Intratuin IJsselstein
Bestemmingsplan - Gemeente Lopik
Vastgesteld op 31-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Intratuin IJsselstein van de gemeente Lopik.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0331.01Intratuin-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.5 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.10 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.11 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.12 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.15 bouwwerk geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.16 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 detailhandelsbedrijf
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dat in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.18 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.20 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.
1.21 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
1.22 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.23 nevenfunctie
ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een bedrijf.
1.24 nutsvoorziening
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie.
1.25 opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.26 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.27 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.28 tuincentrum
een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.
1.29 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Detailhandel - Tuincentrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van tuinartikelen en -benodigdheden, zoals genoemd in de 'Assortimentenlijst' die als bijlage bij de regels is gevoegd;
- b. horeca in categorie 1, zoals genoemd in de horecalijst, die als bijlage bij de regels is gevoegd;
- c. opslag/stalling van niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend voor opslag ten behoeve van het tuincentrum en voor opslag van maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend voor parkeren, fietsenstalling en groenvoorziening;
- f. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, teelt in open grond, nutsvoorzieningen en water;
- g. met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van gronden voor een tuincentrum bestaat in ieder geval uit detailhandel in het assortiment van een tuincentrum, het verlenen van diensten, een restauratieve voorziening en speelvoorzieningen. Daarbij gelden de volgende regels:
- a. detailhandel in het assortiment van een tuincentrum dient te bestaan uit meer dan 50% van de verkoopoppervlakte binnen en buiten in levend materiaal en minder dan 50% van de verkoopoppervlakte binnen en buiten in dood materiaal;
- b. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10% een omgevingsvergunning verlenen;
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Intratuin IJsselstein'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het bedrijf Intratuin IJsselstein op de hoek Boveneind Zuidzijde/Weg der Verenigde Naties aan de rand van IJsselstein, wenst de bedrijfsbebouwing uit te breiden van 6.250 m² naar 9.510 m². Voorts wenst het bedrijf het gebruik enigszins te wijzigen en elementen toe te voegen. Deze elementen hebben betrekking op uitbreiding van het assortiment met producten die betrekking hebben op de inrichting van een woning en de mogelijkheid om bijvoorbeeld workshops te geven en de daarbij behorende producten te verkopen. Het doel van het bestemmingsplan is om de uitbreiding en de wijziging van het huidige gebruik mogelijk te maken.
1.2 Situering Van Het Plangebied
De herziening heeft betrekking op een tweetal percelen op de hoek Boveneind Zuidzijde/Weg der Verenigde Naties aan de rand van IJsselstein. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt allereerst de planbeschrijving aan bod. In hoofdstuk 3 is het beleidskader beschreven waaraan het plan getoetst moet worden. In hoofdstuk 4 wordt getoetst in hoeverre de ontwikkelingen ruimtelijk aanvaardbaar zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de in het plan opgenomen regels. Hoofdstuk 6 behandelt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk worden in een later stadium de ingekomen overlegreacties van de wettelijke overlegpartners en de inspraakreacties weergegeven evenals de bijbehorende beantwoording.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het perceel waar de Intratuin IJsselstein is gevestigd, is op dit moment in gebruik voor de teelt en verkoop van siergewassen en de verkoop van tuinbenodigdheden. Hiernaast is een gedeelte van het onbebouwd gebied in gebruik voor parkeren. Het naastgelegen perceel Boveneind Zuidzijde 3 is op dit moment in gebruik voor bewoning. De woning is een provinciaal monument. De bijbehorende opslag is in gebruik door het tuincentrum Intratuin IJsselstein. Deze opslag maakt onderdeel uit van het onderhavige plan.
In de huidige opzet sluit het assortiment van de Intratuin IJsselstein te weinig aan bij de behoefte van haar bezoekers. Er is behoefte aan zowel een uitbreiding in oppervlakte als in assortiment. Er is behoefte aan meer overdekte winkelruimte, zodat consumenten beter bediend kunnen worden en zij meer tijd in de winkel zullen doorbrengen. Verruiming van het assortiment voorkomt dat mensen moeten uitwijken naar andere tuincentra om dergelijke producten te kopen.
In het verleden (1999) is het tuincentrum uit de kern IJsselstein verplaatst naar de huidige locatie. De locatie ligt tegen de kern van IJsselstein aan en is goed ontsloten. Deze locatie vormt de overgang tussen het stedelijk en het landelijk gebied. De locatie is gunstig gelegen ten opzichte van het verzorgingsgebied.
2.1.1 Vigerende bestemmingsplan
In het vigerende plan Landelijk gebied, vastgesteld op 12 juni 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 12 februari 2008, heeft het perceel op de hoek Boveneind Zuidzijde/Weg der Verenigde Naties de bestemming Tuincentrum. Het naastgelegen perceel heeft de bestemming Woondoeleinden. Dit is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Uitsnede vigerende bestemmingsplan
De gronden binnen de bestemming 'Tuincentrum' zijn bestemd voor de teelt van siergewassen, de verkoop van siergewassen en tuinbenodigdheden. Op dit perceel mag maximaal 6.250 m² aan bebouwing worden gerealiseerd. Overigens zijn woningen op dit perceel niet toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4,5 en 10 m.
Op het naastgelegen perceel rust de bestemming 'Woondoeleinden'. Er zijn maximaal twee woningen op dit perceel toegestaan. Per woning mag 50 m² aan bijgebouwen worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 3 en 10 m.
2.2 Toekomstige Situatie
Het woonperceel strekt zich uit buiten de grenzen van het onderhavige plan. Het deel dat buiten het plangebied valt, zal onder de regeling van het vigerende bestemmingsplan blijven vallen. De regeling in het vigerende bestemmingsplan gaat uit van maximaal twee woningen voor het gehele woonperceel.
De opstallen die nu reeds in gebruik zijn door het tuincentrum vallen binnen de grenzen van het onderhavige plan en zullen de bestemming Detailhandel - Tuincentrum krijgen. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor opslag, waaronder opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kg. Bij het tuincentrum is geen bedrijfswoning toegestaan.
In het onderhavige plan wordt een uitbreiding van het bestaande tuincentrum van 6.250 m² tot .9510 m² mogelijk gemaakt. Het gebruik van gronden voor een tuincentrum bestaat in ieder geval uit detailhandel in het assortiment van een tuincentrum, zoals in de bijlage bij de regels is weergegeven in de assortimentenlijst. Daarnaast is het toegelaten om op beperkte schaal diensten te verlenen en een restauratieve voorziening en speelvoorzieningen te exploiteren.
Voor de uitbreiding van het bestaande tuincentrum is een situatieschets gemaakt. De situatieschets is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Situatieschets
Aan de noordwestzijde zal een uitbreiding van de koude kas plaatsvinden. Aan de zuid- en zuidwestzijde vindt uitbreiding plaats van de warme kas. Aan de voorzijde van het perceel blijft de inrichting van het perceel grotendeels gelijk. Het blijft een open terrein met parkeerplaatsen, fietsvoorzieningen en groenstroken.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt hierop nader ingegaan. Het Rijk werkt momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels: de AMvB Ruimte. Wanneer deze in werking zijn getreden moeten die regels worden door vertaald in bestemmingsplannen. Op het moment van het maken van dit bestemmingsplan is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan datgene wat in de Nota Ruimte is opgenomen. Provinciale Staten van Utrecht hebben op 21 september 2009 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld.
