KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 M.e.r.-beoordeling
4.3 Waterparagraaf
4.4 Flora En Fauna
4.5 Bodem
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Geluid
4.8 Bedrijven- En Milieuzonering
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Archeologie & Cultuurhistorie
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
6.2 Planregels
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna, Bureau Van Dijk (Kenmerk 52310)
Bijlage 2 Vleermuizenonderzoek, Bureau Laneco (Kenmerk 63.17.01)
Bijlage 3 Watercompensatie, Studio Vendrig
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Bovenkerkweg 5a Montfoort, Bureau Bottomline (Kenmerk 2015-373)
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Bovenkerkweg 37 Montfoort, Bureau Bottomline (Kenmerk 2015-373)
Bijlage 6 Beoordeling Luchtkwaliteit, Burodb (Kenmerk 17160716-11)
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai, Burodb (Kenmerk Rpt1710716-03)
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Sportvelden, Dpa Cauberg-huygen (Kenmerk 02421-18033-05)
Bijlage 9 Onderzoek Lichthinder Sportvelden
Bijlage 10 Nota Beantwoording Zienswijzen

Bovenkerkweg nabij 35a - 37

Bestemmingsplan - Gemeente Montfoort

Vastgesteld op 14-05-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bovenkerkweg nabij 35a - 37' met identificatienummer NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01 van de gemeente Montfoort;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aan huis verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.4 aanbouw/uitbouw:

Een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt en eenzelfde gebruik kent als het hoofdgebouw, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens en woon- of slaapgedeelten van een woning;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afhankelijke woonruimte:

een (gedeelte van een) bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;

1.8 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een verbeelde of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak;

1.14 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 bijgebouw:

een afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.;

1.24 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en gebouwen voor telecommunicatie;

1.26 oeververbinding:

een vaste verbinding in de vorm van een brug, brugduiker, dam of een andere daar aan gelijk te stellen bouw- en/of kunstwerk, ter overbrugging van een watergang;

1.27 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie en een dak, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent;

1.28 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.29 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.30 perceelsgrens:

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;

1.31 voorgevelrooilijn:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.32 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, inritten, paden, verhardingen en voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.

3.2 Bouwregels

Op de voor Groen bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair worden gebouwd, met dien verstande dat;

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 8 m.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin, toegangspaden, opritten en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voorTuin bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 1 m;
  1. a. voor de voorgevelrooilijn geen overkapping:en zijn toegestaan;
  2. b. de bouwhoogte van pergola's ten hoogste 3 m bedraagt;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning toestemming te verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2 voor de bouw van een entree of erker, mits:

  1. a. de diepte van de entree of erker niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  2. b. de bouwhoogte van de entree of erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de begane grondlaag van de woning waar de entree of erker wordt aangebouwd;
  3. c. de breedte van de entree of erker aan de voorgevel niet meer bedraagt dan 80% van de breedte van de desbetreffende gevel van de woning;
  4. d. de oppervlakte van de entree of erker maximaal 6 m2 bedraagt.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor hoofdwatergangen, waterberging, taluds, oevers en oeververbindingen met bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor Water bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, zoals duikers en oeververbindingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. oeververbindingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - oeververbinding;
  2. b. er is ten hoogste 1 oeververbinding per woning toegestaan;
  3. c. de breedte van een oeververbinding bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. d. in afwijking van c. mag de breedte ten hoogste 8 m bedragen, indien een oeververbinding dient ter ontsluiting van meer dan 1 woning;
  5. e. de oeververbinding mag een goede waterhuishouding niet belemmeren,
  6. f. de oeververbinding niet mag leiden tot een versmalling of verkleining van de watergang.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, met bijbehorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen van de woning en overige bouwwerken;
  2. b. aan huis gebonden beroepen;
  3. c. parkeervoorzieningen en ontsluitingspaden;
  4. d. tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder a. voor een oppervlakte van ten hoogste 60 m2, mits het totale bouwperceel bebouwd wordt tot ten hoogste 60 %;
  2. b. van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a voor de bouw van bijgebouwen voor een aan huis gebonden beroep tot een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 60 m2 met dien verstande dat:
    1. 1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 60 %;
    2. 2. er geen onevenredige verkeersoverlast ontstaat;
    3. 3. er geen detailhandel plaatsvindt.
  3. c. van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a voor de bouw van aanbouwen voor mindervaliden tot een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 100 m2 mits het totale bouwperceel bebouwd wordt tot ten hoogste 60 %.
  4. d. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3 wordt uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

6.4 Specifieke gebruiksregels

een aan-huis-gebonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de woonfunctie blijft als primaire functie gehandhaafd;
  2. b. teminste de hoofdbewoner beoefend het beroep;
  3. c. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden;
    1. 1. ten behoeve van de activiteiten is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    2. 2. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer;
    3. 3. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het woonkarakter van de buurt;
    4. 4. er vindt geen horeca en geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan een beroep aan huis.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4 voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis gebonden beroep, mits:

  1. a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. b. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  3. c. geen onevenredige toename van de verkeersbelasting in de omgeving optreedt;
  4. d. er voorzien is in voldoende parkeergelegenheid;
  5. e. geen detailhandel plaatsvindt;
  6. f. de beroepsuitoefening geschiedt door degene die ter plaatse woonachtig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 ondergrondse gebouwen

Ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan.

8.2 overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen

  1. a. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:
    1. 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, zonnecollectoren en veranda's, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    2. 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 1m bedraagt;
  2. b. De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, door:
    1. 1. ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen alsmede balkons, luifels en zonnecollectoren, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

8.3 afwijking van de algemene bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 8.1 voor een kelder of een garage dan wel het onderheien van een tuin, met dien verstande dat op (delen van) ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak het bepaalde in lid 6.2.2 onverminderd van toepassing is.
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. a. Gronden mogen niet worden gebruikt behoeve van de functie zoals bedoeld in lid 6.1 zonder dat ten minste 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden;
  2. b. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en wordt toegestaan dat in minder dan het genoemde aantal parkeerplaatsen wordt voorzien, mits;
    1. 1. dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie;
    2. 2. er vooraf advies is ingewonnen bij een verkeerskundige.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Indien niet op grond van een andere bevoegdheid van deze regels omgevingsvergunning ter afwijking kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om omgevingsvergunning te verlenen ter afwijking van: de maximale en minimale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als verbeeld dan wel omschreven in de regels, mits:
    1. 1. de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10 %
    2. 2. bestemmingsgrenzen niet worden overschreden;
    3. 3. de 10% maat niet wordt overschreden door eerder verleende omgevingsvergunningen;
    4. 4. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. de omgevingsvergunningen zoals bedoeld onder sub a. worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bovenkerkweg nabij 35a - 37.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Bovenkerkweg 37 en 35a zijn twee bestaande woningen gesitueerd. Het voornemen is om ter plaatse van deze locatie zes nieuwe woningen te ontwikkelen. Voor het realiseren van de nieuwe woningen zal de bestaande vrijstaande woning aan de Bovenkerkweg 37 worden gesloopt. De bestaande woning aan de Bovenkerkweg 35 blijft behouden.

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is het voorliggende postzegel bestemmingsplan opgesteld.

De woningbouwlocatie betreft een zogeheten inbreidingslocatie, tussen de bestaande bebouwing ter plaatse van het plangebied worden de nieuwe woningen gesitueerd.

In nauwe samenspraak met de initiatiefnemers, de makelaar en de gemeente Montfoort is gekeken hoe de locatie een goede invulling kan krijgen, zowel in functie, gebruik als in stedenbouwkundig verschijningsvorm. De bouw van woningen bleek een geschikte optie. De gemeente heeft positief besloten over het ingediende principevoorstel van 5 juli 2016 en daarmee groen licht gegeven voor het nemen van de vervolgstappen om te komen tot de ontwikkeling van de bouw van de woningen. In de periode van december 2015 tot april 2016 zijn de omwonenden geïnformeerd over de ontwikkelingslocatie. Deze omwonenden hebben de gelegenheid gekregen om een reactie te geven op het plan. Mede naar aanleiding van de reacties van de omwonenden is het eerste bouwplan aangepast.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bovenkerkweg 35a en 37 te Montfoort en is ook ontsloten vanaf deze weg.

Het plangebied wordt aan de zuidzijde en oostzijde omringd door bestaande woningen. Aan de westzijde en noordzijde van het plangebied zijn sportcomplexen gesitueerd. Aan de westzijde ten overzijde van het plangebied zijn voetbalvelden gelegen en aan de noordzijde zijn hockeyvelden en tennisbanen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Hofland-Oost. Dit bestemmingsplan is op 21 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Montfoort.

Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Water'. Voor de bestaande woningen aan de Bovenkerkweg 35a en 37 geldt de bestemming 'Wonen'. Het plangebied wordt omringd door een watergang welke bestemd is al 'Water'. De Bovenkerkweg kent de bestemming 'Verkeer'.

Voor het grootse gedeelte van het plangebied geldt de bestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin en de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Op de gronden met de bestemming 'Tuin' mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor het mogelijk maken van het planvoornemen moet de bestemming 'Tuin' worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' en moet er bouwvlakken voor de nieuwe woningen worden ingetekend.

Omdat de bestaande woningen de bestemming 'Wonen' hebben en de nieuwe woningen ook deze bestemming krijgen wordt uiteengezet welke bepalingen gelden in het vigerende bestemmingsplan ten aanzien van deze bestemming. In artikel 10 is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, met dien verstande dat gestapelde woningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', met bijbehorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. aan huis gebonden beroepen, met inachtneming van het bepaalde in lid 7;
  3. c. een bedrijf van ten hoogste categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding;
  4. d. parkeervoorzieningen en ontsluitingspaden;
  5. e. onderdoorgang, ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
  6. f. tuinen en erven.
  7. g. de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'

De gebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. De maximale goot- en bouwhoogte worden in de verbeelding aangegeven.

In het voorliggende plan wordt in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen' grotendeels aangesloten bij de bestemmingsomschrijving voor Wonen zoals opgenomen in het vigerende plan.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van de nieuwe woningen aan de Bovenkerkweg 35a en 37 mogelijk te maken. Conform het vigerende plan zijn op de gronden met de bestemming Tuin geen woningen toegestaan. Een wijziging naar de bestemming Wonen is benodigd om de realisatie van de woningen wel mogelijk te maken.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling van Bovenkerkweg 35a en 37 wordt vastgelegd. Naast deze toelichting bestaat het bestemmingsplan uit regels en een verbeelding. Het bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, waarbinnen enkel de voorgenomen ontwikkeling van Bovenkerkweg 35a en 37 wordt vertaald. De gekozen juridische vorm voor dit bestemmingsplan is een gedetailleerd bestemmingsplan. Voor deze vorm is gekozen omdat het bouwplan reeds in een ver gevorderd stadium is.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving uiteengezet. Hierin wordt de huidige en de toekomstige situatie van het gebied beschreven. Hoofdstuk 3 behandelt vervolgens de relevante beleidsstukken. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling wordt bekeken in verschillende onderzoeken/ beoordelingen van omgevingsaspecten. Hierbij moet gedacht worden aan onderzoeken zoals luchtkwaliteit, akoestische onderzoeken, externe veiligheid en dergelijke. Dit is verwerkt in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de bestemmingen beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Plangebied in groter verband

Het plangebied is een overgebleven agrarisch perceel aan de westelijke rand de de buurt Hofland-Oost.Het plangebied grenst aan de westelijke kant aan de Bovenkerkweg, aan de noordelijke kant de Parklaan (het stadspark en de wijk Tabakshof), aan de oostelijke kant de Fonteinkruid / Wederiksingel en aan de zuidkant de landelijke overgang naar Blokland. In deze zone staan vrijstaande woningen en twee onder een kap woningen. Deze zone kenmerkt zich door wegen / hofjes van noord naar zuid, o.a. de Fonteinkruid, Valeriaan, Zilverdistel.

Beschrijving plangebied

Het planvoornemen heeft betrekking op een aantal percelen aan de Bovenkerkweg ter hoogte van Bovenkerkweg 35a en 37. De Bovenkerkweg kenmerkt een laanprofiel met aan de oostkant woningen en aan de westkant grotendeels het sportpark ‘Hofland’. De Parklaan kenmerkt zich als een overgangsgebied naar het Stadspark. Aan de zijde van de Wederiksingel is een zone van groen en water als overgang naar de rest van de wijk Hofland Oost.

Gezien vanaf de Bovenkerkweg wordt de bebouwingsstructuur van de wijk gekenmerkt door planmatige uitleg met hofjes waarbij de woningen voornamelijk met de zijtuin/gevels gericht zijn op de Bovenkerkweg. Uitzondering hierop vormen de percelen van het plangebied. Dit is een overgebleven agrarisch perceel met ruime kavels met een groen karakter waarbij de woningen georiënteerd zijn op de Bovenkerkweg.

Bestaande woningen

In het plangebied liggen drie percelen. Twee percelen zijn in gebruik ten dienste van wonen en één perceel is in de huidige situatie braakliggend.

Op het perceel aan de Bovenkerkweg 35a staat een vrijstaande woning met een daarbij behorende tuin uit 1993. Op het perceel aan de Bovenkerkweg 37 staat een vrijstaande woning met tuin en een grote schuur. Deze woning was in 1959 de eerste woning aan de Bovenkerkweg.

Groen en water

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een bestaande groenstrook welke gehandhaafd wordt in het voorliggende plan. Rondom het plangebied loopt een watergang. In de huidige situatie wordt het gedeelte van de watergang welke grenst aan de Bovenkerkweg 2 maal onderbroken door de inrit naar de woning. Dit worden nader toegelicht in paragraaf 2.2.

Parkeren

Het parkeren bij de bestaande woningen is geregeld op het eigen erf. Er zijn ter hoogte van de woningen geen openbare parkeerplaatsen langs de Bovenkerkweg aangebracht.

