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden;

6. de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt afgestemd met het woonbeleid zoals dat is vastgelegd in de op dat moment van kracht zijnde Woonvisie Dronten, van de gemeente Dronten.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bosbouw;

b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van het bosgebied;

c. het dagrecreatief medegebruik en het educatief medegebruik;

d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' voor sanitaire voorzieningen, groenvoorzieningen en standplaatsen voor kampeermiddelen met uitzondering van stacaravans,

met daaraan ondergeschikt:

e. infrastructurele voorzieningen;

f. openbare nutsvoorzieningen;

g. waterhuishoudkundige voorzieningen;

h. sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen water,

met de daarbij behorende:

i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

c. Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan

3 m;

2. het bebouwde gedeelte mag niet meer dan 50 m2 van het bouwperceel bedragen.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1. het aanbrengen van paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

2. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

3. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van de gronden;

4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;

5. het kappen en/of aanplanten van bomen.

b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

1. het normale onderhoud betreffen;

2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. waterpartijen;

c. het beweiden van vee;

d. opslag en kantoor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - werkterrein';

e. algemene voorzieningen ten behoeve van de bestemming 'Wonen - 3' zoals ontvangstruimte en vergaderruimte uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1';

f. opslag ten behoeve van onderhoud en beheer van het park uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2';

h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' is een zwembad toegestaan;

i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ zijn nutsvoorzieningen toegestaan;

j. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – bergingen’ zijn gebouwen ten behoeve van de uitvoering van de functies van het waterschap en het gebruik ten behoeve van particuliere bergingen toegestaan,

met de daarbij behorende:

k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.van de aanduiding 'tennisbaan' is een tennisbaan

7.2 Bouwregels

a. Op en in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - werkterrein', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2', ter plaatste van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – bergingen’.

b. Op of in deze gronden geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regel:

1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - werkterrein' gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer dan 4 m bedragen;

2. de oppervlakte van de bouwwerken mag niet meer dan 1.250 m2 bedragen.

d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1' gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;

2. de oppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan
120 m2.

e. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2' gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;

2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m2.

f. Ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ geldt de volgende regel:

1. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;

g. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – bergingen’ geldt de volgende regel:

1. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van de gronden ten behoeve van parkeren.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.3 ten behoeve van parkeren ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied', met dien verstande dat:

a. het parkeerterrein landschappelijk wordt ingepast;

b. er geen negatieve effecten zijn voor de in het gebied aanwezige natuurwaarden;

c. er compensatie plaatsvindt in het kader van de Boswet;

d. het terrein ontsloten wordt via de bestaande ontsluitingswegen.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren, van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduidingen 'tennisbaan’ en ‘zwembad':

1. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen.

b. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren, van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1. het kappen en/of aanplanten van bomen.

c. Het in sub a en sub b vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

1. het normale onderhoud betreffen;

2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

d. De in sub a en sub b genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. (ontsluitings)wegen;

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – fietsenstalling’ is een fietsenstalling toegestaan;

c. paden;

d. bruggen, dammen en/of duikers;

e. viaducten en/of tunnels;

f. sloten, bermen en beplanting;

g. parkeervoorzieningen,

met de daarbij behorende:

h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – fietsenstalling’.

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 15 m bedragen.

c. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - fietsenstalling’ geldt de volgende regel:

1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. water en/of waterstaatkundige doeleinden;

b. vervoer te water en de recreatievaart;

c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’ zijn de gronden bestemd voor een sluis,

met de daarbij behorende bouwwerken, zoals:

d. aanlegsteigers;

e. duikers;

f. stuwen;

g. oeverbeschermingen.

9.2 Bouwregels

a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’;

b. Ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’ geldt de volgende regel:

1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

c. Op of in deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden uitgevoerd, mits dit ten behoeve van waterstaatkundige doeleinden plaatsvindt. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 10 m.