3.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte (2006)
Het ruimtelijk beleid is op rijksniveau vastgelegd in de Nota Ruimte (2006). Hoofddoelstelling van deze nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het beleid zich onder andere op:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die van belang zijn voor het landelijk gebied, zijn: ontwikkeling van natuur- en cultuurhistorische waarde en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit. De vitaliteit van het platteland wil het Rijk versterken door ruimte te bieden voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting van toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door een duurzame en vitale landbouw. Vitale landbouw betekent bundeling van niet-grondgebonden landbouw en meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfsvoering.
De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.
Nationaal Landschap Groene Hart
Het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap Groene Hart. Dit nationaal landschap bestaat uit drie met elkaar samenhangende delen: het Hollands-Utrechts veenweidegebied, de 'waarden' en de plassen, met elk hun eigen kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten van de 'waarden' (Alblasserwaard, Krimpenerwaard, Lopikerwaard), waarin het plangebied gelegen is, zijn de volgende:
- verkavelingspatroon;
- groen karakter door beplante dijken en kades;
- grote mate van openheid.
De ontwikkeling zal niet leiden tot veranderingen in het verkavelingspatroon, aangezien de uitbreiding op het bestaande perceel tot stand komt. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen beplante dijken of kades aanwezig, waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op het groene karakter hiervan. Het plan gaat uit van een beperkte uitbreiding van bestaande bebouwing. Het plangebied ligt op de rand van het stedelijk gebied naar het landelijk gebied. De uitbreiding van het tuincentrum zal plaatsvinden tegen de zuid/zuidwest- en noordwestzijde van de bestaande bebouwing aan. Aan de noord-, oost- en zuidzijde grenst het bouwperceel reeds aan bestaande bebouwing. De omgeving van het plangebied kent reeds een hoge mate van bebouwing. Door de uitbreiding wordt de mate van openheid daarom niet aangetast.
3.2.1 Conclusie
De gewenste ontwikkeling van het tuincentrum doet geen afbreuk aan de gewenste ontwikkeling zoals beschreven in de Nota Ruimte, waaronder de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Groene Hart.
3.3 Provinciaal Beleid
Het Streekplan Utrecht 2005-2015 is op 1 juli 2008 van rechtswege omgezet in een structuurvisie. Provinciale Staten van Utrecht hebben op 21 september 2009 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Op 23 december 2009 is de PRV gepubliceerd in het Provincieblad. Dit betekent dat de PRV een dag later op 24 december 2009 in werking is getreden.
3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2009)
Doelstelling
Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Dat betekent dat de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier veilig worden gesteld. De basis van de verordening is de Structuurvisie 2005-2015.
Inhoud
De structurerende elementen van het provinciale beleid worden gevormd door de rode contouren en de zonering van het landelijk gebied. Hierbinnen worden zeven thema's onderscheiden:
- bodem;
- cultureel erfgoed;
- landelijk gebied;
- natuur;
- recreatie;
- stedelijk gebied;
- watersystemen.
Landelijk gebied
Het landelijk gebied is opgedeeld in 4 zones.
- landelijk gebied 1: stedelijk uitloopgebied;
- landelijk gebied 2: accent op agrarisch grondgebruik;
- landelijk gebied 3: verweving van natuur, recreatie, militair gebruik, extensieve woningbouw en instellingen;
- landelijk gebied 4: hoofdfunctie natuur.
Voor het gehele landelijk gebied geldt dat in de toelichting de landschappelijke waarden en het daarvoor te voeren beleid beschreven moeten worden. In het bestemmingsplan moeten hiervoor regels worden opgenomen.
Het onderhavige plangebied is gelegen in de zone die is aangeduid als landelijk gebied 2. De zonering van het landelijk gebied is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Zonering landelijk gebied
Ten aanzien van het realiseren van nieuwe niet-agrarische functies, zoals bijvoorbeeld de verkoop van producten die betrekking hebben op de inrichting van een woning, binnen het landelijk gebied 2, zegt de Verordening het volgende.
'Het accent van dit gebied ligt op agrarisch grondgebruik. Een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als 'Stedelijk uitloopgebied aanvullende voorwaarden' kan bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten in een gebied aansluitend op het stedelijk gebied toestaan. De voorwaarde is dat de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast, er wordt voorzien in een goede landschappelijke ontwikkeling, de te realiseren voorziening past bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern en er vindt geen onevenredige toename van verkeer plaats.'
Dit regime is opgenomen in artikel 4.6, lid 2 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In figuur 3.2 is aangegeven op welke zones dit regime van toepassing is.
Figuur 3.2 Zonering stedelijk uitloopgebied
3.3.2 Streekplan 2005-2015
Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het Streekplan 2005-2015 opgesteld. In het Streekplan staat de gewenste ontwikkeling in een gebied of regio.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk uitgangspunt van het beleid. Het vormt daarom ook één van de hoofdbeleidslijnen van het streekplan. Het gaat bij zorgvuldig ruimtegebruik om efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte. Rode contouren zijn hierbij een belangrijk en doelmatig sturingsinstrument. Door het toepassen van rode contouren worden belangrijke waarden in het buitengebied beschermd en wordt het landelijk gebied open gehouden. Tevens wordt hierdoor zorgvuldig ruimtegebruik in het bestaande stedelijk gebied gestimuleerd.
De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Het plangebied grenst aan de rode contour zoals deze is opgenomen voor IJsselstein. Dit is weergegeven in figuur 3.3.
Figuur 3.3 Rode contour IJsselstein
Landelijk gebied 2: hoofdfunctie agrarisch
Het plangebied ligt in de zone landelijk gebied 2. Landelijk gebied 2 bevat gebieden met een sterke en gebieden met een minder sterke agrarische structuur. Vooral in gebieden met een minder sterke agrarische structuur zijn uit landbouwkundig oogpunt goede kansen voor een verbreding van de landbouw en de productie van groene diensten. Als in de streekplanperiode vestiging of uitplaatsing van stedelijke randactiviteiten aan de orde is, moet de agrarische structuur zo min mogelijk worden aangetast en voorzien worden in een goede landschappelijke inpassing. Ook moet de te realiseren voorziening passen bij het verzorgingsniveau van de betreffende kern.
3.3.3 Principeafspraak
De voorgestane ontwikkeling past strikt genomen niet in het provinciale beleid. De gemeente heeft in een vroeg stadium reeds overleg gevoerd met de provincie omtrent de uitbreidingswens van het tuincentrum. Per brief d.d. 24 november 2008 heeft de provincie laten weten dat zij op hoofdlijnen kan instemmen met deze wens.
De provincie overweegt hiertoe het volgende. De uitstraling van tuincentra is opmerkelijk, aangezien zij vaak vlak aan de rand van stedelijk gebied, maar toch al in landelijk gebied zijn gelegen. De gewenste uitbreidingslocatie is goed ontsloten en is qua uitstraling naar het landelijk gebied niet storend. Tevens is de locatie uitstekend gelegen ten opzichte van het verzorgingsgebied.
