Achterberg West fase 2
Bestemmingsplan - gemeente Rhenen
Vastgesteld op 18-12-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Achterberg West fase 2 van de gemeente Rhenen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2- met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.6 achtergevel:
gevel aan de achterkant van een gebouw;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 ambachtelijke bedrijvigheid:
een bedrijf omvattende de vervaardiging en/of bewerking van goederen, uitgezonderd massaproductie, dan wel de verrichting van aanleg- en/of onderhoudswerkzaamheden met de daarbij behorende, dienstbare en ondergeschikte verkoopruimten, zoals bijvoorbeeld het schoenherstellersbedrijf en de kleermakerij, dan wel bijvoorbeeld het glazenwassersbedrijf;
1.9 ambulante handel:
de verkoop en het te koop aanbieden, alsmede de uitstalling daarvan, van waren aan consumenten buiten vestigingen. Onder ambulante handel wordt mede verstaan (week)markten en standplaatsen buiten de markten;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van een bestemmings- of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
1.12 bed and breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
1.13 bedrijf:
het bedrijfsmatig vervaardigen, repareren of opslaan van goederen, dan wel het verrichten van diensten;
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.15 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf, een dienstverlenende instelling en detailhandelsbedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.17 bedrijf aan huis:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.18 beroep aan huis:
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede een beroep op het terrein van persoonlijke verzorging, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
1.19 bestaand:
- a. ten aanzien van bebouwing:
bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning; - b. ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 betaalbare koop
een koopwoning zoals bedoeld in de Woondeal FoodValley 2022-2030;
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
bouwwerk, geen gebouw en overkapping zijnde;
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en aan de verkoop verbonden reparatie;
1.32 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.33 extensief recreatief medegebruik:
vorm van recreatief gebruik ondergeschikt aan de bestemming, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden, watersport en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;
1.36 grondoppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond en de bijbehorende bouwwerken;
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 huishouden:
de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen:
- 1. een woongroep van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking;
- 2. de gezamenlijke huisvesting van een groep van maximaal vier personen die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning;
1.39 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.40 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;
1.41 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.42 mantelzorg:
langdurende zorg die wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis;
1.43 middenhuur woning
een huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid sub j van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.44 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.45 ondergeschikte detailhandel:
op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit tot de bestemming behorende bedrijven, waarbij de detailhandelsfunctie in ruimtelijk, functioneel en bedrijfseconomisch opzicht ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie en waarbij de goederen functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;
1.46 ondergeschikte horeca:
horeca, zoals een kantine, welke dient ter ondersteuning van de hoofdfunctie en daar onderdeel van uitmaakt, waarbij de horecafunctie qua oppervlak, aard en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie, de horecafunctie uitsluitend te bereiken is via de entree van de hoofdfunctie en de openingstijden van de horecafunctie niet langer zijn dan de openingstijden van de hoofdfunctie;
1.47 ontmoetingsruimte
een ruimte die primair bedoeld is als ontmoetingsruimte voor bewoners ten behoeve van diverse activiteiten zoals dagbesteding, koffiebijeenkomsten, creatieve workshops, spelmiddagen, lezingen of gezamenlijke maaltijden.
1.48 opslag:
het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde puin, afvalstoffen en aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar-, vlieg-, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
1.49 overkapping:
een bijbehorend bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met maximaal één wand is omgeven;
1.50 peil:
- 1. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - 2. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het hoofdgebouw en waar geen sprake is van een hoofdgebouw de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het bouwwerk;
1.51 recreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, speelweiden, observatiepunten, informatieborden en banken;
1.52 sociale huurwoning
een huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid sub d van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.53 sociale koopwoning
een koopwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid sub e van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.54 voorgevel:
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt of de gevel die is voorzien van de aanduiding 'gevellijn';
1.55 voorste bouwgrens:
de aan een weg of openbaar gebied gelegen bouwgrens, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.56 waarden:
de aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur en/of ecologie;
1.57 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van de goot van dakkapellen en wolfseinden;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en reclameuitingen aan de gevel buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen;
- b. gazons;
- c. beplantingen;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. langsparkeren;
- f. in- en uitritten;
- g. speelvoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. bergingen ten behoeve van wonen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bijgebouwen ten behoeve van wonen';
met de daarbij behorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
- a. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;
- b. in afwijking van sub a zijn ter plekke van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bijgebouwen ten behoeve van wonen' bergingen toegestaan met een maximum oppervlakte van 48 m² en een maximale bouwhoogte van 3,3 m;
- c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;
- 4. in afwijking van 3.2 lid c onder 3 is een bouwhoogte van maximaal 8 m toegestaan voor een ooievaarsnest.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, bushaltes en dergelijke;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. speelvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. bergingen ten behoeve van wonen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer- verblijfsgebied - bijgebouwen ten behoeve van wonen';
met de daarbij behorende:
- h. bruggen;
- i. bouwwerken.
4.2 Bouwregels
- a. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
- b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verblijfsgebied - bijgebouwen ten behoeve van wonen' bergingen toegestaan met een maximum oppervlakte van 72 m² en een maximum bouwhoogte van 3,3 m;
- c. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de functies 'wegen' en 'parkeervoorzieningen' gelden de volgende regels:
- 1. de bebouwing is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van masten en verwijsborden niet meer mag bedragen dan 12 m.
- d. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de overige functies gelden de volgende regels:
- 1. de bebouwing is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande, dat de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten niet meer mag bedragen dan 8 m en dat de bouwhoogte van publicatieborden ten dienste van overheids- en niet commerciële mededelingen niet meer mag bedragen dan 4 m;
- 3. in afwijking van het bepaalde onder d sub 1 en 2 zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verblijfsgebied - bijgebouwen ten behoeve van wonen' bergingen toegestaan met een maximum oppervlakte van 72 m² en een maximum bouwhoogte van 3,3 m;
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 sub a voor het bouwen van gebouwen met een oppervlakte en een bouwhoogte van niet meer dan respectievelijk 30 m² en 5 m.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (bescherming van) (hoofd)watergangen;
- b. oevers en taluds;
- c. recreatief medegebruik;
- d. instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijk waarden;
met de daarbij behorende:
- e. bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:
- a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. voor het overige is de bebouwing beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- c. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
5.3 Omgvingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroep- en bedrijf aan huis;
- c. bed and breakfast;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ontmoetingsruimte' de gronden ook gebruikt mogen worden ten behoeve van een ontmoetingsruimte uitsluitend op de begane grond;
met de daarbij behorende:
- g. tuinen en erven;
- h. wegen en paden;
- i. bouwwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.6 Voorwaardelijke verplichting
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van meer dan 1 m en ontgraven dieper dan 0,3 m (onder andere door saneren) van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
- 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
- 8. het aanleggen van bos of boomgaard;
- 9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- 10. het scheuren van grasland;
- 11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
- b. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, waarvoor het verbod onder a. geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een, door het bevoegde gezag aan te wijzen, archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de werkzaamheden door een daartoe bevoegde instantie.
- c. Het verbod, als bedoeld onder a, is niet van toepassing indien:
- 1. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd op gronden waarbij de bodem tot maximaal 30 cm onder maaiveld wordt geroerd;
- 2. de werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden een oppervlakte hebben tot ten hoogste 100 m²;
- 3. de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
- 4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
- 5. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
- 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Afwijken maatvoering
Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in deze regels gegeven voorschriften ten aanzien van:
- situering;
- goot- en bouwhoogte;
- oppervlakte;
- inhoud;
- afstanden;
- afdekking van gebouwen,
zijn de bestaande maten, hellingen, situering, dan wel afstanden eveneens toegestaan.
9.2 Onderkeldering
Onderkeldering is uitsluitend toegestaan onder (bedrijfs)woningen, bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen en in maximaal één laag waarvan de diepte niet meer dan 4 m mag bedragen.
9.3 Nutsvoorzieningen
Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat deze -indien het een gebouw betreft- geen grotere inhoud hebben dan 60 m³ en geen grotere goothoogte dan 4 m, en -indien het een bouwwerk, geen gebouw betreft- geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m² en geen grotere bouwhoogte dan 4 m.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten behoeve van (zelfstandige) bewoning, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
- b. het in enigerlei vorm buiten de bedrijfsgebouwen opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen van welke soort dan ook, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines/windmolens en zendmasten/antennemasten, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
- d. het gebruik van de gronden voor paardenbakken en/of tennisbanen.
10.2 Uitzondering strijdig gebruik
Onder een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van ambulante handel, weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, of ontheffing is verleend.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- a. de in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen met uitzondering van nokhoogtes van woningen;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate worden overschreden, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
- d. de bestemmingsregels en toestaan dat paden, wegen, parkeerplaatsen en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer worden aangelegd;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer bedraagt dan 30 m²;
- 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van bijbehorende bouwwerken bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat:
- 1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg;
- 2. de oppervlakte voor mantelzorg van het bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 80 m²;
- 3. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden gedaan;
- 4. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning;
- g. het bepaalde ten aanzien van de bestemmingsregels bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een tijdelijke woonunit wordt geplaatst en gebruikt, met dien verstande dat:
- 1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg;
- 2. de oppervlakte van de tijdelijke woonunit niet meer mag bedragen dan 80 m²;
- 3. de bouwhoogte van de tijdelijke woonunit niet meer mag bedragen dan 4 m;
- 4. de afstand van de tijdelijke woonunit tot aangrenzende percelen dient minimaal 2 m te bedragen;
- 5. de maximale afstand van de tijdelijke woonunit tot de (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 15 m;
- 6. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden gedaan;
- 7. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning.
- h. het bepaalde in 19.1 onder d en toestaan dat de gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van paardenbakken en/of tennisbanen.
Bij de toepassing van de bevoegdheid tot omgevingsvergunningverlening dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, water en archeologie, in acht te worden genomen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid archeologie
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en/of 'Waarde - Archeologie - 3' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 13 Parkeren
13.1 Algemeen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels van de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' (d.d. 14 april 2011), wordt gerealiseerd. Als gedurende de planperiode de beleidsregels parkeren wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
13.2 Binnenplanse afwijking parkeren
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 en één of meer bepalingen van deze beleidsregels buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze beleidsregels tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Achterberg West fase 2.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 3 Beplantingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In Achterberg bestaat er voor de komende jaren behoefte aan nieuwbouwwoningen. Het huidige woningaanbod is beperkt en kan voor de middellange termijn niet in de behoefte voor woningen in de omgeving voorzien.
Voor de locatie Achterberg West in Rhenenis daarom een plan ontwikkeld. Aan de rand van de huidige bebouwde kom van de kern Achterberg zijn in de huidige situatie agrarische gronden en een voormalig agrarisch erf aanwezig. De initiatiefnemers willen op deze locatie een woonwijk ontwikkelen. Het totale plangebied betreft 111 woningen. Hiervan gaat het om twee bestaande woningen aan de Cuneraweg 243 en Bovenweg 22. Daarnaast vindt voor één woning vervangende nieuwbouw plaats. Per saldo gaat het derhalve om een toevoeging van 108 woningen.
Voor het gebied is in 2015 de structuurvisie de Achterbergse Erven opgesteld. De afgelopen jaren hebben in de omgeving van de projectlocatie op basis van deze visie reeds een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden, waaronder de woonzorglocatie De Linde. Het nu voorliggende plan maakt een nieuwbouwplan voor grondgebonden woningbouw mogelijk. Het is daarmee een voorzetting van fase 1.
Deze beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied' en de herzieningen daarvan, waardoor een nieuwe herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling in planologisch-juridisch opzicht mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Ligging
Het plangebied bestaat uit het gebied ten westen van Achterberg. Achterberg is een dorp ten noordoosten van de kern Rhenen. De volgende kadastrale percelen maken onderdeel uit van het plangebied:
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK viewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de planlocatie te zien is. Het plangebied wordt globaal begrenst door de ten noorden gelegen Cuneraweg en de ten westen gelegen N233. Het oostelijke gedeelte wordt begrenst door de Middelwijk, de Veldse Eng en de Grote Akker. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het grootste gedeelte van de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Rhenen op 10 november 2011 vastgesteld. In 2013 is er een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld. In deze herziening is het bestemmingsplan op een aantal onderdelen vernietigd. Dit heeft voor de planlocatie verder geen gevolgen gehad.
De gronden zijn in het bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied' voorzien van de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf' en 'Verkeer'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen en kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'overige zone - hoge verwachtingswaarde' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied' opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Rhenen buitengebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het oostelijke gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Rhenen op 26 februari 2012 vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'. Tevens zijn de gronden bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Figuur 1.4 toont een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012'.
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Verder geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad van Rhenen op 6 maart 2018. Met dit bestemmingsplan heeft de gemeente Rhenen voor het hele grondgebied haar parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd.
De geldende bestemmingsplannen bieden geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling voor een nieuwbouwlocatie inzake woningbouw mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het onderhavige bestemmingsplan 'Achterberg West fase 2' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
- Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0340.BPAchterbergW2-VA01);
- Bijlagen bij de toelichting;
- Regels;
- Bijlagen bij de regels.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied ten westen van Achterberg voornamelijk uit onbebouwde agrarische gronden. In het noordelijke gedeelte van het plangebied bevindt zich aan de Cuneraweg een bedrijfsbestemming. Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie drie bestaande woningen aanwezig, waarvan er twee behouden blijven en één gesloopt en herbouwd wordt. Figuur 2.1 en 2.2 geven aanzichten van het huidig plangebied weer.
Figuur 2.1: Plangebied, gezien vanaf de Cuneraweg (bron: Google Maps)
Figuur 2.2: Plangebied, gezien vanaf de Uitweg-Bovenweg (bron: Google Maps)
Door het plangebied lopen enkele wegen. De Uitweg-Bovenweg en De Grote Akker. Momenteel is het plangebied te bereiken vanaf de Cuneraweg en Bovenweg. Er zijn geen parkeervoorzieningen in het plangebied.
Redelijk recent is ten zuiden van het plangebied een woonzorglocatie ontwikkeld. Aan de zuidzijde wordt een deel van het plangebied begrensd door de spoorlijn. Rondom het plangebied bevinden zich woningen, enkel agrarisch bedrijf en een supermarkt.
Achterberg bestaat verder voornamelijk uit woningbouw. Daarnaast zijn er bedrijven aanwezig en verschillende voorzieningen. Verder bestaat de omgeving rondom Achterberg uit agrarische gronden en zijn er (agrarische) bedrijven te vinden.
2.2 Toekomstige Situatie
Het plangebied ligt ten westen van Achterberg. Hier is een nieuwe woonwijk beoogd: Achterberg West-II. Het betreft een ontwikkeling van per saldo 108 nieuwe woningen. Navolgend worden het programma, stedenbouwkundig en landschapsplan behandeld.
Programma
Het programma bestaat uit diverse woningtypen, waarvan 25% in de sociale huur en 10% voor de middenhuur. Tevens zal 31% van de woningen als betaalbare woning (conform Woondeal) worden verkocht. Het totaal aan betaalbare woningen komt daarmee op 66%.
In de navolgende tabel is het beoogde programma weergegeven. Er worden per saldo 108 woningen gerealiseerd. Het gaat om het volgende programma:
Stedenbouwkundig ontwerp en Landschapsplan
De ontwikkeling wordt zowel stedenbouwkundig als landschappelijk ingepast in de omgeving. Om die reden is voor de ontwikkeling een stedenbouwkundig plan (Bijlage 3) en een landschapsplan (Bijlage 4) opgesteld. De invulling van het plangebied bestaat ruwweg uit 3 verschillende deelgebieden. In figuur 2.3 zijn de gebieden aangegeven: gebied 1 is de Nieuwe Erven, nummer 2 is de Binnen Erven en gebied 3 is het Erf van Lienden.
