Reparatie veehouderijen (D4100)
Bestemmingsplan - gemeente Dronten
Vastgesteld op 22-09-2022 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Reparatie veehouderijen (D4100) met identificatienummer NL.IMRO.0303.D4100-VA01 van de gemeente Dronten;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0303.D4100-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 (dag)recreatief medegebruik:
een (dag)recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.4 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van landbouwhuisdieren, nader te onderscheiden in:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw:
de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen boom-, hout-, sier- en fruitteelt; - 2. fruitteelt:
de teelt van fruit op open grond; - 3. boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen; - 4. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 4.3 Wet natuurbescherming; - 5. veehouderij:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van landbouwhuisdieren: - 6. sierteelt:
de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten; - 7. glastuinbouw:
de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen; - 8. intensieve kwekerij:
de teelt in gebouwen van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, anders dan genoemd onder 9; - 9. aquacultuur:
de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen;
1.9 agrarische bedrijfskavel:
een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch bedrijfsterrein, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;
1.10 agrarische bedrijfsvoering:
bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf;
1.11 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:
- een bedrijf dat is gericht op het opslaan van producten, niet zijnde mest, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
- een bedrijf dat is gericht op de verwerking en bewerking van agrarische producten, niet zijnde mest;
- een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur (zoals loonbedrijven);
1.12 agrarisch perceel:
een kavel ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering begrensd door kavelsloten en/of tochten;
1.13 archeologisch monument:
terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
1.14 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.15 assimilatiebelichting:
kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen;
1.16 bassin:
een voorziening voor de opslag van mest, water of andere vloeistoffen ten behoeve van agrarische activiteiten;
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.18 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale netto vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.20 bedrijfswoning:
een woning bij een gebouw op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.21 bestaand:
ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.24 bijgebouw:
een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw;
1.25 boomteeltbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van bomen, struiken, (tuin-)planten en aanverwante gewassen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van containerteelt en glasopstanden;
1.26 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.29 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.31 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.32 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.34 doelmatige bedrijfsvoering:
het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correct wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen;
1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.37 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen, verhandelen en stallen van paarden en/of pony's;
1.38 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein;
1.39 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.40 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.41 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.42 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.43 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.44 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.45 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
1.46 kleinschalige agrarische activiteiten:
het hobbymatig telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij het aantal dieren niet meer bedraagt dan:
- 10 schapen;
- 5 paarden;
- 10 geiten;
- 25 stuks pluimvee;
- 25 voedsters; of
- 10 landbouwhuisdieren, niet zijnde schapen, paarden, geiten, pluimvee of konijnen.
1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals genoemd in Bijlage 3 bij deze regels, waarvoor geen vergunningsplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden;
1.48 kleinschalige duurzame energiewinning:
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windmolens/-turbines en vergisting, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;
1.49 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.50 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf;
1.51 manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.52 mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt. Dit methaangas wordt gebruikt om een warmte-kracht-koppeling installatie aan te drijven. Dit is een speciale motor die methaangas als brandstof heeft en die een generator aandrijft. De verkregen elektriciteit wordt gebruikt op het eigen bedrijf en geleverd aan het net;
1.53 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.54 netto vloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van een ruimte;
1.55 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
1.56 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.57 ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken, niet zijnde alcoholische dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;
1.58 ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
1.59 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.60 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
1.61 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.62 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.63 recreatieve nevenactiviteiten:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.64 risicogevoelig bouwwerk cq object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het (ontwerp-)Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.65 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
1.66 silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.67 torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.68 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.69 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.70 voormalige agrarische bedrijfswoning:
een woning die bewoond mag worden door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarisch bedrijf (bedrijf op hetzelfde erf/perceel) heeft;
1.71 windmolen/windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
1.72 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.73 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.74 woonkern
Een geïsoleerd rastervierkant of een aaneengesloten gebied van rastervierkanten van 500 x 500 meter waarvan ieder vierkant 25 woonadressen of meer bevat;
1.75 zoekgebied:
het gebied voor de uitbreiding van het agrarische erf/bedrijfskavel;
1.76 zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
1.77 zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;
2.8 de breedte van erfsingelbeplanting:
de breedte gemeten tussen de horizontale projectie van de buitenste stammen van de erfsingel.
Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het agrarische grondgebruik;
- b. cultuurgrond;
- c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde glastuinbouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel', met dien verstande dat
ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw' geen veehouderij is toegestaan, met uitzondering van het houden van vee in de vorm van kleinschalige agrarische activiteiten; - d. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel', in combinatie met:
- 1. een zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- 2. een gebruiksgerichte paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- 3. een manege, ter plaatse van de aanduiding 'manege',
- 4. verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen, streekeigen en aanverwante agrarische producten, ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boerderijwinkel';
- 5. een loonwerkbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf';
- 6. een kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf';
- 7. een natuur- en educatiecentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - educatiecentrum';
- 8. een theeschenkerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - theeschenkerij';
- 9. een educatiecentrumten behoeve van natuurpark 'Swifterpark', ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - educatieruimte';
- e. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel';
- f. het wonen in een voormalige agrarische bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning';
- g. het wonen in een woning die als bedrijfswoning is verbonden aan de nabijgelegen windturbines, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfswoning windturbinepark;
- h. een drafbaan, ter plaatse van de aanduiding 'drafbaan';
- i. het gebruik ten behoeve van de zorgboerderij ter plaatse van de aanduidingen 'zorgboerderij' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'.
met daaraan ondergeschikt:
- j. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polders;
- k. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting en kavelbeplanting met de daarbijbehorende erfsloten;
- l. het behoud van kavelsloten, indien het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot';
- m. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- n. kleinschalige duurzame energiewinning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel';
- o. openbare nutsvoorzieningen;
- p. extensief dagrecreatief medegebruik;
- q. wegen en paden;
- r. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- s. antennemasten, ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
met de daarbijbehorende:
- t. bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder koelhuizen;
- u. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
- v. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
- w. torensilo's;
- x. kassen en tunnelkassen;
- y. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in 3.2.1 sub a in die zin dat binnen een agrarische bedrijfskavel tijdelijke woonunits en/of stacaravans ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten worden geplaatst, mits de aanvraag omgevingsvergunning voldoet aan de beleidsregels inzake de huisvesting van arbeidsmigranten zoals opgenomen in het door het College van B&W vastgestelde Afwijkingenbeleid en zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
- b. het bepaalde in lid 3.2.1 sub c en h en g en lid 3.2.2 sub b in die zin dat bouwwerken deels dan wel geheel buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd, mits:
- 1. de bouwwerken uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied';
- 2. de overige regels in lid 3.2.1 betrekking hebbende op de inrichting van de bedrijfskavel van overeenkomstige toepassing zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied';
- 3. door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de bebouwing aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 m of een kavelbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', met dien verstande dat:
- de erfsingel- of kavelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten;
- er sprake is van een kruid-, struik- en boomlaag;
- voor een doelmatige bedrijfsvoering kan worden voorzien in afwijkende erfbeplanting;
- bij aangrenzende percelen, waarbij de erfsingelbeplanting naast elkaar ligt, de gezamenlijke breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 6,00 m dient te bedragen, waarbij aan weerszijde van de kavelsloot de breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 3,00 m dient te bedragen;
- 4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.3.
- c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub g in die zin dat gebouwen en overkappingen op minder dan 10,00 m vanaf de niet naar de weg gekeerde grenzen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd, mits:
- 1. deze afwijking alleen wordt toegepast in situaties waar twee percelen zijdelings aan elkaar grenzen;
- 2. deze afwijking in die gevallen uitsluitend betrekking heeft op de zijde van de bedrijfskavel die grenst aan de naastgelegen bedrijfskavel;
- 3. de gebouwen worden gebouwd in het verlengde van bestaande gebouwen die al binnen de afstand van 10,00 m zijn gebouwd;
- 4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.1.;
- d. het bepaalde in lid 3.2.1 sub m in die zin dat gebouwen worden voorzien van een plat dak, mits:
- 1. deze omgevingsvergunning alleen wordt verleend ten behoeve van de realisering van ondergeschikte tussenstukken van meer dan 1,00 m breed ter verbinding van bedrijfsgebouwen onderling dan wel ter verbinding van bedrijfsgebouwen met de bedrijfswoning;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.1;
- e. het bepaalde in lid 3.2.2 sub a in die zin dat paardrijbakken en tennisbanen worden toegestaan, mits tevens de in lid 3.6 sub f bedoelde omgevingsvergunning is verleend;
- f. het bepaalde in lid 3.2.2 sub b in die zin dat mestbassins, mestsilo's en sleufsilo's buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebouwd, waarbij tevens buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' worden gebouwd, mits:
- 1. binnen het zoekgebied geen ruimte meer aanwezig is voor het oprichten of aanleggen van de mestbassins, mestsilo's en sleufsilo's;
- 2. de oppervlakte van een bassin of mestsilo ten hoogste 600 m² zal bedragen;
- 3. de oppervlakte van een sleufsilo ten hoogste 300 m² zal bedragen;
- 4. de bouwhoogte van een mestsilo ten hoogste 4,00 m, exclusief afdekking, zal bedragen;
- 5. de bouwhoogte van de opstaande randen van een bassin of sleufsilo ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- 6. tevens de in lid 3.6 sub c genoemde vergunning is verleend;
- 7. de situering van de mestbassins, mestsilo's en sleufsilo's direct aansluitend op en alleen aan de achterzijde van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' plaatsvindt;
- 8. de noodzakelijkheid van het oprichten of aanleggen van de mestbassins, mestsilo's en sleufsilo's voor de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf wordt aangetoond;
- 9. het mestbassin uitsluitend achter het zoekgebied ten behoeve van het binnen dat zoekgebied gevestigde agrarisch bedrijf wordt opgericht en functioneert.
