Weteringsteeg ong., Rhenen
Bestemmingsplan - gemeente Rhenen
Vastgesteld op 12-02-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Weteringsteeg ong., Rhenen met identificatienummer NL.IMRO.0340.BPWsteeg48tot54-VA01 van de gemeente Rhenen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- en uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk, zijnde een aan een hoofdgebouw gebouwd en vanuit een hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is. Het gebouw bestaat uit maximaal één bouwlaag al dan niet met kap. Onder een aan- en uitbouw wordt mede begrepen een keuken en/of werkkamer. Een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte is;
1.6 achtergevel:
gevel aan de achterkant van een gebouw;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bed and breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
1.9 bedrijf aan huis:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijk uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.10 beroep aan huis:
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede een beroep op het terrein van persoonlijke verzorging waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
1.11 bestaand:
- 1. ten aanzien van bebouwing:
bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning; - 2. ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk, zijnde een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie of afmeting) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw, zoals bijvoorbeeld garages, bergingen, hobbyruimtes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen. Hierin zijn niet begrepen gebouwen die blijkens hun aard en indeling bestemd zijn voor woonvertrek (ook keuken en/of werkkamer) en overkappingen of carports met een open constructie (minder dan 2 wanden);
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 buitenrijbaan:
niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte of aangepaste bodem waar training en africhting, instructie aan derden en toetsing van prestaties van paarden in diverse disciplines plaatsvinden;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt ook gerekend verkoop via internet waarbij de goederen ter plaatse worden opgeslagen;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt (minimaal omsloten met twee wanden);
1.25 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;
1.26 huishouden:
de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen:
- 1. een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband, daaronder begrepen een woongroep van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking;
- 2. de gezamenlijke huisvesting van een groep van maximaal 4 personen die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning;
1.27 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.28 mantelzorg:
tijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.29 ondergeschikte bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.30 opslag:
het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde puin, afvalstoffen en aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar-, vlieg-, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
1.31 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.32 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.33 peil:
- a. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- 1. de hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld ter hoogte van het hoofdgebouw;
1.34 voorgevel:
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.35 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken en onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
1.36 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, met uitzondering van ondergrondse bouwwerken en gebouwen;
2.6 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, wolfseinden en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. extensief recreatief medegebruik;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;
- e. groenvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
- f. erfbeplanting;
- g. wegen en paden;
- h. erven en terreinen;
- i. bouwwerken.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels.
- 1. kuilvoerplaten, mestzakken en foliebassins zijn buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:
- indien kuilvoerplaten, mestzakken en foliebassings buiten het bouwvlak worden gebouwd de maximale afstand tot de bouwgrens niet meer dan 25 m mag bedragen;
- de gezamenlijke oppervlakte aan kuilvoerplaten, mestzakken en foliebassins buiten het bouwvlak niet meer dan 500 m² mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
- 3. de bouwhoogte en de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4 m².
- 1. kuilvoerplaten, mestzakken en foliebassins zijn buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met inwoning;
- b. beroep- en bedrijf aan huis;
- c. bed and breakfast;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende;
- e. wegen en paden;
- f. parkeervoorzieningen, waarbij artikel 4.5.1 van toepassing is;
- g. terreinen, tuinen en erven;
- h. bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- landschappelijke inpassing;
- de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van gebouwen in die zin dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen 3 m achter de voorgevel van de woning moeten worden gebouwd;
- b. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder f voor een goothoogte van woningen van maximaal 6 m, mits vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt inpasbaar is;
- b. het bepaalde in lid 4.2.1 onder b, voor het herbouwen van een woning op een andere locatie, mits:
- 1. herbouw plaatsvindt binnen hetzelfde bestemmingsvlak;
- 2. de belangen van omliggende (niet-)agrarische bedrijven en aangrenzende percelen niet worden aangetast;
- 3. herbouw van de woning niet leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
- 4. wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Afwijkende maatvoering
Indien de bestaande bebouwing afwijkt van de in deze regels gegeven voorschriften ten aanzien van:
- a. goot- en bouwhoogte;
- b. oppervlakte;
- c. inhoud;
- d. afstanden en situering;
- e. afdekking van gebouwen,
zijn de bestaande maten, hellingen, dan wel afstanden en/of situering eveneens toegestaan.
7.2 Onderkeldering
Onderkeldering is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning', onder bijgebouwen en tot een oppervlakte van ten hoogste 215 m² daarbuiten tot een maximum diepte van 3,5 m.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van een bijgebouw ten behoeve van (zelfstandige) bewoning, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
- b. het in enigerlei vorm buiten de gebouwen opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen van welke soort dan ook, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
- c. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een binnenbak, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van windturbines/windmolens en zendmasten/antennemasten, uitgezonderd voor zover toegelaten binnen het plan.
8.2 Uitzondering strijdig gebruik
Onder een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en horecaterrein, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift, vergunning, of ontheffing is verleend.