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Concept plan

Door de eigenaren van de percelen aan de Bovenkerkweg 35a en 37 is op 13 oktober 2015 een principeverzoek ingediend om in totaal zes nieuwe woningen te bouwen en één woning te slopen ter plaatse van de locatie. Op 8 december 2015 heeft het college besloten om in principe medewerking te verlenen aan dit voornemen. Tevens heeft het college de directe omwonenden geïnformeerd over deze plannen en hen in de gelegenheid gesteld om tussen 10 december 2015 en 20 januari 2016 een inspraakreactie in te dienen. Hiervan is door negen omwonenden gebruik gemaakt. Naar aanleiding van deze inspraakreactie is het plan door de initiatiefnemer aangepast in een stedenbouwkundige opzet d.d. 25 maart 2016.

Op 9 mei 2016 is het aangepaste plan voorgelegd aan de raad in de Forum Ruimte. Het voorgestelde plan is terug gegeven aan het college met de opdracht om nader af te stemmen met de omwonenden.

Naar aanleiding van dit verzoek is er een informatieavond voor omwonenden gehouden op 8 juni 2016.

Van deze avond is door de gemeente Montfoort ook een verslag gemaakt. Aan de hand van de input uit de informatieavond, alsmede de afstemming met de stedenbouwkundige van de gemeente Montfoort, heeft de initiatiefnemer de plannen aangepast middels de Presentatie bebouwingsstudie d.d. 5 juli 2016.

Op 11 augustus 2016 is er, door de stedenbouwkundige van de gemeente Montfoort, een nieuw stedenbouwkundig advies aangeleverd.

Op 10 oktober 2016 zijn de aangepaste plannen besproken in de Forum vergadering. De Forumleden hebben aangegeven dat het plan kan worden voorgelegd aan de raad.

Op 24 oktober 2016 heeft de gemeenteraad aangegeven akkoord te kunnen gaan gegaan met het aangepaste plan.

Ten opzichte van het oorspronkelijk ingediende plan (december 2015) zijn de navolgende onderdelen in het herziene

plan (variant C, 5 juli 2016) aangepast:

  1. 1. inrit verplaatst van Parklaan naar Bovenkerkweg
  2. 2. slootverbreding
  3. 3. nok– en goothoogte aangepast nabij 35a
  4. 4. herverdeling percelen
  5. 5. woningtype aangepast nabij 35a
  6. 6. afstand vergroot tot woningen
  7. 7. goothoogte aangepast.

In figuur 2.1 zijn de aanpassingen verbeeld. In dit figuur corresponderen de nummers met de bovenstaande nummering van de aanpassingen. Bijvoorbeeld aanpassing 2 betreft de slootverbreding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Aanpassingen planvoornemen Bovenkerkweg nabij 35a en 37

De aanpassingen zijn verwerkt in een definitief plan. Deze wordt in de navolgende paragraaf besproken.

2.2.2 Definitief planvoornemen

Voorafgaand aan het definitieve plan heeft er een voortraject plaatsgevonden waarin omwonenden zijn betrokken. Gedurende dat voortraject is het plan meerdere malen gewijzigd. Het definitieve planvoornemen betreft het realiseren van zes nieuwe woningen in het plangebied bestaande uit;

  • 4 vrijstaande woningen.
  • 2 twee-onder-één-kap woningen.

Voor het realiseren van de nieuwe woningen zal de bestaande woning aan de Bovenkerkweg 37 gesloopt worden. Daarvoor in de plaats worden vier vrijstaande woningen en 2 twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd. Het stedenbouwkundig plan is geïnspireerd op het historische agrarische karakter van het perceel. Het historische karakter van de plek wordt gebruikt om een onderscheidend woonmilieu toe te voegen in de reeds bestaande planmatige uitbreidingswijk Hofland Oost. In paragraaf 4.10.4 Cultuurhistorie is een uitgebreide omschrijving opgenomen over de cultuurhistorie van de plek en wordt uitgelegd hoe de verschillende ruimtelijke uitgangspunten in het stedenbouwkundig plan bijdragen aan het versterken van dit historische karakter.

Ruime en verschillende grootte kavels

In figuur 2.2 is het bebouwingsvoorstel weergegeven. De percelen op de planlocatie zijn ten behoeve van de woningbouw herverdeeld. De kavel behorende bij woning aan Bovenkerkweg 35a blijft gehandhaafd. De gronden direct naast deze woning en de gronden toebehorend aan de nog te slopen woning aan de Bovenkerkweg 37 zijn verdeeld in 6 percelen.

Op de hoek van de Parklaan en Bovenkerkweg is een vrijstaande woning gesitueerd op een perceel van 1090 m2 groot. De percelen op de gronden van de woning aan de Bovenkerkweg 37 zijn iets kleiner qua oppervlakte. Ten zuidoosten van de woning aan Bovenkerkweg 35a is direct grenzend aan deze woning een perceel ingepast met een oppervlakte van 692 m2. Op dit perceel is een vrijstaande woning gesitueerd. Ten zuidoosten van dit perceel is de locatie van de tweekapper gesitueerd. Deze twee woningen worden op 2 aangrenzende percelen van elk 461 m2 gerealiseerd. Op de 2 percelen in de zuidoosthoek van het plangebied worden twee vrijstaande woningen gebouwd. De percelen voor deze woningen zijn respectievelijk 694 m2 en 700 m2 groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Bebouwingsvoorstel

Rooilijn

De voorgevelrooilijn, getrokken tussen beide bestaande woningen, is als uitgangspunt genomen. Deze rooilijn komt voort uit de historische situering van de eerste bebouwing aan de Bovenkerkweg. De situering van de woningen is daardoor verder naar achter gelegen en onderscheidend ten opzichte van de planmatige aangrenzende bebouwing die veelal in een eenduidige rooilijn staan en dichter op de weg. Door een teruggelegen rooilijn blijft door de diepe tuinen het groene karakter van het agrarisch perceel intact. Daarnaast is er gekozen voor een verspringende voorgevelrooilijn. Hierdoor ontstaat een afwisselend gevelbeeld. Elke woning is met de voorzijde georiënteerd richting de Bovenkerkweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Vogelvlucht planlocatie Bovenkerkweg nabij 35a en 37

Bouwhoogte

Geïnspireerd op de agrarische bebouwing in de omgeving, die veelal bestaan uit één of anderhalve bouwlaag met kap, is in het plan gekozen voor een lagere goothoogte, deze varieert tussen de 3,5 en 5 meter. De bouwhoogte is maximaal 9 meter. De laagste goothoogte van 3,5 meter is gesitueerd op het zuidelijkste perceel aan de zijde van de bestaande woningen aan de Fonteinkruid. De gevarieerde goothoogte zorgt voor een afwisselend gevelbeeld en past goed in de omgeving.

Kap

Geïnspireerd op de agrarische bebouwing in de omgeving, die eigenlijk altijd voorzien is van een kap, is in het plan ook gekozen voor een kap, waarbij de kaprichting en kapvorm van de nieuwe woningen verschillend zijn. De gevarieerde kappen zorgen voor een afwisselend gevelbeeld en passen goed in de omgeving.

Parkeren

Het parkeren in het plangebied vindt plaats op eigen terrein. Op het erf van de nieuwe woningen worden 2 parkeerplaatsen per woning ingepast. Langs de Bovenkerkweg worden geen openbare parkeerplekken gerealiseerd.

Groen en water

De sloot gelegen rondom het plangebied komt nog voort uit de ontginningsperiode van de polder. De bestaande watergang blijft gehandhaafd in de bestaande vorm en wordt versterkt. Het gedeelte van de watergang welke grenst aan de Bovenkerkweg zal echter wel vaker worden onderbroken ten behoeve van het realiseren van inritten naar de nieuwe woningen. De doorstroming van de watergang zal niet worden belemmerd door deze inritten.

De sloot gelegen tussen de woningen aan het Fonteinkruid en het plangebied wordt verbreed ten behoeve van extra waterberging en meer privacy voor de bewoners van deze woningen. Deze slootverbreding is in het plan opgenomen in samenspraak met de omwonenden gedurende het voortraject. Naast het cultuurhistorisch karakter van de sloot zorgt het water ook voor ruimtelijke kwaliteit en het onderscheidend karakter ten opzichte van de omgeving.

De woningen hebben diepe voortuinen waardoor het groene karakter van het perceel langs de Bovenkerkweg behouden blijft. De groenstrook gelegen aan de noordzijde van het plangebied blijft gehandhaafd.

Architectuur

De architectuur van de woningen is eenvoudig, passend bij de streek, maar wel zeer zorgvuldig gedetailleerd. In architectuur, kleur- en materiaalgebruik zijn de woningen familie van elkaar, maar niet gelijk.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening wordt in dit bestemmingsplan inzicht gegeven op de invloed van het van toepassing zijnde beleid ten opzichte van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de verschillende beleidskaders weergegeven waarmee rekening moet worden gehouden. De Wro gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid is opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of algemene regels. De Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van het Rijk en de provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De inhoud van het bestemmingsplan moet in overeenstemming zijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk zal hier nader op worden ingegaan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen

Nederland moet concurreren en daarnaast bereikbaar, leefbaar en veilig zijn, dat is het streven van het rijk. Het rijk voorziet dit door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio's in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Dit maakt Nederland sterk en onderscheidend in de wereld. Die samenhang van het internationale en regionale schaalniveau wil het rijk behouden, laten groeien en versterken. Nederland heeft met zijn internationale oriëntatie en open economie een hoog welvaartsniveau opgebouwd. Een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen van weg, spoor, water en lucht, met daarbinnen de mainports als belangrijke knooppunten is de basis voor die internationale concurrentiepositie. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

3.2.2 Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, heeft medio 2009 als ontwerp ter inzage gelegen, destijds nog als AMvB Ruimte. Begin 2012 is de SVIR vastgesteld, de basis waarop de regelgeving van het Barro gebaseerd is. Op 1 oktober 2012 is het Barro volledig in werking getreden.

Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Het plangebied is niet gelegen binnen een invloedssfeer van het Barro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Als dat niet mogelijk is dan is onderbouwing noodzakelijk waarom de ontwikkeling past buiten stedelijk gebied.

De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit de navolgende treden;

  1. 1. Er moet beschreven worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. Indien uit de beschrijving onder 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. indien uit de beschrijving onder 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

Specifiek beleid ten aanzien de locatie is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte niet opgenomen. Dit is gedecentraliseerd naar de provincie en de gemeente.

Het onderhavige bestemmingsplan is niet in strijd met een van de onderwerpen uit het Barro. Middels het voorliggende plan wordt de bouw van 6 woningen mogelijk gemaakt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ladder onderbouwd en het plan voldoet hieraan.

Het planvoornemen voldoet aan het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening 2013-2025

3.3.2 Conclusie Provinciaal Beleid

Het planvoornemen sluit aan bij de provinciale gedachte om woningbouw binnenstedelijk te ontwikkelen. Het voorliggende plan betreft een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling waarbij er aandacht is besteed aan de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. In het stedenbouwkundig ontwerp is meegenomen dat de woningen ingepast moten worden binnen de omringende woonomgeving. Dit is bereikt doordat onder meer groen en water zijn opgenomen in het ontwerp.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op verstedelijking. In paragraaf 4.12 wordt nader toegelicht hoe het aspect duurzaamheid is verwerkt in het planvoornemen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie 2030

Begin 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van gemeente Montfoort besloten om een dorpsvisie voor de kern Linschoten en een structuurvisie voor het gehele grondgebied van Montfoort opstellen. Dit is samengebracht in de TotaalVisie 2030. De TotaalVisie 2030 is door de gemeenteraad van Montfoort op 12 december 2011 vastgesteld.


Deze TotaalVisie 2030 geeft richting aan de (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen de gemeente en is de basis voor bestemmingsplannen. Daar vallen ook de Visie Binnenstad Montfoort 2030 en Dorpsvisie Linschoten 2030 onder. In de TotaalVisie worden de volgende kernuitgangspunten voor stedenbouwkundige ontwikkelingen en wonen benoemd.

  • Bij woningbouwlocaties wordt nadrukkelijk gekeken naar inbreidingsmogelijkheden en herstructurering.
  • Bij bouw/inbreiding/herstructurering is het belangrijk de gewenste doelgroep te bedienen (met name senioren en starters). Gebieden met een eenzijdige bouw van eengezinswoningen worden gezien als transformatielocaties.
  • Bij het ontwikkelen van bouwlocaties zal rekening gehouden worden met de molenbiotoop van Molen De Valk.

Het planvoornemen betreft een woningbouwontwikkeling op een inbreidingslocatie aan de Bovenkerkweg. Dit sluit bij één van de kernuitgangspunten voor stedenbouwkundige ontwikkeling uit de TotaalVisie 2030.

3.4.2 Nota Volkshuisvesting 2011-2020 Montfoort

De nota Volkshuisvesting is het document waarin de gemeenteraad het woonbeleid en haar ambities op het gebied van het wonen vastlegt. De nota Volkshuisvesting dient onder meer als basis en leidraad voor de beoordeling van nieuwbouwplannen, prestatieovereenkomsten met woningcorporaties, afspraken en overeenkomsten met marktpartijen alsmede ten behoeve van overleg in regionaal verband en met hogere overheden over het Structuurvisie en de Nota Ruimte. De volgende beleidslijnen worden benoemd.

  • Huisvesten specifieke doelgroepen: starters, senioren, statushouders, gehandicapten en huishoudens met een laag inkomen. De gemeente Montfoort wil in staat zijn een evenwichtige en rechtvaardige woonruimteverdeling te realiseren, de sociale samenhang en eigen identiteit op langere termijn behouden en haar inwoners van voldoende en kwalitatief goede woonruimte te voorzien. Er zal met name aandacht uit gaan naar specifieke doelgroepen die, gelet op hun financiële mogelijkheden of specifieke wensen, maar moeilijk aan bod komen op de woningmarkt in de gemeente. Het gaat om de doelgroepen starters, senioren, huishoudens met een laag inkomens, gehandicapten en statushouders.
  • Huisvesten met behoud leefbaarheid en identiteit: kernenbeleid. Door het ontstaan van één grote sociale huurwoningmarkt in het grootste deel van de provincie Utrecht, is het voor inwoners van kleine kernen veel moeilijker geworden om aan een sociale huurwoning in de eigen kern te komen. De leefbaarheid en sociale cohesie kan hierdoor onder druk komen te staan.
  • Huisvesten met Zorg, wonen-zorg-welzijn integraal benaderen. In de nota van 2005 is gesteld dat de gemeente Montfoort vindt dat alle inwoners van de gemeente vanuit de eigen woonsituatie zolang mogelijk mee moet kunnen doen aan de samenleving. De doelstellingen hier bij zijn: Inwoners met een hulpvraag moeten zo lang als mogelijk zelfstandig wonen buiten een instelling en er is voldoende aanbod van intramurale verpleeghuiszorg om aan de lokale vraag te voldoen.
  • Huisvesten met regie, de rol van de gemeente. Bij het bereiken van de beleidsdoelstellingen is samenwerking met woningcorporaties en marktpartijen noodzakelijk. De gemeente wil echter wel de regie in handen houden. De regierol van de gemeente is naar alle partijen helder geformuleerd, is de bijbehorende doelstelling.

