KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Functies
Artikel 3 Gemengd - 1
Artikel 4 Gemengd - 2
Artikel 5 Gemengd - 3
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Kantoor
Artikel 9 Leiding - Water
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Mobiliteitshub
Artikel 12 Recreatie
Artikel 13 Sport
Artikel 14 Verkeer
Artikel 15 Verkeer - Parkeergarage
Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 17 Water
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
Artikel 19 Wonen
Hoofdstuk 3 Bouwen En Slopen
Artikel 20 Inleidende Bepalingen Over Het Bouwen En Het Slopen
Artikel 21 Bijzondere Regels Over Bouwen
Artikel 22 Bouwen Is Toegestaan
Artikel 23 Bouwen Met Vergunning
Artikel 24 Bouwen Is Niet Toegestaan
Artikel 25 Slopen Met Vergunning
Hoofdstuk 4 Gebouwen En Locaties Gebruiken
Artikel 26 Activiteiten Die Niet Zijn Toegestaan
Artikel 27 Activiteiten In De Woning, Nieuwe Woonruimte
Artikel 28 Additionele Horeca
Artikel 29 Bedrijfsactiviteiten
Artikel 30 Detailhandel En Bezorging
Artikel 31 Geluidzone - Industrie 1
Artikel 32 Geluidzone - Industrie 2
Artikel 33 Kruisingen, Tunnels, Bruggen En Viaducten
Artikel 34 Ondersteunende Horeca In Een Winkel Of Verkoop In Horeca
Artikel 35 Overige Zone - Nieuwvestiging Kantoren
Hoofdstuk 5 Grondwerk
Artikel 36 Vergunning In Verband Met De Bescherming Van Een Functie
Artikel 37 Bescherming Van Archeologische Waarden
Hoofdstuk 6 Beheer Van Natuur, Flora En Fauna
Artikel 38 Aantasten Van Bomen Of Andere Houtopstanden
Hoofdstuk 7 Overgangs- En Slotregels
Artikel 39 Overgangsrecht
Artikel 40 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Woon- En Werkgebied Papendorp
1.2 Doelstelling Bestemmingsplan Papendorp
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Geldende Plannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Beschrijving Van Het Plangebied
3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Inleiding
4.2 Groenewoud Noord
4.3 Mobiliteitshub Xl
4.4 De Taats
4.5 Nieuwerijn I, Ii En Iii
4.6 De Cope
4.7 Terrein Rijkswaterstaat
4.8 Vier Seizoenentuin
4.9 Recreatiepark Groenewoud
4.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Geluid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Geur
5.7 Trillingen
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Ontplofbare Oorlogsresten [Niet Gesprongen Explosieven]
5.10 Bodem En Ondergrond
5.11 Natuurbescherming
5.12 Bomen
5.13 Water En Klimaatadaptatie
5.14 Cultuurhistorie
5.15 Archeologie
5.16 Kabels, Leidingen En Straalverbindingspaden
5.17 Magneetvelden
5.18 Gezond Stedelijk Leven
5.19 Toegankelijkheid
5.20 Circulaire Economie En Instrumenten Duurzaam Bouwen
5.21 Energie
5.22 Windklimaat
5.23 Bezonning
5.24 Conclusie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Inleidende Regels (Hoofdstuk 1 Van De Regels)
7.2 Functies (Bestemmingen) (Hoofdstuk 2 Van De Regels)
7.3 Algemene Inleiding Hoofdstukken 3 Tot En Met 7
7.4 Bouwen En Slopen (Hoofdstuk 3 Van De Regels)
7.5 Gebouwen En Locaties Gebruiken (Hoofdstuk 4 Van De Regels)
7.6 Grondwerk: Activiteit In De Bodem (Hoofdstuk 5 Van De Regels)
7.7 Natuur, Flora En Fauna (Hoofdstuk 6 Van De Regels)
7.8 Algemeen Overgangsrecht (Hoofdstuk 7 Van De Regels)
7.9 Bijlagen Bij De Regels
7.10 Algemene Regels En De Uitvoering Van Beleid
Bijlage 1 Kaart Locaties Te Beëindigen Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Kaart Opheffing Industrieterrein
Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten In De Woonomgeving
Bijlage 4 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Programma Van Eisen Papendorp Noord
Bijlage 2 M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Visie Voorzieningen (2020) Papendorp Noord
Bijlage 4 Oplegnotitie Horeca (2022) Visie Voorzieningen Papendorp Noord
Bijlage 5 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten
Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 7 Notitie Onderbouwing Kruispuntmaatregelen Papendorp Noord
Bijlage 8 Rapportage Verkeersgeneratie Papendorp En Groenewoud
Bijlage 9 Parkeerbalans Papendorp
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Verkeerslawaai
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 12 Besluit Hogere Waarden Geluid
Bijlage 13 Rapport Luchtkwaliteit
Bijlage 14 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 15 Quickscan Ecologie Papendorp Noord
Bijlage 16 Soortgericht Onderzoek Papendorp Noord
Bijlage 17 Quickscan Ecologie Braakliggende Bouwkavels Papendorp
Bijlage 18 Wnb Ontheffing Soortenbescherming Taatsendijk 1c
Bijlage 19 Activiteitenplan Steenmarter Kws-terrein
Bijlage 20 Quicscan Ecologie Met Bomeninventarisatie De Meernbrug
Bijlage 21 Groencompensatieplan
Bijlage 22 Bomenkaart
Bijlage 23 Onderzoek Verplantbaarheid Bomen Taatsendijk En Mercatorlaan
Bijlage 24 Waterparagraaf
Bijlage 25 Kaart Kabels En Leidingen
Bijlage 26 Memo Bezonning Papendorp Noord
Bijlage 27 Archeologische Waardenkaart
Bijlage 28 Bomen Effect Analyse Driehoek Hubplot
Bijlage 29 Verplantbaarheidsonderzoek Schietwilgen Talud A2 Taatsendijk
Bijlage 30 Overzicht Verkeersintensiteiten Papendorp En Groenewoud
Bijlage 31 Memo Slagschaduw Papendorp En Groenewoud

Chw bestemmingsplan Papendorp

Bestemmingsplan - gemeente Utrecht

Vastgesteld op 25-04-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

De uitleg van de begrippen die in dit artikel staan is bepalend bij de uitleg van het plan.

1.1 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur die de locatie aanwijst als werkingsgebied van een regel.

1.2 Accommodatie

Een ruimte of complex van ruimten waarin een bezoeker tegen betaling tijdelijk kan overnachten.

1.3 Additionele horeca

Horeca-activiteiten, die passend, aanvullend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan.

1.4 Afhaalzaak

Een winkel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden, kleine etenswaren, alcoholvrije drank en consumptie-ijs te koop zijn. De waren worden niet in de winkel gegeten of gedronken. Een afhaalzaak is een specifieke vorm van detailhandel.

1.5 Archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een bedrijf dat beschikt over het in artikel 1, eerste lid, van de Erfgoedwet, bedoelde certificaat.

1.6 Archeologische verwachtingswaarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarschijnlijk in dat gebied voorkomende historische overblijfselen in de bodem.

1.7 Atelier

Werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden.

1.8 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen. Zie ook: 1.65 Plan.

1.9 Bebouwing

Eén of meer bouwwerken.

1.10 Bebouwingspercentage

Het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel procent van een locatie ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.11 Bed-and-breakfast

Het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de woning of de bedrijfswoning.

1.12 Bedrijf

Een onderneming waarbij het accent ligt op het maken, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse gemaakte, bewerkte of herstelde goederen, of van goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.13 Bedrijf-aan-huis

Beroep of bedrijf dat in een woning of een daarbij bijhorend bouwwerk wordt uitgeoefend.

1.14 Bedrijfswoning

Een woning die bij een bedrijf hoort en die is bedoeld voor een werknemer die bij het bedrijf woont in verband met het noodzakelijke beheer van het bedrijf.

1.15 Belhuis

Een onderneming die diensten aanbiedt op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.

1.16 Beperkt kwetsbaar object

Objecten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1 lid 2 Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 Besluit Hogere waarde

Besluit waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder is vastgesteld.

1.18 Bestaand

  1. 1. Bestaand gebruik: het feitelijke of vergunde gebruik van de gronden en bouwwerken op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
  2. 2. Bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
    1. a. bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
    2. b. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.

1.19 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 Bevi-inrichting

Een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.21 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (bron: Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).

1.22 Bijzondere bouwlaag

  1. a. Een bouwlaag die aan de voorzijde of eventueel aan de achterzijde een hellend dakvlak heeft en voor het overige deel plat is afgedekt, dan wel;
  2. b. Een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.

1.23 Bezorgdienst

Vorm van een distributiebedrijf dat elektronisch geplaatste en afgerekende bestellingen van, meestal dagelijkse, consumentengoederen bij de klant thuisbezorgt, waarbij het bedrijf vaak een korte tijd tussen de bestelling en de bezorging van de goederen aanbiedt.

1.24 Bouwen

Het plaatsen, oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw, een kap en een bijzondere bouwlaag.

1.27 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bouwwerken zijn toegelaten.

1.29 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 Buurtactiviteit

Activiteit voor en door bewoners uit de omgeving van de locatie waar de activiteit plaatsvindt met een verwaarloosbare planologische uitstraling op de omgeving, zoals activiteiten van bewonersorganisaties, het verenigingsleven, ouderen- en jongerenwerk, huiswerkbegeleiding, muziekles, burendag, kaartclubs en scouting. Hieronder worden in ieder geval niet verstaan kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor verslavingszorg of vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen of een horeca-activiteit van de Lijst met Horeca activiteiten.

1.31 Consumentenvuurwerk

Consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van Vuurwerkbesluit.

1.32 Cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met historische kenmerken.

1.33 Dakopbouw

Het direct onder het dak liggende deel van een hoofdgebouw, waarin zich een of meer verblijfsruimten bevinden en dat zich bouwkundig van de ondergelegen bouwlagen onderscheidt, bijvoorbeeld door de constructie, de vorm of door de terug liggende voorgevel.

1.34 Detailhandel

Het bedrijfsmatig verkopen van consumentengoederen in een winkel.

1.35 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van een dienst of van hulp aan een klant, bijvoorbeeld door een kapper, een stomerij of wasserette, een pedicure, een bankfiliaal, een reisbureau of een uitzendbureau.

1.36 Eigen toegang

De officiële ingang van een woning, wat blijkt uit de volgende kenmerken:

  • de ingang heeft een huisnummer dat de gemeente aan die ingang heeft toegekend en
  • de ingang is bereikbaar vanaf de straat of vanuit een gemeenschappelijke hal.

1.37 Evenementen

Georganiseerde, publieke, bijzondere gebeurtenissen.

1.38 Functie

Een onderscheidend kenmerk van een locatie waaruit blijkt voor welke activiteiten de locatie bedoeld of geschikt is; functie in de zin van artikel 4.2 van de Omgevingswet; bestemming als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.39 Gebouw

Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 Groen

Park, plantsoen, berm of erf waar planten en bomen groeien of kunnen groeien; oppervlaktewater.

1.41 Grondwerk

Activiteit die het verstoren van de bodem of de daarop aanwezige beplanting tot gevolg kunnen hebben zoals graven, ploegen, ophogen, het aanbrengen of verwijderen van verharding, het leggen van leidingen, het dempen van oppervlaktewater of het aanbrengen van drainage, funderingen, constructies of apparatuur in de bodem; activiteit in de zin van artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

1.42 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen of gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.43 Hoogteaccent

Een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering of oriëntatiepunt van een plek in een wijk of buurt.

1.44 Hotel

Het bedrijfsmatig verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en drank voor consumptie ter plaatse of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.45 Inwoning

Het wonen in een woonruimte die deel uitmaakt van een woning waarin een ander huishouden woont.

1.46 Kaart

De digitale weergave van het grondgebied van de gemeente dat bij een bestemmingsplan hoort, waarop de locaties en aanduidingen die in de regels worden genoemd zijn ingetekend op een topografische ondergrond, met uitzondering van locaties of aanduidingen die voor het hele grondgebied van dat bestemmingsplan gelden.

1.47 Kantoor

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening.

1.48 Kantoorruimte

Een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met representatie-, ontvangst- en vergaderruimten. Dit zijn onder meer:

  1. 1. administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
  2. 2. commerciële-, creatieve- en technische- bureaugebonden werkzaamheden (dus ook een call center, desktop publishing en softwareproductie);
  3. 3. werkzaamheden aan desktop/laptop/CAD-CAM-apparatuur;
  4. 4. zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen/presentaties ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
  5. 5. entree en receptiehal;
  6. 6. interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
  7. 7. multifunctionele zaalruimte waarvan het gebruik wisselend kan worden ingezet, wordt beschouwd als kantoorruimte;
  8. 8. functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.

1.49 Kap

Een gesloten en hellend of gedeeltelijk hellend dak.

1.50 Kelder

Het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat geheel onder het peil ligt.

1.51 Kwetsbare objecten

Objecten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder l Besluit externe veiligheid inrichtingen, met uitzondering van kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1 lid 2 Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.52 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Lijst die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft. De onderverdeling is gemaakt op basis van de te verwachten invloed van een activiteit op de omgeving. De lijst maakt deel uit van de regels.

1.53 Lijst van horeca-activiteiten

Lijst die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft. De onderverdeling is gemaakt op basis van de te verwachten invloed van een activiteit op een nabij gelegen of omringende woonomgeving. De lijst maakt deel uit van de regels.

1.54 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving

Lijst die deel uitmaakt van deze regels, waarin bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen die passen op een locatie met woningen.

1.55 Lintbebouwing

Een lange rij vrijstaande huizen of andere hoofdgebouwen langs een weg. De gebouwen staan vergeleken met andere stedelijke bebouwing ver van elkaar af. De weg is meestal een uitvalsroute, een landelijke weg of een weg die naast een rivier of kanaal ligt of was vroeger zo'n weg. Bepalend voor het bebouwingsbeeld van deze wegen is de ruimte tussen de hoofdgebouwen met doorzichten naar het achterliggende landschap. Voorbeelden in Utrecht: de Gageldijk, de Koningsweg, de Zandweg, de Thematerweg, de Meerndijk, de Nedereindseweg.

1.56 Logies verstrekken

Ruimte of complex van ruimten die tegen betaling voor een periode voor overnachtingen worden aangeboden. Er zijn verschillende vormen van accommodatie, bijvoorbeeld hotel voor kort verblijf, middellang zakelijk verblijf (“short stay”), de woning of een deel van de woning aanbieden als accommodatie (particuliere vakantieverhuur, bed-and-breakfast).

1.57 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen voor welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.58 Nutsvoorzieningen

Voorzieningen zoals transformatorhuisjes en andere bouwwerken voor het leveren van gas, elektriciteit of internettoegang, voorzieningen voor de verwarming en koeling van gebouwen, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.59 Omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; na inwerkingtreding van de Omgevingswet: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet.

1.60 Omzetting (van een woning)

Zelfstandige woonruimte, of een deel daarvan, in gebruik geven of laten geven als onzelfstandige woonruimte. Ook het in stand laten van het gebruik van zelfstandige woonruimte als onzelfstandige woonruimte valt onder het begrip omzetting.

1.61 Onderbouw

Een kelder of een souterrain.

1.62 Onzelfstandige woonruimte

Woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling zelfstandige woonruimte.

1.63 Particuliere vakantieverhuur

Incidentele verhuur van een woning voor een korte periode aan toeristen of aan andere bezoekers van de gemeente door de eigenaar-bewoner, die tijdens de verhuur meestal niet in de woning aanwezig is.

1.64 Peil

  1. 1. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
  2. 2. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
  3. 3. Voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

1.65 Plan

Het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Papendorp van de gemeente Utrecht met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01.

1.66 Platte afdekking

Een horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag.

1.67 Publieksfunctie

Functie die publiek aantrekt, zoals buurtvoorzieningen, horeca, cultuur of vermaak.

1.68 Seksinrichting

Een voor klanten toegankelijke ruimte of meerdere besloten ruimten in elkaars nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof dit bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, al dan niet met een sekswerker, tegen vergoeding worden verricht.

1.69 Shishalounge

Een shishalounge is een bedrijfsgebouw met een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Als daarbij een drankje en een hapje wordt aangeboden, dan is het een horecabedrijf.

1.70 Supermarkt

Een winkel die een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 500 m² heeft en waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.71 Vergunning

De omgevingsvergunning van artikel 2.1, lid 1, onder b of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; na inwerkingtreding van de Omgevingswet: de omgevingsvergunning van artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet.

1.72 Voorgevelrooilijn

Een lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied, zoals de weg, openbaar groen of water, gekeerde gevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.

1.73 Winkel

Een pand waar de activiteit detailhandel plaatsvindt.

1.74 Wgh- inrichting

Bedrijf zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.75 Woning

Het complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.76 Woningvorming

Een woning verbouwen tot twee of meer woningen of het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan. Ook het in stand laten van de verbouwing of inrichting of het gebruik van de extra woning valt onder het begrip woningvorming. Dat een extra woning is ontstaan, kan in ieder geval opgemaakt worden uit de aanwezigheid van een keuken in die nieuwe woning.

1.77 Woonruimte

Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor de bewoning door één huishouden.

1.78 Zelfstandige woonruimte

Woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals een badruimte, een toilet en een keuken buiten de woonruimte.

1.79 Zorgwoning

Woning voor een bewoner die aantoonbaar en vaker dan dagelijks langdurige, professionele zorg, toezicht of begeleiding nodig heeft, zoals zorg die geboden wordt op grond van de Wet langdurige zorg of zorg in de vorm van beschermd wonen (artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels worden onderstaande regels over het meten en berekenen gebruikt.

2.1 Hoogte- en dieptematen

  1. 1. De hoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  2. 2. De goothoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  3. 3. De hoogte van een kap: de afstand vanaf de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
  4. 4. Verticale bouwdiepte: vanaf het peil tot aan het laagste punt van een ondergronds bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, heipalen of daarmee vergelijkbare bouwonderdelen. Als de vloer het laagste punt is dan geldt de onderkant van de vloer.

2.2 Dakhelling

De hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Oppervlakte

  1. 1. De oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  2. 2. Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.): het totaal van de binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte van alle verdiepingen, inclusief kelders en souterrains.
  3. 3. Verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.): de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
  4. 4. Bedrijfsvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf, met inbegrip van de magazijnen en overige dienstruimten. Gebouwde, ondergrondse of half verdiept gelegen, parkeervoorzieningen worden hierbij niet meegeteld.
  5. 5. De gebruiksoppervlakte van woonruimte: met toepassing van de norm NEN 2580.

2.4 Inhoud

De inhoud van een bouwwerk: de inhoud, gemeten tussen:

  • de onderzijde van de begane grondvloer,
  • de buitenzijde van de gevels, het hart van de scheidsmuren en
  • de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 2 Functies

Artikel 3 Gemengd - 1

3.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Gemengd - 1' zijn bedoeld voor een gemengd woon- en werkgebied. De leden 3.2 tot en met 3.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

3.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. wonen, waarbij geldt dat het aantal woningen binnen de functies Gemengd - 1, Gemengd- 3 en Wonen in totaal maximaal 2000 mag zijn;
  2. 2. kantoren;
  3. 3. bedrijven, zoals opgenomen in de categorieën A of B1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving;
  4. 4. uitsluitend op de eerste bouwlaag, horeca-activiteiten in de categorieën D1, D2 of D3 van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
  5. 5. congres- en vergaderfaciliteiten tot maximaal 1.500 m2 per vestiging;
  6. 6. dienstverlening;
  7. 7. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hotel', hotels, waarbij geldt dat het gezamenlijk aantal hotelkamers binnen de functies Gemengd - 1 en Kantoor maximaal 200 mag zijn;
  8. 8. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven.

3.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

3.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  2. 2. parkeerplaatsen voor motorvoertuigen, met uitzondering van:
    1. a. voorzieningen voor deelauto's;
    2. b. parkeervoorzieningen voor mindervaliden;
    3. c. gebouwde parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
    4. d. voorzieningen voor het laden en lossen;
  3. 3. bevi-inrichtingen;
  4. 4. shishalounges.

Artikel 4 Gemengd - 2

4.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Gemengd - 2' zijn bedoeld voor een gemengd werkgebied. De leden 4.2 tot en met 4.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

4.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. bedrijven, tot en met categorie 3.1, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  2. 2. kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  3. 3. met bedrijven samenhangende kantoorruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' en tot maximaal 70% van het totale brutovloeroppervlak per bedrijf;
  4. 4. congres- en vergaderfaciliteiten tot maximaal 1.500 m2 per vestiging;
  5. 5. dienstverlening;
  6. 6. maatschappelijke voorzieningen;
  7. 7. binnensportactiviteiten;
  8. 8. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hotel', een hotel waarbij geldt dat het aantal hotelkamers maximaal 118 mag zijn;
  9. 9. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen, zoals verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven;
  10. 10. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is, naast de bijbehorende parkeervoorzieningen die zijn toegestaan op basis van onderdeel 9, ook een zelfstandige parkeergarage toegestaan.

4.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

4.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  2. 2. bevi-inrichtingen;
  3. 3. shishalounges.

Artikel 5 Gemengd - 3

5.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Gemengd - 3' zijn bedoeld voor een gemengd woon- en werkgebied. De leden 5.2 tot en met 5.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

5.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. kantoren;
  2. 2. dienstverlening;
  3. 3. wonen, waarbij geldt dat het totaal aantal woningen binnen de functies Gemengd - 1, Gemengd - 3 en Wonen maximaal 2000 mag zijn;
  4. 4. congres- en vergaderfaciliteiten tot maximaal 1.500 m2 per vestiging;
  5. 5. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven.

5.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

5.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  2. 2. parkeerplaatsen voor motorvoertuigen, met uitzondering van:
    1. a. voorzieningen voor deelauto's;
    2. b. parkeervoorzieningen voor mindervaliden;
    3. c. voorzieningen voor het laden en lossen;

Artikel 6 Groen

6.1 Doel van de functie

Locaties met de functie Groen zijn bedoeld voor groen met ecologische en recreatieve waarden, de stedelijke groenstructuur, vergroting van de leefbaarheid en een gezond leefklimaat. Locaties met de functie Groen zijn ook bedoeld voor groen dat een gezond leefklimaat voor flora en fauna vergroot, de biodiversiteit stimuleert en voedsel en schuilgelegenheid biedt aan dieren. De leden 6.2 en 6.3 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

6.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. groenvoorzieningen en bermen;
  2. 2. fiets- en voetpaden;
  3. 3. nutsvoorzieningen;
  4. 4. speelvoorzieningen;
  5. 5. water, waterbeheer en waterberging;
  6. 6. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende functies;
  7. 7. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, kunstobjecten, civieltechnische bouwwerken zoals duikers, bruggen en faunapassages.

6.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

Artikel 7 Horeca

7.1 Doel van de functie

Locaties met de functie Horeca zijn bedoeld voor horeca. De leden 7.2 tot en met 7.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

7.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. horeca-activiteiten in de categorieën D1, D2 of D3 van de bij deze regels behorende Lijstvan Horeca-activiteiten;
  2. 2. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterbeheer en waterberging, tuinen en erven.

7.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

7.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  2. 2. shisha-lounges.

Artikel 8 Kantoor

8.1 Doel van de functie

Locaties met de functie Kantoor zijn bedoeld voor kantoren. De leden 8.2 tot en met 8.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

8.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. kantoren;
  2. 2. congres- en vergaderfaciliteiten tot maximaal 1.500 m2 per vestiging;
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'hotel', hotels waarbij geldt dat het gezamenlijk aantal hotelkamers binnen de functies Gemengd - 1 en Kantoor maximaal 200 mag zijn;
  4. 4. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven.

8.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

8.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  2. 2. shishalounges.

Artikel 9 Leiding - Water

9.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Leiding - Water' zijn bedoeld voor een waterleiding en het beschermen van een waterleiding. De leden 9.2 en 9.3 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

9.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

Activiteiten die passen bij het doel zijn toegestaan, zoals het aanleggen, gebruiken, in stand houden en vervangen van een waterleiding en de daarbij behorende voorzieningen.

9.3 Bescherming van de functie

Om de locatie in verband met de functie te beschermen zijn de volgende regels van toepassing:

  1. 1. de activiteiten bouwen en grondwerk zijn verboden;
  2. 2. de regel onder 1 geldt niet voor:
    1. a. een activiteit die nodig is voor het onderhoud van de waterleiding en de daarbij horende voorzieningen;
    2. b. het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bij de functie hoort en niet hoger is dan 2 meter.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Maatschappelijk' zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen. De leden 10.2 tot en met 10.5 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

10.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. 2. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven.

10.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

10.4 Geluidgevoelige functies

Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige functie moet vaststaan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), volgens het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.

10.5 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;

Artikel 11 Mobiliteitshub

11.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Mobiliteitshub' zijn bedoeld voor een parkeergarage en voor functies die passen bij een woon- en werkgebied. De leden 11.2 tot en met 11.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

11.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. een gebouwde parkeergarage;
  2. 2. aan de parkeergarage ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte, zoals een beheerdersruimte;
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' en op de begane grond: dienstverlening;
  4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'centrum' en op de eerste twee bouwlagen:
    1. a. detailhandel, als dat geen supermarkt is;
    2. b. horeca-activiteiten in de categorieën D1, D2 en D3 van de bij deze regels behorende Lijst van horeca-activiteiten;
    3. c. binnensportactiviteiten.
  5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'woongebied':
    1. a. buurtactiviteiten;
    2. b. moestuinen;
    3. c. sportactiviteiten;
    4. d. ateliers;
    5. e. tuinen die bij woningen horen;
    6. f. groenvoorzieningen.
  6. 6. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en kunstwerken, waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

11.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

11.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  2. 2. parkeerplaatsen voor motorvoertuigen, met uitzondering van:
    1. a. voorzieningen voor deelauto's;
    2. b. parkeervoorzieningen voor mindervaliden;
    3. c. gebouwde parkeervoorzieningen;
    4. d. voorzieningen voor het laden en lossen;
  3. 3. shisha-lounges.

Artikel 12 Recreatie

12.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Recreatie' zijn bedoeld voor recreatieve voorzieningen. De leden 12.2 tot en met 12.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

12.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. recreatieve voorzieningen, als dat geen verblijfsrecreatie is;
  2. 2. met de recreatieve voorzieningen samenhangende, ondergeschikte detailhandel
  3. 3. volkstuinen;
  4. 4. water, waterbeheer en waterberging;
  5. 5. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven.

12.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

12.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden.

Artikel 13 Sport

13.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Sport' zijn bedoeld voor het uitoefenen van sportactiviteiten. De leden 13.2 en 13.3 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

13.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. het uitoefenen van buitensportactiviteiten;
  2. 2. evenementen;
  3. 3. buurtactiviteiten;
  4. 4. met de sportactiviteiten samenhangende, ondergeschikte detailhandel;
  5. 5. water, waterbeheer en waterberging;
  6. 6. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven.

13.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

Artikel 14 Verkeer

14.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Verkeer' zijn bedoeld voor rijwegen, fiets- en voetpaden, HOV-banen en de bijbehorende voorzieningen. De leden 14.2 en 14.3 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

14.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. rijwegen bestaande uit maximaal twee keer twee rijstroken, in- en uitvoegstroken, vrijliggende busbanen en HOV-banen daar niet bij inbegrepen;
  2. 2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoer', hoogwaardige openbaar vervoerbanen in de vorm van een bus- of trambaan;
  3. 3. fiets- en voetpaden;
  4. 4. water en kruisingen met water;
  5. 5. waterbeheer en waterberging;
  6. 6. geluidwerende voorzieningen;
  7. 7. nutsvoorzieningen;
  8. 8. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en civieltechnische bouwwerken.

14.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

Artikel 15 Verkeer - Parkeergarage

15.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Verkeer - Parkeergarage' zijn bedoeld voor een parkeergarage. De leden 15.2 tot en met 15.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

15.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. een gebouwde parkeergarage;
  2. 2. aan de parkeergarage ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte, zoals een beheerdersruimte;
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': maatschappelijke voorzieningen;
  4. 4. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en kunstwerken, waaronder duikers, bruggen en faunapassages.

15.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

15.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden.

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

16.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bedoeld voor verblijf in de openbare ruimte, gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer, groen en water. De leden 16.2 en 16.3 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

16.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  2. 2. water, waterbeheer en waterberging;
  3. 3. groenvoorzieningen;
  4. 4. speelvoorzieningen;
  5. 5. nutsvoorzieningen;
  6. 6. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken, civieltechnische bouwwerken en geluidwerende voorzieningen.

16.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

Artikel 17 Water

17.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Water' zijn bedoeld voor oppervlaktewater, oevers en taluds. De leden 17.2 en 17.3 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

17.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
  2. 2. waterhuishouding;
  3. 3. waterbeheer en waterberging;
  4. 4. kruisingen met wegverkeer;
  5. 5. nutsvoorzieningen;
  6. 6. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals civieltechnische bouwwerken, groenvoorzieningen en kademuren.

17.3 Bouwregels

  1. 1. Binnen deze functie mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. 2. Binnen deze functie mogen bouwwerken, die geen gebouwen zijn, ten dienste van deze functie worden gebouwd waarvan de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet hoger mag zijn dan 3 meter.
  3. 3. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is de maximale bouwhoogte van de regel onder 2 niet van toepassing voor bruggen.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Waterstaat - Waterkering' zijn bedoeld voor een waterkering en het beschermen van een waterkering. De leden 18.2 en 18.3 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

18.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

Activiteiten die passen bij het in stand houden en onderhouden van een waterkering zijn toegestaan.

18.3 Bescherming van de functie

Om de locatie te beschermen zijn de volgende regels van toepassing:

  1. 1. de activiteiten bouwen en grondwerk zijn verboden.
  2. 2. de regel onder 1 geldt niet voor:
    1. a. een activiteit die nodig is voor het onderhoud van de waterkering;
    2. b. het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bij de functie hoort en niet hoger is dan 2 meter.

Artikel 19 Wonen

19.1 Doel van de functie

Locaties met de functie 'Wonen' zijn bedoeld voor woningen. De leden 19.2 tot en met 19.4 bevatten de regels die gelden voor deze functie.

19.2 Activiteiten en voorzieningen die zijn toegestaan

  1. 1. wonen, waarbij geldt dat het totaal aantal woningen binnen de functies Gemengd – 1, Gemengd – 3 en Wonen maximaal 2000 mag zijn;
  2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en op de eerste bouwlaag;
    1. a. detailhandel, als dat geen supermarkt is;
    2. b. horeca-activiteiten in de categorieën D1, D2 en D3 van de bij deze regels behorende Lijst van horeca-activiteiten;
  3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'centrum':
    1. 1. de onder 2 toegestane functies op de tweede bouwlaag;
    2. 2. een supermarkt op de eerste bouwlaag;
  1. 4. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' en op de begane grond: dienstverlening;
  2. 5. water, waterberging;
  3. 6. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
  4. 7. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen, zoals parkeervoorzieningen, bergingen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, tuinen en erven.

19.3 Regels voor bouw- en gebruiksactiviteiten

19.4 Activiteiten die niet mogen

De volgende activiteiten en voorzieningen zijn in ieder geval verboden:

  1. 1. opslag, anders dan tijdelijke opslag in verband met het bouwen, van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter op onbebouwde gronden;
  2. 2. parkeerplaatsen voor motorvoertuigen, met uitzondering van:
    1. a. voorzieningen voor deelauto's;
    2. b. parkeervoorzieningen voor mindervaliden;
    3. c. gebouwde parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
    4. d. voorzieningen voor het laden en lossen;
  3. 3. shisha-lounges.

Hoofdstuk 3 Bouwen En Slopen

Artikel 20 Inleidende Bepalingen Over Het Bouwen En Het Slopen

20.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk

Regels in dit hoofdstuk blijven buiten toepassing voor zover zij niet te verenigen zijn met een regel over de toegewezen functie, met uitzondering van de regel in artikel 21, lid 21.2, die altijd van toepassing is.

20.2 Nieuwe bouwwerken

Het bouwen is alleen toegestaan als de activiteit bouwen past bij het doel van de functie en als ook de activiteit of activiteiten waar het bouwwerk voor gebouwd wordt passen bij het doel van de functie.

20.3 Bestaande bouwwerken

  1. 1. Bouwwerken die legaal zijn gebouwd, zijn in overeenstemming met de regels die dit plan over de activiteit bouwen stelt.
  2. 2. Bouwwerken of voorzieningen die zijn gebouwd of aangebracht om te voldoen aan een voorwaarde van een regel over een functie die op een locatie geldt, mogen niet worden gesloopt, verwijderd of veranderd, als daardoor niet meer aan die voorwaarde wordt voldaan.

20.4 Voorbereiding van de bouw: peil aangeven, rooilijnen uitzetten

De bouw van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag in ieder geval niet beginnen, voordat het bevoegde gezag of zijn vertegenwoordiger:

  • het straatpeil heeft aangegeven en
  • de rooilijnen en bouwgrenzen op het bouwterrein heeft uitgezet of
  • heeft vastgesteld dat het aangeven van het straatpeil of het uitzetten van rooilijnen niet nodig is.

Artikel 21 Bijzondere Regels Over Bouwen

21.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

  1. 1. Een vergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vast staat dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
  2. 2. De regel onder 1 is niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken, dakopbouwen of dakterrassen.
  3. 3. Aan de hand van beleidsregels waarin de normen voor parkeergelegenheid zijn opgenomen, stellen burgemeester en wethouders vast of aan de regel onder 1 wordt voldaan.

21.2 Woningvorming en omzetting

Het verbouwen, vervangen of vergroten van een woning die de vorming van een extra woning of de omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte tot gevolg heeft is alleen toegestaan als de eigenaar van de woning voldoet aan artikel 27, lid 27.3.