8.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
- a. De nieuw te realiseren woning en de bijbehorende gebouw(en) mogen uitsluitend in gebruik worden genomen onder de voorwaarde dat:
- b. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van sub a en b teneinde een andere landschappelijke inpassing toe te staan dan in bijlage 3 is opgenomen, mits dit in lijn is met de uitgangspunten van het landschappelijk inpassingsplan.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkmogelijkheden
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10 % van die maten en afmetingen;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
- d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouw niet meer bedraagt dan 60 m³;
- 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Procedure nadere eisen
Met betrekking tot de voorbereiding van het stellen van nadere eisen ingevolge artikel 3.6 lid onder d Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
10.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeren
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels van de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' (d.d. 14 april 2011), wordt gerealiseerd. Per woning moet worden voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels parkeren wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
11.2 Binnenplanse afwijking parkeren
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en één of meer bepalingen van deze beleidsregels buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing – gelet op het belang waarvoor deze beleidsregels tot stand is gebracht – leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Weteringsteeg ong., Rhenen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
De familie Meeuwsen, hierna initiatiefnemer, is voornemens om binnen het perceel aan de Weteringsteeg 54, in het buitengebied van Rhenen, een extra woning te realiseren. Het bouwen van de woning wordt mogelijk gemaakt via de Ruimte voor ruimte-regeling, door de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing bij Weteringsteeg 48-50 te slopen. De huidige bedrijfswoning aan de Weteringsteeg 48 zal daarbij worden omgezet naar een burgerwoning. Daarnaast wordt de woonbestemming van de woning aan de Weteringsteeg 58 vergroot, zodat er meer achtertuin gecreëerd kan worden. In ruil daarvoor wordt er een gedeelte van de woonbestemming aan de Weteringsteeg 54 afgehaald.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het plan wel ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht, wordt een bestemmingsplanprocedure opgestart, die de bouw van de extra woning mogelijk maakt. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Weteringsteeg 54 en Weteringsteeg 48-50. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Het plangebied (rode cirkel) en omgeving (openstreetmap)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen aan de Weteringsteeg. De Weteringsteeg is een weg in het buitengebied van Rhenen. Het buitengebied bestaat voornamelijk uit weilanden en wordt omringd door de bebouwde kernen van Veenendaal in het noordwesten, Ede, Bennekom en Wageningen in het noordoosten en Achterberg en Rhenen in het zuiden. In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk agrarische bedrijven gelegen, afgewisseld met woningen en een aantal overige bedrijven.
Luchtfoto van het plangebied (PDOK)
Bovenstaande luchtfoto toont de huidige situatie binnen het plangebied. Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. In het noordelijk deel staat nu een schuur, welke onderdeel uitmaakt van de bestaande woning aan de Weteringsteeg 54. Verder bestaat dit deel van het plangebied uit een grasveld met een klein schuurtje en enkele paden.
In het zuidelijke deelgebied staat agrarische bedrijfsbebouwing, behorende bij de Weteringsteeg 48-50. Dit deelgebied is verder geheel verhard. Het totale oppervlakte van de agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt circa 1200 m². In de zuidwestelijke hoek van dit deel van het gebied, dicht tegen de Weteringsteeg, staat de huidige bedrijfswoning.
2.2 Toekomstige Situatie
Dit bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van één vrijstaande woning mogelijk achter de woning aan de Weteringsteeg 54. De nieuwe woning wordt gerealiseerd via de Ruimte voor ruimte-regeling. Er wordt in totaal circa 1.375 m² aan schuren van het voormalige agrarische bedrijf aan de Weteringsteeg 48-50 gesloopt. Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de te slopen bebouwing. Een gedeelte van de grond achter de woning aan de Weteringsteeg 50 wordt aan het woonperceel toegevoegd. De overige gronden die 'vrij' komen van bebouwing worden terug gegeven aan het agrarisch gebied. Door het wegvallen van de bedrijfsbebouwing worden de doorkijken naar het achterliggende gebied verbreed. De bedrijfswoning aan Weteringsteeg 48 wordt omgezet in een burgerwoning.
De nieuwe woning wordt gebouwd op de locatie van de bestaande veldschuur. Uitgangspunt is gebruik te maken van de footprint van deze schuur. Daarnaast zal de woning met de nieuwste duurzame technieken worden gebouwd. Er worden zonnepanelen geplaatst en de woning zal aardgasvrij worden gebouwd. Voorts zal een lagere bouwhoogte worden toegepast dan elders (maximaal 5,5 meter in plaats van 8 meter) zodat de nieuwe woning ondergeschikt is aan de bestaande woningen. In combinatie met de extra sloop van bestaande bebouwing (1.200 m² in plaats van 1.000 m²) wordt hiermee een tegenprestatie geleverd zoals bedoeld in de Menukaart Foodvalley. De maximale inhoud van de nieuwe woning is daarom bepaald op 800 m3. Zowel de maximale bouwhoogte van 5,5 meter als het mininum van 1.200 m² te slopen bestaande bebouwing is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
De woning wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen inrit aan de Weteringsteeg. De bestaande inritten van de aanwezige woning aan de Weteringsteeg 54 blijven gehandhaafd. Ter hoogte van de nieuwe woning ontstaat daarmee een vergelijkbare situatie zoals ook iets noordelijk aanwezig (gecombineerde inrit). Hierdoor en door de zeer beperkte verkeersbewegingen vanaf de woonerven levert de situering van meerdere inritten op relatief korte afstand geen probleem op. Er wordt op eigen terrein geparkeerd. In navolgende paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing en de beeldkwaliteit van het plan.
