KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Bedrijventerrein - Uit Te Werken
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Leiding - Gas
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Van Het Plan
1.2 Geldende Bestemmingsplannen
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Uitgangspunten Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Mer
4.2 Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Bodem
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.6 Ecologie
4.7 Water
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Uitgangspunt
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Exploitatieplan
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Mobiliteitstoets
Bijlage 2 Ladderonderbouwing
Bijlage 3 Vormvrije Mer-beoordeling
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Werkdocument Water
Bijlage 6 Nota Vooroverleg En Inspraak

Poort van Dronten (D2002)

Bestemmingsplan - gemeente Dronten

Geconsolideerd op 17-10-2019 - geconsolideerd

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Poort van Dronten (D2002) met identificatienummer NL.IMRO.0303.D2002-0ONH van de gemeente Dronten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijf:

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en/of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;

1.8 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw waarin het uitoefenen van bedrijvigheid wisselend kan worden uitgeoefend, waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van één bedrijf;

1.9 bestaand:

bestaand op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.20 fastfoodrestaurant:

een restaurant dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van fastfood (automatieken, snackbars, loketverkoop en fastfoodrestaurants) met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende een groot deel van de dag en avond en waarbij het verstrekken van drank daaraan ondergeschikt is.

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolgde de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.23 horeca:

een groep van horeca-activiteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabijgelegen of omringende woonomgeving, te weten als:

  1. a. categorie 1: (Lichte horeca) aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, zoals een broodjeszaak, croissanterie, lunchroom / ijssalon, koffie- / theehuis en de daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  2. b. categorie 2: (middelzware horeca) bedrijven die normaal gesproken ook ’s nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals een hotel, (fastfood)restaurant, pension, automatiek, snackbar / cafetaria en de daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  3. c. categorie 3: (zware horeca) Bedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich kunnen meebrengen, zoals een bar, bierhuis, café, zalenverhuur, discotheek, dancing, nachtclub, partycentrum, en daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.24 horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.25 horecavloeroppervlakte:

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.;

1.26 kantoor:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch of naar aard gelijk te stellen gebied;

1.27 kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.28 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.29 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.30 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie;

1.31 ondergeschikte horeca:

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit en in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca);

1.32 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.33 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;

1.34 perifere detailhandel:

detailhandel, geen kringloopwinkels zijnde, volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;

1.35 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.37 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.38 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.39 voorterrein:

dat deel van het bouwperceel dat vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen ligt;

1.40 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de (bouw)perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, zonnepanelen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

Indien er sprake is van een (half) verdiepte parkeergarage onder het peil, dan wordt deze niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel (met uitzondering van dakkapellen, wolfseindekappen en hoogste punt van lessenaarsdakken);

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversiering, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreven.

2.8 ondergronds bouwen:

Bij het berekenen van de te bouwen oppervlakte wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen, voor zover deze zijn gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bijbehorende bovengrondse gebouwen, exclusief in- en uitritten van gebouwde parkeervoorzieningen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    1. 1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 3.2, alsmede bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 t/m 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2':
    2. 2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2';
  2. b. horecabedrijven categorie 2 uitsluitend in de vorm van fastfoodrestaurants, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  3. c. een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. productiegebonden detailhandel;
  2. e. kleinschalige duurzame energiewinning;
  3. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. wegen, straten en paden;
  2. h. parkeervoorzieningen;
  3. i. groenvoorzieningen en water;
  4. j. tuinen, erven en terreinen;
  5. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder een reclamemast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast'.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de brandveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.2.1 onder a en toestaan dat de afstand van de bedrijfsgebouwen en overkappingen tot de achterste en zijdelingse bouwperceelgrens wordt verkleind;
  2. b. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, indien ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de bouwhoogte 10,00 m dan wel 12,00 m bedraagt;
  3. c. het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 1', de bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 20,00 m;
  4. d. het bepaalde in lid 3.2.2 onder b en c en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclamemasten wordt vergroot tot ten hoogste de bouwhoogte van het hoogste gebouw op het bouwperceel;
  5. e. het bepaalde in lid 3.2.2 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van windenergie wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m;
  6. f. het bepaalde in lid 3.2.2 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van windenergie wordt vergroot tot ten hoogste 35,00 m, mits:
    1. 1. de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden geplaatst op bedrijfsgebouwen;
    2. 2. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15,00 m gemeten van het dak van het bedrijfsgebouw, zal bedragen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan voor bedrijven genoemd in lid 3.1 onder a en b;
  3. c. het gebruik van de bedrijfsgebouwen als bedrijfsverzamelgebouw;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca, sport- en maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding 'horeca', in welk geval horecabedrijven categorie 2 uitsluitend in de vorm van fastfoodrestaurants zijn toegestaan;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecabedrijven over een gezamenlijke horecavloeroppervlakte van meer dan 300 m²;
  6. f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel met uitzondering van:
    1. 1. productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
    2. 2. detailhandel in motorbrandstoffen (zonder lpg), ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen detailhandel zonder lpg';
  7. g. het gebruik van de gebouwen voor kantoren anders dan ondergeschikt en ten dienste van de bedrijven genoemd in lid 3.1 onder a en b;
  8. h. het gebruik van de bouwwerken voor de opslag van vuurwerk;
  9. i. het gebruik van het voorterrein voor opslagdoeleinden.

3.5 Afwijking van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.4 sub b in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', bedrijven worden gevestigd die niet zijn opgenomen in bijlage 1, maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijven genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 t/m 4.2, mits het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere dan de toegestane categorie, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
  2. b. het bepaalde in lid 3.4 sub b en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 2', bedrijven worden gevestigd die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 4.1 en 4.2, alsmede naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  3. c. het bepaalde in lid 3.4 sub c in die zin dat bedrijfsgebouwen mogen worden gebruikt als bedrijfsverzamelgebouw, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van bestaande locaties voor bedrijfsverzamelgebouwen op de bedrijventerreinen in de gemeente.
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeers- en parkeersituatie op het bedrijventerrein. Het parkeren dient op het eigen terrein plaats te vinden;
  4. d. het bepaalde in lid 3.4 sub d in die zin dat bouwwerken tevens worden gebruikt voor indoor sportvoorzieningen, zoals een sportschool en naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen voorzieningen, mits:
    1. 1. van deze afwijking uitsluitend gebruik mag worden gemaakt indien er geen alternatieve locatie voor vestiging voorhanden is;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeers- en parkeersituatie op het bedrijventerrein. Het parkeren dient op het eigen terrein plaats te vinden;
  5. e. het bepaalde in lid 3.4 sub d en e in die zin dat gronden en bouwwerken die ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding 'horeca' tevens worden gebruikt voor horecabedrijven categorie 1 dan wel categorie 2 in de vorm van fastfoodrestaurants en/of snackbars/cafetaria's, mits:
    1. 1. het gaat om een horecafunctie die passend is op een bedrijventerrein en vanwege de aard en de functie ook buiten het centrumgebied van Dronten gevestigd mag worden;
    2. 2. de gezamenlijke horecavloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m² met inbegrip van de horecavloeroppervlakte genoemd in lid 3.4 sub e;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeers- en parkeersituatie op het bedrijventerrein. Het parkeren dient op het eigen terrein plaats te vinden;
  6. f. het bepaalde in lid 3.4 sub f in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - afwijkingsgebied 3', perifere detailhandel wordt gevestigd, mits:
    1. 1. de detailhandelsfunctie qua aard en schaal passend is in Dronten;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van bestaande detailhandelscentra in de gemeente, zowel in kernwinkelgebieden als in andere detailhandelsconcentraties;
    3. 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeers- en parkeersituatie op het bedrijventerrein. Het parkeren dient op het eigen terrein plaats te vinden;
    4. 4. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 7.500 m² bedraagt.

Artikel 4 Bedrijventerrein - Uit Te Werken

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4.2;
  2. b. productiegebonden detailhandel;
  3. c. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbij behorende:

  1. d. wegen, straten en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen en water;
  4. g. tuinen, erven en terreinen;
  5. h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 4.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van het gestelde in de volgende regels:

4.3 Bouwregels

Zolang en voorzover de in lid 4.2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken, uit te voeren binnen de in lid 4.1 omschreven bestemming, slechts worden gebouwd indien het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de in lid 4.2 bedoelde uitwerking kunnen binnen de grenzen van de bestemming en de uitwerkingsregels, afwijkingsregels worden opgenomen ten aanzien van in het uitwerkingsplan opgenomen bouwregels en specifieke gebruiksregels.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. waterlopen en waterpartijen;
  3. c. ontsluitingswegen en paden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. nutsvoorzieningen;
  2. e. verblijfs- en parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten en kunstwerken.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (ontsluitings)wegen;
  2. b. (voet- en rijwiel)paden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. gebouwen en overkappingen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  2. d. bermen en beplanting;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. water;
  5. g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval het aanleggen van wegen en straten met meer dan twee rijstroken gerekend.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterlopen en waterpartijen;
  2. b. oevers en wallen;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. waterhuishouding en waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. nutsvoorzieningen;
  3. g. (ontsluitings)wegen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een (belemmeringen)strook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan;

met de daarbijbehorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.3 Bouwregels

8.4 Afwijken van de bouwregels

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.3.1 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende gasleiding en de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
  2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  3. c. geen kwetsbare objecten worden gebouwd.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  2. b. het wijzigen van het bestaande gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  2. b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil, met dien verstande dat een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding tot maximaal 6 meter onder peil gebouwd mag worden.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor:
    1. 1. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    2. 2. prostitutiedoeleinden.
  2. b. gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als seksinrichting.

Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor zover het betreft:

  1. a. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen die nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  2. b. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van tuinen en andere open terreinen.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het plan voor:

  1. a. de regels ten aanzien van het overschrijden van de bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  2. b. het overschrijden van de bestemmingsregels inzake de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  3. c. geringe afwijkingen van het beloop van een weg, groenstroken of begrenzing van bestemmingen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, mits de afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 4,00 m bedragen.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Poort van Dronten (D2002).

Behorend bij het besluit van 17 oktober 2019.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Van Het Plan

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Poort van Dronten (voorheen Rendierweg genoemd), wat zich in het noordwesten van de kern Dronten bevindt. Een deel van dit gebied is al bouwrijp gemaakt en ingevuld.


Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling voor het plangebied. Enerzijds gaat het dus om een conserverende regeling, anderzijds om het mogelijk maken van nieuwe bedrijven. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.2) is ervoor gekozen om de regeling binnen de bestaande kaders meer flexibel en toekomstbestendig te maken. Om deze redenen wordt tegelijkertijd met dit nieuwe bestemmingsplan ook gewerkt aan een aanpassing van het beeldkwaliteitplan.

Naast het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied, maakt het bestemmingsplan ook een nieuwe vestiging van twee fastfoodrestaurants mogelijk. Het voornemen is om deze horecavestigingen in het noordwesten van het bedrijventerrein te vestigen, nabij de rotonde in de Dronterringweg en naast het tankstation.

1.2 Geldende Bestemmingsplannen

Momenteel is het plangebied (zie figuur 1) geregeld in diverse bestemmingsplannen en wijzigingsplannen:

  • bestemmingsplan Bedrijventerrein Rendierweg (3040) (vastgesteld op 27 april 2006);
  • wijzigingsplan Bedrijveneilanden Poort van Dronten (9070.2) (vastgesteld op 3 september 2013);
  • wijzigingsplan Bedrijveneilanden Poort van Dronten (3040.2) (vastgesteld op 3 september 2013);
  • bestemmingsplan Dronten - Bedrijventerrein Poort van Dronten (D2001) (vastgesteld op 25 februari 2016).

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0001.png"

De ligging van het plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan in de huidige en de gewenste situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemmingen. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het bedrijventerrein Poort van Dronten ligt aan de noordwestzijde van Dronten en wordt begrensd door:

  • de Dronterringweg aan de noordzijde;
  • agrarisch gebied en de N23 aan de westzijde;
  • de Hanzelijn aan de zuidzijde;
  • bedrijventerrein Business Zone Delta aan de oostzijde.

Het bedrijventerrein heeft een directe ontsluiting op de provinciale weg, via de Cellebroederspoort en Koppelpoort. De eerste fase van het bedrijventerrein aan de noordzijde is in ontwikkeling, wat betekent dat de straten hier deels zijn aangelegd en het bedrijventerrein bouwrijp is gemaakt. Het bedrijventerrein heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 110 hectare (79,5 hectare netto). Langs de N23 / de Dronterringweg is het plangebied landschappelijk ingepast met groen en water. Ten zuiden van de Cellebroederspoort is het bedrijf Fresh Care Convenience gevestigd. Langs de Rendierweg zijn (voormalige) agrarisch bedrijfspercelen aanwezig die niet meer als zodanig zijn bestemd, maar voorlopig blijven gehandhaafd. De noordwestzijde van het plangebied ter plaatse van de aansluiting met de N23 / de Dronterringweg, is bedoeld voor de realisatie van twee door water omsloten bedrijveneilanden. bij de aansluiting van de N23 en de Dronterringweg. Bij de buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen bedrijfspercelen aan De Amstel, op Business Zone Delta, zijn bedrijfswoningen aanwezig. Recentelijk is in het noordwesten van het plangebied ook een nieuw tankstation gerealiseerd.