Figuur 2.3: Stedenbouwkundige inrichting
Nieuwe Erven
De Nieuwe Erven bevindt zich op het meest westelijke gedeelte van het plangebied. Op deze gronden worden 10 rijwoningen, 4 levensloopbestendige twee-onder-een-kapwoningen en 2 vrijstaande woningen gerealiseerd. De woningen zijn verdeeld over 2 erven in een landschappelijke setting. Elk erf heeft een riante villa ('boerderij') en daarbij 2 levensloopbestendige woningen en een blok rijwoningen (schuren). Dit alles in een vormgeving dat doet denken aan een agrarisch boerenerf. Het westelijke erf ontsluit op de Cuneraweg en het oostelijke erf op de Uitweg-Bovenweg. Daarnaast is er ruimte voor waterretentie en natuurontwikkeling. Het groen en de natuurontwikkeling zorgt voor een overgang van Achterberg West naar het buitengebied.
Binnenerven
In het midden van het plangebied zijn de Binnenerven beoogd. In dit gebied worden 32 rijwoningen, 14 twee-onder-één-kapwoningen, 7 vrijstaande woningen en 17 rijwoningen in de sociale huur setor. De rijwoningen zijn noord-zuid georiënteerd en staan in een groene omlijsting. Deze zijn geschikt voor ouderen en starters.
Het parkeren vindt plaats op de opritten van de woningen, parkeerkoffers en aan de achterzijde van kavels op graskeien. De vrijstaande woningen en twee-onder-éénkappers staan op ruime kavels met parkeren op het eigen erf. De wegprofielen zijn bescheiden en worden maximaal 5 meter breed met voetpad. Langs de Cuneraweg worden 1 vrijstaande en 4 twee-onder-één-kap woningen gerealiseerd.
Erf van Lienden
Het Erf van Lienden krijgt het karakter van een compact hof, waarbinnen ruimte is voor verschillende doelgroepen en functies. In een groene gezamenlijke binnentuinsfeer komen (rij)woningen voor starters, zelfstandige woningen voor ouderen en appartementen, allen met mogelijkheid tot zorgondersteuning samen in één deelgebied. Aansluitend aan dit erf bevindt zich een voorziening van Quarijn. In samenwerking met Quarijn kan op deze locatie een leefgemeenschap WoonZorg Nieuwe Stijl worden gesticht.
Aan de noordzijde wordt het erf begrensd door rijwoningen en boven-beneden woningen (Bebo's), met daarachter een ruime waterberging. Rondom het hof zijn in een speelse setting mono-volumes en één blok rug-aan-rug-woningen geplaatst. In het midden van het erf staat het 'hoofdgebouw' met een grotere massa in de vorm van een hooischuur. Het hoofdgebouw huisvest appartementen met op de begane grond daarnaast een gemeenschappelijke ruimte die door Quarijn gebruikt zal worden voor maatschappelijke doeleinden Het compacte hof is aan de binnenzijde autovrij. De auto ontsluiting vindt grotendeels plaats aan de westzijde via de Binnenerven en in mindere mate aan de zuidzijde via De Grote Akker.
In totaal zijn er 5 rijwoningen, 6 Bebo's, 14 paviljoenwoningen, 8 rug-aan-rug woningen en 6 appartementen. Er zijn 53 parkeerplaatsen gereserveerd in parkeerkoffers in de openbare ruimte.
Als randvoorwaarde voor de ontwikkeling van het woongebied wordt het herstel en behoud van de bestaande groenstructuren voorgesteld. De bestaande groenstructuren (bosjes, bomen en singels) blijven zoveel als mogelijk behouden. Daarnaast wordt de groenstructuur versterkt door middel van nieuwe bomen, singels, bosjes en heesters in het openbaar gebied. Gekoppeld daaraan wordt bij het waterhuishoudkundig plan ook gekozen om de bestaande kwaliteiten in te zetten bij de ontwikkeling van het woongebied. Om de waterstructuur binnen het plangebied te versterken worden de bestaande sloten en greppels uitgebreid met nieuwe sloten en greppels en wadi's. De wadi's worden aan de oost- en westzijde van het plangebied gerealiseerd. Op figuur 2.5 worden de groen- en waterstructuur weergegeven.
Figuur 2.5: Groen- en waterstructuur (bron: Odin Landschapsontwerpers)
Voor deze woningbouwontwikkeling heeft Odin een landschapsplan opgesteld (d.d. 30 oktober 2024), deze is bij de toelichting gevoegd, zie Bijlage 4. Vanuit de kwaliteiten en kansen van het gebied is er een analyse van het gebied verricht en onderzoek gedaan naar versterking van de landschappelijke structuur (groenblauwe) structuur door variantenstudie. In figuur 2.5 zijn deze structuren weergegeven.
Dit alles vormde de basis voor het landschapsplan. In figuur 2.6 is het landschapsplan in combinatie met het stedenbouwkundige plan te zien.
Figuur 2.6: Landschapsplan en stedenbouwkundige hoofdstructuur (bron: Odin landschapsontwerpers)
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio's) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een sterk en gezonde regio doordat de kern Achterberg de mogelijkheid verkrijgt om (deels) te voorzien in een lokale woonbehoefte. Het plan is niet in strijd met nationale belangen en past binnen de prioriteiten van de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2 Provinciaal Beleid Utrecht
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
In de Omgevingsvisie legt de provincie Utrecht de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht bestaat uit de volgende zeven beleidsthema's:
- Stad en land gezond;
- Klimaatbestendig en waterrobuust;
- Duurzame energie;
- Vitale steden en dorpen;
- Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
- Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- Toekomstbestendige natuur en landbouw.
Voor het voorliggende bestemmingsplan is met name de beleidsthema's 1. 'Stad en land gezond' van belang.
Thema 4: Vitale steden en dorpen
Mensen vinden de provincie Utrecht aantrekkelijk om in te wonen en te werken. De behoefte aan wonen en werken is dan ook fors. Door het toenemend aantal huishoudens houdt de druk op de woningmarkt aan. Tot 2050 zijn 170.000 tot 202.000 extra woningen nodig om aan de volledige behoefte te voldoen. Voor de periode tot 2040 is de opgave 133.200 tot 165.700 woningen.
Voor kleinere kernen speelt het vraagstuk hoe deze kernen vitaal te houden. De werkgelegenheid groeit tot 2050 stevig met naar verwachting 100.000 banen en dat is ook nodig voor een goede woon-werkbalans. Het zoeken naar ruimte voor woningen, werklocaties en voorzieningen hangt samen met het zoeken naar ruimte om onze steden en dorpen gezond, veilig, duurzaam en bereikbaar te maken.
Regio Foodvalley
De planlocatie ligt in de regio Foodvalley. Stad en land lopen binnen deze regio in elkaar over. Foodvalley is een gewilde plek om te wonen, voor mensen die al in de regio zijn gevestigd, maar ook voor mensen die vanuit de Randstad richting de regio verhuizen. Ook hier overtreft de woningbehoefte het aanbod en laten de prognoses een groei zien.
In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.900 tot 9.100 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. De totale plancapaciteit (hard, zacht en potentieel) omvat 5.200 woningen. Er moet dus nog aanvullende ruimte worden gezocht. De provincie biedt onder andere in Rhenen ruimte voor kleinschalige woningbouwuitbreding om de lokale vitaliteit te behouden. Naast behoefte in het Utrechtse gedeelte bestaat er ook een grote behoefte in het Gelderse gedeelte. Om deze woningbehoefte op te kunnen vangen is een goede samenwerking tussen de provincies nodig.
Toets
Voorliggend bestemmingsplan maakt een woonwijk met een toevoeging van in totaal 108 woningen mogelijk. De uitbreiding aan de westzijde van Achterberg met woningbouw sluit aan op de ambities van de provincie Utrecht. Er worden nieuwe woningen gerealiseerd in de regio Foodvalley waar de huidige plancapaciteit nog niet voldoet. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevngsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit.
Onderstaand worden de relevante artikelen voor de beoogde ontwikkeling op de planlocatie behandeld.
Artikel 9.13 Instuctieregel Uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk
- 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw op is opgenomen in de Bijlage 18 Wonen en werken;
- b. de woningbouw vindt plaats in aansluiting op het stedelijk gebied;
- c. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
- d. de woningbouw wordt in samenhang ontwikkeld met lokale en regionale groenontwikkeling waarbij de omvang van de woningbouw in evenwichtige verhouding staat tot de hoeveelheid te ontwikkelen natuur en recreatie; en
- e. de realisatie van natuur en recreatie en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd, en
- f. de woningbouw draagt bij aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone.
- 2. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.
Toets artikel 9.13
- a. In bijlage 18 'Wonen en werken' van de Interim Omgevingsverordening wordt Rhenen genoemd met een uitbreidingslocatie van 100 woningen. Op de locatie worden 108 woningen mogelijk gemaakt. Het oostelijke gedeelte van het plangebied ligt binnen de rode contour, waardoor er sprake is van de bouw van 96 woningen buiten stedelijk gebied. Daarmee past deze ontwikkeling binnen het programma Wonen en Werken. Daarnaast kan gesteld worden dat er een grote behoefte is aan nieuwe woningen. Voorliggend plan levert een bijdrage aan deze behoefte.
- b. Het plangebied ligt ten westen van Achterberg en ten noordoosten van Rhenen en sluit aan op het stedelijk gebied.
- c. De ontwikkeling veroorzaakt geen extra bodemdaling.
- d. De nieuwe woonwijk wordt landschappelijk ingepast. De bestaande groen- en waterstructuren blijven behouden en worden versterkt. In paragraaf 2.2 wordt het landschapsplan behandeld.
- e. Met de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de biodiversteit. Er wordt met het plan nieuw groen en water toegevoegd, waardoor de structuren versterkt worden. Tevens is er aandacht voor duurzaamheid. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de BENG-normen. Daarnaast wordt onderzocht of een bodem-warmte systeem rendabel is.
- f. Er wordt een nieuwe woonwijk mogelijk gemaakt, waarbij aansluiting op de bestaande structuren wordt gezocht. Wonen is een passende functie in de kernrandzone.
Groen Groeit mee
De verstedelijking in de provincie Utrecht neemt de komende jaren flink toe. Daarom hebben veel verschillende overheden en organisaties, waaronder de gemeente Rhenen, op 7 februari 2022 het Groen Groeit Mee pact ondertekend. Hierin staat dat we er samen voor zorgen dat bij alle ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkelingen, de groenontwikkeling evenwichtig en volwaardig mee wordt genomen. Groen Groeit Mee richt zich met name op het groen en landschap rondom steden en dorpen, de kernrandzones, scheggen en groenblauwe dooradering van bebouwd gebied. Het overig binnenstedelijke/binnendorpse groen valt buiten de scope. In het Groen Groeit Mee Pact staan dertien groene opgaven. Deze opgaven zijn zeer divers van karakter en omvang en niet allemaal relevant voor alle uitleglocaties. De dertien groene opgaven zijn:
1. Groen-blauwe doorvoering landbouwgebied
2. Kleine landschapselementen/erfbeplanting
3. Levendige boerensloten
4. Groene contourgebieden
5. Nieuwe natuurkernen
6. Ecologische verbindingen
7. Nieuwe recreatiegebieden
8. Recreatieve verbindingen, groenblauwe linten
9. Snelfietsroutes
10. Recreatieve dooradering landbouwgebied
11. Nieuwe grote infra-kunstwerken
12. Buitenpoorten
13. Ruimte voor wateropgaven.
In de Handreiking Nieuwe Woongebieden heeft de provincie de aspecten die volgens de ambities van Groen Groeit Mee meegenomen moeten worden voor groen in nieuwe woongebieden, verbeeld in wat zij de 'Schijf van vijf van de provincie Utrecht' noemen. Dit is een eigen Utrechtse tool als hulpmiddel voor het ontwikkelen van groen met meervoudige waardecreatie in nieuwe woongebieden binnen de provincie Utrecht.
Toets
Gemeente Rhenen werkt aan een uitvoeringsagenda voor Groen Groeit Mee waarin een lijst van projecten is opgenomen die passen binnen de 'Schijf van vijf van de provincie Utrecht'. Ontwikkelaar heeft drie projecten op deze lijst gekozen waaraan zij een bijdrage zal gaan leveren, te weten:
- Project 2: Beleefbare graften
- Project 6: Toegankelijk rustpunt Binnenveldse hooilanden
- Project 8: Natuurinclusieve schoolpleinen
In het landschapsplan voor de woningbouwontwikkeling is een speciale paragraaf opgenomen voor Groen Groeit Mee. In deze paragraaf wordt uiteengezet en verbeeld wat de bijdrage van de ontwikkelaar inhoud in genoemde projecten buiten het plangebied. Daarnaast heeft ontwikkelaar ook binnen het plangebied en het nabijgelegen grasveld Schoneveld gezocht naar mogelijkheden om de 'Schijf van vijf' toe te passen. In de paragraaf voor Groen Groeit Mee wordt ook uiteengezet hoe hieraan uitvoering wordt gegeven. Het landschapsplan is als bijlage bij de planregels gevoegd.
In de planregels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor Groen Groeit Mee waarmee de realisatie van de tegenprestatie als voorwaarde opgenomen wordt bij de te verlenen omgevingsvergunning. Hiermee wordt geborgd dat bij woningbouw de bijdragen zoals genoemd in de paragraaf voor Groen Groeit Mee in het landschapsplan binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitgevoerd worden.
3.2.3 Provinciaal programma wonen en werken 2021
Op 4 juli 2023 heeft de provincie Utrecht het tweede Provinciaal Programma Wonen en Werken vatgesteld. Dit programma is het Kader voor de regio's U16, Amersfoort en Foodvalley, waarin is vastgelegd hoeveel woningen en bedrijventerrein er kunnen komen. Gemeenten kunnen bestemmingplannen opstellen voor verstedelijkingslocaties die in dit programma passen. Het programma bevat de uitwerking van de in de Omgevingsvisie opgenomen kwantitatieve en kwalitatieve opgaven op het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen.
Toets
De planlocatie maakt onderdeel uit van de regio Foodvalley. Voor de regio Foodvalley bestaat een groei van de woningbehoefte tot 2030 van 5.555 woningen. De locatie Achterberg West wordt genoemd in het overzicht van uitbreidingslocaties met een woningaantal van 100 woningen. Met het voorliggende plan worden meer woningen (per saldo 108 woningen) mogelijk gemaakt. Het aantal woningen is afgestemd met de provincie Utrecht. Daarnaast ligt het oostelijke gedeelte van het plangebied binnen de rode contour. Ook hier worden woningen gerealiseerd. Dit gedeelte van het plangebied kan gezien worden als inbreidingslocatie.
Gelet op het vorenstaande kan gesteld worden dat het initiatief aansluit op het Provinciaal programma wonen en werken 2021.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Visie op Rhenen 2035
Op 12 december 2022 heeft de gemeenteraad de Visie op Rhenen vastgesteld. De visie geeft de richting aan voor de komende jaren. Hiermee:
- Beschrijven we beeldend wat wij, als gemeente en gemeenschap, belangrijk vinden;
- Weten we waar we extra aandacht aan besteden; dit staat op de voorgrond;
- Hebben we met elkaar een duidelijk beeld waar we naartoe willen werken;
- Kan de gemeente in de toekomst de juiste keuzes maken.
De gemeente heeft een oppervlakte van bijna 43 km² en bestaat in grote lijn uit drie type gebieden:
- Dichtbebouwde gebieden, hieronder vallen de kernen Achterberg, Elst, Rhenen, het bedrijventerrein Remmerden en de bedrijvenlocatie Achterberg en woonzorglocatie Heimerstein.
- De randzones, dit zijn de overgangsgebieden tussen bebouwd en onbebouwd.
- De nagenoeg onbebouwde gebieden zoals de uiterwaarden, de Utrechtse Heuvelrug en het agrarisch gebied.
Figuur 3.1: Uitsnede
De kern Achterberg is de kleinste kern binnen de gemeente, een van oorsprong agrarisch dorp, waar nog boerderijen aanwezig zijn, betrokkenheid bij de kerken en nog enkele winkels aanwezig zijn.
In de uitvoeringsparagraaf is opgenomen dat de opgave (gericht op woningbouw) voor de kern zijn:
- ook kleinere woningen voor ouderen bouwen in stijl van de kern;
- innovatieve woonvormen ontwikkelen, zodat jong en oud bij elkaar woont en voor elkaar kan zorgen.
Toets
Het beoogde plan voorziet in de realisatie van per saldo 108 woningen. Daarmee wordt een grote bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen in de kern Achterberg. Het betreft een gevarieerd woningbouwprogramma voor verschillende doelgroepen, waaronder ook ouderen. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling aansluit op de ambities en strategieën van de Visie op Rhenen 2035.