Artikel 22 Bouwen Is Toegestaan

22.1 Vergunningvrij bouwen

Op grond van dit plan is voor het bouwen geen vergunning nodig:

  1. 1. als wettelijk bepaald is dat een bouwactiviteit niet hoeft te voldoen aan de regels van het bestemmingsplan;
  2. 2. als de locatie niet is aangeduid als overige zone - omgevingskwaliteit en
    1. a. als het bouwwerk op grond van de volgende leden van dit artikel is toegestaan of
    2. b. als in de regels over de toegewezen functie regels over het bouwen zijn opgenomen en het bouwen in overeenstemming is met die regels en met de regels in dit hoofdstuk.

22.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan

  1. 1. Een bouwgrens die geen bestemmingsgrens is mag, ongeacht de aanduidingen en regels over maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's, en afdaken of andere ondergeschikte bouwdelen.
  2. 2. De regel onder 1 geldt niet als daarbij gebouwd wordt op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.

22.3 Bijbehorend bouwwerk dat aan een openbaar gebied grenst

  1. 1. Een bijbehorend bouwwerk bij een woning dat niet voldoet aan de bepaling in artikel 2, onderdeel 3, onder c, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar wel voldoet aan de overige bepalingen van dat onderdeel, mag gebouwd worden, als het openbaar toegankelijke gebied een deel van een binnenterrein is dat aan alle zijden omgeven is door hoofdgebouwen.
  2. 2. Voor de toepassing van de regel onder 1 wordt de versie van het Besluit omgevingsrecht gebruikt die geldt op de datum van vaststelling van dit plan.

22.4 Bouwen in de openbare ruimte

In de openbare ruimte is, als de toegewezen functies zich daartegen niet verzetten en de verkeersveiligheid, de waterveiligheid en de veiligheid van personen die in de openbare ruimte verblijven niet worden aangetast, het bouwen van de volgende voorzieningen toegestaan:

  1. 1. sport- of speeltoestellen die niet hoger zijn dan 4 meter en die uitsluitend functioneren met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;
  2. 2. geluidwerende voorzieningen en
  3. 3. kunstobjecten.

Artikel 23 Bouwen Met Vergunning

23.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor het afwijken van de regels die op een locatie gelden en daarbij toestaan dat een bouw- en bestemmingsgrens, ongeacht de aanduidingen en regels over die functies of over de maatvoering en de situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door:
    1. a. bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's;
    2. b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals bij gebouwen horende stoepen, stoeptreden, hellingbanen;
    3. c. balkons, erkers en afdaken, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 2,2 meter bedraagt.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde vergunning niet als:
    1. a. de overschrijding niet te verenigen is met het doel van de functie of
    2. b. de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft of
    3. c. op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.

23.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels

Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, een vergunning verlenen voor:

  1. 1. het afwijken van hoogtematen en bebouwingspercentages met maximaal 10% van deze maten en percentages, voor zover de afwijking niet leidt tot een extra bouwlaag;
  2. 2. het afwijken van de regels voor het plaatsen van vlucht- of noodtrappen;
  3. 3. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen met maximaal 1,5 meter voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen voor dakterrassen op een locatie zonder de aanduiding 'overige zone - bouwen';
  4. 4. het afwijken van de regels voor het bouwen met een geringe afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, als dit noodzakelijk is in verband met onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een kleine afwijking vraagt;
  5. 5. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  6. 6. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken voor een bouwhoogte van sirenemasten of masten voor mobiel dataverkeer toestaan tot maximaal 30 meter.

23.3 Hoofdgebouwen bouwen of verbouwen in de 'overige zone - bouwen'

  1. 1. Het is verboden om op een locatie met de aanduiding 'overige zone - bouwen' zonder vergunning een hoofdgebouw te bouwen of te verbouwen.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen een vergunning voor het bouwen of verbouwen alleen:
    1. a. als een nieuw hoofdgebouw een bestaand hoofdgebouw op dezelfde plek vervangt en een omvang heeft die vergelijkbaar is met de te vervangen bebouwing;
    2. b. als een nieuw hoofdgebouw een bestaand hoofdgebouw op dezelfde plek vervangt, hoger is dan de te vervangen bebouwing en aan de volgende voorwaarden voldoet:
      • het nieuwe hoofdgebouw sluit beter aan bij de omringende bebouwing,
      • het woon- en leefklimaat of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen gaan niet onevenredig achteruit vergeleken met het bestaande hoofdgebouw;
    3. c. als een nieuw hoofdgebouw een bestaand, vrijstaand hoofdgebouw met een maatschappelijke functie vervangt en aan de volgende voorwaarden voldoet:
      • het nieuwe hoofdgebouw staat vrij en sluit in hoogte en situering goed aan bij de omringende bebouwing,
      • het woon- en leefklimaat of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen gaan niet onevenredig achteruit vergeleken met het bestaande hoofdgebouw;
      • de geluidsbelasting op de gevels van het nieuwe hoofdgebouw voldoet aan de Wet geluidhinder en
      • de invloed van factoren die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de gebruikers van het hoofdgebouw en de daarbij horende buitenruimtes is in vergelijking tot de te veranderen situatie aanvaardbaar;
    4. d. op een perceel dat deel uitmaakt van lintbebouwing een hoofdgebouw gesloopt wordt en op een ander deel van het perceel een nieuw hoofdgebouw gebouwd wordt, waarbij
      • het hoofdgebouw een woning is en de functie wonen heeft;
      • de beleving van het lint niet verslechtert,
      • de omvang van het grondvlak niet meer dan 20% en de bouwhoogte niet meer dan 10% groter is dan respectievelijk het grondvlak en de hoogte van het hoofdgebouw dat vervangen wordt,
      • de geluidsbelasting op de gevels van het nieuwe hoofdgebouw voldoet aan de Wet geluidhinder,
      • het woon- en leefklimaat of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig achteruit gaan vergeleken met de plek van het bestaande hoofdgebouw en
      • het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
    5. e. als de verbouw de vergroting van een hoofdgebouw met een bedrijfsfunctie betreft die
      • niet meer bedraagt dan 10% van het bedrijfsvloeroppervlak,
      • qua omvang aansluit bij de omringende bebouwing,
      • de hinder van het bedrijf op omliggende percelen niet groter maakt en
      • het woon- en leefklimaat of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig aantast.

23.4 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van artikel 22, lid 22.1, een tijdelijke vergunning verlenen voor het vergroten van een bijgebouw voor mantelzorg, ongeacht de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen, voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is en geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende woonpercelen veroorzaakt. Zodra de vergunning vervalt, moet de vergroting ongedaan gemaakt worden voor zover die in strijd is met artikel 22, lid 22.1.

23.5 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit bouwen te verbieden, als het bouwwerk past bij het doel van de andere aan de locatie toegewezen functies en het doel van de beschermde functie niet doorkruist.
  2. 2. De vergunning wordt geweigerd, als het bouwen of het bouwwerk, gezien het belang van de te beschermen functie, schade of gevaar kan veroorzaken of als het te bouwen bouwwerk bij wet als kwetsbaar of zeer kwetsbaar object is aangewezen.
  3. 3. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de vergunning.
  4. 4. Burgemeester en wethouders kunnen, om schade uit te sluiten of om gevaar te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.

Artikel 24 Bouwen Is Niet Toegestaan

Het bouwen van andere bouwwerken dan de bouwwerken die op grond van de artikelen 20 tot en met 23 toegestaan zijn, is verboden.

Artikel 25 Slopen Met Vergunning

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit slopen te verbieden, als het slopen het doel van de beschermde functie niet doorkruist.
  2. 2. De vergunning wordt in ieder geval geweigerd als niet vaststaat dat het project waar het slopen deel van uitmaakt, uitgevoerd mag worden.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen in de vergunning voorwaarden opnemen die verband houden met de veiligheid of met de functie, waaronder de voorwaarde dat de sloop alleen is toegestaan, als andere vergunningen voor het project onherroepelijk verleend zijn.
  4. 4. Bij de beoordeling van een aanvraag betrekken Burgemeester en wethouders het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de vergunning.

Hoofdstuk 4 Gebouwen En Locaties Gebruiken

Artikel 26 Activiteiten Die Niet Zijn Toegestaan

26.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies

Activiteiten die niet passen bij het in de regels beschreven doel van een functie die aan een locatie is toegewezen, gelezen met toepassing van artikel 27, zijn verboden.

26.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen

  1. 1. De volgende activiteiten zijn verboden:
    1. a. het plaatsen, laten plaatsen of geplaatst houden van een onderkomen op een sta- of ligplaats op onbebouwde locaties;
    2. b. bedrijfsmatige seksactiviteiten;
    3. c. zelfstandige horeca-activiteiten, belhuizen en afhaalzaken;
    4. d. het aanbieden van logies;
    5. e. het permanent bewonen van stacaravans en recreatiewoningen;
    6. f. het kamperen op onbebouwde gronden;
    7. g. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
    8. h. het opslaan van goederen voor de voorgevelrooilijn;
    9. i. het opslaan van goederen in de openbare ruimte, anders dan opslag die hoort bij een aan de openbare ruimte toegewezen functie;
    10. j. het opslaan van voertuigen, vliegtuigen, boten of onderdelen daarvan op onbebouwde locaties;
    11. k. het storten of het opslaan van puin en afvalstoffen op onbebouwde locaties, met uitzondering van het voor korte tijd opslaan van huishoudelijk tuinafval.
  2. 2. Het verbod onder 1 geldt niet voor locaties met een functie die de activiteit expliciet toestaat.

Artikel 27 Activiteiten In De Woning, Nieuwe Woonruimte

27.1 Uniforme toepassing van regels over wonen

  1. 1. Locaties waar op grond van de toegewezen functie de activiteit wonen is toegestaan, zijn voor zover het die activiteit betreft uitsluitend bedoeld voor het wonen in een woning.
  2. 2. Als de regels over een functie expliciet andere vormen van wonen toestaan, zoals het wonen in onzelfstandige woonruimtes of in zorgwoningen, dan:
    1. a. blijft de regel onder 1 buiten toepassing, als de regels over de functie uitsluitend die andere vormen toestaan, en anders
    2. b. wordt het onder 1 genoemde doel aangevuld met die vormen van wonen.
  3. 3. De regels over de aantallen, het type of de aard van woningen of woonruimtes die in verband met het doel van de functie wonen op een locatie gelden, blijven onverminderd van toepassing.

27.2 Algemene regels over wonen

  1. 1. De activiteit wonen is alleen toegestaan op locaties met de functie wonen.
  2. 2. In één woning woont slechts één huishouden.
  3. 3. Voor de toepassing voor deze regels worden de volgende situaties ook gezien als één huishouden:
    1. a. een eigenaar die als hoofdbewoner kamers verhuurt aan maximaal twee personen (hospitaregeling);
    2. b. een huishouden dat mantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.
  4. 4. In afwijking van de regel onder 1 mag een bedrijfswoning, een woonboot en een woonwagen als woning gebruikt worden.
  5. 5. In afwijking van de regel onder 2 mogen meerdere huishoudens in een woning wonen, wanneer voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:
    1. a. de eigenaar van de woning verhuurt de woning aan maximaal drie huishoudens en deze huishoudens bestaan gezamenlijk uit maximaal 3 volwassenen, ontvangers van mantelzorg niet meegerekend,
    2. b. de eigenaar van de woning heeft een vergunning of een schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders die het gebruik van die woonruimte als onzelfstandige woonruimte toestaat,
    3. c. de eigenaar van de woning beschikt over een gedoogverklaring en de onzelfstandige bewoning heeft sinds het ontvangen van die verklaring onafgebroken plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang of
    4. d. de eigenaar kan aannemelijk maken dat de onzelfstandige bewoning voor 1 mei 1975 bestond en sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang.

27.3 Woningvorming en omzetting

  1. 1. Het is verboden om zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte om te zetten of om een woning zo te veranderen dat er een extra woning ontstaat.
  2. 2. Het is verboden om een bijbehorend bouwwerk te gebruiken of in te richten als woning.
  3. 3. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder 1 om woningvorming of omzetting toe te staan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de "Nadere regel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht" blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. a. het woon- en leefmilieu;
    2. b. de privacy van omwonenden;
    3. c. de verkeers- of parkeersituatie;
    4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

27.4 Bedrijf-aan-huis

  1. 1. Een bedrijf-aan-huis, met uitzondering van een bed-and-breakfast, voldoet aan de volgende voorwaarden:
    1. a. het bedrijf-aan-huis past in een woonomgeving, wat onder meer blijkt uit het feit dat de activiteiten geen bijzondere verkeersbewegingen of parkeerdruk veroorzaken in vergelijking tot een normaal gebruik van de woning;
    2. b. het totale vloeroppervlak van het bedrijf-aan-huis, de som van de oppervlaktes die bij de toepassing van de regels onder c, d en e gebruikt worden, bedraagt maximaal 60m2;
    3. c. het bedrijf-aan-huis gebruikt maximaal een derde deel van het bruto vloeroppervlak van de woning of de bedrijfswoning;
    4. d. het bijbehorend bouwwerk dat voor een bedrijf-aan-huis wordt gebruikt staat vrij, waarbij het bedrijf-aan-huis maximaal 40 m2 van het bruto vloeroppervlak van het bijbehorend bouwwerk gebruikt;
    5. e. in afwijking van de regel onder d kan een bedrijf-aan-huis maximaal 60 m2 bruto vloeroppervlak van een bijbehorend bouwwerk gebruiken, als het bruto vloeroppervlak van het bijbehorende bouwwerk groter is dan 100 m²;
    6. f. de bedrijfsactiviteiten worden binnen verricht;
    7. g. de bedrijfsactiviteiten bestaan uit de uitoefening van een beroep of uit activiteiten van een bedrijf in de categorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in dewoonomgeving;
    8. h. het bedrijf-aan-huis is geen inrichting waarvoor een omgevingsvergunning nodig is op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    9. i. het bedrijf-aan-huis is geen winkel, geen afhaalzaak, geen belhuis, geen horecabedrijf of seksinrichting.
  2. 2. In afwijking van de regel onder 1g, kunnen burgemeester en wethouders een vergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangegeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in dewoonomgeving, als die activiteit geen of een beperkte invloed op de omgeving heeft, vergelijkbaar met activiteiten die vallen onder de categorie A of B1 van deze lijst.

27.5 Logies: bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur

  1. 1. In afwijking van de regel in artikel 26, lid 26.2, onder 1d, is het aanbieden van logies in een woning toegestaan in de vorm van een bed-and-breakfast, als die voldoet aan de volgende voorwaarden:
    1. a. de bed-and-breakfast wordt gedreven door de hoofdbewoner of door een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner;
    2. b. de hoofdbewoner houdt minimaal 50% van de woning in gebruik voor zijn huishouden en
    3. c. de hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner is in de woning aanwezig als er gasten zijn.
  2. 2. In afwijking van de regel in artikel 26, lid 26.2, onder 1d, mag een hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner logies in een woning aanbieden in de vorm van particuliere vakantieverhuur onder volgende voorwaarden:
    1. a. het aantal nachten verhuur bedraagt per kalenderjaar niet meer dan 60 nachten en
    2. b. per nacht biedt een woning onderdak aan maximaal 6 personen, of, als het kadastraal woonoppervlak van de woning groter is dan 200m2 b.v.o., aan maximaal 8 personen.

Artikel 28 Additionele Horeca

Additionele horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. de additionele horeca vindt plaats in een gebouw dat in hoofdzaak wordt gebruikt voor een van de volgende activiteiten: zelfstandige kantoren, bedrijven, maatschappelijke diensten, culturele en sociaal-culturele activiteiten, sport en recreatie;
  2. 2. het deel van het gebouw voor de additionele horeca is alleen open tijdens de openingstijden van de genoemde hoofdactiviteit en staat alleen ten dienste van de hoofdactiviteit; verhuur of het anderszins in gebruik geven van deze ruimte aan derden voor feesten of andere bijeenkomsten is niet toegestaan;
  3. 3. bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.200m2 is het deel voor additionele horeca niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300m2;
  4. 4. bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van 1.200m2 of groter is het deel voor additionele horeca niet groter dan 25% van het bruto vloeroppervlak;
  5. 5. de additionele horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van het gebouw met de hoofdactiviteit.

Artikel 29 Bedrijfsactiviteiten

29.1 Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van de maximale bedrijfscategorie die een functie toestaat, een vergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie, als de invloed van die activiteit op de omgeving vergelijkbaar is met activiteiten die binnen de functie passen.

29.2 Kantoren die bij een bedrijf horen

Aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte is onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  1. 1. de oppervlakte van de kantoorruimte per bedrijf is maximaal 30% van de totale bruto vloeroppervlakte;
  2. 2. de oppervlakte van de kantoorruimte mag maximaal 2.000 m² per bedrijf bedragen.

Artikel 30 Detailhandel En Bezorging

30.1 Kenmerken van detailhandel

Alleen in panden met de functie Detailhandel of met een functie die detailhandelsactiviteiten toestaat is de activiteit detailhandel toegestaan, met uitzondering van afhaalzaken, waarbij de activiteit aan de volgende kenmerken voldoet:

  1. 1. de aard en inrichting van de winkel is afgestemd op de verkoop ter plaatse;
  2. 2. goederen worden in hoofdzaak verkocht in de winkel;
  3. 3. de klant kan in de winkel kiezen welke goederen hij wil kopen;
  4. 4. de winkel is geen bezorgdienst of distributiebedrijf, wat blijkt uit het aanbod, zoals het aanbod van een bepaald assortiment of uit de aard van de winkel, zoals bij een supermarkt of warenhuis.

30.2 Bezorging van goederen

  1. 1. Bezorging van goederen is een onderdeel van de activiteit detailhandel als aan de voorwaarden wordt voldaan:
    1. a. de activiteiten van de detailhandelsvestiging zijn in overeenstemming met het vorige lid;
    2. b. de bezorging vindt in hoofdzaak plaats nadat de klant in de winkel zijn waren heeft gekocht.
  2. 2. Onderdeel 1b is niet van toepassing als vanwege maatregelen van het Rijk de verkoop in het winkelpand tijdelijk niet mogelijk is.

Artikel 31 Geluidzone - Industrie 1

  1. 1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' ligt de rond het industrieterrein gelegen zone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein niet meer zijn dan 50 dB(A).
  2. 2. De zone van de regel onder 1 geldt alleen zolang de locaties die op de kaart in bijlage 2 staan, in het bestemmingsplan Nedal KWS nog zijn bestemd voor een industrieterrein (als bedoeld in de Wet geluidhinder).

Artikel 32 Geluidzone - Industrie 2

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' ligt de rond het industrieterrein gelegen zone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein niet meer zijn dan 50 dB(A).

Artikel 33 Kruisingen, Tunnels, Bruggen En Viaducten

33.1 Werking van dit artikel

Dit artikel is alleen van toepassing op kruisingen van verkeersinfrastructuur of water met andere verkeersinfrastructuur of met water, waarbij de toegewezen functie, een andere functie doorkruist, wat onder meer blijkt uit het feit dat ter plaatse van de kruising aan weerszijden diezelfde andere functie is toegewezen.

33.2 Activiteitenregeling bij kruisingen

Op de locatie van de kruising zijn naast de activiteiten die bij de toegewezen functie horen ook de activiteiten toegestaan die bij de functie horen die gekruist wordt.

Artikel 34 Ondersteunende Horeca In Een Winkel Of Verkoop In Horeca

34.1 Voorwaarden voor ondersteunende horeca in een winkel

Ondersteunende horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan in een winkel, onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. verkoop van artikelen in de winkel is de hoofdactiviteit;
  2. 2. de horeca-activiteit vindt plaats in één deel van de winkel;
  3. 3. vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een horecadeel in de winkel is;
  4. 4. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350m2 is het horecadeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100m2;
  5. 5. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van 350 tot 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300m2;
  6. 6. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak boven 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 20% van het bruto vloeroppervlak;
  7. 7. de horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van de winkel;
  8. 8. de winkel heeft een toilet voor bezoekers.

34.2 Voorwaarden voor ondersteunende verkoop in een horecabedrijf

In een horecabedrijf is winkelverkoop als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  1. 1. de horeca-activiteit is de hoofdactiviteit;
  2. 2. de winkel-activiteit vindt plaats in één deel van het horecabedrijf;
  3. 3. vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een winkeldeel in het horecabedrijf is;
  4. 4. bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100m2;
  5. 5. bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak boven 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak;
  6. 6. het winkeldeel is alleen bereikbaar via de ingang van het horecabedrijf.

34.3 Gevelbankjes bij ondersteunende horeca of bij horeca met ondersteunende verkoop

Een winkel met ondersteunende horeca of een horecabedrijf met ondersteunende verkoop mag een of meer gevelbankjes plaatsen, als die aan de volgende regels voldoen:

  1. 1. een gevelbankje staat op een locatie met de functie Verkeer, Verkeer - Verblijfsgebied of met een functie die een winkel toestaat;
  2. 2. gevelbankjes worden niet gebruikt als horecaterras;
  3. 3. op een locatie met de functie Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied ontstaat er geen hinder voor verkeer, waarbij in ieder geval minimaal 1,5 meter voor passerende voetgangers beschikbaar blijft, gerekend van een gevelbankje;
  4. 4. de totale breedte van de gevelbankjes bij een winkel of een horecabedrijf bedraagt maximaal 4 meter;
  5. 5. het gevelbankje steekt maximaal 0,6 meter uit, gerekend vanaf de gevel van de winkel;
  6. 6. gevelbankjes worden weggehaald of opgeklapt als de winkel gesloten is, in ieder geval uiterlijk om 22.00 uur.

Artikel 35 Overige Zone - Nieuwvestiging Kantoren

35.1 Oppervlakte nieuwe kantoren

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - nieuwvestiging kantoren' mag de bruto vloeroppervlakte van nieuwe zelfstandige kantoren in totaal niet meer zijn dan 134.830 m2.

35.2 Toepassing regel oppervlakte nieuwe kantoren

De regel in lid 35.1 moet aan de hand van de volgende regels worden beoordeeld:

  1. 1. Nieuwe zelfstandige kantoren zijn:
    1. a. de toevoegingen en uitbreidingen van zelfstandige kantoren, ten opzichte van het bestaand aanwezige bruto vloeroppervlakte van zelfstandige kantoren;
    2. b. ongebruikte omgevingsvergunningen voor toevoegingen en uitbreidingen van zelfstandige kantoren.
  2. 2. De regel onder 1 geldt niet voor het vervangen en uitbreiden van bestaande zelfstandige kantoren, als dit past binnen de bouw- en gebruiksregels uit hoofdstuk 2 en binnen de afwijkingsmogelijkheden van Artikel 23.
  3. 3. De regel onder 1 geldt niet als gebouwen, die voor een andere functie dan kantoren zijn gebouwd, transformeren naar zelfstandige kantoren tot maximaal 1.500 m2 bruto vloeroppervlakte per gebouw.
  4. 4. De bruto vloeroppervlakte moet als volgt worden gemeten: de oppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, waarbij de oppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

Hoofdstuk 5 Grondwerk

Artikel 36 Vergunning In Verband Met De Bescherming Van Een Functie

36.1 Grondwerk dat niet is toegestaan

Het volgende grondwerk is niet toegestaan op een locatie die door een functie beschermd is met een verbod om grondwerk uit te voeren:

  1. 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door afgraven of ophogen;
  2. 2. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  3. 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. 4. het verrichten van graafwerkzaamheden (zoals ten behoeve van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
  5. 5. het planten of rooien van bomen of van andere diep wortelende planten;
  6. 6. het aanleggen van oppervlaktewater, het verbreden of het dempen van bestaand oppervlaktewater.

36.2 Vergunning voor afwijken

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel in lid 36.1 een vergunning voor het verrichten van grondwerk verlenen, als het grondwerk, gezien het belang van de beschermde functie, geen onevenredige schade of gevaar kan veroorzaken.
  2. 2. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de beschermde functie bij het besluit over de vergunning.

36.3 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen, om onevenredige schade uit te sluiten of om onveilige situaties te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.

Artikel 37 Bescherming Van Archeologische Waarden

37.1 Grondwerk waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is

Met inachtneming van artikel 36 is het volgende grondwerk toegestaan:

  1. 1. grondwerk dat wordt verricht op een locatie die niet is aangeduid als een archeologische verwachtingszone en die niet is aangewezen als archeologisch monument;
  2. 2. in gevallen waarin het grondwerk in omvang en diepte binnen een bestaande bodemverstoring plaatsvindt:
    1. a. grondwerk dat normaal onderhoud en beheer betreft, zoals onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. b. grondwerk dat samenhangt met vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  3. 3. grondwerk dat nodig is voor archeologisch onderzoek;
  4. 4. grondwerk dat in overeenstemming met de wettelijke voorschriften al in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.

37.2 Grondwerk zonder vergunning in verband met de zone archeologische verwachtingswaarde

Met inachtneming van artikel 36 en lid 37.3 mag het volgende grondwerk op een locatie binnen een zone met een archeologische verwachtingswaarde zonder vergunning uitgevoerd worden, voor zover de activiteit aan de op de locatie geldende voorwaarden voldoet:

  1. 1. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 2' onder de voorwaarde dat het grondwerk geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30cm onder het maaiveld;
  2. 2. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 3' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 30m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30cm onder het maaiveld;
  3. 3. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 4' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 100m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30cm onder het maaiveld;
  4. 4. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 5' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 500m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30cm onder het maaiveld;
  5. 5. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 6' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 5000m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 50cm onder het maaiveld.

37.3 Regels over het bepalen van de omvang van het grondwerk en van de zone

  1. 1. Als de verstoring in meer dan één zone valt, geldt voor de toepassing van lid 37.2 de zone die de minste verstoring toestaat.
  2. 2. Bij een gefaseerde uitvoering van een project waarvoor grondwerk nodig is, is voor het bepalen van de verstoring de totale verstoring (oppervlak en/of diepte) van het gehele project bepalend.

37.4 Vergunning in verband met de archeologische waarde

  1. 1. Op een locatie met een van de in lid 37.2 genoemde aanduidingen is het verboden om zonder vergunning grondwerk te verrichten, behalve als de activiteit op grond van lid 37.1 of lid 37.2 is toegestaan.
  2. 2. De vergunning wordt verleend, als is gebleken dat het grondwerk geen directe of indirecte gevolgen heeft voor het archeologische erfgoed of als er maatregelen zijn getroffen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden.
  3. 3. De vergunning wordt geweigerd als op voorhand zeker is dat de vergunning die op grond van artikel 36 voor het grondwerk nodig is niet verleend kan worden.
  4. 4. Bij de aanvraag voor een vergunning als bedoeld onder 1 wordt een deskundigenrapport overlegd dat goedgekeurd is door of namens het bevoegd gezag, als zo'n rapport over de gevolgen van het grondwerk op de archeologische waarde nodig is voor een goede beoordeling van de aanvraag.
  5. 5. Aan de vergunning als bedoeld onder 1 kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    3. c. de verplichting om het grondwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 6 Beheer Van Natuur, Flora En Fauna

Artikel 38 Aantasten Van Bomen Of Andere Houtopstanden

38.1 Vergunningplicht

  1. 1. Het is verboden zonder vergunning een houtopstand te vellen, zoals het kappen van een of meer bomen.
  2. 2. Het verbod geldt niet in de volgende gevallen:
    1. a. het kappen van een boom met een diameter kleiner dan 15 centimeter, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld;
    2. b. het kappen van een boom jonger dan 50 jaar:
      • op een kadastraal perceel van 300 m2 of kleiner; of
      • die in een tuin staat op een huurperceel die inclusief tuin kleiner is dan 300 m2;
    3. c. het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud;
    4. d. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;
    5. e. bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of vanwege een aanschrijving op grond van artikel 4:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
    6. f. bomen die moeten worden gekapt vanwege een aanschrijving van de gemeente.
  3. 3. Voor tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen kan het college een vergunning met de strekking van een jaarvergunning verlenen, waardoor het verbod van lid 1 niet geldt voor het afzonderlijk vellen van houtopstanden.

38.2 Beoordeling van de aanvraag

Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren:

  1. 1. als de Utrechtse hoofdbomenstructuur onevenredig wordt geschaad;
  2. 2. als een van de volgende waarden onevenredig worden geschaad:
    1. a. de ecologische waarde van een houtopstand,
    2. b. de cultuurhistorische waarde van een houtopstand,
    3. c. de ruimtelijke waarde van een houtopstand,
    4. d. de milieuwaarde of
    5. e. de boomwaarde.

38.3 Vergunningvoorschriften algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 38.2 voorschriften aan de vergunning verbinden.

38.4 Vergunningvoorschriften over vervanging ("herplantplicht")

  1. 1. Bij vergunningvoorschrift wordt in ieder geval bepaald dat herplant:
    1. a. binnen 14 maanden vanaf het moment dat de kapvergunning is verleend voor bomen die op de gemeentelijke vellijst staan, of in het geval van langlopende of complexe projecten, of bij andere bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan, binnen een door het college op te leggen termijn;
    2. b. volgens de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen plaatsvindt;
    3. c. op of zeer nabij de kaplocatie plaatsvindt; en
    4. d. binnen twee weken na voltooiing gereed wordt gemeld door vergunninghouder bij burgemeester en wethouders met een melding die een dagtekening en locatie van de herplant bevat.
  2. 2. Bij het bepalen van een locatie voor herplant wordt de volgende volgorde aangehouden:
    1. a. herplant op locatie;
    2. b. herplant dichtbij locatie; en
    3. c. herplant elders.
  3. 3. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan, in afwijking van onderdeel 1, worden bepaald dat de gevelde houtopstand financieel wordt gecompenseerd.
  4. 4. Bij vergunningvoorschrift, bedoeld in het eerste lid, kan de locatie en wijze van herplant, vervanging bij niet-geslaagde herplant, worden bepaald.
  5. 5. De bepalingen onder 1 tot en met 3 gelden niet in geval van tijdelijke natuur, botanische tuinen, bosplantsoenen en er een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beheerplan is van de aanvrager.

38.5 Indieningseisen voor een vergunning

De aanvrager levert bij de aanvraag de volgende gegevens aan:

  1. 1. een identificatie met een nummer en de locatie van iedere te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
  2. 2. de soort houtopstand;
  3. 3. de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;
  4. 4. de diameter in centimeters van de te vellen bomen of struiken, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;
  5. 5. een overzicht van de houtopstanden die als vervanging worden herplant en de locatie waar deze worden herplant en, als de locatie niet op of dichtbij de locatie ligt, een motivering waarom een andere locatie elders nodig is;
  6. 6. in plaats van de gegevens onder 5, als vervanging niet mogelijk is, een motivering waarom vervanging alleen in de vorm van een financiële compensatie kan plaatsvinden.

38.6 Bebouwingscontour

De geometrische begrenzing van de bebouwingscontour houtkap, bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen de regels over houtopstanden van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn, is aangeduid met 'overige zone - bebouwingscontour houtkap'.

38.7 Herplantplicht zonder vergunning

  1. 1. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in lid 38.1 van toepassing is, zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond danwel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen 14 maanden te herbeplanten.
  2. 2. Wordt een verplichting als bedoeld onder 1 opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  3. 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot het vellen als bedoeld in lid 38.1 van toepassing is, door uitvoering van werkzaamheden, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
  4. 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld onder 1, 2 of 3 is opgelegd, alsmede aan diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

38.8 Overgangsrecht

De bepalingen van afdeling 4.3 van de Algemene plaatselijke verordening, zoals deze luidden voorafgaand aan de inwerkingtreding dit bestemmingsplan, zijn van toepassing op:

  1. 1. besluiten en de daaraan verbonden voorschriften die zijn verleend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. 2. aanvragen om vergunning die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar die na inwerkingtreding worden afgehandeld.

Hoofdstuk 7 Overgangs- En Slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of dat gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een vergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

39.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Als het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 40 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

regels van het bestemmingsplan Papendorp.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Woon- En Werkgebied Papendorp

In het masterplan voor Vinex-locatie Leidsche Rijn uit 1995 was al opgenomen dat Papendorp een plek is voor wonen en werken. Dit is voor een groot deel gerealiseerd. Papendorp is nu een hoogwaardige locatie voor bedrijven en kantoren. Een locatie om te wonen is het nu nog niet. Dat komt onder andere door de milieu-invloeden van de aanwezige bedrijven, waaronder de Asfaltcentrale Utrecht. Ook is alle beschikbare ruimte voor kantoren nog niet benut.

Nu gaat de asfaltcentrale verdwijnen. Dat maakt de weg vrij om verder te gaan met het realiseren van het woon- én werkgebied Papendorp. De behoefte aan meer woningen is groot in Utrecht. De gemeente wil hiervoor ruimte maken door in de stad de beschikbare ruimte beter te benutten. De stad moet daarbij gezond en aantrekkelijk blijven, zodat mensen hier met plezier kunnen wonen, werken en recreëren. Samen met het project Groenewoud, kan Papendorp een belangrijke bijdrage leveren aan het invullen van de grote woningbouwbehoefte, in aantallen en in kwaliteit.

Wat de vooruitzichten voor Papendorp ook verbetert, is de gemeentelijke keuzes in de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 (RSU 2040) en het Mobiliteitsplan om in Papendorp een knooppunt te maken voor hoogwaardig openbaar vervoer. De ambitie is de Papendorplijn te verbinden met de Waterlinielijn. Dan ontstaat een directe OV-verbinding tussen Papendorp – Westraven – Lunetten Koningsweg en het Utrecht Science Park. De bereikbaarheid van het gebied moet worden verbeterd en de economische potentie van het gebied beter benut, voor meer werkgelegenheid.