Het tuincentrum geeft momenteel geen onevenredige overlast en draagt bij aan de verzorgingsstructuur in het gebied. De provincie spreekt zich uit voor behoud van deze functie. Daarnaast bestaat er wel behoefte aan een goed geoutilleerd tuincentrum. Schaalvergroting zorgt ervoor dat het assortiment verruimd wordt, waardoor mensen uit het verzorgingsgebied niet naar andere tuincentra hoeven om een dergelijk aanbod te vinden.
De provincie concludeert dat, gezien de historie en de ruimtelijke en functionele aspecten van de zaak, een uitbreiding van de bebouwing tot 9.510 m² te rechtvaardigen is.
Als voorwaarde stelt de provincie dat het moet gaan om een uitbreiding van 20% van de bestaande 7.925 m² en dat er in beginsel geen verdere uitbreiding meer mogelijk is. Het geheel dient op deugdelijke wijze landschappelijk te worden ingepast. De provincie spreekt de wens uit dat er landschappelijke kwaliteitswinst wordt behaald. Deze landschappelijke kwaliteitswinst kan niet ter plaatse worden gerealiseerd.
3.3.4 Conclusie
Het plangebied ligt in de zone landelijk gebied 2 en is aangeduid als 'Stedelijk uitloopgebied aanvullende voorwaarden'. De agrarische structuur wordt zo min mogelijk aangetast, aangezien het een bestaand bedrijf betreft dat qua type past in het landelijk gebied. De locatie grenst aan de kern van IJsselstein, waardoor er geen aantasting van de openheid van het landschap plaatsvindt.
Zoals goed zichtbaar is op de schets voor 'Gevels & doorsnede' als weergegeven in figuur 2.3, sluit de bouwhoogte van de nieuwe bebouwing aan bij de bestaande bebouwing. Ook de vorm van de nieuwbouw sluit aan bij de huidige uitstraling van het gebouw. Vrijwel het gehele perceel zal worden omsloten met groen. Het grootste deel van de nieuwbouw zal dan ook visueel worden afgeschermd door dit groen. Gelet op het bovenstaande past het bouwplan qua uitstraling, vorm en hoogte in het gebied.
Figuur 2.3 Gevels en doorsnede
Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten dat ter plaatse van het tuincentrum een beplantingsplan zal worden opgesteld. Dit beplantingsplan behoeft goedkeuring van de gemeente en zal door de initiatiefnemer uitgevoerd worden in het eerste plantseizoen na voltooiing van de bouw van de uitbreiding van het tuincentrum. Tevens zal er landschappelijke kwaliteitswinst worden behaald door de bijdrage die door initiatiefnemer zal worden geleverd aan het groenfonds 'LopikerMEerwaard'.
De Intratuin IJsselstein past qua voorzieningenniveau op de huidige locatie. Het verkeer kan via de bestaande Weg der Verenigde Naties langs het centrum naar de N210 worden geleid, zodat geen onevenredige toename van verkeer plaatsvindt.
Hoewel de voorgestane ontwikkeling strikt genomen niet past binnen het provinciale beleid, is een principeafspraak gesloten om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Aan de voorwaarden zoals gesteld in de principeafspraak met de provincie wordt voldaan. De uitbreiding wordt beperkt tot 20% en er worden in beginsel geen verdere uitbreidingsmogelijkheden meer toegestaan.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Om enerzijds de kwaliteiten van het landelijk gebied van Lopik te waarborgen en anderzijds de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied een plaats te geven, is sturing nodig: welke ontwikkelingen zijn gewenst en welke ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.
In het bestemmingsplan Landelijk Gebied, vastgesteld d.d. 12 juni 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 12 februari 2008, is een beleid geformuleerd dat aan deze sturing vorm geeft door de aanwezige kwaliteiten van het plangebied voldoende te beschermen, maar met de nodige flexibiliteit om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken.
Zone 2 primair agrarisch gebied, grootschalig
Het onderhavige plangebied is in het bestemmingsplan aangemerkt als 'Zone 2, primair agrarisch gebied, grootschalig'. Deze zone betreft de komgebieden van de omgeving van Benschop. Deze zone wordt gekenmerkt door grondgebonden landbouw in een open landschap dat plaatselijk is verdicht met enkele fruitboomgaarden en opgaande beplanting. Het toekomstperspectief is gericht op de grondgebonden landbouw. De ontwateringssituatie maakt meerdere vormen van grondgebonden landbouw mogelijk. De productieomstandigheden voor de melkveehouderij zijn goed. Voor de fruitteelt, die hier van oorsprong in veel grotere omvang voorkwam, zijn de kavels te smal. Wel biedt zone 2 mogelijkheden voor grootschaligere vormen van recreatie, met name in relatie tot vrijkomende agrarische bebouwing. Ook kan in deze zone gedacht worden aan kwaliteitsverbetering door het realiseren van nieuwe buitenplaatsen en de aanleg van groenelementen. Het beleid in zone 2 is, met het oog op deze perspectieven, gericht op:
- ruime ontwikkelingsmogelijkheden voor de grondgebonden landbouw;
- behoud van monumentale bebouwing;
- recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden op het gebied van dag- en verblijfsrecreatie en routestructuren met oog voor landschappelijke inpassing;
- nieuwe buitenplaatsen (via partiële herziening van het bestemmingsplan);
- ruime mogelijkheden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bebouwing.
Het onderhavig bestemmingsplan herziet gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'.
3.4.1 Conclusie
Het betreft een bedrijf waarvan het gebruik aansluit bij het agrarisch gebruik van de omliggende gronden. Het bedrijf sluit goed aan op de behoeften in het gebied. De ontwikkeling gaat niet ten koste van toekomstige grondgebonden landbouw, aangezien de betreffende locatie reeds is bestemd en feitelijk in gebruik is als tuincentrum respectievelijk als woning.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Sectorale Aspecten
Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding van de bouwmogelijkheden en een wijziging van het gebruik mogelijk. Het feitelijk gebruik als tuincentrum bestond ook al in de oude situatie.
Ten aanzien van de aspecten verkeer, ecologie, archeologie, bodem, water, externe veiligheid, luchtkwaliteit en wegverkeerslawaai heeft toetsing aan de betreffende wet- en regelgeving plaatsgevonden. De resultaten zijn onderstaand opgenomen.
4.2 Verkeer
Ontsluiting autoverkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het tuincentrum Intratuin IJsselstein wordt vanaf de Weg der Verenigde Naties ontsloten. In oostelijke richting, via de Weg der Verenigde Naties, Baronieweg en Hogebiezenweg is een ontsluiting richting het centrum van IJsselstein aanwezig. Vanuit westelijke richting ontsluit de Boveneind Zuidzijde het tuincentrum richting de N204 en N210. In zuidelijke richting gaat de Weg der Verenigde Naties over in de provinciale weg N210. De N210 vormt de verbinding tussen Schoonhoven en de Rijksweg A2 bij IJsselstein. De Weg der Verenigde Naties is gelegen buiten de bebouwde kom en is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 70 km/h. De Baronieweg en Hogebiezenweg zijn eveneens gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Boveneind Zuidzijde is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een 60 km/h-regime. De provinciale weg (N210) is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/h.