In deze nota is opgenomen dat circa 1/3 van de woningvoorraad in Montfoort bestaat uit vrijstaande- en twee-onder-één-kap woningen. Als er wordt gekeken naar de vraag in Montfoort dan komt naar voren dat in de koopsector er met name een grote vraag naar enerzijds twee-onder-één-kap woningen en anderszijde vrijstaande woningen is. Kanttekening bij de vraag naar twee-onder-één-kap woningen is dat deze vraag met name twee-onder-één-kap woningen betreft tot € 300.000.

Nieuwbouw binnen de gemeente dient zoveel mogelijk afgestemd te worden op de lokale woningbehoefte. Voor de koopsector geldt: hoe hoger de prijs, hoe vaker een grondgebonden woning wordt gevraagd.

In de Nota is opgenomen het nieuwbouwprogramma voor woningen dient vooral gericht te zijn op woningen in de dure sector (vrijstaand en twee-onder--één-kap) en seniorenwoningen en appartementen.

In deze nota zijn de redenen uiteengezet waarom mensen zich vestigen in Montfoort of willen verhuizen in Montfoort.

De belangrijkste redenen van vestigers om voor de gemeente Montfoort te kiezen zijn de volgende:

  • Rust en ruimte
  • Aanwezigheid vrienden/familie/kennissen
  • Beschikbaarheid van woningen
  • Ligging nabij Utrecht

Wanneer gekeken wordt naar de verhuismotieven van huishoudens die in Montfoort wonen en binnen nu en vijf jaar willen verhuizen, dan blijkt dat de verhuismotieven in de meeste gevallen woninggerelateerd zijn:

  • Grotere woning
  • Gelijkvloerse/aangepaste woning
  • Leeftijd
  • Kleinere woning
  • Grotere tuin

Op de planlocatie worden vrijstaande en twee-onder-één woningen gebouwd. De woningen zijn gesitueerd op ruime kavels waar voldoende ruimte is voor een grotere tuin. De woningen zelf zijn qua oppervlakte ook ruim opgezet.

Woningmarktonderzoek

In december 2015 is een woningmarktonderzoek in Montfoort uitgevoerd. Uit de toelichting op de ontwikkeling van de woningbehoefte blijkt dat de vraag naar grondgebonden koopwoningen de komende jaren toeneemt. De verwachting is dat de behoefte aan koopwoningen in het duurdere segment zal toenemen. De behoefte aan koopwoningen van meer dan € 400.000 toe met 50 tot 170 woningen in de periode 2015 tot 2030. De conclusie dat de behoefte aan duurdere grondgebonden koopwoningen zal toenemen de komende jaren is overeenkomstig de Nota volkshuisvesting waarin is opgenomen dat nieuwbouwprogramma voor woningen vooral gericht dient te zijn op woningen in de dure sector.

3.4.3 Parkeerbeleid

Op 25 mei 2016 heeft de gemeente Montfoort de Nota parkeernormen 2015 vastgesteld. Om te voorkomen dat door ruimtelijke ontwikkelingen bestaande parkeerknelpunten vergroot worden en/of dat nieuwe parkeerknelpunten ontstaan, worden alle ruimtelijke ontwikkelingen en –plannen getoetst op het onderdeel parkeren. Om een objectieve beoordeling van de parkeereffecten van een ruimtelijke ontwikkeling te kunnen maken bestaat behoefte aan eenduidig toe te passen toetsingskader. Een parkeernormen nota biedt hiervoor uitkomst. De parkeernormen in deze parkeernormen nota zijn gebaseerd op de landelijke parkeerkencijfers uit de meest recente CROW-publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 8 oktober 2012). De parkeernormen zijn ingedeeld in zeven hoofdcategorieën waaronder wonen.

Bij het bepalen van de hoogte van de parkeernormen is gekeken naar:

  • Het aantal personenauto's per duizend inwoners in de gemeente Montfoort;
  • De stedelijkheidsgraad van de gemeente Montfoort.

Algemeen uitgangspunt is dat een ruimtelijk initiatief op eigen terrein kan voldoen aan de parkeervraag. Voor het plangebied geldt de stedelijkheidsgraad 'rest bebouwde kom'. Conform bijlage 2 van de Nota moeten er in de 'rest bebouwde kom' 2 parkeerplekken per woning worden gerealiseerd.

Aan de maatvoering en uitvoering van parkeervoorzieningen worden eisen gesteld. Deze eisen staan in het boekwerk ASVV 2012 (CROW, december 2012). Het ASVV bevat (technische) gegevens over de maatvoering en technische uitvoering van parkeervoorzieningen. Bij het bepalen van de parkeercapaciteit op eigen terrein worden daarom correctie factoren toegepast. In tabel 3.1 zijn de berekeningsaantallen voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen opgenomen.

Berekeningsaantal Ontwerpeis
Woning met garage 0,0 pp NVT
Woning met oprit 1,0 pp Oprit minimaal 6,0 meter diep en 2,5 breed
Woning met carport 1,0 pp Carport minimaal 6,0 meter diep en 2,5 breed
Woning met dubbele oprit naast elkaar 2,0 pp Oprit minimaal 6,0 meter diep en 5,0 breed
Garagebox geclusterd 0,4 pp Minimaal 5,0 meter diep

Tabel 3.1 berekeningsaantallen parkeerplaatsen op eigen terrein

Bij de woningen in het plangebied wordt parkeren op eigen terrein mogelijk gemaakt.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Het planvoornemen sluit aan bij de gemeentelijke structuurvisie. Er wordt voor de woningbouwlocaties een bestaand perceel in binnenstedelijk gebied aangewend, de planlocatie kan daarmee worden gezien als inbreidingslocatie. Het planvoornemen zorgt voor een specifiek woningaanbod in de vorm van vrijstaande woningen en een tweekapper.

Door het realiseren van de woningen neemt het aanbod toe in Montfoort, hierdoor zijn er ook meer woningen beschikbaar voor mogelijk vestigers. Het planvoornemen sluit ook bij de verhuismotieven van inwoners van Montfoort namelijk; grotere woning en grotere tuin.

De voorgenomen woningbouw voorziet hierin. Het planvoornemen sluit aan bij de gedachte uit het de Nota Volkshuisvesting en het woningmartkonderzoek dat er een grote vraag is naar duurdere grondengebonden koopwoningen waaronder twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen is. De voorgenomen nieuwbouw in het plangebied bestaat uit deze woningen. Samengevat kan worden gesteld dat het planvoornemen aansluit op de Nota Volkshuisvesting en het wonignmartkonderzoek uit 2015.

Voor de nieuw te bouwen woningen wordt het parkeren alleen geregeld op het eigen terrein. Er worden geen parkeerplaatsen in de openbare ruimte mogelijk gemaakt. Voor het mogelijk maken van het voorliggende plan moet worden voor het onderdeel parkeren worden voldaan aan de Nota parkeernormen van de gemeente Montfoort. Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels (artikel 9, lid 9.1) wordt verplicht gesteld dat er tenminste 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein worden gerealiseerd en dat deze in stand worden gehouden.

3.5 Conclusie Beleid

Het Rijksbeleid en Provinciaal beleid levert geen belemmering op voor het planvoornemen. Het voornemen betreft een binnenstedelijke realisatie van woningen, het plan voldoet aan het Provinciaal Beleid.

Het voorliggende plan sluit aan de bij gemeentelijke structuurvisie en de Nota Volkshuisvesting. Voor het mogelijk maken van de gewenste woningbouw is het van belang dat wordt voldaan aan de Nota parkeernormen van de gemeente Montfoort. Conform deze Nota worden er 2 parkeerplekken per woning gerealiseerd. Dit is verplicht gesteld in de regels.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

4.2 M.e.r.-beoordeling

4.2.1 Inleiding

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

4.2.2 Kader

De gemeente is gehouden om bij een voorgenomen plan of project te onderzoeken of de activiteit(en) die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. Een eerste indicatie hiervoor zijn de drempelwaarden in lijst C (merplicht) en D (merbeoordelingsplicht) van het Besluit m.e.r.. Naast de omvang van de activiteit, waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft, moet ook naar de andere criteria worden gekeken. Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoord moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

4.2.3 Onderzoek

Het planvoornemen betreft het realiseren van 6 woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.

In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De omvang van het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 6 woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn.

Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r. beoordeling

1 Kenmerken project / activiteit,

De omvang van het project betreft het realiseren van 6 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. Er worden 6 woningen gebouwd op een locatie waar nu 2 woningen zijn bestemd. De toename, met name met betrekking tot verkeer, zal slechts een toename zijn van 4 woningen in een reeds bestaand stedelijk gebied. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan derhalve zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd.

2 plaats van het project / activiteit

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Montfoort. Voor het planvoornemen zijn omgevingsaspecten nader beoordeeld en/of onderzocht.

3 samenhang met andere activiteiten

Er is geen samenhang met plannen/ontwikkelingen buiten het plangebied. Binnen het plangebied wordt de uitbreiding mogelijk gemaakt. De onderzoeken naar de verscheidene milieueffecten worden toegelicht in dit hoofdstuk.

De planontwikkeling belemmerd de uitvoering van sportactiviteiten op de nabijgelegen sportvelden niet.

4 kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.2.4 Conclusie

Gelet op bovenstaande overwegingen zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. De effecten op het milieu worden voldoende beschreven in de navolgende paragrafen. Een formele m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

4.3 Waterparagraaf

4.3.1 Inleiding

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening wordt voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. In alle ruimtelijke plannen moet een zogeheten waterparagraaf worden opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

4.3.2 Kader

Nationaal Waterplan

Een belangrijke conclusie uit het Waterbeleid 21e eeuw - die overgenomen wordt in alle overige beleidsstukken - is om water meer ruimte te geven en te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:

  • Ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • Ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.

Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied naar de volgende aandachtspunten: Meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.

Waterplan 2010-2015, provincie Utrecht

Het waterhuishouding plan geeft het waterbeleid weer van de provincie Utrecht. Op 23 november 2009 is het provinciaal Waterplan 2010-2015, inclusief Deelplan Kaderrichtlijn Water, vastgesteld.

In dit waterhuishoudingsplan wordt, door middel van een aantal uitgangspunten, het waterbeleid vormgegeven:

  • een maatschappelijk acceptabel overstromingsrisico. Het risico wordt bepaald door waterstanden op de buitenwateren, bodemdaling, occupatie en geïnvesteerd kapitaal. Hoogwaters zullen vaker voorkomen en de rivierafvoer wordt op termijn bemoeilijkt door een stijgende zeespiegel. Bodemdaling is een voortgaand proces in het westelijk deel van onze provincie en in het Eemland. Bevolkingsomvang en investeringsniveau in onze provincie nemen echter nog steeds toe;
  • omgaan met wateroverlast èn waterschaarste. Wanneer er meer neerslag zal komen zullen de afvoer- en bergingsmogelijkheden in het stedelijke en landelijk gebied zwaarder worden belast. Tegelijkertijd vergroten warmere en drogere perioden de vraag naar drink-, irrigatie- en koelwater, terwijl juist dan het aanbod onder druk staat. Onze natuurgebieden mogen niet verdrogen en moeten soortmigratie als gevolg van klimaatverandering kunnen faciliteren;
  • een sterkere bijdrage van water aan ons leefklimaat. De behoefte aan vaar- en recreatiewater neemt toe. Laat zien dat water de drager is van veel van de Utrechtse landschappen. Maak water zichtbaar.

Beleid Waterschap de Stichtse Rijnlanden

Het plangebied valt onder het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, die verantwoordelijk is voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. Relevant beleid van het Hoogheemraadschap zijn het Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger.

Basisprincipes omgaan met water:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)

Beleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratie voorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratie riool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling

Afvoer hemelwater

Hemelwater wordt rechtstreeks afgevoerd naar oppervlaktewater. Als de toename aan verharding ten gevolge van het plan kleiner is dan 500m2 in stedelijk gebied of 1000m2 in landelijk gebied, hoeft deze afvoer niet te worden gecompenseerd. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.

Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater

Diffuse bronnen.

Het verdient de voorkeur om geen zware metalen, zoals lood, koper of zink toe te passen voor dak, dakgoot of regenpijp. Indien dit wel gebeurd, moet er een zuiveringsvoorziening worden aangelegd, zodat hemelwater geloosd kan worden op oppervlaktewater. Zware metalen vervuilen namelijk het oppervlaktewater.

Afvalwater

In het plangebied zal de riolering worden geregeld middels een gescheiden rioolstelsel (VWA en HWA). Het afvalwater wordt afgevoerd via een aansluiting op de vuilwaterriolering. De aansluiting vindt plaats middels een natuurlijk afschot. Het bestaande riool ligt in de straat aan de zijde van de Bovenkerkweg.

Voor het aspect riolering zal overleg plaats vinden met de rioolbeheerder, ofwel de gemeente Montfoort.

Milieubeleidsplan Montfoort en het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP)

Naast de bovengenoemde plannen zijn in de gemeente Montfoort het Milieubeleidsplan Montfoort en het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van toepassing. In het Milieubeleidsplan staat vermeld dat voor nieuwbouw rekening gehouden moet worden met het schoon houden van water. Dit heeft met name met betrekking tot bouwmaterialen: het is van belang dat uitlogende materialen als zink, lood, koper en bitumen zonder KOMO-keurmerk niet worden toegepast, daar waar deze materialen in contact komen met het hemelwater, zoals dak, dakgoot en regenpijpen.