- g. het bepaalde in lid 3.2.2 sub d in die zin dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.1.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.5 sub a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van:
- 1. agrarische dienstverlenende bedrijvigheid;
- 2. (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
- 3. verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen, streekeigen en aanverwante agrarische producten;
- 4. hoveniersactiviteiten;
- 5. een kleine huisdierenpension;
- 6. een dierenarts;
- 7. hondendressuur;
- 8. woonzorgboerderijen/kinderdagverblijven;
- 9. houtconservering, kurkwaren, riet- en vlechtwerk;
- 10. een educatief centrum;
- 11. een (kunst)atelier/galerie;
- 12. opslag en stalling van niet-agrarische producten, caravans, aanhangwagens, kampeerauto's en boten;
- 13. een kinderboerderij;
- 14. een groepsaccommodatie;
- 15. kleinschalig kamperen;
- 16. bed and breakfast;
- 17. een theeschenkerij;
- 18. outdoor/sportactiviteiten centrum;
mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.4.;
- b. het bepaalde in lid 3.5 sub b in die zin dat gronden buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebruikt voor het opslaan van mest en andere agrarische producten, mits:
- 1. de opslag binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' plaatsvindt;
- 2. er ten behoeve van deze opslag bouwwerken worden opgericht tevens de in lid 3.4 onder b genoemde omgevingsvergunning is verleend;
- 3. door middel van een landschappelijk inpassingsplan wordt aangetoond dat de opslag aan de niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingelbeplanting met een breedte van ten minste 6,00 m of een kavelbeplanting, ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt', mits:
- de erfsingel- of kavelbeplanting zal bestaan uit inheemse soorten;
- er sprake is van een kruid-, struik- en boomlaag;
- bij aangrenzende percelen, waarbij de erfsingelbeplanting naast elkaar ligt, de gezamenlijke breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 6,00 m dient te bedragen, waarbij aan weerszijden van de kavelsloot de breedte van de erfsingelbeplantingen ten minste 3,00 m dient te bedragen;
- 4. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 1 onder 1.2.3.;
- c. het bepaalde in lid 3.5 sub b in die zin dat gronden buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' worden gebruikt voor het opslaan van mest en andere agrarische producten, waarbij de opslag tevens buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' plaatsvindt, mits:
- 1. er binnen het zoekgebied geen ruimte meer aanwezig is voor de opslag en de opslag direct aansluitend op en alleen aan de achterzijde van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' plaatsvindt;
- 2. er ten behoeve van deze opslag bouwwerken worden opgericht tevens de in lid 3.4 onder f genoemde vergunning is verleend;
- 3. de oppervlakte van de opslag buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' ten hoogste 1.000 m² bedraagt;
- d. het bepaalde in lid 3.5 sub d in die zin dat gedeelten van een bedrijfswoning of een vrijstaand bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning worden gebruikt voor het uitoefenen van een beroep of een bedrijf aan huis als genoemd in Bijlage 3, of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn, mits:
- 1. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 2. de oppervlakte ten hoogste 40% bedraagt van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning met een maximum van 60 m²;
- 3. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij 1 andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 5. geen horeca en detailhandel plaatsvinden;
- e. het bepaalde in lid 3.5 sub h in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - open ruimte' gronden worden gebruikt voor het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van een opgaande teeltvorm, indien de uiteindelijke oogstbare hoogte van de bomen en/of het houtgewas meer dan 2,00 m bedraagt, mits:
- 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing;
- 2. een minimale afstand van 10,00 m wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden in verband met schaduwwerking;
- 3. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn voorzien van de archeologische dubbelbestemmingen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
- f. het bepaalde in lid 3.5 sub j in die zin dat gronden worden gebruikt voor een tennisbaan en/of een paardrijbak, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 2 in 1.11.;
- g. het bepaalde in lid 3.5 sub k in die zin dat bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten worden gebruikt voor de huisvesting van arbeidsmigranten, mits de aanvraag omgevingsvergunning voldoet aan de beleidsregels inzake de huisvesting van arbeidsmigranten zoals opgenomen in het door het College van B&W vastgestelde Afwijkingenbeleid en zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 2, het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tweede bedrijfswoning' wordt aangebracht ten behoeve van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.2.;
- b. de aanduiding 'specifieke vorm van water - kavelsloot' wordt aangebracht dan wel wordt verwijderd, mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.19.;
- c. de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur', mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.16. en aan de bestemming regels worden verbonden overeenkomstig de bestemming 'Natuur'van het bestemmingsplan Buitengebied (D4000);
- d. de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch hulp- en nevenbedrijf', 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' of 'Bedrijf', ten behoeve van een functieverandering, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.17.;
- 2. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied', met dien verstande dat de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' worden verwijderd;
- 3. bij de wijziging naar 'Bedrijf' tevens een functieaanduiding voor de ter plaatse te vestigen bedrijfsactiviteit wordt aangebracht;
- 4. aan de bestemming regels worden verbonden overeenkomstig de bestemming 'Bedrijf - Agrarischhulp- en nevenbedrijf', 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' of 'Bedrijf' van het bestemmingsplan Buitengebied (D4000);
- e. de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Water', mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.19 en aan de bestemming regels worden verbonden overeenkomstig de bestemming 'Water' van het bestemmingsplan Buitengebied (D4000);
- f. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' al dan niet in combinatie met het deel aanbrengen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' wordt aangebracht ten behoeve van de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf uitsluitend in combinatie met een functieverandering van een niet agrarische functie naar een agrarisch bedrijf, waarbij een bestemmingswijziging wordt toegepast, mits:
- 1. de omvang van het zoekgebied ten hoogste 2,5 hectare zal bedragen;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.;
- g. de ligging van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' wordt gewijzigd ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering van een agrarisch bedrijf, mits:
- 1. de oppervlakte van de aanduiding niet wordt vergroot;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.;
- h. de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' wordt verwijderd, mits de voormalige bedrijfswoning weer als agrarische bedrijfswoning onderdeel uit gaat maken van de agrarische bedrijfsvoering dat op het resterende deel van het erf (bedrijfsbebouwing) plaatsvindt;
- i. de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' wordt aangebracht, mits:
- 1. een ander woongebruik dan op de wijze van een voormalige agrarische bedrijfswoning is uitgesloten;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- j. de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', ten behoeve van een functieverandering, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikel 4 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.17.;
- 3. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied', met dien verstande dat de aan duidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' worden verwijderd;
- k. de bijlage Overzicht veehouderijen met een toestemming Wet natuurbescherming wordt aangepast, indien de legalisatie van de PAS-melders is afgerond of indien een nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is verleend.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep; en/of
- 2. kleinschalige agrarische activiteiten;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbijbehorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.2 sub f en 4.2.3 sub d in die zin dat de dakhelling van hoofd- en bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen wordt verhoogd tot ten hoogste 80°, mits met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.3.1., 1.3.2. en 1.17.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van woonhuizen en/of vrijstaande bijgebouwen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige agrarische activiteiten dan wel anders dan bestaand gebruik waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het gebruik van gedeelten van een woonhuis of een vrijstaand bijgebouw bij een woonhuis voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, indien:
- 1. de hieruit voortvloeiende activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 2. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 3. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het woonhuis;
- 4. de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 60 m² bedraagt;
- 5. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 6. horeca en detailhandel plaatsvinden.
- c. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
- f. het verwijderen van erfsingelbeplanting, indien het niet betreft het in ondergeschikte mate verwijderen in het kader van het normaal onderhoud van de erfsingelbeplanting;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten anders dan kleinschalige agrarische activiteiten;
- h. het gebruik van de gronden als erf, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de hoofdgebouwen;
- i. het gebruik van gronden ten behoeve van een tennisbaan en/of een paardrijbak.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.5 sub a en b in die zin dat gedeelten van een woonhuis of een vrijstaand bijgebouw bij een woonhuis worden gebruikt voor het uitoefenen van bedrijvigheid aan huis als genoemd in Bijlage 3 bij deze regels, of die naar aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar is, mits:
- 1. de hieruit voortvloeiende activiteiten niet meldingplichtig of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 2. de oppervlakte ten hoogste 40% bedraagt van het vloeroppervlak van het woonhuis met een maximum van 60 m²;
- 3. de activiteit uitgeoefend wordt door in ieder geval één van de bewoners van het woonhuis, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 5. geen horeca en detailhandel plaatsvinden;
- b. het bepaalde in lid 4.5 sub a en e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:
- 1. kleinschalig kamperen;
- 2. bed and breakfast;
- 3. een theeschenkerij;
- 4. outdooractiviteiten;
mits rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2, onder 1.4;
- c. het bepaalde in lid 4.5 sub onder i in die zin dat gronden worden gebruikt voor een tennisbaan en/of een paardrijbak, met inachtneming van het gestelde in Bijlage 2, met name het gestelde in 1.11.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- de bestemming 'Wonen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', waarbij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' wordt aangebracht, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3, , of van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.4. en 1.17.
- bestemming 'Wonen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch hulp- en nevenbedrijf', 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' of 'Bedrijf', mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3, 5, 10 of 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. bij de wijziging naar 'Bedrijf' tevens een functieaanduiding voor de ter plaatse te vestigen bedrijfsactiviteit wordt aangebracht;
- 3. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.2.4. en 1.17.
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor:
- a. een hoofdgastransportleiding;
met de daarbijbehorende:
- b. een belemmeringenstrook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 en lid 5.2.2 onder a in die zin dat bij de andere voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- b. het geen kwetsbare objecten betreft;
- c. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.7.b.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- het bepaalde in lid 5.4 in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
- 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.7.b.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- de bestemming 'Leiding - Gas' ter plaatse wordt verwijderd, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.7. c.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor:
- a. een (bovengrondse) hoogspanningsleiding;
met de daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.1 en lid 6.2.2 onder a in die zin dat bij de andere voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- b. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.7.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het permanent opslaan van goederen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- het bepaalde in lid 3.4 sub b in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:
- 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- 2. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.7.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ter plaatse wordt verwijderd, mits:
- 1. met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.7.c.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud en de bescherming van de (zeer) hoge archeologische waarden van de gronden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd indien er sprake is van gronden die ingevolge de Erfgoedwet zijn beschermd;
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten hoge archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 4
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud en de bescherming van mogelijk te verwachten gematigde / middelhoge archeologische waarden van de gronden.
9.2 Bouwregels
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-) onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' indien de gronden op basis van deskundig archeologisch (voor-)onderzoek een hoge archeologische verwachting blijken te hebben;
- c. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, serres over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, entreeportalen over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte, veranda's over maximaal 2/3 van de voorgevelbreedte en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden voor de uitstalling, opslag, stand- of ligplaats van kampeerwagens, toer- of stacaravans en tenten';
- b. het gebruik van gronden voor de opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, met uitzondering van het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
- c. het gebruik van gronden voor het opslaan van gebruiksklare of gebruiksonklare voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen hiervan;
- d. het gebruik van gronden voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen en andere open terreinen ;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie en/of een seksinrichting.;
- f. het gebruik van gebouwen en overkappingen waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie vanaf het betreffende bedrijf ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie van het betreffende bedrijf.
- g. het vanaf het moment dat het inpassingsplan Windplan Groen langer dan 4 jaar onherroepelijk is in gebruik hebben of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 1';
- h. de windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 2' binnen een halfjaar na ingebruikname van de nieuwe windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' in het inpassingsplan Windplan Blauw, buiten gebruik zijn gesteld en deze binnen een half jaar na buiten gebruik stellen zijn verwijderd;
- i. de windturbine ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te saneren windturbine 3' binnen een halfjaar na ingebruikname van de nieuwe windturbines ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' in het inpassingsplan Windplan Blauw, buiten gebruik zijn gesteld en deze binnen een half jaar na buiten gebruik stellen zijn verwijderd.
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 geluidzone - industrie
De als 'geluidzone - industrie' aangeduide gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidgevoelige gebouwen vanwege de grasdrogerij.
13.2 geluidzone - spoor
De als 'geluidzone - spoor' aangeduide gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, voor het ter plaatse aangegeven aantal meters aan weerszijden van de as van de ter plaatse aangegeven lijn, tevens aangeduid voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege de spoorweg van geluidgevoelige gebouwen.
13.3 geluidzone - weg
De als 'geluidzone - weg' aangeduide gronden aan weerszijden van wegen zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen vanwege het wegverkeer.
13.4 overige zone - kantoor en opslag
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kantoor en opslag' is het gebruik van de gronden ten behoeve van kantoor en opslag (met uitzondering van opslag van brand- en explosiegevaarlijke goederen) voor de aanleg en exploitatie van windturbines toegestaan.
13.5 overige zone - molenaarswoning
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - molenaarswoning' geldt dat de ter plaatse aanwezige woning als molenaarswoning is verbonden aan de inrichting van windturbines zoals in onderstaande tabel is opgenomen met de bij de inrichting behorende posities van windturbines in rijksdriehoekstelsel:
13.6 overige zone - overdraai
13.7 overige zone - overdraai 2
13.8 overige zone - windturbine
De als 'overige zone - windturbine' aangeduide gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor bestaande windturbines in de bestaande omvang, met dien verstande dat een windturbine is toegestaan zolang de windturbine niet langer dan drie maanden buiten bedrijf is geweest of geen stroom heeft geleverd.
13.9 overige zone - windparkinfrastructuur 1
13.10 overige zone - windparkinfrastructuur 2
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - windparkinfrastructuur 2’ zijn voorzieningen behorend bij windturbines toegestaan in de vorm van:
- a. onderhoudswegen met een maximum breedte van 6 m;
- b. bruggen;
- c. op- en afritten; en
- d. kraanopstelplaatsen met een maximum oppervlak van 3.500 m2 per windturbine.
13.11 overige zone - luchtvaart
De als 'overige zone - luchtvaart' aangeduide gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor het tegengaan van te hoge bouwwerken en beplanting in verband met het vrijhouden van de invlieghoogtes van het zweefvliegterrein en de luchthaven Lelystad, waarbij:
- a. voor het zweefvliegterrein als binnenste bestemmingsgrens wordt aangemerkt de grens van de bestemming 'Sport - Zweefvliegterrein' uit het bestemmingsplan Buitengebied D4000 en als buitenste bestemmingsgrens de ter plaatse aangegeven buitenste hoogtelijn, dan wel de plangrens geldt;
- b. voor de luchthaven Lelystad als binnenste bestemmingsgrens wordt aangemerkt de plangrens en als buitenste bestemmingsgrens de ter plaatse aangegeven buitenste hoogtelijn, dan wel de plangrens geldt.
13.12 vrijwaringszone - weg
De als 'vrijwaringszone - weg' aangeduide gronden zijn aan weerszijden van een weg, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, voor het aangegeven aantal meters vanuit de dichtstbijzijnde rand van de weg, tevens aangeduid voor:
- a. een strook ten behoeve van de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen weg;
met de daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.13 vrijwaringszone - radar
De als 'vrijwaringszone - radar' aangeduide gronden zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd:
- ter voorkoming van radarverstoring van de nabijgelegen radar Nieuw Milligen;
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, inhoudsmaten en afstandsmaten, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 45,00 m, mits:
- 1. bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo's of masten;
- 2. bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;
- 3. de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat er voorkeur bestaat voor de plaatsing van één grote antenne boven meerdere kleine antennes;
- 4. aangetoond is dat er geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;
- 5. er geen significante nadelige gevolgen ten aanzien van de instandhoudingsdoelstelling van omliggende Natura 2000-gebieden.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.13.;
- b. de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.12. b en c;
- c. de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
- 1. rekening wordt gehouden met het gestelde in Bijlage 2 onder 1.14. b en c.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Reparatie veehouderijen (D4100)'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' in 2015 zijn de bedrijfskavels (erven) met veehouderij (inclusief paardenhouderij), al dan niet in combinatie met een andere agrarische activiteit, zoals akkerbouw, buiten het plan gelaten, vanwege de risico's met betrekking tot stikstof. Voor deze erven bleef het oudere bestemmingsplan 'Buitengebied (9010)' van toepassing.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Reparatie veehouderijen (D4100)' voorziet alsnog in een actuele planologisch regeling voor van de erven met veehouderijen en daarmee in het invullen van de gaten in het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)'. Dit in lijn met de uitgangspunten van het betemmingsplan 'Buitengebied (D4000)'.