Tot aan de entree van het tuincentrum Intratuin IJsselstein ligt parallel langs de Weg der Verenigde Naties een vrijliggend fietspad met tweerichtingsverkeer. De Boveneind Zuidzijde beschikt, conform de inrichting van een erftoegangsweg in het buitengebied, over (fiets)suggestiestroken. Binnen de bebouwde kom van IJsselstein wordt het langzaam verkeer langs de gebiedsontsluitingswegen gescheiden van het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld conform de inrichting van Duurzaam Veilig.
Er is een bushalte gesitueerd op circa 150 m afstand van de locatie ter hoogte van de ir. van Enschedeweg. Deze halte wordt bediend door de busdienst die Gouda via Benschop met Nieuwegein verbindt.
Parkeren
IJsselstein behoort volgens het CBS tot 'niet stedelijk' gebied. Voor de Intratuin IJsselstein zijn parkeerkencijfers voor een tuincentrum aangehouden met een ligging 'rest bebouwde kom', conform publicatie 182 (CROW, 2008). In onderhavig bestemmingsplan wordt de brutovloeroppervlakte (bvo) van de Intratuin IJsselstein van 6.250 m² uitgebreid naar 9.510 m². De parkeerbehoefte zal tussen de 210 en de 257 parkeerplaatsen bedragen. Bij de bepaling van parkeerbehoefte is uitgegaan van minimum en maximum parkeernorm van respectievelijk 2,2 en 2,7 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van publicatie 272, verkeersgeneratie voorzieningen (CROW). De vergroting van het bestaande tuincentrum heeft een verkeersaantrekkende werking. Voor de berekening van dit extra verkeer is eveneens uitgegaan van een ligging 'rest bebouwde kom'. Hierbij is uitgegaan van een groot tuincentrum waarbij de buitenruimte verhoudingsgewijs kleiner zijn. De verkeersgeneratie bedraagt 33,3 mvt/weekdagetmaal per 100 m2 bvo.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie Intratuin
bestaande situatie | nieuwe situatie | verschil | |
oppervlakte in m² bvo | 6.250 | 9.510 | 3.260 |
verkeersgeneratie in mvt/weekdagetmaal | 2.075 | 3.175 | 1.100 |
De toename van de verkeersbewegingen ten gevolge van de uitbreiding van de Intratuin bedraagt circa 1.100 mvt/weekdagetmaal. Voor de berekening van de verkeersafwikkeling zijn werkdagcijfers benodigd. De omrekenfactor bedraagt 1,0 zodat de verkeersgeneratie eveneens circa 1.100 mvt/werkdagetmaal bedraagt.
Dit verkeer zal zich afwikkelen over de verschillende wegen rondom de Intratuin. Om te beoordelen of de verkeersafwikkeling ook na de uitbreiding van de Intratuin voldoende gewaarborgd zal zijn, zijn berekeningen uitgevoerd. De berekeningen zijn uitgevoerd op de aansluiting van de Intratuin met de Weg der Verenigde Naties, de rotonde Baronieweg/Weg der Verenigde Naties en de rotonde Weg der Verenigde Naties/N210. Ten behoeve van deze berekeningen zijn onderstaande de verkeersgegevens en uitgangspunten beschreven.
De intensiteit op de N210 tussen de ir. van Enschedeweg en de Weg der Verenigde Naties bedroeg in 2009 15.700 mvt/werkdagetmaal en tussen de Weg der Verenigde Naties en de Parklaan 18.600 mvt/werkdagetmaal (afdeling Mobiliteit, provincie Utrecht). De intensiteiten op de Baronieweg en de Weg der Verenigde Naties tussen de Baronieweg en de N210 zijn verkregen van de gemeente IJsselstein. De intensiteit op de Baronieweg bedroeg in 2009 7.406 mvt/werkdagetmaal. Op de Weg der Verenigde Naties bedroeg de intensiteit in 2008 3.302 mvt/werkdagetmaal. Door de gemeente Lopik is aangegeven dat van het Benedeneind Zuidzijde geen intensiteiten bekend zijn. Voor deze gegevens is uitgegaan van de cijfers op het Boveneind Zuidzijde. De intensiteit zal hier in 2020 3.300 mvt/etmaal bedragen.
Deze gegevens zijn omgerekend naar het jaar 2021 door rekening te houden met een autonome groei van 1% per jaar.
Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten in mvt/werkdagetmaaal zonder uitbreiding
2021 zonder uitbreiding Intratuin | |
N210 (ir. F.E.D. van Enschedeweg-Weg der Verenigde Naties) | 17.700 |
N210 (Weg der Verenigde Naties-Parklaan) | 20.000* |
Weg der Verenigde Naties | 3.750 |
Baronieweg | 8.350 |
Benedeneind Zuidzijde | 3.350 |
* Deze intensiteit kan worden geschat op 19.000-20.000 mvt/etmaal. Voor de berekeningen is uitgegaan van een worstcasesituatie, dus 20.000 mvt/etmaal.
In de berekeningen is uitgegaan van onderstaande uitgangspunten:
- het verkeer van en naar de Intratuin wikkelt zich voor 50% af richting de rotonde Baronieweg/Weg der Verenigde Naties en voor 50% richting de rotonde Weg der Verenigde Naties/N210 (het verkeer heeft enerzijds een functie voor de kern IJsselstein maar anderzijds een regionale functie);
- op de rotonde Baronieweg/Weg der Verenigde Naties zal het Intratuin-verkeer zich voor 5% afwikkelen via het Benedeneind Zuidzijde en voor 95% via de Baronieweg;
- op de rotonde Weg der Verenigde Naties/N210 zal het Intratuin-verkeer zich voor 50% afwikkelen in westelijke richting en voor 50% in oostelijke richting;
- het drukste uur zal circa 10% van de etmaalwaarde bedragen.
Tabel 4.3 Verkeersintensiteiten in mvt/werkdagetmaaal met uitbreiding
2021 met uitbreiding Intratuin | |
N210 (ir. F.E.D. van Enschedeweg-Weg der Verenigde Naties) | 17.975 |
N210 (Weg der Verenigde Naties-Parklaan) | 20.275 |
Weg der Verenigde Naties | 4.300 |
Baronieweg | 8.872 |
Benedeneind Zuidzijde | 3.378 |
Aansluiting Intratuin
De verkeersafwikkeling op de aansluiting van het terrein van de Intratuin met de Weg der Verenigde Naties is berekend met het programma Omni-X versie 3.0. In onderstaande figuur zijn de stromen voor het drukste uur weergegeven.
Figuur 4.1 Kruispuntstromen drukste uur met uitbreiding
Figuur 4.2 Gemodelleerd kruispunt in Omni X
Om te beoordelen of de verkeersafwikkeling voldoende gewaarborgd is, is gekeken naar de Intensiteit/Capaciteitverhouding. Een I/C-verhouding van < 80% wordt gezien als een goede verkeersafwikkeling. Tussen de 80 en 90% is sprake van een matige verkeersafwikkeling en een I/C-verhouding van > 90% geeft een slechte verkeerafwikkeling aan.
Uit berekeningen op basis van Omni X blijkt het volgende:
Tabel 4.4 Resultaten drukste uur met uitbreiding
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de verkeersafwikkeling in de situatie waarbij de Intratuin is uitgebreid voldoende gewaarborgd is. De hoogste I/C-verhouding bedraagt 0,41 en is hiermee lager dan 0,80 (80%).