Het Rioleringsplan 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan is vastgesteld op 23 oktober 2012 voor de periode 2013-2017. Dit plan vermeld op welke manier afvalwater en regenwater wordt verwerkt en gezuiverd. De algemene doelstelling van riolering is bescherming van de volksgezondheid en het waarborgen van de leefomgeving van de inwoners. Uit deze algemene doelen zijn de volgende doelen ontleend, waaraan het systeem moet voldoen:

  1. 1. Inzameling van stedelijk afvalwater (afvalwater).
  2. 2. Transport van stedelijk afvalwater (afvalwater).
  3. 3. Inzameling van hemelwater (hemelwater).
  4. 4. Verwerking van ingezameld hemelwater (hemelwater).
  5. 5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmeren.

Afvalwaterzorg

Tot de afvalwaterzorg behoort de inzameling en afvoer van stedelijk afvalwater dat bestaat uit zowel huishoudelijk en bedrijfsmatig afvalwater als vervuild hemelwater. Qua systemen vallen de gemengde en vuilwaterstelsels onder deze zorg alsmede de mechanisch systemen als drukriolering, persleidingen en rioolgemalen.

Hemelwaterzorg

Deze nieuwe zorgplicht is vastgelegd in de Waterwet en vraagt specifieke aandacht van de gemeenten voor de omgang met hemelwater. Uitgangspunt is dat hemelwater van origine zodanig schoon is dat dit zonder bezwaar in het milieu (oppervlaktewater of bodem) geloosd kan worden (scheiden bij de bron overeenkomstig het overheidsbeleid).

Grondwaterzorg

Geldt voor de hemelwaterzorg dat de aandacht ten opzichte van de voorgaande situatie is verschoven, nieuw is de grondwaterzorg. Ook deze zorg is vastgelegd in de Waterwet. De gemeente Montfoort volgt hiervoor het beleid, definities en afwegingskaders zoals omschreven in het Regionaal Afvalwaterketenbeleid (2014) van WINNET

4.3.3 Onderzoek

Voor het voorliggende plan zijn de oppervlaktes van de bestaande verharding en het onverharde deel (tuin en water) berekend. In deze situatie is sprake van een totaal verhard oppervlak van 769,70 m2.

Dezelfde berekening is uitgevoerd voor de nieuwe situatie met daarin de nieuw te bouwen woningen. Uit deze berekening is naar voren gekomen dat er in deze situatie sprake is van een totale verharding van 2034,18 m2, dit betreft de bebouwing, 60% van het tuin oppervlak en de verharding voor het parkeer gedeelte. 1980,82 m2 van het plangebied is onverhard, dit betreft groen, 40% van de tuin en water.

Voor de nieuwe situatie is de benodigde watercompensatie berekend. De verharding neemt in totaal met 1273,48 m2 toe. Het oppervlak van de inritten neemt met 61,2 m2 toe. Conform de gestelde voorwaarden van Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden moet er 252,20 m2 aan watercompensatie worden gerealiseerd. In het plangebied wordt voor 270m2 aan watercompensatie gerealiseerd.

Voor alle berekeningen en daarbij behorende kaarten wordt verwezen naar Bijlage 3.

Voor het fuctioneren van het watersyteem moeten de duikers groot genoeg blijven om de doorstroming te garanderen.

Ook beheer en onderhoud van het water is een aandachtspunt omdat de tuinen aan de watergang privaat worden. Het onderhoud moet dan nog wel goed uitgevoerd kunnen worden. Beheer en onderhoud zal in de koopcontracten van de woningen worden opgenomen.

Voor het plan geldt dat er een watergunning moet worden aangevraagd of geldt een meldingsplicht voor de navolgende onderdelen; toename van verharding, aanleg van inritten, aanleg van oppervlaktewater en het lozen van hemelwater. Deze vergunningsaanvraag staat de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan niet in weg en maakt deel uit van de vervolgprocedure waaronder de aanvraag van de bouwvergunning.

4.3.4 Conclusie

Er wordt in het plangebied een zone gecreëerd welke ruimte biedt voor het realiseren van een watercompensatie van 270 m2. Middels deze zone wordt er voldaan aan de eisen van het Hoogheemraadschap.

4.4 Flora En Fauna

4.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient duidelijk te zijn welke invloed realisatie en aanpassing van gebouwen en bouwwerken heeft op de flora en fauna in en rond de projectlocatie. Het projectgebied ligt in een gemengd gebied en is momenteel deels bebouwd en deels braakliggend.

4.4.2 Kader

Natuurbeschermingswet

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. De natuurwetgeving in Nederland bestaat uit drie onderdelen, te weten soortbescherming (voormalige Flora- en faunawet), gebiedsbescherming (voormalige Natuurbeschermingswet 1998) en bescherming van houtopstanden (de voormalige Boswet).

Soortbescherming

De Wet Natuurbescherming beschermt een groot aantal in Nederland voorkomende wilde dier- en plantensoorten. Het uitgangspunt van de soortenbescherming is 'Nee, tenzij'. Dit houdt in dat alles wat schadelijk is voor bedreigde soorten verboden is. Met behulp van een ontheffing of vrijstelling kan van het verbod worden afgeweken. Onderstaand zijn de verbodsbepalingen opgesomd.

De Wet Natuurbescherming deelt soorten in drie beschermingsregimes in: soorten Vogelrichtlijn, soorten Habitatrichtlijn (incl. Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn) en andere soorten.

Gebiedsbescherming

Met behulp van de Wet Natuurbescherming (de voormalige Natuurbeschermingswet 1998) worden Natura 2000-gebieden (habitat- en vogelrichtlijngebieden) beschermd. Voor Natura 2000-gebieden gelden algemene en gebiedsspecifieke doelstellingen.

Verder zijn gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuur Netwerk Nederland (NNN; voormalige EHS) planologisch beschermd. Deze wettelijke bescherming van het NNN verloopt niet via de natuurwetgeving maar via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).

In of in de nabijheid van de beschermde gebieden zijn handelingen verboden die de waarden, kenmerken of functies van het gebied kunnen aantasten.

Natura 2000 en NNN

Het plangebied is ruim 11 km ten zuiden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein" gelegen. Gezien de aard van de herontwikkeling en de afstand tot het Natura 2000-gebied wordt een toetsing van de voorgenomen herontwikkeling aan de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden niet noodzakelijk geacht.

Het plangebied ligt buiten (op een afstand van ca 1,5 km) het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde deel van de NNN betreft een groenstrook in Mastwijk (een buurtschap en een polder in de gemeente Montfoort). Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tussen de plan locatie en het NNN wordt toetsing van de herinrichting aan de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet noodzakelijk geacht.

Bescherming van houtopstanden

Vanuit de Wet Natuurbescherming (de voormalige Boswet) geldt dat het vellen van een (deel van een) houtopstand van te voren gemeld moet worden. Na het vellen geldt de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. De herplantplicht vervalt voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

4.4.3 Onderzoek

Onderzoeksbureau van Dijk heeft in november 2016 een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen Bijlage 1.

De planlocatie, met een oppervlakte van circa 4200 m2, is voor een klein deel bebouwd met een woonhuis en aangrenzende stenen schuur. Ten oosten van de stenen schuur is een kleinere houten schuur (voormalige schapenstal en opslag) aangebouwd met een golfplaten dak. Het overige deel van het terrein betreft voornamelijk grasland met enkele bomen zoals eik, linde, plataan, conifeer en kastanje en enkele struikachtige planten. De gehele locatie wordt omringt door een relatief brede (ca. 1,5 m), ondiepe (ca. 0,5 m) en troebele (veel dood blad en kroos) sloot met vrij steile oevers en gedeeltelijk een hoge houten beschoeiing, Ten oosten van de schuur bevinden zich twee composthopen.

Op basis van literatuuronderzoek, een veldbezoek en expertkennis is de voorgenomen sloop en nieuwbouw in het plangebied getoetst aan de vigerende natuurbescherminsgwetgeving. In het flora en fauna onderzoek wordt per soortgroep zoveel mogelijk rekening gehouden met soorten zoals ingedeeld door de drie beschermingsregimes behorende bij de nieuwe Wet Natuurbescherming: soorten 'Vogelrichtlijn' (vooralsnog wordt uitgegaan van de huidige lijst met jaarrond beschermde vogelnesten), soorten 'Habitatrichtlijn' en soorten van de conceptlijst Provincie Utrecht 'overige soorten.

Op basis van literatuur, landelijke en provinciale verspreidingsinformatie en soortspecifieke habitatkenmerken, wordt bepaald welke streng beschermde soorten mogelijk in en rondom het plangebied voorkomen.

Op 15-11-20 16 en 28-11-2016 is door een ecoloog een veldbezoek uitgevoerd. Tijdens het veldbezoek is bepaald of de aanwezige biotopen geschikt zijn voor streng beschermde soorten die op basis van het literatuuronderzoek op de onderzoekslocatie worden verwacht. Tevens is de onderzoekslocatie globaal geïnventariseerd op het voorkomen van individuen of sporen van streng beschermde flora en fauna. Het veldbezoek betreft een oriënterend bezoek.

4.4.4 Resultaten & Conclusie

Onderzoeksresultaten

Vaatplanten

Er zijn tijdens het onderzoek geen exemplaren of resten van streng beschermde planten waargenomen. Vanwege het ontbreken van habitat specifieke kenmerken worden geen strikt beschermde vaatplanten verwacht binnen het plangebied.

Grondgebonden zoogdieren

Op basis van verspreidingsgegevens kan de strikt beschermde waterspitsmuis in de omgeving van het plangebied voorkomen.

Echter uit onderzoek is gebleken is de omgeving van het plangebied niet geschikt voor deze soort, derhalve kan het voorkomen van de streng beschermde waterspitsmuis worden uitgesloten.

Reptielen en amfibieën

Op basis van verspreidingsdata kunnen de streng beschermde heikikker en rugstreeppad voorkomen in de omgeving van het plangebied. Echter uit onderzoek is gebleken is de omgeving van het plangebied niet geschikt voor deze soorten daarmee kan het voorkomen van deze soorten kan worden uitgesloten.

Dagvlinders, libellen en kevers, vissen, kreeftachtigen en weekdieren

Op basis van verspreidingsdata komen de streng beschermde keizersmantel (dagvlinder), rivierdonderpad (vis), bittervoorn (vis) en platte schijfhoren (weekdier) voor in de omgeving van de planlocatie.

Gezien het ontbreken van geschikt open water met plantenrijke oevers, een goed ontwikkelde watervegetatie, de aanwezigheid van zoetwatermosselen en een hoog zuurstofgehalte (door stroming) kan het voorkomen van de rivierdonderpad, de bittervoorn en de platte schijfhoren in de sloot rondom het plangebied worden uitgesloten.

Vleermuizen

Foerageren

Onderhavig plangebied maakt mogelijk deel uit van foerageergebied van vleermuizen. Op basis van het grote aanbod gelijkwaardige foerageeralternatieven in de directe omgeving wordt niet verwacht dat het plangebied een essentieel onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van vleermuizen.

Bij sloop en nieuwbouw werkzaamheden in de actieve periode van vleermuizen (van oktober/november tot april/mei) dient echter wel rekening te worden gehouden met foeragerende vleermuizen. Foerageerde vleermuizen kunnen bijvoorbeeld verstoord worden door verlichting. Vleermuizen foerageren bij schemer en in het donker. Derhalve zullen werkzaamheden bij daglicht geen verstoring veroorzaken. Eventueel kunnen werkzaamheden ook bij schemer en in het donker worden uitgevoerd mits de bouwlampen goed worden gericht zodat geen verlichting van de omliggende structuren optreedt.

Vaste verblijfplaatsen

Vleermuizen genieten binnen de Flora- en faunawet een strikte bescherming. Om het voorkomen van vaste verblijfplaatsen in de te slopen bebouwing te kunnen uitsluiten dient een nader onderzoek bestaande uit twee fasen in de periode van mei t/m uiterlijk oktober te worden uitgevoerd.

Dit onderzoek wordt uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (2013) dat is opgesteld door het Netwerk Groene Bureaus, gegevensautoriteit Natuur en de Zoogdiervereniging VZZ. Naar aanleiding van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan worden bepaald of en welke compenserende maatregelen noodzakelijk zijn om de voorgenomen herinrichting te kunnen verwezen lijken. Ontheffing voor dit project kan alleen worden aangevraagd bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) indien geen alternatieve oplossingen voor handen zijn waardoor schade aan vleermuizen wordt voorkomen, wanneer reden van groot openbaar belang in het spel is of wanneer geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van vleermuizen.

Vogels

Foerageren

Mogelijk foerageren' vogelsoorten uit de categorieën 1 t/m 5 binnen het plangebied. Echter gezien de beperkte omvang en de gelijkwaardige foerageer alternatieven in de directe omgeving van de locatie wordt aangenomen dat het plangebied geen essentieel onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van soorten uit de categorieën 1 t/m 5.

Broeden

Mogelijk broeden/foerageren binnen het plangebied vogelsoorten uit de categorie 5 zoals koolmees en pimpelmees. Voor deze soorten is echter geen sprake van een afnemende trend in het voorkomen (www.sovon.nl). Voorts blijven na de herinrichting nog voldoende alternatieven voor genoemde soorten over in de directe omgeving van het plangebied. Er is dan ook geen sprake van zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden voor vogelsoorten uit categorie 5 van de Flora- en faunawet'. In het plangebied broeden de algemene vogelsoorten winterkoning, merel en vermoedelijk turkse tortel. Mogelijk broeden ook andere algemene vogelsoorten binnen het plangebied.

Vanuit de Flora- en fauna wet zijn alle broedvogels, nesten en eieren beschermd (artikel 11 en 12). Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd worden mogelijk nesten verstoord of vernietigd. Derhalve dient rekening te worden gehouden met broedvogels. Geadviseerd wordt met de sloop en nieuwbouw buiten het reguliere broedseizoen met voorkeur in de winter aan te vangen. De meeste vogels broeden in de periode van circa 15 maart tot 15 juli. Echter wordt benadrukt dat alle broedvogels beschermd zijn ook als zij buiten het reguliere broedseizoen broeden. Indien de aanvang van de sloop en nieuwbouw toch gepland staat tijdens het broedseizoen, dient de planlocatie voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecoloog gecontroleerd te worden op broedgevallen.