Het figuur toont een luchtfoto van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0002.png"

Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied

2.2 Uitgangspunten Gewenste Situatie

Het doel is om in het plangebied een toekomstgerichte- en flexibele regeling te bieden voor de verdere uitwerking van het bedrijventerrein. Hiervoor is een uitgangspuntennotitie opgesteld die in overleg met de ondernemers tot stand is gekomen. Deze uitgangspunten worden hierna beschreven en zijn in dit bestemmingsplan verder uitgewerkt. In hoofdstuk 5 wordt dit vervolgens vanuit de juridische regeling van het bestemmingsplan nader beschreven. Voor het plangebied wordt tevens een nieuw beeldkwaliteitplan opgesteld, dat wordt toegevoegd aan de volgende fase van het bestemmingsplan.

Ruimtelijke uitgangspunten

De beoogde bestemmingsplanregeling borduurt in grote lijnen voort op de regeling (en de hoofduitgangspunten) van het geldende bestemmingsplan. Wat de ruimtelijke structuur betreft, is het uitgangspunt hierbij om alleen de hoofdstructuur vast te leggen, waarbij het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het geldende bestemmingsplan flexibeler is opgesteld, om op deze wijze sneller in te spelen op de wensen van ondernemers. Voor de ruimtelijke structuur betekent dit dat de reeds bestaande (hoofdontsluitings)wegen en de hoofdgroenstructuren/hoofdwaterstructuren worden vastgelegd en dat nieuw aan te leggen wegen, groen en/of water afhankelijk is van de te vestigen bedrijven. In het plangebied wordt rekening gehouden met een doorsteek in de wegenstructuur naar Business Zone Delta.

Voor de maximale bouwhoogte wordt grotendeels vastgehouden aan de bestaande maximale mogelijkheden, dat wil zeggen:

  • 12 meter op het centrale deel en de noordzijde van het plangebied;
  • 7 meter aan de oostzijde van het plangebied;
  • 10 meter aan de westzijde van het plangebied;
  • 20 meter bij het eiland in de noordwestzijde van het plangebied.

Met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is deze maximale hoogte onder voorwaarden te verhogen van 10 of 12 meter naar 15 meter en aan de noordzijde van het plangebied naar 20 meter. In het bestemmingsplan zijn geen gevelbouwgrenzen, minimale bouwhoogtes en/of dakhellingen geregeld.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt net als in het geldende bestemmingsplan de zuidelijke strook bij de Hanzelijn geregeld met een uit te werken bestemming.

Functionele uitgangspunten
In functioneel opzicht geldt het hoofduitgangspunt dat het bedrijventerrein ruimte biedt aan reguliere bedrijven tot en met categorie 4 zoals opgenomen in de basiszoneringslijst van de VNG (bijlage 1 van de planregels). Conform de geldende planologische mogelijkheden is een interne milieuzonering toegepast met situering van bedrijven uit de zwaarste milieucategorieën in het midden van het terrein, om negatieve effecten op de omgeving (zoals wijk De Gilden en de bedrijfswoningen aan De Amstel) te voorkomen. Lichtere categorie 5 bedrijven waren in het vorige bestemmingsplan toegestaan in het midden van het terrein, maar de feitelijke ruimte hiervoor is door de komst van Fresh Care Convenience reeds vergeven. Categorie 5 bedrijven zijn nu alleen toegestaan als deze naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met bedrijven uit categorie 4, dus in de praktijk minder overlast zullen veroorzaken.

Zelfstandige kantoren zijn niet in het plangebied toegestaan, omdat deze functie op andere locaties in Dronten voldoende vertegenwoordigd zijn. In het plangebied zijn alleen kantoren mogelijk die ondergeschikt en aanvullend zijn op de reguliere bedrijfsfunctie in het plangebied.

Perifere detailhandel is onder voorwaarden mogelijk op de bedrijveneilanden. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de bestaande (perifere) detailhandelscentra zoals kernwinkelgebied en op Business Zone Delta. Ook (indoor) sport- en (bepaalde) horecafuncties zijn onder voorwaarden mogelijk in het plangebied door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Hoofdstuk 5 gaat hier verder op in.

FEBO en Subway

Het voornemen is om in het noordwesten van het plangebied naast het tankstation een vestiging van de FEBO, inclusief drive thru en een vestiging van de Subway te realiseren. Beide vestigingen krijgen een eigen parkeerplaats en ontsluiting op de Koornmarktpoort. De FEBO wordt in het noordwestelijke deel van de kavel mogelijk gemaakt. Het hoofdgebouw wordt in het noordelijke deel geplaatst met ten zuiden hiervan een parkeerterrein dat ruimte biedt aan 22 parkeerplaatsen. Tevens wordt een drive thru aangelegd rondom het pand. Op die manier ontstaat een aparte in- en uitgang voor de drive thru. Het pand waar de FEBO in gerealiseerd wordt, krijg een oppervlakte van 150 m². Aan de voorzijde van het pand wordt een terras van 190 m² aangelegd, tussen het pand en het parkeerterrein.

De Subway wordt in de zuidoostelijke helft van de kavel gerealiseerd. Ten behoeve van de Subway wordt een pand met een oppervlakte van 140 m² aangelegd. Ten zuiden hiervan wordt een terras aangelegd van 330 m². Weer ten zuiden daarvan wordt een parkeerterrein aangelegd die ruimte biedt aan 21 parkeerplaatsen. Tevens krijgen beide vestigingen een eigen fietsenstalling en wordt een reclamezuil ter hoogte van 12 meter gerealiseerd, aan de noordoostelijke grens van de kavel, tussen beide vestigingen in.

In onderstaande figuur is een overzichtstekening van de voorgenomen inrichting van de FEBO en de Subway opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0003.png"

Voorgenomen inrichting

Zowel de vestiging van de FEBO als van de Subway zullen bestaan uit één bouwlaag met een kap. De inrichtingen van beide vestigingen zijn gespiegeld aan elkaar, zodat de zitgedeeltes voor de gasten naar elkaar toe gericht zijn. Beide gebouwen worden voorzien van dakplaten in zinkkleur (mat, donkergrijs) en puien in houtkleur of blank gelakt. In onderstaande figuren zijn impressies van de voorgenomen gebouwen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0005.png"

Indeling en impressies van de FEBO vestiging

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0007.png"

Indeling en impressies van de Subway vestiging

Om de gevolgen van het voornemen voor het verkeer en parkeren in en rondom de FEBO en Subway inzichtelijk te maken, is een mobiliteitstoets uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat de locatie goed bereikbaar is voor zowel gemotoriseerd verkeer, openbaar vervoer en het fietsverkeer. De parkeerbehoefte kan worden voorzien op het parkeerterrein van beide restaurants.