Oorspronkelijk was het de bedoeling om in dit bestemmingsplan ook een regeling op te nemen voor het vergroten van het erf, in aansluiting op het bestaande plan. Aan alle agrariërs is toegezegd om te streven naar kortere en goedkopere procedures voor erfvergrotingen.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is geconstateerd dat het opnemen van regeling voor uitbreiding van de veehouderijen leidt tot een enorme onderzoekslast. Met name de eisen van de Wet natuurbescherming en de jurisprudentie daarover maken dat er bij regelingen voor uitbreiding van veehouderijactiviteiten uitgebreid onderzoek moet worden gedaan in de vorm van een Passende beoordeling en Milieueffectrapport. En waarbij de uitkomst naar verwachting is dat er slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden haalbaar zijn vanwege de (cumulatieve) effecten van dergelijke uitbreidingen op de stikstofdepositie in omliggende Natura 2000-gebieden, zoals de Veluwe.
Daarom is besloten om het bestemmingsplan in te richten op de bestaande situatie c.q. de bestaande stikstofeffecten op die natuurgebieden. Het bestemmingsplan biedt daardoor enige ruimte voor uitbreiding van veehouderij activiteiten via interne saldering. Daarnaast biedt het bestemmingsplan mogelijkheden voor uitbreiding van andere agrarische activiteiten dan veehouderij, zoals akker bouwactiviteiten, opslagloodsen e.d.
De uitbreidingen van de veehouderijactiviteiten anders dan interne saldering worden dan mogelijk gemaakt door middel van een beleidsregel. Daarin zijn de voorwaarden vastgelegd om mee te kunnen werken aan uitbreidingen tot maximaal 2,5 ha. In de beleidsregel is de verbinding gelegd met het voorliggende bestemmingsplan, doordat uitbreiding dan alleen is toegestaan in het aangegeven zoekgebied ('specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'). De ontwerp-beleidsregel is tegelijkertijd met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd. De definitieve beleidsregel is opgenomen in Bijlage 1.
De gemeenteraad stelt deze beleidsregel vast. De gemeenteraad wordt gevraagd om het College van B&W de vrijheid te geven om deze beleidsregel toe passen bij omgevingsvergunningen (uitgebreide procedure) zonder tussenkomst van de gemeenteraad. Hiermee kan B&W maatwerk per geval verlenen.
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (naar verwachting 1 januari 2023) kan dat ook toegepast worden met een buitenplanse omgevingsvergunning (Bopa).
Overigens kan een dergelijke aanvraag ook geregeld worden met een bestemmingsplanprocedure (of vergelijkbaar instrument onder de Omgevingswet). Het voordeel is dat de aanduiding 'bedrijfskavel' wordt vergroot en nog flexibiliteit in daadwerkelijk locatie van het te bouwen gebouw zit. Bij een uitgebreide omgevingsvergunningaanvraag moet de locatie al duidelijk en de plannen zo goed als uitgewerkt. Nadeel van een bestemmingsplanprocedure is langere procedure, meer leges en nog een aparte aanvraag omgevingsvergunning moet worden gedaan. De uiteindelijke keuze hiervoor ligt bij de initiatiefnemer.
Plangebied
Dit betreft de gebieden van 2,5 ha van de 158 erven die buiten het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' zijn gelaten. Deze liggen verspreid in het buitengebied.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Bestaande situatie stikstof regelen
In het voorliggende bestemmingsplan is de bestaande situatie per erf geregeld. In relatie tot de stikstofproblematiek moet daarbij volgens de jurisprudentie worden uitgegaan van de feitelijk, legaal aanwezige situatie ten tijde van de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
Het is volgens jurisprudentie zonder meer toegestaan om zonder nader onderzoek een situatie te bestemmen die overeenkomt met een onherroepelijke Wnb-vergunning. Belangrijke voorwaarde daarvoor is, dat die Wnb vergunning moet zijn gebaseerd op een passende beoordeling. In het bestemmingsplan wordt de jurisprudentie toegepast in de planregels in de vorm van een regeling voor het gebruik. Voor de veehouderij erven is in de gebruiksregels (zie artikel 3.5.2 Strijdig gebruik stikstofdepositie) de volgende regeling opgenomen:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het beweiden en bemesten en het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie vanaf het betreffende agrarische bedrijf ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie van het betreffende agrarische bedrijf.
In de begrippenlijst is het begrip 'bestaande stikstofdepositie' als volgt gedefinieerd:
De stikstofdepositie ten gevolge van het beweiden en bemesten en het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan is toegestaan overeenkomstig:
- a. een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in bijlage 1; dan wel
- b. indien geen sprake is van een onherroepelijke vergunning als onder a bedoeld, is toegestaan de bestaande stikstofdepositie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals feitelijk aanwezig en planologisch legaal in de periode van 1 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan.
In de regeling onder a worden nu alleen de vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming genoemd, die niet gebaseerd zijn op de Passende beoodeling van het PAS.
Zowel de vergunningen, die wel gebaseerd zijn op het PAS, als de PAS-meldingen zijn vooralsnog niet meer geldig, vanwege de uitspraak van de Raad van State over het PAS. De minister heeft echter aangegeven dat ze alles in het werk stelt om deze PAS-meldingen te legaliseren. De provincies zoeken hiervoor nog naar een oplossing i.c. naar stikstofruimte.
Ook de bedrijven die geen toestemming nodig hadden, omdat ze onder de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar bleven, hebben nu geen rechtsgeldige toestemming meer. Ook daarvoor wordt door de provincie gekeken naar een oplossing.
In Bijlage 1 bij de planregels (Overzicht veehouderijen met een toestemming Wet natuurbescherming) zijn
de vergunningen opgenomen, die rechtsgeldig zijn. Met een '*' zijn de bedrijven opgenomen, waarbij de vergunning is gebaseerd op de Passende beoordeling van het PAS.
Daarnaast zijn in die bijlage de PAS-meldingen al wel benoemd, zodat deze na legalisatie eenvoudig toegevoegd kunnen worden.
De gegevens onder b worden gebaseerd op:
- omgevingsvergunningen (onderdeel milieu) en meldingen op grond van het Activiteitenbesluit;
- recente milieucontroles van de omgevingsdienst;
- de fiscale jaarrekening van de ondernemer;
- de meest recente gegevens die de ondernemer heeft ingediend bij het CBS voor de landbouwtelling.
Met name de eerste twee onderdelen zijn bij de voorbereiding van het bestemmingsplan op een rij gezet en door middel van een mailing voorgelegd aan de ondernemers ter controle. Op basis daarvan is dat overzicht nog weer geactualiseerd, zodat hiervoor actuele informatie beschikbaar is.
Veehouderijen
In het voorliggende bestemmingsplan is geen onderscheid gemaakt tussen grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen. De ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderijen worden al sterk beperkt door het vastleggen van de bestaande ammoniakdepositie. Alleen door middel van interne saldering is enige ontwikkeling mogelijk.
Daarnaast is geconstateerd dat er een grote diversiteit is aan veehouderijbedrijven met vaak elk een eigen bedrijfsconcept. Daarin onderscheid maken is erg complex en definities doen bijna altijd geen recht aan die grote diversiteit. Daarom is er voor gekozen om geen onderscheid in de planregels aan te brengen.
Daarnaast is elk erf vastgelegd via de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' (bouwvlak), vergelijkbaar met de andere agrarische bedrijven in het bestemmingsplan "Buitengebied (D4000)'. De ruimtelijke mogelijkheden zijn per veehouderij dus begrensd. Ook dit maakt het maken van onderscheid in veehouderijen overbodig.
Slechts onder voorwaarden kan in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied' worden gebouwd. Dit zoekgebied is tevens opgenomen zodat deze gebieden ook gekoppeld kunnen worden aan de beleidsregel voor verdere uitbreiding. Door middel van de aanwijzing in dit bestemmingsplan wordt het in planologisch opzicht aanvaardbaar geacht om de bedrijfskavels in die gebieden uit te breiden (onder nadere voorwaarden, zoals landschappelijke inpassing).
De oppervlakte van de bedrijfskavel en zoekgebied per erf bedragen maximaal 2,5 ha.
Akkerbouwbedrijven
Tussen de 158 bedrijfslocaties bleken ook een aantal locaties te zitten waar wel agrarische bedrijfsactiviteiten plaatsvinden maar geen veehouderij. Deze zijn aangeduid met 'akkerbouw'. Omschakeling naar veehouderij op deze erven maakt dit bestemmingsplan niet mogelijk en zou overigens ook niet zonder meer mogelijk zijn vanwege de benodigde toestemming op grond van de Wet natuurbescherming.
Bijzondere situaties
Op meerdere erven is er sprake van een gebruiksgerichte of productiegerichte paardenhouderij of een combinatie daarvan. Dat kan zijn als hoofdtak of als neventak. Productiegerichte paardenhouderijen vallen onder de definitie van een agrarisch bedrijf c.q. veehouderij. Gebruiksgerichte paardenhouderijen niet, omdat er geen sprake is van agrarische productie.
Dit is opgelost door aan dergelijke bedrijven de aanduiding 'paardenhouderij' toe te kennen waardoor zowel gebruiksgerichte als productiegerichte onderdelen zijn toegestaan.
Op een aantal erven is de bedrijfswoning afgesplitst van de agrarische activiteiten in de bedrijfsgebouwen daarachter. In het bestemmingsplan is dit wel als één bedrijfskavel vastgelegd. Een afgesplitste woning is dan wel aangeduid als plattelandswoning 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning' (plattelandswoning). Gekozen is voor deze aanduiding en niet een woonbestemming, zodat bij de bedrijfsactiviteiten geen hinder wordt ondervonden van de woonfunctie.
Aan erven waar geen sprake meer is van agrarische activiteiten is de woonbestemming toegekend. Daarbij is afgewogen dat de omliggende bedrijven daardoor niet worden benadeeld.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro. Radarhinder is daarin wel een aandachtspunt:
Radarhinder
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-inrichtingen te voorkomen. In de op het Barro gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn rondom het radarstation AOCS Nieuw Millingen en het radarstation Soesterberg toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door hoge bouwwerken, zoals windturbines, kan plaatsvinden. Dit bestemmingsplan maakt geen bouwwerken van een dergelijke hoogte mogelijk, waardoor dit onderdeel geen consequenties heeft voor het bestemmingsplan.
ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerst beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.
In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa tien tot vijftien jaar.
De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.
Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken de opgaven waaraan bijdragen wordt. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.
Kernopgave: Het verhaal van Flevoland.
In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.
De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.
Kernopgave: Ruimte voor Initiatief
De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.
Strategische opgave: Duurzame Energie
Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.
Strategische opgave: Circulaire Economie
Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.
Strategische opgave: Landbouw: Meerdere Smaken
Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.
De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt onze landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.
Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008
De provinciale beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is van toepassing op perceelsgebonden ontwikkelingen in het agrarisch gebied. Het landelijk gebied van Flevoland heeft voor een groot deel een agrarische functie. Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen, voor zover deze de bestaande activiteiten en functies niet hinderen, niet leiden tot verstedelijking van het landelijk gebied en landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.
Mestvergistingsinstallatie
Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven. De regelgeving en technische mogelijkheden zijn mede bepalend voor de benodigde ruimte, maar in totaal zou voor de be- en verwerking van biomassa, waaronder mest, 1.000 m2 aan bebouwing toereikend moeten zijn. Hierbij is ervan uitgegaan dat de opslag van mest en biomassa en co-producten doorgaans in folie-bassins of sleufsilo's plaatsvinden. De opslag van mest en co-vergistingsproducten is niet bij die 1.000 m2 gerekend. De 1.000 m2 aan bebouwing biedt de mogelijkheid aan een regulier agrarisch bedrijf om (afhankelijk van de omvang van het eigen bedrijf en de bijmenging van co-producten) ook mest of biomassa van naburige agrarische bedrijven te bewerken. Op grond van landschappelijke overwegingen (beperken van het schoorsteengehalte van het landelijk gebied), het voorkomen van oneerlijke concurrentie met de kernen, het voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied en het beperken van de verkeersaantrekkende werking moeten grotere bouwwerken gerelateerd aan deze functie zich vestigen op bedrijven- of industrieterreinen. De grens is vooralsnog gelegd op 1.000 m2 om het onderscheid te maken tussen hetgeen nog behoort tot een regulier agrarisch bedrijf en hetgeen in feite een meer bedrijfsmatige activiteit betreft die eerder thuis hoort op een bedrijven- en/of industrie terrein.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Dronten 2030
In het najaar van 2012 heeft de gemeenteraad van Dronten een structuurvisie vastgesteld. Naast het richting geven aan de toekomstige ontwikkelingen in de gemeente Dronten is de structuurvisie vooral bedoeld om te enthousiasmeren, te verleiden en te inspireren en andere partijen aan te zetten tot initiatieven en investeringen. De structuurvisie is daarmee niet alleen een kader, maar ook een aanjager voor toekomstige ontwikkelingen. Zij moet zowel de gemeente, als ook ondernemers, bewoners en andere overheden aanzetten tot initiatieven en acties. Het gaat er in de structuurvisie om dat niet alleen problemen benoemd worden en oplossingen aangedragen worden, maar vooral ook dat de ‘genius loci’ (het DNA) van de gemeente benoemd wordt en dat ingezet wordt op het behouden en verbeteren van die identiteit.