Aanwezigheid van eventuele nesten kan er toe leiden dat de werkzaamheden uitgesteld moeten worden tot na het broedseizoen.

Soorten uit categorie 5

Binnen het plangebied zijn geen individuen, nesten en/of sporen van vogelsoorten uit categorie 5 waargenomen. Mogelijk broeden en/of foerageren vogelsoorten als koolmees en pimpelmees (beide categorie 2) binnen het plan gebied.

Conclusie

Om uit te kunnen sluiten of op de planlocatie sprake is van verblijfplaatsen voor vleermuizen in het dak van het woonhuis en de aangrenzende stenen schuur, dient nader onderzoek naar deze soortgroep te worden uitgevoerd. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met foeragerende vleermuizen.

Voorts dient er gedurende de werkzaamheden rekening gehouden te worden met broedvogels in het algemeen. De uiteindelijke beslissing of een nader onderzoek noodzakelijk is ligt bij het bevoegd gezag.

4.4.5 Aanvullend onderzoek vleermuizen

Uit de quickscan Flora- en faunawet (kenmerk 152310, d.d. 30-11-2016) is gebleken dat rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van vleermuizen in de te slopen woning en aangrenzende stenen schuur.

Vleermuizen kunnen in hun bestaan verstoord worden als gevolg van aantasting en/of verstoring van verblijfplaatsen. Aantasting van verblijfplaatsen, kan procedurele gevolgen hebben in het kader van de Wet natuurbescherming. Een gerichte veldinventarisatie kan het gebruik van het plangebied beter in beeld brengen en daarmee de procedurele gevolgen voor het plan inzichtelijk maken. Derhalve is geadviseerd om een nader onderzoek uit te voeren naar de functie van het dak van de te slopen woning en stenen schuur voor vleermuizen. Door de initiatiefnemers is inmiddels opdracht gegeven om het vervolgonderzoek uit te voeren.

Onderzoeksmethodiek vleermuizen

Voor dit onderzoek zal worden gewerkt volgens het Protocol Vleermuisonderzoek van het Netwerk Groene Bureaus (NGB, 2013). Conform het protocol moeten voor onderzoek naar verblijfplaatsen minimaal twee onderzoeksrondes in de zomer worden uitgevoerd (één in de ochtend en één in de avond) en twee onderzoeksrondes in het najaar (beide in de avond). Op basis van de omgeving wordt verwacht soorten als gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, gewone/grijze grootoorvleermuis en tweekleurige vleermuis te kunnen aantreffen. Conform het protocol dienen de eerste twee onderzoeksrondes te worden uitgevoerd tussen de periode 15 mei en 15 juli en de laatste twee onderzoeksrondes in de periode 15 augustus en 31 oktober, met een minimale tussenperiode van 10 (suboptimaal), doch gebruikelijke 20 a 30 dagen.

Onderzoek naar vleermuizen wordt verricht met behulp van een batdetector D240X. Dit apparaat vertaalt de voor mensen onhoorbare ultrasone geluiden van vleermuizen in hoorbare geluiden.

Het eerste gedeelte van de voorjaarsronde heeft plaatsgevonden in de periode van eind mei 2017. In juli 2017 wordt van 3.00 tot 6.00 uur het 2e gedeelte van de voorjaarsronde gedaan. Als afsluiting van de voorjaarsronde zal er door de vleermuizenspecialist een eerste rapportage worden verstrekt met zijn bevindingen.

Aanvullend onderzoek vleermuizen

In november 2017 is het aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgeveord. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Bij het gerichte onderzoek naar vleermuizen zijn vier soorten vleermuizen waargenomen in en rondom het plangebied: gewone dwergvleermuis, grootoorvleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis. Van grootoorvleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis zijn alleen foeragerende en passerende individuen waargenomen binnen het plangebied: het plangebied is voor deze soorten niet van bijzondere betekenis. In de te slopen woning en de aangrenzende schuur zijn zeven zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld, waarvan er één tevens een functie heeft als paarverblijfplaats. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat de verblijfplaatsen ook tijdens zachte winters door een of enkele dieren wordt gebruikt als winterverblijfplaats.


Er zijn geen kraamverblijfplaatsen, vliegroutes of belangrijke foerageerplaatsen in het plangebied aangetroffen.


Overige soorten

Er zijn geen andere van belang zijnde waarnemingen gedaan.


Consequenties

Vleermuizen

In het plangebied zijn zeven zomer- en mogelijke niet essentiële winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig, waarvan er één tevens een functie heeft als paarverblijfplaats. Door de voorgenomen sloop gaan deze verblijfplaatsen verloren. Er dient voor deze aantasting een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd en er dienen mitigerende maatregelen genomen te worden. Deze dienen uitgewerkt te worden in een projectplan wat bij de ontheffingsaanvraag gevoegd kan worden.

Overige soorten

Er zijn ten aanzien van overige soorten geen consequenties voor het slopen van de bebouwing en het realiseren van nieuwbouw binnen het plangebied.

Ontheffing

Op 6 februari 2018 is de ontheffing aangevraagd. Tezamen met deze aanvraag is een projectplan ingediend. Een deel van de motivering in dit plan is ontleend aan de motivering uit het bestemmingsplan waarin is beschreven dat het planvoornemen voorziet in de behoefte aan woningen in het duurdere segment.

Gezien het gegeven dat al maatregelen zijn uitgevoerd (plaatsen van vleermuizenkasten) en de uitkomsten van het onderzoek, er behoeft maar voor één soort ontheffing te worden aangevraagd, wordt de verlening van de ontheffing en de uitvoering van de plannen realistisch geacht.

4.5 Bodem

4.5.1 Inleiding

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het projectgebied in kaart gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Functiewijziging is pas toegestaan als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Een bodemonderzoek heeft doorgaans een geldigheid van twee tot drie jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden.

De aanleiding van het bodemonderzoek is een nulonderzoek van het plangebied. Dit verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd conform het protocol NEN 5740 heeft als doel om vast te stellen wat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is. Op basis van de resultaten van het onderzoek dient te kunnen worden vastgesteld welke vervolgactiviteit (bijvoorbeeld het doen van nader onderzoek) noodzakelijk kan zijn

Voor de locaties Bovenkerkweg nummer 35A en nummer 37 zijn twee separate bodemonderzoeken uitgevoerd.

4.5.2 Verkennend Bodemonderzoek Bovenkerkweg 35A

De onderzoekslocatie van dit verkennend bodemonderzoek betreft het perceel ter plaatse van Bovenkerkweg 35A. Dit perceel heeft een oppervlakte van 1331 m² en is onbebouwd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Historie en actuele situatie

De onderzoekslocatie is gelegen op een klein stuk grasland in Montfoort. Af te leiden van het historisch kaartmateriaal is dat het perceel tot en met 1992 in gebruik is geweest als grasland, tevens heeft er zich een boomgaard bevonden. Het moment dat het woonhuis van Bovenkerkweg 35A is gebouwd, is het moment dat het terrein niet meer in gebruik is voor agrarische doeleinden.

Huidige situatie

Onlangs is het woonhuis van Bovenkerkweg 35A gebouwd. In de nabije omgeving is recentelijk de aangrenzende polder in gebruik genomen voor het plegen van nieuwbouw.

Bodemloket

Voor Montfoort is een bodemkwaliteitskaart beschikbaar. Uit deze kaart is af te leiden dat ter plaatse van het terrein aan de Bovenkerkweg 35A geen historische activiteiten bekend zijn.

De locatie wordt als niet verdacht beschouwd.

Bodemopbouw

Het onderzoeksterrein ligt op de tijdens het Holoceen gevormde gronden, deze worden gerekend tot de Westlandformatie. Onder de Holocene gronden, vanaf grofweg - 10,00 meter ten opzichte van het NAP, bestaat de bodem uit Fluviatiel zand en grind, behorende tot de formatie van Kreftenheye.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0008.jpg"

Figuur 4.1 Opbouw bodem

De bodem ter plaatse, is bedekt met een grasmat. Hieronder bevind zich een zwak tot matig siltige kleilaag, waaronder zich een veenlaag bevindt.

Het maaiveld van de locatie bevindt zich op ongeveer -0,10 meter boven NAP. Ten tijde van het onderzoek bevond het grondwater zich op 0,46 meter onder het maaiveld. De stromingsrichting van het grondwater is west- tot zuidwestelijk. De locatie bevindt zich niet in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, boringsvrije zone of ‘100-jaarszone’.

Onderzoek

Bij het opstellen van de onderzoeksstrategie is de strategie NUL van de NEN 5740 (Strategie bij verkennend onderzoek, hoofdstuk 5.8) als richtlijn gehanteerd. Het aantal boringen en de locaties ervan is afgestemd op het doel van het onderzoek; het vaststellen van de algemene kwaliteit van de bodem in het kader van het mogelijk bouwrijp maken van het terrein.

Veldwerk onderzoek

Voorafgaand aan het veldwerk is het terrein geïnspecteerd. De boringen en de bemonsteringen van de bodem zijn uitgevoerd overeenkomstig de BRL-protocollen 2001 en 2002. Het veldwerk is uitgevoerd op 4-11-2015.

Er zijn 8 boringen geplaatst tot maximaal 2,10 meter onder het maaiveld.

De boringen inclusief peilbuis zijn verdeeld over het terrein.

Zintuiglijke waarnemingen, chemisch onderzoek

Bij alle boringen is de grond zintuiglijk beoordeeld op bodemkundige eigenschappen en potentieel verdachte afwijkingen. Op basis van de doelstelling van het onderzoek en de bodemopbouw zijn vier mengmonsters van de grond samengesteld

Conclusie

De oorspronkelijke bodem van het perceel bestaat siltige klei op kleiig veen.

Grond

De bovengrond kent, voor de onderzochte parameters, een lichte verhoging ten opzicht van de achtergrondwaarde voor de aangetroffen PAK- en loodgehaltes, afgeleid van mengmonster 1 en 3. In de ondergrond is, voor de onderzochte parameters, een lichte verhoging aangetoond van het PAK-, lood- en kwikgehalte, afgeleid van mengmonster 2. Voor geen enkele OCB-parameter is een verhoging ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen.

Grondwater

Voor het grondwater geldt dat er een lichte verhoging is aangetoond ten opzicht van de achtergrondwaarde voor wat betreft de onderzochte parameter barium. Wat dit niet aangeeft is hoeveel waarde hieraan gehecht dient te worden. Vaak komt barium van nature voor in het grondwater en heeft dus niet per definitie een antropogene oorsprong.

Aanbevelingen

De aangetoonde verhogingen in grond en grondwater hebben geen consequenties voor het bodemgebruik van het terrein. Op basis van de gemeten parameters kan worden gesteld dat verder onderzoek niet nodig is. De algemene conclusie van het onderzoek is dat de algemene bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het invuldoel van de locatie.

4.5.3 Verkennend Bodemonderzoek Bovenkerkweg 37

De onderzoekslocatie van dit verkennend bodemonderzoek betreft het perceel ter plaatse van Bovenkerkweg 35A. Dit perceel heeft een oppervlakte van 2998 m². Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Historie en actuele situatie

Op de onderzoekslocatie heeft in het verleden een ondergrondse brandstoftank gelegen. Op 17 april 1996 is tijdens de tanksanering, op en rondom de oude tank controleboringen gezet, welke zowel analytisch als zintuiglijk schoon zijn bevonden. Na de sanering is de kwaliteit van de grond nogmaals gecontroleerd en schoon bevonden. In bijlage B behorende bij dit onderzoek is het tanksaneringsscertificaat en tevens de situatieschets met de locatie van de tank opgenomen.

Van het historisch kaartmateriaal is af te leiden dat het perceel tot in de jaren ’60 in gebruik is geweest als grasland, tevens heeft zich er een boomgaard bevonden. Vanaf het moment dat het woonhuis van Bovenkerkweg 37 is gebouwd, is het moment dat het terrein niet meer in gebruik is voor agrarische doeleinden.

Huidige situatie

In de nabije omgeving is recentelijk de aangrenzende polder in gebruik genomen voor het plegen van nieuwbouw.

Bodemloket

Voor Montfoort is een bodemkwaliteitskaart beschikbaar. Uit deze kaart is af te leiden dat ter plaatse van het terrein aan de Bovenkerkweg 37 historische activiteiten bekend zijn.

Doordat tijdens en na de tanksanering de kwaliteit van de grond nauwkeurig gemonitord is en geen vervuiling is aangetoond, wordt de locatie wordt als niet verdacht beschouwd.

Bodemopbouw

Het onderzoeksterrein ligt op de tijdens het Holoceen gevormde gronden, deze worden gerekend tot de Westlandformatie. Onder de Holocene gronden, vanaf grofweg -10,00 meter ten opzichte van het NAP, bestaat de bodem uit Fluviatiel zand en grind, behorende tot de formatie van Kreftenheye.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0009.jpg"

Figuur 4.2 Opbouw bodem

Op locatie is de bodem deels bebouwd en deels in gebruik als tuin. Hieronder bevind zich een zwak tot matig siltige kleilaag, waaronder zich een veenlaag bevindt. Beide lagen zijn onverdacht.

Het maaiveld van de locatie bevindt zich op ongeveer -0,10 meter boven NAP. Ten tijde van het onderzoek bevond het grondwater zich op 0,67 meter onder het maaiveld. De stromingsrichting van het grondwater is west- tot zuidwestelijk. De locatie bevindt zich niet in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, boringsvrije zone of ‘100-jaarszone’.

Onderzoek

Bij het opstellen van de onderzoeksstrategie is de strategie NUL van de NEN 5740 (Strategie bij verkennend onderzoek, hoofdstuk 5.8) als richtlijn gehanteerd. Het aantal boringen en de locaties ervan is afgestemd op het doel van het onderzoek; het vaststellen van de algemene kwaliteit van de bodem in het kader van het mogelijk bouwrijp maken van het terrein.

Veldwerk onderzoek

Voorafgaand aan het veldwerk is het terrein geïnspecteerd. De boringen en de bemonsteringen van de bodem zijn uitgevoerd overeenkomstig de BRL-protocollen 2001 en 2002. Het veldwerk is uitgevoerd op 4-11-2015.

Er zijn 12 boringen geplaatst tot maximaal 2,20 meter onder het maaiveld.