Artikel 10 Water - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. werken ten behoeve van de waterkering;

b. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' zijn de gronden bestemd voor het gemaal en de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen;

d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’ zijn de gronden bestemd voor een sluis;

e. verkeer,

alsmede in beperkte mate voor:

f. wegen en paden;

g. het extensief agrarisch medegebruik;

h. het dagrecreatief medegebruik,

met de daarbij behorende:

i. terreinen;

j. water;

k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen ‘gemaal’ en ‘sluis’.

b. Ter plaatse van de aanduiding ‘gemaal’ gelden de volgende regels:

1. het aantal gebouwen mag niet meer bedragen dan 1;

2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 20 m.

c. Ter plaatse van de aanduiding ‘sluis’ geldt de volgende regel:

1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

1. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van dijken en aarden wallen;

2. het kappen en/of aanplanten van bomen;

3. het dempen en graven van waterlopen;

4. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder wegen en paden.

b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

1. het normale onderhoud betreffen;

2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

c. De sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein.

Artikel 11 Wonen - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. beroep aan huis,

met de daarbij behorende:

c. bouwwerken;

d. terreinen en erven.

11.2 Bouwregels

a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;

2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;

3. de oppervlakte van de woningen mag niet meer bedragen dan 110 m²;

4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;

5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

6. de woningen dienen vrijstaand te worden gebouwd;

7. de afstand van de bebouwing tot de erfgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij het de navolgende adressen betreft, in welke gevallen de afstand niet minder dan 3 m mag bedragen:

- Boslaan 67, 67a t/m 107

8. de dakhelling van bebouwing mag minimaal 35° en maximaal 55° bedragen, tenzij de dakhelling in de bestaande situatie een andere waarde bedraagt dan is de dakhelling op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan van toepassing.

b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

1. aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend in een bouwvlak gebouwd;

2. bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan indien deze zijn aangebouwd aan het hoofdgebouw;

3. aan het hoofdgebouw gebouwde overkappingen en bijgebouwen zijn uitsluitend achter de voorgevel toegestaan;

4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen zal per woning ten hoogste 60 m2 bedragen, mits ten minste 50% van het oppervlakte van het bouwperceel onbebouwd blijft;

5. de afstand van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens zal minimaal 1 meter bedragen, tenzij het de navolgende adressen betreft, in welke gevallen een minimale afstand van 3 meter is vereist: Boslaan 67, 67a t/m 107;

6. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.

c. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

1. de breedte van de erker mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel;

2. de diepte van de erker mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

3. de hoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de vloer van de eerste verdieping van de woning.

d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 m mag bedragen;

2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

e. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 11.2, sub a, b, c en d dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. een goede woonsituatie;

b. de verkeersveiligheid;

c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. lid 11.2 sub b onder 1 voor het toestaan dat aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en/of aan het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. lid 11.2 sub b onder 6 voor het toestaan dat een grotere goothoogte wordt gerealiseerd tot maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw, mits het bouwkundige en/of functionele onderscheid ten opzichte van het hoofdgebouw behouden blijft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en/of aan het straat- en bebouwingsbeeld.

11.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van gedeelten van de woning voor het uitoefenen van beroep aan huis, indien:

1. de hieruit voortvloeiende activiteiten vergunningplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving;

2. het beroep niet wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning;

3. de oppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning;

4. de oppervlakte meer dan 60 m² bedraagt;

5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

6. horeca en detailhandel plaatsvinden.

11.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.1 ten behoeve van het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in bijlage 1 'Bedrijvenlijst', of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:

a. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet vergunningplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving;

b. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m²;

c. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval de bewoner van de woning;

d. parkeren op eigen erf plaatsvindt, indien dit niet mogelijk is mag de parkeerdruk in de naast omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;

e. geen horeca en detailhandel plaatsvinden.

Artikel 12 Wonen - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen -2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. beroep aan huis,

met de daarbij behorende:

c. bouwwerken;

d. terreinen en erven.