Te slopen bebouwing
In dit plan wordt tevens de woonbestemming van de woning aan de Weteringsteeg 58 vergroot in noordoostelijke richting, zodat er meer achtertuin gecreëerd kan worden. Hiervoor heeft de gemeente medewerking toegezegd in haar principebesluit van 1 maart 2019, zaaknummer 452327. Ter compensatie van het uitbreiding wordt er een gedeelte van de woonbestemming aan de Weteringsteeg 54, aan de achterzijde van de woning aan de Weteringsteeg 58, omgezet naar een agrarische bestemming. De oppervlakte van de toe te voegen woonbestemming aan de Weteringsteeg 58 en de te verwijderen woonbestemming aan de Weteringsteeg 54 zijn even groot.
2.3 Beeldkwaliteit En Landschappelijke Inpassing
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing van voorliggend plan. Ten behoeve van het plan is een Landschappelijk inrichtingsplan gemaakt. Dit inrichtingsplan, inclusief een tekstuele toelichting hierop, is als bijlage 3 toegevoegd.
2.3.1 Beeldkwaliteit
Een zorgvuldige aansluiting op het bestaande erfensemble is een belangrijk vertrekpunt van het schetsontwerp. Uitgangspunt is een compacte opzet van bebouwing. De nieuwe woning ligt op een logisch hoekpunt van het erf, er ontstaat min of meer een vierkant. In de huidige situatie is sprake van een hoofbouwmassa (de woonboerderij, nr. 54) en twee woningen ten noorden daarvan (56, 58). Deze twee hebben weliswaar een geringere omvang, maar zijn in materiaalgebruik en vooral door de rieten kap wel verwant met de woonboerderij. Voor de nieuwe woning is het uitgangspunt een sterker onderscheid te maken met het hoofdvolume (de woonboerderij), zowel in positie als vormgeving. Zodoende ontstaat een referentie naar een agrarisch ensemble (boerderij-schuur) in plaats van een groep woningen in het buitengebied. Voor de beeldkwaliteit van de nieuwe woning gelden de volgende bepalingen.
- 1. Gezien de landelijke ligging is een eenvoudige vorm met lage goten en een duidelijk zadeldak gewenst, waardoor een schuurachtige vorm ontstaat.
- 2. Zowel historiserende als eigentijdse interpretaties zijn hierop mogelijk.
- 3. Natuurlijke materialen: hout, baksteen of juist veel glas.
- 4. Gevel ‘woonschuur’ bij entree is verbijzonderd in architectuur (zoals details, kapvorm) en/of kleur en materiaalgebruik gezien markante positie.
- 5. Eenvoudige hoofdvorm met zo min mogelijk toevoegingen.
- 6. Dakvlakken dienen als geheel herkenbaar te zijn: dakkapellen zijn ondergeschikt.
- 7. Eenvoudige detaillering en functioneel (niet decoratief).
- 8. Bijgebouwen moeten worden meegenomen in het bebouwingscluster.
2.3.2 Erfinrichting en landschap
Op het nieuwe perceel is de herinrichting beperkt. Het bestaande bijgebouw blijft gehandhaafd en de bedoeling is om richting het noordoosten in de lengterichting van het perceel uit te breiden. Er komt geen verdieping op het gebouw. Daardoor blijft de zichtbaarheid van de nieuwe woning beperkt en daarmee ook het effect op het landschap. Desondanks is een landschappelijke inpassing wel gewenst om het landelijke karakter te behouden. Dat betekent vooral robuuste landschappelijke structuren aan de buitenkant van het erf. Die structuren moeten niet zozeer het karakter uitstralen van tuinbeplantingen als wel landschappelijke elementen zoals die daar in het gebied thuishoren. Bijgevoegd een afbeelding van het landschappelijk inpassingsplan. De verdere uitwerking hiervan, inclusief een tekstuele toelichting hierop, is terug te vinden in bijlage 3.
Landschappelijk inpassingsplan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden waarover de SVIR of het Barro een uitspraak doet. Het initiatief is hiermee niet strijdig met het beleid uit de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Jurisprudentie heeft uitgewezen dat bij ontwikkelingen waarbij de toename van het aantal woningen beperkt blijft tot 11 of minder, er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Aangezien het plan voorziet in de toevoeging van slechts 1 woning en er agrarische bebouwing wordt gesloopt, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Het Rijksbeleid staat de uitvoer van voorliggend plan niet in de weg.