De boringen inclusief peilbuis zijn verdeeld over het terrein.

Op de locatie heeft een voormalige ondergrondse brandstoftank gestaan, welke gesaneerd is. Volgens het saneringscertificaat bevond er zich geen (rest-)verontreiniging in of rondom de tank. Tijdens het veldwerk ten behoeve van dit verkennend bodemonderzoek is in bijzonder gelet op de visueel te beoordelen kwaliteit ter plaatse van boring 1 en 2 rondom de gesaneerde brandstoftank.

Zintuiglijke waarnemingen, chemisch onderzoek

Bij alle boringen is de grond zintuiglijk beoordeeld op bodemkundige eigenschappen en potentieel verdachte afwijkingen, daarbij extra gelet op boringen 1 en 2, welke om de gesaneerde brandstoftank gezet zijn. Op basis van de doelstelling van het onderzoek en de bodemopbouw zijn vier mengmonsters van de grond samengesteld.

Conclusie

De oorspronkelijke bodem van het perceel bestaat siltige klei op kleiig veen.

Grond

De bovengrond kent, voor de onderzochte parameters, een lichte verhoging ten opzicht van de achtergrondwaarde voor het kwik-, molybdeen-, nikkel-, lood- en zinkgehalte. In de ondergrond is, voor de onderzochte parameters, een lichte verhoging aangetoond ten opzicht van de achtergrondwaarde voor van het loodgehalte.

Voor geen enkele OCB-parameter is een verhoging ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen.

Zoals verwacht zijn er, ter plaatse van boring 1 en 2 rondom de voormalige brandstoftank, geen verhogingen aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde wat betreft de parameter olie. Door de waardes van de genomen mengmonsters met elkaar te vergelijken, wordt niet alleen aangetoond dat er ter plaatse van de voormalige brandstoftank geen verhoging ten opzichte van de achtergrondwaarde is, maar ook dat voor de parameter olie geen analytisch verschil wordt aangetoond in monsternamepunt dichtbij de brandstoftank, of een monsternamepunt verder weg.

Grondwater

Voor het grondwater geldt dat er een lichte verhoging is aangetoond ten opzicht van de achtergrondwaarde voor wat betreft de onderzochte parameter barium. Wat dit niet aangeeft is hoeveel waarde hieraan gehecht dient te worden. Vaak komt barium van nature voor in het grondwater en heeft dus niet per definitie een antropogene oorsprong.

Aanbevelingen

De aangetoonde verhogingen in grond en grondwater hebben geen consequenties voor het bodemgebruik van het terrein. Op basis van de gemeten parameters kan worden gesteld dat verder onderzoek niet nodig is. De algemene conclusie van het onderzoek is dat de algemene bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het invuldoel van de locatie.

4.5.4 Conclusie

Uit zowel het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van het perceel aan de Bovenkerkweg 35A en het verkennend onderzoek ter plaatse van het perceel aan de Bovenkerkweg 37 is naar voren komen dat de algemene bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Inleiding

Met de realisatie van het plan veranderd de ruimtelijke situatie en daarmee ook de situatie op de weg. Een verwachte toename van het verkeer op wegen rondom het plangebied kan invloed hebben op de leefbaarheid langs deze wegen.

Voor de ruimtelijke onderbouwing van het plan is een onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het effect van en op de uitstoot van vervuilende stoffen door wegverkeer moet worden beschouwd. Voor het plangebied dient te worden aangetoond dat het voldoet aan de wettelijke normen voor de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

4.6.2 Kader

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De 'Wet luchtkwaliteit' (2007) bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit ( NSL). Het NSL-programma is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De Wet milieubeheer (artikel 5.12 en verder) vormt de juridische grondslag voor het NSL. Daarnaast zijn de volgende 2 besluiten relevant: het Besluit derogatie en het Besluit maatregelen richtwaarden. Deze beide besluiten zijn op 1 september 2009 in werking getreden, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2009.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden, zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden

Tabel 4.1 Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

De programma-aanpak in de Wet luchtkwaliteit zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Met name doordat projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'Niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term "niet in betekende mate".

Goede ruimtelijke ordening

Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordeningen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: "het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk". Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.

4.6.3 Onderzoek

BuroDB heeft in februari 2017 de luchtkwaliteit ter plaatse van 6 toekomstige woningen beoordeeld. Hierbij is onderzoek gedaan naar effecten voor de luchtkwaliteit. Deze effecten zijn vervolgens beoordeeld aan de hand van de geldende wetgeving. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Bij de beoordeling is naar twee aspecten van luchtkwaliteit gekeken, enerzijds de toets van de concentraties luchtverontreiniging als gevolg van de extra verkeersbewegingen door het plan. Hierbij is aangegeven of het plan al niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Anderzijds worden de (totale) concentraties stoffen ter plaatse van het plangebied beoordeeld.

Toets NIBM

In absolute zin neemt verkeer op de ontsluitingsroute van het plangebied, via de Parklaan en de Bovenkerkweg, met circa 50 motorvoertuigen per etmaal toe. Hierbij is uitgegaan van een verkeersgeneratie van ruim 8 ritten per woning per etmaal.

Met behulp van de NIBM-tool van het Kenniscentrum Infomil is op globale wijze beoordeeld of er sprake is van een al niet in betekende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van deze (worst case) berekening geeft aan dat het plan niet in betekende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0010.jpg"

Figuur 4.3 Berekening NIBM-tool

De bijdrage van het extra verkeer op de concentratie NO2 is maximaal 0,05 ug/m3. De bijdrage van het extra verkeer op de concentratie PM10 is maximaal 0,01 ug/m3.

Beoordeling concentraties stoffen

Met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) en de Monitoringstool van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) zijn de achtergrondconcentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) bepaald voor de (worst case) situatie ter hoogte van het plangebied.

In onderstaand figuur is de weergave uit het Geoloket van de ODRU opgenomen. Het betreft achtergrondconcentratie van NO2 in de worst case situatie. Uit dit figuur blijkt dat de achtergrondconcentratie NO2 rond de Bovenkerkweg in 2015 circa 20 ug/m3 bedraagt. Dit is ruim onder de geldende wettelijke norm van maximaal 40 ug/m3. Deze bevinding komt overeen met de informatie in de Monitoringstool van het NSL. De concentratie van het dichtstbijzijnde rekenpunt langs de Provinciale weg N228 bedraagt 20,6 ug/m3.

De toename van de concentratie NO2 als gevolg van het plan is circa 0,05 ug/m3. De planlocatie voldoet daarmee zowel in de huidige situatie als in de plansituatie ruim aan de wettelijke norm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0011.jpg"

Figuur 4.4 Concentratie NO2 situatie 2015 (bron; ODRU)

In het onderstaande figuur is een weergave uit het Geoloket van de ODRU opgenomen voor de achtergrondconcentraties van fijn stof. Uit dit figuur is op te maken dat de achtergrondconcentratie PM10 rond de Bovenkerkweg in 2015 in de klasse van 18 tot 26 ug/m3 ligt. Dit voldoet aan de wettelijke norm van maximaal 40 ug/m3. Deze bevinding komt overeen met de informatie in de Monitoringstool van het NSL. De concentratie fijn stof van het dichtstbijzijnde rekenpunt langs de Provinciale weg N228 bedraagt 19,2 ug/m3.

De toename van de concentratie PM10 als gevolg van het plan is circa 0,01 ug/m3. De planlocatie voldoet daarmee zowel in de huidige situatie als in de plansituatie ruim aan de wettelijk norm voor fijn stof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0012.jpg"

Figuur 4.5 Concentratie PM10 situatie 2015 (bron; ODRU)

4.6.4 Conclusie

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit heeft het plan voor de bouw van 6 woningen aan de Bovenkerkweg in Montfoort geen substantiële nadelige effecten voor de leefbaarheid van de omgeving. Het plan voldoet ruimschoots aan de wettelijke bepalingen voor de luchtkwaliteit en kan derhalve zonder verdere maatregelen worden uitgevoerd.

4.7 Geluid

4.7.1 Akoestisch onderzoek woningen

4.7.2 Akoestisch onderzoek sportvelden

4.8 Bedrijven- En Milieuzonering

4.8.1 Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  1. 1. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  2. 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies noodzakelijk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het aspect geluid- en lichthinder.

4.8.2 Beoordeling bedrijven- en milieuzonering

Het bouwplan wordt getoetst aan de richtafstanden vanuit bestaande bedrijven/activiteiten in de omgeving van de nieuwe woningen en het aangrenzende sportcomplex. Voor zover bekend zijn binnen het plangebied of net buiten het plangebied geen bedrijven of inrichtingen gevestigd die leiden tot een veiligheidsrisico.

Voor de bepaling van de gewenste afstand is uitgegaan van het omgevingstype rustige woonwijk. In VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering” is opgenomen wat er wordt verstaan onder dit type;

''Omgevingstype rustige woonwijk''

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven) voor. Langs de randen (in de overgang naar een mogelijke bedrijfsfunctie) is weinig verstoring door verkeer.

Uit een beoordeling van de omgeving van het plangebied blijkt dat er sportcomplexen aanwezig zijn in de buurt van het plangebied. Deze zijn in figuur 4.13 verbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0017.jpg"

Figuur 4.10 Sportcomplexen in de buurt van het plangebied

Voor deze sportcomplexen geldt een bepaalde afstand die aangehouden moet worden tot woningen. In de onderstaande tabel is de minimale gewenste afstand en milieucategorie per sportcomplex weergegeven. In de laatste kolom van de tabel is de huidige afstand van de gevel van de woning tot het ieder sportcomplex opgenomen.

Bedrijf/activiteiten Omschrijving Adres SBI-2008 Milieu cat. Minimale gewenste afstand (rustige woonwijk) Huidige afstand tot de gevel van de nieuwe woningen
Voetbalvereniging MSV'19 Veldsportcomplex met verlichting Bovenkerkweg 76 Montfoort 931 G 3.1 50 meter 33 meter
Voetbalvereniging Montfoort Veldsportcomplex met verlichting Bovenkerkweg 82 931 G 3.1 50 meter 130 meter
Sporthal Sporthallen Bovenkerkweg 78-80 931 A 3.1 50 meter 57 meter
Tennisvereniging Montfoort Tennisbanen met verlichting Bovenkerkweg 4 Montfoort 931 F 3.1 50 meter 127 meter
Hockey club Montfoort Veldsportcomplex met verlichting Bovenkerkweg 14 Montfoort 931 G 3.1 50 meter 72 meter

Tabel 4.2 bedrijven/activiteiten in de omgeving van het plangebied'

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming (conform het vigerende bestemmingsplan) die de milieubelastende functies toestaan en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de woningen waarvoor voorliggende bestemmingsplan wordt opgesteld.

De richtafstand wordt bepaald door de afstand te berekenen tussen de gevel van de woning en de grens van de bestemming Sport. Deze berekening is conform een uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van2 april 2014.

De gevelgrens van de nieuwe woningen wordt op de voorgevelrooilijn gelegd. Voor het voorliggende plan is de gemiddelde afstand tussen de woningen en de sportcomplexen berekend.

Uit de tabel 4.2 blijkt dat de tennisvereniging op geruime afstand van de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woning is gelegen. Hetzelfde geldt voor het complex van de hockeyclub. Voor deze complexen wordt voldaan de minimale gewenste afstand.

Het veldcomplex van de voetbalvereniging MSV'19 valt in de milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt voor het aspect geluid ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstand van de voetbalvereniging MSV'19 tot het plangebied voldoet niet aan de minimale gewenste afstand. De gemiddelde afstand tussen de grens van de bestemming Sport (conform het vigerende bestemmingsplan) en de voorgevelrooilijn van de nieuwe woningen is iets groter dan 30 meter.

In het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' dient gemotiveerd te zijn waarom het mogelijk is om gevoelige objecten (woningen) te realiseren. Daarom wordt de geluid- en lichthinder van het veldcomplex van de vereniging nader onderzocht.

Conform het vigerende bestemmingsplan zijn de sportactiviteiten van de sportvereniging mogelijk binnen het bestemmingsvlak. Bij de beoordeling van het aspect bedrijven- en milieuzonering is de afstand van de woningen tot de grens van het bestemmingsvlak aangehouden. Het betreft hierbij de grens die op de kortste afstand tot de woningen is gelegen. De nabijgelegen sportcomplexen worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd door de nieuwbouw van de woningen omdat de sportactiviteiten nog altijd binnen het bestemmingsvlak kunnen worden uitgevoerd. Dit vlak wordt niet verkleind of verlegd ten behoeve van de nieuwbouw. Eventuele belemmeringen vanuit licht en geluid dienen opgelost te worden door het treffen van maatregelen bij de woningen en niet bij de sportcomplexen.

4.8.3 Onderzoek geluidhinder

Uit de beoordeling van het aspect bedrijven- en milieuzonering blijkt dat het sportcomplex van voetbalvereniging MSV'19 op een afstand van 33 meter van de nieuwe woningen is gelegen. Omdat er niet wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidshinder van het complex van vereniging onderzocht. Dit onderzoek is uitgebreid toegelicht in subparagraaf 4.7.2.

Kenmerken voetbalveld

Het voetbalveld wordt ontsloten vanaf de Bovenkerkweg te Montfoort en wordt omringd door woningbouw. Uitzondering hierop zijn;

  • aan de noordwestzijde zijn sportcomplexen en een stadspark gelegen.
  • aan de westzijde ligt een scholencomplex.

De twee voetbalverenigingen beschikken over 6 velden met verlichting en bijbehorende accommodatie. De velden worden de gehele week door voetbalverenigingen MSV'19 en VV Montfoort gebruikt. Op zaterdag en zondag zijn er meestal wedstrijden en doordeweeks wordt er getraind door de verschillende teams.

De geluidsbelasting van een voetbalveld valt onder de Algemene regels van het Activiteitenbesluit. Er is geen sprake van geluidsnormen die gelden voor sportvelden.

De waarden die in het Activiteitenbesluit genoemd worden, komen overeen met de waarden zoals genoemd onder stap 2 van de VNG-publicatie voor gemengd gebied, met dien verstande dat in het Activiteitenbesluit diverse activiteiten van toetsing zijn uitgezonderd. Voor de sportverenigingen zijn geen Maatwerkvoorschriften gesteld. Wanneer voldaan wordt aan de toetswaarde op basis van stap 2 (zie 4.7.2.3), wordt ook voldaan worden aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit en zijn de activiteiten akoestisch niet in strijd met de Wet milieubeheer.