Papendorp krijgt een rol in het stimuleren van duurzame mobiliteit in, van en naar de stad. Daarom wordt in Papendorp een Mobiliteitshub XL gebouwd. Met deze voorziening wordt in parkeren op afstand voorzien voor vooral de bewoners en bezoekers van de Merwedekanaalzone en het Beurskwartier. Ook krijgt het een belangrijke functie voor het parkeren binnen Papendorp. Om dit systeem te kunnen laten functioneren komt er een nieuwe fietsverbinding vanaf de Mobiliteitshub naar het 24 oktoberplein. Over de afrit 8A en over het Amsterdam-Rijnkanaal worden fietsbruggen aangelegd.

Door de tot nu toe gerealiseerde werkfuncties te combineren met wonen en voorzieningen wordt Papendorp een volwaardig deel van de stad. Ook in de avonduren en de weekenden zal er leven op straat zijn. Er gaat een complete en moderne wijk ontstaan, waarin wonen en werken gemengd zijn en dat zijn eigen voorzieningen heeft. Dit wordt in twee gedeeltes van het gebied uitgewerkt: Papendorp Noord en Groenewoud. Voor Papendorp Noord is een Stedebouwkundig Programma van Eisen opgesteld (SPvE) en voor Groenewoud een Stedenbouwkundig Plan (SP). Voor beide delen maakt de gemeente, in samenhang met elkaar, afzonderlijke bestemmingsplannen.

Het bestemmingsplan Papendorp gaat over het plangebied van het SPvE Papendorp Noord (de ontwikkeling van Groenewoud wordt dus in een ander bestemmingsplan geregeld). Het bestemmingsplan Papendorp gaat ook over het overige deel van de (bestaande) bedrijven- en kantorenlocatie Papendorp.

Voor dit overige deel van Papendorp liggen er namelijk nog kansen om functies meer te mengen en zo Papendorp als totaal nog meer een woon- en werkgebied te laten zijn. Snelwegen zijn dan al snel dichtbij, waardoor het toevoegen van woningen niet zomaar lukt. Maar afgezien daarvan ziet de gemeente wel ruimte om meer verschillende, stedelijke functies mogelijk te maken in het bestaande Papendorp. Tegelijk blijft een maximum gelden op de hoeveelheid nieuwe kantoren in het gebied. Maar het is wel gewenst dat die nieuwe kantoren meer verdeeld kunnen worden over het gebied. Daarvoor een flexibelere invulling mogelijk maken, creëert nieuwe mogelijkheden. Nieuwe mogelijkheden om de kwaliteit van Papendorp als hoogwaardige kantorenlocatie te versterken, maar ook als een zeer geschikte locatie voor diverse, andere bedrijven en voorzieningen.

1.2 Doelstelling Bestemmingsplan Papendorp

Op 3 februari 2022 stelde de gemeenteraad het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) vast voor Papendorp Noord. Hierin staan de ambities en uitgangspunten voor Papendorp. Het bestemmingsplan Papendorp maakt het programma mogelijk dat in het SPvE Papendorp Noord is aangegeven. Ook legt het de ruimtelijke regels voor de realisatie vast, die uit het SPvE volgen.

Papendorp Noord vormt de verbinding met de bestaande kantorenlocatie Papendorp en het nieuwe woongebied Groenewoud. De kantorenlocatie maakt ook onderdeel uit van het bestemmingsplan Papendorp. Voor kantorenlocatie Papendorp is dit bestemmingsplan gericht op het beter benutten van de ruimte. De beschikbare uitbreidingsruimte voor nieuwe kantoren moet anders worden geregeld, zodat kantoren zich in grotere delen van Papendorp kunnen vestigen (en niet op een beperkt aantal kavels). Tegelijkertijd worden meer functies mogelijk gemaakt op de kavels met bedrijven en kantoren. De ontwikkelingsmogelijkheden voor Papendorp worden zo vergroot, waardoor Papendorp een grotere rol kan spelen als interessante vestigingslocatie voor kantoren, bedrijven en instellingen.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied van bestemmingsplan Papendorp is onderdeel van Leidsche Rijn en ligt tegen het knooppunt Oudenrijn. Het plangebied is globaal begrensd door de Dominee Martin Luther Kinglaan in het noorden, de Rijkswegen A2 en A12 in het westen en zuiden en het Amsterdam-Rijnkanaal langs de noordoostzijde. Vanwege de geplande fietsbrug, maakt ook De Meernbrug onderdeel uit van het plangebied. De nieuw te ontwikkelen woonwijk Groenewoud maakt geen onderdeel uit van dit plan. De grens tussen beide gebieden wordt gevormd door de Bevrijdingslaan, de Mercatorlaan en de Taatsendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0001.png"

Afbeelding: ligging en begrenzing van het plangebied

1.4 Geldende Plannen

De nieuwe ontwikkelingen in Papendorp Noord kunnen niet binnen de mogelijkheden van de geldende bestemmingsplannen worden gerealiseerd. Daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig. Het overzicht van de geldende bestemmingsplannen is hierna aangegeven.

Bestemmingsplan (of beheersverordening) Vaststelling gemeenteraad
Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht 2 februari 2023
Actualisering diverse gebieden 2016 1 december 2016
Nedal KWS 7 juli 2016
Papendorp 27 maart 2013
Kop van Leeuwesteyn Zuid 28 juli 2011
A2 Hogeweide-Oudenrijn 12 augustus 2008
Beheersverordening Dichterswijk, Kanaleneiland, Transwijk 4 juni 2013
Amsterdam Rijnkanaal - zone 22 juni 2021
Actualisering 2015, Oog in Al en Lunetten 26 november 2015

Naast deze bestemmingsplannen geldt ook het inpassingsplan Kantoren. Dat inpassingsplan werd door het provinciebestuur vastgesteld op 10 december 2018. Hiermee werd voor nog onbenutte kavels voor (zelfstandige) kantoren een nieuw maximum vastgelegd voor het totale bruto vloeroppervlakte dat daar nog gerealiseerd kan worden.

In het inpassingsplan is bepaald dat de gemeente de bevoegdheid heeft om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor de locaties uit het inpassingsplan. Daarom vervangt dit bestemmingsplan het inpassingsplan voor Papendorp.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 staat de juridische toelichting op de planregels.

In de bijlagen bij deze toelichting zijn de verschillende uitgevoerde onderzoeken toegevoegd. Het gaat onder andere om de m.e.r.-beoordeling, de verkeersonderzoeken, de geluidsonderzoeken, de ecologische onderzoeken, het onderzoek naar externe veiligheid en de stikstofberekeningen. Ook is het Stedenbouwkundig Programma van Eisen Papendorp Noord toegevoegd om duidelijk aan te geven wat het door de gemeenteraad vastgestelde kader is waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:

  1. 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  2. 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  3. 3. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  4. 4. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  5. 5. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  6. 6. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  7. 7. beperken van klimaatverandering;
  8. 8. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
  9. 9. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  10. 10. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  11. 11. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  12. 12. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  13. 13. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.


De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  1. 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
  3. 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.

Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.

Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  2. 2. Kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal. De optimale balans tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


Plangebied en conclusie
Het doel van de Omgevingswet (deze wet treedt naar verwachting in werking in 2023) is het bereiken van een balans tussen: '(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in de omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij het maken van beleidskeuzes. Het bestemmingsplan Papendorp past binnen de kaders van de nationale visie en de genoemde nationale belangen.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)

2.1.4 Structuurvisie Ondergrond

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening

2.2.2 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling (2016)

2.2.3 Economische Visie 2020 - 2027 Focus op een vitale en duurzame economie

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Investeren in Utrecht: Kiezen voor gelijke kansen, betaalbaar wonen en klimaat'

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  1. 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  2. 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  3. 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

2.3.3 Overig gemeentelijk beleid

Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
In paragraaf 5.4 is ingegaan op de geluidssituatie in het plangebied.

Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, die in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
In paragraaf 5.8 is ingegaan op de externe veiligheid in het plangebied.

2.4 Conclusie

De conclusie voor het plangebied uit het relevante beleid is dat deze ontwikkeling past binnen de relevante beleidskaders op rijks- provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Inleiding

In Papendorp is sprake van een tussenstand. In een deel is de kantorenlocatie gerealiseerd, een ander deel ligt braak en in een ander deel zijn bedrijven aanwezig die op termijn gaan vertrekken.

3.2 Beschrijving Van Het Plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

Rond 1900 was de Papendorp een polder aan de rand van Utrecht en werd van de stad gescheiden door het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat is in de jaren daarna nauwelijks veranderd. De Polder Papendorp werd door de komst van de Rijkswegen A2 en A12 verder geïsoleerd. Papendorp was een polder met een landelijke uitstraling. Het gebied was in gebruik als grasland, dat werd doorsneden door sloten en dijken, met soms knotwilgen. Slechts de noordelijke punt ontwikkelde zich tot bedrijventerrein, met een asfaltcentrale. Ook realiseerde Rijkswaterstaat er een beheerlocatie.

In de jaren 90 van de vorige eeuw stak Utrecht het Amsterdam-Rijnkanaal over met VINEX-locatie Leidsche Rijn. In het Masterplan Leidsche Rijn uit 1995 is het gebied, naast werklocatie, aangegeven als woningbouwlocatie. De aanwezigheid van een asfaltcentrale heeft tot op heden de realisatie tegengehouden.

Sinds 1999 onderging een groot deel van Papendorp een transformatie van agrarische gronden (met enkele bedrijfsfuncties) naar een bedrijven- en kantorengebied. Kantorenpark Papendorp werd voor een groot deel gerealiseerd.

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen monumenten of beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig. In het plangebied is ook geen beschermd religieus erfgoed aanwezig, zoals beschreven in de Utrechtse visie religieus erfgoed (2019).

In zijn huidige staat herbergt het plangebied weinig zichtbare cultuurhistorische sporen die die een betekenisvolle verwijzing vormen naar de geschiedenis van dit gebied. Het voornaamste relict is het oude tracé van de Taatsendijk, met zijn westelijke bermsloot (waarvan de noordelijke voorzetting nog bewaard is op de grens van de plandelen Groenewoud-Noord) en de eventueel zichtbaar te maken resten van de verdwenen Taatse of Galekopper molen. Het gaat om een karakteristiek stukje infrastructuur van het historische Nederlandse polderlandschap, bestaande uit een kade met ernaast gelegen wetering en wipwatermolen, tezamen verantwoordelijk voor de waterhuishouding van de polder Papendorp die het plangebied zijn naam gaf.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

Papendorp wordt ingeklemd tussen twee grote woongebieden. Aan de oostzijde ligt de stad Utrecht, met de wijk Kanaleneiland. Aan de westzijde ligt de woonwijk Leidsche Rijn. Daarnaast wordt het plangebied ingeklemd door de grote infrastructurele lijnen Rijkswegen A2 en A12, de Ds. Martin Luther Kinglaan en het Amsterdam-Rijnkanaal. Door de breedte van deze vervoersassen ligt het gebied enigszins geïsoleerd.

De structuur van Papendorp wordt gekenmerkt door de lange lijnen in het plangebied. De sloten en de dijken die voor de polder zo kenmerkend zijn, zijn in het stedenbouwkundig plan overgenomen. De Groenewoudsedijk is, ook na de ontwikkelingen, voor een deel blijven liggen. Ook de Taatsendijk is een belangrijk structurerend element in Papendorp. De lange noord-zuidlijnen die van oudsher in het gebied aanwezig zijn, blijven ook na ontwikkeling zichtbaar in het gebied.

3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied

De basis voor het huidige Papendorp is bepaald in de stedenbouwkundige Plannen voor Papendorp Noord en Papendorp Zuid.

Papendorp is nu vooral een centraal gelegen en hoogwaardige kantorenlocatie. Via de A2 en de A12 is het landelijk goed bereikbaar. Via de Bevrijdingslaan en de Orteliuslaan heeft het directe verbindingen met de stad en het OV-netwerk van de stad. De planstructuur bestaat uit een centrale zone, de Taats, met een glooiend landschap er omheen. Los in het omliggende landschap staan strak geregisseerde kantoorpanden die het parkeren verbergen onder de bebouwing en groene glooiingen. Door de auto's uit het zicht te halen is in Papendorp een groene, landschappelijke inrichting gerealiseerd met lange doorzichten. Bijzonder is de combinatie van de kantoorvilla's dichtbij het kanaal met de volkstuinen en de sportterreinen.

In de stedenbouwkundige plannen vormt de centrale zone in het gebied, de Taats, de ruggengraat van het gebied. Het is daarbij opgedeeld in een noordelijk deel en een zuidelijk deel. In het zuidelijke deel is kantoorontwikkeling voorzien. In de Taats Noord is ook ruimte gezien voor woningen, afhankelijk van de milieu-invloeden van omliggende functies. Het Taatsenplein verbindt de Taats Noord en Zuid, en vormt met de mogelijkheid tot voorzieningen en een hotel het hart van Papendorp. In de tussentijd is De Taats Zuid ontwikkeld met kantoren. In de Taats Noord is 1 kantoorpand gerealiseerd. De andere kavels liggen braak. Ook het Taatsenplein is nog niet ontwikkeld.

Ten noorden en noordoosten van de Taats liggen enkele bedrijven. Het gaat om een asfaltcentrale van KWS, die voor een klein deel in het plangebied van dit bestemmingsplan valt. Ten noorden daarvan huurt een bedrijf dat metaal en papier recyclet hallen van de gemeente Utrecht. De huurovereenkomst is inmiddels opgezegd en ontruiming is aangezegd. De hallen naast dit bedrijf zijn recent gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0008.png"

Foto van De Taats Zuid en de volkstuinen met kantoorvilla's en sportvelden

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0009.png"

Foto van De Taats Zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0010.png"

Foto van De Taats Zuid en de kantoren en bedrijven in het parklandschap (westkant Papendorp)

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0011.png"

Foto van de kantoren en bedrijven in het parklandschap aan de zuidkant van Papendorp

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0012.png"Foto van de kantoren en bedrijven in het parklandschap aan de zuidkant van Papendorp

3.4 Conclusie

Papendorp is een centraal gelegen, binnenstedelijke en goed ontsloten locatie waarvan de potentie om uit te groeien tot een aantrekkelijk woon- en leefgebied nog niet ten volle is benut. De centrale ligging en goede ontsluiting maken dat richting een mooie eindsituatie gewerkt kan worden; een volwaardige woon- en werklocatie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Voor Papendorp zijn meerdere stedenbouwkundige plannen gemaakt en in ontwikkeling. Voor het zuidelijk deel van Papendorp is het Stedenbouwkundig Plan Papendorp Zuid (januari 1999) van toepassing. Voor het noordelijk deel van Papendorp geldt het Stedenbouwkundig Plan Papendorp Noord (april 2001). De twee Stedenbouwkundige plannen zijn gewijzigd in 2010. De wijziging betrof een aanvulling met betrekking tot de stedenbouwkundige structuur van De Taats. De beide stedenbouwkundige plannen beschrijven samen één samenhangend gebied, het kantoren en bedrijvenpark Papendorp.

Op 3 februari 2022 is een nieuw plan, het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Papendorp Noord door de gemeenteraad vastgesteld. Het plangebied van dit laatste stedenbouwkundig plan overlapt deels met het plangebied van het Stedenbouwkundig Plan Papendorp Noord uit april 2001, en beslaat deels een gebied dat daar geen onderdeel van is. Voor de delen van het stedenbouwkundig plan die gewijzigd zijn, geldt dat daarbij het oorspronkelijke concept uit 2001 zoveel mogelijk is gerespecteerd. Ook het Taatsenplein Zuid, onderdeel van het Stedenbouwkundig Plan Papendorp Zuid, is meegenomen in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen Papendorp Noord.

In de beschrijving hieronder worden de verschillende deelgebieden binnen Papendorp beschreven, ongeacht welk stedenbouwkundig plan daaraan ten grondslag ligt.

4.2 Groenewoud Noord

4.2.1 Typering en functies deelgebied

Groenewoud Noord ligt aan de noordkant van Papendorp. Hier komen woningen in een groen en stedelijk milieu, twee parken en bedrijven. Het gebied wordt ontsloten via de Verlengde Mercatorlaan en de Taatsendijk.

Groenewoud Noord grenst aan de nieuw te ontwikkelen woonwijk Groenewoud, buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Kenmerkend voor de woonbuurt in Groenewoud Noord is de hoge stedelijke wand met woningen langs de Verlengde Mercatorlaan. Deels onder de wand en deels aansluitend aan deze wand wordt het parkeren voor de bewoners van de woonbuurt opgelost. Dit gebeurt in overdekte parkeerterreinen. De stedelijke wand zorgt voor een geluidsluw en autovrij binnengebied. Dit middengebied loopt door tot het Amsterdam-Rijnkanaal. Vanuit dit binnengebied worden verbindingen gelegd naar Groenewoud, en het taludpark, het groene park op het flauw hellende talud van de A2 en de Dominee Martin Luther Kinglaan. Door dit taludpark loopt een langzaam verkeer verbinding die de Mobiliteitshub kruisingsvrij met De Meernbrug verbindt. Aan de voet van het park, aan de Verlengde Mercatorlaan is er ruimte voor bedrijven.

4.2.2 Programma

Wonen: 700 woningen. Een deel van woningen kan worden ingericht als woon/werk woningen. Kansen daarvoor liggen vooral langs de Verlengde Mercatorlaan.

Kantoor: 7.000 m2 bvo (langs de afslag 8a van de A2)

Bedrijfsruimte: 7.000 m2 bvo in deelgebied Mercat. De bedrijfsruimte kan gebruikt worden voor diverse soorten bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1.

4.2.3 Verkeer en parkeren

In Groenewoud Noord ligt het primaat bij langzaam verkeer. De auto blijft op afstand. Hierdoor ontstaat er een fijne en veilige leefomgeving, ook voor kwetsbare doelgroepen. De langzaam verkeers verbindingen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met groen en water, zodat ze aantrekkelijk zijn om te gebruiken.

4.3 Mobiliteitshub Xl

4.3.1 Typering en functies deelgebied

In het deelgebied Mobiliteitshub XL zijn meerdere functie voorzien: parkeren, wonen en commerciële voorzieningen. De mobiliteitshub is bedoeld voor parkeren op afstand. Vanaf de mobiliteitshub reis je verder met de fiets, scooter, het ov of te voet naar je bestemming. Er is ruimte voor circa 2000 auto's (inclusief deelauto's) en circa 1700 fietsen. De mobiliteitshub kent de volgende doelgroepen:

  • De eerste doelgroep: Toekomstige bewoners van Zuidwest Utrecht met behoefte aan parkeren op afstand en hun bezoekers en bewoners en werknemers van Papendorp Noord en Groenewoud.
  • De tweede doelgroep: Bewoners en bezoekers van bestaande omliggende wijken.
  • De derde doelgroep: Werknemers van de Jaarbeurs, P+R-gebruikers en werknemers van Papendorp. Voor de tertiaire doelgroep wordt op regionaal niveau gezocht naar locaties voor passende transferia welke op middellange termijn de parkeerbehoefte van de derde doelgroep kan ondervangen.


Het parkeren beslaat de helft van het blok. In de andere helft is ruimte voor voorzieningen als een supermarkt, detailhandel, horeca en woningen. Samen met het parkeren vormen ze een gesloten bouwblok met een groen binnenterrein.

Het parkeerdeel sluit met een plein aan op de HOV halte. Gebruikers van de parkeerplaatsen in de Mobiliteitshub kunnen zo zonder autoverkeer van en naar de HOV halte lopen. Dwars door het bouwblok loopt de Hubloper. Deze vormt een verbinding voor voetgangers en fietsers van de parkeervoorziening en de HOV halte naar de Mercatorlaan.

Het parkeerdeel van de Mobiliteitshub krijgt in afwijking van het SPvE twee entrees voor auto's, aan de beide koppen een in- en uitgang. Hierdoor wordt het verkeer in Papendorp beter gespreid en de aansluiting Orteliuslaan/Marinus van Tyruslaan ontlast. Ook de verplaatsing van de P+R functie van de huidige plek naar de Mobiliteitshub draagt hier aan bij. Om te voorkomen dat het autoverkeer gelijkvloers de belangrijke voetgangersroute kruist bij de zuidelijk entree, wordt hier een voetgangersbrug gemaakt, die het blok van de Mobiliteitshub XL verbindt met de blokken van de Taats.

4.3.2 Programma

  • 2000 auto parkeerplaatsen voor de Mobiliteitshub (en ruimtereservering in het plangebied van dit bestemmingsplan voor 1000 parkeerplaatsen van een mogelijke fase 2 van de mobiliteitshub) en 1700 fietsparkeerplekken
  • circa 1.500 m2 BVO reguliere supermarkt
  • circa 300 m2 BVO overig dagelijks (in de plint aan de Mercatorlaan/aan de Hubloper)
  • circa 125 m2 BVO niet dagelijks frequent (in de plint aan de Mercatorlaan/aan de Huploper)
  • 100 m2- 700 m2 BVO horeca (in de plint aan de Mercatorlaan/aan de Huploper)
  • circa 300 m2 BVO diensten (in het parkeerdeel)
  • circa 800 - 1.000 m2 BVO sport (in het parkeerdeel/aan de HOV halte)
  • circa 320 woningen
  • maximaal circa 37.000 m2 BVO kantoren in de tweede fase (de grootte van dit programma dat hier gerealiseerd kan worden, is afhankelijk van realisatie en de grootte van de tweede fase HUB)


De omvang van het bovenstaande voorzieningenprogramma is vergelijkbaar met het programma dat staat in de Visie voorzieningen (zie Bijlage 3) en de Oplegger visie voorzieningen (zie Bijlage 4) van Bureau Stedelijke Planning. In het overzicht hierboven is het programma omgezet van winkelvloeroppervlakte (wvo) naar bruto vloeroppervlakte (bvo).

4.4 De Taats

4.4.1 Typering en functies deelgebied

De Taats is een langgerekt stedelijk blok dat de ruggengraat vormt van Papendorp. Deze wordt aan weerszijden begrensd door de Orteliuslaan en de Mercatorlaan. De Taats wordt doorsneden door het Taatsenplein. Dit is de entree vanuit het centrum van Utrecht. Deze plek wordt benadrukt door gebouwen aan weerszijden van het Taatsenplein met een hoogte van maximaal 65 meter. Aan het Taatsenplein is ruimte voor diverse voorzieningen in de plint van de gebouwen. De Taats bestaat uit 3 delen, De Taats Zuid, De Taats Noord en het Taatsenplein .

4.4.2 De Taats Zuid

De Taats Zuid ligt ten zuiden van het Taatsenplein, tussen de Orteliuslaan en de Mercatorlaan. Het programma voor De Taats Zuid bestaat voornamelijk uit kantoren. Direct aansluitend op het deel Taatsenplein is een gemengd programma met ook woningen toegestaan.

Binnen de bouwblokken is het mogelijk om groene ruimtes te creëren in de vorm van binnentuinen of atria. Binnen de bouwblokken moet het parkeren worden opgelost. Hiervoor is het mogelijk om dit in twee lagen verdiept en/of halfverdiept in een parkeergarage, danwel deels gebouwd op maaiveld op te lossen.

De bebouwingshoogte is bepaald op 30 en 36 meter (8-9 bouwlagen).

De begane grond laag heeft een minimum hoogte van 4,60 m. De rooilijn van de bouwblokken ligt aan de Orteliuslaan en Mercatorlaan 3 meter terug ten opzichte van de uitgiftegrens. Daarmee krijgt elk gebouw de ruimte voor een eigen stoep, die verbreed wordt bij de terugliggende gevelwanden. Deze private stoep wordt overdekt door een individuele luifel die samen met de luifels van de aanliggende bebouwing een aaneengesloten beschutte route vormt rond De Taats Zuid.

4.4.3 De Taats Noord

De Taats Noord wordt ingevuld met overwegend woonprogramma. Er is ruimte voor een gemengd programma in de plint. Daarnaast is er op twee plekken ruimte voor kantoren, aan de Orteliuslaan waar al een bestaand kantoorgebouw staat en aan de noordkant van de Taats Noord, tegenover de Mobiliteitshub. De nieuwe woningen en kantoren in De Taats Noord parkeren in de Mobiliteitshub. De Taats in door middel van een loopbrug voor voetgangers verbonden met de Mobiliteitshub. Deze burg sluit aan op een openbaar toegankelijke voetgangersroute door de blokken van de Taats Noord.

Het uitgangspunt voor de Taats Noord is een logische doorzetting van De Taats Zuid. Het beeld van stedelijke bouwblokken als ruggengraad van Papendorp blijft hier overeind. De begane grond laag met een minimum hoogte van 4,60 m en de 3 meter terugliggende rooilijn zoals in de Taats Zuid wordt langs de Orteliuslaan doorgezet. De bouwhoogte is hier bepaald op 30 meter.

Aan de Mercatorlaan wordt een meer afwisselend beeld beoogd, in aansluiting op de woningbouwontwikkeling Groenewoud aan de overzijde van de Mercatorlaan. De bouwhoogte is hier bepaald op minimaal 19 meter en maximaal 30 meter. Er is meer variatie mogelijk in de rooilijn en ook de luifel is hier niet verplicht.

De blokken worden gesneden door dwarsstraten tussen de Mercatorlaan en Orteliuslaan. Twee van de drie dwarsstraten in De Taats Noord zijn uitsluitend bedoeld voor langzaam verkeer. De derde, achter de bebouwing aan het Taatsenplein, is ook voor auto's toegankelijk.

4.4.4 Taatsenplein

Het Taatsenplein is een verbijzondering in De Taats. Hier komt de ontsluitingsweg aan vanaf de Prins Clausbrug. Om deze entree te markeren wordt er rondom het Taatsenplein is een grotere bouwhoogte van 65 meter toegestaan. Op deze manier kan de bebouwing hier dienen als baken voor het centrum van Papendorp.

Het programma voor het Taatsenplein bestaat uit kantoren en woningen. Tevens is er op het Taatsenplein een hotel met maximaal 200 kamers en bijbehorende voorzieningen mogelijk. Ook zijn er aan commerciële functies aan het Taatsenplein voorzien, zodat het Taatsenplein het kloppend hart wordt van Papendorp.

4.5 Nieuwerijn I, Ii En Iii

4.5.1 Typering en functies deelgebied

Aan de westzijde van De Taats bevindt zich het gebied Nieuwerijn. Nieuwerijn is een park waarin bedrijfs- en kantoorgebouwen in het groen liggen. De inrichting van de openbare ruimte én de inrichting van het aansluitende uitgegeven parkgebied is samenhangend en over het gehele gebied van hoge kwaliteit. De hoogte van de bebouwing in Nieuwerijn bedraagt maximaal 15 meter en 22 meter grenzend aan het Taatsenplein. De kavels die liggen aan de Rijksweg A2 zijn groter, en hebben een maximale bouwhoogte tussen de 26 en de 44 meter. Nieuwerijn bestaat uit 3 delen:

4.5.2 Nieuwerijn I

In dit deel van Nieuwerijn worden hoogwaardige bedrijven gehuisvest, waarvan een relatief groot deel van de gebouwomvang (50% tot 70%) kantooroppervlakte is. Er wordt een beeld nagestreefd van bedrijfsgebouwen op uitgespaarde ruimtes in een bos: de gebouwen goed zichtbaar vanaf de omringende wegen tegen een achtergrond van dicht op elkaar staande bomen. Ook tussen de gebouwen staan veel vrij geplaatste bomen. De bedrijven hebben geen buitenopslag en de gebouwen hebben alzijdig gevels met een representatief karakter.

4.5.3 Nieuwerijn II

Nieuwerijn II is de voortzetting van het deelgebied Nieuwerijn I. Er wordt een beeld nagestreefd van kantoren en hoogwaardige bedrijven (met een kantooroppervlakte van 50% tot 70% van de gebouwomvang) in een park in een orthogonaal patroon. Dit patroon sluit aan bij de richting van De Taats en de Orteliuslaan. De gebouwen zijn zodanig gesitueerd dat zij fungeren als begeleiding van de Orteliuslaan. De gebouwen in Nieuwerijn II zijn groter qua omvang dan de gebouwen in Nieuwerijn I.

4.5.4 Nieuwerijn III

Nieuwerijn III is een park waarin bedrijfs- en kantoorgebouwen op een campusachtige wijze in het groen liggen verspreid. Voor een deel van de bedrijfsgebouwen geldt dat een relatief groot deel van de gebouwomvang (50% tot 70%) kantooroppervlakte is. Tevens is er in dit deelgebied een hotel gevestigd. De inrichting van de openbare ruimte én de inrichting van het aansluitende uitgegeven parkgebied is samenhangend en over het gehele gebied van hoge kwaliteit.

Nieuwerijn III heeft een verkavelingsrichting en clustering van gebouwen die telkens ruime doorzichten biedt vanuit verschillende ooghoeken. Deze afwijkende bebouwingsrichting zorgt er tevens voor dat het deelgebied De Taats zich nog duidelijker onderscheidt. Ook de Van Deventerlaan en de waterpartij in Nieuwerijn -hebben een vorm gekregen die zich losmaakt van de strakke rechthoekigheid van De Taats en omringende lanen.

De hoogte van de gebouwen is zodanig gekozen dat vanaf de snelweg het overheersende beeld van De Taats goed zichtbaar blijft. De bouwhoogte loopt af van 44 meter aan de A2 tot 15 meter aan de Orteliuslaan.

4.6 De Cope

4.6.1 Typering en functies deelgebied

Het deelgebied De Cope ligt aan weerszijden van de Papendorpseweg, nabij de afrit van Rijksweg A12. Het bestaat uit twee locaties, Noord en Zuid. In De Cope is sprake van een landschappelijke situatie waarin gebouwen uit elkaar staan met veel groen daartussen, een opzet die verwijst naar de opbouw van een campus. De Cope presenteert zich als een park met kantoorgebouwen, verstrooide bomengroepen in bloemenweides en gazon. Vanaf de toevoerwegen zijn verre doorzichten mogelijk en op de kop presenteren bedrijven zich aan de bezoeker en automobilist. In De Cope zijn alle kavels gerealiseerd.

De bebouwing in De Cope Noord is tussen 25 en 30 meter hoog, met uitzondering van het gebouw in de zichtas die een hoogte heeft van circa 55 meter. Het bebouwingspercentage is 33%, hierbij is de parkeergarage niet meegenomen, omdat deze niet als bebouwing zichtbaar is.

De Cope Zuid wordt doorsneden door het tracé van een watertransportleiding die over een breedte van 20 meter niet mag worden bebouwd. Ook heeft De Cope Zuid eenzelfde opstelling van gebouwen in het park. Hierbij zijn de gebouwen met de hoofdrichting evenwijdig aan elkaar opgesteld, zodat lange zichtlijnen door Papendorp ontstaan.

De gebouwen in De Cope hebben een bouwhoogte van circa 18 tot 36 meter.

4.7 Terrein Rijkswaterstaat

4.7.1 Typering en functies deelgebied

In de 'oksel' van de afslag van de Rijksweg A12 naar Nieuwegein en Papendorp ligt een terrein van Rijkswaterstaat ter grootte van 4 ha. Op dit terrein zijn het regiokantoor, de regionale wegsignalering, het Traffic Informatie Centrum, algemene opslagfaciliteiten en zoutopslag gevestigd van Rijkswaterstaat.

4.8 Vier Seizoenentuin

4.8.1 Typering en functies deelgebied

De Vier Seizoenentuin is een park, waarin de wisselingen van de seizoenen in beeld wordt gebracht. Het gebied markeert de zuidelijke afsluiting van De Taats en benadrukt de entree van het kantoren- en bedrijventerrein Papendorp. De tuin is op een dusdanige manier ingevuld dat de kopgevel van De Taats zichtbaar blijft vanaf de Papendorpseweg.

4.9 Recreatiepark Groenewoud

4.9.1 Typering en functies deelgebied

Het programma van recreatiepark Groenewoud is divers: een voetbalvereniging, tennisvereniging, kinderdagverblijf, kantoorvilla's en een volkstuinenpark. Door het niet ophogen van dit gedeelte van Papendorp heeft dit zijn karakteristieke polderslootjes met knotwilgen behouden.

Recreatiepark Groenewoud heeft een kleinschalige opzet met tussen de volkstuintjes kleine kantoorvilla's. Het parkeren voor de sportfaciliteiten en het tuinenpark vindt hoofdzakelijk op openbaar terrein plaats. In recreatiepark Groenewoud zijn alle kavels voor kantoorvilla's gerealiseerd.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Visie

Het mobiliteitsbeleid van de gemeente Utrecht is erop gericht om wandelen, fietsen en openbaar vervoer te stimuleren en het autogebruik in de stad te beperken. Eén van de manieren om dit te bereiken is door parkeren op grotere afstand van de woning aan te bieden in plaats van voor de huisdeur.

Een andere manier is mogelijkheden bieden voor deelmobiliteit. Bij dit beleid geldt dat steeds meer gebruik moet worden gemaakt van elektrische auto's. Dit beleid heeft ook zijn uitwerking gekregen in de plannen voor Papendorp en Groenewoud. Papendorp is ook aangewezen als maatwerkgebied. Hier kunnen, onder andere, grotere loopafstanden tot parkeervoorzieningen worden gehanteerd, dan de CROW-normen als richtlijn aangeven.

4.10.2 Uitgevoerde onderzoeken

Voor het bestemmingsplan Papendorp zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  1. 1. Notitie onderbouwing kruispuntmaatregelen Papendorp Noord (SWECO, d.d. 12 januari 2023 (zie Bijlage 7).
    In dit rapport worden de benodigde kruispuntmaatregelen (en de inpassing daarvan) onderbouwd, voor een veilige en robuuste verkeersafwikkeling op de wegenstructuur binnen het plangebied. In het onderzoek is speciale aandacht geschonken aan de ontsluiting van de Mobiliteitshub XL.
  2. 2. Rapportage verkeersgeneratie Papendorp en Groenewoud (Gemeente Utrecht, d.d. 20 december 2022 (zie Bijlage 8).
    Dit rapport geeft inzicht in de gevolgen van de ontwikkeling van de bestemmingsplannen Papendorp en Groenewoud. Dat inzicht wordt geboden op basis van een doorrekening met het gemeentelijke verkeersmodel VRU 3.4, met speciale aandacht voor de gevolgen voor de wegenstructuur buiten het plangebied. De berekende verkeersintensiteiten in de nieuwe situatie staan in Bijlage 30 van de plantoelichting.
  3. 3. Parkeerbalans, waarin het benodigd aantal parkeerplaatsen in Papendorp is berekend op basis van de parkeervisie gemeente Utrecht (2021) (zie Bijlage 9).


Bij deze onderzoeken zijn (in afwijking van het SPvE) twee in plaats van één in/uitgangen van de Mobiliteitshub het uitgangspunt om het verkeer in Papendorp beter te kunnen spreiden en de aansluiting Orteliuslaan/Marinus van Tyruslaan zo veel mogelijk te ontlasten.

Uit deze onderzoeken blijkt dat de verkeersafwikkeling in Papendorp op een goede manier kan plaatsvinden.

4.10.3 Fiets en voetganger

Voor het nog te ontwikkelen deel van Papendorp wordt ingezet op het versterken en uitbreiden van de langzaam verkeersroutes binnen het plangebied en de aanleg van extra fietsroutes van en naar Papendorp. De Orteliuslaan en Mercatorlaan zijn al voorzien van vrijliggende fietspaden en ook de (nog aan te leggen) Verlengde Mercatorlaan krijgt vrijliggende fietspaden.

Met de routes voor fiets en voetgangers kunnen op een duurzame wijze groen en functies, binnen en buiten het plangebied, worden bereikt. Een belangrijk doel bij het uitwerken van de voetgangersroutes voor voetgangers is het creëren van een mooi groen 'rondje' door Papendorp.

Voor voetgangers wordenin Papendorp routes gemaakt langs de Orteliuslaan (drooglooproute), door de binnenterreinen van De Taats naar de Mobiliteitshub XL (groene route) en langs de Mercatorlaan (route door het woongebied). Deze routes sluiten aan op de voetpaden in het bestaande Kantorenpark Papendorp en op nieuw aan te leggen voetpaden in Groenewoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0013.png"

Afbeelding: voetgangers in Papendorp en Groenewoud

Door de aanleg van een nieuwe fietsverbinding over het Amsterdam-Rijnkanaal aan de zuidzijde van de De Meernbrug komt er een snelle fietsverbinding tussen de Mobiliteitshub XL en het Beurskwartier. Deze nieuwe fietsverbinding zorgt ook voor een betere aansluiting van Papendorp, Groenewoud, Rijnvliet (sportpark en woongebied), Strijkviertel en delen van De Meern op Utrecht Zuidwest en het centrum van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0014.png"

Afbeelding: fietsroutes in Papendorp

4.10.4 Openbaar vervoer

Papendorp en Groenewoud zijn goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Over de Bevrijdingslaan, de Orteliuslaan en het Marinus van Tyrusviaduct (over de A2) ligt een HOV-baan in de vorm van een vrijliggende busbaan. Deze maakt onderdeel uit van de HOV-zuidradiaal en verbindt de plangebieden met station Vleuten (via De Meern) en Utrecht Centraal (via Kanaleneiland).

De Orteliuslaan maakt ook onderdeel uit van de Westtangent, een busverbinding tussen Nieuwegein, station Leidsche Rijn en Maarssen. Deze bushalte bevindt zich bij het Taatsenplein.

Het na 2030 vertrammen van de huidige vrijliggende busbaan tussen Utrecht Centraal tot aan de Mobiliteitshub XL is momenteel in onderzoek. Hier wordt bij het ontwerp van de Mobiliteitshub XL en omgeving rekening mee gehouden. Rekening gehouden wordt met de mogelijkheid om een OV-halte te realiseren die geschikt is als halte voor zowel tram als bus. Aanvullend wordt ook nog gestudeerd op het doortrekken van de verbinding met het Centraal Station richting Leidsche Rijn. Indien besloten wordt tot woningbouw in de polder Rijnenburg dan is het doortrekken van deze verbinding naar Rijnenburg een optie.

Ook wordt in het kader van de “Verbetering 0V Breda/Gorinchem/Utrecht” de mogelijkheid onderzocht om een aantal regionale bussen vanaf de A2 via het Marinus van Tyrusviaduct te laten halteren bij de Mobiliteitshub XL.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0015.png"

Afbeelding: HOV in Papendorp

4.10.5 Auto

Papendorp en Groenewoud worden onderdeel van een gebied, waar een groot deel van de infrastructuur al aanwezig is. Papendorp heeft een directe aansluiting op de rijksweg A12. Vanaf de A2 is er vanuit de richtingen Den Haag en Den Bosch een directe afrit naar Papendorp. Via Hooggelegen, de Stadsbaan en de Marinus van Tyruslaan is ook de aansluiting op de A2 vanuit alle richtingen beschikbaar. Via de Stadsbaan en Bevrijdingslaan is er een verbinding met respectievelijk Leidsche Rijn en de stad Utrecht.

De hoofddragers van Papendorp zijn de Mercatorlaan en de Orteliuslaan. De Orteliuslaan is een hoofdontsluitingsweg met een snelheidsregime van 50 km/uur. Voor de Mercatorlaan ten noorden van het Taatsenplein wordt, samen met de planontwikkeling in Papendorp Noord, het snelheidsregime verlaagd van 50 naar 30 km/uur.

In de huidige situatie zorgt de Taatsendijk voor de ontsluiting van Nedal. In de nieuwe situatie verdwijnt de Taatsendijk. De ontsluiting van Nedal gaat dan via de nieuw te realiseren Verlengde Mercatorlaan lopen. Op de Verlengde Mercatorlaan wordt ook de afrit 8a vanaf de A2 aangesloten. De Dwarsstraat, ten zuiden van de Mobiliteitshub XL, is hierbij de nieuwe (en verlegde) verbindingsweg tussen de (Verlengde) Mercatorlaan en de Orteliuslaan.

Papendorp is in november 2021 door de gemeenteraad aangewezen als maatwerklocatie. Het mobiliteitsconcept voor Papendorp Noord gaat op basis van artikel 8.2.f. van de Beleidsregels Autoparkeren 2021 uit van een optimale benutting van de Mobiliteitshub XL aan de rand van het gebied nabij een stedelijke invalsweg voor het opvangen van de parkeerbehoefte uit het gebied.

De woningbouwontwikkelingen van Papendorp en Groenewoud worden voor het gemotoriseerd verkeer ontsloten via de (Verlengde) Mercatorlaan en de Taatsendijk. Alle bezoekers van Papendorp Noord parkeren in de Mobiliteitshub XL. In de parkeerbalans (zie Bijlage 9) is rekening gehouden met 15% minder autoverkeer omdat extra fietsparkeermogelijkheden voor bezoekers worden gemaakt. Ook is rekening gehouden met een reductie van 10% op de parkeernorm voor bewoners vanwege de realisatie van voorzieningen voor deelmobiliteit in de openbare ruimte en in de Mobiliteitshub XL. Alle bewoners van De Taats Noord parkeren in de Mobiliteitshub XL of zijn voor het gebruik van de auto aangewezen op deelmobiliteit. Rond het Taatsenplein wordt parkeergelegenheid gerealiseerd voor de functies rond dat plein (kantoren, hotel en commerciële functies). Dit zorgt voor een aandeel in de vervoersbewegingen met de auto op de Orteliuslaan, de Mercatorlaan en de Bevrijdingslaan. De bewoners van Groenewoud Noord hebben parkeergelegenheid op eigen terrein, in een parkeergarage, of kunnen gebruik maken van deelmobiliteit. In dat deelgebied is alleen sprake van bestemmingsverkeer voor de bewoners.

In Groenewoud wordt 25% van de parkeergelegenheid voor auto's gereduceerd door de beschikbaarheid van maximaal 250 parkeerplaatsen in de Mobiliteitshub XL, deelmobiliteit en extra fietsparkeren. Daarmee is er binnen het plangebied sprake van aanzienlijk meer vervoersbewegingen (bewoners en bezoekers) dan in Papendorp. Buiten het plangebied van Groenewoud worden die bewegingen afgewikkeld via het plangebied van Papendorp. De verkeersstructuur in Groenewoud, in de Pyloonbuurt, de Dijkbuurt en de Mercatorbuurt is met twee lussen zodanig ontworpen dat automobilisten altijd kunnen kiezen voor de kortste weg van en naar de Mercatorlaan. De nieuwe KWS-buurt in Groenewoud heeft een aansluiting op de Taatsendijk.

De Mobiliteitshub XL kent twee aansluitpunten op de wegenstructuur van Papendorp, namelijk op de Dwarsstraat en op de Marinus van Tyruslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0016.png"

Afbeelding: autowegen in Papendorp en Groenewoud

4.10.6 Parkeren

Papendorp Noord (en ook Groenewoud) zijn in het gemeentelijke parkeerbeleid aangewezen als maatwerkgebied met een parkeerregime B. In Papendorp Noord worden geen openbare autoparkeerplaatsen aangelegd met uitzondering van voorzieningen voor mindervaliden, deelauto's en laden en lossen. In de huidige situatie is er een tijdelijke Park en Ride voorziening aanwezig. Bij realisatie van de Mobiliteitshub XL wordt deze tijdelijke P+R overbodig. De P+R wordt dan opgeheven.

Voor parkeren wordt onderscheid gemaakt in bewoners en bezoekers:

  • Bezoekersparkeren voor de woningen vindt plaats in de Mobiliteitshub XL.
  • Parkeren voor de niet-woonfuncties rond het Taatsenplein en het bewonersparkeren in Groenewoud Noord worden gerealiseerd op eigen terrein, uit het zicht, onder de bouwblokken.
  • Bewonersparkeren en/of parkeren voor de voorzieningen in deelgebied Taats Noord en deelgebied Mobiliteitshub XL worden in de Mobiliteitshub XL opgenomen.


Voor de toegankelijkheid worden in de deelgebieden wel parkeerplaatsen gerealiseerd voor bewoners en/of bezoekers die aangewezen zijn op een parkeerplaats nabij de functie.

Het benodigd aantal parkeerplaatsen in Papendorp Noord is berekend op basis van de parkeervisie gemeente Utrecht (2021), zie de berekening van het aantal parkeerplaatsen in Bijlage 9. Daarbij is uitgegaan van betaald parkeren conform parkeerregime B1. Op basis van het maximale programma is in Papendorp Noord het aantal benodigde parkeerplaatsen 2048. Hiervan zijn er 1510 ten behoeve van de nieuwe bewoners en hun bezoekers. Per deelontwikkeling wordt bij de uitgifte van de kavels afspraken gemaakt met de ontwikkelende partijen over de inzet van deelmobiliteit. Doel hierbij is om duurzame mobiliteit te stimuleren en het aantal parkeerplaatsen te beperken. Voor bewoners worden 111 autoparkeerplaatsen vervangen door 28 plaatsen voor deelmobiliteit binnen Papendorp Noord, waarvan een deel in de Mobiliteitshub XL.

Voor bezoekers wordt ingezet op de realisatie van in totaal circa 520 fietsparkeerplaatsen, 120 meer dan op basis van de gemeentelijke norm noodzakelijk. Deze plaatsen komen in de openbare ruimte en deels in de Mobiliteitshub XL. Om fietsgebruik extra te stimuleren, worden bij een deel van deze plaatsen in de openbare ruimte voorzieningen aangebracht voor deelfietsen.

Door de inzet van deelmobiliteit en fietsparkeren wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor bewoners van Papendorp Noord en hun bezoekers teruggebracht tot 1319. Hiervan worden er 346 voor bewoners gerealiseerd in het plandeel Groenewoud Noord. De overige plaatsen worden beschikbaar gesteld in de Mobiliteitshub XL. Dat geldt ook voor het parkeren ten behoeve van de voorzieningen rond de Mobiliteitshub XL, zoals de supermarkt.

In alle deelgebieden wordt het parkeren voor fietsen inpandig zo ingepast en toegankelijk gemaakt dat het fietsgebruik stimuleert. Dat betekent onder andere ook dat de bergingen logisch zijn gesitueerd langs de fietsroutes, makkelijk bereikbaar zijn (via 1 deur) en gemakkelijk zijn te gebruiken.

Langs de (Verlengde) Mercatorlaan en in de Dwarsstraatjes in De Taats wordt wel voorzien in locaties voor kort parkeren (laden en lossen) voor bijvoorbeeld besteldiensten.

Voor de nieuw te bouwen kantoren in het kantorenpark Papendorp en op het bedrijventerrein Nieuwerijn zijn (conform parkeernorm C en bij een maximale, representatieve invulling) 538 parkeerplaatsen nodig op eigen terrein. Die parkeerplaatsen moeten inpandig worden gemaakt.

De kantoren en voorzieningen naast en tegenover de entree van de Mobiliteitshub XL krijgen parkeerplaatsen in de Mobiliteitshub XL. De te bouwen kantoren ten noorden van de Mobiliteitshub XL krijgen parkeergelegenheid in (fase 1 van) de Mobiliteitshub XL of – als daar op een later moment toe besloten wordt - in een uitbreiding (fase 2) van de Mobiliteitshub XL. Als die beide opties niet haalbaar zijn, kan ook worden gekozen voor parkeerplaatsen op eigen terrein.

Voor het totaal van de nieuwe ontwikkelingen zijn 2586 parkeerplaatsen nodig. Met een reductiefactor van 50%, worden er 1283 op alternatieve wijze opgelost, conform het gemeentelijke parkeerbeleid. Dat gebeurt door deelmobiliteit, extra fietsparkeren, parkeren op afstand of in een garage aan de rand van het gebied bij een stedelijke ontsluitingsweg.

Voor het deelgebied Taatsenplein (Noord en Zuid) kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning gemotiveerd worden afgezien van het toepassen van de reductiefactoren, zoals beschreven in de Beleidsregels parkeernormen auto 2021. Reden daarvoor is dat de toegepaste reductie in heel Papendorp Noord daarvoor ruimte biedt. Andere reden is dat de betreffende functies onevenredig benadeeld kunnen worden als de reductiefactoren daarop worden toegepast. De daar geplande kantoren liggen direct naast het kantorenpark Papendorp met een parkeernorm C2. Taatsenplein Noord en Zuid hebben een parkeernorm voor een B-gebied en hebben daarmee aanzienlijk minder parkeerplaatsen beschikbaar. Het verder reduceren van dit aantal zorgt voor een ongewenst marktprofiel. Voor het te realiseren hotel geldt ook dat reductie door parkeren op afstand of extra fietsparkeren zich niet goed verhoudt tot de functie. Als het verzorgingsgebied van de vestiging beperkt blijft tot Papendorp en/of Groenewoud kan bij het voor de omgevingsvergunningaanvraag op te stellen mobiliteitsbeheersplan, wel worden overwogen een reductie toe te passen door het vervangen van 4 parkeerplaatsen door 6 extra fietsparkeerplaatsen.

Ook voor het deelgebied Mercat kan bij het afgeven van een omgevingsvergunning worden afgezien van het toepassen van de reductiefactoren. De toegepaste reductie in het totaal van Papendorp Noord biedt daarvoor ruimte. Doordat de afslag 8A is gelegen tussen Mercat en de Mobiliteitshub XL is 'parkeren op afstand of in een parkeergarage aan de rand van het gebied' geen reële reductiefactor. Afhankelijk van de specifieke invulling van Mercat kan bij het voor de omgevingsvergunningaanvraag op te stellen mobiliteitsbeheersplan worden overwogen een reductie toe te passen door het vervangen van 9 parkeerplaatsen door 14 extra fietsparkeerplaatsen.

4.10.7 Mobiliteitshub XL

Eén van de plekken waar de gemeente Utrecht een voorziening voor parkeren op afstand realiseert is in Papendorp, in de vorm van een Mobiliteitshub XL. Op deze locatie zijn faciliteiten voor het voor- en natransport beschikbaar. Zo kan het dienen als knooppunt, waar de netwerken van auto, OV, fiets en lopen aan elkaar zijn gekoppeld.

De Mobiliteitshub XL voorziet in de 1e fase in maximaal 2.000 autoparkeerplaatsen en 1.700 fietsparkeerplaatsen. Een deel van deze plaatsen wordt gebruikt voor het aanbieden van deelmobiliteit. Een deel van de parkeerplaatsen wordt gebruikt door de bewoners en bezoekers van de Merwedekanaalzone deelgebied 4 en 5 en de verschillende fasen van het Beurskwartier. Daarnaast zijn de parkeerplaatsen in de Mobiliteitshub XL bedoeld voor bewoners van de deelgebieden Taats Noord en Mobiliteitshub, bezoekers van heel Papendorp en voor bewoners en bezoekers van delen van Groenewoud. Daarmee vervult de Mobiliteitshub XL zowel de functie van Ringhub als Wijkhub. Als de behoefte er is, behoort in een 2e fase een uitbreiding met circa 1.000 autoparkeerplaatsen tot de mogelijkheden. Ook extra fietsparkeerplekken zou dan mogelijk kunnen zijn. De uitbreiding is voorzien direct ten noorden van de Mobiliteitshub XL, maar deze locatie is nog niet als zodanig bestemd in dit bestemmingsplan voor Papendorp. Besluitvorming over een eventuele uitbreiding is mede afhankelijk van de resultaten van de monitoring van de verkeersgeneratie op de (aansluitingen op de) snelwegen.

De woningbouwontwikkeling in de nieuwe wijken verloopt gefaseerd. De parkeerruimte vervangt in eerste instantie de huidige tijdelijke P+R en biedt daarnaast in de eerste jaren ruimte voor bezoekers van Utrecht en forenzen. Ondertussen worden voor deze doelgroepen aanvullende P+R voorzieningen in de regio gerealiseerd.

Anders dan in het SPvE Papendorp Noord is aangegeven, krijgt de Mobiliteitshub XL twee ontsluitingspunten naar het omliggende wegennet, in plaats van één. De hoofdontsluiting is rechtstreeks op de Marinus van Tyruslaan en gaat onder de HOV-baan door naar de westkant van het gebouw.

De ontsluiting via de Dwarsstraat aan de zuidkant van het gebouw blijft hierbij hetzelfde als in het SPvE. Door de hoofdontsluiting via de Marinus van Tyruslaan te laten lopen komt er minder verkeer het gebied in en wordt de Orteliuslaan minder belast. Dit is gunstiger voor de verkeersafwikkeling en de leefbaarheid. De Mercatorlaan wordt hierbij ook zoveel mogelijk vrijgehouden van verkeer van en naar de Mobiliteitshub XL. Alleen het verkeer vanaf de afrit 8a van de A2 rijdt via de (verlengde) Mercatorlaan naar de entree aan de Dwarsstraat.

Wel wordt het voor verkeer vanaf de Marinus van Tyruslaan mogelijk gemaakt om linksaf te slaan de Orteliuslaan op, ook met het oog op een betere en directere bereikbaarheid van de noordelijke woongebieden in Papendorp met minder omrijdbewegingen via de Orteliuslaan.

4.10.8 (Verlengde) Mercatorlaan

De huidige Mercatorlaan wordt verlengd. Het deel ten noorden van het Taatsenplein krijgt in zijn geheel een 30 km/uur-regime in lijn met het Mobiliteitsplan 2040. De weg is gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg (GOW) en krijgt een voorrangsstatus ten opzichte van de zijwegen vanuit de aangrenzende buurten. Die straten kennen ook een snelheidsregime van 30 km/h, maar zijn ondergeschikt aan de Mercatorlaan en gecategoriseerd als een erftoegangsweg (ETW). De Bevrijdingslaan, Orteliuslaan en Marinus van Tyruslaan blijven vooralsnog 50 km/uur-wegen (GOW).

Alle kruispunten van de (Verlengde) Mercatorlaan kennen in principe een volledige verkeersuitwisseling met tweerichtingsverkeer van en naar de woonbuurten. Bij de meest zuidelijke aansluiting van de wijk Groenewoud, nabij het met verkeerslichten geregelde kruispunt met de Bevrijdingslaan, mag alleen rechtsaf de wijk uit worden gereden. Dat is vanwege de verkeerveiligheid. Op het kruispunt van de Mercatorlaan met de Dwarsstraat wordt de route van de Verlengde Mercatorlaan naar de Dwarsstraat (en vice versa) doorgaand vormgegeven. Dit past bij de drukkere verkeersstromen op deze route (onder andere het verkeer vanaf de afrit 8a van de A2 naar de Mobiliteitshub XL). Het zuidelijk deel van de Mercatorlaan sluit hierop ondergeschikt aan. Deze laatste heeft in het verkeersnetwerk een minder belangrijke (en dus meer ondergeschikte) verkeersfunctie met alleen het ontsluiten van de aanliggende woonbuurten.

De (Verlengde) Mercatorlaan wordt voorzien van een voldoende brede middenberm voor een goede oversteekbaarheid voor fietsers en voetgangers. De rijbanen van de bestaande Mercatorlaan worden versmald om de rijsnelheid van 30 km/uur beter af te kunnen dwingen. Het deel van de Verlengde Mercatorlaan ten noorden van de afrit 8a van de A2 zal geen middenberm krijgen. De verkeersintensiteiten zijn hier zo laag dat de oversteekbaarheid ook goed is zonder middenberm.

Het kruispunt met afrit 8a vanaf de rijksweg A2 wordt een voorrangskruispunt, waarbij de afrit ondergeschikt aansluit op de Verlengde Mercatorlaan.

Bij de te nemen (snelheidsremmende) maatregelen op de Verlengde Mercatorlaan wordt rekening gehouden met de routing en berijdbaarheid door (groot) vrachtverkeer van Nedal.

De Mobiliteitshub XL kent aan de zuidzijde een langzaamverkeersroute door het gebouw heen. Deze zogenaamde Hubloper is met een oversteek over de Verlengde Mercatorlaan (oostzijde) en het fietspad langs de Marinus van Tyruslaan (westzijde) direct bereikbaar voor langzaam verkeer en geeft direct toegang tot de fietsenstallingen.

4.10.9 Dwarsstraat / Orteliuslaan / Marinus van Tyruslaan

De secundaire aansluiting van de Mobiliteitshub XL sluit ondergeschikt aan op de Dwarsstraat. Vanaf de Dwarsstraat kan vanuit beide richtingen de Mobiliteitshub XL worden ingereden, maar alleen rechtsaf richting Orteliuslaan worden uitgereden.

Het kruispunt van de Dwarsstraat met de Orteliuslaan over de HOV-baan en het kruispunt van de Orteliuslaan met de Marinus van Tyruslaan zijn beiden met verkeerslichten geregeld, waarbij nu ook een linksaf beweging vanaf de Marinus van Tyruslaan naar de Orteliuslaan mogelijk is.

Tot slot is er een nieuw met verkeerslichten geregeld kruispunt op de Marinus van Tyruslaan als hoofdontsluiting van de Mobiliteitshub XL met een verbinding onder de HOV-baan door naar het gebouw. Via de verbindingsweg naar de Mobiliteitshub XL worden ook de bestaande kantoren aan de westkant van de Orteliuslaan en ten noorden van de aansluiting van de Marinus van Tyruslaan ontsloten. De huidige ontsluiting van deze kantoren op de Orteliuslaan komt te vervallen.

4.10.10 Verkeersafwikkeling

Voor de realisatie van de Mobiliteitshub XL is onderzoek gedaan naar het verkeerskundig functioneren en de verkeersafwikkeling op de wegen in de directe omgeving. Uit de verkeersprognose voor de Mobiliteitshub XL werd duidelijk dat een ontsluitingsstructuur met ook een extra ontsluiting vanaf de Marinus van Tyruslaan een aanzienlijke verbetering betekent ten opzichte van alleen een ontsluiting op de Dwarsstraat.

Om de verkeersafwikkeling in de toekomstige situatie verder te toetsen is een prognose van de toekomstige verkeerssituatie voor de Mobiliteitshub XL gemaakt voor de drukste momenten op de dag (het maatgevende ochtend- en avondspitsuur). Dit is toegevoegd aan het Utrechtse verkeersmodel (VRU), waarin ook de andere ontwikkelingen in Papendorp zijn opgenomen. Vervolgens is het drukste uur van de dag onderzocht om te kijken of het wegennet, vooral de kruispunten, voldoende capaciteit hebben. Ook is de verkeerstoename door Papendorp Noord en Groenewoud (zowel gezamenlijk, als afzonderlijk) doorgerekend met het VRU-model. Dat is gebeurd op basis van de autonome situatie (huidige verkeersproductie vermeerderd met al eerder vastgestelde ontwikkelingen in en om het plangebied).

Uit deze doorrekeningen blijkt dat het wegennet in Papendorp voldoende capaciteit heeft om het verkeer af te kunnen wikkelen. Ook de Mobiliteitshub XL kan dan vlot in- en uitgereden worden.

De extra verkeersproductie van en naar Papendorp leidt wel tot een toename aan de al bestaande druk op de aansluitingen op het hoofdwegennet. Dat geldt vooral voor de aansluiting op de A2 via verkeersplein Hooggelegen. Ook de kruising van de Marinus van Tyruslaan met de Stadsbaan is een aandachtspunt. Een coconberekening op basis van de doorrekening met het VRU model laat zien dat de verkeersproductie vanwege zowel de ontwikkeling van Papendorp als die van Groenewoud op beide kruispunten juist is af te wikkelen. Afslag 8A van de A2 en de aansluiting op de A12 bij Galecop (afslag 16) hebben voldoende capaciteit om het verkeer daar zonder problemen af te wikkelen. Voor de mogelijke knelpunten geldt dat de doorrekening is gedaan voor een worst case situatie (2300 parkeerplaatsen in de Mobiliteitshub in plaats van de beschikbare 2000 en geen rekening gehouden met een kleinere verkeersgeneratie door deelmobiliteit). Als tijdens en na de realisatie uit monitoring van de feitelijke verkeerstromen duidelijk wordt dat in de praktijk toch overbelasting van het wegennet optreedt, dan is het goed mogelijk om daarvoor maatregelen te treffen. De verkeersafwikkeling kan dan gunstig worden beïnvloed door af te zien van fase 2 van de Mobiliteitshub XL (die fase is niet opgenomen in dit bestemmingsplan) en door de faciliteiten voor forenzen te beperken (wat onderdeel is van het gemeentelijk beleid). Het monitoren van de verkeersproductie en de consequentie daarvan vind plaats in het kader van een breder opgezette monitoringstool voor Utrecht Zuidwest.

In het onderzoek is speciale aandacht besteed aan de met verkeerslichten geregelde kruispunten met de HOV-baan ter hoogte van de Dwarsstraat en de Marinus van Tyruslaan. Dit kruispunt kan het verkeersaanbod goed verwerken. Hierbij is er voldoende capaciteit om prioriteit te geven aan het hoogwaardig openbaar vervoer en eventuele extra verkeersgroei en/of fluctuaties in het verkeersaanbod. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken worden in Papendorp (en ook in Groenewoud) geen knelpunten in de verkeersafwikkeling verwacht.

Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Kader

Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden, moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

5.2.2 Plansituatie

De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) en categorie D2.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een tramrails, boven- en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.

Voor de activiteit stedelijk ontwikkelingsproject staat in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. De ontwikkelingen Papendorp en Groenewoud overschrijden gezamenlijk de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r.. Er is daarom sprake van een formele m.e.r.-beoordeling. De drempelwaarde voor de aanleg van een tramverbinding wordt niet overschreden.

Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een m.e.r.-beoordeling opgesteld. Er is één m.e.r.-beoordeling opgesteld voor Papendorp en Groenewoud omdat de gebieden direct naast elkaar liggen en de planprocedures van de bestemmingsplannen vrijwel op hetzelfde moment starten. In de m.e.r.-beoordeling is de cumulatie van milieueffecten van beide ontwikkelingen meegenomen.

De conclusie uit de m.e.r.-beoordeling is dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft op 27 juni 2023 besloten om voor dit bestemmingsplan geen m.e.r.-procedure te doorlopen en geen Milieueffectrapport op te stellen. De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 2.

5.2.3 Conclusie

Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen door dit bestemmingsplan. Het opstellen van een milieueffectrapportage en het doorlopen van een m.e.r.-procedure is daarom niet nodig.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

5.3.1 Kader

De gemeente Utrecht streeft naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moet voorkomen worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.

De Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) heeft een veel gebruikte systematiek ontwikkeld om wonen en werken in elkaars nabijheid te kunnen realiseren. In Bedrijven en Milieuzonering worden afstanden tussen bedrijven en woningen gehanteerd. De aangehouden afstand is afhankelijk van het karakter van de woonwijk: rustig of druk (aangeduid met de term 'gemengd gebied'). In een rustige woonwijk wordt een grotere afstand tot bedrijven gehanteerd en in een drukke woonwijk een kleinere afstand. Daarnaast kent de VNG een systematiek voor functiemenging. Daarin accepteren we een sterkere menging van wonen en werken voor bedrijven die ook op korte afstand (zelfs aanpandig) geen hoog geluidniveau veroorzaken.

Papendorp wordt van meet af aan ontwikkeld als woon- en werkgebied. Onder andere in het SPvE voor Papendorp Noord is dat opnieuw bevestigd. Papendorp wordt een gemengde wijk. Ook wordt Papendorp een knooppunt in het gemeentelijke OV-net en ligt het nabij het knooppunt van de A2 en de 12. Hierbij past het uitgangspunt dat het hele gebied een 'gemengd gebied' is. Rustige plekken zullen zeker te vinden zijn, maar over de hele lijn zal er altijd levendigheid en drukte in het gebied zijn.

5.3.2 Situatie binnen het plangebied

In de huidige situatie kunnen de verschillende, toegestane functies in het gebied probleemloos naast, tegen en boven elkaar bestaan. Functies die hinder kunnen ondervinden van de bedrijven en vice versa, met name woningen, zijn afwezig in het gebied. Met dit bestemmingsplan wordt alsnog een groot aantal woningen aan het gebied toegevoegd. Deze woningen worden op voldoende afstand gerealiseerd van de plekken waar bedrijfsfuncties zijn toegestaan.

De bestaande twee bedrijfspercelen in Groenewoud Noord en het gedeelte van het terrein van de Asfaltcentrale Utrecht dat binnen het plangebied ligt, verdwijnen door dit bestemmingsplan. De bedrijfsactiviteiten op de locatie Groenewoudsedijk 6 zijn al beëindigd en de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk binnen de richtafstanden van de bedrijfslocaties Groenewoudsewijk 5 en Groenewoudsedijk 10.

Voor de locatie van de asfaltcentrale (Groenewoudsedijk 10) geldt dat de asfaltcentrale buiten bedrijf zal blijven en dat de andere bedrijfsactiviteiten op het terrein gefaseerd worden beëindigd tijdens de ontwikkeling van Groenewoud. Zo ontstaat tijdens de ontwikkeling steeds meer ruimte voor de nieuwe woningen en uiteindelijk zijn alle bedrijfsactiviteiten verdwenen. Het definitief buiten werking stellen van de Asfaltcentrale gebeurt door het opheffen van de huidige bestemming in bestemmingsplan Groenewoud. In de regels van dit bestemmingsplan is, als basisregel, opgenomen dat in de nieuwe woningen alleen gewoond mag worden als die buiten de milieuzone van 200 meter (milieucategorie 4.2, gecorrigeerd naar gemengd gebied) staan. Hierop gelden twee uitzonderingen. Als duidelijk is dat de activiteiten op het terrein van de asfaltcentrale zo zijn gekrompen of zijn gestaakt dat de feitelijke, tussenliggende afstand minimaal 200 meter is, dan mag een woning ook in gebruik worden genomen. Een andere mogelijkheid is dat als aangetoond is dat de geluidsbelasting door de nog aanwezige bedrijfsactiviteiten niet te hoog is. Ook dan mag een woning in gebruik genomen worden.

Aanvullend geldt daarbij, voor de bedrijfslocatie van het recyclingbedrijf (Groenewoudsedijk 5) en de bijbehorende milieuzone van 50 meter, dat nieuwe woningen niet gebruikt mogen worden. Dat geldt dan zolang die bedrijfslocatie nog niet opgeheven is. Het moet daar dan ook niet mogelijk zijn om de bedrijfsactiviteiten te hervatten op basis van het overgangsrecht van dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp.

Voor de kavels binnen de bestaande kantorenlocatie Papendorp, waar dit bestemmingsplan ook bedrijfsfuncties (anders dan kantoren) toestaat, is rekening gehouden met een richtafstand van 30 meter. Voor de kantoorfuncties, de detailhandelsfuncties, de horeca en de dienstverlenende functies is de richtafstand gebruikt die in een gemengd gebied 0 meter is (in plaats van 10 meter in een rustige woonwijk). Die functies kunnen in Papendorp dus direct naast en onder woningen aanwezig zijn. In deelgebied Taats Noord en Groenewoud Noord is ook voorzien dat in de plinten kantoren en dienstverlenende functies aanwezig zijn, met daarboven kantoor. Voor de nieuwe bedrijfskavels in Groenewoud Noord, langs de Verlengde Mercatorlaan, is rekening gehouden met de richtafstand van 30 meter. De nieuwe woningen vallen daarbuiten.

Een bijzondere functie binnen het plangebied wordt de Mobiliteitshub XL. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Die functiescheiding wordt grotendeels opgelost door de woningen op 10 meter en meer te positioneren van de mobiliteitshub. Voor de gewenste, ruimtelijke structuur in Papendorp Noord, zal een deel van de scheiding ook bouwkundig opgelost worden. Woningen en de hub komen hier deels direct naast elkaar te staan. Door bouwkundige scheiding en een goede keuze voor de locaties voor de in- en uitgangen van de hub, wordt hinder voor de woningen daar voorkomen.

5.3.3 Situatie buiten het plangebied

Buiten het plangebied is een nieuw windpark gepland. Daar wordt in de volgende paragraaf op ingegaan. Verder zijn buiten het plangebied twee bedrijven aanwezig die hinder kunnen veroorzaken voor de nieuwe woningen in het gebied. Het eerste bedrijf is de asfaltcentrale (een deel van het terrein ligt binnen het plangebied, zie hiervoor paragraaf 5.3.2. Dit bedrijf wordt binnen afzienbare tijd ontmanteld om de ontwikkeling van Groenewoud mogelijk te maken. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat nieuwe woningen niet eerder gebouwd mogen worden dan dat de ontmanteling van de asfaltcentrale een feit is.

5.3.4 Windpark Rijnenburg en Reijerscop

Het Chw bestemmingsplan Windpark Rijnenburg en Reijerscop maakt de realisatie van windturbines mogelijk ten zuidoosten van het knooppunt Oudenrijn. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de contour waarin de slagschaduw van de windturbines hinderlijk kan zijn. Andere effecten, zoals geluid, treden in Papendorp niet op door de grote onderlinge afstand: minimaal en ruim 800 meter.


Naast de gevolgen van de slagschaduw is het van belang of de nieuwe, gevoelige objecten (zoals woningen) in Papendorp tot meer stilstand van het windpark leiden en wat de daardoor de derving van de energieopbrengst is. Volgens de regels van het bestemmingsplan voor het windpark moeten de windturbines namelijk stilgezet worden, als er bij gevoelige objecten hinderlijke slagschaduw optreedt. Voor kantoorfuncties is in het bestemmingsplan voor het windpark bepaald dat de windturbines stilgezet moeten worden als er bij kantoren meer dan 5 uur en 40 minuten slagschaduw per jaar optreedt. Dat wordt gemeten tijdens weekdagen (maandag t/m vrijdag), tijdens kantooruren (8:30 t/m 17:30 uur) en voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van de kantoren ramen bevinden.


Doordat al bepaald is dat de windturbines in het windpark geen slagschaduw mogen veroorzaken bij gevoelige objecten binnen de hinderlijke slagschaduw contour, hebben de windturbines geen effect op de gevoelige functies in Papendorp. Bij kantoren kan wel maximaal 5 uur en 40 minuten slagschaduw per jaar optreden. Deze norm sluit aan bij hoe op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer in samenhang met de Activiteitenregeling milieubeheer gevoelige objecten werden beschermd. Hiermee zijn de effecten op de kantoren, bestaand en nieuw, in Papendorp tot een aanvaardbaar niveau begrensd.


Voor het windpark leiden de nieuwe, gevoelige functies in Papendorp tot extra stilzettijd en dus minder energieopbrengst. Dat effect is aanvaardbaar. Uit een slagschaduwberekening (bijlage 31) blijkt dat de nieuwe gevoelige functies in Papendorp (worst case) leiden tot een extra stilzettijd van alleen de meest oostelijke windturbine van 12:33 uur per jaar. Dit staat gelijk aan een derving van de energieopbrengst van het windpark van 0,04%. De nieuwe kantoren zorgen (worst case) voor alleen de meest oostelijke windturbine tot een extra stilzettijd van 6:41 uur per jaar. Omdat de derving van energieopbrengst voor alle kantoren (bestaande en nog te realiseren) 0,005% bedraagt, is deze extra stilzettijd en derving van energieopbrengst verwaarloosbaar. Hierdoor blijft het windpark economisch uitvoerbaar.

5.3.5 Conclusie

De bedrijfsactiviteiten in en om het plangebied leiden niet tot onaanvaardbare hinder voor de nieuwe woningen in het plangebied. Omgekeerd leidt de woningbouw ook niet tot een belemmering voor de bedrijfsactiviteiten. De effecten voor het windpark Rijnenburg en Reijerscop zijn aanvaardbaar.

5.4 Geluid

5.4.1 Kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie (wijzigen) van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.


De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'.

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht bij de vaststelling van een hogere waarde, zijn:

  • iedere woning moet beschikken over een geluidsluwe gevel, (bij woningen kleiner dan 30 m2 geldt dat voor 50% van het totaal aantal woningen) waarbij onder geluidluw wordt verstaan dat het geluidsniveau op deze gevel niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen;
  • de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • wanneer de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.


De leefbaarheid wordt bewerkstelligd door onder andere bovenstaande voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden. De voorwaarden leggen de initiatiefnemer of de beheerder een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie.

5.4.2 Plansituatie

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 10 en Bijlage 11. Onderzoek is verricht naar de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai en het gezoneerde industrieterrein. Daarbij is ook het effect beschouwd van de verkeerstoename en het daarbij behorende geluid op de bestaande woningen. Tevens is het geluid van de schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal inzichtelijk gemaakt en beoordeeld.

De akoestisch relevante geluidsbronnen vanwege het wegverkeer in dit gebied worden gevormd door de Rijksweg A2/A12, de (verlengde) Mercatorlaan, de Dominee Martin Luther Kinglaan, de Orteliuslaan en het Taatsenplein. Tevens wordt een relevante geluidsbelasting ondervonden van het gezoneerde industrieterrein Hooggelegen dat bestaat uit de inrichtingen Nedal, KWS en de Asfalt Centrale Utrecht (ACU). Na vaststelling van het bestemmingsplan Groenewoud zal het industrieterrein alleen nog uit de inrichting Nedal bestaan. Daarom worden beide scenario's separaat per paragraaf behandeld. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten van de onderzoeken.

5.4.3 Conclusie

In grote delen van het plangebied is de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai of het industrielawaai (of een combinatie van beide) hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. Vanwege het geluid van de Rijksweg A2/12, Mercatorlaan, Orteliuslaan en Taatsenplein wordt op enkele locaties de maximale ontheffingswaarde wel overschreden. Hier kan alleen worden gebouwd met meer ingrijpende maatregelen zoals het toepassen van vliesgevels, zogeheten dove gevels waarin geen te openen delen aanwezig zijn of gelijkwaardige afschermende voorzieningen.

Ook wordt de maximale ontheffingswaarde nog overschreden vanwege het industrieterrein Hooggelegen zolang KWS en de asfaltcentrale hier nog deel van uitmaken. Zodra de (industrieterrein)bestemming voor KWS en de Asfaltcentrale is opgeheven met bestemmingsplan Groenewoud, zal alleen Nedal nog deel uitmaken van het industrieterrein. Tot die tijd geldt de bestaande geluidzone (aangevuld met de delen van het industrieterrein die met dit bestemmingsplan voor Papendorp worden opgeheven worden). Eerder worden de nieuwe woningen niet gebouwd. Na het opheffen van het industrieterrein voor KWS en de Asfaltcentrale geldt de geluidzone alleen nog voor een deel van het deelgebied Groenewoud Noord. In deze situatie is er geen sprake van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. Wel wordt de voorkeursgrenswaarde nog overschreden voor noordelijk gelegen woningen in het deelgebied Groenewoud Noord.

Ten aanzien van wegverkeerslawaai en industrielawaai geldt dat maatregelen aan de bron of in de overdracht beperkt zijn of niet mogelijk of niet doelmatig. Daarom worden hogere waarden vastgesteld. De maximale geluidsbelastingen worden in het besluit hogere waarden vastgelegd. Tevens wordt in het besluit hogere waarden rekening gehouden met een reserveringsruimte van 3 dB voor een mogelijke toekomstige tram.

Vanwege de hoge geluidsbelasting behoeft het realiseren van de luwe gevel de nodige aandacht bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de woningen. Deze zaken moeten in een vroeg stadium bij het ontwerp worden betrokken. Als hier de juiste aandacht aan gegeven wordt, vormt het aspect geluid ook in praktische zin geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Kader

Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.

In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening moet houden met de effecten op de luchtkwaliteit. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor een aantal stoffen. Deze zijn in het algemeen strenger dan de in de wet Milieubeheer gehanteerde grenswaarden.

Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU. De WHO stelt zelfs dat er géén veilige concentratie is aan te geven voor fijnstof; op grond van haalbaarheid heeft zij daarom een gezondheids-kundige advieswaarde vastgesteld voor PM10 en PM2,5.

Stof Grenswaarde EU WHO-advieswaarde-2005 Toetsingsperiode
NO2 (stikstofdioxide) 40 µg/m³ 40 µg/m³ Jaargemiddelde
PM10 (fijnstof) 40 µg/m³ 20 µg/m³ Jaargemiddelde
PM2,5 (fijnstof) 25 µg/m³ 10 µg/m³ Jaargemiddelde

WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5

In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) naast de wettelijke grenswaarden ook te voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze advieswaarden (WHO 2005) zijn strenger dan de wettelijke grenswaarden voor PM10 (20 µg/m3) en voor PM2,5 (10 µg/m3). Deze motie is uitgewerkt in het raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het raadsbesluit.

Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.

5.5.2 Plansituatie

Voor het bestemmingsplan Papendorp is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage13. Hierin is zowel het planeffect als de concentratie in het plangebied bepaald. Het plan veroorzaakt een maximale toename van NO2 van 0,2 µg/m³. Voor PM10 is de maximale toename 0,1 µg/m³. Voor PM2,5 is geen toename berekend door de effecten van het plan. Deze toenames zijn dusdanig klein dat kan worden geconcludeerd dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Naast het planeffect is ook de concentratie binnen het plangebied bepaald voor de jaren 2022 en 2030. De concentraties zijn in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0017.png"

Berekende concentraties op wettelijke toetsafstand in de plansituatie in 2022 en 2030

Hieruit blijkt dat in beide toetsjaren wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden. In 2030 wordt ook voldaan aan de WHO-advieswaarden uit 2005.

5.5.3 Conclusie

Op de onderzochte locaties wordt (ruimschoots) voldaan aan de Europese grenswaarden. Er zijn vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan Papendorp.

5.6 Geur

5.6.1 Kader

Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden nodig.

5.6.2 Plansituatie

De aanwezigheid van de Asfaltcentrale Utrecht kan binnen zijn directe omgeving mogelijk geurhinder veroorzaken. Het terrein van dit bedrijf ligt voor een klein deel binnen het plangebied en het grootste deel van het terrein grenst aan het plangebied. Deze asfaltcentrale gaat echter verdwijnen. Nieuwe woningen zullen in het plangebied ook niet eerder worden gebouwd dan dat de asfaltcentrale definitief buiten gebruik is.

Buiten het plangebied kan Nedal Aluminium mogelijk geurhinder veroorzaken. Uit paragraaf 5.3 volgt dat voor dit bedrijf een richtafstand voor geur geldt van 100 meter. Binnen deze afstand maakt dit nieuwe bestemmingsplan geen woningen mogelijk. Voor het overige is binnen het plangebied en in de omgeving verder geen sprake van bedrijven die industriële geurhinder veroorzaken.

5.6.3 Conclusie

Binnen het plangebied is na het definitief buiten gebruik stellen van de asfaltcentrale geen sprake van industriële geurhinder.

5.7 Trillingen

5.7.1 Kader

Bij het aspect trillingen in ruimtelijke besluiten (zoals dit bestemmingsplan) gaat het meestal om bescherming tegen trillinghinder bij personen. Daarnaast kan er ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra).

5.7.2 Plansituatie

De nieuwe functies in het plangebied van dit bestemmingsplan vormen geen bron voor trillinghinder of verstoring door trillingen. Trillinghinder of verstoring door trillingen is verder niet te verwachten in de trillinggevoelige functies die dit bestemmingsplan mogelijk maakt:

  • Het dichtsbijzijnde treinspoor ligt hemelsbreed op meer dan 2,5 kilometer. Hierdoor is hinder of verstoring door het treinspoor op voorhand uitgesloten.
  • De omliggende snelwegen A2 en A12 liggen aan de west- en zuidzijde dichtbij het plangebied. De afstand tot de woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is ongeveer 140 meter en meer. Trillinghinder van deze en overige omliggende wegen is niet te verwachten voor de nieuwe woningen.
  • Het bestemmingsplan maakt ook andere trillinggevoelige functies mogelijk die in paragraaf 5.7.1 staan benoemd. Gezondheidszorg en onderwijs vallen in dit bestemmingsplan onder de regels voor 'maatschappelijke voorzieningen'. Op korte afstand van de snelwegen staat dit bestemmingsplan nieuwe maatschappelijke voorzieningen toe in de functie Gemengd - 2. De regels staan alleen nieuwe maatschappelijke voorzieningen toe als het geen geluidgevoelige functies zijn op basis van de Wet geluidhinder en het geen kwetsbare objecten zijn op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Omdat gezondheidszorg en onderwijs hieronder vallen en deze functies dus niet op korte afstand van de snelwegen gerealiseerd kunnen worden, is trillinghinder voor deze functies niet te verwachten.
  • Kantoren en bijeenkomstruimten kunnen in het plangebied op een afstand van ongeveer 50 meter van de snelwegen worden gerealiseerd. In de bouwplannen kan rekening worden gehouden met maatregelen (bijvoorbeeld in de bouwconstructie) om eventuele effecten van trillingen te voorkomen of te verminderen. Voor deze functies gelden volgens de Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch (SBR) minder strenge streefwaarden dan voor woningen. Trillinghinder van snelwegen en overige omliggende wegen is voor deze functies te verwachten.


Het doel van de gemeente is om op termijn de bestaande HOV-busbaan over de Orteliuslaan te vertrammen (Papendorplijn). Bij de aanleg van de busbaan is al rekening gehouden met het geschikt maken van de ondergrond voor de toekomstige tramverbinding. Wanneer de aanleg van de trambaan concreet aan de orde is, moet nader onderzoek uitwijzen of en welke maatregelen nodig zijn om effecten op trillinggevoelige functies te voorkomen.

5.7.3 Conclusie

Trillingshinder of verstoring door trillingen is niet te verwachten voor en vanuit de functies die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

5.8 Externe Veiligheid

5.8.1 Kader

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen wordt in de toelichting van het bestemmingsplan, de relatie tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over weg, spoor en water). Het Bevt geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee soorten risico's beschreven waarop normen en richtlijnen van toepassing zijn. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt tevens twee extra afstandsbepalingen, de zogenaamde vrijwaringszone en het plasbrandaandachtsgebied. Voor zowel de vrijwaringszone als het plasbrandaandachtsgebied geldt een motivatieplicht indien bebouwing gewenst is. Indien nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd moet deze aan extra brandveiligheidseisen volgens het Bouwbesluit voldoen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een risico lager dan een op een miljoen per miljoen jaar (aangeduid met 10-6/jaar) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering. Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevt verplicht ertoe dat bij omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van de bestemming, het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.

5.8.2 Plansituatie

5.8.3 Conclusie

De conclusie is dat het aspect Externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van Papendorp.

5.9 Ontplofbare Oorlogsresten [Niet Gesprongen Explosieven]

5.9.1 Kader

In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek.

Als gevolg van gevechtshandelingen kunnen er ontplofbare oorlogsresten (OO) in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen en beroeren van OO uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane OO vondsten kunnen resulteren in meerwerkkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

Daarom is in dit bestemmingsplan inzicht gegeven in de mogelijke aanwezigheid van OO.

5.9.2 Plansituatie

Om de risico's als gevolg van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in Papendorp in te kunnen schatten, is een bureaustudie conform de WCSC-OCE naar de aanwezigheid hiervan uitgevoerd. De conclusie is dat de onderzoekslocatie onverdacht is voor de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten.

5.9.3 Conclusie

De geplande (bouw)werkzaamheden in het kader van de gebiedsontwikkeling Papendorp vinden plaats in onverdacht gebied waardoor geen vervolgonderzoek nodig is en de werkzaamheden op reguliere wijze kunnen worden uitgevoerd.

5.10 Bodem En Ondergrond

5.10.1 Kader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:

Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt vooral bij bedrijfsmatige activiteiten of calamiteiten.

Bodemsanering
Ernstig verontreinigde locaties moeten worden gesaneerd als er ook sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.

Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat schoon is moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning of een functiewijziging moet een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 verricht worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.

5.10.2 Plansituatie

Onderzoek
In het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken verricht op 72 gedeeltelijk overlappende onderzoekslocaties. Sommige onderzoeken zijn gedateerd (vanaf 1995). In het algemeen is de bodemkwaliteit voldoende vastgelegd en staat de bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Er zijn enkele locaties waar de onderzoeks- en saneringstrajecten nog niet zijn afgerond.

  • ACU Groenewoudsedijk 10 (grotendeels buiten het plangebied van dit bestemmingsplan)
    Het oostelijk deel van het terrein van de asfaltcentrale is sterk verontreinigd met minerale olie, PAK en zware metalen. In 2016 is een beschikking ernst, spoed en saneringsplan genomen. De sanering is niet formeel afgerond. Ook op het westelijk deel van de locatie (bedrijfsterrein KWS) zijn sterke verontreinigingen met zware metalen, olie en PAK aangetoond. Deze moeten worden gesaneerd op een natuurlijk moment.
  • Groenewoudsedijk 5-6 voormalig AKZO-terrein (recyclingbedrijf)
    Plaatselijk is het grondwater sterk verontreinigd met arseen (onderzoek 1999). In 2009 is de nulsituatie van het terrein vastgelegd, er is geen reden voor nader onderzoek.
  • Locatie Watertransportmaatschappij Rijn-Kennemerland (WRK) Papendorp Zuid
    Dit betreft erfverharding met puin en/of bouw en sloopafval. Hiervoor is een saneringsplan opgesteld.
  • Ortheliuslaan/Taatsenplein
    In de bovengrond ter plaatse van de busbaan is in 2009 een sterk verhoogd gehalte kobalt aangetroffen. De busbaan is inmiddels aangelegd.
  • Taatsendijk 4-5
    Er is een beperkte bodemsanering uitgevoerd op de locatie, die formeel niet is goedgekeurd. Terrein is momenteel in gebruik als op- en afrit A2, verificatie van de sanering is niet meer aan de orde.


Overig
Het plangebied bevindt zich binnen de zogenaamde bufferzone van het Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer. Het diepere grondwater binnen deze zone, in het eerste watervoerend pakket, is in principe schoon. De bufferzone is bedoeld als signaalzone om de aanwezigheid van diffuse verontreiniging afkomstig van de dynamische zone tijdig te kunnen monitoren. Bij bouwbemalingen, onttrekken en infiltreren van grondwater kan deze verontreiniging worden aangetrokken en verspreiden. De gemeente wil verdere verspreiding van verontreinigingen door doorboring van de eerste scheidende laag in de dynamische en bufferzone zo veel mogelijk beperken, om zo het grondwater uit het tweede watervoerende pakket te beschermen. Dit betekent dat er slechts onder voorwaarden bodemenergiesystemen aangelegd mogen worden in de ondergrond dieper dan 55 meter beneden maaiveld. Bij bouwbemalingen, grondwateronttrekkingen en WKO kan aansluiting worden gezocht bij de gebiedsgerichte aanpak.

Op basis van de Nota Bodembeheer 2017-2027 is de ontgravingskwaliteit voor grond “industrie” en de toepassingseis voor grond kwaliteit “wonen”. Bij hergebruik van eventueel vrijkomende grond binnen gemeente Utrecht is geen aanvullend onderzoek nodig naar PFAS tijdens een partijkeuring. De aanwezigheid van plastic kan bij hergebruik beperkingen opleveren als dit een te hoog percentage is (zie Nota Bodembeheer 2017-2027).

Bodemenergie
Een van de mogelijkheden om te voorzien in duurzame energie is bodemenergie. Bij de voorbereiding van bouwplannen wordt bekeken of gesloten bodemenergiesystemen (op eigen perceel) rendabel zijn, of dat er beter kan worden ingezet op (collectieve) open warmte koude opslagsystemen. De capaciteit van de ondergrond wordt optimaal ingezet door eerst bovengronds de uitwisseling van koude en warmte (vraag en aanbod) in het gebied toe te passen voordat een beroep op de ondergrond wordt gedaan.

Voor de energievoorziening van Papendorp zijn in de bestaande situatie al bodemenergiesystemen (WKO's) aangelegd. De bestaande WKO's zijn tot nu toe in het 1e watervoerend pakket (hierna: WvP) aangelegd. Bodemenergiesystemen in Papendorp worden bij voorkeur ook bij toekomstige ontwikkelingen aangelegd in het 1e WvP.

Op basis van de Waterwet is de provincie bevoegd gezag voor de vergunningverlening van een open bodemenergiesysteem waarbij grondwater wordt onttrokken. Het provinciale beleid sluit in de bufferzone open bodemenergiesystemen in het 2e watervoerende pakket niet uit, mits wordt bijgedragen aan de gebiedsgerichte sanering of dat deze sanering in ieder geval niet wordt bemoeilijkt. Hierbij wordt rekening gehouden met het gevaar van onderlinge interferentie. Verder speelt de vergunning een rol in de borging van de kwaliteit van bodem en grondwater.

Een overzicht van bestaande WKO-systemen staat op wkotool.nl. Binnen het kantorenpark Papendorp zijn momenteel diverse doubletten van WKO-systemen aanwezig, die zijn weergegeven op onderstaand kaartje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0018.png"

WKO-systemen Papendorp

Oppervlaktewaterwinning in ARK Nieuwegein
Om het innamepunt van oppervlaktewaterwinning in het Amsterdam-Rijnkanaal in Nieuwegein (voor bereiding van drinkwater) te beschermen hebben Rijkswaterstaat en Provincie Utrecht een beschermingszone ingesteld, die doorloopt tot de Gemeente Utrecht. Deze zone (zie onderstaand kaartje) gaat over 100 meter landbodem aan weerszijden van het Amsterdam-Rijnkanaal. Er is specifieke aandacht nodig voor verdachte bodemactiviteiten bij ruimtelijke ontwikkeling in deze beschermingszone. In een uitvoeringsprogramma zijn maatregelen opgenomen, om aandacht te geven aan het innamepunt in de calamiteitenplannen van en bij de vergunningverlening aan bedrijven. De intentie is om het risico te voorkomen dat drijvende stoffen zoals blusmiddel en olie bij een calamiteit het innamepunt kunnen bereiken binnen 6 uur (afhankelijk van de windkracht en -richting).

Binnen 100 meter tot het Amsterdam-Rijnkanaal maakt dit bestemmingsplan, in deelgebied Groenewoud Noord, nieuwe woningen, bijbehorende infrastructuur en wegen mogelijk. In het zuidelijke deel van het plangebied worden bestaande kantoren, volkstuinen en sportvoorzieningen opnieuw bestemd, volgens de aanwezige situatie. Bij geen van deze functies zijn bodemactiviteiten te verwachten die kunnen leiden tot verontreinigingen van het water in het kanaal. Nadere voorwaarden daarvoor zijn daarom niet nodig in dit bestemmingsplan. Vanuit de provinciale Interim Omgevingsverordening geldt rechtstreeks een algemene zorgplicht om bij activiteiten bodemverontreinigingen te voorkomen in de beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0019.png"

Beschermingszone oppervlaktewaterwinning in het Amsterdam-Rijnkanaal

Ondergrond
Een deel van het plangebied is in de omgevingsvisie van de provincie Utrecht aangemerkt als (stedelijk) aandachtsgebied voor bodemdaling, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0020.jpg"Stedelijk aandachtsgebied bodemdaling (omgevingsvisie provincie Utrecht)

Op basis van de indicatieve zettingsgevoeligheid is het plangebied gevoelig (oranje) tot minder gevoelig (groen) voor zetting (zie onderstaande afbeelding). Het terrein ligt in een gebied met rivierkleiafzettingen met plaatselijk veenhoudende grond. Zeker in droge perioden kan door belasting van de bodem zetting daarom niet geheel worden uitgesloten. De nieuwbouw moet zodanig uitgevoerd worden dat dit niet leidt tot zetting van de bodem. Mogelijke maatregelen om bodemdaling te beperken zijn fundering op palen en toepassing van lichte ophoogmaterialen.

Een andere maatregel om bodemdaling te beperken, is om voor de aanleg van de infrastructuur en overige openbare ruimte niet alleen zandgrond toe te passen, maar zeker in groenstroken teelaarde en gezonde levende bodem met organische stof te behouden of te realiseren. Dit is ook goed voor het watervasthoudend vermogen van de bodem bij klimaatmaatregelen. Met maatregelen om zetting te voorkomen wordt in de uitwerking van de plannen rekening gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0021.png"

Zettingsgevoeligheid

De ondergrond biedt kansen voor de duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie), ruimte voor groen en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft.

5.10.3 Conclusie

Op basis van uitgevoerde bodemonderzoeken staat de algemene, indicatieve, bodemkwaliteit de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg. Op enkele deellocaties (met name bij bedrijven) zijn verontreinigingen aanwezig in grond en grondwater, waarbij verder onderzoek en sanering noodzakelijk is. Dit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Bij de ontwikkeling moet rekening gehouden worden met een dieptebeperking voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en bodemenergie. Langs het Amsterdam-Rijnkanaal is een beschermingszone aanwezig waar extra aandacht nodig is voor bodembedreigende activiteiten. Bij de ontwikkeling van Papendorp is het gewenst om rekening te houden met zetting en toepassing van gezonde, levende bodem in groenzones en ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het ontwerp.

5.11 Natuurbescherming

5.11.1 Kader

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Ook moet worden gekeken naar de regels in de interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht en het beleid van de gemeente Utrecht.

Beschermde gebieden (Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland en Groenstructuurplan)
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden bekeken of het plan significante gevolgen kan hebben voor een of meerdere Natura 2000-gebieden. Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.

In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om regels voor het Nationaal Natuur Netwerk (NNN, voorheen EHS) en provinciaal beschermde houtopstanden.

In paragraaf 2.3.2.2.3 is het gemeentelijk beleid voor de gemeentelijke groenstructuur beschreven. Bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur en de hoofdbomenstructuur worden beschermd.

Beschermde dier- en plantensoorten (Wet natuurbescherming)
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  1. 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  2. 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  3. 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.


Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.

Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn opgenomen. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse Soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.

De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.

Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.

Diervriendelijk bouwen
De gemeente Utrecht heeft de ambitie om diervriendelijk te bouwen. In de Utrechtse bestemmingsplannen wordt daarom aangegeven op welke manier rekening wordt gehouden met diervriendelijk bouwen bij de bouwplannen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.

Algemene zorgplicht
Ten slotte geldt de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming: een ieder neemt voldoende zorg in acht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Als het toch noodzakelijk is om handelingen uit te voeren, dan moet zoveel als redelijkerwijs mogelijk geprobeerd worden om negatieve effecten te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Daarom moet iemand die een bepaalde handeling wil verrichten zich vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige flora en fauna, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van zijn handelen. De zorgplicht dient mede als vangnet voor de bescherming van soorten, waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt.

Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht van toepassing. Voor aanvang van de werkzaamheden moet een ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een deskundige.

5.11.2 Plansituatie

5.11.3 Conclusie

Door het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen, en eventueel het aanvragen van ontheffingen, en het naleven van de gedragscode (Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht), en de wettelijke zorgplicht, staat de Wet natuurbescherming, het beleid van de provincie Utrecht en de gemeente Utrecht de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.12 Bomen

5.12.1 Kader

Volgens de nota 'Bomenbeleid Utrecht 2009' is bij ruimtelijke plannen een bomenparagraaf nodig. Hierin moet onderbouwd worden op welke wijze rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.

Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid (nota Bomenbeleid) is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente Utrecht in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door invulling te geven aan de volgende twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bekijken waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast wordt bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen gekeken hoe de structuur aangevuld kan worden;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. Soms mag er worden afgeweken van de herplantplicht. Dat kan als er sprake is van onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.

5.12.2 Plansituatie

In deze bomenparagraaf wordt onderscheid gemaakt tussen drie deelgebieden om een helder overzicht te geven van op welke manier met bomen wordt omgegaan in het plangebied van het bestemmingsplan Papendorp:

  1. 1. Bestaand deel bedrijven- en kantorenlocatie Papendorp;
  2. 2. Fietsverbinding De Meernbrug;
  3. 3. Papendorp Noord (plangebied SPvE Papendorp Noord).

5.12.3 Conclusie

5.13 Water En Klimaatadaptatie

Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen.

De resultaten van de watertoets zijn beschreven in Bijlage 24. Deze waterparagraaf is opgesteld in overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).

5.13.1 Waterhuishouding

Het plangebied valt binnen het peilbesluit Vleuten de Meern en Leidsche Rijn uit 2017. Het plangebied ligt in drie verschillende peilgebieden, te weten:

- Peilgebied VLR_063 met een vastpeil van -0,70 m NAP;

- Peilgebied VLR_064 met een vastpeil van -0,45 m NAP;

- Peilgebied VLR_065 met een vastpeil van -0,85 m NAP;

In het plangebied ligt zowel primair als tertiair water (zie figuur 6 van Bijlage 24). Als er water wordt gedempt binnen het plangebied, moet dit 1 op 1 worden gecompenseerd in oppervlaktewater binnen het plangebied.

5.13.2 Wateropgave

Wateropgave bestaand kantorenpark Papendorp

In het bestaande oppervlaktewatersysteem van Papendorp zijn er problemen volgens het HDSR en de gemeente Utrecht. Tijdens de realisatie in 1997 is er onvoldoende berging gerealiseerd, om een maximale peilstijging van 30 cm bij T=10 (maatgevende regenbui die 1 keer in de 10 jaar voorkomt) op te kunnen vangen. De oorzaak ligt bij het hanteren van andere normen tijdens het opstellen van het waterhuishoudkundige plan en door extra verharding op de A12/A2. Door ingenieursbureau Tauw is er een Gronam berekening voor dit gebied uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de Gronanberekening zijn de beleidsregels uit de Keur.

Uit de Gronam berekening blijkt, dat er een te kort van 4,2 ha (42.000 m2) oppervlaktewater is gerealiseerd of 12.600 m3 berging in het bestaande kantorenpark Papendorp. Tauw heeft berekend dat het toelaten van een peilstijging van 0,45 m in plaats van 0,30 m ook voldoende is. Gemeente en waterschap gaan zich samen inspannen om te situatie te verbeteren.

Voor het bestaande gebied zijn er de volgende oplossingen:

  • Nieuw te ontwikkelen kavels moeten voorzien in hun eigen waterberging van 45 mm en mogen geen hemelwater afwentelen op de omgeving;
  • Mogelijk kunnen er in het openbaar gebied extra infiltratievoorzieningen worden aangelegd;
  • Mogelijk kunnen er in het openbaar gebied extra wadi's worden aangelegd;
  • De bermsloot parallel aan de uitvoeger A12 naar A2 kan op enkele locaties verbreed worden, zodat er extra oppervlaktewater gegraven kan worden;
  • Daar waar de primaire watergang vanuit Papendorp onder de A12 doorstroomt kunnen aan zowel west, als oostzijde in de bermsloot, stuwen worden geplaatst. Met deze stuwen kan het water in de bermsloten een hogere peilstijging opvangen, dan de huidige 30 cm peilstijging, mits dit mogelijk is binnen de omliggende maaiveldhoogten.

Wateropgave ontwikkelgebied Papendorp Noord

Berekende wateropgave volgens de Keur

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn op grond van de Keur bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 maatregelen vereist (dit is de ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom).

Onderdeel Bestaande situatie in m² Nieuwe situatie in m² Afname / Toename verhard oppervlak m²
Verharding 39278 47208 + 7930
Bebouwing 18254 45696 + 27442
Perceel verhard 48368 0 - 48368
Perceel half verhard 7592 22910 + 15318
Groen 66608 60602 - 6006
Water 4532 8217 + 3685
Totaal 184.632 184.632

Oppervlaktetabel bestaande situatie en nieuwe situatie

Bij toename van verhard oppervlak moeten er compensatiemaatregelen uitgevoerd worden. Bij het berekenen van de watercompensatie volgens de KEUR is de minimale ontwerp voorwaarde 45 mm berging per m2 toename verhard oppervlak of als het uitgevoerd wordt in oppervlaktewater, dan betreft het 15% van de toe te voegen verharding. Uit bovenstaande tabel valt af te leiden dat:

  • de verharding in het plangebied afneemt met 7930 m2 + 27442 m2 – 48368 m2 = 12996 m2
  • het groen toeneemt met 15318 m2 – 6006 m2 = 9312 m2
  • het oppervlaktewater toeneemt met 8217 m2 – 4532 m2 = 3685 m2

Volgens de Keur is het niet nodig om compensatiemaatregelen uit te voeren.

Berekende waterbergingseis volgens Visie Klimaatadaptatie

Naast de wateropgave uit de keur is er ook de waterbergingseis van de Gemeente Utrecht afkomstig uit de Visie Water en Riolering en Visie Klimaatadaptatie. De eis is het realiseren van 15 mm berging ten opzichte van het verhard oppervlak in het openbare gebied in het plangebied. De bouwblokken mogen niet afwateren op de openbare ruimte en krijgen de eis van 45 mm per perceel opgelegd. Voor Papendorp Noord is de waterbergingseis 47.208 m2 x 0,015 m = 708 m3 berging of uitgedrukt in oppervlaktewater 2360 m2. Aan de waterbergingseis wordt ruim invulling gegeven, omdat er 3685 m2 nieuw oppervlaktewater wordt gegraven in het ontwikkelgebied Papendorp Noord.

5.13.3 Klimaatadaptatie (droogte en hittestress)

Door klimaatverandering krijgen we steeds vaker te maken met hitte, wateroverlast en droogte. Bovendien neemt het risico op overstromingen toe en daalt de bodem. De reden waarom we klimaatadaptief bouwen is om in de toekomst minder wateroverlast, minder hittestress, minder schade door langdurige droogte en bodemdaling, meer biodiversiteit te hebben. Dit zijn dan ook de doelen bij nieuwbouw en herontwikkeling.

In een complexe en dichtbevolkte stad als Utrecht is het belangrijk om bewust om te gaan met de leefomgeving in de stad. Met weersextremen in het vooruitzicht (KNMI'14 scenario's) zijn de keuzes die nu gemaakt worden van belang voor de leefbaarheid en toekomstbestendigheid van de stad. De omgang met hemelwater, droogte en hitte zijn hierin van levensbelang om een weerbare en gezonde stad te realiseren.

Voor de openbare ruimte en de bebouwde omgeving ligt het ambitieniveau van de Gemeente Utrecht voor klimaatadaptatie, water en duurzaamheid hoog. In de Visie Water en Riolering en de Visie Klimaatadaptatie, worden de ambities voorgesteld. Een van de belangrijke principes is de opgave voor klimaatadaptatie samen te laten gaan met onder andere de groenopgave, kwaliteit van de ondergrond/bodem. Denk aan blauwgroene daken, gevelgroen, schaduw door bomen tegen hittestress, natuurvriendelijke oevers die ruimte geven voor waterberging en biodiversiteit. In de planuitwerking wordt alleen verharding aangelegd als het nodig is en deze wordt zoveel mogelijk water passerend uitgevoerd, volgens het principe “groen, tenzij…”;

Hierboven is de wateropvang en waterberging al besproken, hieronder wordt ingegaan op droogte en hittestress. Ook in de Waterparagraaf (zie Bijlage 24) staan de ontwerpeisen omschreven hoe de Gemeente Utrecht met klimaatadaptatie omgaat.

5.13.4 Conclusie

De conclusie is dat de aspecten Water en Klimaatadaptatie voldoende worden meegenomen in de ontwikkeling van Papendorp.

5.14 Cultuurhistorie

5.14.1 Kader

In paragraaf 2.3.2.2.5 is het gemeentelijke beleid voor cultuurhistorie uiteengezet. Uit dit beleid volgt dat vanaf de start van een gebiedsontwikkeling het gebouwd, archeologisch en ruimtelijk erfgoed in de gebiedsontwikkeling wordt betrokken. Dit betekent dat kenmerken van het erfgoed worden geïnventariseerd, gewaardeerd en meegenomen in de integrale afweging. Hierna is aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.

5.14.2 Plansituatie

Het plangebied van het bestemmingsplan Papendorp kent nog verschillende (resten van) cultuurhistorische elementen die een betekenisvolle verwijzing vormen naar de geschiedenis van dit gebied.

De Taatsendijk met de Galekopper molen

Het voornaamste relict is een deel van het tracé van de Taatsendijk (eerder Galekopperdijk genoemd) in het noordelijk deel van het plangebied. Het gaat om een karakteristiek stukje infrastructuur van het historische Nederlandse polderlandschap, bestaande uit een kade met ernaast gelegen wetering en wipwatermolen, tezamen verantwoordelijk voor de waterhuishouding van de polder Papendorp die het plangebied zijn naam gaf.

Deze van oorsprong middeleeuwse dijk vormde de grens tussen de polders Papendorp en Galecop ten oosten van de Taatsendijk en de polders Oudenrijn en Heikop ten westen ervan. Van deze middeleeuwse verkaveling is binnen het plangebied door eerdere ingrepen vrijwel niets bewaard gebleven. Alleen de sloten ten zuiden en ten noorden van het terrein van KWS en de asfaltcentrale liggen op de middeleeuwse plek. Oorspronkelijk lag aan beide zijden van de dijk een watergang. De westelijke watergang is voor een deel bewaard gebleven en loopt, richting het noorden door vanaf het punt waar de huidige Taatsendijk naar het oosten afbuigt. De waterpartij ten oosten van de dijk is gedempt. In deze oostelijke waterpartij is bij archeologisch onderzoek de Taatse- of Galekopper molen uit de zeventiende eeuw onderzocht. Na het onderzoek zijn de resten van deze molen met grond toegedekt. De molen is in 1880 vervangen door een iets zuidelijker langs de dijk gelegen stoomgemaal. Deze is bij de bouw van knooppunt Oudenrijn in 1964 naar de Jutphasebrug in Nieuwegein verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0032.png"Afbeelding: locatie van de resten van de voormalige Taatse of Galekopper molen in de oostelijke berm van de Taatsendijk

Groenewoudsedijk

Aan de oostzijde van het plangebied verwijst de Groenewoudsedijk naar de van oorsprong middeleeuwse Groenewoudsedijk. De oorspronkelijke dijk is bij het bouwrijp maken van het plangebied verdwenen. Toen is ook alle langs de dijk gelegen bebouwing gesloopt. De Groenewoudsedijk vormde de verbinding tussen de Leidsche Rijn in het noorden en de Nedereindseweg (gemeente Nieuwegein) in het zuiden. Het tracé van de Groenewoudsedijk wordt in het zuiden van het plangebied afgesneden door de Mercatorlaan en de Papendorpseweg. Pas ten zuiden van de A12 is de dijk weer in het landschap zichtbaar. Aan de noordzijde wordt de Groenewoudsedijk doorsneden door het Amsterdam-Rijnkanaal. De twee kleine huizen aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal hebben direct aan de westzijde van de Groenwoudsedijk gelegen. Bij de huidige gebiedsontwikkeling van Papendorp is het tracé van de Groenwoudsedijk als een van de ontwerpuitgangspunten in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) uit 1999 opgenomen. Door de parkachtige groene setting van deelgebied Groenewoud (recreatiepark) met aan weerszijden van de Groenewoudsedijk gelegen losse bebouwing, wordt de Groenewoudsedijk als een van de historische lijnen versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0033.png"Afbeelding: zicht op de Groenewoudsedijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal

Romeinse weg

In het uiterste noorden van het plangebied is een Romeinse weg aangetroffen. Deze hoofdweg uit het einde van de eerste eeuw na Christus vormde als onderdeel van de Limes (de noordgrens van het Romeinse rijk) de belangrijkste landroute in de Romeinse tijd. Het is nog niet duidelijk hoe goed deze weg in de ondergrond bewaard is gebleven (zie verder de paragraaf 5.15 Archeologie). In verschillende deelgebieden in Leidsche Rijn en ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal is de Romeinse weg in beeld gebracht. In het vervolgtraject, na vaststelling van het bestemmingsplan wordt onderzocht of in de openbare ruimte van Papendorp de Romeinse weg gevisualiseerd kan worden.

Vinex Leidsche Rijn

In de jaren negentig is het gebied onderdeel geworden van de Vinex-uitbreiding Leidsche Rijn en bestemd tot bedrijven- en kantorenlocatie. Onderdeel van het plan is een nieuwe verbinding met de bestaande stad via de Prins Clausbrug. Het stedenbouwkundig plan voor Papendorp (OMA, West 8 en Bureau Wissing) uit 2001 heeft als belangrijkste kenmerk de integratie van de gebouwen in een hoofdzakelijk groene omgeving. De (nieuwe) groenaanleg moet het gebied zijn belangrijkste kwaliteit geven, gecombineerd met hoogwaardige architectuur. Opvallend onderdeel in het plan is de combinatie van enkele kantoorgebouwen met volkstuinen. Het nieuwe Papendorp heeft in 2009 de Rietveldprijs gekregen als meest geslaagde nieuwbouwproject in Utrecht. In het kader van de inventarisatie jongste bouwkunst wordt aan de Prins Clausbrug (UN Studio, Ben van Berkel) hoge cultuurhistorische waarde toegekend vanwege de bijzondere vormgeving en constructie.

5.14.3 Conclusie

De conclusie is dat door de (bouw)plannen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen cultuurhistorische waarden worden aangetast. Waar mogelijk worden cultuurhistorische waarden verstrekt, in de gebiedsontwikkeling van Papendorp betreft dat het behoud en versterken van het tracé van de Taatsendijk en de Groenewoudsedijk en het visualiseren van de Romeinse weg bij de inrichting van de openbare ruimte.

5.15 Archeologie

5.15.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

5.15.2 Gemeentelijke archeologische waardenkaart

Ter bescherming van de archeologische waarden zijn in dit bestemmingsplan regels en gebiedsaanduidingen opgenomen. De archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt hieraan ten grondslag. In de regels die bij de gebiedsaanduidingen horen, is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de archeologieregels in dit bestemmingsplan. De bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht is hiermee geborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

De archeologische waardenkaart is gebaseerd op de bodemkaart, cultuurhistorische en archeologische waarden en verwachtingen en op de kennis en ervaring, opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. De waardenkaart geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van zeer hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting, gebieden van middelhoge archeologische verwachting, gebieden van lage archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist. Op de archeologische waardenkaart zijn deze archeologische rijksmonumenten weergegeven als WA1a. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de gemeente bij meervoudige vergunningsaanvragen wel als bevoegd gezag aangewezen en heeft het Rijk advies- en instemmingsrecht.

Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) zijn gebieden waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden zijn, maar die (nog) niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.

Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3) zijn gebieden waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar waarvan de begrenzing nog niet vastgesteld is. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.

Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan groot is vanwege historisch-topografische bronnen en landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.

Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan middelgroot is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.

Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan klein is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 30 cm.

Gebieden zonder archeologische waarde (WA7) zijn gebieden waar geen archeologische waarden (meer) worden verwacht. Hier geldt geen vergunningsplicht.

5.15.3 Archeologie in het plangebied

In deze paragraaf worden de archeologische waarden in het plangebied toegelicht volgens de indeling van de gemeentelijke archeologische waardenkaart (zie Bijlage 27). Binnen het plangebied Papendorp zijn geen archeologische beschermde rijksmonumenten (WA1a), beschermde gemeentelijke archeologische monumenten (WA1b) en gebieden zonder archeologische waarden (WA7) aanwezig. De categorieën WA2 t/m 6 zijn wel aanwezig. Als in het plangebied verstoringen plaatsvinden, wordt bij de (bouw)plantoetsing en besluitvorming de hoogste waarde gehanteerd. Als de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied de vrijstellingsgrenzen overschrijdt (oppervlakte en diepte) is deze vergunningsplichtig. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van de bescherming van de archeologische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0034.jpg"

Afbeelding: plangebied bestemmingsplan Papendorp met Archeologische Waardenkaart

Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3)
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart voor een deel in een gebied van hoge archeologische waarde (WA3). In het noordelijk deel van het plangebied is dit de zone waar resten van de Romeinse limesweg worden verwacht. Voor dit gebied geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30m2 en dieper dan 30cm.

In 2009 is direct ten westen van de Groenewoudsedijk een booronderzoek uitgevoerd om de aanwezigheid van de Romeinse weg in kaart te brengen. Uit de boringen lijkt dat de top van de Romeinse weg in de bouwvoor is opgenomen en dat de ongestoorde archeologische sporen op 0,60M+NAP liggen. Aangezien een deel van de Romeinse weg in de bouwvoor is opgenomen, kunnen archeologische waarden vanaf 1.00m+NAP verwacht worden. Het is niet bekend hoe goed de weg ten westen van de Groenewoudsedijk bewaard is gebleven.

Een andere locatie met een hoge archeologische waarde (WA3) ligt ten oosten van de Taatsendijk. In 2004 zijn bij graafwerkzaamheden de resten van de Taatsemolen ontdekt. Dit is een wipwatermolen uit de zestienden en zeventiende eeuw. Na archeologisch onderzoek zijn de funderingen blijven liggen en weer met grond toegedekt. De resten zijn vanaf 0,65 m+NAP te verwachten.

Een groep gebieden met een hoge archeologische waarde (WA3) betreft drie (middeleeuwse) erven die ten westen en oosten van de Groenewoudsedijk liggen. Een van de erven is door middel van een veldverkenning in 1990 onderzocht. Ook heeft in 1999 archeologisch proefonderzoek op verschillende percelen langs de Groenewoudsedijk plaatsgevonden. In vrijwel alle proefsleuven zijn archeologische sporen aangetroffen die dateren uit de twaalfde eeuw tot en met de zeventiende eeuw.

Een andere groep met een hoge archeologische waarde (WA3) betreft sporen uit de Tweede Wereldoorlog. In het noordelijk deel van het plangebied, is een aantal stellingen te verwachten die door de Duitsers zijn aangelegd ter verdediging van de Meernbrug.

De archeologische resten zijn vanaf 0,40 +NAP (het maaiveld voorafgaand aan de ontwikkeling van Leidsche Rijn) te verwachten.

Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4)
Aan beide zijden van de Groenewoudsedijk kan oudere aan de ontginning van het gebied gerelateerde bewoning verwacht worden. In 1999 zijn op verschillende plaatsen langs de Groenewoudsedijk proefsleuven gegraven. In nagenoeg alle proefsleuven zijn bewoningssporen aangetroffen uit de twaalfde tot en met de zeventiende eeuw. Ter plaatse van boerderij Groenewoud heeft een opgraving plaatsgevonden waarbij de voorgangers van de in 1999 gesloopte boerderij Groenewoud zijn onderzocht. Langs de Groenewoudsedijk zijn archeologische sporen vanaf het oude maaiveld, voorafgaand aan ontwikkeling van Papendorp, te verwachten.

Een volgende zone met een hoge archeologische verwachting is de Taatsendijk waar ook de Taatsemolen aan ligt. Dit is tot nu toe de enige locatie langs de Taatsendijk waarbij archeologische sporen zijn aangetoond. De ontginning van polder Papendorp heeft vanuit de Groenewoudsedijk plaatsgevonden waarbij de Taatsendijk als een achterkade heeft gefunctioneerd. Er zijn geen aanwijzingen dat er langs de Taatsendijk bewoning heeft plaatsgevonden en de archeologische verwachting heeft betrekking op de dijk zelf.

De derde zone met een hoge archeologische verwachting ligt in het noorden van het plangebied tussen de Taatsendijk en het Amsterdam-Rijnkanaal. Deze hoge verwachting komt door de aanwezigheid van verschillende Duitse stellingen uit het einde van de Tweede Wereldoorlog. De exacte locatie van het relatief grote aantal stellingen is niet bekend, waardoor het hele gebied waar deze stellingen kunnen liggen een zone met hoge archeologische verwachting is.

Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5)
Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van de stroomgordel van de Rijn in het noordelijk deel van het plangebied en verschillende door doorbraakgeulen (crevasses) ontstane kleine stroomgordels. In 2019 heeft direct ten oosten van het plangebied (Groenewoud) archeologisch onderzoek plaatsgevonden in de vorm van een booronderzoek, proefsleuven en een opgraving. Uit dit onderzoek blijkt dat op deze crevassegeulen in het plangebied ook archeologische resten te verwachten zijn uit de periode Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. Ten westen van het plangebied zijn in Strijkviertel in 2021 en 2022 op dezelfde crevasse stroomrug sporen uit de late ijzertijd en Romeinse tijd onderzocht. In het uiterste noorden van het plangebied ligt de zuidelijke rand van de stroomrug van de Rijn. Op deze stroomrug ligt de Romeinse weg.

Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6)
Een groot deel van het plangebied bestaat uit gebieden met een lage archeologische verwachting. Deze gebieden waren door hun lage ligging minder geschikt voor bewoning.

5.15.4 Conclusie

In het plangebied liggen verschillende zones met een archeologische waarde of verwachting. Dit geldt voornamelijk voor het noordelijk deel van het plangebied met de aanwezigheid van de Romeinse weg, de stellingen uit de Tweede Wereldoorlog en de resten van de Taatsemolen. Een beperkt deel van deze waarden en verwachtingen is door middel van boringen en proefsleuven vastgesteld. Door een bureauonderzoek gecombineerd met een verkennend of karterend booronderzoek en mogelijk een proefonderzoek kunnen de waarden en verwachtingen verder worden getoetst. Eventuele archeologische waarden kunnen waarschijnlijk ex situ (door middel van opgraven) worden behouden. Archeologie is daarom naar verwachting geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.16 Kabels, Leidingen En Straalverbindingspaden

5.16.1 Kader

Het kan nodig zijn om sommige kabels en leidingen op te nemen in een bestemmingsplan. Het gaat dan niet om de algemene nutsleidingen, maar om de leidingen waarbij bijvoorbeeld een veiligheidszone geldt. Of leidingen die een risico zijn als ze bij werkzaamheden geraakt worden.

Bepaalde leidingen moeten vanuit regelgeving of rijksbeleid in bestemmingsplannen worden opgenomen. Dit is het geval bij bovengrondse hoogspanningslijnen en buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij andere leidingen bepaalt de gemeente of dit wenselijk is.

Ook kunnen straalverbindingspaden aanwezig zijn. Dit zijn banen in de lucht, die optisch vrij zijn van obstakels. Zo is ongehinderd berichtenverkeer tussen telecommunicatiemasten in een netwerk goed mogelijk. Het gaat dan vooral om berichtenverkeer voor internet en telefonie. Voor straalverbindingspaden bestaat geen (wettelijke) verplichting om die op te nemen in het bestemmingsplan. Toch kan het bij een bestemmingsplan van belang zijn om rekening te houden met straalverbindingspaden, om de werking van een netwerk niet te verstoren. Omdat de paden hoog in de lucht liggen, is dit vooral aan de orde bij hoge gebouwen en andere hoge bouwwerken.

5.16.2 Plansituatie

In het plangebied van het bestemmingsplan Papendorp liggen veel kabels en leidingen in de grond. Een overzichtskaart van deze kabels en leidingen is opgenomen in Bijlage 25. De kabels en leidingen zijn, met uitzondering van een watertransportleiding en een transportleiding voor het gemeentelijke warmtenet, niet relevant voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Deze kabels en leidingen hebben namelijk geen bescherming nodig in het bestemmingsplan. Straalverbindingspaden, die relevant zijn voor het bestemmingsplan, zijn ook niet aanwezig boven het gebied.

De mogelijkheden om deze kabels en leidingen te behouden, verleggen en verwijderen zijn ook niet van invloed op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Wel wordt in de uitwerking en uitvoering van de (bouw)plannen uiteraard rekening gehouden met de aanwezigheid van de kabels en leidingen.

Een leiding voor watertransport, van de Watertransportmaatschappij Rijn Kennemerland (WRK), is wel belangrijk voor dit bestemmingsplan. Deze leiding loopt door het plangebied, ongeveer evenwijdig aan de Rijkswegen A2 en A12. Ter hoogte van het Marinus van Tyrusviaduct buigt de leiding naar het westen af. Ook de transportleiding voor het gemeentelijke warmtenet, die langs het Amsterdam-Rijnkanaal loopt, is van belang voor dit bestemmingsplan. Voor beide leidingen moet het risico zoveel mogelijk voorkomen worden dat ze bij werkzaamheden geraakt worden.

Beide leidingen zijn beschermd in dit bestemmingsplan. Aan de leidingen is een specifieke functie toegekend, namelijk de functie Leiding – Water. Deze functie ligt ter plaatse van de WRK-Leiding, met een beschermingszone van 20 meter breed, waarin de waterleiding ligt. Voor de transportleiding van het gemeentelijke warmtenet is een beschermingszone van 36 meter breed opgenomen, die direct langs het Amsterdam-Rijnkanaal loopt. In beide zones geldt een bouwverbod. Ook geldt in de zones een verbod om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden in de grond uit te voeren. Beschadiging aan de leiding wordt zo voorkomen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwmogelijkheden in de beschermingszones van de leidingen.

5.16.3 Conclusie

Door het plangebied van dit bestemmingsplan loopt een watertransportleiding en een transportleiding van het warmtenet. In het bestemmingsplan zijn deze leidingen beschermd met de functie Leiding - Water.

5.17 Magneetvelden

5.17.1 Kader

Magneetvelden vinden we overal waar elektriciteit gebruikt of getransporteerd wordt. Bijvoorbeeld bij hoogspanningslijnen en transformatorstations, maar ook dicht bij een stopcontact of elektrisch apparaat. Ook het gebruik van mobiele telefoons, zendmasten en wifi produceert straling. Tot op heden is er geen landelijke wetgeving voor magneetvelden, hoewel er vanuit de Europese Unie wel het advies ligt om langdurige blootstelling aan magneetvelden boven de 100 microtesla te voorkomen. De rijksoverheid adviseert om in nieuwe situaties te voorkomen dat kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 0,4 mircotesla.

5.17.2 Plansituatie

In en in de nabijheid van het plangebied van dit bestemmingsplan voor Papendorp bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.17.3 Conclusie

Magneetvelden vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van Papendorp.

5.18 Gezond Stedelijk Leven

5.18.1 Kader

In paragraaf 2.3.2.2.7 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').

Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.

5.18.2 Plangebied

Gezond leven is gemakkelijk

Door goede verbindingen voor fiets en voetganger binnen het gebied maar ook naar buiten het gebied wordt beweging gestimuleerd. Voetganger en fietsers zijn hoofdgebruikers en krijgen prioriteit. De auto is op afstand en ondergeschikt. Voor een groot deel van de bewoners hoeven geen eigen parkeervoorzieningen te worden aangelegd omdat andere mobiliteits-oplossingen aanwezig zijn en omdat gebruik kan worden gemaakt van parkeren op afstand in de mobiliteit hub.

De auto is voor bewoners minder noodzakelijk omdat voorzieningen op fiets- en loopafstand zijn. Dit voorkomt ook een toename aan autobewegingen wat beter is voor de lucht- en geluidskwaliteit. Zo komt er in het gebied een gezondheidscentrum wat bij draagt aan toegankelijkere zorg. Maar ook andere voorzieningen zoals een supermarkt, detailhandel en horeca.

Het groen in de openbare ruimte nodigt uit tot bewegen, sporten en spelen. Zo worden er door het hele gebied heen speelplekken gerealiseerd voor verschillende leeftijdscategorieën. Groen en duurzaamheid staan centraal in het ontwerp voor ontmoeting en sport/spel. Ook wordt er in het ontwerp van de openbare ruimte een herkenbare beweegroute gerealiseerd.

Druk op gezondheid zo laag mogelijk

Het plangebied ligt in de oksel van de A12 en de A2. Ook lopen er lokale ontsluitingswegen door het gebied. Dit heeft effect op de geluidskwaliteit van het gebied en daarmee invloed op de gezondheid van mensen. In Utrecht hanteren we een ambitiewaarde van 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen. Daarnaast hebben alle woningen een geluidsluwe zijde. Bij voorkeur liggen aan deze zijde de slaapkamers en vertrekken waar bewoners veel tijd doorbrengen. Er moet extra gelet worden op het realiseren van woningen met geluidsluwe gevels op hoeken. Iedere woning moet immers een gevel hebben die grenst aan het luwe binnengebied.

Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp is een berekening gemaakt van de geluidsbelasting door gemeentelijke wegen en rijkswegen op het plan. De verwachting is dat er op sommige locaties een overschrijding van de ambitiewaarde is. Dat komt vooral door de mogelijkheid in het bestemmingsplan om een trambaan in Papendorp aan te leggen, op de plek van de bestaande busbaan. Dit past bij het gewenste mobiliteitsprofiel voor Papendorp. In dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp en het bijbehorende besluit om hogere waarden vast te stellen (zie paragraaf 5.4) is de toegestane geluidbelasting op nieuwe woningen en andere geluidgevoelige functies bepaald. Voor locaties waar de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarden gelden voorwaarden (luwe gevel, situering buitenruimte en woningindeling voor woningen) voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor de nieuwe woningen. Omdat de woningen deels een geluidsbelaste zijde hebben, wordt extra ingezet op kwaliteit aan de geluidsluwe zijdes. Daarmee ontstaat een prettig woon- en leefmilieu met rust en groen.

De ligging in de invloedsfeer van de A12 en de A2 heeft ook effect op de luchtkwaliteit. Bij lucht gaat het om de aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Wegverkeer is, samen met de achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate bepalend voor de luchtkwaliteit.

Bij de gronduitgifte voor de nieuwe woningen in Papendorp Noord wordt de markt uitgedaagd om in de buurt van de drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) met (innovatieve) maatregelen te komen. Concreet kan dat aan de orde zijn langs de Marinus van Tyruslaan, een deel van de Orteliuslaan en bij de Bevrijdingslaan. Die maatregelen moeten de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren en zorgen voor een goed of beter binnenmilieu en een prettige woon- en verblijfskwaliteit. Gedacht kan dan bijvoorbeeld worden aan het plaatsen van luchtfilters.

Om groepen mensen te beschermen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid (luchtweg- of hart/vaataandoening of suikerziekte) en kinderen van 0-18 jaar), worden er geen voorzieningen gerealiseerd langs drukke wegen waar deze groepen langdurig verblijven. Het gaat om voorzieningen scholen, kinderopvang en zorgvoorzieningen. De grens die hierbij gehanteerd wordt is: niet in de eerstelijnsbebouwing realiseren binnen 50 meter van een drukke binnenstedelijke weg (>10.000 mvt/etm) of binnen 300 meter van een autosnelweg.

Mensen voelen zich prettig

In het plangebied is een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren. Zo is er ruimte voor groen, water, er is ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Elke bewoner heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen, tot rust komen en draagt bij aan ontmoeten. Dit ommetje is zo groen mogelijk ingericht. Ook heeft elke woning een groene plek in de buurt, bij voorkeur op maximaal 50 meter. En heeft elke woning een raam dat uit kijkt op het groen. De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, ook als het gaat om zicht op het groen vanuit de woning. Ook is groen goed voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor rust, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. De openbare ruimte is ingericht volgens het principe “groen, tenzij”. Dat betekent dat straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels zo groen mogelijk ingericht zijn. Bij het inrichten van gebieden is er oog voor biodiversiteit van planten, bomen, dieren en insecten. Hiermee wordt bijgedragen aan de bescherming van soorten. Het versterkt ook de natuurbeleving, en daarmee indirect de gezondheid.

Naast de openbare ruimte, zijn er in het plan verschillende bouwblokken met (openbaar toegankelijke) binnenplaatsen. Alle woningen grenzen direct aan een groene binnenplaats of groene openbare ruimte. Dit zijn plekken waar buren elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast kan het ook een veilige speelomgeving zijn voor kleinere kinderen. Ouders kunnen hun kinderen zo makkelijk in de gaten houden. De woningen hebben een goede verbinding naar de binnenplaatsen en de groene openbare ruimte. De binnenterreinen hebben een hoge verblijfskwaliteit en zijn altijd verbonden met de omgeving rondom de bouwblokken.

5.18.3 Conclusie

De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de pijlers van een gezonde leefomgeving. De ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.

5.19 Toegankelijkheid

5.19.1 Kader

Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.

Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen. Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012.

5.19.2 Plansituatie

Gebouwen
Iedereen, met of zonder beperking, kan vanaf de openbare weg de gebouwen binnen komen, in de gebouwen doen waarvoor ze zijn bestemd en gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Zo kan in een hotel iedereen de kamers bereiken, bij het bed komen, in de badkamer, bij de wc, en kan iedereen in de foyer, ontbijtzaal of het restaurant eten en drinken. In een kantoor kan iedereen bij de receptie, in de vergaderkamers, in de werkruimtes, in de wc en de kantine. Kortom, de gebouwen zijn toegankelijk voor mensen met een beperking. Voor het bouwen of grootschalig verbouwen van gemeentelijke openbare gebouwen geldt de Utrecht Standaard Toegankelijk.

Bij gebouwen die niet van de gemeente zijn, zoals in dit geval, willen wij graag dat Utrecht Standaard Toegankelijk wordt gebruikt. De Utrecht Standaard Toegankelijk beschrijft een ontwerpmethode waarbij het uitgangspunt is dat letterlijk alles toegankelijk is voor iedereen, behalve wanneer er goede redenen zijn om hier bij bepaalde onderdelen van het gebouw van af te wijken. Hiermee zorgen we ervoor dat in de gebouwen in Utrecht iedereen kan doen wat hij of zij volgens de bestemming komt doen (in een bioscoop kom je een film kijken en een kopje koffie drinken, een kaartje kopen en ga je naar de wc, etc.).

Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Volgens het Bouwbesluit moet iedereen vanaf de openbare weg alle ingangen van de woning kunnen betreden. In Utrecht willen we dat iedereen in de woonkamer en bij het toilet kan komen en gebruik kan maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Bouwbesluit.

Het is mogelijk dat bestaande bouwwerken bijvoorbeeld van oudsher niet aan de toegankelijkheidsambities voldoen. Bestaande bouwwerken mogen door het verbouwen daarvan in ieder geval niet minder toegankelijk worden. Woningen die in privébezit zijn en door de eigenaar bewoond worden zijn hiervan uitgezonderd.

Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan.

5.19.3 Conclusie

Zo veel mogelijk kantoren, bedrijven en woningen in Papendorp zijn voor iedereen bereikbaar, ook als van een rolstoel gebruik wordt gemaakt. Toepassing van de Utrecht Standaard Toegankelijk is uitgangspunt bij gebouwen die niet van de gemeente zijn. Vanwege het gewenste aandeel aan sociale huurwoningen en middeldure woningen zal een deel van het woningbouwprogramma bestaan uit relatief kleine woningen. Ook voor deze kleinere woningen wordt gestreefd naar toegankelijkheid. In de praktijk zal dit niet altijd eenvoudig zijn. Bij het ontwerp van de woningen en de openbare ruimte wordt ook rekening gehouden met het feit dat mensen langer zelfstandig wonen. Door de grote diversiteit aan type woningen die binnen Papendorp en Groenewoud gerealiseerd zullen worden, ontstaat de mogelijkheid om binnen de wijk van woning te veranderen waardoor de wijk levensloopbestendig is.

Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt de Kadernota gevolgd. De openbare ruimte wordt goed toegankelijk, ook voor mindervaliden. Er is rekening gehouden met dat de hoogteverschillen in bijvoorbeeld het taludpark ook overbrugbaar zijn voor rolstoelgebruikers. Voor Papendorp Noord wordt het parkeren voor bewoners en bezoekers opgelost in de Mobiliteitshub XL en in overdekte parkeervoorzieningen. Voor de toegankelijkheid wordt bij de verschillende functies in de deelgebieden wel parkeren gerealiseerd voor bewoners en/of bezoekers die aangewezen zijn op een parkeerplaats nabij de functie.

5.20 Circulaire Economie En Instrumenten Duurzaam Bouwen

5.20.1 Kader

Utrecht wil in 2050 een circulaire stad zijn. Het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie en is een eerste stap op weg naar 2050. Het actieplan richt zich vooral op de gebouwde omgeving, waarbij de woningbouwopgave van groot belang is voor de circulaire ambitie: bestaande gebouwen worden circulair getransformeerd en nieuwe woningen zijn circulair te bouwen.

De circulaire economie gaat niet alleen om het nuttig gebruik van grondstoffen, componenten en producten die hun levenseinde hebben bereikt. Een belangrijk onderdeel is ook de manier waarop deze producten worden ontworpen, vervaardigd en toegepast met het oog op makkelijk (her)gebruik aan het einde van hun leven. Dit gebeurt met aandacht voor zowel het grondstoffengebruik als de benodigde energie en de milieu impact. Voor circulair bouwen vragen we aandacht voor de volgende punten.

  1. 1. Ingaande materialen en ontwerpkeuzes

De ambities omtrent circulair bouwen richten zich op het verlagen van de milieubelasting van de gebouwen via de MPG indicator. Dit kan door slim te ontwerpen, milieuvriendelijker materialen toe te passen en hergebruikt materiaal te gebruiken. Ook hanteren we de werklijnen uit City Deal circulair en conceptueel bouwen. De city deal bevat drie werklijnen die zich richten op Biobased bouwen, Industrieel conceptueel bouwen en Circulaire financiële modellen.

De gemeente Utrecht is aangesloten bij het landelijke netwerk Samen Versnellen die Het Nieuwe Normaal ontwikkelt. Ambities in Het Nieuwe Normaal zijn van toepassing op bouwprojecten.

  1. 2. Vermijden van afval en efficiënt grondstoffengebruik in de bouwfase

Tijdens de bouwfase is het van belang om afval zoveel mogelijk te vermijden en grondstoffen maximaal te benutten. Afval vermijden kan door maatregelen te treffen tegen overproductie, te grote voorraden, en het voorkomen van defecte en afgewezen producten. De toepassing van prefab bouwen en het benutten van een bouwhub bieden hierbij veel voordelen, waaronder het spaarzaam omgaan met grondstoffen en duurzaam beheer van de bouwplaats, vermindering van de hoeveelheid afval op de bouwplaats, minder overlast op de bouwplaats, en eenvoudige (re)montage van elementen.

  1. 3. Aanpasbaarheid in de gebruiksfase

Door zo te ontwerpen dat het gebouw makkelijk aangepast kan worden, wordt de milieubelasting van de aanpassingen verlaagd en de levensduur van het gebouw verlengd. Door in onafhankelijke lagen te bouwen hebben de elementen waaruit een gebouw bestaat een verschillende levensduur. Doordat deze elementen onafhankelijk van elkaar worden gemaakt, kan één laag kan worden “losgemaakt” en vervangen zonder een aangrenzende laag te beschadigen. Door al bij het ontwerp rekening te houden met demontage in de toekomst, kunnen de componenten of het hele gebouw aan het einde worden hergebruikt.

  1. 4. Herbruikbaarheid na gebruiksfase

Aan het einde van de gebruiksfase wordt een gebouw normaliter gesloopt. Een circulair gebouw wordt gedemonteerd en de vrijgekomen materialen / constructies komen beschikbaar voor een nieuw bouwproject. Om dit mogelijk te maken is het ten eerste van belang dat het gebouw zo demontabel mogelijk wordt ontworpen. Een ontmantelingsgids die al tijdens het ontwerp wordt gemaakt draagt bij om vrijkomende materialen en componenten zo efficiënt mogelijk te kunnen hergebruiken. Ten tweede moeten de vrijkomende materialen herbruikbaar zijn, dus giftige of anderzijds eenmalig bruikbare materialen moeten vermeden worden. Ten derde is het van belang dat de materialen in het gebouw opgeslagen zijn in een materialenpaspoort. Dat laatste is van belang omdat zonder kennis van de opgeslagen materialen in het gebouw de waarde ervan verloren gaat.

Convenant duurzame woningbouw
Provincie Utrecht heeft samen met regionale gemeentes (waaronder Utrecht en Amersfoort) en private partijen een regionaal convenant duurzame woningbouw opgesteld. Doel hiervan is het versnellen van duurzame woningbouw in de regio doordat alle partijen dezelfde ambities gebruiken. Het convenant bevat ambities op energietransitie, circulair bouwen, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie, natuurinclusief bouwen en gezonde leefomgeving. Deze thema's hebben elk drie ambitieniveaus: brons, zilver en goud. Utrecht streeft naar goud waar mogelijk. Brons geldt als minimum ambitieniveau.

Proces
We schrijven niet exact voor hoe een circulair ontwerp gemaakt moet worden, of hoe circulair gebouwd moet worden. We hebben wel een hoge circulaire ambitie en belonen inzet daarop. De markt wordt uitgedaagd en krijgt de ruimte om zelf te komen met creatieve, innovatie circulaire voorstellen met zo hoog mogelijke ambities. Het doel is om het vroegtijdig bespreken van de duurzaamheidsambities en het in beeld brengen van kansen, (duurzaamheidsvisie) de aanpak van duurzame bouw vast te leggen (duurzaamheidsplan) en het vastleggen hoe tijdens ontwerp en bouw wordt getoetst.

5.20.2 Plansituatie

In het project Papendorp wordt bewust omgegaan met materialen en grondstoffen en zoveel mogelijk ingezet op circulaire bouwmaterialen. Er wordt bijgedragen aan het hergebruiken van producten en gebruik van hernieuwbare materialen door het sluiten van kringlopen en er wordt gekozen voor biobased materialen.

Openbare ruimte
Circulariteit komt bijvoorbeeld naar voren in het grondverzet en het materiaalgebruik in de openbare ruimte. Hiervoor gelden onder andere de onderstaande uitgangspunten:

  • Vanuit onze rol als opdrachtgever voor de openbare ruimte kopen wij maatschappelijk verantwoord in;
  • We passen de methodiek toe van Duurzame Grond, Weg en Waterbouw om te komen tot een duurzame inrichting, waarbij we sturen op zo laag mogelijke milieukosten (MKI);
  • Alleen verharding als het nodig is en deze wordt zoveel mogelijk water passerend uitgevoerd, volgens het principe “groen, tenzij”;
  • Hergebruikt puin uit de regio wordt ingezet als fundering van de infrastructuur;
  • De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de randvoorwaarden voor circulaire economie, zoals opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte.

Gebouwen
De grond in Papendorp Noord is in eigendom bij de gemeente en zal, conform het Utrechts selectiebeleid, worden uitgegeven door middel van een selectieprocedure (tender). Bij deze tenders zullen er eisen worden gesteld ten aanzien alle aspecten van duurzaamheid, dus ook voor circulariteit. De plannen worden onder andere beoordeeld op doelstellingen als een hoge mate van demontabiliteit, herbruikbaarheid, aanpasbaarheid, de borging van restwaarde en milieuvriendelijke materialen (te meten met een MPG schaduwprijs). In de tenders worden ontwikkelaars uitgedaagd zoveel mogelijk circulair en duurzaam te bouwen.

Bij het opstellen van de documenten voor een tender wordt het convenant duurzame woningbouw als ambitie aangehouden.

Afhankelijk van de situatie kunnen ook nog andere instrumenten ingezet worden, waardoor het mogelijk wordt gemaakt om de ambities van de gemeente in de normen af te meten. De meetinstrumenten voor circulair en duurzaam bouwen waaronder GPR (gemeentelijke praktijk richtlijn), MPG (Milieu Prestatie gebouwen), BREEAM (Building Research Establishment's Environmental Assessment Method) en CPG (Circulariteits Prestatie Gebouw) hiervoor gebruikt worden.

5.20.3 Conclusie

De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de ambities van de gemeente voor een circulaire economie. De ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met het beleid voor circulariteit van de gemeente Utrecht.

5.21 Energie

5.21.1 Kader

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Klimaatneutraliteit houdt in dat er op jaarbasis net zoveel energie in het gebied wordt opgewekt als gebruikt. Dit geldt voor:

  • de gebouwgebonden energievraag;
  • de gebruiksgebonden energievraag; en
  • het energiegebruik in de openbare ruimte.


Het is daarbij de ambitie de energievraag zo laag mogelijk te houden en de benodigde energie op te wekken met duurzame energiebronnen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos gebouwd.

Het met de bewoners van Utrecht opgestelde Energieplan en de bestuurlijke duiding hiervan uit 2016 vormen nog de basis van het stedelijk energiebeleid. Daarnaast wordt gewerkt aan een nieuwe energievisie waarin bijgestelde ambities worden vastgelegd.

Utrechts Energie Protocol (UEP)
Utrecht wil dat gebouwen en gebieden die nu in ontwikkeling zijn, zoveel mogelijk bijdragen aan een klimaatneutrale stad. Daarom biedt de Gemeente Utrecht het Utrechts Energie Protocol (UEP) aan als handreiking aan projectontwikkelaars en andere organisaties die starten met een nieuwbouwproject in Utrecht. Het Utrechts Energie Protocol is een stappenplan voor duurzame invulling van de energievoorziening. De volgorde in dit stappenplan is om eerst te kijken naar de mogelijkheden tot energiebesparing en verduurzaming op gebouw- of perceelniveau. Vervolgens naar de duurzame mogelijkheden binnen het plangebied of in de directe omgeving en ten slotte (verder) buiten het plangebied voor mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie.

Voor nieuwbouw wordt ingezet op hoogwaardige isolatie, optimaal gebruik van het dak (en gevels) voor duurzame energie-opwek, hergebruik van reststromen en het maximaal gebruik van warmte en koude in de directe omgeving. Het uitgangspunt daarbij is om de schaarse hoge temperatuur (HT) warmtebronnen, zoals biomassaverbranding en diepe geothermie, alleen in te zetten voor bestaande bouw en niet voor nieuwbouw. Bestaande bouw is vaak moeilijker te isoleren. Nieuwbouw is goed te isoleren en is daardoor uitermate geschikt voor verwarming op lage temperatuur (LT).

BENG-normen
Insteek is dat alle nieuwbouw vanaf 2020 (bijna) energieneutraal is. Voor alle nieuwbouw, woningbouw en utiliteit, geldt dat aanvragen van een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de BENG-eisen (Bijna Energieneutrale Gebouwen). De BENG-eisen zijn gebaseerd op (voor lidstaten verplichte) Europese regelgeving.

De drie BENG indicatoren waar de eisen op worden gebaseerd zijn:

  1. 1. Energiebehoefte

Voor het bepalen van de energiebehoefte wordt de energiebehoefte voor verwarming en koeling opgeteld. Voor utiliteitsgebouwen telt ook de energiebehoefte voor verlichting mee. De energiebehoefte kan worden ingevuld met hernieuwbare of fossiele energie.

  1. 2. Primair fossiel energiegebruik

Het primair fossiel energiegebruik is een optelsom van het primair energiegebruik voor verwarming, koeling, warmtapwaterbereiding en ventilatoren. Voor utiliteitsgebouwen telt ook het primair energiegebruik voor verlichting en voor bevochtiging (indien aanwezig) mee. Voor zowel woningen en utiliteitsgebouwen geldt dat, als er PV-panelen of andere hernieuwbare energie bronnen aanwezig zijn, de opgewekte energie van het primair energiegebruik wordt afgetrokken.

  1. 3. Aandeel hernieuwbare energie

Het aandeel hernieuwbare energie wordt bepaald door de hoeveelheid hernieuwbare energie te delen door het totaal van hernieuwbare energie en primair fossiel energiegebruik.

5.21.2 Plansituatie

In het SPvE Papendorp Noord is aangegeven dat onderzocht wordt in hoeverre het mogelijk is om in het plangebied gebruik te maken van lokale hernieuwbare warmte en koude bronnen door warmte- en koudeopslag (WKO). De ambitie is om een collectief systeem (WKO) voor zowel Papendorp Noord als Groenewoud te realiseren.

De gemeente heeft onderzocht of een collectief WKO systeem voor Papendorp Noord en voor het plangebied van Groenewoud haalbaar is. De conclusie uit deze studie is dat een collectief WKO systeem voor beide plangebieden samen financieel en duurzaam voordelig is. Het biedt een duurzame oplossing dat aansluit bij het gemeentelijke beleid voor het leveren van warmte/koude aan de woningen en de commerciële functies in het gebied.

De gemeente werkt nu aan de verdere uitwerking om te komen tot realisatie van een collectief WKO systeem. Daarvoor zijn nog bestuurlijke (bodemenergieplan en warmteplan) en privaatrechtelijke stappen (aanbesteding) te zetten. De planning van de realisatie van het WKO systeem, en derhalve de selectie van een leverancier van warmte/koude is afgestemd op de planning van Papendorp Noord (en Groenewoud).

Het aansluiten van de nieuwbouw op een open bodemsysteem is een eerste stap om de woningen en andere voorzieningen energieneutraal te realiseren. Een deel van de gevraagde energie wordt hierdoor duurzaam opgewekt. Dit is gunstig voor het behalen en het verhogen van de BENG 3, we streven in de gemeente Utrecht naar een score van 100%. De resterende benodigde energie kan duurzaam opgewekt worden door bijvoorbeeld het plaatsen van zonnepanelen op de (hoge) daken en op de Mobiliteitshub XL. Door tevens de vraag zo laag mogelijk te maken, is het mogelijk om de gehele energievraag duurzaam op te wekken.

De grond in Papendorp is in eigendom bij de gemeente en zal, conform het Utrechts selectiebeleid, worden uitgegeven door middel van een selectieprocedure (tender). Bij deze tenders zullen er eisen worden gesteld ten aanzien van alle aspecten van duurzaamheid, dus ook voor energie.

De energiedoelstellingen voor Papendorp Noord zijn:

  • uitgaan van een “all electric wijk”;
  • gebruik lokale bodembronnen voor warmte- en koudelevering;
  • laag temperatuur verwarming;
  • energieneutraal bouwen (ENG);
  • ambitie om naast gebouwgebonden energieverbruik het overig gebruik te compenseren met duurzame energieopwekking (dat wil zeggen niveau NOM 'nul op de meter' of nog beter);
  • 100% van het energieverbruik openbare ruimte en oplaadinfrastructuur mobiliteit wordt lokaal opgewekt;
  • 100% LED verlichting in openbare ruimte.

5.21.3 Conclusie

De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de ambities van de gemeente voor energie. De ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met het beleid voor energiegebruik van de gemeente Utrecht.

5.22 Windklimaat

5.22.1 Kader

Voor windhinder en windgevaar is er geen formele, landelijke vastgestelde eis. Wel wordt voor de beoordeling van het windklimaat in Nederland doorgaans gebruik gemaakt van de NEN 8100 (norm voor windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving). Deze norm geeft aan wanneer er aanleiding is om onderzoek te doen naar windhinder en windgevaar. Ook geeft deze norm richtlijnen voor hoe windhinder en windgevaar beoordeeld kunnen worden.

Windhinder
Er is sprake van windhinder wanneer personen hinder ondervinden van de wind. Het blijkt dat vooral bij windsnelheden boven circa 5 m/s mechanische effecten een rol spelen: het haar verwaait, kleding en paraplu's worden door de wind bewogen, en met toenemende windsnelheid heeft men steeds meer moeite om regelmatig te blijven lopen en het evenwicht te bewaren. Windkracht 3 op de schaal van Beaufort omvat snelheden tussen 3,4 m/s en 5,4 m/s; windkracht 4 tussen 5,5 m/s en 7,9 m/s. Het KNMI geeft hierbij de beschrijving: bladeren en twijgen bewegen voortdurend (3 Beaufort) en kleine takken beginnen te bewegen, stof en papier dwarrelt op (4 Beaufort).

Onderscheiden van drie activiteiten
De NEN 8100 beoordeelt de mate van windhinder op basis van de grenswaarde voor de windsnelheid van 5 m/s. Hierbij worden drie activiteiten onderscheiden: I. Doorlopen, II. Slenteren en III. Langdurig zitten. Deze activiteiten zijn gekoppeld aan de functie van een gebied. Bij een parkeerterrein hoort bijvoorbeeld de activiteit doorlopen. Slenteren doen mensen bijvoorbeeld in een winkelstraat, onoverdekt winkelcentrum of park. Bij langdurig zitten valt te denken aan zitten op een bankje in een park. Voor elke activiteit wordt een andere mate van hinder ervaren, zie Tabel 1. Om de mate van windhinder vast te stellen, wordt de overschrijdingsfrequentie van een uurgemiddelde windsnelheid van 5 m/s op hoofdhoogte (1,75 meter) bepaald.

Minimale score
Het bestemmingsplan Papendorp gaat er vanuit dat bij de ontwikkeling van het gebied Papendorp Noord een minimale score van 'naar tevredenheid' als ondergrens is vereist voor elke verblijfsplek in de buitenruimte (parken, pleinen, straten, binnentuinen) volgens het Lawson criterium. Dit is te vertalen naar een score van 'goed' voor de activiteit 'langdurig zitten' in NEN 8100.

Verder gaat het bestemmingsplan er vanuit dat er geen overige plekken voorkomen in Papendorp Noord die volgens het Lawson criterium als 'hinderlijk' worden beoordeeld. Dit kan worden vertaald naar de volgende minimumeisen voor de overige twee activiteiten in NEN 8100: 'doorlopen' (Kwaliteitsklasse D) en 'slenteren' (Kwaliteitsklasse C) (zie tabel 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0035.png"

Tabel 1 - NEN 8100 Beoordeling criteria windhinder per activiteitenklasse

Windgevaar
Windgevaar treedt op als er een windsnelheid zo hoog is dat lopende personen slecht blijven staan. In de NEN 8100 wordt hiervoor een drempelsnelheid (15 m/s) aangegeven, die ten hoogste 0,3% van het jaar (beperkt risico) mag worden overschreden. Dit geldt alleen voor activiteitenklasse I 'doorlopen'. Voor de activiteitenklassen II en III geldt dat de drempelsnelheid ten hoogste 0,05% van het jaar mag worden overschreden, zie Tabel 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0036.png"

Tabel 2 - NEN 8100 Beoordeling criteria windgevaar

5.22.2 Plansituatie

In de parken (het Oeverpark, het Bospark en Taludpark) en op locaties waar horecaterrassen zijn of komen, wordt in dit bestemmingsplan de grenswaarde van 'langdurig zitten' gehanteerd.

De grenswaarde voor 'slenteren' is in Papendorp Noord van toepassing bij de hoofdingangen van gebouwen, de binnengebieden van De Taats en Mobiliteitshub XL en de openbare ruimte in het binnengebied van Groenewoud Noord, het Hallenplein, het Taatsenplein, de Hubloper (de fiets- en voetgangersverbinding tussen de OV-halte bij de Mobiliteitshub XL en de Mercatorlaan), het HOV-plein bij de Mobiliteitshub en de loopbrug tussen De Taats en de Mobiliteitshub XL. Op de overige locaties wordt de grenswaarde voor 'doorlopen' gehanteerd.

De beoordeling van het lokale windklimaat in de gebouwde omgeving op doorlopen, slenteren en langdurig zitten, is pas goed mogelijk wanneer de bouwplannen binnen het plangebied concreter vorm krijgen. In deze fase van de planontwikkeling is vormgeving en situering van de gebouwen van 30 meter en hoger binnen het plangebied nog niet precies bekend. Wanneer dat bekend is, kan worden beoordeeld in hoeverre windhinder en windgevaar aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen (maatwerk) om eventuele effecten terug te dringen.

Bovenstaande werkwijze is in dit bestemmingsplan verankerd door het opnemen van beoordelingsregels voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Op grond van de beoordelingsregels moet onderzoek naar windhinder en windgevaar worden uitgevoerd, voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor een gebouw van 30 meter en hoger. In het uiterste geval kan het daarbij gaan om een windtunnelonderzoek. Voor verschillende type plekken rondom het gebouw moet met onderzoek aangetoond worden dat de voorgeschreven niveaus voor windhinder en windgevaar niet overschreden worden. Voor de maximale waarden is aangesloten op de beoordelingssystematiek uit de NEN 8100.

Als, voor gebouwen die 30 meter en hoger zijn, maatregelen nodig zijn om windhinder en windgevaar aanvaardbaar te houden, kunnen daarvoor (maatwerk) voorschriften worden opgenomen in de omgevingsvergunning. Het moet dan gaan om maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan het kwaliteitsniveau dat uit de beoordelingsregels blijkt. Ook daarvoor is in dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp een regeling opgenomen.

5.22.3 Conclusie

Binnen het bestemmingsplan is een bouwhoogte van 30 meter en op sommige plekken hoger dan 30 meter toegestaan. Voor de bouw van gebouwen van 30 meter en hoger is nader onderzoek nodig naar windhinder en windgevaar. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan beoordelingsregels opgenomen.

5.23 Bezonning

5.23.1 Kader

Bij bezonning bij bestemmingsplannen gaat het om voldoende zon op de gevel en om schaduwwerking. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de openbare ruimte, woningen of tuinen van omwonenden. Sommige functies hebben juist een goede bezonning nodig, zoals tuinen, terrassen of speelplekken. Om een goed woon- en leefklimaat te bereiken, is het zinvol om in de voorbereiding van een bestemmingsplan al na te denken over het voorkomen van dat er teveel schaduwvorming optreedt na realisatie van concrete (bouw)plannen.

In Nederland zijn er geen wettelijke normen voor bezonning, maar vaak wordt de 'lichte' bezonningsnorm van TNO gehanteerd. De 'lichte' bezonningsnorm van TNO heeft in het raam ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden). Deze norm is niet altijd even bruikbaar of 100% haalbaar in stedelijke gebieden, maar geeft wel een goede, eerste indicatie van de effecten van de bouwplannen voor de bezonning. Voor stedelijke gebieden wordt bezonning vaak ook op basis van de lokale omstandigheden beoordeeld.

5.23.2 Plansituatie

Voor de nieuwe gebouwen in Papendorp Noord is een bezonningsstudie uitgevoerd. Uit de memo over deze studie (zie Bijlage 26) blijkt dat zowel de buitenruimtes als de gevels van de geplande bebouwing voldoen aan de gestelde eisen. Wel bestaat er een aantal aandachtspunten voor het ontwerp.

In het woongedeelte van het plan (deelgebieden Taatsenplein, De Taats Noord, de Mobiliteitshub XL en Groenewoud Noord) hebben de gebouwen een hoge bouwhoogte en een hoge dichtheid. Hierbij is bezonning een aandachtspunt. De kans bestaat dat onvoldoende zonlicht de openbare ruimte bereikt en dat gevels onvoldoende zon krijgen. Om te zorgen voor voldoende kwaliteit van de leefomgeving, worden voor dit plan minimumeisen voor de gevels en bezonning van de straten, pleinen en parken, binnenterreinen en openbare ruimte tussen gebouwen gesteld. Dit krijgt bij de verdere uitwerking van de (bouw)plannen een plek.

In de Taats en de Mobiliteitshub hebben woningen met een noordgevel op 21 februari minder dan 2 uur zon op die gevel. Dat is eigen aan de ligging van een gevel op het noorden. Bij het ontwerp van de blokken en de appartementen is dit wel een aandachtspunt. Bij het ontwerp kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de bezonning door bijvoorbeeld trappenhuizen/ stijgpunten te plaatsen op plekken waar gevels weinig zon krijgen.

Door de laagstaande zon op de referentiedag (21 maart) zal in het Taludpark sprake zijn van minder dan 2 uur direct zonlicht direct ten noorden van aangrenzende bebouwing. Door verblijfsplekken niet in de beschaduwde plekken te situeren, krijgen de verblijfsplekken in het Taludpark voldoende direct zonlicht.

5.23.3 Conclusie

Bij de nieuwe gebouwen en nieuwe, openbare ruimte is de bezonning meestal voldoende, zonder dat specifieke maatregelen nodig zijn. Met de plekken en gevels waar relatief weinig bezonning is, wordt bij de verdere uitwerking rekening gehouden.

5.24 Conclusie

In voorliggend hoofdstuk is de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied getoetst aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat deze aspecten geen belemmeringen vormen voor de ontwikkeling van Papendorp.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

6.1.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied Papendorp. Met betrekking tot dit plangebied faciliteert dit bestemmingsplan de ontwikkeling van het bestaande bedrijven- en kantorenpark naar een volwaardig woon-werkgebied. Een deel van de gronden is in erfpacht uitgegeven door de gemeente en inmiddels ontwikkeld. Het andere deel is nog in ontwikkeling.

6.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

De te ontwikkelen gronden zijn eigendom van de gemeente Utrecht met uitzondering van een klein perceel waarover inmiddels afspraken zijn gemaakt.

Voor de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied Papendorp is op basis van de beschreven uitgangspunten een grondexploitatie gemaakt. In deze grondexploitatie worden de kosten en opbrengsten geraamd, en wordt het verwachte resultaat van de gebiedsontwikkeling bepaald. De opbrengsten worden gerealiseerd door de uitgifte van bouwgrond voor onder andere woningbouw, kantoren, detailhandel en hotels. De hoogte van deze opbrengsten is geraamd op basis van een residuele berekening waarbij de bandbreedtes van de grondprijzenbrief zijn aangehouden. Voordat de grond uitgegeven wordt, zal een taxatie worden uitgevoerd om de grondwaarde te bepalen.

De kosten worden vooral bepaald door het bouw- en woonrijp maken van de locaties, de kosten van planontwikkeling, projectkosten (voorbereiding, administratie, management) en bijdragen aan bovenwijkse voorzieningen. De genoemde kosten zijn geraamd door de Gemeente. Ook is rekening gehouden met inflatie en rente.

Binnen de grondexploitatie zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte uitgifte van de bouwkavels.

De conclusie van de grondexploitatie is dat de kosten worden gedekt door de opbrengsten van deze gebiedsontwikkeling. De realisatie van een Mobiliteitshub XL maakt deel uit van de planontwikkeling. De investering die nodig is om de deze parkeervoorziening voor auto en fiets te realiseren, wordt gedekt uit bijdragen van de gebieden die van de mobiliteitshub gebruik maken en met rijkssubsidie. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

6.1.3 Economische uitvoerbaarheid

De grondexploitatie Papendorp baseert zich op een planperiode van 15 jaar. Door de ontwikkeling van deze locatie met woningbouw wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan binnenstedelijke woningen. Zoals in voorgaande paragrafen al is aangegeven, is die behoefte groot. De verkoopbaarheid van de nieuwe woningen is geen belemmering voor de realisatie en voortgang van het project. Daarnaast past het combineren van wonen en werken ook goed in de ambities van de gemeente Utrecht. De Mobiliteitshub XL is nodig om te voorzien in de behoefte aan parkeren voor Papendorp Noord, het naastgelegen gebied Groenewoud en enkele binnenstedelijke gebiedsontwikkelingen zoals het Beurskwartier en Merwedekanaalzone. Het is dan ook een reële verwachting dat het project binnen de planperiode gerealiseerd kan worden.

6.1.4 Kostenverhaal

Gemeenten zijn verplicht (op grond van de Wet ruimtelijke ordening) om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Het moet dan wel gaan om een soort bouwplan zoals dat in het Besluit ruimtelijke ordening is aangewezen. Dat is in Papendorp aan de orde. Als de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, kunnen de kosten van de grondexploitatie worden verhaald door de verkoop van bouwrijpe grond. Als de gemeente Utrecht niet over de gronden beschikt, kan de gemeente Utrecht een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt een bijdrage in de kosten van de grondexploitatie aan de gemeente Utrecht te voldoen. Als dat niet lukt, moet gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld worden. Dan worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de omgevingsvergunning voor het bouwplan of de bouwplannen te verbinden.

Het verhalen van de kosten van de grondexploitatie is in het plangebied van het bestemmingsplan Papendorp verzekerd door de uitgifte van bouwrijpe grond door de gemeente Utrecht. De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor vergunningen, worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt.

6.1.5 Planschade

Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan zelf, kan het bestemmingsplan tot kosten leiden omdat het op voorhand niet uit te sluiten is dat planschade in de toekomst moet worden vergoed. Als kosten door planschade optreden, zullen deze kosten ten laste van de grondexploitatie worden gebracht met dekking uit de opbrengsten van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.1.6 Exploitatieplan

Het kostenverhaal is via gronduitgifte verzekerd. Daarnaast is er geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering dan wel aan de uitvoering (van de zaken waarvoor kostenverhaal aan de orde is). Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatieproces

Het plangebied bestaat uit kantoorgebruikers, bedrijven en vastgoedeigenaren. De belangen van de laatste worden behartigd door de Vereniging Parkmanagement Papendorp (VPP). In de voorbereiding van het SPvE is met de VPP regelmatig overleg geweest over de richting van de ontwikkeling. Zowel huurders als eigenaren in het gebied onderschrijven de ambitie om Papendorp te veranderen naar een woon-werk locatie. Belangrijke gesprekspartners bij de totstandkoming van het SPvE waren Rijkswaterstaat, Nedal, Loostad (ontwikkelaar Groenewoud), VPP, Fietsersbond en makelaars.

Het SPvE Papendorp Noord heeft als concept ter inzage gelegen van 16 juli tot 16 september 2021. In deze periode zijn drie reacties binnengekomen van:

  1. 1. Rijkswaterstaat;
  2. 2. Vereniging Parkmanagement Papendorp;
  3. 3. Nedal Aluminium.

De reacties van de indieners en de gemeentelijke antwoorden daarop zijn opgenomen in de “reactienota inspraak SPvE Papendorp”. De reacties hebben niet geleid tot inhoudelijke aanpassingen aan het SPvE. De tekst in het SPvE is op enkele plekken wel aangepast met als doel de tekst te verduidelijken en/of onjuistheden te herstellen.

Met bovenstaande partijen is de gemeente regelmatig in overleg. De overleggen worden in de verdere uitwerking voortgezet om de belangen van de partijen in de uitwerking te kunnen borgen.

De uitwerking van de openbare ruimte wordt als concept Voor Ontwerp voorgelegd aan de partijen in Papendorp en de Fietsersbond. De communicatie over het verdere planproces verloopt via de gemeentelijke nieuwsbrieven vanuit Leidsche Rijn Groeit, nieuwsbrieven van de VPP en via te organiseren bijeenkomst(en).

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

In vervolg op het in de vorige paragraaf beschreven participatieproces is in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan al in een vroegtijdig stadium overleg gevoerd over de gebiedsontwikkeling van Papendorp Noord met onder andere Rijkswaterstaat, Waterschap HDSR en Provincie Utrecht.

Met de HDSR heeft afstemming plaatsgevonden over het rekening houden met de watergerelateerde aspecten bij de nieuwe inrichting van het gebied en hoe het huidige watersysteem kan worden verbeterd. In overleg met de HDSR is de waterparagraaf opgesteld.

Met Rijkswaterstaat is afgesproken om in overleg te blijven over onder andere de verkeersafwikkeling en gevolgen voor het rijkswegennet.

Met de Provincie Utrecht is onder andere overlegd over de ruimte voor nieuwe kantoren in het plangebied en hoe dit te regelen in het bestemmingsplan, in overeenstemming met de regels uit de provinciale interim omgevingsverordening.

Gelet op de belangen en inhoudelijke aspecten van dit bestemmingsplan is vervolgens een concept van het bestemmingsplan aan de betrokken instanties toegezonden voor een reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen.

Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting

7.1 Inleidende Regels (Hoofdstuk 1 Van De Regels)

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen die een verduidelijking nodig hebben verklaard.

Artikel 2 Wijze van meten
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten als er in een regel een bepaalde maat staat, zoals een bouwhoogte.

De verplichte "Anti-dubbeltelregel" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 2, lid 2.5, opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten. Als een bewoner bijvoorbeeld 60% van zijn tuin mag volbouwen en dat ook heeft gedaan, ontstaat een nieuwe tuin. Deze regel verhindert dat de bewoner nu ook weer 60% van de nieuwe, kleinere tuin mag volbouwen.

7.2 Functies (Bestemmingen) (Hoofdstuk 2 Van De Regels)

7.2.1 Inleiding

In Hoofdstuk 2 van de regels zijn bij elke functie (bestemming) regels opgenomen waarin het doel van de functie is vastgelegd.

In het eerste lid van het artikel dat bij een functie hoort, staat de beschrijving van het doel van die functie. De activiteiten die bij een functie horen, worden in de regels vaak globaal beschreven. Niet elke denkbare activiteit is benoemd. Dat kan niet en als het al zou kunnen dan zou het bestemmingsplan onnodig star worden. Als de regel de functie wonen uitgebreid zou beschrijven, bijvoorbeeld: de functie wonen is bedoeld als een locatie waar personen die deel uitmaken van een huishouden eten, drinken en slapen, is niet duidelijk of je er ook mag gitaarspelen of plantjes mag houden in de vensterbank en ook niet of je een hotel mag beginnen in een huis, want een huishouden op vakantie kan in een hotel eten, drinken en slapen.

Om richting te geven aan de uitleg van de beschrijving van het doel, maken artikelleden die volgen op die beschrijving met voorbeelden duidelijk welke activiteiten bij de functie passen of welke activiteiten in ieder geval niet passen.

De meeste artikelen in dit hoofdstuk hebben dezelfde, vaste opbouw:

  1. 1. de beschrijving van het doel van de functie;
  2. 2. regels die voorbeelden geven van passende activiteiten, om het doel te verduidelijken, soms aangevuld met activiteiten die in een speciaal geval zijn toegestaan, bijvoorbeeld op een plek die op de plankaart is aangegeven;
  3. 3. regels die activiteiten verbieden; het gaat dan om activiteiten die op de locatie van de functie zeker niet wenselijk zijn en waarover geen discussie mag ontstaan of die wel of niet passen bij de functie.


Elke functie heeft in elk geval een regel waarin het doel wordt beschreven. De regels die onder 2 en 3 genoemd zijn, zijn weggelaten, als ze voor een functie niet nodig zijn. Het is bijvoorbeeld wel duidelijk dat een café niet past in de functie Maatschappelijk. De regel 'de activiteit horeca mag niet' is daar niet opgenomen. Bij een andere functie is dat niet zonder meer duidelijk. Daarom kan bij die functie wel een regel met een horecaverbod opgenomen zijn.

In lid 26.2 (activiteiten die in het algemeen niet mogen), van Artikel 26 (activiteiten die niet zijn toegestaan), staan activiteiten opgesomd die niet mogen op grond van de functie, behalve als de regels bij de functie expliciet aangeven dat de activiteit wel mag. In de regels bij de functies zijn de activiteiten die verboden zijn op basis van lid 26.1 (een activiteit moet passen bij het doel van functies), niet nogmaals opgenomen.

De artikelen met regels over een functie die beschermd moet worden, zoals belangrijke leidingen, hebben de volgende opbouw:

  1. 1. de beschrijving van het doel van de functie;
  2. 2. activiteiten die bij de functie passen;
  3. 3. bescherming van de locatie; de bescherming bestaat meestal uit regels die de activiteiten bouwen en grondwerk verbieden.

7.2.2 Voorwaardelijke verplichtingen om woningen te mogen gebruiken

De functies Gemengd - 1, Gemengd - 3 en Wonen maken de bouw van woningen mogelijk. Vanwege nog aanwezige, maar later wel verdwijnende bedrijven zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het in gebruik mogen nemen van de nieuwe woningen. Zoals toegelicht, in paragraaf 5.3 Bedrijven en milieuzonering, kunnen twee bedrijven nog aanwezig zijn als dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp in werking treedt. Afhankelijk van de inwerkingtreding van bestemmingsplan Groenewoud is dat, in het geval van de asfaltcentrale aan de Groenewoudsedijk 10, mogelijk nog een korte periode op basis van bestemmingsplan Nedal KWS en daarna alleen nog op basis van overgangsrecht. Voor het recyclingbedrijf aan de Groenewoudsedijk 5 geldt dat die, met de inwerkingtreding van de bestemmingsplan voor Papendorp, gelijk alleen nog maar op basis van overgangsrecht aanwezig mag zijn.

Om te zorgen voor een goed woon- en leefklimaat is voor de nieuw te bouwen woningen bepaald dat ze pas gebruikt mogen worden als de bedrijven weg zijn of als de bedrijfsactiviteiten daarvoor voldoende gekrompen zijn. De woningen mogen dus wel gebouwd (en dus vergund worden), maar het gebruik is alleen onder voorwaarden toegestaan. De voorwaarden houden in dat de afstand tot het terrein van de asfaltcentrale minimaal 200 meter moet zijn. De locatie van het terrein is op een kaart in de bijlagen bij de regels aangegeven.

