KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie - Hoge Verwachting
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Algemeen
2.2 Huidige Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Archeologie
4.3 Bodem
4.4 Natuurwaardenonderzoek
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Water
4.7 Wegverkeerslawaai
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Inspraak
7.2 Overleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Ecologie
Bijlage 4 Bomeninventarisatie
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Wegverkeerslawaai

Beukenlaan 61

Bestemmingsplan - Gemeente Soest

Vastgesteld op 10-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwde ruimte, die een directe verbinding vormt met dat hoofdgebouw en dat als uitbreiding van de woning dient en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.2 achtergevel:

de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.3 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.4 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.5 bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de hoofdbewoner, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsmede handelsactiviteiten via internetwinkels, waarvan de omvang zodanig is, dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.6 bestaand:

a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de in werking treding van dit bestemmingsplan en met een vergunning gebouwd;

b. bij gebruik: bestaand ten tijde van de in werking treding van het betreffende gebruiksverbod.

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens;

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.18 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdbewoner:

degene die in de gemeentelijke basisadministratie als zodanig voor het betreffende adres vermeld staat, alsmede de personen die deel uitmaken van zijn/haar huishouden.

1.21 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.

1.23 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 overkapping:

een ander bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand.

1.25 peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte vanaf de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, vermeerderd met 5 centimeter.
  2. b. in andere gevallen: de hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, vermeerderd met 5 centimeter, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.26 perceel:

een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik.

1.27 plan:

het bestemmingsplan Beukenlaan 61 met identificatienummer NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301 van de gemeente Soest.

1.28 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.29 verbeelding:

de kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen alsmede de aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.30 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.31 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.32 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens: de kortste afstand van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
  2. b. afstand tussen gebouwen: de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
  3. c. bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  4. d. bruto vloeroppervlakte van een gebouw: gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
  5. e. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  6. f. goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het bouwwerk niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel; voor de achtergevel liggen in dat geval de goothoogten op dezelfde werkelijke hoogte als bij de voorgevel. Indien de voorgevel wordt uitgevoerd als opgaande topgevel, gelden de goothoogten voor de zijgevels. Zij worden gemeten uit het terrein, aanliggende aan de voorgevel;
  7. g. hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
  8. h. inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  9. i. netto vloeroppervlakte van een gebouw: binnen de afgewerkte omtrekwanden, onder aftrek van de in de ruimte uitspringende onderdelen van het gebouw, zoals schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, doch zonder aftrek van plinten en vast meubilair, zoals aanrechten en verwarmingslichamen; de vloeroppervlakte van een verdieping, waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt buiten beschouwing gelaten.
  10. j. oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  11. k. verticale bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

  1. a. ondergeschikte bouwonderdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
  2. b. relatie: indien op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, dan worden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels aangemerkt als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  2. b. perceelsontsluitingen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. al dan niet met een beroep of bedrijf aan huis;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen;
  3. e. bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken;
  4. f. overige voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bijbehorende bouwwerken die binnen 2 meter van de perceelsgrenzen zijn gesitueerd, vanwege het woon- en leefklimaat op de aangrenzende percelen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor de bouw van een bijbehorend bouwwerk met een hogere goot- en/of bouwhoogte, mits:

  1. a. daarmee een betere aansluiting op de hoogte van de begane grond laag van het hoofdgebouw kan worden verkregen;
  2. b. de kapvorm en dakhellingen van het hoofdgebouw worden overgenomen;
  3. c. de bouwhoogte tenminste 2 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw ligt.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken dient functioneel ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, dus te gebruiken voor functies zoals garage, stalling, hobbyruimte, bergruimte, kas, huisdierenverblijf, en voor een aan huis gebonden bedrijf of beroep;
  2. b. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, met dien verstande dat:
    1. 1. de woonfunctie daardoor niet mag worden verdrongen en maximaal 50 m² van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken voor de bedoelde activiteiten mag worden gebruikt;
    2. 2. het beroep- of bedrijf aan huis door de hoofdbewoner wordt uitgeoefend;
    3. 3. in het kader van een beroep of bedrijf aan huis mogen maximaal 2 personen in de woning werkzaam zijn, mits kan worden voldaan aan de parkeernormen volgens de 'Nota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening), vastgesteld door de raad op 12 februari 2014;
    4. 4. uitsluitend beroeps- en bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 1;
    5. 5. er geen horeca of detailhandel wordt uitgeoefend, met uitzondering van beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
    6. 6. door de bedrijvigheid geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat, behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in het openbaar gebied rond de betreffende kleinschalige bedrijvigheid mogen plaatsvinden;
    7. 7. er geen reclame wordt gemaakt aan of bij het pand, met uitzondering van een klein bord, met een maximale oppervlakte van 0,5 m², voor de mededeling van het beroep, de openingstijden etc.
  3. c. Op de voor 'Wonen' als bedoeld in lid 4.1 aangewezen gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Nota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening), vastgesteld door de raad op 12 februari 2014.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5 en de vestiging toestaan van een beroep- of bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis is genoemd maar die naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden vergeleken met een rechtstreeks toegelaten beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - Hoge Verwachting

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - Hoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - Hoge verwachting' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde -Archeologie - Hoge verwachting' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.

7.2 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in artikel 7.1 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen.
  2. b. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

7.3 Maximum goothoogte

Van een gebouw waarvan de maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken boven de denkbeeldige vlakken, die de denkbeeldige verticale vlakken onder een hoek van 142 graden snijden ter hoogte van de maximum goothoogte. Onder de denkbeeldige verticale vlakken worden de verticale vlakken verstaan boven twee tegenover elkaar liggende zijden van het bouwvlak evenwijdig aan de hoofdrichting van de nok. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, dakkapellen en goten (zie toelichting in 7.4: figuur maximale goothoogte).

  1. a. Van een gebouw waarvoor geen bouwvlak is opgenomen en waarvan de maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de denkbeeldige verticale vlakken waarin de twee langste gevels van het bouwwerk liggen onder een hoek van 142° snijden ter hoogte van de maximum goothoogte. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, dakkapellen en goten.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot het uiterlijk, de afmeting en de plaatsing van dakkapellen.

7.4 Figuur maximale goothoogte

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301_0007.png"

7.5 Onderkeldering van gebouwen

Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:

  1. a. de verticale bouwdiepte mag maximaal 3,3 meter bedragen;
  2. b. het deel van de kelder, dat verder reikt dan het oppervlak van het gebouw vanaf peil wordt meegeteld bij de oppervlaktebebouwing buiten het bouwvlak en bedraagt niet meer dan de maxima zoals deze zijn gesteld in de daar voorkomende bestemming;
  3. c. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel van de kelder worden gebouwd;
  4. d. toelaatbaar zijn uitsluitend ondergrondse ruimten, die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruik van gronden en bouwwerken

Onverminderd het bepaalde in artikel 11 (Overgangsrecht) is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen.

8.2 Verboden gebruik

Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens het plan;
  2. b. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking of het beheer van de bestemming;
  3. c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte, tenzij sprake is van een mantelzorgwoning als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht;
  4. d. het gebruik van mantelzorgwoningen, bed & breakfastkamers, kampeerboerderijen, zomer- en recreatiewoningen, stacaravans, kampeermiddelen en voor verblijfsrecreatie bedoelde gebouwen voor permanente bewoning.

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders van Soest wijken af van het bepaalde in lid 8.2 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen word gerechtvaardigd.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:

  1. a. voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. b. voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  3. c. voor het toestaan van bijzondere dakvormen;
  4. d. voor het bouwen van portieken, liftschachten en stedenbouwkundige accenten;
  5. e. voor de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken bij een woning voor de stalling van scootmobielen of daaraan gelijk te stellen vervoersmiddelen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
  6. f. voor het plaatsen van beeldende kunstwerken met een maximale bouwhoogte van 5 m.

9.2 Criteria

Er wordt niet afgeweken als bedoeld in lid 9.1, indien daardoor afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 11.1.a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1.a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in lid 11.1.a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, met uitzondering van het gebruik als autohandel.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2.a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in lid 11.2.a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Beukenlaan 61".

juli 2018.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de grond behorende bij de woning aan de Beukenlaan 57 wil de initiatiefnemer een vrijstaande woning realiseren. Deze woning krijgt daarna het adres Beukenlaan 61.

Op dit moment is conform het vigerende bestemmingsplan 'De Eng' de bestemming van de locatie 'Tuin' en 'Wonen'. Om de woning te realiseren zal dus eerst de bestemming moeten worden gewijzigd. Hiervoor is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de Beukenlaan te Soest, in het centrum van Soest. De Beukenlaan is onderdeel van de hoofdwegenstructuur. De planlocatie is omgeven door woningen en groen. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'De Eng', vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2012. De locatie heeft de bestemmingen ‘Tuin' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan gaat in op het beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 worden de uitgevoerde onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 komt de juridische planopzet voor het bestemmingsplan aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandelt. Hoofdstuk 7 gaat in op het onderdeel inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.

2.2 Huidige Situatie

Het plangebied ligt in het midden van de stad Soest aan een doorgaande weg. Het plangebied betreft een deel van het perceel van Beukenlaan 57. Dit deel zal worden afgesplitst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301_0003.jpg"

Afbeelding: Huidige situatie

2.3 Toekomstige Situatie

Voor een deel moet de bestemming 'Tuin' gewijzigd worden in een woonfunctie. De te realiseren vrijstaande woning bestaat uit een bouwlaag met een kap. De nokrichting staat loodrecht op de Beukenlaan. Beide woningen zullen private tuinen hebben. De nieuwe woning maakt gebruik van de bestaande inrit en de bestaande woning Beukenlaan 57 zal een nieuwe inrit krijgen. Op eigen terrein wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd. Een groot aantal van de aanwezige bomen zal verwijdert moeten worden voor de bouw van de nieuwe woning.

Op onderstaande afbeeldingen is de toekomstige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301_0004.jpg"

Afbeelding: Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301_0005.png"

Afbeelding: Toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid voor de bestemmingsplanherziening “Beukenlaan 61” op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen plaats dienen te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  1. 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2. het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SVIR is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid. Deze ladder is juridisch verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder geldt voor stedelijke ontwikkelingen. Gelet op jurisprudentie (AbRS 18-12-2013, 201302867/1/R4) wordt de onderhavige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende plan voorziet in een functiewijziging die een zuinig ruimtegebruik tot gevolg heeft. Hiermee past het plan in de doelstellingen van de SVIR.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de SVIR.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening 2013-2028

De Kadernota Ruimte en het huidige coalitieakkoord hebben als basis gediend voor de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2025'. De filosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' staat in beide centraal. Het accent is verlegd van een toetsende rol van de provincie naar sturen op kwaliteit (ontwikkelingsplanologie). Een belangrijke wijziging met betrekking tot de nieuwe (concept) verordening is dat bijvoorbeeld het ontheffingsinstrumentarium niet langer voorkomt. In plaats daarvan biedt de verordening ruimte voor lokale ontwikkelingen binnen regionale randvoorwaarden. Als aan die randvoorwaarden wordt voldaan, zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder enige betrokkenheid van de provincie.

Een belangrijk uitgangspunt van het beleid is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij zorgvuldig ruimtegebruik gaat het om efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte. Ontwikkelingen wil men vooral in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims.

Rode contouren zijn hierbij een belangrijk sturingsinstrument. Binnen de rode contour hebben gemeenten veel beleidsvrijheid.

Het voorliggende bouwplan is een plan dat gerealiseerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied en helpt daarmee aan de ambitie om ten minste tweederde van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Het plan is dan ook in lijn met het provinciale beleid.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening 2013-2028.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Soest 2009-2030

In de Structuurvisie is globaal vastgelegd hoe de gemeente er in het jaar 2030 ongeveer uit moet zien. De kracht van de structuurvisie zit in de samenhang tussen elementen als hoeveel en soort woningen, werkgelegenheid, voorzieningen en verkeersafwikkeling. Het speerpunt van de structuurvisie is het dorp Soest levendig en groen houden. Een levendig en groen dorp vraagt het actief inspelen op ontwikkelingsmogelijkheden op velerlei gebieden. In de structuurvisie wordt gestreefd naar een evenwichtige bevolkingsopbouw. Alle bevolkingsgroepen moeten kunnen blijven wonen, werken en gebruik maken van voorzieningen in de gemeente. Hiertoe wordt er gebouwd voor de eigen bevolking en wordt rekening gehouden met een kleine instroom. Het toevoegen van woningen, voornamelijk voor het goedkope segment en voor doorstromers, aan de woningvoorraad mag niet ten koste gaan van het groene en dorpse karakter. Het combineren van deze punten leidt tot een integrale visie voor de kern Soest, welke een aanzet is tot nieuwe mogelijkheden. Deze nieuwe mogelijkheden worden, waar mogelijk vertaald naar het bestemmingsplan. Omdat nog niet alle mogelijkheden voldoende zijn uitgekristalliseerd is het niet altijd mogelijk om alle maatregelen uit de structuurvisie direct mee te nemen in het bestemmingsplan. Het gaat hierbij dan om, bijvoorbeeld, bouwplannen waarvan nog onvoldoende duidelijk is hoe de precieze plannen zullen zijn. Hiervoor zullen dan aparte procedures gevolgd worden.

Door de gemeente wordt ingezet op het handhaven van een evenwichtige bevolkingsopbouw. Daarom moet op zijn minst opvang geboden worden voor de natuurlijke groei en de (toenemende) gezinsverdunning. Met woningbouw in het dorp Soest wordt vooral gestreefd 'gaten in de markt' te vullen. Een kwalitatieve impuls, waarbij de nadruk ligt op grondgebonden woningen.

Bij het zoeken naar ruimte voor woningbouw geldt altijd dat het toevoegen van 'stedelijke functies' daar moet gebeuren waar weinig schade wordt toegebracht aan de bestaande groene waarden en/of waar ook versterking van groene waarden mogelijk is. Gelet op het voorkomen van aantasting van het buitengebied en conform het provinciale en gemeentelijke beleid, wordt in beginsel eerst gezocht naar locaties binnen de kern en daarna naar locaties buiten de kern.

De Beukenlaan valt in een gebied wat betiteld wordt als 'binnenstedelijk'. In dit gebied wordt aandacht geschonken aan herstructurering. Nieuwe ontwikkelingen zijn hier van belang voor de gehele kern Soest. Voorgenomen ontwikkeling past binnen de structuurvisie.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.4.2 Nota Parkeernormen

In oktober 2008 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Daarin is opgenomen dat vraag en aanbod naar parkeerplaatsen met elkaar in balans moeten blijven. Het hanteren van en vasthouden aan parkeernormen bij ruimtelijke ontwikkelingen is hiervoor van groot belang.

De Nota Parkeernormen ('Nota parkeernormen auto en fiets, 2e herziening vastgesteld op 12 februari 2014') bevat de parkeernormen van de Gemeente Soest. In deze nota is opgenomen hoe de gemeentelijke parkeereis bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt berekend. De parkeereis wordt berekend door de omvang van de functie te vermenigvuldigen met de parkeernormen uit de volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSOE0040-0301_0006.png"

Aan de parkeereis moet minimaal worden voldaan. Bij ontwikkelingen hoeven bestaande parkeertekorten niet opgelost te worden. Een eventueel bestaand tekort aan autoparkeerplaatsen op een perceel mag daarom van de parkeereis worden afgetrokken.

Autoparkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen worden niet als volledige parkeerplaats meegerekend. Parkeerplaatsen op eigen terrein worden namelijk niet altijd voor parkeren gebruikt. Garages worden vaak benut als bergruimte. Bovendien is er op eigen terrein geen mogelijkheid voor dubbelgebruik voor bezoek van buren. Daarom wordt bij woningen een correctiefactor toegepast.

In onderhavige situatie betreft een woning die valt in de categorie 'woning van 100 tot 150 m2 bvo' waarbij een parkeernorm geldt van 1,8 parkeerplaatsen. Deze norm is gebaseerd op parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Er geldt een correctiefactor voor parkeerplaatsen op eigen terrein vanwege het lagere gebruik hiervan. Bij een parkeerterrein op eigen erf bedraagt de correctiefactor 0,8 per parkeerplaats. Wanneer deze parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt de correctiefactor toegepast. De parkeereis op eigen terrein is 2,25 parkeerplaatsen. Bij woningbouw hoeft de parkeereis niet naar boven afgerond te worden. Wanneer er 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd wordt voldaan aan de parkeereis van de gemeente.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Nota Parkeernormen.

3.4.3 Duurzaamheidsplan

De gemeente Soest heeft een duurzaamheidsplan ontwikkeld met een richtinggevende beleidsvisie op een Duurzaam Soest in 2030, oftewel voor de volgende generatie. De leidende principes zijn Klimaatneutraal, Duurzaam, Cradle to cradle en Gezond & Veilig. Deze leidende principes hebben hun doorwerking in de praktijk, waarbij concreet is ingezoomd op vier thema's: Wonen, Werken, Leefomgeving en de Gemeentelijke organisatie. Per thema zijn ambities voor 2030 en doelstellingen voor 2015 opgenomen. Met betrekking tot het thema Wonen wordt verder ingegaan op duurzaam bestemmen en inrichten en duurzaam bouwen. Dit gaat naast energiegebruik over meerder aspecten, zoals water, duurzaam materiaalgebruik, levensloopbestendigheid.

Conclusie

De nieuw te bouwen woning wordt op een duurzame manier gebouwd en hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in het Duurzaamheidsplan.

3.4.4 Rioleringsplan

Op 17 november 2011 heeft de gemeenteraad het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2012-2017 vastgesteld. Hierin is beschreven hoe de gemeente de wettelijke taken van het inzamelen en transporteren van het afvalwater uitvoert. Ook het te voeren beleid ten aanzien van het onderhoud van de riolering en de rioolgemalen is beschreven. Hierin is ook het beleid ten aanzien van hemelwater, oppervlaktewater en grondwater vastgelegd.

Zowel tijdens de verbouwing als daarna dienen het hemelwater en het afvalwater gescheiden te zijn.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het hemelwater en het afvalwater gescheiden. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in het Rioleringsplan.

3.4.5 Groenstructuurplan 'De groene kwaliteit van Soest'

Het Groenstructuurplan geeft een visie op het stedelijk groen in de gemeente Soest. Hoofdpunten zijn:

  • De linten moeten meer als continue lijnen worden ingericht.
  • Het inrichtings- en beheerniveau van groenaccenten ligt hoger, gezien hun belang voor de hele kern.
  • De grote groengebieden zijn een uiting van de tijdgeest waarin ze zijn aangelegd of ontstaan. Op onderdelen is het nodig de inrichting aan te passen, de samenhang binnen het grote groengebied of met de omgeving te verbeteren, de ecologische waarde te verhogen en verbindingen met het buitengebied te verbeteren.
  • Enkele grote groengebieden vormen als groene lobben een verbinding met het buitengebied. Verbindingen van deze groengebieden kunnen tot stand worden gebracht langs recreatieve routes.
  • Natuurontwikkeling in samenhang met recreatief aantrekkelijke routes ontwikkelen in de vijvergebieden.

De bomen langs de Beukenlaan zijn onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Op basis van het bomenbeleid kan geconcludeerd worden dat de bomen langs de Beukenlaan een beschermde bomenstructuur zijn. De bomen op het perceel Beukenlaan 61 maken geen deel uit van deze beschermde hoofdgroenstructuur.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling blijft de hoofdgroenstructuur behouden. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in het Groenstructuurplan 'De groene kwaliteit van Soest'.

3.4.6 Nota bescherming en kap van bomen

De bescherming van de bomen is gewaarborgd door het beleid Bescherming en kap van bomen, inclusief de Bomenkaart van Soest en de juridische regels in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV, afdeling 3 bescherming van houtopstanden).

Het groene karakter wordt hoofdzakelijk bepaald door bomenstructuren; zowel in het stedelijk als het landelijk gebied. Daarnaast kunnen individuele bomen of bomengroepen van grote waarde zijn voor een bepaalde plek, bijvoorbeeld door hun omvang, ouderdom of historie.

Boomcategorieën

De te beschermen bomen zijn dan ook onder te verdelen in de volgende categorieën

  1. 1. Bomenstructuren (openbare en particuliere bomen in bv. lanen, parken en parkwijken)
  2. 2. Monumentale bomen (openbare en particuliere bomen)
  3. 3. Waardevolle bomen (openbare bomen)
  4. 4. Particuliere bomen op percelen = 175 m²
  5. 5. Overige openbare bomen

Regelgeving

Voor de beschermwaardige bomen (categorie 1 t/m 3) geldt het uitgangspunt dan géén vergunning voor kap wordt verleend, tenzij sprake is van zwaarwegende verwijderingbelangen (“nee, tenzij” -principe), bijvoorbeeld als de veiligheid in het geding komt. Daarnaast geldt voor beschermwaardige bomen – als er toch een vergunning wordt verleend - altijd een herplantplicht. Alle beschermwaardige bomen worden op de Bomenkaart “de groene parels van Soest” weergegeven. Daarnaast worden de monumentale en waardevolle bomen in een register opgenomen om ze duurzaam te beschermen.

Voor de bomen in categorie 4 en 5 geldt dat een vergunning wordt verleend, mits geen sprake is van een weigeringsgrond (“ja, mits”). Hierbij kan een herplantplicht worden opgelegd.

Totdat de Bomenkaart van Soest is vastgesteld, is een overgangsregeling van toepassing. Monumentale particuliere bomen vallen tot vaststelling van de Bomenkaart onder categorie 4. De parkwijken zijn vastgelegd op de kaart ‘Parkwijken’. De beschermwaardige openbare bomen in de categorieën 1 t/m 3 vallen tijdelijk onder categorie 5.

Vergunningplicht voor vellen

Monumentale en waardevolle bomen in geheel Soest, bomen in een zogenaamde parkwijk (weergegeven op een Bomenkaart) en particuliere bomen met een stamomtrek van minimaal 80 cm (gemeten op 1.30 meter boven maaiveld) op percelen van minimaal = 175 m², mogen niet zonder vergunning gekapt worden. Het beleid over bescherming en kap van bomen geldt voor de gehele gemeente (zowel het stedelijk gebied binnen, als het landelijk gebied buiten de bebouwde kom).

Plangebied

De bomen op het perceel Beukenlaan 61 zijn geen van allen als individuele beschermde boom aangewezen. De groenstructuur betreft hier alleen de bomenstructuur van de laanbomen van de Beukenlaan, dus op openbaar gebied. En niet de bomen op particulier terrein. De bomen op het perceel met een kadastraal oppervlakte kleiner dan 175 m² zijn niet vergunningplichtig vanwege een stamomtrek die kleiner is dan 80 cm (diameter kleiner dan 25,5 cm).

In paragraaf 4.4.2 wordt verder ingegaan op hoe er met de bomen in het plangebied en de bomen op de grens van het plangebied wordt omgegaan. Hieraan ligt een bomeninventarisatie ten grondslag. Dit onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4.

Conclusie

De bomen binnen het plangebied zijn nier als individuele beschermde boom aangegeven. De groenstructuur betreft hier alleen de bomenstructuur van de laanbomen van de Beukenlaan, dus op openbaar gebied. In paragraaf 4.4.2 staat hoe hiermee wordt omgegaan. De Nota bescherming en kap van bomen staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Andere onderzoeken dan onderstaande zijn niet nodig, omdat geen sprake is van nieuwbouw maar van een wijziging van het gebruik van de locatie met een interne verbouwing van het pand.

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt.


Van omgeving naar plangebied

Tegen over de betreffende locatie ligt de Beukenlaan 80 (voorheen garage) met de bestemming 'Bedrijf'. Volgens het huidige bestemmingsplan zijn op deze locatie bedrijven met milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Gezien de locatie langs de hoofdinfrastructuur ligt geeft de handreiking aan dat de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap kunnen worden verkleind ten opzichte van een rustige woonwijk. Hierdoor is van 10 meter van toepassing. De afstand van de perceelgrens van de Beukenlaan 80 tot de gevel van de nieuw te bouwen woning aan de Beukenlaan bedraagt ongeveer 30 meter. Dit levert geen problemen op.


Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' levert geen belemmeringen op voor het plan.

4.2 Archeologie

Ingevolge het bestemmingsplan 'De Eng' uit 2012 heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Het bevoegd gezag kan afwijken van het verbod voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord. Er dient dus archeologisch onderzoek plaats te vinden.

De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 15-07-2016. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 1.

Uit het onderzoek komt naar voren dat graafwerkzaamheden voor de aanleg van de fundering dieper dan 65 cm-mv (607 cm NAP) vermeden dienen te worden om eventuele archeologische resten niet aan te tasten. Indien dat niet mogelijk is wordt aanbevolen de aan- of afwezigheid van archeologische resten vast te stellen door het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek, dan wel door civiele graafwerkzaamheden archeologisch te begeleiden waarbij eventuele archeologische sporen direct worden opgegraven.

Bij de bouw van de woning wordt een plaatfundering toegepast, waardoor de fundering niet dieper komt dan 65 cm - mv. (zonder kruipruimte). Hierdoor kan worden afgezien van aanvullende archeologisch onderzoek.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie.

4.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

In dit kader is er medio 2016 een historisch onderzoek verricht. Op grond van het huidige historische onderzoek wordt het volgende geconcludeerd. Ter plaatse wordt op grond van het beschikbare totaal aan gegevens geen bodemverontreiniging verwacht. De volledig rapportage is als Bijlage 2 bij de toelichting van plan gevoegd.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

4.4 Natuurwaardenonderzoek

4.4.1 Quickscan ecologie

Om inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van natuurwaarden binnen het plangebied is er in juni 2016 een quickscan uitgevoerd door Ecogroen.

De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21-06-2016. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3.

De conclusie van het onderzoek is:

Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde amfibieën en kleine zoogdieren. Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht.

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart of na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedssfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Conclusie

Er wordt zorgvuldig omgegaan met broedende vogels dus er zijn vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.2 Bomeninventarisatie

Voor het ontwerp en de kapvergunning is een bomeninventarisatie uitgevoerd door Ecogroen. De resultaten van de inventarisatie zijn neergelegd in een rapport van 22 september 2017. Het rapport is te vinden in Bijlage 4.

Er is geen kapvergunning nodig voor de bomen binnen het perceel. Voor de vier beuken op de rand van het perceel is bij kap wel een kapvergunning nodig.

Advies is de vier kapvergunningplichtige bomen en de beuk die er tussen staat duurzaam te handhaven en in te passen. De overige bomen binnen het perceel wijken voor de aanleg van te bouwen woning. De coniferengroep met daarbinnen een jonge zomereik wijken omdat een nieuwe tuin wordt aangelegd.

De de beuken op de grens van het perceel blijven gehandhaafd maar vallen binnen de invloedssfeer van de bouwwerkzaamheden. Hiervoor gelden bepaalde boombeschermingsmaatregelen, welke in Bijlage 4 zijn opgenomen. Deze maatregelen worden bij de werkzaamheden uitgevoerd.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit NIBM) en de Regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hiertoe behoren ook woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling). In het onderhavige geval betreft het één woning.

Conclusie

Het onderwerp luchtkwaliteit staat niet in de weg aan realisering van het plan.

4.6 Water

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten van de watertoets zijn te vinden in Bijlage 5 Watertoets.


Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.


Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.


Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.


Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten. Voorliggend plan maakt de realisatie van een woning mogelijk.

In het kader van deze voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Resultaten

De voorkeursgrenswaarde op de gevel(s) van de toekomstige woning wordt ten gevolge van het wegverkeer op de Beukenlaan met maximaal 11 dB overschreden. De maximaal toegestane grenswaarde van Lden 63 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Dalweg is lager of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB.

In situaties waar een nieuw te bouwen woning een geluidbelasting ondervindt hoger dan de voorkeursgrenswaarde, dient te worden onderzocht of deze geluidbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Uit nader onderzoek blijkt dat redelijkerwijs geen maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied getroffen kunnen worden.

Indien door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kunnen burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde vaststellen ten gevolge van verkeerslawaai op de Beukenlaan.

Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen een hogere grenswaarde vaststellen. Van deze bevoegdheid maken zij alleen gebruik, indien de betreffende woning een geluidluwe gevel heeft. In het geval van wegverkeerslawaai betekent dit een zijde met een gevelbelasting van 48 dB of, bij vervangende nieuwbouw, een gevelbelasting van 53 dB. Uit bijlage 3 bij het onderzoeksrapport blijkt dat bij de woning een geluidluwe gevel aanwezig is.

Conclusie

In kader van de Wet geluidhinder is geen belemmering aanwezig voor de bouw van de woning aan de Beukenlaan 61, mits een hogere waarde grenswaarde van respectievelijk Lden 59, 55 en 55 dB wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders. Het ontwerp-besluit hogere grenswaarde zal tegelijk met het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

4.8 Kabels En Leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Externe Veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden zich geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

In paragraaf 2.3 Toekomstige situatie is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan, dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 5.2 wordt toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd.

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels, overgangsregels en slotregels opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 De Regels

In de planopzet is aansluiting gezocht bij de "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012" (SVBP 2012).

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven
bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. De bepalingen over Tuin en Wonen moeten op dezelfde manier worden uitgelegd als elders in de gemeente bij gelijkluidende bepalingen.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Conform de SVBP zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dienen op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.

Voorliggend plan is een particulier initiatief.

De bouw van een woning is een bouwplan in de zin van de grondexploitatiebepalingen. Een exploitatieplan is niet nodig, omdat het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. De kosten zullen door middel van een anterieure overeenkomst op de aanvrager worden verhaald.

Aan de vereisten ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is voldaan.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

7.1 Inspraak

Alvorens de initiatiefnemer het principeverzoek heeft ingediend bij de gemeente heeft hij omwonenden geïnformeerd en gevraagd of zij bezwaar hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling. Dit was niet het geval. Er kan dus worden gesteld dat er maatschappelijk draagvlak is voor de voorgenomen ontwikkeling. Om die reden is afzien van het houden van inspraak.

7.2 Overleg

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan zal in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening het ontwerp worden gestuurd aan de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is het plan toegestuurd aan Rijkswaterstaat, Waterschap Vallei en Eem, RUD Utrecht en de gemeente Soest. Alleen de gemeente Soest had enkele opmerkingen, deze worden ter harte genomen.

juli 2018.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Ecologie

Bijlage 3 Quickscan ecologie

Bijlage 4 Bomeninventarisatie

Bijlage 4 Bomeninventarisatie

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Wegverkeerslawaai