4.8.4 Onderzoek lichthinder

Doel van het onderzoek is het bepalen van de optredende verticale verlichtingssterkte alsmede de lichtsterkte ter plaatse van een vensteropening in een gevel van de geprojecteerd bebouwing teneinde een goed woon- en leefklimaat te waarborgen, ter voorkoming van het optreden van lichthinder. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Onderzoeklichthinder sportvelden. De beoordeling van de rekenresultaten heeft plaatsgevonden aan de hand van de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. De resultaten zijn voorts getoetst aan de grenswaarden van de lichtimmissie van een verlichtingsinstallatie voor sportaccommodaties uit de nieuwe NSVV Richtlijn Lichthinder.

Binnen 50 meter uit de grens van de toekomstige woningen is een sportpark gelegen. Het betreft het sportpark van MSV ‘19. De velden van de hockey- en de tennisvereniging zijn op grotere afstand dan 50 meter gelegen worden derhalve buiten het onderzoek gelaten. Uit de rekenresultaten blijkt dat de verlichtingssterkte ter plaatse van het geprojecteerde woningbouwplan kleiner is dan 1 lux. Er wordt daarom voldaan aan de grenswaarden. Uit de toetsing van de rekenresultaten van de lichtsterkte blijkt dat de gehanteerde grenswaarden van 10.000 cd op alle beoordelingspunten ter plaatse van het geprojecteerde woningbouwplan in acht worden genomen.

4.8.5 Conclusie

Geluidhinder

Uit het onderzoek (Bijlage 8) blijkt dat ten gevolge van de activiteiten op het hoofdveld van MSV ‘19 er geen overschrijding van de normering voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau plaats vindt. Het schreeuwen van personen op het sportveld veroorzaakt geen overschrijding van het maximale geluidsniveau. Het fluiten van een scheidsrechter/trainer veroorzaakt ook geen overschrijding van het maximale geluidsniveau. De geluidsniveaus zijn gelijk aan die van de huidige situatie, de reeds bestaande woningen.

Het aspect geluidhinder sportvelden vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Lichthinder

Ten aanzien van lichthinder zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het gebied. Er wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.9 Externe Veiligheid

4.9.1 Inleiding

Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.

Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen.

De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:

  • het plaatsgebonden risico: richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het groepsrisico: stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

4.9.2 Kader

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde. In nieuwe situaties moet voor beperkt kwetsbare objecten in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de ontwikkelingen in het plangebied.

Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. Deze getallen gelden voor de oriëntatiewaarde in de omgeving van inrichtingen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en via buisleidingen ligt de oriëntatiewaarde een factor 10 lager.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico. Behalve de hoogte van het groepsrisico zijn dat de noodzaak van de ruimtelijke ontwikkeling, risicoreducerende maatregelen en mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Inrichtingen

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Buisleidingen

Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding.

Vervoer over weg, water en spoor

Voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Bij de vaststelling van de veiligheidsafstanden is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. De afstand voor het risicoplafond is zodanig gekozen dat, het plaatsgebonden risico op de grens van de zone niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar. Binnen de afstand voor het risicoplafond mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.

Elektromagnetische straling

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het ‘Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen’ (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

4.9.3 Onderzoek

Het planvoornemen betreft het realiseren van kwetsbare objecten (woningen).

Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd en ligt niet in het invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde risicobron is de provinciale weg N228 welke gelegen is op circa 250 meter van het plangebied. Deze weg is niet van invloed op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0018.jpg"

Figuur 4.10 Uitsnede risicokaart, het plangebied is gesitueerd ter hoogte van de pijl

Voor het aspect elektromagnetische straling is beoordeeld of er zendmasten of een hoogspanningsverbinding in of nabij het plangebied liggen die belemmeringen kunnen opleveren voor het planvoornemen. Het plangebied is niet gelegen in een indicatieve zone van een hoogspanningslijn. In of nabij het plangebied zijn geen zendmasten aanwezig welke eventueel een overschrijding van het maximale blootstellingslimiet aan straling kunnen veroorzaken. Het aspect elektromagnetische straling levert geen belemmeringen op.

4.9.4 Conclusie

De aspecten externe veiligheid en elektromagnetische straling leveren geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

4.10 Archeologie & Cultuurhistorie

4.10.1 Inleiding

Als gevolg van het Verdrag van Valletta, dat in 1992 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2007 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en Provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed is geregeld door één integrale Erfgoedwet welke in werking is getreden sinds juli 2016.

Eerst worden de relevante beleidsstukken behandeld waarna het onderzoek en conclusies beschreven worden.

4.10.2 Kader

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en Provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.

In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.

Cultuurhistorie

In de Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen rekening gehouden moet worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze waarden kunnen zich bevinden binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden moeten meegewogen worden bij het opstellen van het bestemmingsplan.

Erfgoedwet

Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed worden geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.


De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

Archeologische Monumentenkaart (AMK) Provincie Utrecht

Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) behoort het plangebied tot een gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden is de kans op het voorkomen van archeologische resten groot. Bodemingrepen die kunnen leiden tot verstoring van archeologische resten dienen daarom zoveel mogelijk te worden vermeden. Ingeval die ingrepen niet kunnen worden voorkomen is het noodzakelijk om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren.

Beleidsnota Archeologie gemeente Montfoort

Op 14 maart 2011 heeft de gemeenteraad besloten om de beleidsnota 'Archeologiebeleid gemeente Montfoort' vast te stellen. Hierin is inrichting van het gemeentelijk archeologiebeleid opgenomen.

De waarden- en verwachtingenkaart vormt de basis voor de archeologische maatregelenkaart. In de beleidsnota zijn de bekende vindplaatsen en de verschillende verwachtingsgebieden op de maatregelenkaart vertaald in zeven beleidscategorieën. Dat wil zeggen soorten zones/terreinen, waaraan een eigen planologisch beschermingsregime wordt gekoppeld. De beleidscategorieën hebben op de maatregelenkaart elk een eigen kleur gekregen en zijn middels de legenda voorzien van aanduidingen/voorschriften over ontheffingen, onderzoekseisen en -methoden. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt of en waar nader archeologisch (voor)onderzoek nodig is bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen.

4.10.3 Beoordeling archeologie

Voor het beoordelen van het aspect archeologie ter plaatse van het plangebied wordt de waarden- en verwachtingskaart en de maatregelenkaart gebruikt.

In figuur 4.11 is een uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingskaart opgenomen, het plangebied is aangegeven door middel van een zwarte pijl. Uit deze afbeelding is op te maken dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0019.jpg"

Figuur 4.11 Uitsnede waarden- en verwachtingenkaart

In figuur 4.12 is een uitsnede van de archeologische maatregelenkaart opgenomen. Ter plaatse van het plangebied (aangegeven met de zwarte pijl) geldt de beleidscategorie 'geen'. In de beleidsnota archeologie is deze categorie aangeduid als categorie 7 'archeologievrij gebied'. Dit zijn zones waar het bodemarchief is verstoord, of waar op basis van eerder archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologie reeds is uitgesloten, of de archeologie door middel van een definitieve opgraving ex situ is veilig gesteld. Voor de planlocatie geldt geen onderzoeksverplichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0020.jpg"

Figuur 4.12 Uitsnede maatregelenkaart

4.10.4 Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen aan de Bovenkerkweg. Dit deel van de stad kenmerkt zich door de langgerekte structuur van cope ontginningen. De polder Blokland vormde van oorsprong de achterzijde van de ontginningsstructuur, het gebied is ontgonnen vanuit Willeskop en Heeswijk en voltrok zich volgens vaste patronen en maten. Deze patronen zijn nog steeds terug te zien in het stratenpatroon van de wijken ten zuiden van het centrum van Montfoort (zie historische kaart 1925).

De Bovenkerkweg was, samen met de Benedenkerkweg één van de weinige wegen in de lengte van de ontginningen en vormde een verbinding tussen Blokland en Montfoort. De loop van de weg is nog steeds hetzelfde, ook de verspringing bij de Parklaan is er altijd al geweest. Oorspronkelijk was er geen of nauwelijks bebouwing langs deze weg aanwezig. In 1959 is op een agrarisch perceel de eerste woning gerealiseerd langs de Bovenkerkweg, de huidige woning nummer 37. Het perceel van nummer 37 heeft de oorspronkelijke diepte gebaseerd op het slotenpatroon van de ontginning. De oude ontginningssloten vormen nog steeds de grenzen van het agrarisch perceel (zie historische kaart 1960). Inmiddels wordt de omgeving gedomineerd door planmatige uitbreidingen. Eind jaren 90 wordt de wijk Hofland Oost gerealiseerd en zien we rondom het agrarisch perceel van Bovenkerkweg nummer 37 de eerste planmatige gebouwde woningen (historische kaarten 2005 en 2016). Langs de Bovenkerkweg zijn tussen de Parklaan en de kruising van Bovenkerkweg met het Pijlkruid geen open plekken meer waar geen bebouwing staat. Behalve het perceel waar de planlocatie van het voorliggende bestemmingsplan betrekking op heeft. Het perceel is als agrarisch perceel nog duidelijk herkenbaar in de planmatige uitbreiding en ademt deze historie uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0021.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0022.jpg"

Figuur 4.13 Historische kaart 1925 1960

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0023.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0335.201701BpBkweg35a37-vg01_0024.jpg"

2005 2016

De herontwikkeling van de planlocatie biedt kansen om de Bovenkerkweg op te waarderen en het agrarisch verleden meer te benadrukken. In het stedebouwkundig plan is dit opgepakt door de woningen te oriënteren op de Bovenkerkweg en geen nieuwe structuur toe te voegen, loodrecht of parallel aan de weg. Daarnaast heeft het plan een onderscheidend karakter gekregen ten opzichte van de aangrenzende planmatige uitbreiding. De volgende elementen geinspireert op het agrarisch verleden zijn hiervoor ingezet:

  • De voorgevelrooilijn, getrokken tussen beide bestaande woningen, is als uitgangspunt genomen. De situering van de woningen is daardoor verder naar achter gelegen en onderscheidend ten opzichte van de planmatige aangrenzende bebouwing die veelal in een eenduidige rooilijn staan en dichter op de weg. Door een teruggelegen rooilijn blijft door de diepe tuinen het groene karakter van het agrarisch perceel intact.
  • De nieuwe woningen zijn ruim op de kavels gelegen, waarbij de breedte van de kavels iets ten opzichte van elkaar verschillen. Hiermee wordt een gegroeide situatie nagebootst die recht doet aan de geschiedenis van de plek.
  • In het plan zijn verschillende soorten woningen, vrijstaande en tweekappers toegepast. Dit zorgt voor variatie in het gevelbeeld waarmee het zich onderscheid van de planmatige uitbreiding.
  • In aansluiting op de agrarische bebouwing in de omgeving is in het plan gekozen voor een lagere goothoogte, deze variaeert tussen de 3,5 en 5 meter.
  • Een kap is verplicht waarbij de kaprichting en kapvorm van de nieuwe woningen verschillend zijn.
  • De sloten rondom het plangebied dateren nog uit de ontginningsperiode van de polder en zijn daarom behouden en versterkt.
  • De architectuur van de woningen is eenvoudig, passend bij de streek, maar wel zeer zorgvuldig gedetailleerd. In architectuur, kleur- en materiaalgebruik zijn de woningen familie van elkaar, maar niet gelijk.

In het plangebied staan geen monumenten. Ook wordt het plangebied volledig omringd door bebouwing waardoor er geen sprake is van de aantasting van een specifiek soort landschap. Door het bouwen van 6 woningen op het perceel aan de Bovenkerkweg wordt aangesloten bij het bebouwingsbeeld langs deze weg en wordt het historische karakter van de plek gebruikt om een onderscheidend woonmilieu toe te voegen in de reeds bestaande planmatige uitbreidingswijk Hofland Oost.

4.10.5 Conclusie

Het planvoornemen zorgt niet voor de aantasting van archeologische of cultuurhistorische waarden. De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan het vaststellen van het plan niet in de weg.

4.11 Verkeer En Parkeren

4.11.1 Beoordeling

Ontsluiting

Het plangebied grenst aan de westzijde aan de Bovenkerkweg en aan de noordoostzijde aan de Parklaan. Aan de zuidoostzijde en oostzijde grenst het plangebied direct aan bestaande woningen welke grenzen aan het Fonteinkruid.

De Bovenkerkweg bestaat uit 1 rijbaan waar twee auto's elkaar kunnen passeren. Alle weggebruikers moeten gebruik maken van dezelfde rijbaan. Voetgangers kunnen gebruik maken van de trottoirs.

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Bovenkerkweg, deze weg is direct aangesloten op de Parklaan. De Parklaan vormt onder meer de ontsluiting naar de andere woongebieden van de Montfoort.

Via de Parklaan en vervolgens de De Bleek is de provinciale weg N228 te bereiken. Deze route vormt tevens de ontsluiting richting het centrum waarbij de N228 overgestoken moet worden, om vervolgens de Julianalaan te bereiken. Via deze straat is het centrum te bereiken De provinciale weg N228 vormt ook de ontsluiting richting de N204.

Door de Bovenkerkweg in zuidelijke richting tot aan het einde af te rijden is het Blokland te bereiken. Deze weg vormt de ontsluiting naar het omliggende agrarisch gebied van Montfoort. De route is alleen toegankelijk voor voetgangers en fietsers.

Aan de ontsluiting zoals bovengenoemd veranderd niks door het planvoornemen. De nieuwe woningen zullen via een inritconstructie worden ontsloten vanaf de Bovenkerkweg.

Verkeersgeneratie

In de huidige situatie zijn in het plangebied 2 bestaande woningen gesitueerd. Deze woningen zorgen voor circa 16 verkeersbewegingen. De Bovenkerkweg vormt de ontsluiting voor deze 2 woningen maar ook voor de andere woningen aan deze weg. Deze weg wordt ook gebruikt door weggebruikers die vanaf de Bovenkerkweg via de Parklaan richting het centrum rijden of andersom. Het betreft hier gebruikers die komen vanaf de Provinciale weg of vanuit het agrarisch gebied.