12.2 Bouwregels

a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;

2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;

3. het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan twee;

4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

5. de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
750 m³, tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt, in welk geval de inhoud niet meer mag bedragen dan 110% van de bestaande inhoud;

6. de dakhelling van een hoofdgebouw minimaal 35° bedraagt en maximaal 60° bedraagt.

b. Voor het bouwen van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

1. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen zullen achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

2. aan- en uitbouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde overkappingen per woning mag niet meer dan 60 m² bedragen, mits ten minste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel onbebouwd blijft;

4. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

5. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen;

6. de dakhelling mag niet meer dan 60° bedragen.

c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, voorzover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan, niet meer dan 2 m2 bedragen;

2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 5 m bedragen;

3. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de niet naar de weg gekeerde grenzen van het bestemmingsvlak mag niet minder dan 10 m bedragen.

d. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 12.2, sub a, b en c dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. een goede woonsituatie;

b. de verkeersveiligheid;

c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 sub a onder 6 en lid 12.2 sub b onder 6 en toestaan dat de dakhelling van hoofd- en bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen worden verhoogd tot ten hoogste 80°, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen:

a. het gebruik van gedeelten van de woning voor het uitoefenen van beroep aan huis, indien:

1. de hieruit voortvloeiende activiteiten vergunningplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving;

2. het beroep niet wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning;

3. de oppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning;

4. de oppervlakte meer dan 60 m2 bedraagt;

5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

6. horeca en detailhandel plaatsvinden.

b. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;

c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.1 ten behoeve van het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in bijlage 1 'Bedrijvenlijst', of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:

a. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet vergunningplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving;

b. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m2;

c. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval de bewoner van de woning;

d. parkeren op eigen erf plaatsvindt, indien dit niet mogelijk is mag de parkeerdruk in de naast omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;

e. geen horeca en detailhandel plaatsvinden.

Artikel 13 Wonen - 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

met de daarbij behorende:

b. bouwwerken;

c. terreinen en erven.

13.2 Bouwregels

a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. de gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;

2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;

3. de oppervlakte van de woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 55 m²;

4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen 5,5 m;

5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m, tenzij de zijde van het gebouw is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dan mag de goothoogte niet meer bedragen dan 2,5 m;

6. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer bedragen dan 30°.

b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:

1. er mogen uitsluitend aan- en uitbouwen gebouwd worden aan de zijde welke parallel loopt aan de zijde ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', oftewel de achterzijde van de woning;

2. de gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer dan 20 m² bedragen;

3. de zijdelingse afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen;

4. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;

5. de dakhelling van aan- en uitbouwen mag niet minder dan 20° en niet meer dan 30° bedragen, met dien verstande dat de dakhelling niet van toepassing is op een serre.

c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen welke zijn gelegen voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' niet meer dan 1 m mag bedragen;

2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

d. Indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan afwijkt van het bepaalde in lid 13.2, sub a, b en c dan is de bestaande maatvoering maatgevend, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gekomen.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. een goede woonsituatie;

b. de verkeersveiligheid;

c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2 sub b onder 4 voor het toestaan dat een grotere goothoogte wordt gerealiseerd tot maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw, mits het bouwkundige en/of functionele onderscheid ten opzichte van het hoofdgebouw behouden blijft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en/of aan het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 14 Waarde – Archeologie 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

  1. Op de in lid 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet worden geschaad.

  2. het bepaalde in sub a is niet van toepassing op:

    • aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 500 m2;

    • aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 40 cm -mv.

14.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2 sub a ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden;

  2. De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria.

  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een afwijking bij een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 15.2 sub a, indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

    • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    • de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

    • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, is het verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 14.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. het ophogen en ontgraven van de bodem;

    2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

    8. het aanleggen van bos of boomgaard;

    9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

    10. het scheuren van grasland;

    11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

  1. Sub a is niet van toepassing op:

    1. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

    2. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 500 m2;

    3. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 40 cm -mv.

  1. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien:

    1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

    2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

      • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

      • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

      • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

  1. Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in sub g indien aan de vergunning een of een combinatie van de volgende voorschriften wordt verbonden:

    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

    1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

    2. waar mee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

  1. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in sub a, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ kan worden gewijzigd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

  1. Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet worden geschaad.

  2. het bepaalde in sub a is niet van toepassing op:

    • aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,7 hectare;

    • aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 100 cm -mv.

15.3 Afwijken van de bouwregels

  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 sub a ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden;

  2. De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria.

  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een afwijking bij een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 15.2 sub a, indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

    • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    • de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

    • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, is het verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 15.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

    1. het ophogen en ontgraven van de bodem;

    2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

    8. het aanleggen van bos of boomgaard;

    9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

    10. het scheuren van grasland;

    11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

  1. Sub a is niet van toepassing op:

    1. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

    2. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,7 hectare;

    3. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op bodemingrepen welke minder diep zijn dan 100 cm -mv.

  1. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien:

    1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en

    2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

      • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

      • er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of

      • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

  1. Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in sub g indien aan de vergunning een of een combinatie van de volgende voorschriften wordt verbonden:

    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

    1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

    2. waar mee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

  1. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in sub a, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ kan worden gewijzigd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 16 Waarde – Ecologische Verbindings-zone

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Ecologische verbindingzone’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en ontwikkeling van ecologische verbindingszones en de daarbij behorende natuurwaarden zoals waterlopen, natuurvriendelijke oevers, ruigten en struwelen.

16.2 Bouwregels

  1. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;

  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

    1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 17 Waterstaat – Bescherming Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Bescherming waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een strook ten behoeve van de bescherming en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering.

17.2 Bouwregels

Het bouwen van bouwwerken is niet toegestaan.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  1. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad;

  2. het bevoegd gezag vooraf advies heeft ingewonnen bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels

19.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding ’geluidzone – industrie’ mag geen toename plaatsvinden van geluidsgevoelige functies.

19.2 Veiligheidszone - bevi

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' mag geen toename plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het plan met betrekking tot:

a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken, met een bouwhoogte die niet meer bedraagt dan 4 m en een oppervlakte die niet meer bedraagt dan 20 m2, ten dienste van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden, gemeentelijke informatieborden en lichtmasten en dergelijke;

b. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

a. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' ten behoeve van verblijfsrecreatie in de vorm van de bedrijfsmatige exploitatie van vrijstaande recreatiewoningen en de daarbij behorende gemeenschappelijke voorzieningen zoals: receptie-/ontvangstruimte, administratie-/
kantoorfunctie, beheer en onderhoud, met dien verstande dat:

- het aantal recreatieve wooneenheden niet meer bedraagt dan 200;

- de bouwhoogte van de recreatieve wooneenheden niet meer bedraagt dan 6 m;

- de inhoud van een recreatieve wooneenheid niet meer bedraagt dan 450 m3;

- bergingen en overkappingen inpandig gerealiseerd worden;

- de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m;

- de dakhelling mag minimaal 30° en maximaal 60° bedragen;

- de gemeenschappelijke voorzieningen uitsluitend ten behoeve van het recreatiepark geëxploiteerd mogen worden,

mits:

1. voorafgaand aan de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid onderzoek is verricht in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid kan slechts plaatsvinden indien geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden;

2. een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt verkregen door middel van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan;

3. de recreatieve woningbouw geen negatieve gevolgen heeft voor de archeologie of dat er mitigerende maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen voor archeologie te voorkomen;

4. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een watertoets wordt uitgevoerd;

5. er compensatie plaatsvindt in het kader van de Boswet;

6. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een afweging plaatsvindt met betrekking tot de plaatselijke milieusituatie;

b. ten behoeve van het wijzigen dan wel verwijderen van de aanduiding ‘veiligheidszone – bevi’, mits:

1. voor de inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd;

2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

3. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden;

4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen;

c. ten behoeve van het verkleinen dan wel verwijderen van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’, mits:

1. voor de inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend, ingetrokken of gewijzigd;

2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende afstand ingevolge de Wet geluidhinder;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

22.2 Overgangsrecht gebruik

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Ketelhaven Binnendijks 8040'.

Bijlage

Bijlage