Rotondeberekeningen
Voor de berekening van de verkeersafwikkeling op de rotondes Baronieweg/Weg der Verenigde Naties en Weg der Verenigde Naties/N210 is gebruikgemaakt van de Meerstrooksrotondeverkenner 1.1, die bij CROW-publicatie 257 is meegeleverd. Om te beoordelen of de verkeersafwikkeling op de rotondes voldoende gewaarborgd is, is gekeken naar de verzadigingsgraad (belastinggraad) en de wachtrijlengte voor het verkeer. De gemiddelde lengte van de wachtrij wordt aangeduid met N. In de Meerstrooksrotondeverkenner wordt de verzadigingsgraad aangeduid met VG. Een verzadigingsgraad van 80% wordt gezien als een bruikbare maatstaf voor een robuuste oplossing.
Rotonde Baronieweg/Weg der Verenigde Naties
Figuur 4.3 Kruispuntstromen drukste uur met uitbreiding
Uit berekeningen (figuur 4.4) op basis van de Meerstrooksrotondeverkenner blijkt het volgende:
- de maximale verzadigingsgraad bedraagt 0,30;
- de maximale gemiddelde wachtrij bedraagt 1,4 vtg.
Figuur 4.4 Resultaten drukste uur met uitbreiding
De maximale verzadigingsgraad ligt ruim onder de 0,8, een waarde waarbij het verkeer ongehinderd wordt afgewikkeld. De gemiddelde wachtrij bedraagt maximaal 2 voertuigen. Dit is aanvaardbaar.
Rotonde Weg der Verenigde Naties / N210
Figuur 4.5 ruispuntstromen drukste uur met uitbreiding
De rotonde is een meerstrooksrotonde, deze is echter niet in het berekeningsprogramma opgenomen. Voor de berekeningen is dan ook aangesloten bij een enkelstrooksrotonde. Uit deze berekeningen (figuur 4.4) blijkt het volgende:
- de maximale verzadigingsgraad bedraagt 0,79;
- de maximale gemiddelde wachtrij bedraagt 4,7 vtg.
Figuur 4.6 Resultaten drukste uur met uitbreiding
De maximale verzadigingsgraad ligt onder de 0,8. Dit betekent dat het verkeer in voldoende mate afgewikkeld kan worden op een enkelstrooksrotonde. Aangezien de aanwezige meerstrooksrotonde gunstiger is voor de verkeersafwikkeling blijft deze conclusie gehandhaafd. De gemiddelde wachtrij bedraagt maximaal 5 voertuigen. Ook dit is aanvaardbaar.
Conclusie
De ontsluiting van het tuincentrum Intratuin te Benschop is voor het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer en het openbaar vervoer goed. Voor het tuincentrum dienen tussen de 210 en 257 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. Het extra verkeer ten gevolge van de uitbreiding bedraagt circa 1.100 mvt/etmaal. Uit de berekeningen blijkt dat de uitbreiding van de Intratuin niet tot problemen in de verkeersafwikkeling zal leiden. Het aspect verkeer staat de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.
4.3 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, bijvoorbeeld vanwege de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen, kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden. In dat geval wordt het omgevingstype gemengd gebied gehanteerd en kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie met één afstandstrap worden verlaagd.
Onderzoek
Op grond van bovengenoemde VNG-publicatie valt een tuincentrum in categorie 3.1 met een richtafstand van 50 m ten opzichte van 'een rustige woonwijk'. Ten opzichte van woningen die zijn gelegen in gemengd gebied dient rekening te worden gehouden met en richtafstand van 30 m. Met het voorliggende bestemmingsplan worden een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en het gewijzigd gebruik van bestaande opstallen (behorend bij een woning) ten behoeve van het bestaande tuincentrum Intratuin IJsselstein mogelijk gemaakt.
Omgevingstypen
In het gebied ten noorden, westen en zuiden van het plangebied liggen woningen, twee drukke wegen (Weg der Verenigde Naties en de ir. F.E.D. van Enschedeweg) en agrarische bedrijven. Hier is dus sprake van functiemenging. Daarom kan dit gebied tot het omgevingstype 'gemengd gebied' worden gerekend. Ten aanzien van de woningen die hier liggen kunnen de richtafstanden uit de VNG-publicatie met één afstandstrap worden verlaagd.
Het gebied ten oosten van de Weg der Verenigde Naties bestaat vrijwel uitsluitend uit woningen. Omdat hier geen sprake is van functiemenging, wordt dit gebied beschouwd als een rustige woonwijk. Ten aanzien van deze woningen gelden de volledige richtafstanden uit de VNG-publicatie.
Uitbreiding van de bebouwing
Uitbreiding van de bebouwing heeft niet tot gevolg dat het bedrijf in een hogere milieucategorie valt. Voor de woningen ten oosten van het plangebied ('rustige woonwijk') wordt voldaan aan de richtafstand van 50 m. Voor de overige woningen ten noorden en westen van het plangebied ('gemengd gebied') wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m.
Gebruik bestaande opstallen
Ten noorden van het bestaande tuincentrum ligt een aantal opstallen die momenteel door het tuincentrum als opslagloods wordt gebruikt. In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van deze gebouwen voor opslag door middel van een aanduiding geregeld. Deze opstallen kunnen daardoor voor opslag ten behoeve van het tuincentrum worden gebruikt. Ook biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid deze opstallen voor de opslag van consumentenvuurwerk te gebruiken. Omdat hier maximaal 10 ton consumentenvuurwerk zal worden opgeslagen, geldt op basis van het Vuurwerkbesluit een veiligheidsafstand tussen deze opslag en omliggende woningen van 8 m. Aan deze veiligheidsafstand wordt ruimschoots voldaan. Op grond van de bovengenoemde VNG-publicatie geldt dat het gebruik van opstallen met deze omvang (< 2.000 m²) voor de opslag ten behoeve van het tuincentrum en voor de opslag van minder dan 10 ton consumentenvuurwerk in categorie 2 valt. Voor activiteiten uit deze categorie geldt een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. In een gemengd gebied zijn deze activiteiten direct naast woningen toelaatbaar. Aangezien ruimschoots aan de richtafstand van 30 m ten opzichte van de rustige woonwijk ten oosten van het plangebied wordt voldaan en de opstallen bouwkundig gescheiden zijn van omliggende woningen, is er geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van het gebruik van deze opstallen voor opslag.
Conclusie
De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan zal niet leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de woningen in de omgeving. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de realisatie van het plan niet in de weg.