3.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) van de provincie Utrecht is door PS vastgesteld op 12 december 2016. De visie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herrijking 2016) (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. Het ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
In de PRS zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:
Duurzame leefomgeving
- 1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
- 2. Behoud van strategische watervoorraden.
- 3. Ruimte voor duurzame energiebronnen.
- 4. Anticiperen op de langetermijn gevolgen van klimaatverandering.
- 5. Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
- 6. Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden
- 1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
- 2. Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- 3. Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
- 1. Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Landelijk gebied met kwaliteit
- 1. Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en bijdragen aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.
- 2. Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
- 3. Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
- 4. Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
- 5. Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
Provinciale Ruimtelijke Verordening
Algemeen
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016) (PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen.
Ruimte voor ruimte-regeling
De Ruimte voor ruimte-regeling staat de bouw van een nieuwe woning of woningen toe indien bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Doel van de “sloopeis” is niet alleen het verminderen van de bebouwing in het landelijk gebied maar ook het voorkómen dat bebouwing achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt. Een uitzondering op die sloopverplichting is er voor het deel van een voormalige boerderij dat zich onder één kap met de voormalige bedrijfswoning bevindt. Ook waardevolle historische bebouwing wordt behouden. De voorwaarden met betrekking tot de nieuwe woning zijn geregeld in het artikel 'Woningen landelijk gebied'.
Planspecifiek
De PRS heeft geen directe doorwerking op voorliggend plan. De provinciale belangen van de PRS zijn vertaald naar regels in de PRV. Via de PRV gelden rechtstreeks regels voor het plangebied. Hierin zijn de regels van In onderstaande tekst wordt ingegaan op deze regels.
Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied ligt binnen twee gebieden die op basis van artikel 1.7 van de PRV vallen onder de cultuurhistorische hoofdstructuur. Het betreft de gebieden 'Archeologie' en 'Militair erfgoed'. In de bijlage van de PRV zijn voor deze gebieden nadere regels opgenomen.
- Archeologie:
De planlocatie maakt onderdeel uit van de Utrechtse Heuvelrug. De Utrechtse Heuvelrug is 150.000 jaar geleden ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien. In de Verordening worden de belangrijkste bekende archeologische locaties op de Heuvelrug genoemd. Voorliggend plan heeft geen effect op deze belangrijke archeologische locaties, nog op andere waarden met betrekking tot de Heuvelrug.
- Militair erfgoed:
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Grebbelinie. De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap. Voorliggend plan draagt door de sloop van de schuren bij aan de openheid van het landschap.
Artikel 1.8 Landschap
Het plangebied ligt in de Gelderse Vallei. Voor de Gelderse Vallei vindt de provincie het voornamelijk van belang dat het landschap rijk gevarieerd en kleinschalig blijft. In de Kwaliteitsgids voor Utrechtse landschappen (zie pag. 17) worden vooral wensen beschreven over de verschijning van de Gelderse Vallei. Met name landschappelijke uitstraling en behoud van bestaande waarden zoals landschappelijke structuren en behoud kleinschaligheid. In paragraaf 2.3 is ingegaan op de landschappelijke inpassing van het initiatief. Daarmee past het plan binnen dit provinciale kader.
Uitsnede ambitiekaart Gelderse Vallei (ambitiekaart provincie Utrecht)
Artikel 3.11 Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen (''ruimte voor ruimte'')
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de hieronder beschreven voorwaarden. Onder elke voorwaarde volgt een beschrijving op welke wijze voorliggend plan aan de voorwaarde voldoet.
a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw;
Het perceel van het voormalige agrarisch bedrijf aan de Weteringsteeg 48-50 is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw gezien de nabije ligging van diverse burgerwoningen.
b. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1.000 m² tot 2.500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan.
Het totale oppervlakte van de te slopen schuren bedraagt 1.375 m². Daarmee wordt alle bedrijfsbebouwing bij -50 48 gesloopt. Daar wordt één woning voor terug gebouwd aan de Weteringsteeg 54.
c. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit.
De nieuwe woning wordt gerealiseerd op het bestaande erf aan de Weteringsteeg 54 op de locatie van een bestaande schuur, waardoor er sprake blijft van geconcentreerde bebouwing op dit erf. Door de woning hier te situeren en niet in het voormalig agrarisch bouwvlak wordt in het voormalig agrarisch bouwvlak extra openheid gecreëerd. Voor het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat is opgenomen in Bijlage 3 bij de regels.
d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Dit wordt onderbouwd in paragraaf 4.1.5 'Geur' en 4.1.4 'Milieuzonering'.
Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen
Op 7 februari 2011 heeft de provincie Utrecht de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen vastgesteld. In de kwaliteitsgids omschrijft de provincie de landschappen aan de hand van de kernkwaliteit. Op basis daarvan zijn ambities opgesteld voor de betreffende landschappen. Daartoe worden de kernkwaliteiten van alle Utrechtse landschappen nader uitgewerkt. In totaal komen zes gebiedskaternen aan bod. Het gaat om de volgende gebieden: Groene hart, Linies (Nieuwe Hollandse Waterlinie en Stelling van Amsterdam), Arkemheen-Eemland, Rivierengebied, Utrechtse Heuvelrug en Gelderse Vallei. Per gebied worden apart ambities geformuleerd. Hieronder wordt nader in gegaan op de Gelderse Vallei, waar het plangebied deel van uitmaakt.