3.3.2 Woonvisie Kiezen voor Rhenen
Op 30 januari 2018 heeft de raad van de gemeente Rhenen Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen' vastgesteld. In 2021 is deze Woonvisie geactualiseerd.
Rheden is een aantrekkelijke gemeente met kleinstedelijke en dorpse kwaliteiten. Door de goede woonkwaliteit heeft de gemeente een grote aantrekkingskracht op mensen van buiten. Er is een grote woningbehoefte, maar een beperkte ruimte om te groeien. Dit leidt tot een gespannen woningmarkt met relatief hoge woningprijzen en het risico van verdringing van lagere inkomensgroepen. Daarnaast staat Rhenen voor een aantal andere woonopgaven als wonen met zorg en duurzaamheid.
In de Woonvisie formuleert de gemeente haar ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. De Woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar, via de uitvoeringsagenda.
Uit de regionale woonagenda blijkt een huishoudensontwikkeling van circa 50 huishoudens per jaar tot 2027. Dit is de behoefte voor de eigen inwoners, het aantal is gecorrigeerd voor vestiging en vertrek. De bandbreedte bedraagt 450 tot 555 huishoudens in de periode 2017 - 2027. Er zijn woningbouwplannen voor in totaal 570 woningen, daarna is er geen plancapaciteit meer. De woningbehoefte groeit na 2027 echter door met circa 600 huishoudens in de periode 2027 - 2040. Dit betekent dat er komende jaren gezocht zal moeten worden naar mogelijkheden om op lange termijn in de woningbehoefte te voorzien.
Voor wat betreft de sociale huur bestaat er een tekort in de gemeente. Indien de gemeente volledig wilt inlopen, zouden er tot maximaal 200 sociale huurwoningen nodig zijn. De gemeente gaat voor een aanvullende behoefte van 125 sociale woningen tot 2027.
Een ander belangrijk onderwerp in de woonvisie is duurzaamheid. Duurzaamheid is een belangrijke strategie om de betaalbaarheid en leefbaarheid te verbeteren. er wordt ingezet op duurzaamheidsmatergelen die leiden tot stabilisering of daling van woonlasten. Daarnaast wil de gemeente in 2050 energieneutraal zijn.
Doelgroepenverordening gemeente Rhenen 2020
Tegelijk met de Verordening Vereveningsfonds heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 ook een doelgroepenverordening ingesteld. Met de doelgroepenverordening kunnen sociale en midden huurwoningen langdurig voor de beoogde doelgroep behouden blijven.
In de in 2021 geactualiseerde Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen' is bepaald dat het nieuwbouwprogramma moet voorzien in 25% sociale huurwoningen, 10% woningen voor middenhuur en 15% sociale koopwoningen om daarmee te kunnen voorzien in de behoefte. De Wet ruimtelijke ordening biedt gemeenten de mogelijkheid om in het bestemmingsplan te bepalen dat een bepaald percentage woningen in de sociale huur, sociale koop of middenhuur wordt gerealiseerd. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is gedefinieerd wat wordt verstaan onder dit soort woningen, echter onder meer de doelgroep en instandhoudingstermijnen voor deze woningen kan de gemeente zelf bepalen in een doelgroepenverordening.
Met de vaststelling van deze doelgroepenverordening ontstaat een wettelijke basis om te borgen dat sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middenhuur woningen worden gebouwd en blijven behouden voor de in deze verordening benoemde doelgroepen zodat er doorstroming op de woningmarkt in Rhenen komt. In de betreffende bestemmingsplannen zal een verwijzing worden opgenomen naar deze doelgroepenverordening voor wat betreft de sociale huurwoningen en woningen voor middenhuur
De doelgroepenverordening is van toepassing op alle nieuwbouwplannen in de gemeente Rhenen, met uitzondering van de plannen waarvoor op het moment van inwerkingtreding van deze verordening (24 december 2020) al vergaande afspraken zijn gemaakt.
Woondeal FoodValley 2022-2030
Met het programma Woningbouw zet de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening nationaal in op de bouw van in totaal 900.000 woningen tot en met 2030. Het streven is dat ten minste tweederde van deze nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Deze regionale woondeal voor Regio FoodValley is een doorvertaling naar gemeenten van de afspraken tussen Rijk en provincies.
Voor Rhenen resulteert dit in een opgave van 431 te realiseren woningen in 2030. Hiervan dient 66% betaalbaar te zijn (prijspeil 2024: 390.000 euro voor koopwoningen). Daarnaast moet 30% van de woningen als sociale huurwoning te worden aangeboden. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd, zoals dat ook bij de bedragen uit de Woonvisie het geval is.
Toets
Het beoogde plan voorziet in de realisatie van per saldo 108 woningen. Daarmee wordt een grote bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen. Van deze woningen wordt 26% bestemd als sociale huurwoning en 13% voor middenhuur. Dit sluit aan op de Woonvisie en de doelgroepenverordening. 27% van de woningen zal als betaalbare woning conform de Woondeal worden verkocht. Het totaal aan betaalbare woningen komt daarmee op 66%. Dit is in overeenstemming met de inspanningsverplichting uit de Woondeal.
Omdat voor wat betreft het aandeel betaalbare woningen wordt aangesloten op de doelstelling van de Woondeal FoodValley 2022-2030, worden er in Achterberg West fase 2 meer betaalbare woningen gerealiseerd dan de Woonvisie vereist. In ruil hiervoor wordt de bovengrens uit de Woonvisie voor sociale koopwoningen losgelaten en wordt aansluiting gezocht bij de grens voor betaalbare woningen uit de woondeal. Dit omdat de in de Woonvisie gestelde verkoopwaarde voor goedkope woningen niet meer reëel wordt geacht.
De percentages voor sociale huurwoningen en middenhuur zijn vastgelegd in de regels bij dit bestemmingsplan. Door het toevoegen van de woningen in de sociale sector wordt er een bijdrage geleverd aan de behoefte aan sociale woningen die bestaat binnen de gemeente.
Voor wat betreft duurzaamheid voorziet het plan in het versterken van de groenstructuur en wordt er voldoende waterberging mogelijk gemaakt. De woningen zullen voldoen aan de BENG-normen. Daarnaast wordt onderzocht of een gezamelijk bodem-warmte systeem rendabel is.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling aansluit op de ambities en strategieën van de Woonvisie en de Woondeal.
3.3.3 Structuurvisie De Achterbergse Erven (oktober 2014)
In 2014 is de 'Structuurvisie De Achterbergse Erven' vastgesteld. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke opzet van het gebied toegelicht. daarnaast wordt inzicht gegeven in de relevante omgevings- en milieuaspecten om de uitvoerbaarheid in beeld te krijgen. Figuur 3.1 toont de stuctuurvisiekaart van De Achterbergse Erven.
Figuur 3.1: Stuctuurvisiekaart De Achterbergse Erven (bron: Buro SRO/gemeente Rhenen)
Toets
Een groot gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van het plangebied van de structuurvisie 'De Achterbergse Erven'. De structuurvisie heeft tot doel om op hoofdlijnen richtingte geven aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gebied ten westen van Achterberg.
Beleidskader
In de structuurvisie wordt uitgegaan van een Provinciale verordening(PRV) waarin met de rode contour werd gewerkt waarbuiten bebouwing niet werd toegestaan. Het plangebied lag buiten de rode contour zoals vastgelegd in de PRV, vastgesteld op 4 februari 2013 door de Provincie Utrecht, maar de locatie werd hierin wel aangewezen als 'toekomstige woonlocatie'. De provincie voorzag een uitbreiding aan de westzijde van Achterberg met een combinatie van een kleinschalige woonzorgvoorziening met daaraan gekoppelde woningbouw, waarbij in totaal maximaal 75 woningen worden toegestaan. De Provinciale verordening heeft inmiddels plaats gemaakt voor de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht waarin meer woningen mogelijk worden geacht op deze locatie. Een uitgebreide toets aan dit beleidskader komt terug in paragraaf 3.2.2. van dit bestemmingsplan
In de structuurvisie wordt verder verwezen naar de ladder van duurzame verstedelijking en naar de woonvisie van de gemeente. Een toets aan beide beleidskaders is terug te vinden in dit bestemmingsplan 3.1.2.3
Thema's
De structuurvisie geeft het belang aan van de volgende vijf thema's: Historie, Water, Natuur, en Landschap, Verkeer en Milieu. Deze thema's hebben in voorliggende ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan allemaal een plek gekregen.
Bouwstenen
Voor de concrete ontwikkeling van het gebied geeft de structuurvisie vier bouwstenen, te weten Raamwerk, Kleine erven, Grote erven en Binnenerf. Voorliggend plan is opgebouwd uit deze bouwstenen.
Raamwerk
Aan de basis van het plan ligt een analyse van het landschap waaruit een groen blauw raamwerk is ontstaan. Dit raamwerk is bepalend geweest voor de ligging en vorm van de verschillende erven en de paden- en wegenstructuur die de erven met elkaar en met de bestaande openbare ruimte verbindt.
Kleine erven
De invulling van de 'kleine erven' aan de Cuneraweg en de Bovenweg bestaat zoals beschreven in de visie uit lintbebouwing in de vorm van grondgebonden woningen. De versterking van het dorpslint Cuneraweg tussen de nrs. 237 en 243 bestaat uit een afwisseling van twee onder een kap woningen en vrijstaande woningen. Voor het landlint aan de Bovenweg is een ruimere opzet gewenst en is er daarom uitsluitend voor vrijstaande woningen gekozen.
Grote erven
Het multifunctioneel centrum aan de Cuneraweg is een vast gegeven. De waterberging ten zuiden van dit complex is in stand gelaten en uitgebreid met waterberging ten behoeve van de woningbouwontwikkeling. Om voldoende waterberging te creëren voor alle erven is daarnaast een grote wadi in het westelijk gedeelte van het plangebied gekomen en wordt gebruik gemaakt van de waterbergende functie van watergangen in de blauw-groene structuur van het raamwerk.
Ook het zorgcentrum De Linde is inmiddels een vast gegeven als één van de grote erven.
Voor de bestaande boerderij Bovenweg 20 was een herontwikkeling naar wonen en een maatschappelijke functie (zorg) het uitgangspunt. Vanwege de maatschappelijke ontwikkelingen als de toenemende vergrijzing en het tekort aan zorgaanbod is voor dit erf, dat de naam Erf van Lienden, heeft gekregen, een vernieuwd woon-zorgconcept ontwikkeld. Dit concept is samen met zorgpartij Quarijn uitgewerkt in een 'Visiedocument Erf van Lienden, Achterberg'. De gemeente heeft dit visiedocument omarmd. De nieuwe visie wijkt af van enkele stedenbouwkundige randvoorwaarden genoemd in de structuurvisie 'De Achterbergse Erven'. Vanwege de maatschappelijke behoefte aan meer passende woon-zorgvoorzieningen die de uitdagingen waar we voor staan het hoofd kunnen bieden, is gekozen om mee te werken aan voorliggend plan met een wat andere stedenbouwkundige opzet die voortvloeit uit het nieuwe woon-zorgconcept. Wel is bij de ontwikkeling van de stedenbouwkundige opzet steeds gekeken hoe de hoofdstructuur die in de structuurvisie wordt neergezet in tact kon blijven, met als resultaat dat het gehele plan op hoofdlijnen nog steeds in lijn is met de structuurvisie. Daarnaast is in lijn met de structuurvisie, daar waar de bestaande boerderij niet kon blijven omdat deze niet verenigbaar was met het nieuwe concept, gekozen voor een nieuw beeldbepalend gebouw in het midden van het erf en zijn de zichtlijnen daarop aangepast.
Binnen erven
Tussen de grote en de kleine erven ligt het binnenerf. Dit bestaat conform visie uit grondgebonden woningen in een compacte opzet aan of rondom een openbare ruimte. Het verschil in ruimtelijke opzet met de lintbebouwing is goed zichtbaar door een hogere bebouwingsdichtheid en meer aaneengebouwde woningen. Zodoende is de gewenste compacte opzet ontstaan met een ruime rand richting het landschap.
Gezien de hogere bebouwingsdichtheid is naast parkeren op eigen erf ook parkeren in de openbare ruimte gesitueerd. De bouwhoogte bedraagt nergens meer dan twee bouwlagen met een kap en is gekozen voor een afwisselend beeld in goot-, en nokhoogte. Ook in beeldkwaliteit onderscheidt het binnenerf zich van de lintbebouwing door een meer projectmatige invulling van bebouwing.
Het realiseren van nieuwe woningen op de locatie past binnen de structuurvisie De Achterbergse Erven. Met het plan wordt naast het realiseren van nieuwe woningen ook de groen- en waterstructuur versterkt.
3.3.4 Groenbeleidsplan
Algemeen
In november 2022 heeft de gemeente Rhenen het Groenbeleidsplan 2023 – 2028 vastgesteld. In dit beleidsplan beschrijft de gemeente waarom groen belangrijk is, wat zij wil met groen en wat zij gaat doen met groen. Bij het opstellen van het groenbeleidsplan is gebruik gemaakt van de al opgestelde beleidsstukken en bepaalde toekomstkoers die gemeente Rhenen voor ogen heeft. Ook zijn ateliers en enquêtes meegenomen om tot een gedragen koers te komen.
Speerpunten Groenbeleidsplan
De top 3 van belangrijke meerwaarde van groen volgens de inwoners van de gemeente Rhenen is:
- Openbaar groen verbetert de (uitstraling) van de buurt;
- Openbaar groen biedt ruimte aan verschillende soorten planten, dieren en insecten;
- Openbaar groen zorgt voor verkoeling en afwatering.
Deze top 3 is vertaald in de 3 speerpunten van dit groenbeleidsplan: leefbaarheid, biodiversiteit en klimaatadaptatie. Hierna wordt afzonderlijk ingegaan op deze speerpunten.
Leefbaarheid
Groen in de stad vervult verschillende functies die voor bewoners en gebruikers van belang zijn. Het groen in de stad staat flink in de belangstelling en er wordt veel over gepubliceerd. Thema’s als gezondheid, recreatie, klimaat maar ook economische waarde en concurrentiepositie zijn veelvuldig in de literatuur te vinden.
Maar groen heeft in de eerste plaats een grote waarde van zichzelf. Veel mensen genieten van haar schoonheid en voelen zich prettig in een groene omgeving.
De kernen in de gemeente hebben ieder een eigen aandachtsveld. Voor de kern Rhenen geldt dat de kern een divers is met een stedelijk karakter. Verschillende delen van Rhenen hebben last van het ‘Urban heat effect’, wat door het aanbrengen van groen kan worden vermindert. Daarnaast hebben delen van de stad onvoldoende beschikbaarheid over nabij groen.
Biodiversiteit
De natuurlijke waarden van het groen zijn waardevol. Door een gevarieerd en goed gekozen sortiment ontstaat een grote biodiversiteit. Dit wil de gemeente bereiken door in een drietal pijlers te investeren:
Ontwikkelen van ecologische verbindingen:
- Inventariseren van fauna knelpunten om de ecologische verbindingen te optimaliseren;
- Toepassen van ecologisch beheer: gericht op verschillende doelsoortenmet een gevarieerd assortiment.
Bescherming landschapselementen:
- Middels de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en Bomenkaart;
- Gemeentelijke locaties inrichten als voorbeeldlocaties;
- Particuliere initiatieven ondersteunen.
Bestrijding invasieve exoten, woekeraars en plagen:
- Middels aparte maairondes gericht op plaagbestrijding;
- Middels het toepassen van een gevarieerd en bewust gekozen sortiment;
- Maatregelen afgestemd op de omstandigheden en zoveel mogelijk preventief.
Het vergroten van de biodiversiteit is niet enkel een op zichzelf staand thema. Er wordt juist ook bij de maatregelen die vanuit klimaat of leefbaarheid worden genomen gezocht naar een meerwaarde voor biodiversiteit (bijvoorbeeld bij de invulling van beleeftuinen voor ontmoeting of de inrichting van wadi’s).