Toekomstige generatie

Het bouwplan voorziet in 6 woningen. Per woning geldt een verkeersaantrekkende werking van 6-8 bewegingen per etmaal. Dit betekent dus een toename van circa 48 verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie. De huidige belasting van de Bovenkerkweg is zodanig dat deze toename opgevangen kan worden in de huidige vorm.

Parkeren

Het planvoornemen voorziet alleen in parkeermogelijkheden op eigen terrein. In het plangebied worden geen openbare parkeerplaatsen langs de Bovenkerkweg aangebracht.

Er zullen in het plangebied twee parkeerplaatsen per woning worden gerealiseerd, hiermee wordt voldaan aan de Parkeernormen nota van de gemeente Montfoort.

Doordat het parkeren op eigen terrein is gesitueerd levert het daarmee geen onaanvaardbare extra parkeerdruk op.

4.11.2 Conclusie

De bouw van de 6 woningen ter plaatse van het plangebied zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze toename kan worden opgevangen op de Bovenkerkweg en levert geen belemmeringen op voor het uitvoeren van het plan.

Het parkeren wordt uitsluitend op eigen terrein en niet in de openbare ruimte geregeld. Per woning worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen.

4.12 Duurzaamheid

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 6 woningen en biedt mogelijkheden ten aanzien van de duurzaamheid.

Wettelijk kader

De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit. De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw:

  1. 1. Een minimale isolatiewaarde van: Rc=4,5 voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, Rc=3,5 voor vloerconstructies en Rc=6,0 voor uitwendige dakconstructies;
  2. 2. Een maximale U-waarde gemiddeld van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren;
  3. 3. Een minimale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw.
  4. 4. Een berekening van de Milieuprestatie Gebouw (MPG).


Om te voldoen aan punt 1 t/m 3 moet een EPC-berekening aangeleverd worden. Voor de MPG kan gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR Gebouw. De berekening zullen worden opgesteld bij de uitwerking van de bouwplannen.

Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC)

Per 1 januari 2015 geldt voor een woonfunctie een eis van 0,4. Het streven de initiatiefnemers is om uit te gaan van een EPC die 10% onder het wettelijke vereiste ligt, dus maximaal 0,36. Het plan moet voldoen minimaal aan de eisen ten aanzien van duurzaamheid uit het Bouwbesluit.


Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie herijking 2016. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013


Gemeentelijk beleid

De gemeente Montfoort heeft verklaard duurzaam bouwen als uitgangspunt te nemen bij nieuwbouwprojecten. De gemeente heeft zich aangesloten bij de systematiek van GPR gebouw. De ambitie is om per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid) een GPR-score van minimaal 7 te realiseren.

4.12.1 Duurzaamheidsmaatregelen

Om duurzame woningen te bouwen is door de initiatiefnemers een inventarisatie van verscheidene duurzaamheidsmaatregelen gemaakt. Uit deze inventarisatie blijkt dat voor het plan gedacht wordt aan het treffen van de navolgende maatregelen:

  • EPC ambitie: minimaal 10% lager dan de geldende eis, o.a. door inzet van de navolgende maatregelen, o.a.:
    1. 1. energiewinning middels PV- zonnepanelen op het dak
    2. 2. warmteopwekking middels een hybride warmtepomp
    3. 3. lage temperatuursverwarming
    4. 4. ventilatie: natuurlijke toevoer (met ZR (zelfregulerende) roosters) en mechanische afvoer (bijv. Duco Comfort Systeem of gelijkwaardig)
    5. 5. luchtdicht bouwen: klasse 2 (goed, duurzaam bouwen), Qv;10 tussen 0,3 en 0,6 dm3/s.m2
    6. 6. hoge isolatiewaarden van daken, vloeren en uitwendige scheidingsconstructies
  • Energielabel woning: A (na de bouw zal er een definitief energielabel worden opgemaakt en zal deze worden geregistreerd)
  • GPR gebouw: hanteren van de systematiek van GPR gebouw met een minimale score van 7 per thema

In de verdere uitwerking van het bouwplan zal de architect samen met de specialist (duurzaamheid adviseur) de bovengenoemde maatregelen nader berekenen en toelichten. Een advies hierover zal vervolgens worden voorgelegd aan de gemeente (ODRU).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien de plankosten anderzijds zijn verzekerd.

Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Met het ondertekenen van deze overeenkomst is het verhaal van gemeentelijke kosten afdoende verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het concept ontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan heeft een voortraject plaatsgevonden waarin omwonenden hun reacties op het plan konden geven.

5.2.2 Voortraject

De onderlegger voor het voorliggende bestemmingsplan vormt het plan om zes woningen te realiseren ter plaatse van Bovenkerkweg 35a en 37. Voorafgaand aan het definitieve ontwerp van dit plan heeft een voortraject plaats gevonden waarin omwonenden reacties konden indienen op het plan. De plannen zijn meermaals aangepast naar aanleiding van reacties van omwonden en de gemeente en naar aanleiding van stedenbouwkundige input. Echter zijn niet alle wensen van de omwonenden ingewilligd. Desonanks acht de gemeente het definitieve ontwerp wel ruimtelijk inpasbaar en aanvaardbaar.

In oktober 2016 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het plan.

Ten opzichte van het oorspronkelijk ingediende plan (december 2015) zijn de navolgende onderdelen in het herziene plan (variant C, juli 2016) aangepast:

  1. 1. inrit verplaatst van Parklaan naar Bovenkerkweg
  2. 2. slootverbreding
  3. 3. nok– en goothoogte aangepast nabij 35a
  4. 4. herverdeling percelen
  5. 5. woningtype aangepast nabij 35a
  6. 6. afstand vergroot tot woningen
  7. 7. goothoogte aangepast.

5.2.3 Inspraak en overleg

Een inspraakprocedure heeft niet plaats gevonden omdat er geen voorontwerpbestemmingsplan is opgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan zal wel ter inzage worden gelegd.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is verzonden naar meerdere overleginstanties conform artikel 3.1.1 Bro. Onderstaand is de samenvatting van de ingekomen reacties inzake vooroverleg art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inclusief de reactie van de gemeente weergegeven.

  • Provincie Utrecht

Provincie Utrecht heeft aangegeven dat er geen aanleiding is om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang.

Reactie gemeente

De reactie wordt door de gemeente voor kennisgeving aangenomen. Aanpassingen aan het bestemmingsplan zijn niet noodzakelijk.

  • Veiligheidsregio Utrecht

Er worden geen belemmeringen gezien vanuit het oogpunt van externe veiligheid en het wordt niet noodzakelijk geacht om maatregelen te treffen ten aanzien van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening.

Reactie gemeente

De reactie wordt door de gemeente voor kennisgeving aangenomen. Aanpassingen aan het bestemmingsplan zijn niet noodzakelijk.

  • Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het Hoogheemraadschap adviseert de toelichting betreffende de grondwaterplicht te actualiseren. Daarnaast wordt er gewezen op het belang van een goede doorstroming van de aan te leggen duikers en wordt het onderhoud en beheer als aandachtspunt genoemd. Ook wordt gewezen op de vergunningsplicht voor de diverse waterhuishoudkundige onderdelen van het plan.

Reactie gemeente

De toelichting van het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de reactie. Overige punten leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan maar worden door initiatiefnemer betrokken bij de vervolgstappen.

  • VAC Montfoort

De VAC geeft aan geen opmerkingen te hebben.

Reactie gemeente

De reactie wordt door de gemeente voor kennisgeving aangenomen. Aanpassingen aan het bestemmingsplan zijn niet noodzakelijk

  • Overige partijen

Het ontwerpbestemmingsplan is tevens toegestuurd aan de N.V. Nederlandse Gasunie N.V. en Stedin Netbeheer B.V. zijnde de leidingbeheerders binnen het plangebied. Van deze partijen is geen inhoudelijke reactie ontvangen. Aangenomen wordt dat deze partijen geen opmerkingen hebben ten aanzien van het bestemmingsplan.

De ingediende reacties leiden enkel tot een beperkte aanpassing van de toelichting inzake de waterhuishouding.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is ambtelijk getoetst door de ODRU (omgevingsdienst Utrecht). De opmerkingen, onder meer ten aanzien van volkshuisvesting, zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

5.2.4 Zienswijzen

Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft met ingang van 13 september 2017 het ontwerpbestemmingsplan inclusief bijbehorende onderzoeken voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. De nota waarin de reacties zijn samengevat en van beantwoording is toegevoegd als Bijlage 10 Nota beantwoording zienswijzen.

Gedurende ter inzage periode zijn er vijf zienswijzen ontvangen. In het vastgestelde bestemmingsplan zijn naar aanleiding van de zienswijzen de volgende aanpassingen doorgevoerd ten opzichte van ontwerpbestemmingsplan.

Ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan.


Toelichting

In de toelichting (planbeschrijving) is de onderbouwing van de ruimtelijke inpassing uitgebreid als zijnde extra motivering dat het planvoornemen ruimtelijk inpasbaar is in het plangebied.

In de toelichting is de tekst aangepast dat omwonenden akkoord zijn gegaan met plan. De tekst is aangepast waarmee helder is dat niet alle wensen van omwonenden zijn ingewilligd.

Het aanvullende onderzoek naar vleermuizen wordt als bijlage bij de toelichting toegevoegd. De conclusie van dit onderzoek en een korte toelichting van de aanvraag ontheffing worden in de toelichting opgenomen.


Regels

De bijlage bij de regels betreffende de Staat van bedrijfsactiviteiten is verwijderd. De vestiging van bedrijven wordt planologisch niet mogelijk gemaakt in de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit bestemmingsplan wordt gestreefd naar de juridische vastlegging van de bestaande en nieuw te ontwikkelen ruimtelijke en juridische functies binnen het plangebied. Voor dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP is opgenomen in de Wro.

6.2 Planregels

6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1) en Wijze van meten (Artikel 2)
De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in artikel 1 nader gedefinieerd. Bij toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel opgenomen definities van de begrippen. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte- en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Deze bestemming geldt voor de in het plangebied aanwezige en als zodanig bestemde groenvoorzieningen langs de Bovenkerkweg.

Artikel 4 Tuin

Deze bestemming regelt het gebruik van de voor-, zij en achtertuinen en bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals erfscheidingen. Ook is het parkeren hier geregeld.

Artikel 5 Water

De bestaande watergang is hier bestemd met Water en ook is de verbreding van deze watergang hier mogelijk gemaakt. Deze verbreding is noodzakelijk om er voor te zorgen dat voldoende waterberging in het gebied beschikbaar is. Om de woningen aan de Bovenkerkweg te ontsluiten mogen hier oeververbindingen worden aangelegd, bijvoorbeeld door een brug of dam met duiker. De breedte en aantal van deze inritten is beperkt. Om voldoende waterberging te waarborgen is een minimale oppervlakte aan open water opgenomen.

Artikel 6 Wonen

Naast vrijstaande en halfvrijstaande woningen biedt de bestemming tevens ruimte aan beroepsmatige activiteiten aan huis en aan tuinen, erven en bijgebouwen. Binnen de bestemming zijn de bouwvlakken voor de hoofdbebouwing aangegeven met de maximale goot- en bouwhoogte. Verder zijn bepalingen opgenomen voor de gebruiks- en inrichtingsmogelijkheden ten aanzien van de situering van de woningen, de bouwhoogte en de situering van bijgebouwen. Ook voor andere bouwwerken zijn bouwregels opgenomen. Er zijn ter plaatse van de gronden met deze bestemming maximaal 6 woningen teogestaan.

6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximum bebouwingspercentage.

Artikel 8 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Voorts is een regeling opgenomen van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Hier is een verplichting opgenomen om parkeerplaatsen aan te leggen op het eigen terrein en deze daar ook in stand te houden. Zonder deze parkeerplaatsen mag de woning niet worden bewoond.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.

Artikel 11 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling.

6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

Het overgangsrecht ten aanzien van het bouwen staat verwoord in artikel 3.2.1 Bro. Dit artikel is, rekening houdend met de terminologie uit de Wabo, één op één overgenomen in dit bestemmingsplan. Een bouwwerk dat op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt aanwezig is dan wel planologisch mogelijk is, mag gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in het geval van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De aard van het gebouw mag hierbij niet veranderen en ook mag de omvang niet worden vergroot. Eventuele uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag. Het tweede lid gaat in op het gebruik van (on)bebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Ander strijdig gebruik is niet toegestaan.

Artikel 13 Slotregel

Het laatste artikel van het bestemmingsplan betreft de slotregel, waarin de naam, zoals de regels aangehaald kunnen worden, is opgenomen.

Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna, Bureau Van Dijk (Kenmerk 52310)

Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna, bureau van Dijk (kenmerk 52310)

Bijlage 2 Vleermuizenonderzoek, Bureau Laneco (Kenmerk 63.17.01)

Bijlage 2 Vleermuizenonderzoek, bureau Laneco (kenmerk 63.17.01)

Bijlage 3 Watercompensatie, Studio Vendrig

Bijlage 3 Watercompensatie, studio Vendrig

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Bovenkerkweg 5a Montfoort, Bureau Bottomline (Kenmerk 2015-373)

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek Bovenkerkweg 5A Montfoort, bureau Bottomline (kenmerk 2015-373)

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Bovenkerkweg 37 Montfoort, Bureau Bottomline (Kenmerk 2015-373)

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek Bovenkerkweg 37 Montfoort, bureau Bottomline (kenmerk 2015-373)

Bijlage 6 Beoordeling Luchtkwaliteit, Burodb (Kenmerk 17160716-11)

Bijlage 6 Beoordeling luchtkwaliteit, buroDB (kenmerk 17160716-11)

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai, Burodb (Kenmerk Rpt1710716-03)

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, buroDB (kenmerk RPT1710716-03)

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Sportvelden, Dpa Cauberg-huygen (Kenmerk 02421-18033-05)

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek sportvelden, DPA Cauberg-Huygen (kenmerk 02421-18033-05)

Bijlage 9 Onderzoek Lichthinder Sportvelden

Bijlage 9 Onderzoek lichthinder sportvelden

Bijlage 10 Nota Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 10 Nota beantwoording zienswijzen