4.4 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
Stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een tuincentrum mogelijk. Deze ontwikkeling heeft een verkeersaantrekkende werking. In de paragraaf verkeer is de toename van het aantal verkeersbeweging bepaald. De verkeersintensiteit neemt met 1.100 motorvoertuigen per etmaal (weekdaggemiddelde) toe (zie paragraaf 4.2). Met behulp van de nibm-tool (http://www.infomil.nl) is berekend dat de concentratie stikstofdioxide (NO2) als gevolg van dit plan met 1,16 µg/m³ en de concentratie fijn stof (PM10) met 0,31 µg/m³ toeneemt. Beide concentraties nemen dus met minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde toe. Hieruit volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hiermee wordt inzicht gegeven in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit is gedaan langs de Boveneind, een maatgevende weg die langs het plangebied loopt. In 2011 bedraagt de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) hier 24,8 µg/m³. In datzelfde jaar bedraagt de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) hier 25,4 µg/m³. De concentraties luchtverontreinigende stoffen liggen langs de weg onder de grenswaarden uit de Wlk. Omdat direct langs de weg voldaan wordt aan de grenswaarden, zal dit ter hoogte van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de locatie verder van de weg is gelegen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
4.5 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
Volgens de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. Het tuincentrum zelf is aangemerkt als kwetsbaar object. Een uitsnede van de risicokaart is weergegeven in figuur 4.7. Daarnaast blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor of door buisleidingen worden vervoerd. Op de veiligheidsaspecten rondom het gebruik van een deel van het plangebied voor opslag van consumentenvuurwerk is in de paragraaf bedrijven en milieuzonering ingegaan. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Figuur 4.7 Provinciale risicokaart
4.6 Bodem
Op 15 juni 2009 is door Mateboer Milieutechniek B.V. het rapport Verkennend bodemonderzoek Weg der Verenigde Naties 2 te IJsselstein (kenmerk: 092073/PK) opgesteld. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder weergegeven.
De onderzoekslocatie is momenteel deels verhard (klinkers, asfalt en puin) en deel onverhard (gras). Voor zover bekend bij de gemeente IJsselstein en het Bodemloket, hebben zich geen bodembedreigende activiteiten op de locatie voorgedaan en zijn er in het verleden geen bodemonderzoeken uitgevoerd. De gemeente IJsselstein heeft wel aangegeven dat in het verleden mogelijk een boomkwekerij op de locatie aanwezig is geweest.
In de bodem zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. De aangetroffen licht verhoogde gehalten aan barium en lood in mengmonster MM2 BGR zijn te relateren aan de zwakke bijmenging met puin in de grond. De aangetroffen licht verhoogde gehalten aan barium en lood in de mengmonsters MM3 BGR en MM4 OGR hebben mogelijk een natuurlijke herkomst. Bij de gemeten waarden zijn geen risico's voor milieu en volksgezondheid aanwezig en hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden.
Op grond van het onderliggend verkennend bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, geen bezwaren tegen de geplande aanbouw op het perceel.
4.7 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
4.8 Ecologie
In een bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat in het bestemmingsplan aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in het plangebied aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen.
Bestaande situatie
Het plangebied ligt aan de westrand van IJsselstein en bestaat uit gebouwen, verhard terrein, bomen, struiken, intensief beheerd grasland en een sloot.
Beoogde ontwikkelingen
De bestaande Intratuin IJsselstein wil op de planlocatie uitbreiden. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:
- mogelijke sloop van gebouwen;
- mogelijk kappen van bomen en struiken;
- mogelijk dempen van sloot;
- grondwerkzaamheden;
- herinrichting planlocatie.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) (voorheen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied is ook niet in of nabij de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur gelegen. Derhalve is gebiedsbescherming niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, www.waarnemingen.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's).
Flora
Volgens het Natuurloket zijn vaatplanten goed onderzocht binnen het betreffende kilometerhok, waar het plangebied deel van uit maakt. Gezien het intensieve beheer zijn er geen zwaar en/of licht beschermde soorten te verwachten op de planlocatie.
Vogels
Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. De gebouwen kunnen mogelijk verblijfplaatsen (in spouwmuren en onder dakpannen) bieden aan soorten als huismus, zwarte roodstaart en gierzwaluw. In de struiken en bomen die deel uitmaken van het plangebied komen naar verwachting algemeen voorkomende vogelsoorten als merel, roodborst, koolmees en pimpelmees voor. De oudere bomen bieden naar verwachting ook verblijfplaatsen aan spechten en kraaiachtigen. Binnen het slotenstelsel in het plangebied komen naar verwachting algemene watervogels voor zoals wilde eend, knobbelzwaan, meerkoet en waterhoen.
Zoogdieren
Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. In het plangebied zijn naar verwachting alleen algemene soorten als mol, huisspitsmuis en veldmuis aanwezig. Naar verwachting maken vleermuizen gebruik van de opgaande begroeiing binnen het plangebied als vliegroute en foerageergebied. De oudere bomen (diameter groter dan 30 cm) kunnen mogelijk ook vaste verblijfplaatsen, paarplaatsen en baltsplaatsen aan vleermuizen bieden. Tevens kunnen de gebouwen (in spouwmuren, onder dakpannen en dakranden) vaste verblijfplaatsen bieden aan vleermuizen.
Amfibieën
Het Natuurloket geeft aan dat amfibieën slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. Er zijn twee licht beschermde soorten aangetroffen binnen het kilometerhok waarvan het plangebied deel uitmaakt. Gezien de voorkomende biotopen zijn soorten als gewone pad, bruine kikker en groene kikker zeker te verwachten op de planlocatie. Er zijn geen zwaar beschermde soorten te verwachten, deze zijn gezien de verspreidingsgegevens (www.ravon.nl) hier niet te verwachten.
Vissen
Volgens de gegevens van Natuurloket zijn vissen niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied, is de kans dat een zwaar beschermde soort als de kleine modderkruiper hier voorkomt, niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan.
Overige soorten
Volgens het Natuurloket zijn overige soorten slecht onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen, insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen) en overige beschermde soorten. Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; de deelplanlocatie voldoet hier niet aan.
In tabel 4.6 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.6 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling | ontheffingsregeling Ffw | ||||
tabel 1 | tabel 2 | tabel 3 | vogels | ||
bijlage 1 AMvB | bijlage IV HR | cat. 1 t/m 4 | cat. 5 | ||
mol, huisspitsmuis en veldmuis gewone pad, bruine en groene kikker | kleine modderkruiper | alle vleer- muizen | gierzwaluw en huismus | koolmees, pimpelmees, spechten en kraaiachtigen |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan maakt ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die negatieve consequenties kunnen hebben voor beschermde dier- en plantensoorten. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels in het nabij gelegen opgaande groen dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is en aangetast wordt door de betreffende planontwikkelingen (aanpassingen aan sloot), dient voor deze werkzaamheden een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van EL&I.
Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig (in bomen of gebouwen) blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen (boomkap of sloop van de gebouwen), dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
4.9 Archeologie
In opdracht van Mateboer Milieutechniek B.V. heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. een bureau- en inventariserend veldonderzoek naar de archeologische waarden in het plangebied Weg der Verenigde Naties, gemeente Lopik. De resultaten zijn weergegeven in RAAP-NOTITIE 3346 van december 2009.
Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In alle boringen is een recent ophoogpakket aangetroffen. In het ophoogpakket zijn klei- en veenbrokken aangetroffen. In de top van de komafzettingen is ophoogzand en puin aangetroffen. Het aanbrengen van het ophoogpakket heeft de top van de komafzettingen dus verstoord. De kans dat er nog intacte archeologische resten uit de late middeleeuwen in het plangebied aanwezig zijn, is dus vrijwel nihil.