De Gelderse Vallei heeft een voornamelijk agrarisch landschap met grote afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen en agrarische percelen met houtwallen en -singels. De open ruimten verschillen van maat en schaal. Het gebied biedt goede kansen aan landbouw, wonen, werken, natuur en recreatie. Dit leidt tot veel dynamiek, waardoor sommige functies zich niet meer goed tot elkaar verhouden en het ruimtelijk beeld vertroebelt. Om dit probleem aan te pakken is in 2005 het Reconstructieplan Gelderse Vallei in werking getreden. De Gelderse Vallei is onderverdeeld in drie deelgebieden met elk een eigen identiteit:
- mozaïek
- stroken
- binnenveld
Kernkwaliteiten
Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
- rijk gevarieerde kleinschaligheid
- stelsel van beken, griften en kanalen
- Grebbelinie
- overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank)
Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Gemeenten en initiatiefnemers dienen bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken.
Ambities
De provinciale ambitie voor de Gelderse Vallei is het versterken van de meest onderscheidende kenmerken van het gebied ten opzichte van andere Utrechtse landschappen. Dit betekent:
- het versterken van de gebiedsidentiteiten in de drie deelgebieden
- het behouden van de verborgen structuren
- bijzondere aandacht voor de drie gebieden
Planspecifiek
Kenmerkend voor de Gelderse Vallei is het agrarische landschap, afgewisseld met bebouwing, bosjes, lanen en agrarische percelen met houtwallen en -singels. Zoals uit paragraaf 2.3 en bijlage 3 blijkt sluit de landschappelijk inrichting van de nieuwe woonlocatie aan op deze typische kenmerken voor het gebied. De scheiding tussen de al bestaande woning aan de Weteringsteeg 54 en de nieuwe woning wordt vormgegeven middels een houtsingel, bestaande uit streekeigen beplanting. Het doortrekken van de bestaande beukenhaag tot aan het einde van de woonbestemming zorgt daarbij voor een uniforme perceelsgrens die zorgt voor een duidelijk visuele scheiding tussen de woon- en de naastgelegen agrarische functie.
Het initiatief sluit aan op de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen.
3.3 Regionaal Beleid
Landschapsontwikkelingsplan Binnenveld
In het uitvoeringsplan van de Structuurvisie is de ontwikkeling van het Binnenveld als één van de prioritaire thema’s aangegeven, wil de visie op verstedelijking zinvol zijn. Doel van de samenwerkende gemeenten is te komen tot een integrale aanpak voor het gehele Binnenveld om daarmee het groene karakter van het Binnenveld te behouden, gerelateerd aan de omliggende natuurgebieden van de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug, ecologische verbindingen en ecopassages.
In 2007 is door Rhenen en omliggende gemeenten het Landschapsontwikkelingsplan Binnenveld (LOP) opgesteld. Het plan geeft richting aan de gezamenlijke inspanning van de vier gemeenten voor de kwaliteit van het Binnenveld. De landschapsontwikkelingsvisie geeft de ruimtelijke visie op de gewenste ontwikkeling.
De betrokken gemeenten willen het Binnenveld behouden als aantrekkelijk gemeenschappelijk uitloopgebied. Daarbij wordt onder meer nagestreefd het landschap van het Binnenveld te behouden en de landschappelijke differentiatie te versterken. Initiatieven voor functieverandering, vernieuwing en landgoedvorming worden begeleid; dit gebeurt met het oog op nieuwe ruimtelijke kwaliteit. Daartoe is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de eisen aan functieveranderingen en ontwikkelingen worden opgesomd.
Planspecifiek
Door de afbraak van overtollige bedrijfsbebouwing, de realisatie van 1 woning en de landschappelijke inpassing van het perceel is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsslag op deze locatie. Het initiatief past hiermee in de kaders van het LOP.
Beeldkwaliteitplan Binnenveld
Dit beeldkwaliteitsplan (BKP) moet zich richten op de ruimtelijke kwaliteit van alle nieuwe bebouwing én landschappelijke inpassing als handvat naast- of aanvullend op de Welstandsnota. Het BKP is dus vooral bedoeld als begeleiding van bouwaanvragen op de erven in het Binnenveld. Het moet leiden tot een betere landschappelijke inpassing van ontwikkelingen op de verschillende bebouwde erven in het Binnenveld.