Klimaatadaptie
Uit de ruimtelijke analyses van gemeente Rhenen blijkt dat er op verschillende locaties sprake is van hittestress, droogte en wateroverlast. De aanwezigheid van groen kan een positieve bijdrage leveren aan een oplossing voor deze knelpunten. De klimaatadaptatie in de gemeente Rhenen bestaat vanuit groen oogpunt o.a. uit het ‘ontstenen en vergroenen’ van de gebouwde omgeving, oftewel door het vervangen van stenen door verkoelend groen (sportvelden, perkjes, natuurgebieden, plantsoenen, parken en tuinen), waarmee ook nog de biodiversiteit wordt gestimuleerd.
Toets
Voor het plangebied is een landschapsplan opgesteld door Odin landschapsontwerpers (d.d. 30 oktober 2024). Hierin zijn de kwaliteiten en kansen van het gebied weergegeven. Tevens is er een analyse gemaakt van het gebied en directe omgeving. Op basis van onderzoekend ontwerpen is aangegeven hoe de bestaande groenstructuur kan worden versterkt en dat tevens voor de waterstructuur. Ook is gekeken naar de combinatiemogelijkheden. Dit heeft geresulteerd in het landschapsplan zoals dat in Bijlage 4 is opgenomen.
In het voorliggende plan wordt uitvoering gegeven aan de speerpunten door de nieuwe woningen te integreren in groen in combinatie met de wateropvang. Door zoveel mogelijk groen in deze woonwijk te realiseren, wordt hittestress zoveel mogelijk tegengegaan. Het groen in dit plan biedt een prettige omgeving voor de nieuwe bewoners om te wonen.
Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen het Groenbeleidsplan.
3.3.5 Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie 2022-2027
Het klimaat verandert. De kans op wateroverlast, overstromingen, droogte en hittestress neemt toe. Dit brengt risico’s mee voor de leefomgeving. De gemeente Rhenen heeft de gevolgen van weersextremen ervaren. Wateroverlast, droogte en hitte hebben in de kernen voor materiële en immateriële schade gezorgd. Jaarlijks ziet Rhenen de gevolgen van deze weersextremen terugkomen en toenemen.
Door het vergroenen van buurten ontstaat er een gezonde leefomgeving en worden weersextremen zoals hitte, droogte en wateroverlast beperkt. Bovendien spelen bomen en planten een rol in de CO² opslag.
In het Beleidsplan Ruimtelijke Adaptie heeft de gemeente Rhenen 9 ambities beschreven op het gebied van ruimtelijke adaptie:
- Samenwerken met durf;
- Groen leeft;
- Ontstenen en vergroenen;
- Balans
- Voorbereiden op noodsituatie;
- Bewust;
- Rust en verkoeling;
- Waterberging op de berg;
- Hergebruik maakt water tot vriend.
In voorliggend geval zijn de ambities groen leeft en waterberging op de berg van belang. Hierna wordt ingegaan op deze ambities.
Ambitie: Groen Leeft!
Een groene leefomgeving zorgt mee voor een vitale en gezonde samenleving. Meer groen in bewoond gebied leidt onder andere tot meer verkoeling en verhoogt het welzijn van mens en dier. Verkoeling is hard nodig tijdens hete dagen. De gemeente Rhenen wenst daarom een groene leefomgeving met vele verkoelingsplekken.
Ambitie: Waterberging op de berg
Een waterrobuustsysteem is een systeem dat een bui van 74 mm per uur kan verwerken zonder dat er wateroverlast ontstaat in woningen en bedrijfspanden op of onderaan de berg. Overtollig hemelwater wordt eerst benut, voordat het wordt afgevoerd. Het systeem onder de grond, alsook boven de grond, is hierop berekend. Er is sprake van het volledig benutten van de berg om regenwater vast te houden, als alle mogelijkheden worden gebruikt om regenwater te infiltreren, te bergen en vast te houden. Dit geldt voor zowel openbaar terrein als particulier terrein.
Toets
Binnen het plan is voldoende aandacht voor ruimtelijke adaptie. In het plan speelt groen in combinatie met water en los van elkaar een belangrijke rol. In het genoemde Landschapsplan is de groenstructuur van het plan te weergegeven.
Daarnaast is er een beplantingsplan opgesteld voor het plangebied, zie Bijlage 5. In dit plan is aangegeven welke bomen, heesters, hagen en gevelgroen is voorzien. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin het beplantingsplan wordt geborgd.
Het hemelwater wordt zo veel mogelijk geïnfiltreerd, opgevangen in wadi's en bij grote hoeveelheden water, ook wateroverloopmogelijkheden gecreëerd. In Bijlage 10 is de watertoets opgenomen waarin wordt aangegeven hoe in de wateropvang wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
4.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Op basis van dit bestemmingsplan wordt een woonwijk met 111 woningen mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Voor deze ontwikkeling kan aansluiting worden gezocht bij 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.
Voor onderhavige ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De aanmeldnotitie m.e.r. is als Bijlage 1 van dit bestemmingsplan opgenomen. Gelet op de uitkomsten van deze aanmeldnotitie, waaruit blijkt dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden is het niet noodzakelijk om een milieueffectrapport op te stellen. Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
4.2 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Momenteel bestaat het plangebied voornamelijk uit agrarische gronden. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig. Ten noorden van het plangebied bevinden zich agrarische bedrijven. Verder is er een bedrijfsbestemming en gemengde bestemming rond het plangebied. Ten noordoosten bevindt zich de supermarkt Plus. Ten zuidoosten van het plangebied is een woonzorglocatie te vinden. Met het voorliggende plan wordt een woonwijk gerealiseerd met enkel woningen. Echter kan gelet op de verschillende bestaande functies aan de rand van het plangebied en de ligging nabij de ontsluitingswegen en de N322 en spoorlijn gesteld worden dat er sprake is van een 'gemengd gebied'.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate worden aangetast. Het voorliggende plan maakt de functie 'wonen' mogelijk. Dit betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Of anderzijds, als de nieuwe functie de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven belemmert.
Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een gebouw met de supermarkt Plus en overige kleine bedrijfsmatige functies, zoals een verloskundigenpraktijk. Voor deze functies geldt de milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Aan de woonzorglocatie ten zuidoosten van het plangebied kan de milieucategorie 1 toegekend worden. Ook hier geldt een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Aan de noordzijde van de Cuneraweg liggen een aantal agrarische bedrijven. Het belangrijkste hinderaspect voor een agrarisch bedrijf (veehouderij) is geur. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect geur. Belangrijkste conclusie is dat middels afwijkende geurregels omliggende veehouderijen niet onredelijk belemmerd worden. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is aanvaardbaar.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de omliggende bedrijven niet extra belemmerd worden in de bedrijfsvoering. Het aspect milieuzonering veroorzaakt geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Het betreft de afstand die wordt gemeten tussen het emissiepunt tot het geurgevoelige object. Daarnaast geldt er voor alle stallen een minimale afstand de buitenzijde van de gevel van een dierenverblijf van 50 en 25 meter respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Woningen zijn geurgevoelige objecten, waardoor getoetst moet worden aan het aspect geur. Het plangebied is nu onderdeel van het buitengebied, echter door ontwikkeling van een woonwijk met per saldo 108 woningen, verandert dit type naar 'bebouwde kom'. Dat betekent dat er een afstand van 100 meter geldt. De woningen die ten zuiden van de Cuneraweg liggen en min of meer onderdeel worden van de nieuwe woonwijk gaan dan ook toebehoren tot de bebouwde kom.
Binnen een straal van 100 meter liggen een viertal agrarische bedrijven, te weten aan de Cuneraweg 150, Cuneraweg 166, Cuneraweg 168 en Lijnweg 21:
- Cuneraweg 150: Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf, aan de Cuneraweg 150, bevindt zich op een afstand van ca. 40 meter van de nieuwe woningen. De stallen, waar eventueel vee gehouden kan worden, bevinden zich op een afstand van ca. 60 m van de beoogde nieuwe woningen. Conform de vergunning mogen bij dit agrarisch bedrijf 6 schapen, 18 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 2 fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar, 32 vleeskalveren tot circa 8 maanden, 4 geiten ouder dan 1 jaar en 130 legkippen worden gehouden;
- Cuneraweg 166: aan de Cuneraweg 166 is een agrarisch bedrijf gevestigd. Conform vergunning mogen hier 140 vleesstieren en overig vleesvee van circa 8 tot 24 maanden en 140 vleeskalveren tot circa 8 maanden gehouden. De onderlinge afstand tot het plangebied bedraagt circa 50 meter;
- Cuneraweg 168: Ook aan de Cuneraweg 168 bevindt zich een agrarisch bedrijf (veehouderij). Conform de vergunning mogen hier 1.100 geiten ouder dan 1 jaar, 300 opfokgeiten van 61 dagen tot en met één jaar en 200 opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen gehouden worden. De onderlinge afstand tot het plangebied bedraagt circa 54 meter. Ook hier geldt dat de stallen op grotere afstand (ca. 75 m) liggen en dat er reeds woningen aanwezig zijn op een kortere afstand;
- Lijnweg 21: aan de Lijnweg 21 ligt een agrarisch bedrijf. Conform de vergunning mag hier het volgende gehouden worden: 30 schapen, 45 geiten ouder dan 1 jaar, 10 opfokgeiten 61 dagen tot en met 1 jaar, 10 opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen, 10 legkippen. 40 konijnen, 4 volwassen pony’s, 4 pony’s in opfok. De onderlinge afstand bedraagt circa 52 meter.
Doordat de afstand van 100 meter niet wordt gehaald, en omdat de geurnorm vanwege de geurbelasting van enkele veehouderijen wordt overschreden, worden de agrarische bedrijven aan de Cuneraweg 150, Cuneraweg 166, Cuneraweg 168, Cuneraweg 174 en Lijnweg 21 mogelijk beperkt door het voorgenomen plan.
Een gemeente kan afwijkende geurnormen hanteren binnen bepaalde grenzen en een geurverordening vaststellen. Rhenen is een concentratiegebied. De gemeente Rhenen beschikt niet over een geurverordening en daarmee gelden de volgende normen:
- 1. 3,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (voor dieren met
geuremissiefactor); - 2. 14,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (voor dieren met geuremissiefactor);
- 3. 100 meter vanaf een emissiepunt tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (voor dieren zonder geuremissiefactor);
- 4. 50 meter vanaf een emissiepunt tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (voor dieren zonder geuremissiefactor);
- 5. 50 meter vanaf een gevel van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (voor alle dieren);
- 6. 25 meter vanaf een gevel van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (voor alle dieren).
Voor deze planontwikkeling is een Geurgebiedsvisie vastgesteld (De Roever Omgevingsadvies, d.d. 1 november 2024 ref. 20230839.v03). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
In de geurgebiedsvisie wordt onderzoek gedaan naar de (mogelijke) gevolgen van de standaard geurnormen en afstandseisen die in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn opgenomen en de wenselijkheid om lokaal geldende geurnormen en afstanden vast te stellen. Met de huidige geurnormen en afstandseisen uit de Wgv, kunnen ruimtelijke ontwikkelingen belemmerd of onmogelijk worden gemaakt door de aanwezigheid van veehouderijen in de omgeving. Daarnaast kunnen ruimtelijke ontwikkelingen of bestaande geurgevoelige objecten een belemmering vormen voor veehouderijen.
In de visie is de geurbeoordeling opgenomen waarin de afstanden zijn geanalyseerd en de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting zijn berekend.
Voorgrondbelasting
In paragraaf 4.1 van de rapportage is toegelicht dat ter plaatse van het plangebied niet wordt voldaan aan de geurnorm van 3 ouE/m3. De voorgrondbelasting bedraagt maximaal 7,5 ouE/m3 door toedoen van de vergunde situatie veehouderij aan Cuneraweg 168. Hierbij merkt het adviesbureau op dat de op 20 april 2023 aangevraagde situatie leidt tot een hoogst berekende voorgrondbelasting ter plaatse van het plangebied van 3,5 ouE/m3. De voorgrondbelasting bedraagt maximaal 7,5 ouE/m3 door toedoen van de vergunde situatie veehouderij aan Cuneraweg 166. Door toedoen van overige veehouderijen is de voorgrondbelasting ter plaatse van het plangebied lager (ook in de berekende worst-case situaties).
In paragraaf 3.5 van de toelichting is toegelicht dat de Wgv de mogelijkheid biedt de geurnorm aan te passen naar ten hoogste 14 ouE/m3. Dat niet wordt voldaan aan de geurnorm van 3 ouE/m3 houdt ook niet per definitie in dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wanneer de gemeente Rhenen besluit om ter plaatse van het plangebied de geurnorm van 3 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom aan te passen naar 7,5 ouE/m3 worden veehouderijen niet in de belangen geschaad. Uit tabel 2 in paragraaf 3.5 van de rapportage blijkt dat bij deze voorgrondbelasting sprake is van een ‘matig’ woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat is dan minder dan het ‘goed’ woon- en leefklimaat dat op basis van de eigenlijke geurnorm van 3 ouE/m3 aanvaardbaar wordt geacht. De gemeente Rhenen kan overwegen het ‘matig’ woon- en leefklimaat aanvaardbaar te achten, waarbij het de volgende redenen kan betrekken:
- het plangebied vormt een overgangsgebied van de dorpskern van Achterberg naar het omliggende agrarische gebied;
- het ‘matig’ woon- en leefklimaat doet zich alleen voor aan de noordzijde van het plangebied, op de meest noordelijke rand van de beoogde bouwvlakken (punt WB03), op andere plaatsen is sprake van een beter woon- en leefklimaat;
- ten aanzien van de afstandseisen is sprake van een ‘zeer goed’ woon- en leefklimaat;
- ten aanzien van de achtergrondbelasting is sprake van een ‘redelijk goed’ woon- en leefklimaat;
- een waarde van 7,5 ouE/m3 past binnen de bandbreedte die de Wgv biedt bij het vaststellen van een aangepaste geurnorm;
- de toekomstige bewoners kunnen de geursituatie meewegen in hun overweging zich ter plaatse te vestigen.
Het aanpassen van de geurnorm leidt ook niet tot een beperking of verruiming van de mogelijkheden van de veehouderijen, omdat bestaande geurgevoelige objecten daarvoor maatgevend zijn. In paragraaf 4.2 van de rapportage is reeds beoordeeld dat veehouderijen niet in de belangen worden geschaad.
Achtergrondbelasting
De hoogst berekende achtergrondbelasting bedraagt 12,3 ouE/m3. Uit tabel 2 in paragraaf 3.5 van de rapportage blijkt dat bij deze achtergrondbelasting sprake is van een ‘redelijk goed’ woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat is dan minder dan het ‘goed’ woon- en leefklimaat dat op basis van de eigenlijke geurnorm van 3 ouE/m3 aanvaardbaar wordt geacht, maar beter dan het ‘matig’ woon- en leefklimaat dat op grond van de voorgestelde geurnorm van 7,5 ouE/m3 aanvaardbaar wordt geacht.
Als vuistregel geldt dat de achtergrondbelasting maatgevend is wanneer deze meer dan het dubbele bedraagt van de voorgrondbelasting. Dat is hier niet het geval. De voorgrondbelasting is maatgevend voor het woon- en leefklimaat. De gemeente Rhenen kan overwegen het ‘redelijk goed’ woon- en leefklimaat aanvaardbaar te achten, waarbij het de redenen zoals genoemd in paragraaf 4.4.2 van de rapportage kan betrekken.
Verordening geurhinder en veehouderij Rhenen 2024
De raad van de gemeente Rhenen heeft in de vergadering van 10 december 2024 de Verordening geurhinder en veehouderij Rhenen 2024 vastgesteld. In deze verordening wordt de geurnorm voor het gehele plangebied vastgesteld op 7,5 ouE/m3. Voor gevoelige objecten binnen de bebouwde kom wordt in deze verordening een afstandseis van 50 meter bepaald.
