Korte Brinkweg naast nr 57
Wijzigingsplan - Gemeente Soest
Vastgesteld op 15-11-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan 'Korte Brinkweg naast nr 57' van de gemeente Soest met identificatienummer NL.IMRO.0342.WPLG0013-0301 van de gemeente Soest;
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwde ruimte, die een directe verbinding vormt met dat hoofdgebouw en dat als uitbreiding van de woning dient en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.6 aan huis gebonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de hoofdbewoner, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsmede handelsactiviteiten via internetwinkels, waarvan de omvang zodanig is, dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.7 aan-huis-gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend of beroepsmatig verleend door de hoofdbewoner.
1.8 achtererf:
de gronden, die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.9 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.10 achtergevel:
de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.11 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.12 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.13 andere geluidgevoelige gebouwen:
onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven.
1.14 archeologisch deskundige:
de gemeentelijke archeoloog of een andere door Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
1.15 archeologische onderzoek:
onderzoek verricht door de gemeente Soest of namens de gemeente Soest door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.16 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.18 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage van de oppervlakte van het bouwperceel, of indien dat in de regels is aangegeven, van het bestemmings- of maatvoeringsvlak.
1.19 bed en breakfast:
een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt aan gasten, gerund door de eigenaar of hoofdbewoner van het gebouw.
1.20 begane grondbouwlaag:
de eerste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.21 bestaand:
bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en met een vergunning gebouwd.
bij gebruik: bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het betreffende gebruiksverbod.
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van het bestemmingsvlak.
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.24 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.25 bijbehorende bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.27 bouwgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.28 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.29 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.32 bruto vloeroppervlakte (bvo):
de totale oppervlakte van gebouwen ten dienste van de bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van daartoe behorende opslag- en overige dienstruimten.
1.33 carport:
een overdekte stallingsruimte voor personenauto’s en/of andere voertuigen, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
1.34 commissie voor welstand en monumenten
onafhankelijke commissie, die adviezen levert op het gebied van welstand en monumenten aan het gemeentebestuur.
1.35 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld, dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.36 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.37 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen.
1.38 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven of het publiek zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, advies-, en ingenieursbureaus, congres- en vergader- accommodaties, makelaars, banken en andere financiële dienstverleners, reis- en uitzendbureaubureaus, postkantoren, kapsalons, schoonheidsinstituten, stomerijen en wasserettes.
1.39 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.40 erf- en terreinafscheiding:
een ander bouwwerk, dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.
1.41 fte:
fte is een rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of de personeelssterkte kan worden uitgedrukt. Eén fte is een volledige werkweek van tenminste 38 uur. Een functie van 0,6 fte bijvoorbeeld is – uitgaande van een werkweek van 38 uur – een functie van 0,6 x 38 = 22,8 uur.
1.42 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.43 geluidgevoelig object:
woning, ander geluidsgevoelig gebouw, woonwagenstandplaats en ligplaats voor een woonschip.
1.44 geluidgevoelige ruimte:
als geluidgevoelige ruimte van een woning wordt aangemerkt: een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd.
1.45 geluidzone - spoor:
een geluidzone zoals bedoeld in artikel 106 van de Wet geluidhinder.
1.46 geluidzone - weg:
gebied waar op grond van de Verkeersmilieukaart akoestisch onderzoek nodig is.
1.47 gemeentelijke parkeernormen:
de parkeernorm, zoals vastgelegd in de gemeentelijke beleidsnota 'Parkeernormen auto en fiets (2e herziening)' d.d. 12 februari 2014 kenmerk Ruimte/1119757.
1.48 hoofdbewoner:
degene, die in de gemeentelijke basisadministratie als zodanig voor het betreffende adres vermeld staat, alsmede de personen, die deel uitmaken van zijn/haar huishouden.
1.49 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.50 horeca:
- a. een bedrijf, in hoofdzaak gericht op:
- 1. het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken;
- 2. het verstrekken van nachtverblijf;
- 3. het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten.
- b. tot horeca worden ook afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten gerekend.
1.51 inrichtingsplan:
een inrichtingsplan verbeelding of tekening op schaal 1 : 1000 van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een perceel of gebied met een daarbij behorende beschrijving.
1.52 kangoeroewoning:
een aan een eengezinswoning gekoppelde ondergeschikte woonruimte in de woning ten behoeve van één of twee personen, die een familieband hebben met de hoofdbewoner.
1.53 kantoor:
een ruimte, die blijkens zijn indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve aard.
1.54 kampeermiddel:
een ruimte, zoals een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, die dient voor tijdelijk verblijf en overnachting door recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.55 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
1.56 maatvoeringvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.
1.57 nevenfunctie:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit, die in ruimtelijk, functioneel en inkomensverwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de in dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bestemming.
1.58 openbaar gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied, dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.59 overkapping:
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand.
1.60 paardenbak/buitenrijbaan:
een buitenrijbaan/- bak ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining ten behoeve van het berijden, trainen en/of africhten van paarden.
1.61 peil:
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang, vermeerderd met 5 centimeter;
- b. in andere gevallen: de hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, vermeerderd met 5 centimeter, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.62 permanente bewoning:
het (al dan niet tijdelijk) gebruiken van een voor recreatie bestemd verblijf als (hoofd)woonverblijf.
1.63 recreatiewoning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Hieronder worden niet verstaan groepsaccommodaties, zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen.
1.64 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.65 staat van bedrijfsactiviteiten aan huis:
de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis, die deel uitmaakt van deze regels.
1.66 verbeelding:
de kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen, alsmede de aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
1.67 vlak:
een geografisch bepaald gebied.
1.68 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.69 voorgevelbouwgrens:
de bouwgrens, die bij het bouwen aan de wegzijde niet mag worden overschreden.
1.70 waardevolle archeologische laag:
de grondlaag in de bodem waarin de archeologische waarden zijn te verwachten.
1.71 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.72 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst, en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
1.73 zijdelingse perceelsgrens:
de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
1.74 zijerf:
de gronden, die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 meetregels
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens
de kortste afstand van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
- b. afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
- c. bruto vloeroppervlakte van een gebouw
gemeten (op alle bouwlagen voor zover de hoogte ter plaatse tenminste 1.5 meter bedraagt) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
- d. netto vloeroppervlakte van een gebouw
binnen de afgewerkte omtrekwanden, onder aftrek van de in de ruimte uitspringende onderdelen van het gebouw, zoals schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, doch zonder aftrek van plinten en vast meubilair, zoals aanrechten en verwarmingslichamen; de vloeroppervlakte van een verdieping, waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt buiten beschouwing gelaten.
- e. dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
- f. goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het bouwwerk niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel; voor de achtergevel liggen in dat geval de goothoogten op dezelfde werkelijke hoogte als bij de voorgevel. Indien de voorgevel wordt uitgevoerd als opgaande topgevel, gelden de goothoogten voor de zijgevels. Zij worden gemeten uit het terrein, aanliggende aan de voorgevel.
- g. bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
- h. inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
- i. oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
- j. breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
- k. verticale bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
- l. vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.2 Aanvullende meetregels
Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:
- a. ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
- b. het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst
mag niet meer dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van die hoofdtoegang worden gesitueerd. Indien het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst hoger is gelegen dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang, wordt voor het bepalen van de bouw- en goothoogte van een bouwwerk vanaf die hoogte gerekend.
- c. het peil in andere gevallen
mag niet meer dan 20 centimeter boven de gemiddelde hoogte van het rondom afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, worden gesitueerd. Indien het peil voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst hoger is gelegen dan 20 centimeter boven de hoogte van de kruin van de openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang, wordt voor het bepalen van de bouw- of goothoogte van een bouwwerk vanaf die hoogte gerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
- b. perceelsontsluitingen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. al dan niet met een beroep of bedrijf aan huis;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen en erven;
- d. parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen;
- e. bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken;
- f. overige voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
- a. voor het parkeren dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen;
- b. hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, met dien verstande, dat de woonfunctie daardoor niet mag worden verdrongen en maximaal 50 m² van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken voor de bedoelde activiteiten mag worden gebruikt, mits;
- 1. het beroep- of bedrijf aan huis door de hoofdbewoner wordt uitgeoefend;
- 2. in het kader van een beroep of bedrijf aan huis mogen maximaal 2 personen in de woning werkzaam zijn;
- 3. uitsluitend beroeps- en bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in Bijlage 1;
- 4. er geen horeca of detailhandel wordt uitgeoefend, met uitzondering van beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
- 5. door de bedrijvigheid geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat, behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in het openbaar gebied rond de betreffende kleinschalige bedrijvigheid mogen plaatsvinden;
- 6. er geen reclame wordt gemaakt aan of bij het pand, met uitzondering van een klein bord, met een maximale oppervlakte van 0,5 m², voor de mededeling van het beroep, de openingstijden etc;
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie - Middelhoge Verwachting
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - Middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - Middelhoge verwachting' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde -Archeologie - Middelhoge verwachting' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
7.2 Onderkeldering van gebouwen
Daar waar volgens deze regels woningen, bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen zijn toegestaan, mag tevens onderkelderd worden. Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:
- a. verticale bouwdiepte mag maximaal 3,3 meter bedragen;
- b. het deel van de kelder, dat verder reikt dan het oppervlak van het gebouw vanaf peil wordt meegeteld bij de oppervlaktebebouwing en bedraagt niet meer dan de maxima zoals deze zijn gesteld in de daar voorkomende bestemming;
- c. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel van de kelder worden gebouwd;
- d. toelaatbaar zijn uitsluitend ondergrondse ruimten, die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen.