Dronten is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw nog altijd een zeer belangrijke pijler in de gemeente. Vooral de akkerbouw vormt een belangrijk onderdeel van de Drontense economie en bepaalt voor een groot deel het landschappelijk beeld van de gemeente. Het grootschalige open landschap heeft nog steeds een grotendeels agrarisch karakter en dat moet ook in de toekomst zo blijven. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaatshebben moeten ook in 2030 in Europa nog steeds hoog aangeschreven staan.
Het grootschalige agrarische kerngebied draagt in sterke mate bij aan het imago en de voorbeeldfunctie van de gemeente op het gebied van duurzaamheid. De gemeente Dronten is al sinds 2007 CO²-neutraal, wat vooral een gevolg is van de aanwezigheid van windturbines in het agrarische kerngebied. In 2030 wil de gemeente klimaatneutraal worden.
Een belangrijke ontwikkeling die al enige tijd gaande is en die in de toekomst verder door zal zetten, is de schaalvergroting die noodzakelijk is om de bedrijfsvoering te laten renderen (het samenvoegen van land van meerdere bedrijven in één bedrijf ). In de gemeente Dronten is voldoende ruimte voor deze schaalvergroting. In de “Economische Visie Dronten 2015 - Koersen op Karakter” (2010) is reeds ingezet op het verruimen van de mogelijkheden voor agrariërs. Dit geldt vooral voor de akkerbouw, maar ook voor de intensieve veehouderij.
Naast schaalvergroting is verbreding van de activiteiten voor agrariërs ook een mogelijkheid om de bedrijfsvoering rendabel te houden; nevenactiviteiten zijn bedoeld om de agrarische hoofdfunctie in stand te houden.
Tevens zet de gemeente in op het opwekken van vormen van duurzame energie. De gemeente zal zoveel mogelijk inspelen op duurzame initiatieven en innovaties. Daarin (en in het verbouwen van energiegewassen) kan de landbouw een grote rol spelen met bijvoorbeeld de plaatsing van biovergistingsinstallaties (zorgvuldig ingepast binnen erfbeplanting) en zonnepanelen.
In januari 2011 is de “Kaderstellende notitie herziening bestemmingsplan Buitengebied” (hierna: kadernotitie buitengebied) vastgesteld in de gemeenteraad. De beleidskeuzes hebben betrekking op onderwerpen zoals intensieve veehouderij, nevenactiviteiten, bedrijvigheid in het buitengebied, wonen in het buitengebied en landschap. De in de kadernotitie buitengebied beschreven ontwikkelingsmogelijkheden zijn in de structuurvisie doorgevoerd.
Sociaal economische visie, Daadkracht door samenwerking (2017)
In de sociaal economische visie Dronten 2016-2020 schetst de gemeente de (rand)voorwaarden die moeten leiden tot een concurrerend vestigingsklimaat in de gemeente.
In Dronten zijn de sectoren agro-food en de vrijetijdseconomie kansrijke en beeldbepalende sectoren. Binding van bedrijven uit deze kernsectoren aan de gemeente draagt bij aan duurzame banencreatie in de regio.
Het doel van de visie is (o.a.):
- Groei in de agro-foodsector (gemeten in toegevoegde waarde) is gelijk aan de gemiddelde groei in Flevoland.
- Groei van 250 tot 500 banen in de vrijetijdssector in de periode tussen nu en 2020, en een groei van 500 tot 750 banen in de periode daarna (tot 2025).
Voor de sector Agri-Food wordt gestreefd naar:
- Versterking van de kernsector agro-food door lokale samenwerking: samen met ondernemers en het onderwijs werken we aan een sterk agro-foodcluster in Dronten.
- Versterking van de kernsector agro-food door regionale samenwerking: Dronten ligt centraal in een sterke agro-regio. In deze regio bundelen we de krachten met o.a. de gemeenten Noordoostpolder en Zwolle in het Agri & Food Innovatie Cluster, dat als doel heeft om ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheid met elkaar te verbinden om innovatie in de agrarische sector te stimuleren.
- Ontwikkeling van kleinschalige verwerking van groene grondstoffen in Dronten: Er wordt ingezet op de opzet en ontwikkeling van duurzame bioraffinage-ketens en biobased producten en bio-energie in een Dronten Biohub. Vanuit de SEA-groep 'Dynamiek in de landbouw'wordt er een verkenning gestart naar inpassing van bioraffinage in de ruimtelijke ordening.
Daarnaast is een strategie uit de visie om ruimte te geven aan ondernemers en innovatie. We streven ernaar de dienstverlening naar onze inwoners, ondernemers en andere instellingen te verbeteren.
De opzet van dit bestemmingsplan in combinatie met de beleidsregel is er juist op gericht om, binnen de juridische mogelijkheden, zoveel mogelijk ruimte te bieden. En dat in een zodanige vorm dat de procedures zo kort mogelijk en zo goedkoop mogelijk kunnen worden. Daarnaast daagt met name de beleidsregel ook uit tot innovatie in termen van vormen van duurzame veehouderij.
Op die manier draagt dit bestemmingsplan en de beleidsregel bij aan de doelstellingen van de Sociaal Economische Visie.
Beleidsvisie huisvesting studenten en tijdelijke arbeidsmigranten
De gemeenteraad heeft op 25 juni 2020 ingestemd met de beleidsvisie huisvesting studenten en tijdelijke arbeidsmigranten. Doel hiervan is het mogelijk maken van voldoende huisvesting in de gemeente voor beide doelgroepen. Ook moet het beleid ervoor zorgen dat er een acceptabele balans is tussen de reguliere woonvormen en deze bijzondere woonvormen. Dit laatste geldt met name in de woonwijken.
Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten
In het beleidsplan wordt voorgesteld om de ontwikkeling van 855 plekken tot en met 2023 mogelijk te maken, met uiteindelijk ruim 1.000 plekken in 2030. Dat is inclusief de huidige ongeveer 270 tijdelijke plekken op de campus, die na mei 2023 op deze locatie komen te vervallen. Het ontwikkelen van nieuwe plekken kan, binnen randvoorwaarden, op kleine en middelgrote locaties in of aan de rand van de bebouwde kom. Voor grotere locaties moet gezocht worden buiten de bebouwde kom, binnen bestaande en passende bouwvlakken. De gemeente trekt hierin nu en in de toekomst nauw samen op met de provincie. Ruimte bieden voor nieuwe ontwikkellocaties zorgt voor een meer gebalanceerde situatie tussen de woningvraag en het woningaanbod. De prognoses voor de huisvestingbehoefte van de studenten en de tijdelijke arbeidsmigranten zijn van vóór de coronacrisis. Er wordt voorgesteld om over vijf jaar een evaluatie uit te voeren om te onderzoeken hoe de vraag naar locaties voor huisvesting voor studenten en arbeidsmigranten zich ontwikkelt. Op basis van die evaluatie kan worden besloten het aantal plekken aan te passen.
Conclusie:
Het voorliggende bestemmingplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. Als een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, moet worden aangetoond dat dit haalbaar is in relatie tot de planologische en milieuhygiënische aspecten.
Het bestemmingsplan is primair gericht op het vastleggen van de huidige situatie. De uitbreidingsmogelijkheden zijn beperkt door het vastgelegde stikstofplafond. Wel is enige uitbreiding mogelijk door middel van interne saldering of door het realiseren van bedrijfsgebouwen voor andere agrarische activiteiten dan veehouderij, zoals akkerbouwactiviteiten, opslagloodsen e.d.
Daarmee kan voor de onderzoeksaspecten volstaan worden met een beknopte beschouwing.
4.1 Bodemkwaliteit
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
De provincie Flevoland heeft een relatief schone bodem. Uit bodemonderzoek is gebleken dat in Flevoland geen aanwijzingen zijn van diffuse verontreiniging. De meeste van de onderzochte parameters blijven onder de landelijk vastgestelde streefwaarden. Voor een beperkt aantal parameters is sprake van een van nature verhoogd achtergrondgehalte. Deze achtergrondgehalten bepalen de gebiedseigen bodemkwaliteit en zijn vastgelegd in de provinciale Bodemkwaliteitskaart die regelmatig wordt geactualiseerd.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit naar verwachting geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
In geval van het bouwen van bedrijfsgebouwen dient te worden aangetoond dat op schone grond wordt gebouwd. Dit wordt gekoppeld aan de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
4.2 Geluidhinder
Dit bestemmingsplan heeft een grotendeels consoliderend karakter, hierin worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals bedrijfswoningen, mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek is niet nodig.
4.3 Luchtkwaliteit
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging behoeven niet individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij drie procent van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
De ontwikkelingen die op basis van dit bestemmingsplan mogelijk zijn vallen onder deze NIBM regel. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.4 Milieuhinder Voor De Omgeving
Bij uitbreiding van agrarische activiteiten en met name veehouderijactiviteiten kan er sprake zijn van hinder voor omliggende functies, zoals woningen. In de afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen in het zoekgebied geldt als voorwaarde dat er geen hinder voor omliggende functies mag optreden. Daarnaast draagt het stikstofplafond bij aan het voorkomen van hinder voor de omgeving.
4.5 Ecologie
Op grond van de Wet natuurbescherming is er sprake van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gelet op de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden is voor de gebiedsbescherming alleen het aspect stikstofdepositie van belang. In hoofdstuk 2 is dit nader uitgelegd.
De soortenbescherming is vooral van belang bij individuele ontwikkelingen. Vaak wordt gebruik gemaakt van naastgelegen landbouwgronden zonder grote waarden voor soorten die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Maar soms dient beplanting te worden verwijderd, waarin beschermde soorten kunnen zitten.
Daarom is in geval van concrete ontwikkelingen een check naar beschermde soorten noodzakelijk. Dit wordt gekoppeld aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.
4.6 Water
Het voorliggende bestemmingsplan is een overwegend conserverend plan waarin voornamelijk de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd. Het bestemmingsplan beoogt dan ook geen veranderingen te brengen in het heersende watersysteem in het gebied. Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige doelen in het bestemmingsplan.
De kavelsloten staan in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch’. Wel zijn ze, met het oog op de landschappelijke betekenis en het behoud hiervan, binnen deze gebiedsbestemming op de verbeelding met een aanduiding ‘kavelsloot’ weergegeven.
Sloten fungeren als haarvaten van het watersysteem. Zij omvatten een derde deel van de totale bergingscapaciteit binnen het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland. Daarin maken de erfsloten minder dan 1% uit van de totale bergingscapaciteit. Klimaatexperts voorspellen een klimaatverandering: in de toekomst zal meer neerslag gaan vallen en buien zullen intensiever worden. Anticiperend op de verwachte klimaatverandering wil Waterschap Zuiderzeeland de bestaande bergingscapaciteit van het watersysteem behouden en, waar mogelijk, uitbreiden. Ook streeft het waterschap naar het behouden van een goed waterhuishoudkundig functionerend (aan- en afvoer) oppervlaktewatersysteem. Daarom is Waterschap Zuiderzeeland tegen initiatieven die het waterbergend vermogen verkleinen, het oppervlaktewatersysteem extra belasten of het goed waterhuishoudkundig functioneren van het oppervlaktewatersysteem beperken. Voorbeelden van dergelijke initiatieven zijn het geheel of gedeeltelijk dempen van sloten en het versneld op oppervlaktewater brengen van regenwater door verharding van het bodemoppervlak.
Het bestemmingsplan biedt enige ruimte voor uitbreiding van veehouderijen door middel van interne saldering en voor het realiseren van bedrijfsgebouwen voor andere agrarische activiteiten dan veehouderij, zoals akkerbouwactiviteiten, opslagloodsen e.d.
Dan kan het wenselijk zijn om kavelsloten te verleggen of te dempen en er is sprake van toename van het verharde oppervlak.
Om te beoordelen welke gevolgen dit heeft voor het watersysteem kunnen eenvoudig worden opgelost door de digitale watertoets te doorlopen via www.dewatertoets.nl. Dit is als voorwaarde voor uitbreiding opgenomen in bijlage 2, onder 1.2.3.
Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland het zogenaamde Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken zoals wijzigingen van het watersysteem en/of vergunningverlening binnen ruimtelijke plannen. Samen met De Uitbeelding is het bedoeld als gids en inspiratie voor het verbond tussen water en ruimte. Het waterkader is digitaal beschikbaar via de website www.zuiderzeeland.nl zoekterm ‘publicaties’.
4.7 Archeologie
In 2009 is het Archeologiebeleid voor de gemeente Dronten vastgesteld. Deze is vertaald naar archeologische bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan.
Deze archeologische bestemmingen waarborgen de bescherming van het archeologisch erfgoed.
In de meeste gevallen hebben de zoekgebieden op het erf de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Dat wil zeggen dat in deze zones sprake is van een gematigde archeologische verwachting.
Pas bij ingrepen vanaf 1,7 ha (en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld) is archeologisch onderzoek nodig. Dergelijke ontwikkelingen zijn vrijwel niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan.
4.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
In het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen voor, met uitzondering van enkele agrarische bedrijven met propaantanks. De plaatsgebonden risicocontour valt meestal binnen de inrichting. Waar de contour wel buiten de inrichting valt, ligt deze over een bestemming waar geen (beperkt) kwetsbare) objecten (zoals woningen) zijn toegestaan.
De A6 is een weg waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, maar heeft geen veiligheidszone. Ook
heeft de weg geen plasbrandaandachtsgebied. Wel moet voor bouwplannen binnen 200 meter langs alle Basisnetwegen het groepsrisico (GR) verantwoord worden mits het GR toeneemt en/of boven een bepaalde waarde uitkomt. Binnen die 200 m liggen geen erven uit dit bestemmingsplan.
Spoorweg
Een aantal erven ligt in de buurt van de spoorweg Zwolle-Amsterdam (Hanzelijn). Over deze spoorweg mogen gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De spoorlijn is opgenomen in het Basisnet Spoor. In bijlage 2 van de Regeling Basisnet zijn de risicoplafonds weergegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uit de bijlage blijkt dat ter hoogte van het plangebied het plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de spoorlijn op het midden van het spoor ligt. Hiermee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het plan. Het groepsrisicoplafond 10-8 ligt op een afstand van 142 m. Er bevinden zich geen erven binnen die afstand van de spoorlijn. Het groepsrisico vormt derhalve ook geen belemmering.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied ligt een aantal gastransportleidingen van de Gasunie. Binnen een zone van 5 m aan weerszijden van de leidingen zijn in het geheel geen gebouwen en bouwwerken toegestaan (belemmerende strook). In de bestaande situatie wordt deze afstand ruimschoots gehaald.
De leidingen (inclusief hun belemmerende strook en PR contour als deze groter is dan de belemmerende strook) in het plangebied zijn op de verbeelding opgenomen en zijn voorzien van een dubbelbestemming. Door de dubbelbestemming te koppelen aan een bouwverbod en een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden, wordt voorkomen dat de leiding wordt beschadigd.
In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)' is onderzoek uitgevoerd naar het persoonsgebonden en groepsrisico.
Uit destijds uitgevoerde berekeningblijkt dat er slechts één leiding is die een plaatsgebonden risico van PR 10-6-contour heeft: A-570-12. Binnen deze PR 10-6-contour liggen geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.
Gelet op het beheersmatige karakter van het bestemmingsplan is geen sprake van een toename van het groepsrisico.
4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
M.E.R.-PROCEDURE
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.- (beoordelings)procedure moet worden doorlopen.
In de bijlage, onderdeel C, van het Besluit m.e.r. zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is. De activiteiten die boven de drempelwaarde van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r-beoordelingsplicht. Het uitbreiden van veehouderijen komt in zowel onderdeel C en D voor:
C 14: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens.
D 14: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren.
En het moet dan gaan om beddrijven waarbij uitbreiding met hele grote aantallen dieren kan plaatsvinden, bijv. 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar. Vanwege de beperkingen op het gebied van stikstof (zie hoofdstuk 2), zijn dat soort aantallen niet mogelijk op basis van het voorliggende bestemmingsplan.
Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht of een formele m.e.r.-beoordelingsplicht.
Daarnaast kunnen op voorhand negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden worden uitgesloten, door de opgenomen stikstofregeling.
Conclusie
De mogelijkheden van het bestemingsplan voor uitbreiding van veehouderijen liggen ruim beneden de genoemde drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Er is dan ook geen sprake van de wettelijke plicht een m.e.r.-procedure of formele m.e.r.-beoordeling te doorlopen.
VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING
Hoewel geen sprake is van een wettelijke verplichting tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.- procedure en de formele m.e.r.-beoordeling, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht van toepassing is. . Bij een dergelijke beoordeling moet dan worden gekeken of het project belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van de procedure. Er wordt dan getoetst aan de criteria zoals opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Gelet op de behandeling van de onderzoeksaspecten in de voorgaande paragrafen van hoofdstuk 4 kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Het opstellen van een planMER is dan ook niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Agrarische Bedrijfskavel
Binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch' is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij
glastuinbouw niet is toegestaan, vanwege de landschappelijke gevolgen.
Veehouderij is zonder meer toegestaan, behalve daar waar de aanduiding 'akkerbouw' voorkomt. Voor het overige is wat betreft de juridische regeling zoveel mogelijk aangesloten op de regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied (D4000)'.
Bouwregels
Door middel van de bebouwingsbepalingen is geregeld dat uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd. Deze gebouwen mogen, met uitzondering van tunnelkassen, uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bedrijfskavel moeten worden gebouwd.
In de bouwregels is opgenomen dat de afstand van alle bebouwing op de bedrijfskavel (zijnde bedrijfswoningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen, kassen en tunnelkassen, bedrijfsgebouwen en overkappingen) tot de niet naar de weg gekeerde grenzen van de bedrijfskavel minimaal 10 meter moet bedragen.
In geval er al bestaande bebouwing is die op een kleinere afstand is gelegen, geldt in dat geval de bestaande afstand als minimum. Voor die situaties waar er al bestaande bebouwing is gerealiseerd op een kleinere afstand, kan met een omgevingsvergunning voor nieuwe bebouwing worden afgeweken van de bouwregels.
Er mag dan, onder voorwaarden, op een kleinere afstand dat 10 meter worden gebouwd. De nieuwe gebouwen moeten dan wel worden gebouwd in het verlengde van bestaande gebouwen die al binnen de afstand van 10 m zijn gebouwd. Deze uitzondering is alleen van toepassing in situaties waar twee erven zijdelings aan elkaar grenzen en bebouwing betreft die aan die zijde van het perceel staat.
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels waardoor uitbreiding van de agrarische bedrijfskavel mogelijk is binnen het daartoe op de verbeelding aangegeven ‘zoekgebied’ (aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'). Vergroting is mogelijk mits de agrarische bedrijfskavel aan de drie niet naar de weg gekeerde zijden wordt omgeven door een erfsingel met een breedte van ten minste 6 meter, voorzien van een struik-, kruid- en boomlaag van inheemse soorten. Voor een doelmatige bedrijfsvoering, zoals voor ventilerende staltypen of vrije uitloopkippen, wordt de mogelijk geboden af te wijken van dit uitgangspunt.
Agrarische bedrijfskavels met aanduiding ‘fruitteelt’ (ligging in het oorspronkelijke fruitteeltgebied) hebben geen erfsingel. Bij vergroting van de agrarische bedrijfskavel dient rondom de bijbehorende kavel(s) een haag (van inheemse soort) te worden aangeplant.
Bestaande stikstofdepositie
In de gebruiksregels van het bestemmingsplan (artikel 3.5.2 Strijdig gebruik stikstofdepositie) is vastgelegd dat alleen de bestaande stikstofdepositie is toegestaan. In hoofdstuk 2 is dit nader uitgelegd.
Bedrijfswoningen
Per bedrijfskavel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘geen bedrijfswoning toegestaan’. De maatvoering van de bedrijfswoningen, de bijbehorende bijgebouwen en de bedrijfsgebouwen, is opgenomen in een bouwschema. Ook is in dit schema de minimale en maximale dakhelling weergegeven. Wanneer een vlak is aangeduid met ‘fruitteelt’ geldt het principe voor bedrijfsgebouwen en -woning: plat waar plat en kap waar kap.
In het kader van de Wet plattelandswoning is de aanduiding “voormalige agrarische bedrijfswoning” opgenomen. Hiermee wordt het wonen in een voormalige agrarische bedrijfswoning in planologische zin mogelijk gemaakt.
Tunnelkassen en silo's
Aan tunnelkassen en torensilo’s wordt een maximale hoogte gesteld. Voor het bouwen van ondersteunend glas en/of tunnelkassen wordt uitgegaan van een maximum oppervlakte. Ondersteunend glas is alleen toegestaan op de agrarische bedrijfskavel tot een maximum van 2.500 m². Tunnelkassen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 5.000 m².
Mestopslag
Voor de opslag van mest is een regeling opgenomen. In principe moeten mestsilo’s en overige silo’s op de agrarische bedrijfskavel worden gerealiseerd. Bij omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan mogen mestsilo’s en mestbassins tot 600 m² ook buiten de agrarische bedrijfskavel worden gerealiseerd. Voor sleufsilo’s geldt in dit geval een maximale
oppervlakte van 300 m². Opslag van mest (zowel in de vorm van mestsilo’s, mestbassins als sleufsilo’s) buiten de agrarische bedrijfskavel, is bij omgevingsvergunning voor het afwijken (gebruik) van het bestemmingsplan mogelijk. Er moet echter eerst aan de milieurandvoorwaarden zijn voldaan, voordat een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend. Buiten de agrarische bedrijfskavel kan alleen direct aansluitend aan de achterzijde van de agrarische bedrijfskavel. De mestopslag mag alleen achter een erf met een agrarische bestemming worden gesitueerd, waarbij de mestopslag die achter dit erf wordt gesitueerd onderdeel uitmaakt van de agrarische bedrijfsvoering dat op dit erf met agrarische bestemming wordt uitgeoefend. Kortom de gebruiker/eigenaar van de mestopslag is dezelfde als de gebruiker/eigenaar van het agrarische erf waarachter de mestopslag is gesitueerd.
Het leggen van opslagplaten (oppervlakteverharding) buiten de agrarische bedrijfskavel voor tijdelijke opslag (maximaal 6 maanden) van akkerbouwproducten is gekoppeld aan een maximale oppervlakte van 1.000 m² per agrarische kavel. De definitie van agrarische kavel is een kavel ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering begrensd door kavelsloten en/of tochten.
Kavelsloten
De kavelsloten staan in hoofdzaak ten dienste van de agrarische functie en behoren als zodanig binnen de gebiedsbestemming ‘Agrarisch’. Wel zijn ze, met het oog op behoud, binnen deze gebiedsbestemming op de verbeelding met een aanduiding weergegeven.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen)
Voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunning opgenomen om negatieve effecten ervan op de landschappelijk en natuurlijke waarden te voorkomen. Eén van die werkzaamheden is het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas, al dan niet aanwezig als erfsingel dan wel kavelbeplanting. Een andere is het dempen of graven van sloten om aantasting van de landschappelijke waarden van bijvoorbeeld de ontginningsstructuren (slotenpatronen) te voorkomen.
Voor het wijzigen van de grondsamenstelling ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak of een tennisbaan is een omgevingsvergunning nodig. Dit met het oog op eventuele stof- en licht overlast voor omwonenden (in geval van paardrijbak of tennisbaan). Door middel van een omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde criteria, kan de gemeente in ruimtelijke zin sturing geven aan deze ontwikkelingen (afstand tot de weg, afstand tot omwonenden, landschappelijke inpassing).
Ook de teelt van opgaande gewassen, hoger dan 2 meter, is, uit ruimtelijk landschappelijke overwegingen aan een omgevingsvergunning gekoppeld. Hiertoe is in de regels een toetsingskader opgesteld. Bij de toetsing dient te worden beoordeeld of het positieve effect van de activiteit opweegt tegen de negatieve gevolgen voor de andere functies, in dit geval het landschap.
Afwijkende beplanting t.b.v. een doelmatige bedrijfsvoering
Bij de inpoldering is elke bedrijfskavel/erf in het akkerweidegebied van het buitengebied van de gemeente Dronten voorzien van een erfsingelbeplanting. Er is door deze erfsingelbeplantingen een beeldbepalend contrast aanwezig tussen het open agrarische gebied en de met een dichte beplanting omgeven agrarische bedrijfskavels. Dit beeld van dichte boerenerven in het grootschalige open landschap (eilandjes in het open landschap) is één van de meest waardevolle karakteristieken van het huidige polderlandschap.
Om dit te waarborgen is in het bestemmingsplan "Buitengebied (9010)" (augustus 2005) gesteld dat ieder erf / bouwperceel in het akkerweidegebied van het buitengebied moet zijn voorzien van een erfsingelbeplanting aan de drie zijdes die niet aan de weg liggen. Voor de kwaliteit van de erfsingel wordt een minimale breedte van 6 m geëist. Daarnaast dient de singel bestaan uit goede opbouw: kruidlaag, struiklaag en boomlaag.