Het onderzoek was tevens bedoeld om de top van de stroomgordelafzettingen te verkennen. De stroomgordelafzettingen bestaan uit beddingafzettingen met daarbovenop oeverafzettingen. De oeverafzettingen zijn slap en er zijn geen vegetatiehorizonten in de top van de stroomgordelafzettingen aangetroffen. Deze afzettingen zijn geschikt geweest voor bewoning.
Aanbeveling
Aangezien de graafwerkzaamheden tot maximaal 1,0 m -Mv zullen reiken, wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Op de oeverafzettingen van de Benschop stroomgordel (aangetroffen tussen 285 en 420 cm -Mv) kunnen weliswaar archeologische vindplaatsen worden aangetroffen, maar deze liggen onder het niveau van de graafwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten in de top van de stroomgordel zullen slechts in beperkte mate verstoord worden door de heiwerkzaamheden en daarom is een vervolgonderzoek niet noodzakelijk. In overleg met het bevoegd gezag kan nog besloten worden om de heiwerkzaamheden op een zo min mogelijk verstorende wijze uit te voeren. Hierbij kan gedacht worden aan schroefpalen in plaats van heipalen en aan een zo extensief mogelijk palenplan.
4.10 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan.
Waterschapsbeleid
In de Waterstructuurvisie (2002) is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.
Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. Het waterbeheerplan geeft een overzicht van:
- de ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
- de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.
Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het Hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij deze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.
Tevens is dit waterbeheerplan een regionale uitwerking van Europees (KRW) en nationaal (WB21) beleid.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Oudewater heeft samen met de gemeenten Lopik en Montfoort en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een waterplan opgesteld. Hiertoe is in 2006 een Quickscan Waterplan Lopik, Montfoort en Oudewater opgesteld. Hierin worden de knelpunten, ontwikkelingen en opgaven van het waterhuishoudkundige systeem beschreven.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen op het kruispunt tussen de Weg der Verenigde Naties en de ir. F.E.D. van Enschedeweg. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit bebouwing, verharding en braakliggend grasland.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veen. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en de 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP -0,1 m.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt de Zijdewetering. Ten zuiden en ten westen van het plangebied zijn tevens watergangen gelegen. Het plangebied ligt in een peilgebied waar een zomerpeil van NAP -1,2 m en een winterpeil van NAP -1,3 m gehanteerd wordt. De Zijdewetering heeft een afwijkend peil, namelijk een zomerpeil van NAP - 0,57 m en een winterpeil van NAP -0,62 m. Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen als zoekgebied voor waterberging. Binnen het plangebied komt kwel voor.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
De ir. F.E.D. van Enschedeweg is aangemerkt als regionale kering. Het plangebied ligt voor een klein deel in de buitenbeschermingszone van deze waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioleringssysteem.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een tuincentrum mogelijk.
Waterkwantiteit
De bestaande open waterberging mag niet afnemen (stand still-beginsel). Wanneer sprake is van een toename van de verharding, moet de open waterberging binnen het plangebied worden uitgebreid (bergen) om de afvoerpiek op te kunnen vangen, tenzij infiltratie mogelijk is (vasthouden). De hiervoor benodigde extra oppervlakte open waterberging bedraagt ten minste 10% van de oppervlakte toegenomen verharding; in veenweidegebieden kan dit oplopen tot meer dan 20% van de oppervlakte.
Door de uitbreiding van het tuincentrum neemt het bebouwd oppervlak binnen het plangebied toe van circa 6.247 m² tot circa 8.200 m². Hiervan wordt 350 m² op reeds verhard terrein gerealiseerd. De toename verhard oppervlak komt hiermee op circa 1.603 m². Het Hoogheemraadschap adviseert een compensatiepercentage van 15%. Dit komt neer op 240 m2 oppervlaktewater dat binnen het plangebied gerealiseerd dient te worden. Indien dit niet mogelijk is, dient naar compensatie binnen hetzelfde peilgebied gezocht te worden. De initiatiefnemer heeft een beplantingsplan/inrichtingsplan opgesteld, waarin de watercompensatie beschreven is, zie bijlage 5. De berging zal gerealiseerd worden door de aanwezige watergangen aan de zuidzijde van het plangebied te verbreden en indien nodig de watergangen aan de noord- dan wel westzijde te verbreden. In bijlage 5 is de kaart van het beplantingsplan/inrichtingsplan opgenomen (tekeningnummer G812 A, d.d. 01-12-2010).
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit in de omgeving. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De uitbreiding van het tuincentrum vindt plaats buiten de beschermingszone van de waterkering. De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Vanwege de slechte infiltratiemogelijkheden zal afstromend hemelwater afgevoerd worden naar het naastgelegen oppervlaktewater.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP2008 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
In het verlengde hiervan zijn op de plankaart alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
De juridische regeling, zoals vormgegeven in de regels behorende bij dit bestemmingsplan, bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals de antidubbeltelregel en algemene gebruiksregels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de bestemmingsregels als opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Gelet op de gewijzigde regelgeving worden deze regels echter qua vormgeving aangepast zodat deze aan de eisen van de SVBP2008 voldoen.
5.2 Inleidende Regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begrippen en de wijze van meten. In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. In artikel 2 wordt de wijze van meten, zoals gehanteerd in het bestemmingsplan, gedefinieerd.
5.3 Bestemmingsregels
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies overeenkomstig het huidige gebruik, zoals detailhandel, bedrijfswoningen en water. De bestemmingen zijn voorzien van bouwregels, waarbij op de verbeelding bouwvlakken zijn aangegeven. Naast de hoofdbestemming zijn er aanduidingen opgenomen om nadere afwegingen op te nemen.
Artikel 3 Detailhandel - Tuincentrum
De gronden met de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum' zijn bestemd voor een tuincentrum. Een deel van de gronden is specifiek aangewezen voor opslag. Voor de opslagruimten geldt dat hier ook consumentenvuurwerk tot maximaal 10.000 kg opgeslagen mag worden. Daarnaast mogen de gronden worden gebruikt als tuin en/of erf en zijn nutsvoorzieningen toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen is respectievelijk 4,5 en 10 m. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Een deel van de gronden is uitsluitend bestemd voor parkeren en groen. Op dit deel van de gronden zijn gebouwen niet toegestaan.
In de specifieke regels is gedetailleerd opgenomen welke (detailhandels)activiteiten voor een tuincentrum worden toegestaan. Het gebruik van gronden voor een tuincentrum bestaat in ieder geval uit de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van tuinartikelen en -benodigdheden, zoals genoemd in de 'Assortimentenlijst' die als bijlage bij de regels is gevoegd, het verlenen van diensten, een restauratieve voorziening en speelvoorzieningen. De detailhandel in het assortiment dient wel te bestaan uit meer dan 50% van de verkoopoppervlakte binnen en buiten in levend materiaal en minder dan 50% van de verkoopoppervlakte binnen en buiten in dood materiaal.
5.4 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelbepaling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 5 Algemene bouwregels
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels (maatvoering) ten behoeve van geringe afwijkingen, voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Lid 7.1. Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 7 lid 1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk door afwijking bij een omgevingsvergunning.