Met het vaststellen van de verordening is daarnaast voor de woningen aan de noordzijde van de Cuneraweg, de even nummers 138 tot en met 178 met de tussenliggende open ruimtes, een afstandseis van 50 meter en een geurnorm van 14 ouE/m3 vastgesteld, voor zover er sprake is zijn van ligging in de bebouwde kom. Dit is gedaan omdat in de toekomst twijfel kan ontstaan of deze woningen ook tot de bebouwde kom gaan behoren. Dat kan zijn als door toekomstige ontwikkelingen een op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing ontstaat, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur. Om zekerheid te bieden dat hierdoor de veehouderijen niet in de belangen worden geschaad is ervoor gekozen om voor deze woningen het huidige beschermingsniveau vast te leggen in de geurverordening. Op deze manier geldt voor de genoemde woningen de huidige afstandseis van 50 meter en geurnorm van 14 ouE/m3 , ongeacht de ligging binnen of buiten de bebouwde kom. Omdat het beschermingsniveau gelijk blijft aan het huidige beschermingsniveau kan het woon- en leefklimaat aanvaardbaar worden geacht.
Conclusie
De ontwikkeling van Achterberg-West past binnen de afwijkende geurregels, zoals deze zijn vastgelegd in de Verordening geurhinder en veehouderij Rhenen 2024. Hiermee worden omliggende veehouderijen niet in hun belangen geschaad en is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar.
4.4 Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk.
Met andere woorden: er is wetenschappelijk geen causaal verband aangetoond tussen een hogere incidentie van longontstekingen en geitenhouderijen in de omgeving. Bij de bespreking van jurisprudentie komen wij terug op de VGO-onderzoeken en het oordeel van de hoogste bestuursrechter.
Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen. De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer). Gevoelige bestemmingen zijn bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen. Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.
De GGD-richtlijn betreft een niet-dwingende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.
Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Nu het causale verband tussen longontstekingen en geitenhouderijen niet is aangetoond, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.
Jurisprudentie m.b.t. gezondheidsrisico's
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) zijn aspecten van volksgezondheid, zoals de mogelijke besmetting van dierziekten vanwege nabijgelegen agrarische bedrijven, een belang dat de raad moet meewegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 19 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT8561) en 10 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3335).
Uit de jurisprudentie volgt verder dat de beoordeling van de aanvaardbaarheid van een gezondheidsrisico, primair een bestuurlijke taak is. In de uitspraak d.d. 14 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2442) overwoog de AbRS: 'Vanwege (onzekere) risico's kan uit voorzorg al dan niet worden besloten om maatregelen te nemen. Het beoordelen van een voor de maatschappij al dan niet aanvaardbaar risico in dit verband is echter primair een bestuurlijke taak.'
Toets
De GGDrU heeft op 21 oktober 2022 haar advies uitgebracht over woningbouw in Achterberg. De GGD adviseert de gemeente Rhenen om in de besluitvorming het risico op longontsteking zorgvuldig mee te wegen. Hierin weegt de zeer beperkte afstand van de beoogde woningbouwontwikkeling (53 - 450 m) mee, alsook het aantal huishoudens en bewoners dat de ongeveer 100 woonbestemmingen zal betrekken. Met dit advies beoogt de GGD geen nieuwe of hogere gezondheidsrisco's te laten ontstaan totdat er meer duidelijkheid is over de te nemen maatregelen om dit risico te beperken.
De raad heeft zich rekenschap gegeven van de inzichten op het gebied van gezondheid en veehouderijen. Daarbij heeft de raad ook vastgesteld dat er op dit moment geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten zijn over de oorzaak van gezondheidsrisico's voor omwonenden van veehouderijen/geitenhouderijen. Er is weliswaar een verhoogde kans op longontsteking bij mensen die woonachtig zijn in de omgeving van geitenhouderijen, maar er bestaat nog geen duidelijkheid over de oorzaak daarvan.
Verder heeft de raad vastgesteld dat bij de verspreiding van fijnstof (inclusief endotoxinen, ammoniak en micro-organismen) en geur de windrichting een belangrijke rol speelt. In Nederland komt de wind vaak uit het zuidwesten. Met zuidwestenwind gaat de verspreiding van de emissies van de veehouderij/geitenhouderij niet richting de nieuwe woonwijk Achterberg west, maar juist de andere kant op.
Er is in de gemeente Rhenen een zwaarwegende, maatschappelijke en urgente behoefte aan nieuwe woningen. Woningbouwlocaties, zeker van een omvang van rond de 100 woningen, zijn in de gemeente Rhenen zeer beperkt aanwezig.
Verder is de agrarische sector in Rhenen een van oudsher belangrijke sector. Rhenen is een veedicht gebied. Gelet daarop is het feitelijk onmogelijk om bij nieuwe woningbouw steeds de meeste strenge voorzorgsrichtlijnen in acht te nemen.
Om de hiervoor genoemde redenen heeft de raad besloten dat het urgente maatschappelijke belang van nieuwe woningbouw op deze locatie voorrang dient te krijgen, ondanks de aanwezigheid van de nabijgelegen veehouderijen en geitenhouderij. Daarbij hecht de raad eraan dat de bewoners van de nieuwe woonwijk te informeren over de nabijheid van deze bedrijven, zodat toekomstige bewoners een bewuste keuze maken voor hun mogelijke nieuwe woning. Alles afwegend besluit de raad dat de woningbouwontwikkeling in Achterberg West past binnen een goede ruimtelijke ordening.
4.5 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek volgens NEN 5740 en NEN 5707 om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (dd. 27 oktober 2022, De Klinker B.V., K21005981.2, zie Bijlage 6).
Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdacht. In totaal zijn er in het plangebied 54 boringen, 6 peilbuizen en 4 asbestgaten verricht. Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:
- De bodem op de locatie bevat plaatselijk in de bovengrond sporen baksteen;
- In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten minerale olie, PAK (10 van VROM), kwik, DDD (som) en lood aangetroffen;
- In de ondergrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte PAK (10 van VROM) aangetroffen. De overige parameters zijn niet verhoogd aangetroffen;
- In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten barium, koper en molybdeen aangetroffen;
- Zowel visueel als analytisch is er geen asbest aangetroffen ter plaatse van de druppelzone;
- Bij het aanvullend onderzoek naar de toplaag, zijn geen verhoogde gehalten OCB aangetroffen;
- De hypothese dient verworpen te worden, echter de onderzoeksinspanning hoeft niet
- aangepast te worden.
Het plangebied is wat groter dan het plangebied van het bodemonderzoek. Bepaalde bouwpercelen aan de zuidelijke zijde zijn niet (volledig) meegenomen in het onderzoek. Echter gezien de resultaten van het bodemonderzoek, geeft dit onderzoek een representatief beeld voor het volledige plangebied en daarmee afdoende voor het bestemmingsplan. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is aanvullend onderzoek vereist voor de niet onderzichte percelen.
Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik (wonen met tuin). Voor het aspect 'bodem' blijft met onderhavig plan sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.6 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
- a. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
- e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de N233, op ten minste 72 m uit de wegas. De woningen op de locatie staan tevens op ten minste 8 m van de Cuneraweg. De Cuneraweg is een 30 km-weg zonder geluidzone. Om de geluidsbelasting te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesbureau van der Boom BV,d.d. 16 september 2024 nr. 22-027, zie Bijlage 7).
De geluidbelasting door wegverkeer op de N233 bedraagt ten hoogste 49 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt in één rekenpunt overschreden (rekenpunt 78). De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron zijn financieel niet haalbaar of niet haalbaar gezien het karakter van de weg.
Maatregelen in de overdracht zijn stedenbouwkundig niet haalbaar. Voor de gevel in rekenpunt 78 (zie tabel III.2 van de rapportage) dient een hogere waarde van 49 dB te worden aangevraagd voor geluid door wegverkeer op de N233. De overige gevels van de woning zijn geluidluw voor wegverkeer.
Bestaande woningen
Voor de geluidbelasting door wegverkeer op de bestaande woningen is een aanvullende notitie op het genoemde akoestische onderzoek gemaakt, zie Bijlage 8. In deze notitie is in aanvulling daarop berekend wat het effect is van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwbouw op de geluidbelasting van de maatgevende bestaande woningen in de omgeving van de ontwikkeling. Berekend is het verschil in geluidbelasting in de huidige situatie en in de situatie na het realiseren van de nieuwbouw.
Uit de berekeningen blijkt dat het verschil in geluidbelasting in de overige rekenpunten hooguit 1,3 dB bedraagt. De toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen is geheel een gevolg van de toenemende verkeersintensiteit op de Cuneraweg. Dit is een 30 km weg zonder geluidzone. De geluidbelasting door 30 km wegen wordt niet getoetst aan de Wgh. Wel wordt de geluidbelasting getoetst aan een goed woon- en leefklimaat.
Railverkeerslawaai
De locatie ligt binnen de geluidzone van de spoorlijn, op ten minste 32 m uit het spoor. Om die reden is met het akoestisch onderzoek tevens de geluidbelasting vanwege railverkeer bepaald.
Om de geluidsbelasting te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesbureau van der Boom BV, d.d. 16 september 2024 nr. 22-027, zie Bijlage 7).
De geluidbelasting door railverkeer op de ontwikkeling bedraagt ten hoogste 62 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt in 21 rekenpunten overschreden. De maximale hogere waarde van 68 dB wordt niet overschreden. Er zijn hogere waarden voor railverkeer op deze locatie nodig. Maatregelen aan de bron zijn financieel niet haalbaar. Maatregelen in de overdracht zijn stedenbouwkundig niet haalbaar. Er dient voor de gevels van woningen met een geluidbelasting van meer dan 55 dB een hogere waarde te worden aangevraagd conform tabel IV.1 van de rapportage. De oostgevels van alle woningen zijn geluidluw voor railverkeer.
Berekend is de gecumuleerde geluidbelasting in rekenpunt 78 met een relevante blootstelling voor beide geluidbronnen (hoger dan de voorkeursgrenswaarde). In de overige rekenpunten is of de geluidbelasting door wegverkeer of door railverkeer relevant. De geluidbelasting door railverkeer is in het hoogst geluidbelaste rekenpunt 78 hoger dan die door wegverkeer. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 62 dB en is daarmee gelijk aan de geluidbelasting door railverkeer.
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De woningen ondervinden een geluidbelasting van ten hoogste 62 dB door railverkeer en van 56 dB zonder aftrek door wegverkeer. Voor gevels met deze geluidbelasting bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering ten hoogste GA;k 29 dB door railverkeer conform tabel IV.1 van de rapportage en van 23 dB door wegverkeer conform tabel III.4 van de rapportage. Voor de gevel met zowel een geluidbelasting door wegverkeer als door railverkeer kan worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting zoals bepaald in tabel V.1. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt in dit rekenpunt ten hoogste GA;k 29 dB bij een gecumuleerde geluidbelasting van 62 dB.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een geluidgezoneerd industrie- of bedrijventerrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet noodzakelijk.
Gecumuleerde geluidbelasting
De geluidbelasting door railverkeer is in het hoogst geluidbelaste rekenpunt (rekenpunt 78) hoger dan die door wegverkeer. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 62 dB en is daarmee gelijk aan de geluidbelasting door railverkeer.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan gesteld worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient er voor verschillende woningen een hogere waarde vastgesteld te worden.
4.7 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het voorliggende initiatief maakt in totaal (per saldo) 108 nieuwe woningen mogelijk. Dit aantal ligt ruim onder de 1.500 woningen, waardoor het een project betreft die niet in betekenende mate (NIBM) bedraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op afgerond maximaal 778 per dag gesteld worden. De berekening van het aantal verkeersbewegingen is in paragraaf 4.14 weergegeven. Hierbij wordt in de woonwijk uitgegaan van 2% vrachtverkeer, wat uitkomt op ca. 15/16 vrachtwagens per dag. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.
Naast het feit de gekeken wordt of door het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert, is van belang of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. De huidige luchtkwaliteit moet voldoen aan de jaarlijkse grenswaarde.
In figuur 4.3 is een uitsnede te zien van de kaart die de luchtkwaliteit van de fijnstof PM2,5. Voor de luchtkwaliteit zijn er advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en wettelijke Europese grenswaarden. In dit figuur zijn de advieswaarden vanuit de WHO aangegeven.
Figuur 4.3: Fijnstof PM2,5 (bronr: Atlas voor de Leefomgeving)
Voor het plangebied geldt een waarde van 9,1 microgram/m³ voor fijnstof . De WHO-advieswaarde is maximaal 5 microgram/m³. De nationale wettelijke waarde voor het jaargemiddelde is maximaal 25 microgram/m³ en de Europese indicatieve grenswaarde is 20.
De aanwezige waarde voldoet aan de wettelijke waarde en aan de Europese grenswaarde.
Figuur 4.4: Fijnstof PM10 (bron: Atlas voor de leefomgeving)
De waarde voor fijnstof PM10 ligt in het plangebied op 16 microgram/m³. De WHO-advieswaarde is maximaal 15 microgram/m³. De wettelijke EU-grenswaarde ligt op 40 microgram/m³. De aanwezige waarde voldoet aan de landelijke en EU-norm.
De verwachting is dat de lucht in de toekomst schoner wordt, mede door electrificering van gemotoriseerd verkeer. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich een geitenhouderij, aan de Cuneraweg. Met betrekking tot geitenhouderijen en woning zijn onderzoeken gedaan, maar zijn er geen concrete toetsingskaders of rekenmodellen die gehanteerd kunnen worden. De geitenhouderij ligt op korte afstand, maar er zijn reeds bestaande woningen die zich ook in de nabijheid bevinden. De planontwikkeling is voor de geitenhouderij niet meer beperkend dan de huidige planologische situatie.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostzijde van het bedrijf. Met een overheersende windrichting van zuidwest in Nederland, is de windrichting gunstig voor woonklimaat in het plangebied. Voor de agrarische bedrijven geldt dat ze op basis van hun omgevingsvergunning aan strenge eisen moeten voldoen.
Daarnaast is de keuze van de bewoners van het plangebied een bewuste keuze voor deze locatie waar zich bestaande bedrijven in de omgeving bevinden.
Aan de zuidwestzijde van het plangebied ligt de N233, een provinciale weg met een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 mvt/etmaal. De GGD-richtlijn adviseert niet binnen 50 meter van deze weg woningen te realiseren. De bouwvlakken bevinden zich buiten de 50 meter-grens, een aantal tuinen niet. Dit is geen wettelijke belemmering.
De verwachting is dat het woon- en leefklimaat in het plangebied acceptabel is en daarmee de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.
4.8 Trilling
Voor het beoordeling van het trillingniveau zijn er geen wettelijke normen. Wel is er voor het beoordelen van het trillingniveau door de Stichting Bouwresearch een richtlijn (SBR Richtlijn) opgesteld. Door middel van een onderzoek kan het trillingsniveau op een locatie bepaald worden.
Toets
Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 55 m van het spoor tussen Veenendaal en Rhenen en ligt daarmee voor een deel binnen het standaard aandachtsgebied waar conform de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van het Ministerie van I& W van mei 2019 nader onderzoek naar trillinghinder wenselijk is. Voor het beoogde initiatief is een dergelijk onderzoek uitgevoerd (Peutz, H 8383-4-RA d.d. 3 september 2024; Bijlage 9). Op basis van de verrichte metingen kan worden geconcludeerd dat aan de in het kader van trillinghinder in woningen na te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006 zal worden voldaan waarmee qua trillingen sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
4.9 Niet Gesprongen Explosieven (Nge)
Op verschillende plekken in Nederland zijn als gevolg van de Tweede Wereldoorlog explosieven en munitie achtergebleven en niet tot ontploffing gebracht. Voor de veiligheid dienen deze niet gesprongen explosieven te worden opgespoord en opgeruimd. Over de verantwoordelijkheid van de overheid en gemeenten is wettelijk niets vastgelegd, anders dan de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid in de gemeente.
In Rhenen is in de Tweede Wereldoorlog flink gevochten, ook zijn er bombardementen uitgevoerd. In de praktijk is gebleken dat circa 10% van de in WO II afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger. Voor Rhenen centrum is onlangs in kaart gebracht welke gebieden als mogelijk verdacht op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kunnen worden gezien. Dat betekent dat er op die plekken tijdens graaf- of bouwwerkzaamheden een verhoogd risico is op het aantreffen van explosieven. Grondlagen die na de oorlog zijn bewerkt worden als niet verdacht gezien.