In de praktijk levert de voldoende gelaagde erfsingel van minimaal 6 m belemmeringen op voor bepaalde typen van bedrijfsvoering, zoals melkveestallen met zijkanten van gaas en het houden van vrije uitloop kippen (bijvoorbeeld freilandkippen of biologische kippen). Bij de melkveestal met gaas is juist ventilatie van belang is. Een singel van 6 m breed langs de ventilerende zijden van de stal belemmert juist deze techniek. Op 13 juli 2010 stemde het college in met het voorstel om maatwerk te leveren bij melkveehouderij bedrijven met een ventilerend staltype.
Bij vrije uitloop kippen is het gewenst en zelfs vereist dat de kippen naar buiten gaan en zich verdelen over een groot gebied buiten de stal. Bij een dichte erfsingelbeplanting blijven de kippen grotendeels in een rondom de erfsingelbeplanting scharrelen, waardoor de bevuilingsgraad rondom de stal hoger is dan wenselijk. Bovendien bestaat het risico dat de kippen 's avonds in de struiken gaat zitten om daar de nacht door te brengen, wat ook niet de bedoeling is. Een maatwerkoplossing hiervoor is toestaan dat een erfsingelbeplanting bij een pluimveestal met vrije uitloop, aan de zijde van de uitloop van de stal alleen uit een kruid- en een boomlaag bestaat, waarbij de bomen een maximale opkroon hoogte hebben van 2 meter, de bomen maximaal 6 meter uit elkaar geplant zijn en de totale breedte van de rijen bomen minimaal 6 meter is gemeten van hart stam tot hart stam.
Ook in het bestemmingsplan 'Reparatie veehouderijen' blijft een driezijdige singel van minimaal 6 m breed het uitgangspunt. Echter om flexibel in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de markt waarbij de minimale breedte van 6 m van stam tot stam met kruid-, struik- en boomlaag een belemmering kan zijn en een agrarisch bedrijf niet op deze manier in de bedrijfsvoering te hinderen, wordt bij de voorwaarden voor erfvergroting een landschappelijk inpassingsplan vereist als borging.
5.2 Wonen
Erven waar geen sprake meer is van agrarische activiteiten zijn bestemd als 'Wonen'.
De regels van de woonbestemming zijn overgenomen uit het bestemmigsplan 'Buitengebied (D4000)'. Daarin mogen woningen maximaal 1.500 m³ inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bestaande woningen die kleiner zijn, mogen uitbreiden tot 1.500 m³. De regeling biedt geen mogelijkheden voor het splitsen van woningen.
Kleinschalige agrarische activiteiten
Binnen de bestemming ‘Wonen’ mogen hobbymatig dieren worden gehouden. In de praktijk komt het ook voor dat er nog kleinschalige agrarische activiteiten plaatsvinden op een erf. Vrijgekomen agrarische erven en de bebouwing lenen zich hiervoor. Daarom is het uitgangspunt om in de woonbestemming kleinschalige agrarische activiteiten in de vorm van het houden van dieren en het kweken van groente en fruit mogelijk te maken. “Kleinschalig” is gedefinieerd in lijn met de regelingen in milieuspoor (Activiteitenbesluit).
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Ontwikkelingen zijn niet of nauwelijks mogelijk. Voor zover de ontwikkelingen via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk zijn, wordt daarin ook een afweging gemaakt ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid.
Er is geen reden voor het vaststellen van een exploitatieplan of het anderszins verhalen van kosten van de grondexploitatie. Het bestemmingsplan leidt immers niet tot te verhalen kosten door de gemeente.
De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan staat dan ook niet ter discussie.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft plaats gevonden in overleg met vertegenwoordigers van LTO. Daarnaast zijn alle ondernemers van de erven in het plangebied eind 2020 aangeschreven om hun situatie zo goed mogelijk in beeld te brengen.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in de periode van 18 maart tot en met 14 april 2021 in het kader van de inspraak ter inzage gelegd en voorgelegd aan de partners in het kader van het vooroverleg.
De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een afzonderlijke Nota vooroverleg en inspraak , die als bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Deze nota is vervolgens verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan, dat met ingang van 16 december 2021 voor 6 weken ter inzage is gelegd. Gedurende de termijn zijn er 12 zienswijzen binnengekomen. Waarbij één zich ook richtte op de beleidsregel. De zienswijzen zijn in de Reactienota zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording. Ook is aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan en beleidsregel. Indien aan de orde is aangegeven hoe het plan en beleidsregel zijn aangepast.
Bijlage 1 Overzicht Veehouderijen Met Een Toestemming Wet Natuurbescherming
Bijlage 1 Overzicht veehouderijen met een toestemming Wet natuurbescherming
Bijlage 2 Toetsingskader
Specifieke toetsingscriteria voor ontwikkeling en beheer van activiteiten
die binnen de bestemmingen zijn toegestaan
Bij de toetsing van activiteiten aan het plan, zal worden getoetst aan onder
meer de volgende specifieke en algemene criteria.
1. 1. Natura 2000-gebieden
De bouw van hoge obstakels, zoals antennemasten, zal niet worden toegestaan binnen Natura 2000-gebieden.
Bouwactiviteiten, gebruiksverruimingen, functieveranderingen en werken en werkzaamheden die, gebleken uit een onderzoek, mogelijk een storende invloed met significante gevolgen kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstelling van de Natura2000-gebieden, zullen getoetst moeten worden aan de te beschermen waarden. De wijze van toetsing vindt plaats door toepassing van het afwegingskader van het betreffende Natura 2000-gebied.
1. 2. Agrarisch gebruik
1. 2. 1 Bebouwing binnen aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'
Binnen de op de verbeelding aangeduide bedrijfskavelsdient door toepassing van nadere eisen of afwijkingsregels een concentratie van de bebouwing, compactheid en een ruimtelijke samenhang te ontstaan.
Bij nieuwbouw dient gelet te worden op de relatie met het aanwezige bebouwingspatroon en de eventueel aanwezige landschappelijke, natuurlijke, archeologische en/of cultuurhistorische waarden van de bouwpercelen.
1. 2. 2 Tweede agrarische bedrijfswoning
Een tweede bedrijfswoning bij agrarische bedrijven kan na wijziging worden toegelaten, als dit als gevolg van de aard van de bedrijfsactiviteiten noodzakelijk is. Dit is het geval bij een bedrijfsomvang van minimaal 120 NGE en als de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met permanent toezicht en de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf. Bij permanent toezicht gaat het om continue (dag en nacht) persoonlijk toezicht. Van een meermansbedrijf is sprake bij tenminste twee volwaardige arbeidskrachten.
Tevens zal er in deze gevallen worden getoetst aan de zekerheid omtrent de duurzaamheid van het toezicht en/of van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf. Dit kan het geval zijn als er sprake is van een redelijke verwachting dat het bedrijf zal worden voortgezet en/of uitgebreid.
1. 2. 3 Vergroting aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel'
De afwijkingsmogelijkheden om de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' te vergroten zal alleen worden toegepast als:
- er zicht is op langdurige vergroting van de productie-omvang als gevolg van schaalvergroting of een behoefte voortvloeiend uit de extensivering en/of verbreding van de bedrijfsactiviteiten;
- binnen de bestaande aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' moet geen ruimte meer zijn voor de benodigde uitbreiding;
- bij de vergroting dient er bij voorkeur sprake te blijven van een rechthoekige aanduiding voor de bedrijfskavel met de diepte langer dan de breedte. In specifieke gevallen kan bijvoorbeeld vanwege de vorm van het landschap of natuurlijke obstakels in het landschap een rechthoekige aanduiding voor de bedrijfskavel niet haalbaar zijn;
- deze uitbreiding uitsluitend binnen de aanduidingsgrenzen van het zoekgebied plaatsvindt.
Het gebruik van gronden ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf kan buiten de bedrijfskavel worden vergroot met de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - zoekgebied'. Bij deze verandering van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' moet in het bijzonder worden gelet op:
- de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waaronder de verkavelingsrichting;
- het aanleggen van nieuwe erfsingelbeplanting of kavelbeplanting in het fruitteeltgebied;
- de relatie met het aanwezige bebouwingspatroon; en
- de nabijheid van milieugevoelige functies.
Vanwege de mogelijke relatie met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm dient de digitale watertoets te worden doorlopen via www.dewatertoets.nl.
1. 2. 4 Nieuwe aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' voor agrarische bedrijven
- a. Wijziging van een perceel ten behoeve van nieuwe agrarische bedrijfskavels wordt, behoudens in of nabij archeologisch waardevolle gebieden, uitsluitend toegepast voor volwaardige agrarische bedrijven na functieverandering op bestaande bebouwde percelen met een niet-agrarische functie. Bij de toets of een agrarisch bedrijf volwaardig is, zal in ieder geval worden gelet op de volgende criteria:
- 1. de omvang van het te vestigen bedrijf dient zódanig te zijn dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er dient redelijke zekerheid te bestaan dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien (reëel bedrijf);
- 2. de aanvrager dient in hoofdberoep aan het bedrijf te zijn verbonden;
- 3. er dient een zodanige bedrijfsopzet te zijn dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf. Het leggen van een nieuwe bedrijfskavel ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering zal alleen bij uitzondering worden toegestaan. In eerste instantie moet de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf worden gezocht op vrijkomende agrarische bouwpercelen.
- b. Bij het creëren van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel' en de daarbij behorende zoekgebieden zal rekening worden gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerreinen. Voorts moet de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken. Bij nieuwe bedrijfskavels zal in het bijzonder worden gelet op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geleding van het landschap en moet er voldoende erfbeplanting worden aangebracht. Tevens moet worden gelet op de relatie met de landschappelijke hoofdstructuur, het aanwezige bebouwingspatroon en de nabijheid van milieugevoelige functies. Voorts zal het creëren van nieuwe agrarische bouwpercelen niet worden toegestaan binnen de toekomstige Ecologische Hoofdstructuur.
1. 3. Wonen
1. 3. 1 Hoofdgebouwen
- a. Bij verbouw en uitbreiding van (bestaande) hoofdgebouwen wordt gelet op de landschaps- en bebouwingsstructuur van de omgeving en een aansluiting op de aanwezige hoofdvorm van het pand zelf.
- b. Volledige herbouw van hoofdgebouwen dient in beginsel op de plek van het bestaande woonhuis plaats te vinden, tenzij de huidige situering belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd. Er kunnen in dat geval nadere eisen gesteld worden aan de situering van een hoofdgebouw op het perceel. Daarbij wordt rekening gehouden met aanwezige geluidszones, nabije (agrarische) bedrijvigheid, de landschappelijke inpassing en aansluiting bij de bebouwingsstructuur van de omgeving.
1. 3. 2 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen
De bouw van aan- en uitbouwen (een extra slaapkamer op de begane grond, bijkeuken, serre, e.d.) overkappingen en bijgebouwen (garage, berging, e.d.) moet, behalve aan de kwantitatieve bebouwingsregelingen, in ieder geval aan de hierna genoemde eisen voldoen.
Er moet een herkenbaar onderscheid bestaan tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen anderzijds. Dit onderscheid zal zich naast de afmetingen, onder meer kunnen manifesteren door een terugrooiing van de bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan.
1.4 Nevenactiviteiten
De afwijkingsmogelijkheid om bij de uitoefening van een agrarisch bedrijf een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie of bij een niet-agrarisch bedrijf of een woonfunctie een nevenfunctie te vestigen kan worden toegelaten als in ieder geval wordt voldaan aan de volgende criteria:
- gebruik dat inbreuk maakt op het landschap zal niet of slechts onder voorwaarden voor wat betreft de inpassing in het landschap worden toegestaan. Er mag geen negatieve invloed op de kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland plaatsvinden;
- het gebruik moet qua aard en schaal passen bij de specifieke kwaliteiten en de schaal van de omgeving, waarbij terughoudend om zal worden gegaan met reclame-uitingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen uitingen;
- de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
- het parkeren ten behoeve van het ander gebruik dient binnen de bedrijfskavel of het bestemmingsvlak op het eigen terrein plaats te vinden;
- er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen plaatsvinden. Dit criterium is niet van toepassing als het gaat om het toelaten van (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
- het gebruik dient bij voorkeur binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden, met uitzondering van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, omdat bij deze bedrijven de bestaande bebouwing al voor het agrarisch bedrijf wordt gebruikt. Bij niet-agrarische bedrijven en woonfuncties geldt dat nieuwbouw uitsluitend plaats kan vinden indien wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing al ten behoeve van de hoofdfunctie (bedrijvigheid of wonen) wordt gebruikt;
- er moet zijn voldaan aan de specifiek per gebruik gestelde criteria, zoals opgenomen in onderstaande tabel.
Activiteit | Opmerkingen: 1.aard activiteit 2.relatie met kenmerken landelijk gebied 3.kleinschaligheid 4.belemmeringen 5.overige opmerkingen | |||||||||||||
Verkoop en ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen, streekeigen en aanverwante agrarische producten | 1. Denk aan jam, sap, zuivel, wijn, brood e.d. gemaakt van de agrarische producten geteeld in de nabije omgeving. (NB geen grote slachterij). Grootschalige productie hoort echter thuis op een bedrijventerrein. Daarnaast is enige detailhandel mogelijk. 2. Er is een relatie met het landelijk gebied. Een ligging nabij afzetgebieden (woonkern en recreatie) is gunstig. Nabij de EHS letten op mogelijke negatieve effecten vanwege verkeer. 3. Maximaal 500 m². Een verkoopruimte t.b.v. detailhandel in de eigen producten mag in totaal maximaal 200 m² beslaan. 4. Let op geuroverlast en eventueel geluid en verkeersaantrekkende werking. | |||||||||||||
Agrarische dienstverlenende bedrijvigheid | 1. Loonbedrijven, toeleverings- en opslagbedrijven, veehandelsbedrijven. Bij bestaande agrarische bedrijven alleen kleinschalig en milieuhygiënisch en landschappelijk aanvaardbaar. 2. Relatie met agrarische bedrijven. 3. In gebouwen. 4. Let op (zwaar) verkeer. 5. Let ook op bosbouw machinerie. | |||||||||||||
(Bedrijfseigen) mest en/of organische (bij)productvergisting | 1. De mest en/of organische (bij)producten van het eigen bedrijf aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere bedrijven, al dan niet in een samenwerkingsverband, mogen op de bedrijfskavel worden verwerkt en vergist. 2. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting mag maximaal 1000 m² bedragen, exclusief opslag. | |||||||||||||
Hoveniersbedrijven(0141) | 1. Hoveniers die tuinen aanleggen, planten kweken en bijbehorend machinepark hebben, maar zich niet toeleggen op de detailhandel in tuinproducten. 2. Op zich is het deels een agrarisch bedrijf (bomen en plantenteelt) die tevens diensten levert. Een vestiging nabij het afzet gebied en/of goede bereikbaarheid ligt in de rede. Past op zich binnen landschappelijke verdichtingszones. 3. Binnen bestaande bedrijfskavel, waarbij voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte op de bedrijfskavel behouden moet blijven. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op de verkeersaantrekkende werking, met name bij de EHS en stiltegebieden. | |||||||||||||
Dierenpension | 1. Asiel voor “kleine dieren”. Het agrarisch productiegebied kan als weide en uitlaatgebied worden gebruikt. 2. Activiteit met een “groen” gehalte. Een ligging nabij het verzorgingsgebied ligt in de rede. Vanwege geluid opletten bij situering nabij EHS en stiltegebieden. Bij EHS tevens letten op ammoniak. 3. “Beweiding” van de dieren kan op het agrarisch productiegebied plaatsvinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op geluidsoverlast en verkeersaantrekkende werking. | |||||||||||||
Dierenarts | 1. Dierenarts voor huisdieren en/of voor de “grotere dieren”. 2. Voor een agrarisch gebied kan de laatste een welkome aanvulling in het agrarische gebied betekenen. Een goede bereikbaarheid is wenselijk evenals bij huisdieren een ligging nabij het verzorgingsgebied. Vanwege de verkeersaantrekkende werking opletten bij situering nabij EHS. 3. “Beweiding” van de dieren kan op het agrarisch productiegebied plaats vinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Bij (omvangrijke) stalling/huisvesting letten op geluidsoverlast. | |||||||||||||
Hondendressuur (9133.1) | 1. Het africhten van honden wordt vaak niet wenselijk geacht binnen een woongebied. Daarom wordt veelal uitgeweken naar een bedrijventerrein. Echter, situering in het landelijk gebied zou ook kunnen. 2. Met dressuur gaat doorgaans nogal wat geluid gepaard, hetgeen verstoring kan veroorzaken. Verder is nabijheid van het verzorgingsgebied gunstig. 3. “Beweiding” van de dieren kan op het agrarisch productiegebied plaatsvinden. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op geluidsoverlast en uitloop. | |||||||||||||
Woonzorgboerderijen, kinderdagverblijf | 1. Het bieden van zorg aan een specifieke doelgroep die zorg behoeft. Het meehelpen op de boerderij maakt onderdeel uit van de behandeling en/of opvang. 2. De verkeersaantrekkende werking is mede afhankelijk van de soort zorg. De nabijheid van voorzieningen kan gewenst zijn. Er kan een verstorende werking van uit gaan door uitloop. Daarom nadere aandacht hiervoor nabij de EHS. 3. Voor appartementen en bijbehorende kantine en eetgelegenheden wordt uitgegaan van 2.000 m². Afhankelijk van de soort opvang kan meer ruimte nodig zijn. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Voldaan moet worden aan de Wet geluidhinder. Voorts letten op de afvalwaterbehandeling. 5. Soms specifieke inpassing nodig. | |||||||||||||
Houtconservering, kurkwaren, riet- en vlechtwerk (2010.2,102) | 1. Ambachtelijke hout-, kurk- en rietbewerking met weinig machines. Gedacht wordt aan een mandenvlechter of een maker van (rieten) stoelen e.d. 2. De activiteit kan aanvullend zijn ten opzichte van andere recreatieve activiteiten. 3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4 .Voldaan moet worden aan de Wet geluidhinder. 5. Voorts letten op de afvalwaterbehandeling. | |||||||||||||
Educatief centrum (803,804) | 1. Educatie die gerelateerd is aan de landbouw en/of natuur. Uitbreiding met feesten en partijen is niet toegestaan. 2. Een locatie nabij het object van voorlichting ligt in de rede. Een goede bereikbaarheid is van belang. Verder kan het een aanvulling vormen in een meer recreatief gebied. 3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m². 4. Let op verkeersaantrekkende werking en mogelijke verstoring die van de activiteit kan uitgaan. | |||||||||||||
Kunst(atelier)/ galerie | 1. Gedacht kan worden aan glas, keramiek, munten en sieraden. 2. Een ligging nabij afzetgebieden ligt in de rede. Er is sprake van een “kijk”-gehalte (recreatieve component). 3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m². 4. Let op milieuhygiënische aspecten. | |||||||||||||
Opslag en stalling van niet agrarische producten, caravans, aanhangwagens, kampeerauto’s en boten | 1. Opslag van goederen die nog enigszins gerelateerd kunnen worden aan het landelijk gebied. 2. Vanwege vervoer kan het wenselijk zijn de opslag nabij een doorgaande weg of – bij boten en caravans - nabij recreatiegebieden te leggen. 3. Bij voortzetting van het agrarisch bedrijf is erfvergroting eerst aan de orde na opheffing van de opslag. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Opslag buiten is ontsierend. 5. Opletten dat een schuur voor agrarisch gebruik wordt aangevraagd terwijl de (bestaande) schuren voor opslag worden gebruikt en niet bedrijfseconomisch noodzakelijk zijn voor het agrarische bedrijf. | |||||||||||||
Kinderboerderij | 1. Het houden van verschillende soorten dieren (inheems en uitheems) anders dan voor de productie. De gelegenheid voor bezichtiging staat voorop. 2. Ligging nabij het verzorgingsgebied ligt in de rede. Het kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Er kan een verkeersaantrekkende werking van uit gaan. 3. Bebouwing op de bedrijfskavel, geen bebouwing erbuiten. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m². 4. Let op (dier)hygiënische aspecten en verkeersaantrekkende werking. | |||||||||||||
Groepsaccommodatie | 1. De tijdelijke huisvesting (van groepen toeristen van maximaal 50 personen met een daarbij passende keuken, eetgelegenheid en aantal slaapplaatsen (in de vorm van slaapzalen). 2. Gestreefd wordt naar een locatie nabij recreatieve en andere toeristische voorzieningen en recreatieve infrastructuur. 3. Bebouwing op de bedrijfskavel, geen bebouwing erbuiten. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op en verkeersaantrekkende werking. | |||||||||||||
Kamperen bij de boer | 1. Het betreft het gelegenheid bieden aan maximaal 25 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot 1 november van elk jaar. Ook het “ecologisch” kamperen (kamperen gericht op wandelende en fietsende rustzoekers) valt hieronder. 2. De activiteit kan een aanvulling vormen op de andere recreatieve voorzieningen. Aansluiting bij het (landelijk) voet- en fietspadennet ligt in de rede. Het kampeerterrein moet aangelegd worden binnen de erfsingelbeplanting. 3. Ook in het agrarisch zoekgebied. De gezamenlijke oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of (voormalig) bouwperceel bedragen. 4. Let op afvalverwijdering en was- en toiletgelegenheid. Was- en toiletgelegenheid moet binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd worden 5. Let op specifieke verordeningen. | |||||||||||||
Bed & breakfast | 1. Het bieden van logies voor kort verblijf (tot 1 á 2 weken) voor een beperkt aantal personen tegelijk. 2. De activiteit kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Daarnaast zou kunnen worden aangesloten bij bestaande (winkel) voorzieningen. Een redelijke bereikbaarheid is wenselijk. 3. Bij een woonbestemming in het woonhuis of eventueel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen. De grens met een forsere recreatieve voorziening ligt rond de 5 kamers (circa 10 gasten). De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. 4. Let op mogelijke hinder vanuit de omgeving (geur e.d.) | |||||||||||||
Theeschenkerij | 1. De bedrijfsvloeroppervlakte van de theeschenkerij mag maximaal 100 m² bedragen. Er mogen geen buitenterrassen worden aangelegd. 2. Het kan een aanvulling zijn op andere recreatieve voorzieningen. Voor de activiteit is de aanloop van belang, om welke reden een redelijke bereikbaarheid wenselijk is. 5. Er kan een verkeersaantrekkende werking van uit gaan. | |||||||||||||
Outdoor/ sportactiviteiten centrum | 1.Locatie van waaruit buitensportactiviteiten worden georganiseerd en tevens opslag van artikelen ten behoeve van buitensportactiviteiten. 2.Ligging nabij gebieden waar buitensportactiviteiten kunnen plaatsvinden ligt in de rede. 3.Opslag van artikelen binnen gebouwen. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de niet agrarische nevenactiviteiten op een bedrijfskavel mag ten hoogste 30% van de bedrijfskavel of bestemmingsvlak bedragen. Ten behoeve van recreatieve nevenactiviteiten is ondergeschikte horeca toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 75 m². 4. Let op en verkeersaantrekkende werking. |
1. 5. Gelijkwaardige bedrijvigheid
1.5.1 Afwijkingsbevoegdheid
De afwijkingsmogelijkheid ten aanzien van naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven, zal worden getoetst aan het volgende.
De in het plan vastgelegde bestaande bedrijven en maximale milieucategorieën zullen, in combinatie met de toepassing van de milieuwetgeving (bijvoorbeeld de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit) flexibel worden toegepast, in die zin dat naar de aard en invloed gelijk te stellen bedrijven en bedrijven in een hogere milieucategorie naar de aard en de invloed op de omgeving gelijkwaardig kunnen worden verklaard met bedrijven in een lagere milieucategorie, indien de voorschriften op grond van de milieuwetgeving (met name de milieuvergunning of de omgevingsvergunning voor een inrichting) de milieuhinder daarvoor voldoende beperken. Hierbij zal rekening worden gehouden met nieuwe milieuvriendelijker methoden en technieken.
1.5.2 Criteria
Tevens zal worden getoetst aan de volgende criteria:
- het moet gaan om kleinschalige bedrijvigheid;
- de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
- er worden alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegelaten en de naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven;
- de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe bedrijfsactiviteit. Bedrijven die zwaar verkeer of veel verkeer aantrekken, zullen in beginsel slechts aan wegen, die daarop zijn berekend, kunnen worden toegestaan;
- de bedrijvigheid mag geen onevenredige overlast veroorzaken in de omgeving (bijvoorbeeld mogelijke verkeersaantrekkende werking, parkeeroverlast, stofhinder). De activiteit mag een verkeersaantrekkende werking van 1G (goederen) dan wel 2P (personen) hebben of daaraan gelijk te stellen zijn;
- de nieuwe bedrijvigheid mag geen achteruitgang betekenen wat betreft natuur, landschap en milieu ten opzichte van een (voormalig) agrarisch bedrijf;
- de aanwezige woonfunctie dient bij het bedrijf te worden gehandhaafd.
1. 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1. 6. 1 Algemeen
De beleidskeuze ten aanzien van de hoofdfuncties (landbouw, natuur en landschap) en de toegevoegde functies in het buitengebied heeft consequenties ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten die uit oogpunt van de verschillende functies worden ondernomen. Bij de toetsing hiervan is het "evenredigheidsbeginsel" van toepassing.
Dit houdt met name in dat bij de toetsing dient te worden beoordeeld of het positieve effect van de activiteit opweegt tegen de negatieve gevolgen voor de andere functies. Voor een aantal specifieke bestemmingen geldt aanvullend het volgende.
1. 6. 2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen de bestemming “Agrarisch”
- a. Toetsing zal plaatsvinden aan de hand van het volgende schema vanuit de vraag of er al dan niet sprake is van een onevenredige afbreuk aan landschap, bodem en/of natuur, en of de agrarische activiteit al dan niet kan worden toegestaan:
Gevolgen van de activiteit voor landschap of natuur | Vrijwel afwezig | Matig | Groot | ||
Nut van de agrarische activiteit | |||||
Gering | Toestaan | Niet toestaan, tenzij onder voorwaarden | Niet toestaan | ||
Redelijk groot | Toestaan | Toestaan | Niet toestaan, tenzij onder voorwaarden | ||
Groot | Toestaan | Toestaan | Toestaan, mits compensatie |
- b. Voor de toetsing van omgevingvergunningsplichtige activiteiten vanuit de toegevoegde functies (recreatie, infrastructuur, e.d.) geldt dat de activiteiten kunnen plaatsvinden wanneer geen of slechts marginale schade aan de basisfuncties (landbouw, natuur en landschap) wordt toegebracht. De toegevoegde functies zijn ondergeschikt aan de basisfuncties. Door het stellen van voorwaarden kan eventuele schade worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt. Voor toetsing van toegevoegde functies onderling, wordt uitgegaan van nevengeschiktheid. Bij toetsing van het begrip landschap gaat het met name om de openheid en de verkavelingsstructuur van het landelijk gebied. Bij het toestaan van activiteiten zal zoveel mogelijk aangesloten moeten worden bij bestaande landschappelijke elementen en/of boschages.
Het samenvoegen van kleinere percelen en/of het wijzigen van waterlopen zal worden getoetst aan de gevolgen voor het verkavelingspatroon. Hieraan mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.
Het planten van bomen en struiken zal worden getoetst aan de landschappelijke inpassing en de waarden van de structuurbepalende en individuele elementen. Aan die waarden, alsmede de bepalende overgang van het landschap naar de waardevolle elementen, mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.
1. 6. 3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden met betrekking tot laanbeplanting
Voor het verwijderen van laanbeplanting langs wegen vanwege het verstrijken van de levensduur van de beplanting, zal middels een ecologisch onderzoek aangetoond moeten worden, dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarden c.q. ecologische betekenis van de laanbeplanting.
Blijkt uit het ecologisch onderzoek dat er een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is, zal de verwijdering zoveel mogelijk worden afgestemd op het behoud van de ecologische waarden c.q. ecologische betekenis, bijvoorbeeld door het gefaseerd uitvoeren van de verwijdering, al dan niet in combinatie met een herplant van bomen.
1. 6. 5 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden binnen de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 2”, "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4"
Binnen de archeologisch waardevolle gebieden zal een omgevingsvergunning alléén worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische waardevolle terreinen en elementen.
Een deskundige op het gebied van archeologie zal om advies worden gevraagd.
1. 7. Nuts- en buisleidingen
- a. Bij de aanleg van onder- en bovengrondse leidingen zullen zoveel mogelijk bestaande elementen en lijnen in het landschap worden gevolgd, teneinde de cultuurhistorische, archeologische en kenmerkende waarden van een gebied zoveel mogelijk te ontzien. Dit kan onder meer worden bereikt door leidingen en dergelijke zoveel mogelijk langs bestaande wegen en paden aan te leggen.
- b. Bij het toelaten en de situering van bouwwerken zal er op worden gelet dat geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen. Voorzover het gaat om het toestaan van risicogevoelige bouwwerken/objecten binnen de veiligheidszone, mag aan de veiligheid van personen en goederen geen afbreuk worden gedaan.
Binnen de belemmeringenstrook zal een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden alleen worden verleend indien de belangen in verband met de betrokken leiding zich hier niet tegen verzetten. Alvorens een vergunning verleend kan worden, dient advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder.
- c. Bij het aanleggen of het verleggen van nuts- en/of buisleidingen zal worden getoetst aan de veiligheid, de gevolgen voor het landschap, het reliëf en het agrarisch gebruik van de grond, de belemmeringen voor overige functies, de voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en uitbreiding van bedrijventerreinen, de effecten op landbouwkundige waarden in het agrarisch gebied en de mogelijke verstoring van telecommunicatie en radarontvangst door hoogspanningsleidingen. Tevens zal advies van de leidingbeheerder worden ingewonnen.
1. 8. Recreatie
1. 8. 1 Recreatief medegebruik
Het binnen de bestemmingen toegestaan recreatief medegebruik zal uitsluitend bestaan uit dagrecreatieve voorzieningen (picknickplaatsen, fiets-, vaar- en wandelroutes, kanosteigers, banken, e.d.). De aanleg hiervan dient geen onevenredige afbreuk te doen aan de agrarische, landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied. Het recreatief medegebruik mag niet bestaan in vormen van verblijfsrecreatie.
1. 9. Productiegebonden detailhandel
De afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van productiegebonden detailhandel van agrarische bedrijfs-/streekeigen producten (kaas, jam, melk, ijs, e.d.) of aan andere bedrijvigheid gebonden vormen van producten, welke ter plaatse worden bereid, verwerkt en/of toegepast, wordt uitsluitend verleend indien deze functie inherent is aan de bestemming. De functie zal vanuit de bestaande bebouwing moeten worden uitgeoefend, terwijl er verder van vormen van detailhandel wordt uitgegaan met een lokaal verzorgingsgebied.
Bij de afwijking voor productiegebonden detailhandel zal worden getoetst op de invloed op het winkelapparaat in de diverse kernen. Daaraan mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.
1. 10. Waterhuishouding
Bij activiteiten nabij hoofdwaterlossingen dient rekening te worden gehouden met de door het waterschap Zuiderzeeland aangegeven obstakelvrije zones uit de oever van een watergang, tenzij via overleg met het waterschap een andere regeling is overeengekomen.
1. 11. Paardrijbakken en tennisbanen
Een omgevingsvergunning voor paardrijbakken en tennisbanen, uitsluitend toegestaan ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik, tenzij sprake is van een bedrijfsmatige paardenhouderij, zal uitsluitend verleend worden op of direct aansluitend aan een eigen erf bij een (bedrijfs) woning dan wel een agrarische bedrijfskavel. De paardrijbak en/of de tennisbaan moet landschappelijk aanvaardbaar en inpasbaar zijn. Daarbij dienen de bakken en/of banen zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg te worden gesitueerd.
Een paardrijbak en/of tennisbaan mag geen hinder (geur, geluid, licht en stof) veroorzaken voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m). Tevens is verlichting bij een paardrijbak en/of een tennisbaan niet toegestaan in kwetsbare agrarische gebieden dan wel in of nabij natuurgebieden.
1. 12. Wegverkeerslawaai
- a. De bouw of uitbreiding van geluidgevoelige gebouwen, dan wel functiewijziging van een niet-geluidgevoelig gebouw in een geluidgevoelig gebouw, zal binnen de geluidszone alleen kunnen worden toegepast als er akoestisch gezien geen ongunstiger situatie optreedt.
- b. Indien een nu niet zoneplichtige weg alsnog zoneplichtig wordt in de zin van de Wet geluidhinder of indien bij het aan- of verleggen van wegen dit noodzakelijk is, zal een aanduiding "geluidzone - weg" moeten worden gegeven.
- c. Als verkeersontwikkelingen op wegen binnen de planperiode aanleiding geven tot wijzigingen, zodanig dat de geluidbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of meer bedraagt, dan zal langs de betreffende weg(en) eveneens een aanduiding "geluidzone - weg" worden gelegd.
- d. Als verkeersontwikkelingen op wegen binnen de planperiode aanleiding geven tot vermindering van de verkeersintensiteit, kan de aanduiding "geluidzone - weg" ook (gedeeltelijk) worden verwijderd.
1. 13. Spoorweglawaai
De wijzigingsbevoegdheid om de contouren van de geluidszone te wijzigen kan worden toegepast, indien er vanwege een wijziging van de feitelijke inrichting van een spoorweg of een toe- of afname van het treinverkeer sprake is van een noodzakelijke verbreding of versmalling van de geluidszone.
1. 14. Wegen
- a. Een afwijking voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de daar voorkomende bestemming zal alleen kunnen worden verleend indien dit geen onevenredige afbreuk doet aan de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen weg.
- b. Ten behoeve van de aanleg of het verleggen, verbreden of versmallen c.q. opheffen van wegen, kan middels een hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheid een nieuwe aanduiding “vrijwaringszone -weg” worden aangegeven dan wel worden verwijderd.
- c. Voorts kan, als uitvloeisel van een verandering in de klassering van de betreffende weg in de Provinciale Wegenverordening, de geluidszone op de verbeelding middels de hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheid worden verbreed of versmald. Ook met verleggingen, of andere veranderingen kan rekening worden gehouden.
- d. Bij het schrappen van de betreffende weg uit de Wegenverordening zal de wijzigingsbevoegdheid om de geluidszone van de verbeelding te verwijderen kunnen worden toegepast.
1. 15. Vrijwaringszone dijken
Een afwijking voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de daar voorkomende bestemming, zal alleen kunnen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering.
1.16 Wijzigen Agrarisch naar Wonen
Een functieverandering bij beëindiging van het agrarische bedrijf zal, nadat gebleken is dat vestiging van een agrarisch bedrijf niet mogelijk is, door middel van de volgende stappen worden beoordeeld:
- a. De functieverandering mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
- b. Bij de functieverandering wordt ernaar gestreefd het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen, alsmede de erfsingelbeplanting, als landschappelijke verschijningsvorm te handhaven. Bij verandering naar een woonfunctie wordt er tevens naar gestreefd alle met het wonen verbonden functies zoveel mogelijk onder te brengen in het hoofdgebouw, dat is de voormalige bedrijfswoning, en de daarbijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen;
- c. Tot slot moet een functieverandering in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 14 van het bestaande Besluit externe veiligheid.
1. 17. Algemene toetsingscriteria
- A. Rangorde:
ondergeschikte doeleinden mogen geen ernstige afbreuk doen aan bovengeschikte doeleinden. Onder- en nevengeschikte doeleinden mogen geen onevenredige afbreuk aan elkaar doen.
- B. Bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld.
Bij afwijking van de maatvoeringseisen zal hierop worden gelet. Voorts moet in zijn algemeenheid verstening van het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit geldt met name in relatie tot toegevoegde functies.
- C. Woonsituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
- D. Verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie.
- E. Sociale veiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
- F. Milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt.
- G. Openbare nutsleidingen:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met een doelmatig en veilig functioneren van nutsleidingen. Dit dient, waar nodig, te resulteren in het aanhouden van het bebouwingsvrije afstand en met name voor hoofdtransportleidingen.
- H. Gebruiksmogelijkheden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
- I. Landschappelijke waarden:
ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot-stand-brengen van de landschappelijke waarden van het buitengebied.
- J. Natuurlijke waarden:
ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot-stand-brengen van de natuurlijke waarden van het buitengebied.
- K. Cultuurhistorische waarden:
ten aanzien van de plaats en afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het herstel van de cultuurhistorische c.q. archeologische en cultuurhistorische waarden van het buitengebied.
Bijlage 3 Bedrijvenlijst Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
SBI-code / Bedrijfs(sub)groep of activiteit
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
0141.1 hoveniersbedrijven
22 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
221 Uitgeverijen (kantoren)
2223 Grafische afwerking
223 Reproductiebedrijven opgenomen media
36 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN NIET ELDERS
GENOEMD
36.1 Vervaardiging van meubels: meubelstoffeerderijen
45 BOUWNIJVERHEID
45.4 Afwerken van gebouwen: woningstoffeerderijen
50HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
5020.4 Autobeklederijen
51 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
511 Handelsbemiddeling (kantoren)
52 DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
527 Reparatie ten behoeve van particulieren (excl. auto's en motorfietsen)
61, 62 VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT
61, 62 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren)
63 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
6322, 6323 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren)
633 Reisorganisaties
634 Expediteurs, cargadoors (kantoren)
64 POST EN TELECOMMUNICATIE
642 Telecommunicatiebedrijven
72 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 Computerservice- en informatietechnologie-bureaus en dergelijke.
73 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek
74 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren
80 ONDERWIJS
8041 Rijscholen, zonder instructielokaal
93 OVERIGE DIENSTVERLENING
9302 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten
9303 Begrafenisondernemingen: kantoorruimte c.a. ten behoeve van uitvaartverzorging
9305 Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd.
Bijlage 1 Beleidsregel Uitbreiding Bedrijfserven Met Veehouderij
Bijlage 1 Beleidsregel uitbreiding bedrijfserven met veehouderij
Bijlage 2 Nota Vooroverleg En Inspraak
Bijlage 2 Nota vooroverleg en inspraak