Lid 7.2. Overgangsrecht gebruik
Lid 7.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 8 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Haalbaarheid
Tegemoetkoming in schade (artikel 6.1 Wro)
De voorgestelde ontwikkeling heeft geen financiële consequenties voor de gemeente Lopik. Het bouwplan wordt in opdracht en voor rekening van Intratuin IJsselstein uitgevoerd. De kosten en de risico's van het project worden volledig gedragen door de opdrachtgever.
Grondexploitatie/kostenverhaal (artikel 6.12 Wro)
Artikel 6.2.1 Bro geeft de criteria met betrekking tot de verplichting van de gemeenteraad tot het opstellen van een exploitatieplan om het verhaal van kosten van de grondexploitatie van in het bestemmingsplan begrepen gronden te verzekeren. Voor de bovengenoemde uitbreiding van het tuincentrum is deze verplichting aan de orde, tenzij het kostenverhaal anderszins met een separate (anterieure) overeenkomst verzekerd is. Tussen de gemeente en Intratuin IJsselstein is op 6 januari 2010 een dergelijke overeenkomst gesloten. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak
In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan Intratuin IJsselstein d.d. 16-12-2010gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen.Eenieder is in deze periode in de gelegenheid gesteld schriftelijke, dan wel mondelinge reacties kenbaar te maken. Er is één inspraakreactie ingediend, welke niet leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. In bijlage 4 is de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreactie opgenomen, waarin de ingediende inspraakreactie is samengevat en beantwoord.
6.2.2 Vooroverleg (3.1.1. Bro)
Ten behoeve van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan Intratuin IJsselstein voorgelegd aan verschillende instanties. Door vijf overlegpartners is een schriftelijke reactie ingediend, waarvan alleen de provincie Utrecht een inhoudelijke reactie heeft ingediend. Deze reactie leidt op een tweetal punten tot aanpassing van de toelichting. In bijlage 4 is de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreactie opgenomen, waarin de ingediende overlegreacties zijn samengevat en beantwoord.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan d.d. 10 februari 2011 heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen tegen het ontwerpplan worden ingediend. Er is één zienswijze ingediend. Daarnaast zijn er een aantal ambtshalve aanpassingen in het plan verwerkt. In bijlage 6 is de Nota Zienswijze opgenomen.
Bijlage 1 Assortimentenlijst
A-lijst/Witte lijst
1 | Kamerplanten |
2 | Snijbloemen |
3 | Droog- en zijdebloemen |
4 | Potterie, plantenbakken, beelden en ornamenten |
5 | Gewasbescherming/verdelgingsmiddelen |
6 | Meststoffen |
7 | Grondproducten |
8 | Bollen/knollen/zaden |
9 | (Tuin)gereedschappen |
10 | Barbecues en accessoires op het gebied van buiten koken |
11 | Verlichting en schakel- en installatiematerialen |
12 | Tuinmeubelen en kussens |
13 | Bestratingsmaterialen |
14 | Tuinhout/houtwaren, plaatmaterialen, hang- en sluitwerk |
15 | Blokhutten/kassen/serres |
16 | Vijvers, zwembaden en bijbehorende benodigdheden |
17 | Tuinspeelapparaten (schommels, glijbanen en dergelijke) en tuinspeelgoed |
18 | Bomen/heesters/coniferen |
19 | Vaste, een- en tweejarige planten en ander seizoensgroen, bloembollen, zaden |
20 | Klompen, laarzen, werkschoenen |
21 | Tuin- en interieurgerelateerde kadoartikelen/sfeer/interieur/decoratieartikelen (waaronder tafelservies, bestek en porselein) |
22 | Stenen/sierstenen en (terras) open haarden |
23 | Verf/verfwaren/lijmen/kitten |
24 | Klimmaterialen |
25 | Dienstverlening, advies en verhuur met betrekking tot voornoemde assortimentsgroepen |
26 | Horeca, met dien verstande dat het gaat om een beperkte horecafunctie: koffie met gebak, frisdranken, ijs, koude en warme snacks, etc. |
27 | Levende dieren, dierenvoeding en dierenbenodigdheden |
B-lijst/Grijze lijst
1 | Niet tot het reguliere assortiment behorende seizoens- of andere (actie)artikelen (geen stand alone-shop) Maximale oppervlakte = 150 m² vvo |
2 | Schoonmaakartikelen Maximale oppervlakte = 200 m² vvo |
3 | Tuin- en doe-het-zelf gerelateerde (werk)kleding (overalls, bodywarmers, waxkleding, handschoenen etc.) |
4 | Boeken gerelateerd aan het gevoerde assortiment |
C-lijst
1 | Kerstartikelen, in de vorm van een tijdelijke show voor een periode van maximaal 12 aaneengesloten weken |
2 | Paas- en pinksterartikelen in de vorm van een tijdelijke show voor een periode van maximaal 8 aaneengesloten weken |
3 | Aan Sportevenementen zoals WK, EK, Olympische Spelen en dergelijke gerelateerde artikelen, alsmede halloween in de vorm van een tijdelijke show voor een periode van maximaal 6 aaneengesloten weken. |
4 | De tijdelijke verkoop van oliebollen of seizoensgebonden fruit voor een periode van 3 aaneengesloten weken. |
Bijlage 2 Horecalijst
Horeca categorie 1:
zijn vormen van horeca:
- 1. die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg sporen en waar naast kleinere etenswaren alsmede alcoholvrije dranken wordt verstrekt, zoals een lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie patisserie of een crêperie;
- 2. die wat betreft de exploitatievormen behoren bij en ondergeschikt zijn aan een maatschappelijke/sociaal/culturele hoofdfunctie, zoals kerkelijke centra.
Mogelijke effecten zijn: komen en gaan, parkeerdruk, afval op straat.
Horeca categorie 2:
zijn vormen van horeca:
- 1. die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, maar qua openingstijden daarvan afwijken in die zin, dat ze ook in (een deel) van de avonduren geopend zijn en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn een cafetaria, snackbar of een shoarmazaak;
- 2. waar in hoofdzaak al dan niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Voorbeelden zijn een café, bar, eetcafé, pub of een café-restaurant;
- 3. waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd, zoals een restaurant, bistro, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis, hotel-restaurant of pension;
- 4. waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die deels ter plaatse worden geconsumeerd, maar voor een belangrijk deel ook elders, zoals pizzeria's of (afhaal)restaurants.
Mogelijke effecten zijn: komen en gaan, parkeerdruk, stankoverlast, afval op straat, afvalopslag.
Horeca categorie 3:
zijn vormen van horeca:
- 1. waar zaalaccommodatie ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van het organiseren van bijeenkomsten, partijen en muziekavonden,
- 2. en waar als nevenactiviteit wordt voorzien in het verstrekken van etenswaren en al dan niet alcoholhoudende dranken.
Mogelijke effecten zijn: komen en gaan, parkeerdruk, geluidsoverlast vertrekkende bezoekers.
Horeca categorie 4
zijn vormen van horeca zoals:
- 1. een discotheek en een dancing met een dansvloeroppervlak groter dan 10 m².
Mogelijke effecten zijn: komen en gaan, parkeerdruk, geluidsoverlast vanuit de inrichting, geluidsoverlast vertrekkende bezoekers, openbare orde problemen.
Bijlage 1 Principetoestemming Provincie
Bijlage 1 Principetoestemming provincie
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Overlegreacties
Bijlage 4 Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties