Locatie Lichtenberg
Uitwerkingsplan - gemeente Amersfoort
Vastgesteld op 16-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het uitwerkingsplan Locatie Lichtenberg met indentificatienummer NL.IMRO.0307.UWP00096-0301 van de gemeente Amersfoort;
1.2 uitwerkingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtergevel
(oorspronkelijke) gevel aan de achterzijde van een gebouw;
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk waarin mantelzorg wordt verleend;
1.7 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;
1.8 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne;
1.9 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.10 bebouwing
één of meer bouwwerken;
1.11 bebouwingsvlak
het vlak op een perceel waarin het hoofdgebouw gerealiseerd mag worden, en dat wordt bepaald door de voorgevelrooilijn en de minimale afstandsbepalingen tot zij- en achter perceelsgrenzen;
1.12 beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:
het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:
- a. in de van de regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemening zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
- b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
- c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;
1.13 beschermd stadsgezicht:
groepen van onroerende zaken en terreinen, hieronder begrepen bomen, straten, pleinen, bruggen en water, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meerdere monumenten bevinden en die ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 als zodanig zijn aangewezen;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 Bevi-inrichtingen:
Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van ruimten in de kap, waarbij het toegestane aantal bouwlagen wordt gemeten vanaf peil;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.26 cultuurhistorische waarde:
de waarde, gevormd door de duidelijke herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van bebouwing, nederzetting en/of landschap, in de structuur, de ruimte en de ruimtevormende elementen daarvan;
1.27 dienstverlening:
het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:
- a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en dergelijke;
- b. het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
1.28 dienstverlening publieksgericht:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke;
1.29 erf:
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidsbelasting vanwege wegverkeer
de geluidsbelasting in Lden (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en bepaald conform de Wet geluidhinder) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;
1.32 geluidsgevoelig gebouw
gebouw dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig gebruik als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.33 geluidsgevoelig object
geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte, of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.34 geluidsgevoelige ruimte
geluidsgevoelige ruimte als bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.35 geluidsreducerende maatregelen
fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs- of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;
1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.37 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 huishouden:
een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners en continuïteit in de samenstelling;
1.39 internetwinkel:
een specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet tot stand komt, ter plaatse alleen de bijbehorende opslag en distributie plaatsvindt en afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.40 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.41 kap
constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend of gebogen vlak;
1.42 kelder:
een gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw, danwel van een bijbehorend bouwwerk of door het afgewerkte maaiveld, en dat geheel is gelegen onder het afgewerkte maaiveld;
1.43 koekoek
een met keerwanden uitgevoerd bouwwerk ter hoogte van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn;
1.44 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, en ten behoeve van het opvangen van hoogteverschillen in het terrein, alsmede beeldende kunst;
1.45 maatschappelijke voorzieningen:
medische, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
1.46 mantelzorg:
het bieden van hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en met een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.47 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.48 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.49 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte) van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
1.50 opvangvoorzieningen:
opvang, vooral van kinderen, in speciaal daarvoor ingestelde verblijven;
1.51 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.52 overkapping
een overdekte bebouwde voorziening, die maximaal 2 eigen wanden heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.53 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.54 parkeereis:
het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;
1.55 particulier opdrachtgeverschap:
situatie dat de burger of een groep van burgers –in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk – volledig juridische zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;
1.56 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
- d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
- e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
- f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.57 prostitutie:
het aanbieden van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding;
1.58 prostitutiebedrijf:
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt, een erotische massagesalon mede begrepen;
1.59 publieksgerichte beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis:
beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis bestaande uit hoofdzakelijk baliewerkzaamheden of andere diensten die publiek aantrekken, zoals makelaars, reis- en uitzendbureaus, kinderopvang, ateliers en dergelijke; in tegenstelling tot niet-publieksgerichte beroep- en bedrijfsactiviteit aan huis;
1.60 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een parenclub of prostitutiebedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.61 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.62 souterrain:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 meter boven het (straat)peil is gelegen;
1.63 speeltoestel
ander bouwwerk ten behoeve van het spelen, zoals wipkippen en schommels;
1.64 telecommunicatiemast:
een constructie die uitsluitend of mede bedoeld is voor het bevestigen en dragen van telecommunicatieapparatuur;
1.65 verbeelding:
de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);
1.66 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;
1.67 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die loopt tot aan de perceelsgrenzen;
1.68 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
1.69 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf, gemeten in het platte vlak;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de diepte van de woonbestemming:
de diepte van de woonbestemming wordt gemeten:
- op de voorgevelrooilijn;
- in het platte vlak;
- bij vrijstaande woningen vanuit het midden van de voorgevelrooilijn;
- bij twee aaneen gebouwde woningen vanuit de grens tussen de twee afzonderlijke woningen, op de voorgevelrooilijn;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:
tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
- b. parken en plantsoenen;
- c. watergangen en -partijen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. per perceel één inrit, waarbij de volgende regels gelden:
- 1. gesitueerd aan de voorzijde van het perceel;
- 2. tevens gesitueerd aan die zijde van het hoofgebouw waar de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 6 meter bedraagt;
- 3. de aansluiting van de inrit op het openbaar gebied heeft een maximale breedte van 3,5 m;
- 4. het realiseren van de inrit met een helling is niet toegestaan binnen de bestemming "Tuin";
- c. in afwijking van het bepaalde onder b.1 en b.2 geldt voor alle hoekpercelen aan de Vondellaan en Hugo de Grootlaan, dat de inrit ook aan de zijdelingse perceelsgrens mag worden gesitueerd. Zowel aan de zijde waar de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens 4 meter bedraagt, als aan de zijde waar de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens 6 meter bedraagt.
4.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend de volgende andere bouwwerken toegestaan met de daar bij behorende regels:
bouwwerken | max. bouwhoogte |
palen en masten | 8 m |
reclametekens | 1 m |
erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn | 1 m |
overige erfafscheidingen ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming | 2 m |
en overige andere bouwwerken | 1 m |
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden voor het parkeren van auto's.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- d. voetpaden;
- e. in- en uitritten;
- f. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals nutsgebouwtjes en fietsenstallingen, niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen, met een maximale bruto-inhoud van ten hoogste 50 m3 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m;
- b. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven :
bouwwerken | max. bouwhoogte |
palen en masten | 10 m |
reclametekens | 3 m |
verlichtingsmasten en antenne-installaties | 12 m |
luifels en ander straatmeubilair | 4 m |
erffafscheidingen en overige andere bouwwerken | 2 m |
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het realiseren van maximaal 80 eengezinswoningen, vrijstaand of twee aaneengebouwd, met bijbehorende bouwwerken;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;
- c. per perceel één inrit:
- 1. gesitueerd aan de voorzijde van het perceel;
- 2. gesitueerd aan die zijde van het hoofgebouw waar de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 6 meter bedraagt;
- 3. een eventuele helling dient volledig achter de voorgevelrooilijn te liggen;
- d. in afwijking van het bepaalde onder c.1 en c.2 geldt voor alle hoekpercelen aan de Vondellaan en Hugo de Grootlaan, dat de inrit ook aan de zijdelingse perceelsgrens mag worden gesitueerd. Zowel aan de zijde waar de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens 4 meter bedraagt, als aan de zijde waar de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens 6 meter bedraagt.
met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.
6.2 Bouwregels
Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 6.2.1 onder a:
- a. ten behoeve van het verschuiven van de achterste begrenzing van het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. de diepte van een perceel te allen tijde 28,5 meter dient te bedragen;
- b. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3 kan slechts worden verleend, mits:
- 1. het verschuiven van de achterste begrenzing stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
- 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 onder c ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:
- a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
- b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
- c. voor het overige wordt voldaan aan de onder lid 6.4.1 genoemde voorwaarden.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht en zijn bebouwing. Deze waarden zijn vooral gelegen in de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied, die staan beschreven in 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht', die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daarvan deel uit maken;
- b. de bepalingen van deze bestemming hebben, bij strijdigheid met de andere daar voorkomende bestemmingen, voorrang.
8.2 Bouwregels
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen gelden op en in de gronden als bedoeld in lid 1 de volgende regels:
- a. het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemmingen mag uitsluitend geschieden nadat schriftelijk advies is ingewonnen van de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie);
- b. de beoordeling van omgevingsvergunningen voor het (ver)bouwen gebeurt met inachtneming en behoud van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht die staan beschreven in de 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daarvan deel uit maakt.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. het materiaalgebruik voor de hoofdgebouwen - de woningen - inclusief de kap;
- b. het materiaalgebruik voor bijbehorende bouwwerken;
- c. plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken;
- d. erfafscheidingen en toegangshekken, waarbij de vormgeving niet gesloten van karakter dient te zijn en de afmeting passend bij de aard en omvang van het hoofdgebouw;
het onder a tot en met d genoemde dient, voor zover nodig, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken, en ter voorkoming van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied.
8.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
- b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder 8.5.a, indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed en geen aantasting plaatsvindt van de waarden zoals beschreven in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd en daarvan deel uit maakt;
- c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld onder 8.5.a, vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Overschrijding bouwgrenzen
In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) mag de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;
- b. luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 1 meter mogen overschrijden;
- c. bij bouwwerken die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 meter dient te worden aangehouden;
- d. bij bouwwerken die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 meter dient te worden aangehouden.
11.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en van het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten behoeve van:
- a. het bouwen van luifels, balkons, bordessen, trappen, galerijen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, mits:
- 1. de bouwgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
- 2. de bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,20 meter boven een rijbaan en 2,20 meter boven een voetpad;
- b. het binnen alle bestemmingen toestaan van het bouwen van kunstwerken (in de vorm van keerwanden) met een maximale hoogte van 1,5 meter ten behoeve van het opvangen van hoogteverschillen;
- c. het bepaalde onder 10.2 onder b is niet van toepassing voor kunstwerken die zijn aangegeven op de afbeelding in bijlage 5 van deze regels. Dit zijn kunstwerken die aangelegd worden bij de oplevering van het gebied en die zonder afwijking van de bouwregels gerealiseerd kunnen worden.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
- a. van onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
- 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
- b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:
- a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, abri's, telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
- c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.
13.2 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 6.4.2 onder a, voor het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan voor mantelzorg of een mantelzorgwoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. door een deskundige is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
- b. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
- c. de maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen mag niet worden overschreden, met dien verstande dat de oppervlake van een te plaatsen portocabin ten behoeve van mantelzorg niet wordt meegerekend;
- d. de oppervlakte mag maximaal bedragen:
- 1. 30 m2 bij mantelzorg voor één persoon;
- 2. 50 m2 bij mantelzorg voor twee personen;
- e. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
- f. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
- g. de aanvrager ter toetsing van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht wordt gegeven van:
- 1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
- 2. de te treffen voorzieningen;
- 3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
- 4. het terugbrengen in oude staat van de bijbehorende bouwwerken ná de beïndiging van de mantelzorgsituatie.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Wijziging in verband met archeologische waarden
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door het aanpassen van de dubbelbestemming "Waarde - archeologie", ten behoeve van de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, indien uit onderzoek blijkt dat deze gronden hogere of lagere archeologische waarden hebben en daarom meer of minder bescherming behoeven. Daarbij wordt voor deze gronden in ieder geval een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing voor graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan “Locatie Lichtenberg”.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het uitwerkingsplan "Locatie Lichtenberg' is een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van deze toelichting. Het plan is een nadere uitwerking van de bestemming 'Wonen uit te werken 1' en 'Wonen uit te werken 2' in het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg.
De locatie Lichtenberg is een voormalige ziekenhuislocatie. Het ziekenhuis is eind 2013 verhuisd naar een nieuw gebouw aan de Maatweg. De vrijkomende locatie wordt ontwikkeld tot woongebied. Om het gebied te kunnen ontwikkelen zijn 2 planologische procedures nodig.
Voor de rood omlijnde gebieden is het voorliggende uitwerkingsplan "Locatie Lichtenberg" opgesteld. In dit gebied kunnen eengezinswoningen worden gebouwd; vrijstaand of twee-onder-één-kap.
Voor de blauw omlijnde gebieden wordt een herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Hierin wordt voor de hoogbouw aan de Utrechtseweg het maximum aantal appartementen losgelaten om daarmee kleinere appartementen te kunnen realiseren waar op dit moment meer vraag naar is. Daarnaast wordt voor het gebied aan de Jacob Catslaan het woningtype gewijzigd. Hier zouden volgens de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan Berg-Utrechsteweg patiowoningen worden gerealiseerd. Deze bouwopgave is echter vanwege aanwezige grote hoogteverschillen zeer complex. Daarnaast sluit dit woningtype niet goed aan bij de omgeving en ook niet bij de vraag vanuit de markt. Daarom wordt in het nieuwe bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om op die plek vrijstaande eengezinswoningen te kunnen realiseren.
Het voorliggende uitwerkingsplan "Locatie Lichtenberg" is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) opgesteld. Hierdoor is het plan in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het op eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. Deze systematiek sluit ook naadloos aan bij de huidige eisen die aan een uitwerkingsplan worden gesteld.
1.2 Uitwerkingsplan
1.2.1 Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied bevindt zich deels aan de noordzijde van de Vondellaan, op het voormalige parkeerterrein van het ziekenhuis Meander Medisch Centrum.
Deel plangebied gelegen ten noorden van de Vondellaan (voormalige parkeerplaats ziekenhuis)
En een deel van het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Vondellaan, op het voormalige terrein van het ziekenhuis.
Deel plangebied gelegen ten zuiden van de Vondellaan (voormalige ziekenhuisterrein)
De locatie Lichtenberg ligt aan een belangrijke invalsroute vanuit het zuidwesten richting de binnenstad van Amersfoort: de Utrechtseweg. Bij de rotonde ter hoogte van de locatie komt een aantal belangrijke wegen bij elkaar (Utrechtseweg, Vondellaan, Hugo de Grootlaan, Emmalaan).
Het plangebied wordt voor een deel omgeven door de bestaande bebouwing van het Bergkwartier. Aan de zuidzijde grenst de locatie aan het bosgebied Klein Zwitserland.
Er heeft een kleine correctie plaatsgevonden van de begrenzing van het uit te werken gebied. Het gaat om het voetpad langs de Hugo de Grootlaan. Het uit te werken gebied ligt in het bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg op het voetpad. Dit is niet correct omdat het voetpad niet uitgegeven en uitgewerkt dient te worden. Het uit te werken gebied is aan de zijde van de Hugo de Grootlaan ongeveer 3 meter naar het noordoosten verschoven om het voetpad weer buiten het uit te werken gebied te plaatsen. Dit heeft geen invloed op de grootte van het uit te geven terrein en ook niet op de maximaal toegestane hoogtes van de bestemmingen. In het voorliggende uitwerkingsplan heeft het voetpad langs de Hugo de Grootlaan de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" gekregen. Het verschuiven van de grens van het uit te werken gebied is mogelijk op basis van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 45, lid 1, onder b uit het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg".
1.2.2 Geldend(e) plan(nen)
De locatie Lichtenberg is onderdeel van het bestemmingsplan “Berg-Utrechtseweg” dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 11 juni 2013. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, bestaat de locatie uit 2 delen; de huidige parkeerplaats van het ziekenhuis gelegen tussen de Utrechtseweg en de Vondellaan; en het ziekenhuisterrein zelf. Beide delen hebben in het bestemmingsplan een uit te werken bestemming gekregen. Dit betekent voor beide delen dat eerst een uitwerkingsplan moet worden opgesteld, in procedure gebracht en vastgesteld, voordat er daadwerkelijk kan worden gebouwd. Het uitwerkingsplan moet voldoen aan zowel de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan “Berg-Utrechtseweg” als aan de uitgangspunten in het Definitief Ontwerp Stedenbouw dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2013.
1.3 Leeswijzer
Dit uitwerkingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het uitwerkingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het uitwerkingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 staan de beleidskaders van het uitwerkingsplan en in hoofdstuk 3 staat de planbeschrijving. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het uitwerkingsplan "Locatie Lichtenberg" op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 4 "Omgevingsaspecten"). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
2.2 Ruimtelijk Beleid
2.2.1 Gemeente
2.2.2 Provincie
2.2.3 Rijk
De Locatie Lichtenberg ligt in het Bergkwartier, een woongebied aan de zuidkant van Amersfoort. Een beschrijving van rijksbeleid voor dit gebied kan grotendeels achterwege blijven aangezien er slechts enkele rijksbelangen aanwezig zijn. Het gaat in dit geval om de ligging in een rijks beschermd stadsgezicht en de aanwezigheid van een rijksbeschermd archeologisch monument. Het beschermd stadsgezicht wordt onderstaand beschreven. Een beschrijving van het archeologisch rijksmonument volgt in paragraaf 4.10 "Archeologie" van deze toelichting.
Beschermd stadsgezicht
Een groot deel van het Bergkwartier is op 30 juni 2007 door het rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht. De Locatie Lichtenberg is onderdeel van dit beschermd stadsgezicht. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de bescherming tot een ‘bevriezing’ van de bestaande situatie leidt. Ook verplichte reconstructie van de oorspronkelijke situatie is niet aan de orde. In een beschermd stadsgezicht moet gewoond en gewerkt kunnen worden. Dit betekent dat ook (her)ontwikkelingen mogelijk blijven, maar het is hierbij wel van belang dat de beschermde kwaliteiten als uitgangspunt worden aangehouden.
Het bestemmingsplan “De Berg 2003”, is destijds vooruitlopend op de aanwijzing door het rijk, opgesteld met beschermende maatregelen ten behoeve van het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en bevat alle noodzakelijke regels die deze waarden beschermen. Deze beschermende regels zijn in het nieuwe bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" aangescherpt en gemoderniseerd, waarbij de regels tevens zijn aangepast aan de in 2008 ingevoerde (en in 2012 geactualiseerde) standaarden voor bestemmingsplannen. Ook in voorliggend uitwerkingsplan zijn de beschermende regels opgenomen, in artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie. Bij dat artikel is een bijlage opgenomen Toetsingskader beschermd stadsgezicht waarin de te beschermen waarden nader worden omschreven. In de regels van het uitwerkingsplan wordt, indien nodig, verwezen naar deze bijlage.
Bouwen in een beschermd stadsgezicht
Bij bouwplannen in het rijksbeschermde stadsgezicht - maar zeker ook bij verbouwingen - wordt verwacht dat de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten behouden blijven of zelfs versterkt worden. Dit betekent bijvoorbeeld dat bouwkundige aanpassingen in harmonie moeten zijn met de architectuur van de bestaande bebouwing en de kwaliteiten van de omgeving. Historiserende architectuur of reconstructie van verdwenen panden kunnen hierbij een uitgangspunt te zijn, maar aan de andere kant is het een uitdaging om moderne architectuur zodanig in te passen dat de samenhang, identiteit en aantrekkelijkheid van het beschermde stadsgezicht toenemen.
Tot 1 januari 2012 waren in een rijksbeschermd stadsgezicht alle bouwactiviteiten die leiden tot aanpassing van de buitenkant vergunningplichtig. Dat gold ook voor de werkzaamheden die in niet beschermde gebieden vergunningvrij zijn.
Vanaf 1 januari 2012 was het rijksbeleid met betrekking tot vergunningvrij bouwen in beschermde stadsgezichten dusdanig aangepast dat een aantal bouwactiviteiten achter de achtergevel van gebouwen en onder bepaalde voorwaarden, vergunningvrij gerealiseerd konden worden. Het ging dan bijvoorbeeld om een aanbouw aan de achtergevel, een dakkapel aan de achterzijde, maar ook een (schotel)antenne of zonnepanelen kunnen onder bepaalde voorwaarden zonder vergunning worden geplaatst.
Met ingang van 1 november 2014 is het rijksbeleid met betrekking tot vergunningvrij bouwen in beschermde stadsgezichten opnieuw aangepast. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat alleen nog vergunningvrij kan worden gebouwd als dit bouwen niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat wanneer een bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd in het achtererfgebied, niet hoger is dan 5 meter en dit op basis van het bestemmingsplan (en in dit geval het voorliggende uitwerkingsplan) is toegestaan, geen omgevingsvergunning nodig is voor het bouwen van het bijbehorende bouwwerk. Wanneer een bijbehorende bouwwerk in strijd is met de regels voor vergunningvrij bouwen maar wel in overeenstemming is met de regels uit het bestemmingsplan (in dit geval uitwerkingsplan) dan kan dit bijbehorend bouwwerk uitsluitend gerealiseerd worden met een omgevingsvergunning.
Voor de Locatie Lichtenberg is op verschillende momenten en in verschillende documenten gecommuniceerd over het aantal vierkante meters dat aan bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Hierin is steeds aangegeven hoeveel vierkante meter vergunningvrij gerealiseerd kon worden op basis van rijksbeleid en wat met vergunning mogelijk was op basis van het uitwerkingsplan. Deze optelsom leverde het totaalbeeld van de mogelijke bijbehorende bouwwerken. Omdat in deze optelsom het vergunningvrije nu wegvalt vanwege het nieuwe rijksbeleid wordt, bij de vaststelling van het uitwerkingsplan, een ambtshalve wijziging opgenomen om dit totaalbeeld waarover steeds gecommuniceerd is in stand te houden. Daarom is ten opzichte van het ontwerpuitwerkingsplan de regeling voor bijbehorende bouwwerken aangepast en is daaraan toegevoegd het aantal vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken dat vóór 1 november 2014 vergunningvrij gerealiseerd kon worden.
Binnen de procedure voor een vergunning heeft de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen Monumentencommissie) een zwaarwegende adviesrol bij de goedkeuring van voorstellen voor nieuwbouw, herontwikkeling en verbouw. Deze commissie toetst of een plan niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de monumentale kwaliteiten van het beschermde gebied.
In aanvulling op het bestemmingsplan kan voor vormgeving, materiaal- en kleurgebruik het welstandsbeleid worden benut. Dit geldt eveneens voor elementen zoals zonnepanelen en dakramen. Hiervoor zijn geen regels opgenomen in het bestemmingsplan maar aanvragen voor dit soort elementen worden getoetst aan het welstandsbeleid en aan de waarden van het beschermd stadsgezicht.
Slopen in een beschermd stadsgezicht
In een beschermd stadsgezicht is een vergunning nodig voor het slopen van een bouwwerk (artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht-Wabo). De vergunning kan worden geweigerd als er niet aannemelijk wordt gemaakt dat er een ander bouwwerk voor in de plaats komt. Ook kan de vergunning worden aangehouden als er voor het vervangende bouwwerk nog geen omgevingsvergunning is verleend. Zo kunnen braakliggende terreinen worden voorkomen.
2.3 Conclusie
Voorliggend uitwerkingsplan biedt het planologisch-juridisch kader op basis waarvan omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen kunnen worden verleend. Het plan is in overeenstemming met zowel het gemeentelijk, als het provinciaal- en rijksbeleid.
Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundige Visie
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de gebiedsvisie op het plangebied beschreven. De visie bestaat uit verschillende elementen die vertegenwoordigd dienen te worden in het plangebied, zoals wonen, verkeer en groen.
3.2 Kenmerken Van Het Plangebied
3.2.1 Beschermd stadsgezicht
Het plangebied is onderdeel van het Bergkwartier. Een groot deel van het Bergkwartier is op 30 juni 2007 door het Rijk aangewezen als Beschermd Stadsgezicht.
Bij de herontwikkeling van het ziekenhuisterrein dient rekening te worden gehouden met de kenmerken en karakteristieken van het gebied. Een van de belangrijkste kenmerken van het Beschermd Stadsgezicht is de samenhang tussen de
groenstructuur, het lanenpatroon en de bebouwing met tuinen. Om dit kenmerk ook in het nieuwe woongebied tot uitdrukking te laten komen is er voor gekozen om de zijtuinen van de woningen zoveel mogelijk vrij te houden van bebouwing en wordt de voorgevelrooilijn vastgelegd op minimaal 5 meter. Hiermee kunnen de ruime en groene voor- en zijtuinen, samen met het groen in het openbaar gebied, bijdragen aan dit belangrijke kenmerk van het Beschermd Stadsgezicht.
3.2.2 Reliëf
De locatie Lichtenberg wordt, net als de directe omgeving, gekenmerkt door grote hoogteverschillen. Vanaf het bosgebied loopt het terrein sterk af richting het oosten. Dit is duidelijk zichtbaar langs de Utrechtseweg, Vondellaan en de Hugo de Grootlaan. Op onderstaande afbeelding is de hoogteligging van het plangebied aangegeven.
Hoogtekaart plangebied
3.2.3 Bestaande bebouwing in directe omgeving
De bebouwing in de aangrenzende omgeving van de locatie bestaat uit karakteristieke, ruime, vrijstaande woningen hoog op de Berg, grote twee-onder-een-kap woningen tot korte rijwoningen en kleinschalige appartementengebouwen wat lager op de Berg.
Direct grenzend aan de oostzijde staat de Sint Ansfriduskerk die vanuit de Vondellaan goed zichtbaar is over een groen open veld.
Sint Ansfriduskerk
Bij de rotonde, tussen de Utrechtseweg en Vondellaan, staat een karakteristiek gemeentelijk monument: villa Paasloo.
Villa Paasloo
3.2.4 Grondwaterbeschermingsgebied
De locatie Lichtenberg ligt binnen het grondwaterbeschermingsgebied Amersfoortse Berg op relatief korte afstand van het pompstation Berg. Dat brengt een aantal beperkingen met zich mee voor de herontwikkeling. Deze zullen nader worden omschreven in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
3.3 Ruimtelijke Opbouw
Voor de ruimtelijke opbouw van de locatie Lichtenberg wordt gebruik gemaakt van de karakteristieken van het omliggende gebied.
Zo wordt het hoogste punt van de stad, boven op de berg aan de Utrechtseweg, straks gemarkeerd door een hoog gebouw. Vanaf de Utrechtseweg is langs dit nieuwe gebouw een groene, open doorkijk mogelijk naar de Sint Ansfriduskerk aan de onderzijde van de Berg. Hierdoor wordt de beleving van het hoogteverschil optimaal.
De woonstraten binnen het plangebied lopen ongeveer evenwijdig aan de hoogtelijnen. Hiermee volgen ze de bestaande verkavelingstructuur in het omliggende gebied. De hoofdlanen staan loodrecht op de hoogtelijnen.
De woningen komen op ruime kavels met zoveel mogelijk parkeren op eigen erf.
3.3.1 Wonen
De totale herontwikkeling van de ziekenhuislocatie zal bestaan uit grondgebonden woningen en appartementen. De appartementen zijn geen onderdeel van het voorliggende uitwerkingsplan maar worden mogelijk gemaakt met een herziening van het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg". Het is noodzakelijk hiervoor een bestemmingsplanherziening op te stellen omdat het maximum aantal appartementen los wordt gelaten vanwege ontwikkelingen in de woningmarkt. Dit is uitgelegd in paragraaf 1.1 van deze toelichting. Ook zal in die bestemmingsplanherziening een klein deel van het gebied aan de zuidzijde van het ziekenhuisterrein, langs de Jacob Catslaan, worden meegenomen. Daar worden in plaats van patiowoningen, "reguliere" eengezinswoningen mogelijk gemaakt.
In het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan worden uitsluitend grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Binnen de regels van het uitwerkingsplan wordt het mogelijk om royale woningen te bouwen op ruime kavels. De locatie kent door de vele hoogteverschillen en aansluitingen met aangrenzende terreinen nogal wat variatie in kavels.
3.3.2 Openbare ruimte
Het openbare gebied, bestaande uit de lanen en straten en de groengebieden, vormt de basis van het stedenbouwkundig plan. De inrichting en detaillering sluiten aan bij de karakteristiek van het Bergkwartier, die wordt gekenmerkt door een grote samenhang tussen het openbare gebied en de particuliere tuinen. Samen vormen zij één grote landschappelijke ruimte waarin de woningen als objecten staan.
Lanen en woonstraten
Lanen:
Aan drie zijden wordt de locatie Lichtenberg omsloten door bestaande lanen: de Utrechtseweg, de Vondellaan en de Hugo de Grootlaan. Volgens de hoofdopzet van
het Bergkwartier, staan deze lanen haaks op de hoogtelijnen en kennen ze plaatselijk grote hoogteverschillen. De lanen zijn voorzien van groene grasbermen met grote
laanbomen. De bebouwing is georiënteerd op de lanen en volgt de hoogtestijging. Langs de lanen hebben de woningen over het algemeen een grotere voortuin dan in de woonstraten, waardoor de allure van de laan versterkt wordt. De lanen vormen de hoofdontsluiting van het Bergkwartier en geven toegang tot de woonstraten. De Vondellaan maakt deel uit van de stedelijke hoofdinfrastructuur voor autoverkeer en heeft de functie van gebiedsontsluitingsweg. De Hugo de Grootlaan heeft een minder prominente verkeersfunctie en is in feite alleen van belang voor de bereikbaarheid van de buurt. Het is voor de verkeersfunctie een zogenaamde erftoegangsweg. De Vondellaan en de Hugo de Grootlaan zijn in het kader van groot riool- en wegonderhoud recent aangepakt. In beide straten is het groot onderhoud aangegrepen voor een herprofilering, waarbij het nieuwe wegprofiel in overeenstemming is gebracht met de wegfunctie. De Vondellaan is ingericht als gebiedsontsluitingsweg met fietsvoorzieningen. Voor de Hugo de Grootlaan is gekozen voor de inrichting als erftoegangsweg. De straat is ingericht volgens het 30 km-regime, zonder fietsvoorzieningen. Het laatste gedeelte van de Vondellaan en de Hugo de Grootlaan krijgt zijn definitieve inrichting na de afronding van het project. Voor de Hugo de Grootlaan betekent dit dat het 30 km-regime en het wegprofiel dat hierbij hoort, doorgetrokken wordt tot aan de kruising met de Utrechtseweg.
Woonstraten:
De woonstraten in het Bergkwartier hebben over het algemeen een smaller profiel dan de lanen. Ook deze woonstraten kenmerken zich veelal nog in (vaak smalle) bermen met forse bomen. De aan de zuidzijde van het plan gelegen Jacob Catslaan heeft eveneens een dergelijk profiel. Op de locatie Lichtenberg komen drie nieuwe woonstraten. Deze straten volgen min of meer de hoogtelijnen. Ze zullen voornamelijk gebruikt worden door bestemmingsverkeer. Omdat er relatief weinig woningen aan deze straten liggen en er dus weinig verkeer zal zijn, is gekozen voor een smal rijprofiel van 3,5 meter breed met aan één zijde een voetpad. Omdat verkeersdeelnemers elkaar hier moeten kunnen passeren, worden alle drie de woonstraten éénrichtingswegen voor gemotoriseerd verkeer in zuidelijke richting. Dus vanaf de Vondellaan in de richting van de Hugo de Grootlaan. Aan weerszijden van de woonstraten komt een berm met bomen. De berm tussen het voetpad en de rijweg kan ook gebruikt worden voor het parkeren van bezoekers. Om een zo groen mogelijk beeld in de woonstraten te creëren, wordt in de aansluiting op het openbaar gebied rekening gehouden met één inrit per kavel van 3,5 meter. De nieuwe woonstraten worden op de Vondellaan ontsloten door een uitritconstructie. Aan de andere zijde worden deze woonstraten door plateaus op de Hugo de Grootlaan ontsloten. Op deze manier is de voorrangssituatie gelijk aan die van andere zijstraten op de Vondellaan en de Hugo de Grootlaan. De materialen voor de verhardingen zullen volgens de standaard van het Bergkwartier zijn. Daarbij is de rijweg in asfalt aangelegd. Een gedeelte van de meest zuidelijke woonstraat heeft een enigszins afwijkend profiel. Deze woonstraat loopt langs een te handhaven groengebied met forse bomen. Hierdoor komen langs de rijweg geen nieuwe bomen. Het woongebied zelf wordt ingericht voor bestemmingsverkeer en wordt een 30-km zone. Dit betekent dat er, indien nodig, snelheidremmende voorzieningen zoals plateaus en/of drempels worden aangelegd.
3.3.3 Groengebieden
Het plangebied onderscheidt drie openbare groengebieden:
- de Groene As (I), met aansluitend het gebied rond de grafheuvel (G) en het toekomstige appartementengebouw aan de Utrechtseweg
- een te handhaven groengebied (II) aan de achterzijde van de woningen aan de Jacob Catslaan en onderdeel uitmakend van de meest zuidelijke nieuwe woonstraat
- het weitje (III) dat ligt op de hoek Jacob Catslaan / Vondellaan
De Groene As (I)
De Groene As verbindt de hooggelegen Utrechtseweg met de laaggelegen Sint Ansfriduskerk aan de Jacob Catslaan. De Groene As wordt ingericht als park. Uitgangspunt bij de inrichting is dat het open zicht van boven naar beneden gewaarborgd is. De inrichting bestaat uit gras met boomgroepen. In de beide randen langs de zijtuinen worden beukenhagen gecombineerd met Rododendrons en Azalea’s. In de lengterichting van het park zal een voetpad aangelegd worden. De hoogteverschillen worden overbrugd door keerwanden met trappen. In het gebied komt een speelvoorziening voor de jongste kinderen en worden zitgelegenheden geplaatst. Op het hoogste punt van de Groene As, op de hoek met de Hugo de Grootlaan, ligt een historische grafheuvel (G). Deze grafheuvel is een archeologisch rijksmonument en wordt behouden en geïntegreerd in het parkgebied. De grafheuvel wordt meegenomen in het reguliere onderhoud. Aan de zijde van de Hugo de Grootlaan is de grafheuvel afgeschermd door een groep te handhaven bomen.
Parkzone aan achterzijde Jacob Catslaan (II)
De parkzone is een bestaand groengebied met veel grote bomen. Dit gebied sluit aan op het bos van Klein Zwitserland en vormt een geleidelijke overgang van dichte begroeiing via meer openheid naar het woongebied. Deze parkzone zal onderdeel uitmaken van de openbare ruimte van de nieuw aan te leggen woonstraat. De nieuw te bouwen woningen zullen met hun voorzijde uitkijken op deze zone. Voor de woningen aan de Jacob Catslaan zorgt de parkzone voor extra privacy.
Weitje aan de Jacob Catslaan (III)
Het bestaande grasveld aan de Jacob Catslaan, op de hoek met de Vondellaan, blijft gehandhaafd. Dit kleine open grasveld wordt in de volksmond ‘ 't Weitje’ genoemd. Het wordt gebruikt als speelweide en trapveldje. Het is een van de weinige groene plekken in dit deel van het Bergkwartier waar ruimte is voor kinderen om te kunnen voetballen en spelen. Het Weitje zal een meer parkachtig karakter krijgen door de aanplant van een aantal bomen en boomgroepen. Daarbij zal het open zicht vanaf de Vondellaan op de Sint Ansfriduskerk gewaarborgd zijn, evenals de mogelijkheid om te voetballen en te spelen. Aan de noordzijde van het Weitje ligt een hoge stijlrand. Hier bovenop komen woningen. Deze woningen worden vanaf de andere zijde ontsloten. Langs de kavels van de nieuwe woningen zal, aan de zijde van het Weitje, een beplantingsstrook met Rododendrons en Azalea’s worden aangebracht.
3.3.4 Civiele techniek
De woningen in het gebied worden aangesloten op de diverse nutsvoorzieningen. De locatie van de diverse voorzieningen wordt in overleg met de nutsbedrijven vastgesteld. De kabels en leidingen bevinden zich in principe onder de voetpaden. Het riool bevindt zich onder de rijbaan.
De locatie Lichtenberg ligt binnen het grondwaterbeschermingsgebied Amersfoortse Berg rond het waterpompstation Berg. De provinciale milieuverordening is hierop van toepassing onder andere voor afstromende regen, regenwater van verhardingen en gebouwen, materiaalgebruik en het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
De aan te leggen vuilwaterriolering en regenwaterriolering sluit straks aan op de bestaande gescheiden riolering in de omliggende straten. Omdat het plangebied
zich binnen de plangrens van het grondwaterbeschermingsgebied bevindt, zijn hier eisen en voorwaarden aan verbonden. Daarom wordt het regenwater naar buiten het plangebied afgevoerd.
3.3.5 Kunstwerken
Door de dermate grote hoogteverschillen in het plan, is er een aantal situaties waarbij het voor de individuele bewoners moeilijk is om het hoogteverschil met het aangrenzende openbare gebied te realiseren. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit zal de gemeente in deze gevallen zorg dragen voor de aanleg van een
kunstwerk (keerwand).
Ook zal de gemeente, in een aantal specifieke gevallen, zorgen voor de aanleg van een kunstwerk op de gemeenschappelijke achter- en zijkavelgrens van twee verschillende kavels.
3.3.6 Beheer
De gemeente Amersfoort is verantwoordelijk voor het beheer van de openbare ruimte, zoals de woonstraten, 't Weitje, de parkzone en de centrale Groene As. Gelijktijdig met de aanleg van de openbare ruimte, zal door de gemeente een beheerplan opgesteld worden voor de openbare ruimte. Ook wordt een beheerplan gemaakt voor het geval kavels langdurig niet worden verkocht.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - of zoals in dit geval met een uitwerking van het bestemmingsplan mgelijk worden gemaakt – kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
4.1.1 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011
Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 (verder PMP) is de verbindende schakel tussen het Europese en nationale milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van het milieubeleid anderzijds. De provincie hecht er groot belang aan om haar ambities op het gebied van milieu en duurzaamheid vast te leggen en te delen. Dit PMP vervangt het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008.
De provincie blijft zich inspannen op het gebied van leefomgevingskwalitieit: zij behouden en herstellen de milieukwaliteit in de provincie, met luchtkwaliteit en geluidhinder als speerpunten. Hierbij staat de gezondheid van de burgers van de provincie Utrecht centraal. Daarnaast wil de provincie door de goede milieukwaliteit de voorwaarden scheppen voor de natuur en instandhouding van de biodiversiteit. De provinciale inspanningen op het gebied van luchtverontreiniging, hinder en externe veiligheid zijn steeds gericht op een gezonde leefomgeving en/of biodiversiteit.
Conform de Wet milieubeheer is Provinciale Staten verplicht minimaal eenmaal in de vier jaar een milieubeleidsplan vast te stellen. Omdat er nog geen nieuw ‘plan' is, is verlenging van het bestaande plan per 1 december 2012 aan de orde. Het huidige PMP wordt verlengd zonder ingrijpende wijzigingen, behalve dat de voorgenomen bezuinigingen worden verwerkt in het verlengde plan.
4.1.2 Milieubeleidsplan Amersfoort 2008-2011
In het milieubeleidsplan formuleert de gemeente Amersfoort haar ambities op het gebied van milieu. In het plan worden drie milieuthema's onderscheiden, 'Gezond en Veilig', 'Klimaat en Energie' en 'Natuur en biodiversiteit'.
Bij 'Gezond en Veilig' moet duurzaam bouwen worden verbreed naar duurzaam wonen. In het voorliggende plangebied kan dit enkel wanneer ook de kwaliteiten van het beschermd stadsgezicht worden gewaarborgd. Diffuse verontreiniging van afstromend regenwater moet fors worden verminderd en de kansen voor schoon water moeten worden benut bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij 'Klimaat en Energie' wordt ingezet op CO2-neutrale gemeente in 2030.
Bij 'Natuur en biodiversiteit' wordt de nodige aandacht gevraagd voor het versterken en uitbreiden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De grens van de EHS ligt op geruime afstand ten zuiden van het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan. De voorwaarden die gelden voor slopen en bouwen in de EHS gelden daarom niet voor de ontwikkeling van het nieuwe woongebied op de locatie Lichtenberg.
Het Milieubeleidsplan is voor een periode van 2 jaar verlengd.
4.2 Water
4.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de
richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
4.2.2 Nationaal Waterplan (2009)
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten woren om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.2.3 Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet Milieubeheer (Wm).
Waterregeling
De waterregeling (ministeriële regeling bij de Waterwet) bevat regels ten aanzien van de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten betreffende de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk ingevolge Europese verplichtingen. Verder regelt de waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en beheerplannen.
Waterbesluit
In het Waterbesluit wordt onder meer de vaststelling van een landelijke rangorde bij watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks vastgelegd. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Een vergunningplicht en algemene regels zijn uitgewerkt voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken en voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater in beheer bij het Rijk. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.
Watervergunning
De Waterwet kent één watervergunning. De Wvo-vergunning voor lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels op het oppervlaktewater (o.a. riooloverstorten) en de heffing op riooloverstorten verdwijnen, daarvoor in de plaats komen algemene regels. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Deze wijziging vraagt een andere manier van (samen)werken. Samenwerken op basis van afspraken in plaats van op basis van vergunningvoorschriften.
4.2.4 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario’s waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie “Waterbeheer 21e eeuw” heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
4.2.5 Waterplan provincie Utrecht
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan.Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.
4.2.6 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
4.2.7 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem. Het streefbeeld voor dit plangebied is water voor natuur. Dit wordt nader toegelicht in de paragraaf "Water in dit uitwerkingsplan".
4.2.8 Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
4.2.9 Water in dit uitwerkingsplan
Het streefbeeld voor oppervlaktewater vanuit het waterplan voor dit gebied is "Water voor Natuur". Bij "Water voor Natuur" ligt het accent op de ecologie.
Huidige Situatie
In het plangebied is nauwelijks oppervlaktewater aanwezig. Daarom zal deze paragraaf met name gaan over regenwater, riolering en grondwater.
Regenwater en riolering
In de huidige situatie is grotendeels een gemengd rioolstelsel aanwezig, waarbij dus ook het schone regenwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Bij hevige regenbuien stort het regenwater, vermengd met het vuilwater, over in de rivier De Eem. Bij rioolvervanging of –renovatie wordt geen regenwater meer aangesloten op het vuilwaterriool. Het streven is om het regenwater zoveel mogelijk vast te houden, bijvoorbeeld in bergingsvijvers en waar mogelijk in de bodem te infiltreren.
Over waar wel en niet regenwater in de bodem kan worden geinfiltreerd zijn in een convenant afspraken gemaakt met de provincie.
Regenwater moet schoon blijven door verontreiniging met diffuse bronnen te voorkomen. Uitlogende stoffen, bijvoorbeeld koper, lood en zink en geimpregneerd hout mogen niet worden toegepast op plaatsen waar die met regen- en grondwater in aanraking kunnen komen. Verder moet aandacht worden besteed aan het gebruik van andere belastende stoffen.
Grondwater
De grondwaterstand boven op De Berg bevindt zich minstens twintig meter onder het maaiveld terwijl dit richting de Stadsring nog ongeveer twee meter beneden maaiveld is.
Grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied
In het gebied (nabij de Stichtse Rotonde) bevindt zich een grondwaterwinning van Vitens, waaruit per jaar anderhalf miljoen kubieke meter grondwater wordt opgepompt.
Waterwingebied Berg
Om het grondwater rondom deze winlocatie te beschermen, bevindt zich hier omheen een grondwaterbeschermingsgebied. Dit is met een dubbelbestemming aangegeven op de verbeelding. Op het grondwaterbeschermingsgebied is de Provinciale Milieuverordening van toepassing. Op grond daarvan geldt er een meldingsplicht voor bijvoorbeeld het realiseren van verhardingen en funderingen. Ook mag in dit gebied infiltratie van het hemelwater slechts onder strenge voorwaarden plaatsvinden. Hierover zijn afspraken gemaakt in het eerder genoemde convenant.
Grondwaterbeschermingsgebied Berg
Door middel van een omgevingsvergunningstelsel (voorheen aanlegvergunning) wordt in het bestemmingsplan een beperking gesteld aan de toegelaten werken en werkzaamheden. Vermeld dient te worden dat zich in dit gebied geen bedrijven bevinden die verontreiniging van het grondwater zouden kunnen veroorzaken. Ook in de toekomst moeten deze bedrijven uit dit gebied worden geweerd.
Alle activiteiten die in grondwaterbeschermingsgebieden plaats vinden, kunnen een bedreiging zijn voor de kwaliteit van het te winnen drinkwater. Daarom is het van belang dat er geen bestrijdingsmiddelen gebruikt worden op gronden in het grondwaterbeschermingsgebied. Hiervoor kunnen geen regels worden opgenomen in dit bestemmingsplan maar het is van dusdanig belang dat er in deze toelichting nadrukkelijk op wordt gewezen.
100-Jaarsaandachtsgebied
Een 100-jaarsaandachtsgebied is een beschermingsgebied rond een grondwaterwinning met een kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied. Het gebied is gebaseerd op een verblijftijd van het grondwater van maximaal 100 jaar in de ondergrond. Er gelden geen regels uit de Provinciale Milieuverordening. Wel moet bij nieuwe activiteiten of functies rekening worden gehouden met de effecten op het grondwater binnen het 100-jaarsaandachtsgebied.
Gebieden binnen de blauwe stippellijnen zijn 100-jaarsaandachtsgebieden.
4.2.10 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft het bestemmingsplan "Berg-Utrechsteweg", waar voorliggend plan een uitwerking van is, beoordeeld en aangegeven dat zij kunnen instemmen met dat bestemmingsplan.
4.2.11 Conclusie water
Alle aspecten met betrekking tot water in dit plangebied zijn beschreven in bovenstaande paragrafen. De conclusie is dat water geen belemmerende factor is voor het voorliggende uitwerkingsplan met de daarin opgenomen bestemmingen en regels.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Wettelijk kader
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
- 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
- 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal;
- 5. Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Ad. 3 Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.
4.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied
Binnen het plangebied worden worden woningen mogelijk gemaakt. Deze mogelijkheid bestond ook al in het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" en ook in het daarvoor geldende bestemmingsplan "De Berg 2003". Daarom is er met dit uitwerkingsplan geen sprake van het mogelijk maken van nieuwe gevoelige bestemmingen. Ook biedt het uitwerkingsplan geen ruimte voor extra verkeersaantrekkende bestemmingen. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit uitwerkingsplan daarom achterwege blijven.
Jaarlijks wordt een monitoring uitgevoerd in het kader van het NSL (Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit). Uit de monitoringsronde van 2011 blijkt dat in Amersfoort naar verwachting overal op tijd aan de grenswaarden zal worden voldaan. Dat wil zeggen dat in 2011 is voldaan aan de grenswaarden voor fijn stof en in 2015 zal worden voldaan aan die voor stikstofdioxide. Op de meeste plaatsen in Amersfoort wordt nu al aan deze grenswaarden voldaan. De monitoringstool is te raadplegen via http://mt2011.nsl-monitoring.nl.
4.4 Bedrijven- En Milieuzonering
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
4.4.1 Inrichting Besluit omgevingsrecht
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.
In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.
4.4.2 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied
In de directe omgeving is geen sprake van bedrijvigheid die in hun bedrijfsuitvoering belemmerd kunnen worden als gevolg van dit uitwerkingsplan.
In het plangebied wordt kunnen woningen worden gerealiseerd, wat geen belemmering voor de omgeving betekent.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Beleid en normstelling
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
4.5.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
4.5.3 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. In deze circulaire staat het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.
Op 17 december 2013 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking getreden. Dit vervangt de bovengenoemde circulaire.
4.5.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
4.5.5 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico’s zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water, en door leidingen. Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" waar voorliggend plan een uitwerking van is. Bij dat bestemmingsplan is als bijlage gevoegd het 'Rapport externe veiligheid bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg (Servicebureau|Gemeenten, projectnummer SB|G/POLR/508994, dd. 20 maart 2012)'. Hieronder zijn de belangrijkste punten uit dit rapport weergegeven.
Inrichtingen
Bij het LPG tankstation aan de Daam Fockemalaan zijn geen (beperkt) kwetsbare bestemmingen aanwezig binnen de PR contour. Het groepsrisico is zeer laag en neemt niet toe. Een verdere verantwoording is daarom niet nodig.
Het defensieterrein MC Soesterberg ligt gedeeltelijk in het plangebied van het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg", maar ligt op geruime afstand van het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan. Een verdere verantwoording is daarom niet nodig.
Rond het NS Emplacement is geen PR contour aanwezig. Dit levert dus geen belemmeringen op. Het groepsrisico is echter hoger dan de oriënterende waarde. De verantwoording hierover, die heeft plaatsgveonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg", is verwoord in het rapport 'Rapport externe veiligheid bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg (Servicebureau|Gemeenten, projectnummer SB|G/POLR/508994, dd. 20 maart 2012)'.
Bij het ballonvaartcentrum aan de Genestetlaan is een propaanopslag aanwezig en een vulstation voor propaangasflessen. De bijbehorende veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit vormen geen belemmering voor het voorliggende uitwerkingsplan.
Transport
Over de rijksweg A28 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De weg heeft hier echter geen 10-6 -risicocontour voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico is zeer laag en neemt niet toe. Een verdere verantwoording is daarom niet nodig.
Ook voor het spoor is berekend dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering vormt. Wat betreft het groepsrisico zijn verschillende scenario’s doorgerekend. Er bestaat met name onduidelijkheid over de bevolkingsgegevens die zijn gehanteerd bij de berekeningen voor het Basisnet spoor ( = een regeling die het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor limiteerd en die beperkingen oplegt aan de personendichtheid rond het spoor). In ieder geval is het berekende groepsrisico hoger dan de oriënterende waarde, waardoor verantwoording van het groepsrisico nodig is. Deze verantwoording is verwoord in het rapport 'Rapport externe veiligheid bestemmingsplan Berg-Utrechtseweg (Servicebureau|Gemeenten, projectnummer SB|G/POLR/508994, dd. 20 maart 2012)' dat als bijlage is gevoegd bij het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg", het bestemmingsplan waar voorliggend plan een uitwerking van is.
4.6 Bodem
4.6.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
4.6.2 Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn zoveel mogelijk door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In deze gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
4.6.3 Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het besluit bodemkwaliteit is het handhaven van de balans tussen de bescherming van de bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
In 2013 zijn de bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opnieuw vastgesteld in de "Nota bodembeheer gemeente Amersfoort". Op de kaart ligt het plangebied "Lichtenberg" in de zone O2: Oude uitbreidingen en oude kernen. Deze zone is gekwalificeerd als kwaliteit "industrie".
4.6.4 Bodem in relatie tot het plangebied
In het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er verdachte deellocaties zijn aangewezen met diverse verdenkingen. Een deel van deze locatie is onderzocht met verkennend onderzoek en nadere onderzoeken. Daarnaast wordt momenteel, in het kader van het beëindigen van de activiteiten als ziekenhuis en de herontwikkeling van het ziekenhuisterrein naar woongebied, aanvullend bodemonderzoek gedaan met als doel om de al uitgevoerde onderzoeken te actualiseren en waar nodig aan te vullen. Met name de kwaliteit onder de gebouwen is onvoldoende bekend.
De locatie Lichtenberg ligt binnen de contouren van het grondwaterbeschermingsgebied. De gemeente Amersfoort heeft met partijen afspraken gemaakt om het grondwaterbeschermingsgebied een optimale bescherming te geven. Deze afspraken zijn vastgelegd in het gebiedsdossier Amersfoort Berg (https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/beschermingszones/documenten/#backlink)
4.6.5 Bodemenergie
Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben vanaf juli 2013 een vergunning of meldingsplicht. In het plangebied zijn de mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen beperkt in verband met de aanwezigheid van het grondwaterbeschermingsgebied.
4.7 Geluid
4.7.1 Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
- het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
- het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
- het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
4.7.2 Swung - 1
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
4.7.3 Verkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel X)
Tabel X: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB (Lden). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 of 58 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
4.7.4 Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben volgens art 106b van de Wet geluidhinder een zone waarvan de breedte afhankelijk is van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. In het Besluit geluidhinder is op een kaart per categorie spoorlijn de breedte van de zone aangegeven. Bij ontwikkelingen rond geluidgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden).
4.7.5 Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
4.7.6 Geluidsnota gemeente Amersfoort
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
4.7.7 Geluid in relatie tot het plangebied
Ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie Lichtenberg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijk geluidbeleid. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in het rapport R072151aa.00001.eg, d.d. 5 maart 2014. Dit rapport is als bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting.
De locatie Lichtenberg is gelegen nabij enkele drukke wegen. Het totale plan voor de herontwikkeling van deze locatie bestaat uit 2 appartementengebouwen en 63 grondgebonden woningen. Deze zullen een planologisch-juridisch kader krijgen in 2 verschillende plannen; één voor de appartementen en één voor de grondgebonden woningen.
Voorliggend uitwerkingsplan is opgesteld voor de grondgebonden woningen. Deze passen binnen het bestemmingsplan de Berg 2003 (vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2003), en de daarbij behorende beschikking voor hogere grenswaarden met nummer 2003WEM002412i d.d. 23 april 2003 (zie bijlage 2 bij deze toelichting). Deze beschikking is tevens gevoegd bij de herziening van het bestemmingsplan die is vastgesteld op 11 juni 2013. Daarin zijn de regels van de uit te werken bestemming opnieuw opgenomen.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. Er is geen sprake van de aanwezigheid van een auto(snel)weg, zodat er in de zin van de Wet geluidhinder sprake is van stedelijk gebied. De nieuwe grondgebonden woningen liggen in de geluidszone van de volgende wegen: Vondellaan, Emmalaan, Hugo de Grootlaan en Utrechtseweg.
Voor de Anna Paulownalaan, Dillenburglaan, Beetslaan, Huijgenslaan, Jacob Catslaan, Surinamelaan, Tollenslaan, Van Lenneplaan en Van Maerlantlaan geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:
- de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing de belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting;
- bij het realiseren van de woningen deze geluidbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van het Bouwbesluit. Hiermee wordt het woonklimaat verbeterd.
De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat:
- de voorkeurswaarde van 48 dB op de nieuwe woningen overschreden wordt ten gevolge van het verkeer op de Vondellaan, de Hugo de Grootlaan en de Utrechtseweg. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden;
- ten gevolge van de Emmalaan, zal de geluidbelasting lager zijn dan de voorkeurswaarde;
- de voorkeurswaarde zoals deze geldt voor gezoneerde wegen, niet overschreden wordt door 30 km/uur wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen aanvaardbaar is.
Maatregelen
In principe moeten geluidbeperkende maatregelen getroffen worden om de geluidbelasting (zo mogelijk) terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Om de geluidbelasting te reduceren zou een geluidreducerend wegdek kunnen worden aangebracht of een geluidscherm kunnen worden gerealiseerd. Indien - verdergaande - geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard ontmoeten, kan de gemeente Amersfoort een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevels vaststellen.
Geluidreducerend wegdek
Het aanbrengen van stil wegdektype, bijvoorbeeld dunne deklagen 2, op Utrechtseweg, de Vondellaan en de Hugo de Grootlaan geeft een afname van de geluidbelasting van circa 4 dB. Deze afname is onvoldoende om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast zijn stille wegdekken met een hoge geluidreductie minder goed bestand tegen wringend verkeer (mechanische beschadiging van het wegdek). Gezien het aantal aansluitingen op de genoemde wegen zal het aanbrengen van een geluidsreducerend wegdek civieltechnische bezwaren ontmoeten.
Geluidscherm
Voor een voldoende geluidafschermende werking moeten geluidschermen een hoogte hebben die een relatie heeft met de hoogte van de achterliggende bebouwing. Bij laagbouw kunnen lage geluidschermen worden geplaatst en bij hoogbouw moeten hoge schermen worden gerealiseerd. Om in de onderhavige situatie de hogere bouwlagen te beschermen zou een scherm met een hoogte van meer dan twee meter langs alle wegen geplaatst moeten worden. Een dergelijk hoog scherm vormt in de onderhavige situatie een stedenbouwkundig en architectonisch ongewenste barrière. Tevens kunnen zich verkeersgevaarlijke situaties voordoen nabij de kruisingen (belemmering zicht). Bovendien is het realiseren van een gesloten geluidscherm praktisch onmogelijk vanwege de in- en uitritten.
Overige maatregelen
Door het verlagen van de maximumsnelheid van 50 naar 30 km/u zijn de wegen niet gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. De wegen betreffen (doorgaande) ontsluitingswegen waar een goede doorstroming van het verkeer gewenst is. Om deze in te richten als 30 km/u-zones, zouden snelheidsbeperkende voorzieningen gerealiseerd moeten worden die de doorstroming van het verkeer juist zouden belemmeren. Het verlagen van de intensiteit is niet mogelijk vanwege praktische bezwaren.
4.8 Duurzaamheid
Het actief meenemen van duurzaamheid is uitgangspunt binnen het project Lichtenberg met als doel een gebied te creëren waarin het nu en later prettig is om te verblijven en waar een balans bestaat tussen mensen, milieu en welvaart. Daarbij moeten de ruimtelijke en sociale gebiedskwaliteiten en de kwaliteit van de woningen en de openbare ruimte toekomstbestendig zijn. De doelstellingen hierbij zijn: zuiniger omgaan met (schaarse) grondstoffen, vervuiling niet afwentelen op aanpalende gebieden en de uitstoot van bijvoorbeeld CO2 verminderen zonder dat dit de kwaliteit van onze leefomgeving aantast. De locatie Lichtenberg kan hieraan een bijdrage leveren.
Bij de ontwikkeling en realisatie van de nieuwe wijk gaat de duurzame kwaliteit van het gebied hand in hand met de duurzame kwaliteit van de woningen en het openbaar
gebied. Doordat de woningen in particulier opdrachtgeverschap worden uitgegeven heeft de gemeente de realisatie van duurzame woningen niet in eigen hand. Om de vrijheid, horende bij particulier opdrachtgeverschap te behouden, is er voor gekozen om de nieuwe bewoners zoveel mogelijk ruimte te geven op het gebied van duurzame oplossingen. Hiervan uitgaande zullen de toekomstige bewoners zoveel mogelijk worden geïnspireerd, geïnformeerd en gefaciliteerd om hun eigen duurzame woning te bouwen.
4.8.1 Aanpak
Aanpak
Om zonder prestatie-eisen toch uitvoering te geven aan de gemeentelijk beleidsdoelstelling en de thema’s van het instrument GPR-gebouw (GPR-gebouw is een instrument waarmee de duurzaamheidsprestatie van een woning in een rapportcijfer kan worden uitgedrukt), zullen de kopers zoveel mogelijk worden geïnspireerd, geïnformeerd en ondersteund om in hun woningontwerp maatregelen door te voeren die de kwaliteit van de woning en omgeving verbeteren en hun waarde direct of op termijn terug verdienen. Het inbrengen, vasthouden en uitleggen van de meerwaarde van duurzaam bouwen vraagt om actieve communicatie richting bewoners. Laten zien dat duurzame ontwikkeling meerwaarde heeft vraagt ook om aandacht hiervoor in de inrichting van de openbare ruimte. Duurzame elementen in de buitenruimten nodigen uit tot nadenken over duurzame mogelijkheden in de eigen woning.
De aanpak om duurzaamheid op de Locatie Lichtenberg mee te nemen bestaat daarmee in ieder geval uit de volgende drie onderdelen.
- 1. Voorbeeldrol gemeente
De uitwerking van de openbare ruimte biedt de gemeente de kans om een voorbeeldrol op zich te nemen. Dit komt op verschillende manieren tot uiting bij de sloop van het ziekenhuis, het bouwrijp maken en de herontwikkeling van de openbare ruimte. Hierbij kan gedacht worden aan: de grondbalans van de ontwikkeling blijft zoveel als mogelijk gesloten, energie-efficiënte openbare verlichting, puingranulaat wordt in de betonnen producten, zoals rioleringen, verwerkt en restmateriaal wordt als fundering van de wegen gebruikt.
- 2. Informeren bewoners onder andere door middel van persoonlijk advies
Uit andere projecten in Nederland blijkt dat het aanbieden van een adviesgesprek over het verduurzamen van de eigen woning van 1 á 2 uur, aspirant-kopers sterk kan motiveren om duurzaam te bouwen. Daarom zal de gemeente Amersfoort dit ook aanbieden aan de eerste 20 kopers van een kavel, zodat deze kopers met extra inzicht en inspiratie het traject met de eigen architect in kunnen gaan. Om de adviesgesprekken concreet te maken zal de gemeente een aantal duurzame woonconcepten met kosten en baten beschikbaar stellen aan de kopers om inzicht te geven in welke maatregelen het best kunnen worden getroffen.
- 3. Waarderen meest duurzame woning (duurzaamheidprijs)
Om inzet van kopers op duurzaamheid te stimuleren, maar ook het gesprek over duurzaamheid te bevorderen en goede voorbeelden te delen binnen de buurt, stelt de gemeente een prijs beschikbaar aan degene die de meest duurzame woning realiseert. Een vakjury zal hierover beslissen.
4.8.2 Projectspecifieke mogelijkheden
Binnen de gemeente in het algemeen en het project Lichtenberg specifiek, gelden diverse richtlijnen. Hieronder is een overzicht gegeven.
- Energie besparen en hernieuwbare energie:
De gemeente wil kopers stimuleren om de woning energetisch gezien zo goed mogelijk uit te voeren. Naast energiebesparende maatregelen, kan dit door zelf duurzame energie op te wekken. Zo bestaat bij project Lichtenberg de mogelijkheid om zelf de dakoriëntatie te kiezen, zodat optimaal gebruik gemaakt kan worden van zonne-energie. Aandachtspunt is dat het plangebied van de Locatie Lichtenberg binnen het beschermd stadsgezicht ligt. Dit betekent dat er eisen zijn voor het toepassen van duurzame maatregelen, zoals zonne-energiesystemen. Deze worden beschreven in een aanvulling op de Welstandsnota die specifiek gaat over zonnepanelen in beschermde stadsgezichten.
- Materiaalgebruik (nieuwbouw):
Het materiaalgebruik wordt, als onderdeel van het duurzaam bouwen, steeds belangrijker. Zo is het vanaf 1 januari 2013 vanuit het Bouwbesluit 2012 verplicht om bij nieuwbouwwoningen een milieuprestatieberekening van alle toe te passen materialen bij te voegen. Daarnaast geldt in de gemeente Amersfoort een toepassingsverbod voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden. Tenslotte wordt het gebruik van FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya sterk aanbevolen. De sloop van het ziekenhuis biedt de mogelijkheid om de materialen die hierbij vrijkomen te hergebruiken als secundaire of nieuwe grondstof. Bijvoorbeeld op de locatie zelf in de openbare ruimte of bij het bouwrijp maken van de kavels.
4.8.3 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied
Aandachtspunt in het voorliggende plangebied is, dat bij het nastreven van duurzaamheidsprincipes rekening dient te worden gehouden met vele waarden. Het gaat dan bijvoorbeeld om cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht en milieutechnische waarden vanwege de aanwezigheid van het waterwingebied en grondwaterbeschermingsgebied.
4.9 Flora En Fauna / Ecologie
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
4.9.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
4.9.2 Toets in het kader van gebiedsbescherming
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:
- Natura 2000-gebieden;
- Beschermde natuurmonumenten;
- Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).
Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.
Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Binnen de EHS mogen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Zoals in paragraaf 2.2.2.1 "Ruimtelijke Structuurvisie Provincie Utrecht" al is aangegeven ligt de locatie Lichtenberg ruim buiten de EHS.
4.9.3 Toets in het kader van soortenbescherming
De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
4.9.4 Flora- en Faunawet
De soortbescherming wordt geregeld via soortbeschermingsregels uit de Europese Habitatrichtlijn, de Europese Vogelrichtlijn en de Flora- en faunawet. Met het in werking treden van de Flora- en faunawet in 2002 zijn de bepalingen uit de Europese richtlijnen omgezet in Nederlands recht. De soorten die genoemd zijn onder de Europese regelgeving vallen onder de categorie 'streng beschermd'. Daarnaast is er een aanvullende lijst met soorten die vallen onder de Flora- en faunawet. Deze soorten vallen onder de categorie 'streng beschermd' en 'beschermd'.
Verder zijn de zogenaamde Rode Lijsten van belang. Deze hebben geen wettelijke status, maar geven wel de kwetsbaarheid van soorten aan. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven of een soort bijna uitgestorven of bedreigd is in zijn voorkomen in Nederland. Een soort die bescherming geniet onder de Flora- en faunawet kan ook op de Rode Lijst voorkomen, maar een soort op de Rode Lijst is niet automatisch beschermd onder de Flora- en faunawet. Naast de Rode Lijsten bestaan ook de Oranje lijsten. Dit zijn lijsten van bedreigde soorten binnen de provincie Utrecht welke op basis van vergelijkbare criteria als die voor de landelijke rode lijst tot stand is gekomen. Hiertoe is de trend van het voorkomen van de dier- en plantsoorten in Utrecht sinds 1975 geanalyseerd en er is bepaald welke soorten “ernstig bedreigd”, “bedreigd”, “kwetsbaar” of “gevoelig” zijn. Oranje lijsten zijn opgesteld voor: zoogdieren, broedvogels, pleisterende vogels, reptielen, amfibieën, zoetwatervissen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en voor de plantgroepen: mossen van het essenhakhout, kleibospaddestoelen, vaatplanten en kranswieren.
4.9.5 Flora- en Faunawet in relatie tot het plangebied
Het rekening houden met de Flora- en faunawet in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan speelt een rol in het kader van de uitvoerbaarheid van dat plan. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van de gemeente. Als het waarschijnlijk is dat voor de realisering van een project (dat door een bestemmingswijziging mogelijk wordt gemaakt) een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan de nodige duidelijkheid te bestaan omtrent de verleenbaarheid van een dergelijke ontheffing.
Onderzoek naar de benodigde gegevens over het in het plangebied voorkomende plant- en diersoorten is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Bij uitspraak van 19 november 2003 (zaaknummer 200205327/1) heeft Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat in een rapportage betreffende het voorkomen van beschermde planten en dieren al een afweging moet worden gemaakt in hoeverre het redelijk te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend. Dit is gebeurd in het kader van bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" waar voorliggend plan een uitwerking van is.
Ontheffingen
Ten tijde van het flora- en faunaonderzoek waren nog niet alle in het voorliggende bestemmingsplan gefaciliteerde plannen in voldoende detail bekend om ze goed te kunnen toetsen op de effecten voor flora en fauna. Op basis van de onderzoeken kan wel aangenomen worden, dat de aanwezige soorten geen belemmeringen vormen voor de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Dat wil niet zeggen, dat in voorkomende gevallen geen ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn. Omdat ruimtelijke ontwikkelingen effecten kunnen hebben op beschermde soorten, is het van belang dat initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen nog separaat kijken naar de effecten van de uitgewerkte plannen voor de wettelijk beschermde soorten.
Aanvullend Flora en Fauna onderzoek
Voorafgaand aan de sloop van het ziekenhuis is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde soorten. In het ziekenhuis zijn in 2006 en 2013 twee paarverblijven van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. In 2013 zijn tevens aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een winterverblijf van enkele tientallen gewone dwergvleermuizen. Er is echter geen sprake van een massawinterverblijf. Door de sloop zullen de bestaande verblijfplaatsen komen te vervallen. Verstoring van deze verblijven, en daarmee overtreding van art. 11 van de Flora- en faunawet, is niet te voorkomen.
Om toestemming te krijgen het ziekenhuis te slopen is een ontheffingsaanvraag ingediend in het kader van de Flora- en faunawet. Bijlage bij de aanvraag is een activiteitenplan met nadere uitleg van de ingreep en de maatregelen die genomen worden om de schade aan beschermde soorten tot het minimum te beperken.
Om andere overtredingen ten aanzien van de gewone dwergvleermuis te voorkomen worden de volgende mitigerende maatregelen genomen. Deze zijn in detail uitgewerkt in het activiteitenplan.
- Werken in de gunstige perioden.
- Voorkomen dat gesloopt wordt tijdens aanwezigheid van de vleermuizen.
- Ophangen van acht vleermuiskasten.
- Streven naar de realisatie van een nieuw potentieel winterverblijf.
In dit activiteitenplan wordt onderbouwd dat ook zonder het actief aanbieden van nieuwe verblijfsmogelijkheden, het netwerk van paar- en winterverblijven van de gewone dwergvleermuizen zodanig groot en sterk is, dat gewaarborgd is dat de individuele dieren te allen tijde geschikte paar- en winterverblijven tot hun beschikking hebben. Effecten op de staat van instandhouding zijn dan ook uitgesloten.
De ontheffing wordt aangevraagd op grond van de belangen voor openbare veiligheid of volksgezondheid en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Vanwege de technische staat van het gebouw en de aanwezigheid van asbest is er geen redelijk alternatief voor sloop. Door het nemen van de beschreven mitigerende maatregelen is gewaarborgd dat zorgvuldig wordt gewerkt.
De verwachting is dat de ontheffing wordt verleend onder voorwaarde van een aantal te nemen maatregelen. De natuurwetgeving levert daarmee geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.
4.10 Archeologie
4.10.1 Beleid
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 september 2010.
Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).
De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in het uitwerkingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Dit is ook gedaan in het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg" waar voorliggend plan een uitwerking van is. In het voorliggende uitwerkingsplan wordt opnieuw de dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3" opgenomen.
De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en die ze krijgen in het bestemmingsplan.
Benaming op Archeologische beleidskaart | Benaming in bestemmingsplan |
Archeologisch waardevol gebied 1 | Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan. |
Archeologisch waardevol gebied 2 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4" |
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.
De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
4.10.2 Archeologie in relatie tot het plangebied
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevindt zich een Archeologische Rijksmonumenten (beschermd volgens de Monumentenwet). Bij bodemingrepen in dit gebied moet een monumentenvergunning worden aangevraagd. Het gaat om een terrein, gelegen op de hoek van de Hugo de Grootstraat/Utrechtseweg, waarop een grafheuvel uit de Nieuwe Steentijd met latere bijzettingen uit de IJzertijd is gelegen (monumentennr. 45448). Aangezien dit monument wodt beschermd via de Monumentenwet is er in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling voor opgenomen.
Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied van het uitwerkingsplan heeft een middelhoge archeologische verwachting. Wanneer ontwikkelingen plaatsvinden met bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 500 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
De gebieden met middelhoge archeologische verwachting in het plangebied worden gekenmerkt door meer of minder steile hellingen van de stuwwal. Als gevolg van het relief is de archeologische verwachting voor deze gronden minder hoog dan voor de plateaus. Er komen op dit soort gronden wel grafheuvels voor, een reden om toch een middelhoge verwachtingswaarde aan deze gronden te geven.
Omdat het in voorliggend plangebied om een ziekenhuislocatie gaat die wordt herontwikkeld tot woongebied zal voorafgaand aan de herontwikkeling archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit zal in ieder geval afgerond zijn voordat omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen kunnen worden aangevraagd.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
Het voorliggende plan vormt een uitwerking van de bestemmingen 'Wonen uit te werken -1' en 'Wonen uit te werken - 2' van het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg". Het betreft hier een globale bestemming die door burgemeester en wethouders dient te worden uitgewerkt. De uitwerkingsplicht en het kader waarbinnen dit dient te geschieden zijn te vinden in artikel 34 van de regels van genoemd bestemmingsplan.
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en bijbehorende regels en wordt vergezeld van deze toelichting. Op de verbeelding worden via een combinatie van coderingen, arceringen en lijnen de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
De procedure die bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan gevolgd dient te worden is te vinden in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 3 van de regels van het bestemmingsplan Vathorst. De belangrijkste punten in deze procedure zijn de terinzagelegging gedurende zes weken en vervolgens het vaststellen van het uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders. Tegen een besluit van het college van b&w inzake de vaststelling kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.1.1 Principe-opzet plangebied
In het voorliggende uitwerkingsplan is gekozen voor een regeling met een zekere mate van flexibiliteit. Dat wil zeggen dat er een binnen de gestelde grenzen een bepaalde keuzevrijheid is bij de omvang en situering van de gewenste ontwikkelingen binnen de bestemmingen. Door een uitgebreid stelsel van regels is bereikt dat de toekomstige belanghebbenden in het gebied de nodige rechtszekerheid wordt geboden.
5.1.2 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende uitwerkingsplan bevat enige afwijkingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
5.2 Dit Uitwerkingsplan
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het uitwerkingsplan.
5.2.1 Regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Hieronder volgt een uitleg van de bestemmingen die het uitwerkingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het uitwerkingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst
Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Echter, bij de vaststelling van een uitwerkingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
6.2.2 Financiële uitvoerbaarheid
Per 1 november 2013 is de grondexploitatie Lichtenberg herzien. De uitkomsten van deze herziening zijn verwerkt in de jaarrekening 2013. Deze is vastgesteld op 24 juni 2014. De grondexploitatie heeft een tekort van circa € 1,5 miljoen. Bij het vaststellen van de jaarrekening 2013, heeft de raad besloten om voor dit tekort de voorziening onderhanden werken te verhogen tot het herziene tekort. Wij zullen de kosten en opbrengsten gedurende het hele project monitoren en de raad informeren via de reguliere projectrapportages.
6.2.3 Conclusie
Het uitwerkingsplan is, gelezen bovenstaande tekst, vanuit gemeentelijk perspectief uitvoerbaar.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3.1 Inleiding
Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Berg-Utrechtseweg". Dit plan is recent vastgesteld (11 juni 2013). Over dit plan (en daarmee over de uitwerkingsregels) is overleg gevoerd met diverse instanties en bestond voor iedereen de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen reacties ontvangen waaruit blijkt dat de mogelijke ontwikkelingen in het voorliggende plangebied onacceptabel zijn. Hiermee wordt het uitwerkingsplan maatschappelijk uitvoerbaar geacht. Het uitwerkingsplan zal de procedure doorlopen zoals die is bepaald in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat het uitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. De uitkomsten van deze terinzagelegging zullen in dit hoofdstuk worden verwerkt.
6.3.2 Vaststelling uitwerkingsplan
Het ontwerpuitwerkingsplan heeft van donderdag 19 juni tot en met woensdag 30 juli 2014 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan het college van burgemeester en wethouders. Van deze gelegenheid is door 11 reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (doc.nr. # 4770873).
Enkele zienswijzen geven gedeeltelijk aanleiding tot aanpassing van het ontwerpuitwerkingsplan. De overgang van het uit te werken gebied naar 't Weitje wordt anders vormgegeven.
Het uitwerkingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders. Op 16 december 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort bij besluitnummer 4826667 het uitwerkingsplan “Locatie Lichtenberg” gewijzigd vastgesteld.
6.4 Handhaving
Het uitwerkingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het uitwerkingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het uitwerkingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
Bijlage 1 Toetsingskader Beschermd Stadsgezicht
Bijlage 1 Toetsingskader beschermd stadsgezicht
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Tbv Regeling Beroep En Bedrijf Aan Huis
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten tbv Regeling beroep en bedrijf aan huis
Bijlage 3 Kavelvergroting Bredere Kavel
Bijlage 3 Kavelvergroting bredere kavel
Bijlage 4 Kavelvergroting Diepere Kavel
Bijlage 4 Kavelvergroting diepere kavel
Bijlage 5 Kunstwerken (Keerwanden)
Bijlage 5 Kunstwerken (keerwanden)
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Locatie Lichtenberg
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek locatie Lichtenberg