Daarbij kan met name gedacht worden aan vergroting van agrarische bedrijven en functieverandering van vrijkomende voormalig agrarische gebouwen. Het BKP verdeelt het Binnenveld in verschillende soorten landschappen, waarvoor de zes herkenbare cultuurhistorische landschappen uit het LOP de basis vormen. Deze zijn in het beeldkwaliteitsplan vertaald in landschappelijke deelgebieden. Per deelgebied zijn vervolgens richtlijnen opgenomen op drie verschillende schaalniveaus: het landschap, het erf en de bebouwing.
Voor het hele Binnenveld geldt dat bij functieverandering een bijdrage geleverd moet worden aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Bij voorkeur worden bestaande gebouwen hergebruikt voor een nieuwe functie, waardoor het oorspronkelijke karakter van de bebouwing behouden blijft.
In de oorspronkelijke agrarische erven zijn karakteristieke en waardevolle boerderijen te herkennen als hoofdgebouw. Indien op een dergelijk erf sprake is van functieverandering, dan is in beginsel het uitgangspunt dat alle nieuwe bebouwing, wat betreft goothoogte en positie op het erf ondergeschikt is aan de oude boerderij. Dit betreft in ieder geval de bijgebouwen en eventuele bedrijfsgebouwen.
In het geval dat naast de oude boerderij een nieuw woongebouw wordt opgericht dient het nieuwe woongebouw visueel ondergeschikt te zijn aan de oude boerderij. Dit kan worden bereikt door middel van de plaatsing van deze gebouwen achter of naast het woongebouw, door het hanteren van lagere goothoogtes (nokhoogte kan juist hoger zijn) en door het aanbrengen van beplanting.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het deelgebied verontginningenlandschap 'De Grift'. Het initiatief wordt landschappelijk ingepast, waarmee wordt aangesloten bij de voor dit deelgebied bepaalde landschappelijke waarden (openheid, zeer natte gronden, hoge grondwaterstand, slagenverkaveling, aan wegen gelegen lintbebouwing). Daarnaast is aangesloten bij de ontwerprichtlijnen bij functieverandering van het agrarisch erf.
Doordat de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, zorgt de ontwikkeling voor meer openheid in het landschap.
Ontwikkeling in de diepte is één van de uitgangspunten voor de beeldkwaliteit. Dit versterkt de ervaring van de strookvormige percelering en verbindt het erf sterker met de landschappelijke beplantingsstructuren (houtwallen/-singels). De rechthoekige kavelvorm wordt gerespecteerd. In paragraaf 2.3 is beschreven hoe het initiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden uit het BKP voor het verontginningenlandschap 'De Grift'.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied gelden drie bestemmingsplannen. Voor het grootste deel geldt het bestemmingsplan 'Rhenen Buitengebied 2010', vastgesteld op 20 september 2011. Voor het zuidelijk deelgebied geldt deels het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, partiële herziening 2012', waarin een aanduiding voor archeologie is toegevoegd. Tevens geldt ter plaatse van het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld op 6 maart 2018.
Voor het noordelijk deelgebied geldt voor een deel van het plangebied de bestemming 'Wonen' en voor een deel 'Agrarisch'. Over het gehele noordelijk deel ligt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. Tot slot ligt het meest noordelijke deel van dit plangebied in de gebiedsaanduiding 'overige zone - middelhoge verwachtingswaarde' en ligt de rest van dit gebied in de 'overige zone - hoge verwachtingswaarde'.
Het volledige zuidelijk plangebied beschikt nu over de enkelbestemming 'Agrarisch'. Binnen een groot deel van dit deel van het plangebied ligt een bouwvlak, waarbinnen de te slopen agrarische bedrijfsbebouwing staat. Op de gronden van dit bouwvlak ligt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' en op de overige gronden van dit deel van het plangebied 'Waarde - Archeologie. Tot slot geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de bestemmingen binnen de planlocatie.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (ruimtelijke plannen)
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voor de locatie van de nieuw te bouwen woning is een bodemonderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn enkele lichte verontreinigingen aangetroffen. De algemene kwaliteit van de grond en het grondwater vormt echter geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het gehele onderzoeksrapport is als bijlage 1 opgenomen. Ook voor de sloop van de agrarische bebouwing aan de Weteringsteeg 48-50 is bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Hier zijn enkel lichte verontreinigingen aangetroffen. De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de sloop van de bebouwing.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 38255 (aan de Cuneraweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | ||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 26,5 µg/m3 | 21,6 µg/m3 | |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Het toevoegen van één woning valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen. Daarnaast wordt agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, wat ten goede komt aan de luchtkwaliteit aangezien het aantal verkeersbewegingen hierdoor afneemt. Te concluderen valt dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Door de realisatie van de nieuwe woning wordt er een geluidsgevoelige functie aan het plangebied toegevoegd. In dat kader is onderzocht wat de geluidsbelasting, afkomstig van het wegverkeerlawaai van de Weteringsteeg, is op de voorgevel van de nieuwe woning. Het volledige onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek luidt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden, waarmee het plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet geluidhinder.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met de nieuwe burgerwoning aan de Weteringsteeg 54 wordt er een milieugevoelig object gerealiseerd.
Aan de Weteringsteeg 55, ten zuidwesten van het plangebied, is bloemist 'Hendian V.O.F' gevestigd. De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' hanteert een richtafstand van 30 meter voor bedrijven die vallen onder 'groothandel in bloemen en planten' (milieucategorie 2). De feitelijke afstand tussen dit bedrijf en het plangebied bedraagt circa 60 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Aan de Weteringsteeg 46 is een pluimveehouderij gevestigd. Het aspect geur wordt in de volgende paragraaf behandeld. Van de andere aspecten wordt voor het aspect geluid de grootste richtafstand gegeven, namelijk 50 meter. Dit bedrijf ligt op circa 90 meter van de nieuwe woning. Aan de richtafstand wordt daarmee voldaan. De bedrijven zullen geen hinder ondervinden van de nieuwe woning en er zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning. Ook de bestaande bedrijfswoning aan de Weteringsteeg 48 die wordt omgezet naar een burgerwoning vormt geen belemmering voor het naastgelegen bedrijf, omdat dit als bedrijfswoning al een milieugevoelig object was.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
4.1.5 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
- binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
- buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In het plangebied wordt een nieuw geurgevoelig object (nieuwe woning aan de Weteringsteeg 54) gerealiseerd. De naar een burgerwoning om te zetten bedrijfswoning is een bestaand geurgevoelig object, waar bedrijven al rekening mee moeten houden. De gemeente Rhenen heeft geen eigen geurverordening. De normen en afstanden uit de Wgv zijn derhalve maatgevend. Het plangebied is gelegen in het buitengebied (buiten de rode contour). In de omgeving van het plangebied zijn een aantal (intensieve) veehouderijen gelegen die mogelijk van belang zijn bij voorliggende planontwikkeling.
De dichtstbijzijnde intensieve veehouderijen, een pluimveehouderij aan de Weteringsteeg 46 en een varkenshouderij aan de Zuidelijk Meensteeg 30, liggen op respectievelijk circa 90 en circa 260 meter afstand van de nieuwe woning. Er bevinden zich al (burger)woningen dichter bij deze bedrijven dan de nieuwe woning, waardoor de bedrijven niet wordt gehinderd in de bedrijfsvoering door de komst van de nieuwe woning.
Uit de planMER van het bestemmingsplan 'Buitengebied Rhenen 2010' blijkt dat er op de locatie van de nieuwe burgerwoning sprake was van een geurbelasting van 6 tot 8 OUE/m³ geurhinder ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan (zie bijgevoegde afbeelding). Dit is onder de streefwaarde van 14 OUE/m³. Aangezien de intensieve veehouderij en de poelier sindsdien niet hebben kunnen uitbreiden, omdat deze op slot zitten vanwege de omliggende woningen, kan ervan uitgegaan worden dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning.
Uitsnede kaart geurcontouren PlanMER buitengebied met plangebied ter plaatse van zwarte pijl
Het plan is wat betreft het aspect geur uitvoerbaar.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Door voorliggende ontwikkeling wordt er één extra kwetsbaar object (woning) aan het plangebied toegevoegd.
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)
Bovenstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart, waarbij het plangebied is aangegeven met een rode cirkel. Hierop is te zien dat er geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in de directe omgeving van het plangebied, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten zuidwesten van het plangebied is met een rode lijn een transportroute van gevaarlijke stoffen over de Curenaweg aangegeven. De afstand tussen deze weg en het plangebied (1,5 km.) is echter dusdanig ruim dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze weg ligt.
Op het gebied van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterplan Rhenen
Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.
Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:
- Grondwateroverlast komt niet voor.
- Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
- Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
- Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
- In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30 % van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).
In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de “Handreiking Watertoets 2”. Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. Het hiernavolgend wateradvies gaat hier nader op in.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het voorliggende plan is aan het waterschap Vallei en Veluwe voorgelegd in het kader van de watertoets. Het waterschap heeft geen reactie op het plan gegeven.
Planspecifiek
Het waterschap Vallei en Veluwe is middels het uitvoeren van de digitale watertoets op de hoogte gesteld van voorliggend plan. De uitkomst van deze digitale watertoets is als bijlage 4 toegevoegd.
Voor de toetsing van ruimtelijke plannen hanteert het waterschap als beleidsuitgangspunt “hydrologisch neutraal ontwikkelen”. In vergelijking met de huidige situatie (waarin al een deel van de voorheen aanwezige bedrijfsbebouwing is gesloopt) neemt de hoeveelheid verhard en bebouwd oppervlak sterk af, waardoor zonder problemen hydrologisch neutraal kan worden ontwikkeld. De nieuwe woning wordt aangesloten op het aanwezige riool. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor realisatie van het voorliggende plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect Water.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De conclusie daarvan is in deze paragraaf overgenomen. Het volledige onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd.