Toets
De gemeente Rhenen heeft op 28 juni 2016 de 'beleidsregels niet gesprongen explosieven (NGE)' vastgesteld. Daarnaast is er een CE-bodembelastingkaart aanwezig. In figuur 4.5 is een uitsnede van de kaart weergegeven. Het plangebied is in zwart aangegeven.
Figuur 4.5: CE-Bodembelastingkaart (bron: Explosive Clearance Group (ECG))
De verdachte locaties zijn in het rood en roze op de kaart aangeduid. Binnen het plangebied zijn op de kaart geen verdachte locaties aangeduid. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een verdacht gebied. Een verder onderzoek naar niet gesprongen explosieven is derhalve niet nodig. Mochten er toch grondwerkzaamheden gaan plaatsvinden in het verdachte gebied dan is een vervolgonderzoek voor detectie- en benaderingsonderzoek conform het Certificatieschema voor het Opsporen van Ontplofbare Oorlogsresten nodig.
Bij toevalsvondsten dient gehandeld te worden volgens "Protocol Toevalsvondst'.
Niet gesprongen explosieven vormen geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit;
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
- Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
- Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Toets
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.6: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Op deze risicokaart is niet weergegeven dat er transport gevaarlijke stoffen is toegestaan over de N233.
Vanwege deze transportmogelijkheid is een rapportage opgesteld om inzicht te geven in de externe veiligheidsrisico's, zie: Bijlage 11 Notitie Externe Veiligheid Achterberg West, d.d. 2 augustus 2024). Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren. De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Plaatsgebonden risico
Er is geen sprake van een PR 10-6 contour rond de N233. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
Groepsrisico
In zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico gelijk aan 0.002 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is daarmee lager dan 10% van de oriëntatiewaarde en
neemt niet toe. Dit betekent dat conform het Bevt in de toelichting bij het bestemmingsplan
en in de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning alleen ingegaan dient te worden op (Bevt art. 7):
- 1. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die transportroute, en
- 2. Voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te
brengen indien zich op die transportroute een ramp voordoet.
Het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid gesteld te worden om hierover advies uit te brengen. De Vru is in gelegenheid gesteld en hun advies is overgenomen.
Beschouwing scenario's
Op de N233 kan een incident plaatsvinden met gevaarlijke stoffen met zowel een brand- als explosiescenario. Een dergelijk ongeval kan tot op grote afstand slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Hieronder worden de mogelijke effecten, afhankelijke van de aard van de stoffen en de omstandigheden, beschreven.
Effect scenario
Fakkelbrand: een fakkelbrand wordt veroorzaakt doordat na een botsing een afsluiter afbreekt van de tankwagen. Hierdoor stroomt LPG uit en ontsteekt direct. Er ontstaat een fakkel die blijft branden tot de tank leeg is of wordt afgesloten. Het effect van een fakkelbrand is warmtestraling. Dit effect kan tot op 110 meter slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Tot 135 meter is sprake van een warmtestraling van 4 kW/m2. Daarin kunnen personen eerstegraads brandwonden oplopen
BLEVE: er zijn twee vormen van een BLEVE1. Namelijk een koude BLEVE wat wordt veroorzaakt door een externe beschadiging met een directe explosie tot gevolg en een Warme BLEVE welke veroorzaakt wordt door aanstraling van een met gas gevulde tankwagen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de tank. Er ontstaat in beide gevallen krachtige explosie gevolgd door een drukgolf en een vuurbal. De effecten van een BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Een warme BLEVE kan tot 380 meter slachtoffers veroorzaken. In voorliggende situatie is het spoortalud dat tussen bron en plangebied ligt nog van invloed op deze afstand.
Rampenbestrijding
Bij rampenbestrijding gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken
Bluswatervoorziening en bereikbaarheid
Voor een adequate hulpverlening door de brandweer is het van belang dat voldoende bluswater aanwezig is bij de activiteit met gevaarlijke stoffen en het plangebied. Onvoldoende geschikte waterbronnen in het plangebied en nabij de risicobron kunnen resulteren in vertragingen bij het opzetten van effectieve (brand)bestrijding. Voor de ontwikkeling van deze nieuwe woonwijk wordt geadviseerd om te investeren in primair bluswater (minimaal 30m3/uur voor grondgebonden woningen). Voor de objecten met woonzorg dient primair bluswater met een vermogen van 60m3/uur gerealiseerd te worden. Bluswatervoorzieningen zullen meegenomen worden bij de inrichting van het nieuwe openbaar gebied binnen het plangebied. Gemeente beoordeeld het inrichtingsplan van de ontwikkeling voor realisatie en kan hierin adviezen van de brandweer meenemen en afstemming zoeken met het team Operationele Voorbereiding bij de Veiligheidsregio.
Tevens is het van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van de te bouwen woningen en de incidentlocatie is hierbij van essentieel belang. Hierin is het van belang dat de wegen een onbelemmerde doorgang bieden. Bij de doorontwikkeling van het inrichtingsplan zal voor de nieuwe wegen in het plangebied het hoofdstuk 4 'Bereikbaarheid' uit de Handleiding Bluswater en Bereikbaarheid geraadpleegd worden. Bij de hooiberg op het Erf van Lienden zal rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van een redvoertuig. Het aanrijden van een redvoertuig via de N233 zal gezien de beperkte hoogte van de tunnels ter plaatse van de 1e Poort en Achter de Lijn niet mogelijk zijn. De hooiberg moet daarom bereikbaar via een route vanaf de Cuneraweg.
Zelfredzaamheid
Kijkend naar de functie in het plangebied, kunnen niet alle aanwezigen als zelfredzaam worden beschouwd. In plangebied 3 (Erf van Lienden) worden verschillende woningen voor ouderen en bewoners met zorgbehoefte ontwikkeld. Om deze reden wordt een deel van de inwoners van het plangebied beperkt zelfredzaam geacht. Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het effectgebied van een risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen, indien een ramp of een zwaar ongeval plaatsvindt. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen. Snel reageren is bevorderlijk. Onderstaand worden de handelingsperspectieven van de maatgevende scenario's toegelicht.
Mogelijkheden ten aanzien van een BLEVE
Vanwege de korte ontstekingstijd tijd zijn de maatregelen voor een koude BLEVE op korte afstand van de bron beperkt. Om die reden is het van belang om aandacht te schenken aan bouwkundige en/of installatietechnische maatregelen. Gezien de ontwikkeltijd zijn er geen specifieke handelingsperspectieven mogelijk. In het geval van een dreigende warme BLEVE is het advies zo snel mogelijk van de bron vandaan te vluchten. De verzamelplaats dient dan als een schuilplaats als mensen binnen in het gebouw niet meer voldoende beschermd zijn tegen het scenario. Voor alle woonerven in het plangebied geldt dat er mogelijkheden zijn om te voet van de bron af te vluchten richting de Cuneraweg en naar het parkeerterrein achter de supermarkt dat op 300 meter van de N233 ligt.
Mogelijkheden ten aanzien van een fakkelbrand
Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Een van de handelingsperspectieven is binnen blijven en schuilen (sluiten van binnendeuren vertraagt de uitbreiding van een eventuele brand).
Maatregelen
In gebouwen zijn mensen deels beschermd tegen het scenario BLEVE, maar tot op 90 meter afstand kunnen er, mede door de drukgolf die ontstaat, ook binnenshuis nog personen overlijden. Hoewel het plangebied op circa 40 meter van de N233 ligt, liggen slechts 3 vrijstaande woning binnen het plangebied binnen een afstand van 90 meter. Vanwege de korte ontstekingstijd zijn de maatregelen voor een koude BLEVE op korte afstand van de bron beperkt. Voor deze woningen kunnen wel bouwkundige en/of installatietechnische maatregelen getroffen worden, zoals de positionering van de gebouwen zodat de bewoners van de risicobron af kunnen vluchten en het verminderen van glas aan de zijde van de risicobron.
Gezien dat een deel van de doelgroep op het Erf van Lienden niet zelfredzaam is, komt bij een incident veel verantwoordelijkheid bij de bedrijfshulpverlening te liggen. De zorginstelling die de zorg vanuit het bestaande naastgelegen woonzorggebouw verleend heeft, vanwege de ligging van het woonzorggebouw nabij de N233, reeds een BHV organisatie staan die geoefend is met de ongevalsscenario's die hen bedreigen middels een bedrijfsnoodplan. In het bedrijfsnoodplan dient ook een strategie voor eventueel zorgbehoevende en minder zelfredzame personen op het Erf van Lienden opgenomen te worden.
Tot slot moeten een aantal zaken aangaande risicocommunicatie in het plangebied geregeld worden. Voor een snelle en effectieve waarschuwing tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen is het van belang dat een waarschuwingssysteem de mensen in het effectgebied kan bereiken. Om die reden dienst zorggedragen te worden voor een goede dekking van de WAS-palen en/of NL-alert. Om te zorgen dat de personen in het getroffen of bedreigde gebied beter op de hoogte zijn van de mogelijkheden om zich in veiligheid te stellen is een goede risicocommunicatie van belang.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
4.11 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties.
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
In november 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) vastgesteld.
De doelen van het BOP zijn gecategoriseerd in vijf onderwerpen:
- Waterveiligheid;
Werken aan de bescherming van de inwoners en van het gebied tegen overstromingen. Bij het op orde houden en brengen van de waterkeringen wordt rekening gehouden met andere functies en waarden op en aan de dijk, zoals natuur en biodiveriteit, ruimtelijke kwaliteit en recreatie. Er wordt samengewerkt met inwoners en gebiedspartners. - Watersysteem;
Het waterschap werkt aan toekomstbestendig en klmaatrobuus grond- en oppervlaktwatersysteem dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen. Meer focus op ecologie en waterkwaliteit, en is zich bewust van de eindige maakbaarheid en toenemend belang van bewustwording en acceptatie bij gebiedspartners. - Wonen en zuiveren;
In stedelijk gebied wordt water zoveel mogelijk vastgehouden en infiltreren het in de bodem door meer groen en water in de stad. De klimaatadaptatie bevordert de biodiversiteit en draagt bij aan het waterbewustzijn en het verhogen van de leefbaarheid. In samenwerkingsverbanden met gemeenten wordt gewerkt aan uitvoeren van klimaatadaptieve maatregelen en het verbeteren van het huidige watersysteem en rioolsysteem. - Circulaire Economie;
Het Waterschap wil in 2050 volledig circulair zijn en dragen daarin actief bij aan de transitie nar een regionale, circulaire economie. - Energietransitie;
Het Waterschap is het eerste energieneutrale waterschap in Nederland. In 2050 wordt alle energie uit hernieuwbare bronnen en is de CO2-uitstoot met 95% verminderd. Nu wordt er gestreefd naar een klimaatpositieve bijdrage aan de leefomgeving.
Waterplan Rhenen
Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.
Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:
- Grondwateroverlast komt niet voor.
- Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
- Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
- Vanaf 2005 wordt bij in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
- In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30% van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).
In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de “Handreiking Watertoets 2”. Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. Het hiernavolgend wateradvies gaat hier nader op in.
Water Rioolplan Rhenen 2023 - 2027
De gemeente heeft de taak om te zorgen voor riolering en het stedelijk water. Tevens een zorgplicht voor stedelijk afvalwater, voor afvloeiend hemelwater en voor grondwatermaatregelen. In dit plan is omschreven hoe de gemeente deze taken uitvoert.
Het Water Rioolplan Rhenen 2023-2027 is de opvolger van het verbreed GRP. Het plan heeft een nauwe relatie met de Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie 2022-2027.
De doelen voor de planperiode zijn:
- 1. Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater
- 2. Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater
- 3. Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover dit niet door de particulier wordt gedaan)
- 4. Zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater
- 5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.
Ruimtelijk adaptief werken is uitgangspunt voor alle ruimtelijke plannen. Vuil water wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinrichting en schoon water zo min mogelijk transporteren, daarvoor zijn afkoppelen en infiltreren belangrijke middelen.
Watertoetsproces
Een aantal zaken m.b.t. het plangebied op de rij:
- De GHG bedraagt circa 7,85 m + NAP;
- Verwacht wordt dat de doorlatendheid van de bodem redelijk tot goed is.
- Uitgangssituatie is dat er een duurzaam gescheiden watersysteem aangelegd zal worden. Dit houdt in dat er diverse wadi’s aangelegd zullen worden om het hemelwater op te kunnen vangen. Op hoofdlijnen worden een 2-tal typen wadi’s onderscheiden. Een 2 tal wadi’s met een bergende en infiltrerende functie en wadi’s met een transport en infiltrerende functie;
- De bergingseis die door waterschap Vallei en Veluwe gehanteerd, is vertaald naar het plangebied. De bergingseis bedraagt 78 mm berging en 1,6 ltr/s/ha afvoer naar oppervlaktewater;
- Voor het lozen op de Friese Wetering is een lozingsvergunning vereist;
- Het ontwerp van het vuilwaterriool dient gebaseerd te zijn op de te verwachten lozingshoeveelheid;
Toets
Voor het plangebied is een watertoets opgesteld. De bijgevoegde rapportage (d.d. 28 oktober 2024, projectnr. SLW230461503A StadLandWater), zie Bijlage 10.
Toetsing waterhuishoudkundige aspecten met plan
Bestaande situatie
De klimaatatlas van Vallei en Veluwe laat zien in welke gebieden het hemelwater zich verzameld en waar er wateroverlast plaats zal vinden. Deze uitkomsten zijn getoetst in de praktijk met o.a. inwoners. Zij hebben aangegeven dat zij zich zorgen maken over de ontwikkeling van dit gebied i.r.t. wateroverlast. Hieronder is te zien wat de gevolgen zijn van een bui van 70 mm. 70 mm is meer dan een standaard bui, maar uit ervaring van de
gemeente is dit een bui die regelmatig voorkomt in Rhenen. De gebieden die blauw aangegeven zijn ondervinden bij een bui van 70 mm wateroverlast (water intreden in gebouw en blijft staan op de weg waardoor verkeer wordt gehinderd en onveilige situaties ontstaan)
Figuur 4.7: Wateroverlast bui 70mm klimaateffectanalyse (bron: Klimaateffectatlas Vallei en Veluwe hevige neerslag)
In 2014 en 2015 zijn er extreme buien gevallen in Rhenen. Deze regenbuien zorgden voor extreem wateroverlast voor de beoogde bouwlocatie. Er was toen sprake van buien van meer dan 80 mm. Het waterschap heeft aan de Lijnweg en de Cuneraweg duikers vergroot, damwanden geplaatst rondom woningen aan de Lijnweg en een primaire watergang aangelegd. De primaire watergang is te vinden aan de linkerkant van de tweede poort. De overlast ontstaat met name vanwege de afstroming uit Rhenen richting Achterberg. De klimaatanalyse is na de aanleg van deze maatregelen opgesteld.
Figuur 4.8: Wateroverlast bij bui 74 mm binnenstedelijk klimaateffectatlas Vallei en Veluwe (bron: Klimaateffectatlas Vallei en Veluwe hevige neerslag 2024)
Riolering en afvalwaterketen - Toename afvalwater
Ten gevolge van de ontwikkeling zal er sprake zijn van een toename van afvalwater. In onderstaande berekening is deze toename bepaald:
109 woningen * 2,5 inwoner/won. * 120 ltr/p/p/d = 32.700 ltr/d = 32,7 m³/d.
Riolering en afvalwaterketen - Bestaande riolering
De inzameling en afvoer van afvalwater zal plaatsvinden via een nieuw te realiseren dwa-rioolstelsel met rioolgemaal. Via het rioolgemaal gaat een persleiding naar het bestaande stelsel ter plaatse van de Cuneraweg. Er zal een uitlegger naar de Cuneraweg worden gerealiseerd, deze wordt tijdelijk afgedopt. In de toekomst, als het riool in de Cuneraweg vervangen wordt, kan de uitlegger op het nieuwe vrijvervalriool worden aangesloten en wordt het rioolgemaal verwijderd.