De ontwikkeling van de fastfoodrestaurants op het bedrijventerrein leidt tot een verkeerstoename op de ontsluitende wegen. Voor de verkeersafwikkeling op het hoger gelegen netwerk is de rotonde bij de aansluitingen op de N307 beoordeeld. De verzadigingsgraad en de wachttijden zijn acceptabel. De ontwikkeling leidt tot een beperkte toename aan wachttijden, welke niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Voor een uitgebreide motivering van het verkeer en parkeren aspect, wordt verwezen naar bijlage 1.

Voor een andere fastfoodvestiging en/of snackbars/cafetaria's en voor lichte horeca is in het plangebied een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee deze onder voorwaarden mogelijk zijn.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van het voor het plangebied van toepassing zijnde beleid, dat een direct verband houdt met de gewenste ontwikkeling. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Wanneer van toepassing kan dit beleid nadere uitgangspunten geven voor dit bestemmingsplan en de daarin mogelijk gemaakte ontwikkeling.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied en/of de ontwikkeling raken geen van deze rijksbelangen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied. Onder stedelijke ontwikkelingen wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De mogelijkheden in het plangebied betreffen met uitzondering van de nieuwvestiging van de FEBO en de Subway een voortzetting van de geldende planologische mogelijkheden. In het kader van het geldende bestemmingsplan zijn afwegingen gemaakt in relatie tot behoefte, vraag en mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied. Omdat de gronden reeds bestemd zijn voor een bedrijventerrein is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' en is het doorlopen van de ladder met uitzondering van de FEBO en de Subway dan ook niet noodzakelijk.

Voor de FEBO en Subway is een ladderonderbouwing opgesteld om te onderzoeken of het voornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van die analyse wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling van een FEBO en Subway voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. De volledige ladderonderbouwing is opgenomen als bijlage 2 bij deze onderbouwing.

3.1.4 Conclusie

Het rijksbeleid geeft geen uitgangspunten voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De visie van de provincie Flevoland gaat over de kansen en opgaven voor Flevoland over de periode tot 2030 en verder. Naar de toekomst toe wil Flevoland ruimte bieden voor nieuwe initiatieven met het 'ja, mits'-principe. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving heeft de provincie achter zich gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.

In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen die van excellente kwaliteit zijn. De randmeren in de gemeenten Zeewolde en Dronten hebben een aantrekkelijk recreatief en toeristisch aanbod, waar velen van genieten.

De actualisatie van het bestemmingsplan met de beoogde ontwikkeling van de FEBO en de Subway op bedrijventerrein Poort van Dronten sluit aan bij de beleidsmatige ambitie om nieuwe initiatieven te omarmen, maar ook om het voorzieningenaanbod te versterken in een recreatief sterke regio.

3.2.2 Verordening voor de fysieke leefruimte provincie Flevoland

De sturingsfilosofie van de provincie Flevoland gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  • lokaal besluiten wat lokaal kan worden besloten;
  • wanneer sprake is van bovenregionale belangen is er een provinciale rol;
  • samenwerken op basis van respect voor de eigen doelen van alle partners;
  • afspraken worden gemaakt over kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt;
  • de provincie doet een appèl op de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken partners;
  • een slagvaardige en resultaat gerichte beleidsaanpak;
  • burgers en belangengroepen worden actief betrokken bij planvorming en uitvoering.

Bovenstaande uitgangspunten zijn uitgewerkt in de Verordening voor de fysieke leefruimte. Aangezien de beleidsmatige keuzes voor de ontwikkeling van Poort van Dronten in het verleden zijn gemaakt en dit bestemmingsplan het geldende bestemmingsplan actualiseert, zijn er geen strijdigheden met de verordening. Dit geldt ook voor de beoogde vestiging van de FEBO en de Subway.

3.2.3 Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP).

In het Omgevingsplan streeft de provincie naar een voortgaande groei in Flevoland zodanig dat inwonertal, verbindingen, voorzieningenniveau, werkgelegenheid en inkomensvorming goed op elkaar zijn afgestemd. Wat betreft bedrijvigheid richt de provincie zich op kwaliteitsverhoging van de Flevolandse bedrijventerreinen en een duurzame ontwikkeling daarvan door een integrale benadering van belangen op het gebied van milieu, water, ruimtelijke ordening en economie. Het bedrijventerrein is in het Omgevingsplan aangemerkt als een gemengd bedrijventerrein met een bovenlokale functie.

3.2.4 Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011

De 'structuurvisie werklocaties Flevoland 2011' is een nadere concretisering van het Omgevingsplan. Tussen de provincie en de gemeenten in Flevoland zijn afspraken gemaakt over de omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties (formele werklocaties), afgezet tegen de marktvraag. Dit is verwoord in de "visie werklocaties Flevoland 2030+" (april 2010). Daarnaast heeft de Provincie het "Locatiebeleid stedelijk Gebied 2011" (augustus 2011) opgesteld waarin de Provincie aangeeft welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.


Zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moeten worden voorkomen. Voor de gemeente Dronten geldt dat met het reeds geplande nieuwe bedrijventerrein Poort van Dronten en de ruimte die nog ligt op andere bedrijventerreinen, voldoende ruimte aanwezig is voor (nieuw)vestiging van bedrijven om aan de toekomstige vraag vanuit de markt te voldoen. Deze ruimte is naar verwachting ook echt nodig omdat Dronten door de komst van de Hanzelijn en de nieuwe N307 meer bedrijven zal trekken en daardoor een hogere arbeidsplaatsenratio zal krijgen. Daarop aanvullend zal ook Het Hanzekwartier (14 ha netto) en De Kaai / Havenweg (6 ha netto) getransformeerd worden waardoor ruimte aan bedrijventerrein verloren zal gaan.

Voor kantoren volstaan de bestaande locaties om te kunnen voldoen aan de behoefte. Deze locaties liggen nabij het station in Het Hanzekwartier, in het centrum, op het bedrijventerrein Business Zone Delta, op het Agripark en (rustig in een groene kantoorvilla) aan De West. Om deze reden worden er in het plangebied geen mogelijkheden geboden voor nieuwe zelfstandige kantoren. De ontwikkeling van nieuwe kantoren en intensivering van bestaande bedrijventerreinen worden alleen in gang gezet als blijkt dat er daadwerkelijk vraag is naar nieuwe kantoren en meer bedrijfsruimte.

3.2.5 Conclusie

Bedrijventerrein Poort van Dronten wordt in de verschillende provinciale beleidsstukken mogelijk gemaakt. De mogelijkheden in het plangebied passen dan ook binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Dronten 2030

Op 29 november 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten de Structuurvisie Dronten 2030 vastgesteld. In de periode tot 2030 groeit Dronten door als stedelijke hoofdkern, met een regionale verzorgingsfunctie. Die centrumfunctie wordt mede versterkt door de verbeterde bereikbaarheid via de N307 en de Hanzelijn.

Het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als 'uitbreiding bedrijventerrein'; een duurzaam te ontwikkelen bedrijventerrein. Voor het terrein is de 'energievisie duurzaam bedrijventerrein Poort van Dronten' (2011) opgesteld, waarmee bedrijven aangemoedigd worden om duurzaam te bouwen en te ondernemen. Het terrein wordt geflankeerd door een grote waterpartij. Rondom deze waterpartij komt een aantal 'flauwe' oevers met bomen zodat het terrein een groene uitstraling krijgt en het ook aan waterbergingseisen voldoet. In de waterplas is ruimte gereserveerd voor bedrijveneilanden. Op het terrein is (milieugezoneerd) bedrijvigheid tot en met categorie 5 mogelijk, zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven. MKB, Agribusiness, logistiek en industrie zijn belangrijke doelgroepen van het bedrijvenpark. De gemeente heeft de ambitie om voor het terrein een parkmanagementstructuur op te zetten die zich richt op het waarborgen van de kwaliteit (door regelmatig en goed onderhoud) en op het waarborgen van de veiligheid. Dit parkmanagement is momenteel in oprichting.

Wat betreft kantoren volstaan volgens de structuurvisie de bestaande kantoorlocaties in Dronten om te voldoen aan de vraag naar deze functie. Daarom worden in het plangebied van dit bestemmingsplan geen nieuwe mogelijkheden geboden voor (zelfstandige) kantoren.

De gemeente stimuleert het wonen op bedrijventerreinen niet en faciliteert deze functie om deze reden ook niet in het plangebied.

De mogelijkheden in het plangebied zijn afgestemd op de structuurvisie.

3.3.2 Welstandsnota en beeldkwaliteitplan

De gemeente Dronten heeft welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota 2013. Daarmee wil zij aan burgers duidelijkheid geven over de koers die de gemeente vaart met haar welstandstoezicht. Het belangrijkste onderdeel van de Welstandnota 2013 bestaat uit de welstandscriteria. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebieden waarvoor in de welstandsnota welstandscriteria zijn opgenomen en gebieden waarvoor een beeldkwaliteitplan van toepassing is.

In de welstandsnota is aangegeven dat voor het plangebied een beeldkwaliteitplan van toepassing is. Dit gold tot voor kort alleen voor het noordelijke deel van het plangebied. Voor het gehele plangebied wordt een nieuw beeldkwaliteitplan opgesteld dat het voorgaande beeldkwaliteitplan vervangt. Dit wordt aan de volgende versie van dit bestemmingsplan toegevoegd. Het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan dienen te worden gezien als een samenhangend geheel. In het bestemmingsplan zijn het grondgebruik en de bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. De in het beeldkwaliteitplan vastgestelde richtlijnen vormen zowel het kader voor de ontwikkeling van het gebied, als het kader voor de welstandsbeoordeling van de bouwplannen. De omgevingsvergunningsaanvragen voor het bouwen dienen hieraan getoetst te worden. Het beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht en als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het beeldkwaliteitplan vormt hiermee het welstandsbeleid voor het plangebied en op deze wijze wordt een goede ruimtelijke kwaliteit voor het gebied geboden.

3.3.3 Conclusie

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de verschillende gemeentelijke beleidsdocumenten. De mogelijkheden in het plangebied passen dan ook binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk toetst de gewenste ontwikkeling aan de verschillende omgevingsaspecten. Wanneer sprake is van uitgangspunten voor het bestemmingsplan, dan staan deze hierin aangegeven.

4.1 Mer

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig zijn, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteit zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en de m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en de mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het ruimtelijke plan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.er.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Voor de actualisatie van het bedrijventerrein geldt dat er geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling waarvoor een afweging op grond van het Besluit milieueffectrapportage voor nodig is. Wel zijn de FEBO en de Subway aan te merken als nieuwe functie waar vanuit deze wetgeving nog niet eerder een afweging over is gemaakt. De ontwikkeling hiervan blijft ruim onder de drempelwaarde voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent wel dat alleen een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. De vormvrije mer-beoordeling voor dit project is opgenomen als bijlage 3 bij deze onderbouwing. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage ), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. De gemeente neemt hierover een besluit dat in de volgende versie van het bestemmingsplan wordt verwerkt.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Op het bedrijventerrein Poort van Dronten kunnen bedrijven zich vestigen die in de VNG-lijst zijn opgenomen in de milieucategorieën 1 tot en met 4. Rekening houdend met de aangrenzende woonbebouwing (op bedrijventerrein Business Zone Delta en de woonwijk De Gilden) is ten gunste van een goede milieuzonering niet elke categorie overal toegestaan.

Dit houdt in dat de bedrijven uit de zwaarste categorieën geplaatst worden in het midden van het bedrijventerrein, waar bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de VNG-lijst mogelijk zijn. Aan de randen van het bedrijventerrein is ruimte voor bedrijven uit lichtere bedrijfscategorieën (maximaal categorie 3.2). Deze categorisering komt overeen met die uit het vigerende bestemmingsplan, waardoor een goede milieuzonering wordt geboden. Ook wordt hiermee een vergroting van de hinder op de omgeving voorkomen. Voor de FEBO en de Subway geldt een milieucategorie 1. Ten aanzien van de milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.3 Geluid

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor dit project is het industrielawaai niet van toepassing omdat het bedrijventerrein geen gezoneerd bedrijventerrein betreft. Er worden namelijk in het plangebied geen mogelijkheden geboden voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

Ten aanzien van wegverkeerslawaai geldt dat de wegen op het bedrijventerrein en de omliggende wegen een maximumsnelheid hebben van 50 km/uur of meer. Deze wegen hebben op grond van de Wgh een geluidzone. In het plangebied zijn echter geen geluidgevoelige objecten (zoals woningen) toegestaan waardoor het uitvoeren van akoestisch onderzoek niet nodig is. Vanuit de Wgh zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Met de ontwikkeling van de vestigingen van de FEBO en de Subway worden geen geluidgevoelige objecten ontwikkeld. Daarom hoeft geen toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden en vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit van de bodem zodanig is dat er geen risico's optreden voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functies.

Met betrekking tot mogelijke bodemvervuiling is het hele bedrijventerrein in kaart gebracht door een historische vooronderzoek (volgens de NVN 5725 norm) en is een bodemkwaliteitskaart en bodembeheersplan opgesteld. In het kader van de bodemkwaliteitskaart is al bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de bodem van het bedrijventerrein als relatief schoon kan worden bestempeld en dat voor de gewenste ontwikkelingen op voorhand geen belemmeringen aanwezig zijn.

In 2016 is voor gebied van de FEBO en de Subway een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Hieruit blijkt dat op er ten aanzien van de kwaliteit van de bodem geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 4.

4.5 Archeologie En Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

De gemeente Dronten heeft een eigen Archeologische beleidskaart opgesteld. Op de kaart is per gebied aangegeven bij welke ingrepen archeologisch onderzoek nodig is. Het plangebied is in dit beleid aangegeven als archeologievrij gebied. Dit is een gevolg van een onderzoek dat uitgevoerd is in het kader van het geldende bestemmingsplan. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebied niet geschikt is geweest voor (vroegere) bewoning. Op basis van deze resultaten is een vervolgonderzoek niet nodig. Archeologie heeft daarom geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.5.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In 2011 is onderzoek gedaan naar het ruimtelijk erfgoed in de gemeente Dronten. Tijdens deze inventarisatie is een aantal gebouwen en ruimtelijke structuren aangeduid, waarna de gemeenteraad over de beschermenswaardigheid hiervan heeft besloten. Het plangebied van dit bestemmingsplan bevat geen gebouwen of structuren die als zodanig zijn aangeduid door de gemeenteraad. In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied is dus geen sprake van aangewezen cultuurhistorische waarden. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet Natuurbescherming. Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van aangewezen Natura 2000- en NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op ruim 1 kilometer ten oosten van het plangebied, langs de Lage Vaart. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op meer dan 5 kilometer buiten het plangebied. Door deze ruime afstanden hebben de mogelijkheden in het plangebied (zo ook voor de ontwikkeling van de FEBO en de Subway) geen negatieve gevolgen voor de genoemde gebieden. Bovendien heeft dit bestemmingsplan een actualiserend karakter door de bestaande planologische mogelijkheden grotendeels over te nemen.

4.6.2 Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De verwachting van aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied is laag. In de watergangen rondom het plangebied is de aanwezigheid van beschermde soorten mogelijk. Het plangebied is in gebruik als bedrijfsgrond en landbouwgrond en wordt in die hoedanigheid intensief gemaaid en gebruikt. Op basis hiervan is er geen reden te veronderstellen dat de Wet Natuurbescherming een juridische basis geeft waardoor het bestemmingsplan niet uitgevoerd kan worden.

4.7 Water

Vanwege het belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet voornamelijk in een actualisering van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Rendierweg (3040) uit 2006 en het bestemmingsplan Dronten – Bedrijventerrein Poort van Dronten (D2001) uit 2016 dat een deel van het plangebied van eerder genoemd plan herziet. In laatstgenoemd plan is in het kader van de watertoets door het waterschap geconstateerd dat de toekomstige waterhuishoudkundige situatie vrijwel niet wijzigt en is op vergunningenniveau overleg geweest met het waterschap. Ook nu is er geen sprake van zodanige veranderingen in de inrichting van het plangebied dat dit grote consequenties heeft voor de waterhuishouding. Het nieuwe bestemmingsplan herziet in grote lijnen de regeling (en de hoofduitgangspunten) van de eerder vastgestelde bestemmingsplannen. Tijdens de procedures van deze plannen zijn voor het plangebied in overleg met het waterschap, de uitgangspunten voor de waterhuishouding vertaald en vastgelegd in het 'Werkdocument Water', opgesteld door de Grontmij (Ontwikkeling duurzaam bedrijventerrein Rendierweg, 16 maart 2004, nr. 301487. rev. 2), versie definitief). Dit werkdocument is opgenomen in bijlage 5. Dit heeft onder meer ertoe geleid dat de waterloop ten westen van het plangebied is verbreed, hetgeen planologisch is geborgd via de bestemming Water die nu opnieuw in het bestemmingsplan is meegenomen.

Inmiddels zijn de waterpartijen aan de randen van het plangebied grotendeels ook al gerealiseerd. De aanleg hiervan vormt de uitwerking van het Definitief Ontwerp (Maris, 17-12-2008, 08030A, versie definitief) dat is opgesteld voor de landschappelijke inpassing van de noordelijke en oostelijke kant van het bedrijventerrein. Bij het opstellen en uitwerking ervan is rekening gehouden met de wensen en eisen van het waterschap.

Deze paragraaf geeft de waterhuishoudkundige uitgangspunten voor het plangebied weer. Bij de inrichting van het gebied en de uitvoering van bouwplannen zal hiermee rekening worden gehouden.

4.7.1 Waterhuishoudkundige uitgangspunten

In het Programma van Eisen is een aantal uitgangspunten geïnventariseerd die in het stedenbouwkundig ontwerp en het waterstructuurplan verder zijn uitgewerkt. Het gaat ondermeer om de volgende aspecten, die van belang zijn voor het bestemmingsplan:

  • Aanleggen gesloten watersysteem

In het totale gebied De Poort van Dronten wordt een gesloten watersysteem aangelegd, waarbij het water wordt losgekoppeld van het omliggende oppervlaktewater. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van dat gesloten watersysteem. Zo wordt het oppervlaktewater in het plangebied niet beïnvloed door de aanvoer van water uit de Rendiertocht en ontstaat een meer op de (hemel) waterberging gericht systeem. Een voorziening wordt/is gemaakt, waarbij in droge perioden water uit de tocht kan worden aangevoerd. Ook de afvoer van overtollig water vindt plaats op de Rendiertocht. Het watersysteem bestaat uit een ringsloot rondom het terrein met daaraan gekoppeld twee lange verbindingssloten, die parallel lopen aan de hoofdontsluitingswegen.

  • Flexibel peilbeheer

Een flexibel peilbeheer wordt toegepast. Het peil is vastgesteld tussen de NAP -5,30 á -5,70 meter. Tezamen met het gesloten watersysteem ontstaat zo een oppervlaktewatersysteem dat gestuurd wordt door hemel- en grondwater. Bij dit peil treedt geen grondwateroverlast richting de omgeving op. Door extra infiltratie en een licht verhoogde peilstijging blijft de grondwaterkwaliteit ook minimaal hetzelfde of verbetert deze zelfs. Dit peilbesluit is inmiddels gewijzigd door het waterschap.

  • Minimum percentage aan oppervlaktewater

Op basis van het inrichtingsmodel is in het plan een oppervlakte aan water berekend van circa 6,7 ha (circa 6,1 %). In het kader van het waterstructuurplan is berekend dat bij dit percentage geen problemen worden verwacht voor wateroverlast, -kwaliteit en/of riolering. Door echter uit te gaan van het genoemde streefpeil tezamen met de toepassing van functiecombinaties met groene zones en bergende en zuiverende voorzieningen van afgekoppeld regenwater, wordt tenminste aan de veiligheidsnormen voldaan. Voor de berging van een bui (1:100) wordt het water eerst opgevangen in de watergangen in en rondom het plan, waarna het kan wegzakken/infiltreren in de ondergrond. Overigens wordt deze afvoer eveneens geregeld door middel van een regelbare stuw met een maximale afvoer van 1,5 liter/sec/ha.