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De te slopen bebouwing heeft geen relevante functie voor beschermde flora en fauna waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Het omliggende terrein heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De bomen en struiken op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap
Uitvoerbaarheid
De beoogde sloop en nieuwbouw leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden en beschermde natuurwaarden. Voor Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn-, en overige soorten geldt dat, op basis van het voorliggende onderzoek, er geen effecten worden verwacht ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen alsmede functioneel leefgebied. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de
beoogde bestemmingsplanwijziging.
Conclusie
De beoogde sloop van de bestaande bebouwing aan de Weteringsteeg 50 en 54 te Rhenen alsmede de ontwikkeling van een woning aan de Weteringsteeg 54 te Rhenen is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Te treffen maatregelen
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- De werkzaamheden dienen uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera. In de nieuwe situatie dienen mogelijk ook maatregelen te worden getroffen ten aanzien van foeragerende vleermuizen en verlichten. Het uit te voeren vleermuisonderzoek zal hier meer duidelijkheid in verschaffen.
4.4 Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Met voorliggend plan wordt een extra woning aan het plangebied toegevoegd. Daarnaast verdwijnt de bebouwing, en daarmee de bijbehorende bedrijfsactiviteiten, van het voormalige agrarische bedrijf aan de Weteringsteeg 48-50. Hierdoor neemt de verkeersaantrekkende werking in het zuidelijk deelgebied af.
De nieuwe woning zal worden ontsloten op de Weteringsteeg via de bestaande oprit van de woning op het erf aan de Weteringsteeg 54. De verkeersaantrekkende werking neemt hier iets toe, maar per saldo neemt het aantal verkeersbewegingen af, gezien de sloop van de agrarische bebouwing. Parkeren gebeurt op eigen terrein binnen het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. De nieuw te bouwen woning wordt achter de bestaande woning aan de Weteringsteeg 54 gesitueerd, op de locatie van de bestaande schuur, en verwijst daarmee naar de situering van bijgebouwen rondom een erf. Het initiatief is gezien vanuit het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.
Archeologie
Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde op basis van het vigerend bestemmingsplan. Voor ingrepen met een oppervlakte van meer dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld is archeologisch onderzoek nodig. Voor de ontwikkeling is daarom archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat het plangebied een lage archeologische waarde heeft en dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. Het volledige rapport is als bijlage 6 toegevoegd. Voor het noordelijke deelgebied vervalt de archeologische dubbelbestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- Agrarisch: De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden van de te slopen schuren. Het bouwvlak wordt hier verwijderd, zodat er geen nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing mogelijk is.
- Wonen: De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de locatie van de nieuw te bouwen woning. Voor een deel beschikt deze locatie in de huidige situatie al over de bestemming 'Wonen'. Binnen de regels worden voorwaarden gesteld aan de maximale goot- en bouwhoogte van de nieuw te bouwen woning. De woonbestemming wordt middels een strook doorgetrokken tot de Weteringsteeg om de aanleg van een inrit mogelijk te maken.
De gronden waarop de huidige bedrijfswoning staat en een stuk grond achter de burgerwoning aan de Weteringsteeg 50 krijgen in de nieuwe situatie tevens de bestemming 'Wonen'.
Binnen de bestemming Wonen worden tot slot vier voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. In de voorwaardelijke verplichtingen is het volgende vastgelegd:- 1. De nieuwe woning kan pas gebouwd worden als alle voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt (artikel 4.5.2).
- 2. De nieuwe woning voldoet m.b.t. de beeldkwaliteit aan de voorwaarden zoals genoemd in paragraaf 2.3 (artikel 4.2.2).
- 3. De locatie van de nieuwe woning wordt ingepast in de omgeving volgens het opgestelde inrichtingsplan uit bijlage 3 van de regels (artikel 8.3).
- 4. Parkeren vindt verplicht plaats op het eigen terrein met minimaal 2 parkeerplaatsen per woning (artikel 4.5.1).
- Waarde - Archeologie: Het hele plangebied beschikt over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Met de aanduidingen 'overige zone – hoge verwachtingswaarde' en 'overige zone – middelhoge verwachtingswaarde' is bepaald in welke gevallen een onderzoeksplicht geldt.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang. De gemeente Rhenen houdt voor het voorliggende plan geen formele inspraakprocedure.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan toegezonden aan de provincie, het waterschap Vallei en Veluwe, de Gasunie, de Veiligheidsregio Utrecht en Vitens.
6.3 Verslag Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 3 oktober 2019 tot en met woensdag 13 november 2019 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitseisen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitseisen
Bijlage 2 Kaart Te Slopen Bebouwing
Bijlage 2 Kaart te slopen bebouwing
Bijlage 3 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 3 Landschappelijk inrichtingsplan
Bijlage 1 Bodemonderzoek Weteringsteeg 54
Bijlage 1 Bodemonderzoek Weteringsteeg 54
Bijlage 2 Bodemonderzoek Weteringsteeg 50
Bijlage 2 Bodemonderzoek Weteringsteeg 50
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Resultaat Watertoets
Bijlage 4 Resultaat watertoets
Bijlage 5 Quickscan Flora Fauna
Bijlage 5 Quickscan Flora Fauna