Waterberging - Toename verhard oppervlak
Het plangebied heeft een bruto oppervlak van circa 56.900 m² (5,69 ha). Bij het bepalen van de toekomstige verhardingen is uitgegaan van de onderstaande verdeling bij de kavels. De kavels zijn onderverdeeld in 4 typen te weten vrijstaand (70% verh.), 2-onder-1 kap (80% verh.), rijwoningen (90% verh.) en appartementen (100% verh.). In onderstaande tabel wordt een globaal overzicht gegeven van de toekomstige verharde oppervlakken
Figuur 4.9: Overzicht toekomstige verharde oppervlakken (bron: Stadlandwater)
Waterberging - Kansen infiltratie in de bodem
Uit de meetresultaten blijkt dat de gemiddelde K-waarde over het algemeen 0,7 - 1,5 meter per dag bedraagt. Op basis van deze meetwaarden kan de doorlatendheidscapaciteit als matig worden bestempeld. Uit de praktijk van de gemeente Rhenen blijkt ook dat infiltreren in dit gebied erg lastig is. Vandaar dat als uitgangpunt wordt gehanteerd dat er geen infiltratie plaatsvindt in het gebied.
Waterberging - Voldoende ruimte waterberging
Binnen het plangebied wordt gestreefd om al het afstromende hemelwater oppervlakkig af te laten voeren naar de daarvoor bestemde watergangen in het plangebied. Het plan is voldoende ruim opgezet met aaneengesloten groenstroken waar realisatie van waterberging mogelijk is. Waterberging zal voornamelijk plaatsvinden in de watergangen met flauwe taluds aan de buitenzijdes van het plan. De watergangen in het plan worden door middel van duikers aan elkaar gekoppeld, zodat er een robuust watersysteem ontstaat. Zie ook paragraaf 5.5. Het waterbergende systeem ligt over het gehele projectgebied op dezelfde hoogte, doordat het hele systeem in verbinding staat zal de wet van de communiceerde vaten optreden.
De waterberging is berekend op basis van een 3D model van het waterbergende systeem. Hiervoor is gekozen omdat de variabele/flauwe taluds en de organische vormen in het waterbergende systeem er voor zorgen dat dit ingewikkeld wordt om te berekenen via excel/handmatig. De waterberging en het overschot is te zien in figuur 15 van de rapportage . In bijlage 4 van de rapportage is een inrichtingstekening opgenomen met onder meer de oplossing voor de waterberging.
Oppervlaktewater kwaliteit - Lozing op bestaand oppervlaktewater
Vanuit het plangebied wordt via een 4 tal lozingsconstructies water geloosd worden op de bestaande A-watergang (De Friese Wetering). Het stuwpeil is 8,40 m +NAP. Alle buien kleiner of gelijk aan T = 100 + 10% dienen vertraagd afgevoerd te worden op de A-watergang met een intensiteit van 1,6 ltr/s/ha. Op basis van de bruto plangrootte bedraagt deze hoeveelheid 5,69 ha x 1,6 ltr/s/ha = 9,10 ltr/s (32,8 m³/h). De dimensionering en detailontwerp van de lozingsconstructies vindt plaats in overleg met de gemeente Rhenen en Waterschap Vallei en Veluwe. In deze lozingsconstructies zal er rekening worden gehouden met de landelijke afvoernorm zodat de waterbergende voorzieningen leeg kunnen lopen. Dit wordt in een later stadium van het project uitgewerkt en ter controle ingediend bij de gemeente Rhenen en het Waterschap Vallei en Veluwe.
Afvoer van overtollig water afkomstig van buiten het plangebied dient ook in de toekomst gewaarborgd te zijn. Met verwijzing naar paragraaf 2.11 zal het afstromende hemelwater vanaf de spoortunnel door het plan geleid worden. Het water dat afkomstig is van buiten het plangebied kan worden opgevangen in de overcapaciteit die terug te vinden is in figuur 15 van de rapportage.
Grondwateroverlast - Dempen van sloten
In het projectgebied zijn een aantal bestaande C-watergangen aanwezig. Deze worden voor het grootste deel gehandhaafd. Er zijn een aantal locatie waar de watergang gedeeltelijk gedempt dient te worden. Deze delen worden vervangen door duikers. De delen waar de bestaande watergangen geheel gedempt worden zijn gering en er wordt nagenoeg geen effect op de grondwaterstand verwacht. Waar nodig wordt een drain aangebracht om wateroverlast op deze plekken te voorkomen.
Inrichting en beheer - Eigendom oppervlaktewater waterschap
Voor de wijze waarop geloosd zal gaan worden op de A-watergang gelden de eisen en randvoorwaarden van waterschap Vallei en Veluwe. Voor de technische uitwerking van deze lozingsconstructie wordt afstemming gezocht met Waterschap Vallei en Veluwe. De lozingsconstructies komen in eigendom en beheer van de gemeente Rhenen. Voor deze lozing en de lozingsconstructie is een lozingsvergunning benodigd.
Volksgezondheid - Overstort gemengde stelsel
Geconstateerd is dat er een gemengde overstort loost op de Friese Wetering, deze overstort komt uit de BBB Bergweg/Lijnweg. Het gevolg van deze overstort is dat de waterkwaliteit van de Friese Wetering periodiek bepaald wordt door deze riooloverstort vanuit het gemengde rioleringsstelsel. Bij een locatiebezoek is geconstateerd dat erna een hevige bui diverse bestanddelen aangetroffen zijn in de Friese Wetering afkomstig uit het (gemengde) rioolstelsel. Om toekomstige vermenging van dit verdunde rioolwater te voorkomen met het ingezamelde hemelwater in de watergangen binnen het plangebied zullen er stuwen worden aangebracht. De overstorthoogte van deze stuwen zijn afgestemd op het maximale waterpeil in de Friese Wetering, zodat er geen water terugstroomt in het plangebied.
In extreme situaties kan water via de fietstunnel in het plangebied komen. Ook in dit water kan verdund zijn met water vanuit riool overstorten vanuit de gemengde riolering. Echter zal dit zeer sterk verdund zijn, omdat alleen in extreme situaties water via de fietstunnel in het plangebied komt.
Toekomstig watersysteem
Ontwatering
Gangbare normen voor de ontwateringsdiepte (verschil tussen maaiveld en gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG), waarbij het vloerpeil van de woningen 0,20 tot 0,30 m boven het omringend maaiveld wordt aangelegd, zijn:
- 1,00 m voor woningen/ bedrijven met kruipruimten (bouwpeil t.o.v. GHG);
- 0,60 m voor woningen zonder kruipruimten (bouwpeil t.o.v. GHG);
- 0,50 m voor tuinen en openbare groenvoorzieningen;
- 0,90 - 1,10 m voor primaire wegen;
- 0,70 m voor secundaire wegen.
De GHG bedraagt circa 7,85 m +NAP. Hiermee dienen de bouwpeilen van de woningen minimaal gelijk te zijn aan 8,85 m +NAP. De maaiveldhoogte van het plangebied varieert van ongeveer 8,00 - 9,00 m +NAP ten noorden van het plangebied en 8,00 - 10,00 m +NAP aan de zuidzijde van het plangebied. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er een gedeeltelijke ophoging plaats moet vinden om de minimale ontwateringsdiepten te kunnen realiseren. In het inrichtingsplan in bijlage 4 van de rapportage zijn de peilen indicatief weergegeven. De laagste vloerpeilen bedragen 8,85 m +NAP en de laagste wegpeilen 8,55 m +NAP.
Infiltratiekansen
Uit de meetresultaten blijkt dat de gemiddelde K-waarde over het algemeen 0,7 - 1,5 meter per dag bedraagt. Op basis van deze meetwaarden kan de doorlatendheidscapaciteit als matig worden bestempeld. Uit de praktijk blijkt ook dat infiltreren in dit gebied erg lastig is. Vandaar dat als uitgangpunt wordt gehanteerd dat er geen infiltratieplaatsvindt in het gebied.
Behandeling afvalwater
Door de realisatie van het bouwplan zal het aanbod van vuilwater toenemen. De berekende/ geschatte toename bedraagt circa 32,7 m³/d. Het afvalwater zal via een nieuw aan te leggen riolering en gemaal aangesloten worden op het bestaande rioleringssysteem. Het rioleringsplan op hoofdlijnen is weergegeven in bijlage 5 van de rapportage.
Behandeling hemelwater
Algemeen
Als uitgangspunt geldt dat het nieuw verhard oppervlak niet wordt aangekoppeld, maar duurzaam gescheiden zal worden. Het vasthouden en bergen van opgevangen hemelwater dient binnen de planlocatie ingepast te worden. De bergingseis die gehanteerd wordt door Waterschap Vallei en Veluwe is dat een bui overeenkomstig met T = 100 + 10% klimaatverandering (78 mm) geborgen moet kunnen worden binnen de plangrenzen. Deze 78 mm wordt gerekend over die oppervlakken die leiden tot een versnelde afvoer en dus verharde oppervlakken. Met verwijzing naar paragraaf voert 29.913 m² verhard afvoerende oppervlak versneld af. Deze hoeveelheid dient binnen de plangrenzen vastgehouden te worden en komt omgerekend op 29.913 x 78 mm = 2.333 m³ berging.
Systeemkeuze
Binnen het plangebied wordt gestreefd om het afstromende hemelwater zo veel als mogelijk oppervlakkig af te laten voeren naar de daarvoor bestemde watergangen. Alleen bij de zorgwoningen wordt een hemelwaterriool aangelegd, omdat hier de afstanden naar de watergangen te groot zijn voor oppervlakkige afstroming.
De nieuwe watergangen en waterbergingen in het plangebied hebben onderin een smal profiel en zijn voorzien van (zeer) flauwe taluds waar water op geborgen kan worden. De bodem van de nieuw aan te leggen watergangen in het projectgebied hebben een breedte van 1,00 m. De taluds naast de watergangen hebben een talud van 1:2, en verlopen daarna naar flauwe taluds (aan de zijde van de waterberging). Het principe in onderstaand figuur weergegeven
Figuur 4.10 Principe watergangen met berging
De bodemhoogte van de nieuw watergangen bedraagt 7,60 m +NAP en zullen in droge periodes droogvallen. Dit is in de huidige situatie ook het geval met de bestaande watergangen in het plangebied en Friese Wetering. De bestaande watergang die in het plangebied is opgenomen heeft een bodemhoogte van ca. 7,90 m +NAP.
Op vier locaties in het plangebied komen constructies waarbij het overtollig hemelwater als de berging gevuld is geloosd kan worden op de Friese Wetering. Het stuwpeil komt op 8,40 m +NAP. Het laagste wegpeil in het plangebied ligt op 8,55 m +NAP. Het stuwpeil is hoger dan de Cuneraweg, zodat er geen water vanuit de Friese Wetering het plangebied instroomt. Daarnaast worden de constructies van openingen voorzien, zodat in situatie van minder dan T=100 het geborgen hemelwater met maximaal de landelijke afvoer naar de Friese Wetering afgevoerd kan worden. De constructies worden nog nader uitgewerkt in samenspraak met gemeente Rhenen en waterschap Vallei en Veluwe.
Bij een bui T=10 (43 mm) stijgt de waterhoogte in de beringsvoorzieningen tot 30 cm. Bij een bui T=100 stijgt het waterniveau met 50 cm.
Alle watergangen in het plangebied zijn met elkaar verbonden door duikers ø 500 mm, zodat er een robuust systeem ontstaat. In een extreme situatie en als er water vanuit het spoortunnel het plangebied inkomt, kan dit water via de bestaande watergang en de nieuwe watergangen met berging geloosd worden op de Friese Wetering
Conclusie en aanbevelingen
- Het bouwplan betreft de realisatie van een 103-tal woningen en 6 appartementen omliggende wegen, parkeerplaatsen, trottoirs en groen;
- De GHG bedraagt circa 7,85 m + NAP;
- De doorlatendheid van de bodem is gemeten op ca. 1 m/d, maar het uitgangspunt voor dit plan is dat er geen infiltratie plaatsvindt.
- Uitgangssituatie is dat er een duurzaam gescheiden watersysteem aangelegd zal worden. Dit houdt in dat er diverse, droogvallende, watergangen met flauw talud aangelegd worden om het hemelwater op te kunnen vangen.
- De bergingseis die door waterschap Vallei en Veluwe wordt gehanteerd, is uitgewerkt in het plangebied. De bergingseis bedraagt 78 mm berging en een afvoer van 1,6 ltr/s/ha naar oppervlaktewater;
- De stuw met geknepen afvoer dient nog verder uit gedetailleerd te worden. Dit dient uitgevoerd te worden conform de eisen en randvoorwaarden van waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Rhenen;
- Voor het lozen op de Friese Wetering is een lozingsvergunning vereist;
- Het ontwerp van het vuilwaterriool dient gebaseerd te zijn op de te verwachten lozingshoeveelheid
Conclusie
Gelezen en met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan het aspect 'water'.
4.12 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek (Bijlage 12). De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Overige negatieve effecten op Natura2000-gebieden kunnen wèl worden uitgesloten.
Stikstofdepositie
Het plangebied ligt op minimaal 1,91 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. Om te bepalen of de ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (zie Bijlage 14). Uit de berekening met de AERIUS Calculator (release 2024.0.1) is gebleken dat in de bouw- en gebruiksfase geen rekenresultaten berekend zijn die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee vormt stikstofdepositie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied vormt geen functioneel leefgebied voor beschermde reptielen en dag- en nachtvlinders.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het plangebied bouwrijp gemaakt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied vormt geen functioneel leefgebied voor beschermde reptielen of beschermde dag- of nachtvlinders.
In de weide aan de oostkant van het plangebied staat een bezette ooievaarspaal. Aangezien het nest van een ooievaar jaarrond beschermd moet er voor het verplaatsen van de ooievaarspaal ontheffing aangevraagd worden. Van de andere in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het plangebied bouwrijp gemaakt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten. Om de betekenis van het plangebied voor huismussen en steenuilen vast te kunnen stellen, wordt geadviseerd aanvullend onderzoek te verrichten.
Er zijn in het plangebied geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een verblijfplaats in het plangebied bezetten. Om de aanwezigheid van een verblijfplaats volledig uit te kunnen sluiten, wordt geadviseerd aanvullend onderzoek te verrichten naar verblijfplaatsen van vleermuizen.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd
grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:
- Stikstofberekening uitvoeren voor zowel ontwikkel- als gebruiksfase;
- Ontheffing aanvragen voor verplaatsen ooievaarsnest;
- Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
- Geen beschermde grondgebonden zoogdieren of amfibieën doden (zorgvuldig werken, wegvangen of werkterrein natuurvrij maken);
- Aanvullend onderzoek uitvoeren naar verblijfplaatsen vleermuizen;
- Aanvullend onderzoek uitvoeren naar functie van het plangebied voor steenuilen;
- Aanvullend onderzoek uitvoeren naar nestplaatsen van huismussen in het plangebied.
Deze aanvullende onderzoeken worden in aparte rapportage gerapporteerd.
Nader onderzoek
In het nadere onderzoek (d.d. 1 december 2023, projectnr 5968 Natuurbank Overijssel) is er nader onderzoek verricht naar aanwezigheid van nesten van huismussen, aanwezigheid van steenuilen en verblijfsplaatse van vleermuizen in het onderzoeksgebied.
De resultaten van dit nadere onderzoek zijn:
Vleermuizen:
Tijdens alle bezoeken werden gewone dwergvleermuizen waargenomen. Het betrof hoofdzakelijk foeragerende of langsvliegende dieren, die ten oosten van het onderzoeksgebied vlogen. Een enkele maal werd door een gewone dwergvleermuis kortstondig gefoerageerd in het plangebied, rond de gebouwen en beplanting. Op 19-6 werden twee langsvliegende rosse vleermuizen waargenomen en tijdens beide bezoek in het najaar werk een (hoog) overvliegende rosse vleermuis waargenomen (zonder binding aan plangebied).
Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied vastgesteld.
Huismus
Er zijn in het geheel geen huismussen waargenomen in het onderzoeksgebied. Ook zijn geen nesten vastgesteld in het onderzoeksgebied.
Steenuil
Er zijn geen steenuilen gehoor of gezien tijdens het onderzoek. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het onderzoeksgebied geen functioneel leefgebied van steenuilen betreft.
Conclusie nader onderzoek
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen verblijfplaats van vleermuizen, geen nestplaats van huismussen en geen nestplaats of functioneel leefgebied van steenuilen negatief beïnvloed.