  • Rekening houden met een mogelijke toekomstige aansluiting op het omliggende watersysteem

Hiertoe worden ruimtereserveringen voor aansluitpunten en doorspoelroutes gemaakt om zo in de toekomst tot zo groot mogelijke beheerseenheden te komen.

  • Toepassen van een gescheiden rioleringssysteem

Een gescheiden stelsel voor de afvoer van het regenwater wordt toegepast. Hierbij wordt het (schone) dak- en straatwater (van de niet intensief gebruikte wegen) regelrecht op het open water geloosd en het afvalwater (niet zijnde bedrijfsmatig proceswater) wordt via een apart stelsel op het rioolstelsel van het naastgelegen gebied aangesloten. Na behandeling (door middel van een bodempassage) van het eerste water wordt ook het afstromend water van de intensief gebruikte wegen naar het open water gevoerd.

Voor de duurzame en ecologische inrichting en het beheer van de geprojecteerde waterlopen binnen het plangebied worden bij de uitvoering verder nog de volgende aspecten meegenomen:

  • Bij de inrichting van watergangen worden flauwe oevers toegepast die mogelijkheden bieden voor een natuurvriendelijke (plas-dras) inrichting. De oevers worden geïntegreerd in de groenstructuur;
  • Toepassen van zo weinig mogelijk beschoeiing langs watergangen wat een positief effect heeft op de verspreidingsmogelijkheden voor flora en fauna;
  • Ten gunste van het onderhoud en beheer wordt rekening gehouden met een onderhoudsstrook van 5 meter langs de waterlopen. Daar waar de waterlopen breed genoeg kan onderhoud ook varend gebeuren. Daar waar dit het geval is wordt rekening gehouden met te-water-laatplaatsen.

4.7.2 Watertoets

Het project voor de FEBO en de Subway is door middel van de digitale watertoets kenbaar gemaakt aan het waterschap Zuiderzeeland (dossiercode 20180806-37-18476). Uit de watertoets is naar voren gekomen dat de normale procedure voor deze ontwikkeling geldt. Overigens is hier alleen sprake van een functiewijziging ten opzichte van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan en heeft de ontwikkeling geen tot weinig consequenties voor de waterhuishouding in het gebied. Voor de ontwikkeling van deze functies kan worden aangesloten bij de uitgangspunten, zoals die zijn genoemd in paragraaf 4.7.1.

In zijn algemeenheid zal bij concrete invulling van het bedrijventerrein worden bezien of de waterberging, zoals bepaald met de uitgangspunten, nog in lijn is met de werkelijke invulling van het gehele bedrijventerrein en met oog op toekomstige klimaatsontwikkelingen. In dit kader gaat de gemeente bij aanvragen voor omgevingsvergunningen in overleg met het waterschap.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen en het bestemmingsplan maakt ook geen risicovolle inrichtingen mogelijk.

Wel is in het plangebied een hoofdgastransportleiding aanwezig. Deze heeft aan weerszijden een veiligheidszone van 17 meter waarvoor in het bestemmingsplan een beschermde regeling is opgenomen. Daarnaast vindt over de provinciale weg N307 en de Hanzelijn het transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien dit bestemmingsplan grotendeels een actualisatie van de bestaande planologische mogelijkheden betreft zijn er ten aanzien van de groepsrisico geen belemmeringen. Deze weg ligt op ruim 310 meter van het plangebied af en levert daarom geen uitgangspunten en beperkingen voor de ontwikkeling in het plangebied op. De Hanzelijn is voornamelijk van belang voor het zuidelijke deel van het plangebied waarvoor een uitwerkingsplan opgesteld moet worden. Bij het opstellen van het uitwerkingsplan vindt er een nadere toets plaats aan het aspect externe veiligheid. Verder worden in het plangebied geen mogelijkheden geboden voor kwetsbare objecten zoals woningen.

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn dit onder andere projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit bestemmingsplan regelt grotendeels de bestaande planologische mogelijkheden en valt onder deze categorie project die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er worden uitgezonderd de FEBO en de Subway geen nieuwe (planologische) mogelijkheden geboden aan functies waarvoor in het kader van het bestemmingsplan onderzoek naar luchtkwaliteit nodig is.

Voor de FEBO en de Subway is op basis de verkeersgeneratie van 1.260 mvt/etmaal een berekening uitgevoerd aan de hand van de NIBM-tool om te onderzoeken of dit aantal 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0303.D2002-0ONH_0008.png"

Uitkomst NIBM-tool

Hieruit is naar voren gekomen dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Vanuit de luchtkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Met betrekking tot de vestiging van bedrijven op het terrein kan de invloed van de luchtkwaliteit (vanwege de eventuele uitstoot van het bedrijf zelf) niet eerder worden onderzocht dan wanneer bedrijven zich concreet aanbieden voor vestiging op het terrein. De vergunningen van deze bedrijven worden te zijner tijd getoetst aan de op dat moment geldende regelgeving rond luchtkwaliteit.

4.10 Kabels En Leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn uitgezonderd de in paragraaf 4.8 benoemde gasleiding geen kabels of leidingen aanwezig die van invloed zijn op de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Uitgangspunt

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) 2012, waar de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) deel van uit maakt. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden en aanvullend daarop volgens het Handboek Bestemmingsplannen (Kernen gemeente Dronten).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen dat in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

5.2 Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Net als in de planregels zijn de bestemmingen op alfabetische volgorde geplaatst.

5.2.1 Bedrijventerrein

Het grootste deel van het plangebied is onder de bestemming “Bedrijventerrein” gebracht. Binnen deze bestemming is ruimte voor de vestiging van bedrijven en de daaraan gerelateerde functies. Ook is in deze bestemming de openbare ruimte mogelijk, zoals wegen, groen en/of water.

In de bestemmingsregeling is aan de hand van de basiszoneringslijst van de VNG onderscheid gemaakt in drie zones waar de volgende categorieën bedrijven zijn toegestaan:

  1. 1. bedrijven vallend in categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 aan de randen;
  2. 2. bedrijven vallend in categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 met een afwijkingsmogelijkheid naar categorieën 4.1 en 4.2 meer naar het midden van het bedrijventerrein;
  3. 3. bedrijven vallend in categorieën 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 op het centrale deel van het bedrijventerrein.

Voor elke zone geldt dat ook bedrijven uit een hogere categorie via een afwijking mogelijk zijn, mits deze naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane categorieën.