7.3 Maximum goothoogte
- a. Van een gebouw waarvoor geen bouwvlak is opgenomen en waarvan de maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de denkbeeldige verticale vlakken waarin de twee langste gevels van het bouwwerk liggen onder een hoek van 142° snijden ter hoogte van de maximum goothoogte. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, dakkapellen en goten en op bebouwing in bouwvlakken met de bestemming “Agrarisch met waarden”(zie figuur in lid 7.4: figuur maximale goothoogte);
- b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot het uiterlijk, de afmeting en de plaatsing van dakkapellen.
7.4 Figuur maximale goothoogte
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik van gronden en bouwwerken
Onverminderd het bepaalde in artikel 12 (Overgangsrecht) is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen.
8.2 Verboden gebruik
Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens het plan;
- b. het gebruik van onbebouwde gronden buiten het bouwvlak met de bestemming waar niet mag worden gebouwd, als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking of het beheer van de bestemming;
- c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte, tenzij sprake is van een mantelzorgwoning;
- d. het gebruik van mantelzorgwoningen, bed & breakfastkamers, zomer- en recreatiewoningen voor permanente bewoning.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan, mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:
- a. voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
- b. voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- c. voor het toestaan van bijzondere dakvormen;
- d. voor het bouwen van portieken, liftschachten en stedenbouwkundige accenten;
- e. voor de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken bij een woning voor de stalling van scootmobielen of daaraan gelijk te stellen vervoersmiddelen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
- f. voor het plaatsen van beeldende kunstwerken met een maximale bouwhoogte van 5 meter.
9.2 Criteria
Er wordt niet afgeweken als bedoeld in lid 9.1, indien daardoor afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.3 Kangoeroewoning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan teneinde in de woning een kangoeroewoning toe te staan, met dien verstande dat:
- a. de kangoeroewoning deel uitmaakt van een grotere woning, maar als zelfstandige wooneenheid is aan te merken en daarmee fysiek één geheel vormt;
- b. de kangoeroewoning geen eigen woonadres krijgt;
- c. per eengezinshuis maximaal één kangoeroewoning is toegestaan;
- d. het geheel van de oorspronkelijke woning/kangoeroewoning past binnen de maatvoering van de woning, zoals die is opgenomen in de bouwvoorschriften van dit wijzigingsplan;
- e. de voor de kangoeroewoning benodigde parkeervoorzieningen op eigen erf wordt gerealiseerd, zulks conform de gemeentelijke parkeernormen;
- f. ten behoeve van de afwijking een ruimtelijke onderbouwing wordt ingediend;
- g. de woonoppervlakte van de kangoeroewoning maximaal 30% van de totale woonoppervlak bedraagt;
- h. de kangoeroewoning slechts wordt toegestaan onder de bij de omgevingsvergunning te stellen verplichting, dat de aanvrager schriftelijk verklaart te voldoen aan het bepaalde in dit lid.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de begrenzing van bestemmings- en bouwvlakken wijzigen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij de wijziging betrokken vlakken en zones niet meer dan 20% wordt verkleind of vergroot.
10.2 Wijziging gemeentelijke parkeernorm
Burgemeester en wethouders kunnen voor het toepassen van de gemeentelijke parkeernorm het bestemmingsplan, voor wat betreft artikel 1 onder 1.47 wijzigen voor zover dit nodig is in verband met een nieuwe door de gemeenteraad vastgestelde Nota Parkeernormen en Parkeerfonds.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
11.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder 12.1a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder 12.1a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 12.2a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder 12.2a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder 12.2a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ‘Korte Brinkweg naast nr 57’.
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeeester en wethouders van de gemeente Soest van:
De voorzitter,
De griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel grond naast de woning aan de Korte Brinkweg 57 in Soest. De eigenaar van het perceel wil gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid die op het perceel ligt. Met deze bevoegdheid kan ter plaatse een vrijstaande woning worden gebouwd. Om gebruik te kunnen maken van deze bevoegdheid moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De wijze waarop aan deze voorwaarden wordt voldaan is beschreven in de volgende hoofdstukken.
1.2 Doelstelling
De doelstelling van dit wijzigingsplan is het mogelijk maken van een vrijstaande woning op het perceel naast de Korte Brinkweg 57 in Soest.
1.3 Ligging Wijzigingsgebied
Het wijzigingsgebied maakt deel uit van de wijk Soestdijk 't Hart en ligt aan de noordzijde van Soest, zie ook figuur 1. Het perceel ligt aan de Korte Brinweg (ongenummerd) ten westen van nummer 57 en staat kadastraal bekend als gemeente Soest, sectie L, perceelsnummer 48. Het wijzigingsgebied is circa 16 meter breed en 37 meter diep. Het perceel maakt deel uit van lintbebouwing met woningen ten noorden van de Korte Brinkweg. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het wijzigingsgebied.
Figuur 1: Ligging wijzigingsgebied in Soest (bron: Webkaart Provincie Utrecht)
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Het betreffende perceel ligt binnen het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' vastgesteld op 19 december 2013. Een fragment van het geldende bestemmingsplan met het bewuste perceel is weergegeven in figuur 2.
Aan het perceel is de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegekend met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Middelhoge verwachting' en de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 15'. De gronden zijn daarmee primair bestemd voor agrarische doeleinden. Burgemeester en wethouders kunnen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 15’ de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ wijzigen in de bestemmingen ‘Wonen' als bedoeld in artikel 34 en 'Tuin’ als bedoeld in artikel 30.
Met voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid om een vrijstaande woning te kunnen realiseren. In de navolgende hoofdstukken wordt het plan uiteengezet en gemotiveerd dat het plan voldoet aan de voorwaarden.
Op 18 september 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Parapluplan nota parkeernormen auto en fiets' vastgesteld. Met dit paraplubestemmingsplan is in de regels opgenomen dat alle ontwikkelingen in de bestemmingsplangebieden moeten voldoen aan de parkeernormen uit de beleidsnota 'Parkeernormen auto en fiets' (2e herziening).
Figuur 2: Fragment bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het wijzigingsplan ‘Korte Brinkweg naast nr 57’ bestaat uit de volgende stukken:
- Verbeelding, 1: 1000 (NL.IMRO.0342.WPLG0013-0301)
- Regels
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan veilig te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en een beschrijving van de planopzet zijn vermeld.
1.6 Opzet Van De Toelichting
De toelichting is opgesteld aan de hand van het Handboek Digitale Ruimtelijke Plannen van de gemeente Soest. Allereerst wordt, voor zover van belang bij die wijzigingsplan, ingegaan op de beleidskaders (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie van het wijzigingsgebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de planbeschrijving. Hoofdstuk 5 staat in het teken van de uitgevoerde onderzoeken naar milieu- en overige aspecten. Hoofdstuk 6 geeft een juridische toelichting op de planregels. Tot slot beschrijven de hoofdstukken 7 en 8 respectievelijk de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het proces en eventuele zienswijzen worden beschreven in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van het moederplan ' Landelijk Gebied' is in de raadsvergadering van 19 december 2013 per amendement de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 15' in het bestemmingsplan opgenomen. Daarbij is door de raad gemotiveerd dat een mogelijke woning naast de Korte Brinweg 57 past in het ritme van de reeds aanwezige woningen in het bebouwingslint. Bovendien wordt de kwaliteit van de lintbebouwing niet verder aangetast door het behoud van voldoende doorzichten. Ook is geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de geldende beleidskaders, waaronder de rode contour, en dat de opgenomen wijzigingsbevoegdheid voldoende objectief in de regels is begrensd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak (201400299/1/R2) de wijzigingsbevoegdheid in stand gelaten.
De toelichting behorende bij het moederplan bevat een actuele weergave van de beleidskaders m.b.t. het gehele plangebied. Voor onderhavig wijzigingsplan zijn de daar in genoemde beleidskaders van toepassing.
2.2 Rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. In de SVIR is ook de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Bij voorliggend wijzigingsplan wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Conform recente jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4 en ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4) blijkt dat de toevoeging van één nieuwe woning niet wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de procesvereiste niet op voorliggend wijzigingsplan van toepassing. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
2.3 Provinciaal Beleid
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De provincie geeft daarbij aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én aan dit beleid uitvoering wordt gegeven. De provinciale belangen waarvan directe doorwerking in bestemmingsplannen gewenst zijn geborgd via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
Op voorliggend wijzigingsplan is specifiek het hoofdstuk over 'Vitale dorpen en steden' van toepassing. In het ruimtelijk beleid is de keuze gemaakt om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. De provincie Utrecht maakt al geruime tijd in het ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie heeft een woningbouwprogramma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Ruim 80 % van dit programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren.
Voorliggend wijzigingsplan betreft het perceel ten westen van de Korte Brinkweg 57 in Soest. Zoals op figuur 3 is te zien maakt deze locatie deel uit van de rode contour waarbinnen de provincie de binnenstedelijke ambities, zoals woningbouw, wil realiseren. Geconcludeerd wordt dat het plan in lijn is met het provinciale beleid.
Figuur 3: Kaart 'Wonen en Werken' met rode contour (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
2.4 Gemeentelijk Beleid
Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'
Aan het perceel is de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegekend met daarop de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 15'. De gronden zijn daarmee primair bestemd voor agrarische doeleinden. Burgemeester en wethouders kunnen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 15’ de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ wijzigen in de bestemmingen ‘Wonen' als bedoeld in artikel 34 en 'Tuin’ als bedoeld in artikel 30. Aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn wel de volgende voorwaarden verbonden:
- ter plaatse mag 1 vrijstaande woning met bijbehorende tuin worden gerealiseerd;
- het woningvlak mag een breedte hebben van 8 meter en een diepte van 12 meter;
- de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen;
- de afstand van de voorgevel van de woning tot de wegzijde mag niet minder bedragen dan 8 meter en niet meer dan 20 meter;
- de goot- en nokhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 3 meter respectievelijk 8 meter;
- aan een planwijziging uitsluitend medewerking wordt verleend, indien vooraf met de gemeente een anterieure overeenkomst is gesloten;
- de aanvrager dient aan de hand van een door een deskundige op te stellen ruimtelijke onderbouwing aan te tonen, dat wordt voldaan aan het in dit lid bepaalde en dat de voorgestelde wijziging vanuit het oogpunt van stedenbouw, verkeer, milieu, geluid, cultuurhistorie, archeologie, landschap, natuur, flora en fauna, externe veiligheid en risiconormering geen beletsel vormt. Een inrichtingsplan met een maximaal behoud van zichtlijnen dient onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing te zijn.
Met voorliggend wijzigingsplan wordt aan deze voorwaarde voldaan. Er is sprake van 1 vrijstaande woning met tuin. De voorwaarden met betrekking tot de afstanden en afmetingen zijn bij het vormgeven van de verbeelding en regels in acht genomen. De gemeente heeft voorafgaand aan de procedure een anterieure overeenkomst gesloten met de aanvrager. Tot slot is in voorliggende toelichting op het plan onderbouwd dat de wijziging aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van stedenbouw, verkeer, milieu, geluid, cultuurhistorie, archeologie, landschap, natuur, flora en fauna, externe veiligheid en risiconormering. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de gestelde criteria.
Welstand
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Soest de Welstandsnota gemeente Soest vastgesteld. Wanneer er in de gemeente Soest een omgevingsvergunningaanvraag wordt ingediend, is het college van Burgemeester en wethouders verplicht om deze te laten toetsen aan redelijke eisen van welstand. In de Welstandsnota is het gemeentelijk grondgebied ingedeeld in verschillende welstandsgebieden.
Het wijzigingsgebied maakt deel uit van het welstandsgebied ' VI: Buitengebied'. Voor dit deelgebied is het Beeldkwaliteitplan Buitengebied (2004) van kracht. Op 16 september 2004 heeft de gemeenteraad dit beeldkwaliteitplan vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan omvat het buitengebied van de gemeente Soest, behalve het voormalige vliegveld Soesterberg en de legerbasis.
Voor de locatie van het wijzigingsgebied geldt het welstandsniveau 2 (bijzonder). Het bijzondere welstandstoezicht is gericht op het voorkomen van aantasting van de ruimtelijke karakteristieken en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Voor nagenoeg het gehele beeldkwaliteitplan "Buitengebied" geldt het bijzondere welstandsniveau 2. Bij dit welstandsniveau wordt zowel getoetst op hoofdaspecten als deelaspecten. Volledigheidshalve zijn deze criteria als bijlage 1 toegevoegd aan deze toelichting. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het ontwerp van de woning worden getoetst aan de gemeentelijke welstandscriteria.
Figuur 4: Kaart 'Wonen en Werken' met rode contour (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Nota parkeernormen auto en fiets (2e herziening)
Op 12 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Soest de 'Nota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening). Daarin is opgenomen dat vraag en aanbod naar parkeerplaatsen met elkaar in balans moeten blijven. Het hebben van voldoende parkeerplaatsen levert immers een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid, leefbaarheid en (economische) vitaliteit van Soest en Soesterberg. Iedere ruimtelijke functie (wonen, werken, winkelen) trekt een bepaalde hoeveelheid autoverkeer en genereert daarmee ook een bepaalde parkeerbehoefte. Een parkeernorm is een getal dat aangeeft hoeveel parkeerplaatsen voor een dergelijke functie nodig zijn per eenheid of per oppervlakte. Het hanteren van parkeernormen en het vasthouden aan de parkeereis bij ruimtelijke ontwikkelingen is van belang om de bereikbaarheid, leefbaarheid en economische vitaliteit te borgen.
De parkeernormen in de nota hebben primair betrekking op nieuw- en verbouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Op basis van de parkeernormen wordt berekend hoeveel autoparkeerplaatsen benodigd zijn voor een bepaalde ontwikkeling; de parkeereis. De parkeereis wordt berekend door de omvang van de functie(s) te vermenigvuldigen met de reguliere parkeernormen uit de bijlage. Aan deze parkeereis moet minimaal worden voldaan. Hieronder is de tabel opgenomen die op de realisatie van nieuwe woningen van toepassing is.
Het bouwvlak voor de nieuwe woning heeft breedte van 8 en een diepte van 12 meter. De maximale oppervlakte van de nieuwe woning bedraagt daarmee 96 m. Op het perceel is ruimschoots voldoende ruimte om te voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen, hetgeen middels het bestemmingsplan wordt geborgd. Geconcludeerd wordt dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.
Tabel 1: Parkeernorm bij woningen (bron: Nota parkeernormen auto en fiets, bijlage 1)
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
Het wijzigingsgebied bestaat uit een perceel aan de noordzijde van de Korte Brinkweg in Soest. Het perceel ligt in een bebouwingslint van woonpercelen welke de noordelijke begrenzing van Soest vormen. Zie ook figuur 5 voor een luchtfoto waarop het wijzigingsgebied rood omrand is.
Het perceel betreft een kleine weide direct ten oosten van de woning op nr. 57. Ten westen van de weide ligt nog een weiland. Rondom het perceel is erfafscheiding aanwezig in de vorm van paaltjes met schrikdraad en een hekwerk. Aan de straatzijde staan twee eikenbomen. Zie figuur 4 voor een foto van september 2014 van het wijzigingsgebied.
Figuur 5: Luchtfoto wijzigingsgebied (bron: Atlas Utrecht)
Figuur 6: Zicht op het betreffende perceel (bron: Google Maps, september 2014)
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
De initiatiefnemer heeft een erfinrichtingsplan op laten stellen waarbij rekening is gehouden met de voorwaarden van de wijzigigingsbevoegdheid. De situatieschets is opgenomen in figuur 7. De beoogde woning kent een vergelijkbare verkaveling als de andere woonerven in de lintbebouwing ten noorden van de Korte Brinkweg. Zo staat de woning enigszins gedraaid ten opzichte van de Korte Brinkweg, in lijn met de bebouwing bij nummer 57. Door de situering van de woning blijft er aan de westzijde van het perceel en het aangrenzende weiland een doorzicht naar het buitengebied bestaan.
Met het plan wordt voldaan aan de criteria met betrekking tot de situering en maatvoering welke gelden voor de wijzigingsbevoegdheid. Er is sprake van 1 vrijstaande woning met tuin. De woning (het hoofdgebouw) waarop het bouwvlak is geprojecteerd heeft een breedte van 8 meter en een diepte van 12 meter. Direct ten oosten van de woning is een aangebouwd bijgebouw beoogd, welke zowel binnen als buiten het bouwvlak gerealiseerd kan worden. De afstand van de woning (het hoofdgebouw) tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt meer dan 5 meter. Het meest nabijgelegen punt van de voorgevel van de woning ligt op 8 meter van de wegzijde (perceelgrens). De goot- en nokhoogte van de woning bedragen maximaal 3 respectievelijk 8 meter, hetgeen ook wordt vastgelegd in de regels. Geconcludeerd wordt dat de inrichtingsschets past binnen de gestelde criteria.
Figuur 7: Situatietekening nieuwe woning (bron: Building Design Architectuur, 11-1-2016)
Hoofdstuk 5 Onderzoek
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en vormvrije m.e.r-beoordeling.
5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Het plan betreft de realisatie van 1 vrijstaande woning met bijbehorende tuin. Deze activiteit wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 woningen of meer en bij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Het milieubelang is in dit wijzigingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor deze ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Toets
Dit wijzigingsplan maakt de realisatie van 1 vrijstaande woning met bijbehorende tuin mogelijk. Omdat een woning een gevoelige functie is, dient te worden bezien of er in de omgeving van het perceel sprake is van bedrijvigheid welke hinder tot gevolg kan hebben. Op circa 40 meter afstand ligt aan de Korte Brinkweg 32-A een kantoorruimte welke momenteel te huur is. Op circa 55 meter afstand ligt autobedrijf 'Fiësta' aan de Korte Brinkweg 36. Beide bedrijven zijn in bestemmingsplan 'Soestdijk' voorzien van een bestemming 'Bedrijf' met een aanduiding die bedrijven tot en met milieucategorie 2 toelaat. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk van 30 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Bovendien bevinden zich tussen het wijzigingsgebied en de bedrijven reeds andere woningen, zodat de nieuwe woning eveneens geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van deze bedrijven. Vanuit milieuzonering zijn er daarmee geen belemmeringen voor dit plan.
5.3 Bodem
Bij het wijzigen van een bestemming moet worden aangetoond of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Met dit wijzigingsplan wordt een vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Wanneer mensen enige tijd (langer dan 2 uur) op een bepaalde plek verblijven, zal aangetoond moeten worden dat de bodemkwaliteit geen gezondheidsrisico's met zich meebrengt. Daarom moet worden bezien of de bodemkwaliteit geschikt is voor het gebruik ten behoeve van woondoeleinden en een tuin.
Om de bodemkwaliteit vast te stellen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse Milieu, februari 2016) welke is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de locatie als onverdacht kan worden beschouwd. De onderzoeksopzet gaat uit van NEN 5740, "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond”.
In de grondmengmonsters en in het grondwater zijn enkele (zeer) licht verhoogde gehaltes aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt nader onderzoek niet nodig geacht. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde lichte verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren.
Toets
Uit het verkennende bodemonderzoek volgt dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik: wonen en tuin.
5.4 Geluid
Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of wijziging van een bestemmingsplan, dat voorziet in de realisering van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing in een zone vanaf de weg, een onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting welke die woningen (of andere geluidgevoelige bebouwing) zou ondervinden van het verkeer op die weg. Uitgangspunt in deze is dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden) niet te boven gaat.
Op grond van het bepaalde in artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijden een breedte heeft van:
- 1. in stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- 2. in buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- voor een weg bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Deze zonering geldt niet:
- 1. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- 2. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt.
- 3. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).
Toets
Voor de Korte Brinkweg geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Derhalve geldt voor deze straat geen geluidszone. Gezien het karakter van deze weg met een 30 km/h-regime, de afstand van de voorgevel van de nieuwe woning tot de wegzijde en de eisen uit het Bouwbesluit is het aannemelijk dat er voor het onderdeel wegverkeerslawaai sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.5 Luchtkwaliteit
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met voorliggend plan zullen extra verkeersbewegingen ontstaan ten behoeve van de nieuwe woning. De toevoeging van 1 woning ligt ruimschoots onder de drempelwaarde van 1.500 woningen. Voorliggend plan draagt niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het wijzigingsgebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
5.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Risicokaart Utrecht
Aan hand van de Risicokaart Utrecht is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied, zie ook figuur 8. Op de Risicokaart Utrecht staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Het wijzigingsgebied maakt zelf deel uit van een kaartlaag 'Natuurrampen: overstromingen: kleine kans: maximale waterdiepte (onbeschermd): potentieel overstroombaar gebied. Deze kaartlaag geeft een indicatie van de waterdiepte bij overstromingen voor onbeschermde gebieden bij een hoogwaterstand met een overschrijdingskans van ca. 1/1000 per jaar. Het gaat dan om overstromingen a.g.v. gebeurtenissen met een kleine kans van optreden tijdens een mensenleven.
Op ca. 165 meter ten oosten van het wijzigingsgebied ligt de (intercity) spoorlijn Den Dolder - Baarn. Het risico voor een ongeval is op de lijnen zelf het grootst. Voor deze spoorlijn geldt een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6)van 0 meter.
De meest nabijgelegen risicovolle inrichting betreft Rioolwaterzuiveringsinstallatie Soest op een afstand van ca. 600 meter. Voor deze inrichting geldt een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 40 meter.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal ruim 1000 meter van het plangebied dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Figuur 8: Risicokaart Utrecht (d.d. 13-1-2016)
5.7 Water
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Grondwater
Bij alle ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging zonder dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Beleid van de gemeente Soest is dat moet worden gezorgd voor een ontwatering van minimaal 80 cm ten opzichte van de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand). Indien het maaiveld van de bouwlocatie hier niet aan voldoet, zal het terrein moeten worden opgehoogd.
Oppervlaktewater
Binnen het wijzigingsgebied wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd (de grondwaterstand is relatief diep, dieper dan 1,6 meter onder maaiveld), tenzij uit onderzoek blijkt dat infiltreren van hemelwater technisch of financieel niet haalbaar is. In dat geval zal hemelwater moeten worden gebufferd en gecontroleerd geloosd op oppervlaktewater. Infiltratievijvers worden niet gezien als oppervlaktewater.
Afval- en hemelwater
Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet rekening gehouden worden met het veranderende klimaat. Het waterbeleid wordt hier op aangepast. Bij de ontwikkeling moet men rekening houden met de toenemende mogelijkheid van 'water op straat'. Het ontwerp van nieuwbouw en uitbreidingen moet hierop afgestemd zijn. Het vloerpeil van de nieuw te bouwen woningen is 30 cm hoger dan het straatpeil. Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet voor de afvoer van afvalwater een vuilwaterriool aangelegd worden. Het vuilwaterriool dient reinigbaar en inspecteerbaar te zijn. Het afvalwater wordt via het bestaande gemengde rioolstelsel afgevoerd. Afvalwater en hemelwater worden strikt gescheiden. Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet hemelwater van verharde oppervlakten (daken en verhardingen) niet worden aangesloten op het vuilwaterriool. Er mogen ook geen overstorten van hemelwater op het vuilwaterriool worden aangelegd, tenzij wordt aangetoond dat verwerken van hemelwater binnen het plangebied of via oppervlaktewater niet haalbaar is.
Het perceel biedt, voor het regenwater dat niet op verhard oppervlak komt, voldoende ruimte voor infiltratie in de bodem. De opvang- of infiltratievoorzieningen dienen reinigbaar en inspecteerbaar te zien. Welke voorziening voor opvang en verwerking van hemelwater wordt aangelegd moet blijken uit nader onderzoek.
Toets
Dit wijzigingslan brengt ten aanzien van de verschillende wateraspecten geen (ingrijpende) veranderingen te weeg. In de nieuwbouw blijft het regenwater van verharde oppervlaktes (daken en verhardingen) gescheiden van afvalwater.
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het wijzigingsgebied is volgens de archeologische beleidsadvieskaart (23 mei 2011) van de gemeente Soest gelegen in ' Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2', zie onderstaande figuur. Voor deze gebieden geldt het beleidsadvies om nader onderzoek uit te voeren voorafgaand aan bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld.
Toets
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een bouwvlak waarop een woning van maximaal 96 m² kan worden gerealiseerd met daarnaast een bijbehorend bouwwerk. De benodigde bodemingrepen blijven ruimschoots onder de drempelwaarde van 500 m² zodat nader archeologisch onderzoek niet nodig wordt geacht.
Figuur 9: Archeologische beleidsadvieskaart
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Uit Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Utrecht kan worden afgeleid dat er in het wijzigingsgebied geen sprake is van monumenten en/of andere cultuurhistorische waarden. Binnen of direct grenzend aan het perceel zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en/of elementen gelegen waarop voorliggend plan een negatieve invloed zou kunnen hebben. Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
5.9 Ecologie
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Het wijzigingsgebied ligt niet in of nabij de Ecologische hoofdstructuur (bron: Provincie Utrecht, 2016). Het meest nabijgelegen onderdeel van de EHS ligt op ca. 950 meter ten noordoosten van het wijzigigsgebied. De functieverandering van grasland naar woonerf aangrenzend aan bestaand bebouwd gebied in Soest heeft gezien de beperkte invloedsfeer geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS.
Beschermde natuurgebieden (Natuurmonumenten/Natura-2000)
Het perceel ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen beschermde gebied (beschermd natuurmonument Hilversum Wasmeer) ligt op ca. 6.500 meter ten westen van het wijzigingsgebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit (realisatie vrijstaande woning aansluitend aan Soest) is door de beperkte omvang lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het plangebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van beschermde natuurgebieden, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen niet negatief beïnvloed worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Beschermde soorten
Het wijzigingsgebied is momenteel in gebruik als grasland. De gronden worden intensief beheerd door regelmatig te maaien. Gezien deze inrichting en het gebruik van het perceel is het niet aannemelijk dat er beschermde soorten in het wijzigingsgebied aanwezig zijn. Ongeacht welke activiteiten ondernomen worden, dient de hierna vermelde algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
In artikel 2 lid 1 van de Flora- en faunawet is de zorgplicht beschreven. Hieruit volgt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit houdt in ieder geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
5.10 Verkeer En Vervoer
Door de ontwikkeling van dit plan neemt het aantal verkeersbewegingen slechts beperkt toe ten behoeve van het de nieuwe woning. De bestaande infrastructuur is hierop berekend en hoeft daarvoor niet gewijzigd te worden. Het perceel biedt bovendien voldoende mogelijkheden om te parkeren, waardoor er op eigen terrein geparkeerd kan worden. Voor de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 6 Juridische Planvorming
6.1 Algemeen
In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd.
Van groot belang is dat bestemmingsplannen goed afleesbaar zijn voor zowel de gemeente zelf als voor burgers. Dit is extra belangrijk omdat bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld.
De in het wijzigingsplan opgenomen regels sluiten aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), welke per 1 juli 2013 verplicht zijn gesteld. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om wijzigings- en bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare ruimtelijke plannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen en aanduidingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel analoog als digitaal.
6.2 Bestemmingskeuze
In het wijzigingsplan is ter plaatse van de woning de bestemming 'Wonen' geprojecteerd. Verder kent het plan de bestemming 'Tuin' (voor de woning). Voor de situering van de woning wordt een bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' geprojecteerd. Voor wat betreft de regels is aangesloten bij de regels van het moederplan: bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'.
6.3 Overige Regels
In de inleidende regels zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de gehanteerde begrippen en de wijze van meten. Zie hiervoor de artikelen 1 en 2, voorafgaand aan de bestemmingen.
In de algemene regels zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het plan als geheel. Dit betreft onder meer de anti-dubbeltelbepaling en de algemene ontheffingsregels. In de overgangs- en slotregels volgen het overgangsrecht en de slotregel.
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het economisch risico ligt bij de eigenaar van het perceel. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. In dit wijzigingsplan is duidelijk gemaakt dat het initiatief van de opdrachtgever getuigt van een goede ruimtelijke ordening, dat het plan voortvloeit uit gemeentelijk beleid en niet strijdig is met het beleid van hogere overheden en dat er geen wettelijke beletselen zijn om medewerking te verlenen aan het plan.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin financiële en uitvoeringsafspraken worden gemaakt met betrekking tot de ontwikkeling en realisering van het voorgenomen bouwplan. Middels deze overeenkomst wordt ook mogelijke planschade bij de intitiatienemer gelegd.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak En Overleg
Er is hier sprake van een wijzigingsplan. Met betrekking tot de procedure betekent dit onder meer dat direct een ontwerp ter inzage wordt gelegd. Inspraak en overleg vinden niet plaats.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitscriteria
Bijlage 1 Beeldkwaliteitscriteria