Nadere motivering haas, konijn en kleine marterachtigen
Vanaf 1 september 2024 zijn in de provincie Utrecht activiteiten in leefgebieden van de haas, het konijn en kleine marterachtigen niet langer vrijgesteld van de verbodsbepalingen zoals genoemd in de Omgevingswet.
Het plangebied wordt niet geschikt geacht voor een rust- of voortplantingsplaats voor kleine marterachtigen zoals de bunzing en hermelijn. Het plangebied bestaat grotendeels uit intensief beheerd agrarisch landschap met Engels raaigras, dit is voor kleine marterachtigen ongeschikt om een rust- of verblijfplaats te bezetten. In het groen in het noordelijke en oostelijke gedeelte van het plangebied kan de wezel echter niet uitgesloten worden, dit is voor bunzing een te klein gebied. Bunzing heeft een voorkeur voor vochtige, gevarieerde gebieden. Hermelijn is zo schaars geworden, dat deze soort eigenlijk volledig teruggedrongen is tot (natte) natuurgebieden. Omdat voorliggend plangebied eventueel geschikt wordt geacht voor de wezel, zal voor de wezel een omgevingsvergunning voor flora- en fauna-activiteit aangevraagd worden voor de compensatie van negatieve effecten door het plan.
Bij eerdere bezoeken van ecologisch deskundige zijn geen verblijfplaatsen of sporen van konijnen en hazen aangetroffen. Op basis hiervan wordt verwacht dat het plan geen negatieve effecten zal hebben op deze soorten. Vanwege de gewijzigde regelgeving zal om de aanwezigheid uit te sluiten nog nader onderzoek uitgevoerd worden. Indien uit dit onderzoek toch blijkt dat deze soorten voorkomen in het plangebied, zal voor aanvang van werkzaamheden ook hiervoor een omgevingsvergunning voor flora- en fauna-activiteit aangevraagd worden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het beoogde plan.
4.13 Archeologie En Cultuurhistorie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Als bij uitvoering van werkzaamheden anders dan het doen van opgravingen, vondsten worden gedaan waarvan wordt vermoed dat het archeologische vondsten betreft, is het op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet verplicht om deze te melden bij de bevoegde overheid. Om praktische redenen kan deze melding worden gedaan bij de gemeente. De melding dient vergezeld te gaan van foto's van de vondst en gegevens over de exacte locatie van de vondst.
Met de invoering van de Wet op de archeologisch monumentenzorg in 2007 is de verantwoordelijkheid voor bodemarchief naar de gemeenten gedelegeerd. De gemeente Rhenen beschikt over een archeologische beleidskaart. Dit archeologiebeleid is overgenomen in het geldende bestemmingsplan en daarin heeft het plangebied de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" en een aanduiding voor een hoge verwachtingswaarde.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied beschikt over verschillende archeologische dubbelbestemmingen. Het meest oostelijke gedeelte is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (bestemmingsplan 'Kern Achterberg 2012'). Voor deze gronden geldt dat er een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij bouwwerken met een opperlvakte van meer dan 100 m² of bouwwerken met graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm. De overige gronden beschikken over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de gebiedsaanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde' (bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen'). Ook voor deze gronden geldt dat er een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² of meer. Deze waarden worden met het voorliggende plan overschreden. Om die reden is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
In Bijlage 15 is het archeologisch onderzoek voor het deelgebied Nieuwe Erven bijgevoegd. Daarnaast zijn er in het verleden verschillende onderzoeken uitgevoerd voor de overige deelgebieden. De uitkomsten van deze onderzoeken zijn in het archeologisch onderzoek voor het deelgebied Nieuwe Erven meegenomen. Figuur 4.11 toont de verschillende onderzochte gebieden.
Figuur 4.11: Overzicht onderzochte locaties (bron: mw. P Fijma, regio-archeoloog van de ODRU)
In het centrale blauw gearceerde terrein wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht op basis van het booronderzoek van RAAP in 1995 (Visscher 1995).
In het oranje gearceerde terrein wordt een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk geacht op basis van ditzelfde booronderzoek. De ROB heeft hier vervolgens aanvullend onderzoek gedaan. En ook de Wergroep Archeologie Rhenen heeft onderzoek gedaan in enkele wegcunetten. Hierbij zijn resten van vroeg-middeleeuws grafveld en een (vroeg)middeleeuwse nederzetting vastgesteld. Op basis daarvan is destijds besloten op het perceel nr. 4460 geen woningen te realiseren. Aan de zuidwestzijde van dit terrein is ter voorbereiding van de bouw van een zorgcomplex een nederzetting uit de IJzertijd opgegraven (van Benthem 2020). Deze archeologische vindplaats is destijds niet begrensd en loopt vrijwel zeker naar het noorden door tot in het bestemmingsplangebied.
Voor het dik rood omrande gebied (waaronder het groene gedeelte) is het nieuwe archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek zijn voor het deelgebied Nieuwe Erven (dik rood omrand in figuur 4.11) de volgende resultaten naar voren gekomen.
De bodemopbouw in het plangebied is vrij uniform en bestaat van ondiep naar diep achtereenvolgens uit de (sub)recente bouwvoor, een menglaag en de natuurlijke ondergrond van hellingafspoelingsmateriaal (matig siltig, matig fijn zand met kiezels). In alle boringen is de bodemopbouw (sub)recent verstoord tot in de C-horizont als gevolg van verploeging. Er zijn geen archeologische lagen of archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De hoge archeologische verwachting voor het plangebied kan daarom worden bijgesteld naar laag, met als indicatie verstoord.
Op basis van de tijdens het booronderzoek aangetroffen bodemverstoringen en het ontbreken van archeologische indicatoren en archeologische lagen wordt de kans dat in het plangebied intacte archeologische resten aanwezig zijn laag ingeschat.
Conclusie
De opgenomen regels bieden voldoende bescherming voor de bescherming van de eventuele archeologische waarden in het plangebied.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten aanwezig. Het dichtsbijzijnde monumentale object is de Spoorbrug ten westen van het plangebied. De Spoorbrug, onderdeel uitmakend van de spoorlijn amersfoort-Rhenen, liep door naar Kesteren tot de Tweede Wereldoorlog. Het viaduct is in 1882 gebouwd. Het plan heeft verder geen invloed op dit monumentale object. Ook andere cultuurhistorische elementen zijn niet aanwezig binnen het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.14 Verkeer / Parkeren
Verkeer
In het plangebied worden woonstraten aangelegd voor het ontsluiten van de woningen. Deze aan te leggen straten worden ontsloten op de Cuneraweg. Dit is een de ontsluitingsweg (geasfalteerd) vanuit Achterberg in westelijke richting, waar een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Na circa 450 m in westelijke richting, sluit de Cuneraweg aan op de provinciale weg (N233) waar het verkeer verder kan worden afgewikkeld.
De toename van verkeersbewegingen is in de tabel aangegeven. Hiervoor is de richtlijn van de CROW "Toekomstbestendig parkeren" gehanteerd. Voor dit plan geldt een stedelijkheidsgraad van het CBS 'niet stedelijk' (<500 adressen per km²) en het gebied valt onder het criterium 'rest bebouwde kom'.
Het gaat om een totaal van afgerond maximaal 778 extra verkeersbewegingen vanuit de nieuwe woonwijk. De ontsluiting van de woonwijk op de Cuneraweg is ten westen van de kern Achterberg en kan op een afstand van 450 m aansluiten op de N322. Hiervoor hoeft het verkeer niet de kern te doorkruisen, waardoor er weinig aanwonenden de extra verkeersbewegingen ervaren. Door de maximumsnelheid van 30 km/uur en daarmee de lage snelheid van het heersende verkeer en extra verkeer, zal de verkeersveiligheid niet in het gedrang komen.
Door adviesbureau C2 Akrtch is nader in beeld gebracht hoe de verkeersafwikkeling van de woningbouwlocatie zal verlopen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 16. De belangrijkste conclusies met betrekking tot het effect op bestaande routes en spoortunnels is als volgt:
- Bestaande routes: Geen van de gebruikte routes in Achterberg heeft nu en in de toekomst een intensiteit hoger dan 5.000 motorvoertuigen per etmaal. Het extra verkeer van en naar Achterberg-West tast daardoor in zijn algemeenheid nergens de (verkeers)leefbaarheid aan. Ook op de vrij smalle Uitweg-Bovenweg en Bovenweg voorzien we geen problemen, gelet op het geringe verkeersaanbod dat niet boven de 500 motorvoertuigen per etmaal uitkomt. Doordat de verkeersgeneratie minimaal is, is aanpassing van de Bovenweg- Uitweg niet noodzakelijk. Een verkeerskundige knip van de Bovenweg, zoals wordt voorgesteld in een zienswijze, is daarmee ook niet noodzakelijk;
- Spoortunnels: De N233 is ter hoogte van de 2e poort voorzien van een aparte uitvoegstrook voor verkeer vanuit Veenendaal. Het adviesbureau voorziet hier, gelet op de geringe procentuele toename, geen problemen rondom de verkeersafwikkeling. Ter hoogte van de 1e Poort zijn geen uit- of invoegvoorzieningen getroffen op de N233. Dit lijkt op basis van de toekomstige etmaal- en spitsuurintensiteiten ook niet nodig. Wel wordt geadviseerd om de situatie na realisatie van Achterberg-West, samen met de verantwoordelijk wegbeheerder (Provincie Utrecht), te monitoren.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Parkeren
Het woningbouwgebied is ingedeeld in drie gebieden: De Nieuwe Erven, De Binnenerven en het Erf van Lienden. Elk gebied heeft zijn eigen parkeergelegenheid.
Voor het berekenen van de benodigde parkeerplaatsen voor de woningen, is de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds van de gemeente Rhenen gehanteerd. In de nota is het centrumgebied aangegeven, alle andere percelen binnen de gemeente vallen onder 'buiten centrumgebied'. Vanwege het rurale karakter van Achterberg en de invloed hiervan op het autogebruik is in principe de maximale norm uit de nota gehanteerd. Uitzondering hierop is het erf van Lienden dat autoluw van opzet is en waar een woonzorg-concept op van toepassing is. De doelgroep van dit erf is voor een groot deel ouderen en zorgbehoevenden. De woningen voor jongere doelgroepen op dit erf zijn geschikt voor 1 á 2 persoons huishoudens of voor starters. Voor deze doelgroepen geldt dat het autobezit lager is dan gemiddeld. Daarbij kan er met het winkelcentrum op loopafstand van het erf zonder autogebruik in primaire levensvoorzieningen worden voorzien. Een en ander maakt dat voor dit erf gerekend is met de minimumnorm uit de nota.
In de onderstaande tabel is per deelgebied de parkeerbehoefte weergegeven.
Uit de berekening volgt een parkeerbehoefte van in totaal 195 (afgerond) parkeerplaatsen. In het plangebied zijn in totaal 201 parkeerplaatsen aanwezig en daarmee voorziet deze planontwikkeling ruim voldoende in het parkeren op eigen terrein. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.15 Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Wettelijk kan er in Nederland geen verdere verduurzaming worden afgedwongen dan via het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. Sinds 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
De gemeente Rhenen heeft zich aangesloten bij het Convenant Duurzaam Bouwen vna de Provincie Utrecht. Daarmee heeft de gemeente de ambitie uitgesproken om op allerlei aspecten van duurzaamheid, variërend van energie tot natuur inclusief bouwen, verder te willen gaan dan de wettelijke normen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Toets
Door de bouw van 108 woningen is de kans op een toename van hittestress aanwezig. Toch is de te verwachte toename van hittestress beperkt. Dit komt doordat er in de huidige situatie voornamelijk sprake is van grasland, een ruimtegebruik waar weinig verkoelende werking van uitgaat. Om deze reden is het plangebied op dit moment al niet aangewezen als koele plek in de Klimaateffectatlas. Bomen, en in mindere mate bosschages in openbaar groen, hebben een veel groter koelend effect dan grasland. Doordat in het plan een ruime hoeveelheid bomen en openbaar groen is opgenomen, is de verwachte toename van hittestress beperkt.
Daarnaast wordt de groene ruimte gecombineerd met de opvang van hemelwater. Het water kan infiltreren in de bodem en bij teveel water, kan deze worden afgevoerd. In het landschapsplan is de inrichting van het plangebied opgenomen en te zien waar het groen zowel in openbaar gebied als op particulier terrein wordt ingericht.
Tot slot worden de woningen gasloos gebouwd, conform de wettelijke verplichting en zullen voldoen aan de gestelde BENG-normen. Er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid voor realiseren van een bron voor warmtepompen.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Planopzet En Systematiek
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
5.2 Toelichting Op De Regels
5.2.1 Opbouw
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
- Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
- Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
- afwijken van de bouwregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
- specifieke gebruiksregels:
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
- afwijken van de gebruiksregels:
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
- wijzigingsregels
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
- Algemene bouwregels:
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
- Algemene gebruiksregels:
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
- Algemene aanduidingsregels:
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
- Algemene afwijkingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Algemene wijzigingsregels:
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
- Overige regels:
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht:
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
- Slotregel:
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Groen
Binnen deze bestemming worden de (belangrijkste) groenvoorzieningen ondergebracht. Hierbinnen is ook de aanleg van paden en een speelvoorziening mogelijk. Ook kleinere groengebieden zijn opgenomen in deze bestemming, omdat ze als groenstructuur belangrijk zijn voor de wijk.
Verkeer en verblijfgebied
Binnen deze bestemming vallen de gebiedsontsluitingswegen, de erftoegangswegen als ook paden en parkeervoorzieningen. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop.
Tevens zijn speelvoorzieningen mogelijk binnen deze bestemming.
Wonen
Voor alle typen woningen is deze bestemming opgenomen. Voor de hoofdgebouwen zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen deze moeten worden opgericht. Voor
Door middel van de bouwaanduidingen 'tae', 'vrij', 'gs' en 'aeg' wordt aangegeven welke type woningen zijn toegestaan, respectievelijk twee-aaneen, aaneengebouwde woningen en vrijstaande woningen. Voor de woningen is een maximaal goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangeduid. De bouwdiepte voor de bouwstroken zijn 10 meter.
Voor de vrijstaande woning is het bouwvlak aangepast aan het stedenbouwkundig ontwerp.
Voor de bijbehorede bouwwerken geldt een maximaal bebouwingspercentage van 25% van het achtererfgebied met een maximale oppervlakte van 150 m².
Waarde-Archeologie-3
In de geldende bestemmingsplannen hebben de betreffende gronden een archeologische dubbelbestemming. Deze is overgenomen in dit bestemmingsplan. Binnen deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht bij het realiseren van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden wordt in voorliggend plan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' overgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Utrecht
Conform het door de provincie Utrecht gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven dat het onderdeel Groen Groeit Mee (GGM) concreter opgenomen moest worden in het plan. De maatregelen voor GGM zijn vervolgens concreet met de provincie kortgesloten en opgenomen in het plan.
Veiligheidsregio Utrecht (Vru)
De Veiligheidsregio Utrecht (Vru) is eveneens om advies gevraagd. Op 21 oktober 2024 heeft de Vru een advies uitgebracht. De aanbevelingen uit dit advies zijn verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
Waterschap Vallei en Veluwe
Op 26 juni 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vallei en Veluwe. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure moet worden gevolgd en dat er over een viertal onderwerpen advies moet worden gevraagd, dat betreft in het algemeen, de toename van de verharding, leggerwatergang en de riooltransporleiding. De aanpassingen van het plan die tussen ontwerp en vaststelling zijn doorgevoerd en de daarmee samenhangende gewijzigde toename van verharding en bergingsmogelijkheden zijn in oktober 2024 afgestemd met het waterschap. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
7.2 Inspraak
Voor deze woningontwikkeling heeft uitgebreide participatie plaatsgevonden in de vorm van een eerste presentatie (januari 2022) en de uitnodiging aan de omwonenden om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers. Deze reacties zijn samengevat en hebben al dan niet tot aanpassing geleid. In februari 2023 was er een inloopbijeenkomst georganiseerd voor iedereen met interesse in dit plan. In Bijlage 17 is het participatieverslag opgenomen.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn zestien zienswijzen binnengekomen. Een overzicht van de zienswijzen en de beantwoording hiervan zijn opgenomen in de zienswijzennota, opgenomen in Bijlage 18.