Binnen de bestemming is verder per bedrijf productiegebonden detailhandel toegestaan. Solitaire detailhandelsbedrijven zijn derhalve uitgesloten. Een uitzondering hierop is perifere detailhandel. Indien deze functie niet mogelijk is op andere locaties in Dronten, is vestiging van een dergelijk bedrijf bij afwijking mogelijk in het plangebied op de eilanden. Bij de centrale rotonde is een tankstation zonder LPG mogelijk. Op de overige locaties in het bedrijventerrein zijn geen andere tankstations mogelijk.

De FEBO en de Subway kunnen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'horeca' waar 300 m2 aan fastfoodhorecabedrijven zijn toegestaan. Tevens is hier een reclamemast van 12 meter hoog toegestaan, deze is eveneens geregeld met een aanduiding.

Op het bedrijventerrein is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor sportvoorzieningen en bedrijfsverzamelgebouwen en andere (lichte) horeca waaronder een ander fastfoodrestaurant en/of snackbars/cafetaria's. Deze functies zijn onder voorwaarden met een afwijkingsmogelijkheid geregeld.

Naast regels ten aanzien van het gebruik zijn in de regels bij deze bestemming ook bouwregels opgenomen die grotendeels zijn afgestemd op de maximale mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Omwille van een flexibele invulling van het plangebied is gekozen om geen bouwvlakken op te nemen. Gebouwen moeten op minimaal 5 meter van de toekomstige perceelsgrenzen worden gebouwd en er geldt een maximum bebouwingspercentage van 70%. Hiermee wordt voorkomen dat bijvoorbeeld direct langs de weg kan worden gebouwd. De maximale bouwhoogte varieert van 7 meter aan de westzijde naar 10 meter aan de oostzijde tot 12 meter op het centrale deel van het bedrijventerrein. Een uitzondering hierop vormen de eilanden, waar gebouwen tot 20 meter hoog mogelijk zijn. Voor de nodige flexibiliteit is via een afwijking een verhoging van de maximale bouwhoogte mogelijk. Verder is een afwijking opgenomen voor het verhogen van de hoogte van bouwwerken voor de eventuele plaatsing van (kleine) windturbines en/of windwalls.

5.2.2 Bedrijventerrein - Uit te werken

Het zuidelijk gedeelte van het bedrijventerrein is onder een nader uit te werken bestemming gebracht. Reden hiertoe is dat het bedrijventerrein niet in één keer, maar in twee fasen tot ontwikkeling wordt gebracht. Het noordelijke deel wordt het eerst ontwikkeld. Tegen de tijd dat er behoefte is aan invulling van het zuidelijk deel, zal hiervoor een apart uitwerkingsplan worden opgesteld.
Om de inrichting van dit deel van het bedrijventerrein in milieuopzicht en stedenbouwkundig opzicht te laten aansluiten bij de overige delen van het terrein, zijn binnen deze bestemming uitwerkingsregels opgenomen. Met deze uitwerkingsregels zal moeten worden aangesloten op de inrichting van de eerdere fasen van het bedrijventerrein.

5.2.3 'Groen' en 'Water'

Het in het plangebied aanwezige en beoogde groen en water (onder andere langs de randen van het plangebied) is in respectievelijk de bestemming 'Groen' dan wel 'Water' opgenomen. Enerzijds vanwege het functionele belang van het groen en water (waterhuishoudkundig en natuurwaarden) en anderzijds vanwege het ruimtelijk belang ervan. In deze bestemmingen is het ook mogelijk om een ontsluitingsweg aan te leggen naar Business Zone Delta. Overigens zijn groen en water ook in de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijk.

5.2.4 Verkeer

Alle in het plangebied reeds aangelegde openbare wegen en straten, inclusief begeleidende fietspaden, zijn onder één verkeersbestemming gebracht waarmee de ligging en maatvoering ervan wordt vastgelegd. Nieuwe wegen zijn mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.

5.2.5 Leiding - Gas

De door het plangebied lopende hoofdgasleiding is door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorzien van een bebouwingsvrije zone aan weerszijden van de leiding. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd die niet ten dienste staan van de gasleiding. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken. Tevens zijn bepaalde werken en werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk en de economische uitvoerbaarheid. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat het om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij de economische uitvoerbaarheid gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.


Overleg en inspraak
Omdat de gemeente participatie van burgers en belangenorganisaties belangrijk vindt, heeft de gemeente deze partijen de mogelijkheid geboden reacties op het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

In dit kader van de inspraak heeft het plan daarom van 21 maart tot en met 1 mei 2019 ter inzage gelegen. Er is één inspraakreactie ontvangen.

Verder is het voorontwerp in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de overlegpartners.

Op de ontvangen inspraak- en overlegreacties is een gemeentelijk standpunt ingenomen in de 'Nota Vooroverleg en Inspraak Bestemmingsplan Poort van Dronten (D2002)' die is opgenomen als bijlage 6. De reactie van het waterschap heeft geleid tot een aanpassing van de toelichting. Deze in paragraaf 4.7 verwerkt. De opmerking van de Gasunie heeft geleid tot een aanpassing van artikel 8 van de regels.


Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan met daarin de resultaten van overleg en inspraak opgenomen, heeft vervolgens van 4 juli tot en met 14 augustus 2019 (zes weken) ter inzage gelegen. In deze periode kon een ieder zijn zienswijze kenbaar maken. Er is één zienswijze ingediend, die in de vaststellingsprocedure ongegrond is verklaard.


Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 17 oktober 2019 ongewijzigd vastgesteld.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

De gronden waarop nieuwbouw wordt gebouwd, zijn in eigendom van de gemeente of van partijen waarmee de gemeente overeenkomsten heeft afgesloten. Hiervoor is een grondexploitatie vastgesteld waaruit een positief resultaat blijkt. De gemeente heeft hiervoor een budget in de begroting gereserveerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.

6.3 Exploitatieplan

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Dit bestemmingsplan is grotendeels gebaseerd op de geldende regelingen voor het plangebied. Ook de toegestane functies en de bouwregels zijn op zowel de geldende regelingen als op de bestaande situatie afgestemd, waardoor het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen. De gemeente heeft of krijgt een deel van de gronden in het plangebied in eigendom en heeft met de andere grondeigenaren in het verleden (anterieure) overeenkomsten afgesloten.

De gemeente zal de kosten die zij maakt met betrekking tot de planontwikkeling verhalen door middel van de gronduitgifte. De kosten zijn dus 'anderszins verzekerd' waardoor er geen exploitatieplan wordt vastgesteld.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Mobiliteitstoets

Bijlage 1 Mobiliteitstoets

Bijlage 2 Ladderonderbouwing

Bijlage 2 Ladderonderbouwing

Bijlage 3 Vormvrije Mer-beoordeling

Bijlage 3 Vormvrije mer-beoordeling

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Werkdocument Water

Bijlage 5 Werkdocument Water

Bijlage 6 Nota Vooroverleg En Inspraak

Bijlage 6 Nota Vooroverleg en Inspraak