Een groot deel van de geplande woningen staat binnen 200 meter tot de locatie van de asfaltcentrale. Op twee manieren kunnen woningen die op kortere afstand worden gebouwd, toch in gebruik worden genomen. De eerste mogelijkheid is dat de bedrijfsactiviteiten op het terrein zo verkleind zijn dat de afstand tussen een woning en de locatie waar de nu nog bestaande bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn, minimaal 200 meter is. De andere mogelijkheid is dat met akoestisch onderzoek wordt nagegaan hoe hoog de geluidsbelasting is van de nog resterende bedrijfsactiviteiten. De normen die daarvoor gelden, zijn ontleend aan de VNG-brochure Bedrijven en milieuzoneringen. Als de geluidsbelasting laag genoeg is, voor een goed woon- en leefklimaat, mag een woning ook in gebruik worden genomen, ook als de afstand tot de bedrijfsactiviteiten kleiner is dan 200 meter.

Hierbij geldt voor de locatie van het recyclingbedrijf en de bijbehorende milieuzone van 50 meter een aanvullende regel. Woningen mogen daar, binnen de straal van 200 meter tot het terrein van de asfaltcentrale, pas in gebruik genomen worden als het recyclingbedrijf beëindigd is en niet hervat kan worden (op basis van overgangsrecht). De locatie waarvoor dit geldt, is met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – bedrijfsbeëindiging' op de plankaart aangegeven.

7.2.3 Onderdoorgangen

Binnen meerdere functies zijn locaties aangewezen met de aanduiding 'onderdoorgang'. Dit komt terug in de regels voor bouwactiviteiten in die functies. Voor locaties met de aanduiding 'onderdoorgang' is bepaald dat hier op de eerste bouwlaag niet gebouwd mag worden. Daarboven (of daaronder) mag wel een gebouw aanwezig zijn. Het volgende uitgangspunt voor Papendorp wordt hiermee in het bestemmingsplan vastgelegd: de bebouwingsblokken langs de noordoostzijde van de Orteliuslaan en de verlenging daarvan richting het noorden, staan op de begane grond op één lijn (in elkaars verlengde). Daarboven, vanaf de eerste verdieping, mogen de gebouwen uitkragen, dus 'overhangen' en dichter naar de weg komen.

Ook op andere locaties worden er onderdoorgangen gemaakt. Dit zijn locaties waar verkeersverbindingen gepland zijn en waarboven gebouwd mag worden. Dit is bijvoorbeeld het geval in Groenewoud Noord waar langs de noordgrens een langgerekt blok woning wordt gebouwd. Ongeveer in het midden van dit blok is een onderdoorgang gepland voor langzaam verkeer en voor het beperkte autoverkeer van en naar de woningen in het middengebied van Groenewoud Noord. Dit doet zich ook voor in de Mobiliteitshub XL en bij de bouwblokken in de Taats. De locaties van deze onderdoorgangen zijn niet specifiek vastgelegd in het bestemmingsplan (er is geen aanduiding onderdoorgang voor opgenomen).

7.2.4 Plinten

Voor locaties met de functies 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 3' en 'Wonen' is voorzien in 'plintfuncties'. In de plinten van gebouwen, op de begane grond, zijn commerciële functies mogelijk. Vaak gaat het om dienstverlenende functies. Daarboven zijn woningen aanwezig. Dit draagt bij aan de realisatie van het gemengde woon-werkgebied Papendorp.

7.2.5 Bruggen

Binnen het plangebied zijn twee bruggen over het Amsterdam-Rijnkanaal aanwezig: de Prins Clausbrug (Bevrijdingslaan) en de Meernbrug (Ds. Martin Luther Kinglaan). Bij het toewijzen van functies aan de locaties van de bruggen is uitgegaan van de functie die op maaiveld aanwezig is. De bruggen, die voor de grootste delen boven maaiveld hangen, zijn binnen die functies met de aanduiding 'brug' geregeld. Op de plek van het kanaal hebben de bruggen daarom bijvoorbeeld de functie 'Water'. Binnen die functie zijn kruisingen voor wegverkeer mogelijk.

Voor een nieuwe fietsverbinding, vanaf Papendorp richting de binnenstad, wordt langs de zuidkant van de bestaande Meernbrug een nieuwe fietsbrug gemaakt. In deze nieuwe brug is ook voorzien met de aanduiding 'brug'. De aanduiding is breder dan de bestaande brug, zodat er voldoende ruimte is voor de realisatie van de nieuwe fietsbrug.

Ook worden in het plangebied twee nieuwe bruggen gemaakt voor langzaam verkeer. Het gaat om een brug tussen de Mobiliteitshub XL en het meest noordelijke bouwblok in De Taats. Ook is een nieuwe fiets- en voetgangersbrug gepland over de afrit 8a van de rijksweg A2. Voor beide bruggen is de aanduiding 'langzaam verkeer' aangegeven op de verbeelding.

7.2.6 Windhinder en windgevaar

In de functies waar gebouwen van 30 meter en hoger gebouwd kunnen worden, zijn in de bouwregels voorwaarden opgenomen voor windhinder en windgevaar. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet, op basis van onderzoek, beoordeeld worden of het windklimaat rondom een gebouw aan vier kwaliteitseisen voldoet. Deze voorwaarden staan in onderdeel 1 van het betreffende artikel over windhinder en windgevaar. Welke criteria van toepassing zijn, is afhankelijk van de (geplande) invulling rondom een gebouw. Hier is een onderscheid is gemaakt in de activiteiten 'doorlopen', 'slenteren' en 'langdurig zitten'. Dat is de indeling van activiteiten uit de NEN 8100. Die NEN-norm is een algemeen aanvaarde norm voor de beoordeling van het windklimaat in een gebouwde omgeving.

Onderdeel 2 van het betreffende artikel over windhinder en windgevaar regelt dat voor de beoordeling van de voorwaarden van onderdeel 1 getoetst moet worden aan de NEN 8100.

Als er maatregelen nodig zijn om aan de voorwaarden voor windhinder en windgevaar te voldoen, kunnen daarvoor voorschriften in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Onderdeel 3 van het betreffende artikel over windhinder en windgevaar regelt die mogelijkheid. Hoe met windhinder en windgevaar wordt omgegaan in dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp is verder toegelicht in paragraaf 5.22 Windklimaat.

7.2.7 Parkeren in Papendorp Noord

Ruimtelijk uitgangspunt voor Papendorp Noord is dat het parkeren van auto's uit het zicht en niet op maaiveld plaatsvindt. Auto's worden in garages geparkeerd, vooral in de nieuwe mobiliteitshub. Daarnaast is, op maaiveld, wel voorzien in parkeerplaatsen voor deelauto's en mindervaliden. Ook laden en lossen mag wel op maaiveld plaatsvinden. In de functies 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 3' en 'Wonen' zijn daarom specifieke regels opgenomen. Deze regels bepalen dat parkeervoorzieningen alleen zijn toegestaan als het om een van de beschreven uitzonderingen gaat. Daarnaast zijn gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan op de daarvoor aangeduide locaties. Die locaties zijn aangeduid met de aanduiding 'parkeergarage'.

7.2.8 Artikel 3 Gemengd - 1

De nieuwbouw rond het Taatsenplein zijn locaties met de functie 'Gemengd - 1'. Hier kan een mix worden gerealiseerd van kantoren, woningen, horeca, dienstverlenende functies, bedrijven en congres- en vergaderfaciliteiten. Grootste nieuwkomer, ten opzichte van het huidige bestemmingsplan, is daarbij het wonen. Een hotel is en blijft ook mogelijk in het noordelijke blok aan het Taatsenplein. Voor de functie hotel is bepaald dat de maximale capaciteit voor nieuwe hotels in Papendorp, 200 kamers, ook in een andere functie (bestemming) gerealiseerd kan worden. Dat is in de functie 'Kantoor' in het deelgebied Mobiliteitshub XL. De (in het geldende bestemmingsplan) bestaande mogelijkheden voor winkelfuncties vervallen rond het Taatsenplein. Detailhandel krijgt een plek in het deelgebied Mobiliteitshub XL. Dat is geregeld met de functies 'Mobiliteitshub' en 'Wonen'.

7.2.9 Artikel 4 Gemengd - 2

In het huidige bestemmingsplan hebben veel percelen in het bestaande Kantorenpark de bestemming Bedrijf. Hierbinnen zijn geen zelfstandige kantoren toegestaan, maar wel bedrijfsfuncties die een hoog aandeel bijhorende kantoren (onzelfstandige kantoren) mogen hebben. Dat mag tot 70%.

Om van Papendorp een nog aantrekkelijke werkgebied te maken, is het gewenst om de (mogelijke) functies te verruimen. Locaties die nu de bestemming Bedrijf hebben, krijgen daarom nu de functie 'Gemengd – 2'. Bedrijfsfuncties blijven hier mogelijk, tot en met maximaal milieucategorie 3.1. Ook behouden deze bedrijven de mogelijkheid om tot maximaal 70% van hun vestiging te gebruiken voor onzelfstandige kantoren. Hetzelfde geldt voor congres- en vergaderfaciliteiten (tot maximaal 1.500 m² per vestiging). Aan de gebruiksmogelijkheden worden toegevoegd: maatschappelijke functies, dienstverlenende functies (die hoeven niet meer kleinschalig te zijn) en (binnen)sportfuncties. Voor maatschappelijke functies gelden daarbij wel beperkingen. Het mag niet gaan om geluidgevoelige functies vanwege het geluid van de A2 en de A12. Ook mag het niet gaan om functies, die kwetsbare objecten zijn in het kader van externe veiligheid. Dat vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelwegen. Onderdeel van de gewenste functieverruiming is ook dat op nog onbenutte locaties (percelen waar nog niet gebouwd is), mogelijk wordt om zelfstandige kantoren te realiseren. Door hun ligging en omvang lenen deze braakliggende percelen zich daar goed voor. De vestiging van nieuwe kantoorvestigingen moet wel gebeuren binnen de voorwaarden die daarvoor in Artikel 35 zijn opgenomen.

Met de functie 'Gemengd – 2' wordt ook voorzien in de bedrijvenstrook Mercat, in deelgebied Groenewoud Noord. Ook hier worden dus bedrijven mogelijk tot en met milieucategorie 3.1. Bij deze bedrijven is niet voorzien in een hoger aandeel onzelfstandige kantoren dan op basis van de algemene regels (zie artikel 29.2) is toegestaan. Zelfstandige kantoren zijn alleen mogelijk in het meest zuidelijke gedeelte van Mercat (waar een gebouw van maximaal 30 meter hoog is gepland).

In het bestaande hotel in kantorenpark Papendorp is voorzien met de aanduiding 'hotel'. Voor dit hotel is het bestaande aantal kamers vastgelegd: 118 kamers. Nieuwe hotels zijn binnen deze functie niet (meer) mogelijk.

Parkeergarage De Cope, aan de Papendorpseweg 100, ligt ook binnen de functie 'Gemengd -2'. Deze garage dient als parkeervoorziening voor de omliggende functies, ook voor bedrijven en kantoren buiten de functie 'Gemengd - 2'. Met de aanduiding 'parkeergarage' is geregeld dat parkeergarage De Cope een zelfstandige parkeervoorziening is. Dat is alleen voor die parkeergarage toegestaan. Binnen de rest van de functie zijn alleen bijbehorende parkeervoorzieningen toegestaan die bij de toegestane functies horen.

7.2.10 Artikel 5 Gemengd - 3

Veel van de nieuwe woningen in Papendorp krijgen een plek in deelgebied De Taats. Een deel van de woningen krijgt een plek boven een plint met dienstverlenende functies (of een plint die daarvoor geschikt is). De noordzijde van het meest noordelijke blok, de zijde die direct naar deelgebied Mobiliteitshub XL is gericht, wijkt hiervan af. Gelegen aan een centraal punt in de wijk, is die zijde van het blok ook zeer geschikt voor het realiseren van kantoren op de begane grond en op de verdiepingen. Woningen zijn daar niet uitgesloten, maar kantoren kunnen daar goed passen. Om in beide mogelijkheden te voorzien, heeft deze locatie de functie 'Gemengd - 3' gekregen.

7.2.11 Artikel 6 - Groen

De belangrijkste groene dragers van Papendorp zijn opgenomen in het bestemmingsplan met de functie Groen. Het gaat hierbij om het groen in de kantoortuinen in Nieuwerijn, de Vier Seizoenentuin, en de nieuwe parken in Papendorp Noord.

7.2.12 Artikel 7 - Horeca

Deze functie betreft de bestaande horecagelegenheid aan de Ptolemaeuslaan 53, in kantorenpark Papendorp. Daarnaast is met deze functie voorzien in een kleine, nieuwe horecagelegenheid in de groenzone tussen het woongebied in Groenewoud Noord en het Amsterdam-Rijnkanaal. Binnen beide functies is een horecagelegenheid toegestaan uit de categorieën D1, D2 en D3 uit de Lijst van Horeca-activiteiten.

7.2.13 Artikel 8 - Kantoor

Kantoren zijn en blijven een hoofdfunctie in Papendorp. De (zelfstandige) kantoren in het bestaande Kantorenpark Papendorp houden hun kantoorbestemming. Dat geldt ook voor de nog onbenutte kavels in het bestaande kantorenpark Papendorp waar nog kantoren gebouwd kunnen worden. De bestaande mogelijkheden om binnen deze locaties kantoren te ontwikkelen worden doorgezet in dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp. Datzelfde geldt voor de mogelijkheid om op de locaties zelfstandige congres- en vergaderfaciliteiten te realiseren. Deze functies kunnen tot een versterking van de (economische) positie van Papendorp leiden. Om een te grote verkeersaantrekkende werking te voorkomen, blijft wel gelden dat de omvang niet groter mag zijn dan 1.500 m² per vestiging.

Ook wordt met de functie Kantoor een nieuwe kavel of meerdere kavels voor kantoren mogelijk gemaakt. Die locatie is gelegen in deelgebied Mobiliteitshub XL. Voor de locatie geeft het SPvE voor Papendorp Noord ook aan dat hier de tweede fase van de mobiliteitshub kan komen. Dat is alleen nog niet concreet genoeg om het in dit bestemmingsplan te verwerken. Daarom worden op deze locatie voorlopig alleen kantoren en een nieuw hotel mogelijk gemaakt. Voor de hotelfunctie is daarbij bepaald dat de maximale capaciteit voor nieuwe hotels in Papendorp, 200 kamers, ook in een andere bestemming gerealiseerd kan worden. Dat is de functie 'Gemengd - 1' in het noordelijke deel van het Taatsenplein.

Voor de vestiging van nieuwe kantoren geldt een maximaal bruto vloeroppervlakte dat nog aan Papendorp kan worden toegevoegd. Dat is geregeld met Artikel 35.

7.2.14 Artikel 9 - Leiding - Water

In het plangebied lopen ondergrondse hoofdleidingen voor het transport van drinkwater en van warmte. Voor deze leidingen is de functie Leiding – Water opgenomen. Het gaat dan om de leiding zelf, maar ook om beschermingszones aan beide zijdes van de leiding. Binnen deze functie is het verboden om zonder vergunning te bouwen of grondwerk uit te voeren. Dit verbod heeft voorrang op dat wat in de andere functies mogelijk is. In het kader van een vergunningsaanvraag moet beoordeeld worden of het functioneren van de leiding niet in gevaar komt. Dat is via de algemene regels geregeld: artikel 23.5 en Artikel 36. Daarvoor moet advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder. Pas daarna kan in de beschermingszones eventueel worden gebouwd of grondwerk worden uitgevoerd voor de andere functies in dit bestemmingsplan.

7.2.15 Artikel 10 - Maatschappelijk

Het kinderdagverblijf in recreatiepark Groenewoud, grenzend aan het sportpark, heeft de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang mogelijk.

7.2.16 Artikel 11 - Mobiliteitshub

De functie 'Mobiliteitshub' is toegekend aan de locatie voor de nieuwe Mobiliteitshub XL. Diverse functies op het gebied van mobiliteit gaan hier hun plek krijgen. Voor de naamgeving van deze functie is daarom geen geschikte noemer (hoofdgroep) beschikbaar in de lijst met noemers (hoofdgroepen) die daarvoor gebruikt mogen worden (binnen de wettelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Daarom is gebruik gemaakt van de hoofdgroep 'Overige', zodat de naam van de functie aansluit bij de daadwerkelijke functie.

Binnen de op de plankaart aangeduide bouwhoogte, mogen hier parkeervoorzieningen worden gebouwd. Dat zijn parkeervoorzieningen voor auto's maar ook voor fietsen. Ook mogen ruimtes worden gebouwd voor de andere functies die binnen de hub zijn toegestaan.

Op de begane grond van de mobiliteitshub zijn dienstverlenende functies mogelijk. Dat is mogelijk gemaakt met de aanduiding 'dienstverlening'. In het zuidelijke gedeelte van de mobiliteitshub, op de plek van de aanduiding 'centrum', zijn op de eerste twee bouwlagen ook voorzieningen voor Papendorp en de Mobiliteitshub zelf mogelijk. Het gaat om winkels (detailhandel), horeca en (indoor) sportvoorzieningen.

In de regels is vastgelegd dat de bruto vloeroppervlakte, exclusief gebouwde parkeervoorzieningen, dat binnen de functies Wonen en Mobiliteitshub in gebruik is voor detailhandel niet meer mag zijn dan 2.000 m². Hiermee is de ruimte voor detailhandel, inclusief de supermarkt, uit de Visie Voorzieningen (zie paragraaf 2.1.3) vastgelegd waarbij het in de visie genoemde winkelvloeroppervlak (1.600 m2) is omgezet naar bruto vloeroppervlak (2.000 m2).

7.2.17 Artikel 12 - Recreatie

De volkstuinen in recreatiepark Groenewoud hebben de functie Recreatie gekregen. Binnen de bestemming mogen gebouwen worden gebouwd uitsluitend binnen het bouwvlak. Buiten het bouwvlak mag daarnaast per volkstuin één gebouw worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 25 m². Als een volkstuin kleiner is dan 100 m² mag het gebouw niet groter zijn dan 10 m². Per volkstuin is ook een plantenkas toegestaan van maximaal 12 m². Gebouwen mogen niet hoger zijn dan 3 meter.

7.2.18 Artikel 13 - Sport

Het sportpark in Papendorp is bestemd met de functie 'Sport'. Binnen deze functie mag enkel binnen het bouwvlak een gebouw worden gebouwd. Het gaat hier om een kantine en kleedvoorzieningen voor het sportpark. Daarnaast mag buiten het bouwvlak nog voor maximaal 20 m² worden gebouwd, voor ondergeschikte voorzieningen, zoals een fietsenstalling.

7.2.19 Artikel 14 - Verkeer

De wegen in het gebied hebben de functie 'Verkeer' gekregen. Binnen deze functie kan de openbare ruimte in het gebied worden aangelegd en beheerd. Autowegen, fietspaden, trottoirs, parkeervoorzieningen, water, groen, geluidschermen en bijbehorende voorzieningen zijn in deze bestemming mogelijk. Voor sommige bouwwerken gelden maximale maten, die in de regels zijn uitgewerkt.

Voor wegen voor autoverkeer is de standaard dat die bestaan uit maximaal 2 x 2 rijstroken (2 losliggende rijbanen met twee banen of een rijbaan met vier stroken). In- en uitvoegstroken tellen daarbij niet mee.

Er is een nieuwe voetgangersbrug gepland tussen het noordelijke woonblok in het deelgebied De Taats en de bebouwing in het deelgebied Mobiliteitshub XL. De locatie voor deze brug is op de plankaart aangegeven met de aanduiding 'langzaam verkeer'. Datzelfde geldt voor de fiets- en voetgangersbrug over de afrit 8a van de rijksweg A2. In de regels is de maximale bouwhoogte voor beide bruggen vastgelegd op 7,5 meter. Ook voorziet dit bestemmingsplan in een overkapping voor het OV-plein bij de Mobiliteithub XL. Op de plek van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' mag een overkapping van 5 meter hoog worden gebouwd.

De gemeente wil in de toekomst in Papendorp een trambaan aan leggen. De ruimte waarbinnen een trambaan een plek kan krijgen, is begrensd op de plankaart met de aanduiding 'openbaar vervoer'. Naast de plek, is ook de hoeveelheid geluid die een trambaan kan en mag produceren begrensd (zie artikel 14.3.4). De geluidsbelasting op omliggende woningen moet binnen de perken blijven. Ook is het voorkomen van trillinghinder een aandachtspunt als de baan wordt aangelegd. Om beide zaken goed te borgen is het aanleggen van een trambaan in dit bestemmingsplan alleen mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning. Die vergunning moet dus eerst aangevraagd en verkregen worden, voordat de trambaan gerealiseerd kan worden. In het kader van de aanvraag kunnen de gevolgen door geluid en trillingen beoordeeld worden. In de regels zijn daarvoor voorwaarden opgenomen.

Terrassen zijn binnen de functie alleen mogelijk als daarvoor een vergunning wordt verleend. Het gaat dan om terrassen bij horecagelegenheden die in de aangrenzende bestemmingen aanwezig zijn. Als vergunning voor een terras wordt aangevraagd, kan worden beoordeeld of de gevolgen, met name geluid, voor de omliggende woningen binnen de perken blijven. De voorwaarden daarvoor zijn uitgewerkt in de regels.

7.2.20 Artikel 15 - Verkeer - Parkeergarage

De functie 'Verkeer - Parkeergarage' is toegekend aan de locatie van een bestaande parkeergarage in kantorenpark Papendorp. Dit is een zelfstandige parkeervoorziening. Het is dus geen functie die specifiek bij een van de kantoren in de omgeving hoort. Meerdere functies in de omgeving kunnen van deze garage gebruik maken. Op deze parkeergarage is, aan de Janssoniuslaan 45, een kinderdagverblijf aanwezig. Hiervoor is in het bestemmingsplan de aanduiding 'maatschappelijk' opgenomen.

7.2.21 Artikel 16 - Verkeer - Verblijfsgebied

De functie 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de openbare ruimte direct rond de plekken waar nieuwe woningen gepland zijn. Omdat deze functie niet bedoeld is voor rijwegen (voor doorgaand verkeer) wordt een goed woon- en leefklimaat geborgd. De wegen, die in de functie 'Verkeer' moeten liggen, kunnen op deze manier niet dichterbij de woningen aangelegd worden dan ze nu gepland zijn. De functie is ook toegekend aan de verbindingen voor langzaam verkeer in het bestaande Kantorenpark Papendorp en in deelgebied De Taats.

7.2.22 Artikel 17 - Water

De belangrijke waterplas tussen Nieuwerijn II en Nieuwerijn III is bestemd met de functie 'Water', evenals de belangrijke waterdoorgangen. Ook het Amsterdam-Rijnkanaal heeft de functie 'Water'.

7.2.23 Artikel 18 - Waterstaat - Waterkering

De Groenewoudsedijk, langs het Amsterdam-Rijnkanaal, heeft een waterkerende functie. Deze belangrijke functie voor de waterhuishouding is beschermd met de functie 'Waterstaat -Waterkering'.

7.2.24 Artikel 19 - Wonen

Wonen wordt een nieuwe functie in Papendorp. Het grootste deel van de 2.000 nieuwe woningen gaat gerealiseerd worden binnen locatie waaraan de functie 'Wonen' is toegekend. Het gaat om de woningen in Groenewoud Noord, deelgebied Mobiliteitshub XL en deelgebied De Taats. De meeste woningen worden gestapelde woningen. De minimale en maximale bouwhoogtes zijn afgestemd op het SPvE. Voor de locaties zijn blokken aangegeven waarbinnen de realisatie verder plaats kan vinden. Per blok is daarbij een maximaal bebouwingspercentage aangegeven.

De functie 'Wonen' is toegestaan tot een totaal aantal van 2.000 woningen. Woningen die binnen de functies 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 3' zijn of worden gebouwd, tellen daarbij mee. In die functies geldt hetzelfde maximum van 2.000 woningen.

Op de begane grond, in de plinten, zijn in de deelgebieden Mobliteitshub XL en De Taats niet-woonfuncties toegestaan. Dit draagt bij aan de levendigheid in het gebied, de gewenste beeldkwaliteit en de doelstelling om van Papendorp een gemengd woon-werkgebied te maken. In De Taats zijn dienstverlenende functies toegestaan. Dat geldt ook voor de woonbestemming in het deelgebied Mobiliteitshub XL. Daarnaast zijn daar ook winkels (geen supermarkt) en horecafuncties toegestaan. In het zuidelijke deel zijn die functies ook op de tweede bouwlaag toegestaan. In dat deel is ook specifiek voorzien in de nieuwe supermarkt voor Papendorp. In de regels is vastgelegd dat de bruto vloeroppervlakte, exclusief gebouwde parkeervoorzieningen, dat binnen de functies 'Wonen' en 'Mobiliteitshub' in gebruik is voor detailhandel niet meer mag zijn dan 2.000 m². Hiermee is de ruimte voor detailhandel, inclusief de supermarkt, uit de Visie Voorzieningen (zie paragraaf 2.1.3) vastgelegd waarbij het in de visie genoemde winkelvloeroppervlak (1.600 m2) is omgezet naar bruto vloeroppervlak (2.000 m2).

Verder is een specifieke regeling opgenomen voor nieuwe woningen in Groenewoud Noord. In de woonbestemming daarvoor is met maatvoeringsaanduidingen de locaties en de hoogtes van de woningblokken bepaald. Om bij de verdere realisatie enige 'schuifruimte' te kunnen bieden, kan met een omgevingsvergunning beperkt worden afgeweken van de aanduidingen. Die afwijking kan alleen in het horizontale vlak worden toegestaan, dus voor een wat andere plek dan aanvankelijk gepland. De regeling kan niet worden gebruikt voor het toestaan van hogere bouwhoogtes, dan die voor een blok is bepaald. Ook mag het er niet toe leiden dat de woningblokken te dicht op elkaar komen te staan.

7.3 Algemene Inleiding Hoofdstukken 3 Tot En Met 7

7.3.1 Bijzondere en algemene regels

In bestemmingsplannen zijn twee soorten regels te vinden: bijzondere regels die alleen gelden voor locaties waar een bepaalde bestemming of functie geldt en algemene regels die voor alle bestemmingen of functies gelden. De bijzondere regels staan in hoofdstuk 2 van de regels van dit plan. De algemene regels staan, de begrippen en meetregels in hoofdstuk 1 buiten beschouwing gelaten, in vijf hoofdstukken: de hoofstukken 3 tot en met 7. In dit hoofdstuk noemen we de regels van die hoofdstukken 'de algemene regels'.

De algemene regels over activiteiten staan in:

  • hoofdstuk 3 Bouwen en slopen;
  • hoofdstuk 4 Gebouwen en locaties gebruiken;
  • hoofdstuk 5 Grondwerk en
  • hoofdstuk 6 Beheer van natuur, flora en fauna.

De algemene regels met het overgangsrecht zijn in hoofdstuk 7 te vinden.

7.3.2 Voortuitlopen op de Omgevingswet, uniformering van regels

De Eerste en Tweede Kamer hebben in 2016 de Omgevingswet aangenomen en sindsdien hebben zij daarin ook nog veel wijzigingen aangebracht. De wet gaat straks, onder meer, de Wet ruimtelijke ordening vervangen. De Omgevingswet treedt in 2024 in werking. De Omgevingswet brengt veel veranderingen met zich mee. Een belangrijke verandering voor de gemeente is dat de gemeente dan alle bestemmingsplannen moet overbrengen naar één omgevingsplan.

De gemeente werkt in stappen toe naar de nieuwe wet en naar het omgevingsplan. Een van de stappen is dat de gemeente ervoor zorgt dat alle algemene regels van alle bestemmingsplannen hetzelfde zijn. Op 2 februari 2023 is daarom het Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht vastgesteld. De afkorting Chw staat voor: Crisis- en herstelwet, een wet die afwijkingen toestaat van de verplichte standaarden voor bestemmingsplannen en die toestaat dat er regels worden gesteld over onderwerpen die in een gewoon bestemmingsplan niet voorkomen, zoals regels over het kappen van bomen. De algemene regels in dat bestemmingsplan gelden voor de hele gemeente, met uitzondering van gebieden waar een beheersverordening geldt.

In dit plan zijn de algemene regels van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht overgenomen. Zo zorgen we dat de uniformiteit van de regels gehandhaafd blijft.

Meer informatie over hoe gemeente toewerkt naar de Omgevingswet en het omgevingsplan is te vinden in hoofdstuk 1 van de toelichting van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht.

7.3.3 Nieuwe termen in de algemene regels

De Omgevingswet gebruikt nieuwe termen. Een 'bestemming' wordt in die wet 'functie' genoemd en 'gebruik' is straks een 'activiteit'. Om te oefenen met de nieuwe termen en om er alvast aan te wennen, zijn deze termen al gebruikt in de algemene regels.
Bij het lezen van de algemene regels is het dus van belang om de onderstaande termen te kennen:

  • functie: de "bestemming"; de functie beschrijft waar de locatie met die functie voor bedoeld is;
  • locatie: de "gronden", dus de plaats of plek;
  • activiteit: het "gebruik"; wat je doet, soms ook wat je nalaat, en soms ook het resultaat van de activiteit.


Om het onderscheid tussen een functie (bestemming) en een activiteit te verduidelijken wordt de activiteit in dit plan meestal met een werkwoord, bijvoorbeeld bouwen, beschreven. De Omgevingswet hanteert ook de term 'fysieke leefomgeving'. In dit hoofdstuk spreken we van 'leefomgeving'. De term 'omgevingsvergunning' is in de algemene regels vervangen door 'vergunning', als het gaat om de omgevingsvergunning die de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en straks op grond van de Omgevingswet kan vragen.

7.4 Bouwen En Slopen (Hoofdstuk 3 Van De Regels)

7.4.1 Inleiding op de algemene bouwregels

In hoofdstuk 3 van de algemene regels wordt het bouwen als een zelfstandige activiteit gezien. De algemene regels over bouwen zijn in dat hoofdstuk opgenomen, met uitzondering van regels die bedoeld zijn om een functie (bestemming) te vrijwaren van bebouwing, zoals regels die bij de functie gasleiding horen. Die beschermende regels zijn opgenomen in hoofdstuk 5.

In de regels over de functie (bestemming) die in hoofdstuk 2 van de regels staan kunnen ook regels staan over het bouwen, bijvoorbeeld over de hoogte van een gebouw of het bouwvlak waarbinnen een gebouw moet worden gebouwd. De gemeente toetst een vergunningaanvraag voor het bouwen ook aan die regels. Als een regel uit hoofdstuk 2 in strijd is met de algemene regels, gaat de regel in hoofdstuk 2 voor. Zie ook: paragraaf 7.4.2.

In de bestemmingsplannen Veldhuizen, De Meern en Voordorp-Voorveldsepolder is een 'overige zone - bouwen' aan locaties toegekend. Zo'n zone omvat alle functies waar hoofdgebouwen gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden. Grofweg zijn dat de functies die niet tot het openbare gebied behoren, later aangevuld met agrarische functies. Bestemmingsplannen die in 2022 de beheersverordeningen gaan vervangen zullen ook met zo'n zone werken. Zie ook paragraaf 7.4.5.
Als een regel geen verwijzing naar de 'overige zone - bouwen' heeft, dan geldt de regel in principe dus voor het hele grondgebied van de gemeente waarvoor een bestemmingsplan geldt, inclusief de gebieden met een Chw-plan. Alleen gebieden met een beheersverordening houden hun eigen regeling.

Omdat de algemene regels zijn opgesteld voor de hele gemeente, kunnen er regels in staan die verwijzen naar zones of aanduidingen die in dit bestemmingsplan niet voorkomen, zoals de genoemde 'overige zone - bouwen' of de 'waarde - omgevingskwaliteit'. Dat is geen probleem: die regels worden dan binnen het plangebied van het bestemmingsplan niet toegepast.

7.4.2 Inleidende regels over het bouwen en het slopen

Artikel 20
De regel in artikel 20 lid 20.1 zorgt ervoor dat dit hoofdstuk in de hele gemeente kan gelden. Met de regel in lid 20.1 blijven de regels die in bestemmingsplannen in hoofdstuk 2 staan van toepassing, naast de regels die in hoofdstuk 3 van dit plan staan. Dat is logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel. Zie ook: paragraaf 7.3. Het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht bevat een uitgebreide toelichting op dit lid.

De regel in lid 20.2 verbindt het bouwen met de functie (bestemming) van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Groen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 20.2 moeten worden geweigerd.

Lid 20.3 dient twee doelen. Allereerst wordt onder 1 zeker gesteld dat een bestaand, legaal bouwwerk (een gebouw is ook een bouwwerk) in dit plan als een legaal bouwwerk wordt gezien, ook al bepaalt een regel in dit artikel dat zo'n bouwwerk niet gebouwd mag worden. Het legale bouwwerk wordt geacht in overeenstemming te zijn met de regels die dit bestemmingsplan over de activiteit bouwen stelt.

Met legaal wordt bedoeld:

  • toen het bouwwerk gebouwd werd, beschikte de eigenaar over de vergunningen die toen verplicht waren en was het bouwen op grond van de wet toegestaan of
  • het gebouw is later gelegaliseerd of mocht op grond van latere regelgeving gebouwd of in stand gelaten worden.


De regel onder 2 is bedoeld voor bouwwerken die gebouwd zijn om te voldoen aan een voorwaardelijke verplichting. Dergelijke gebouwen mogen niet afgebroken worden.

In lid 20.4 staat een regel die uit de bouwverordening komt en die in het omgevingsplan thuishoort. Het is een praktische regel die ervoor moet zorgen dat de bouw op een zorgvuldige manier start, namelijk op de juiste hoogte en op de juiste plek. De woorden "in ieder geval" maken duidelijk dat er andere redenen kunnen zijn om nog niet met de bouw te beginnen. De voorschriften in de omgevingsvergunning kunnen de start bijvoorbeeld verbieden zolang nog niet aan een bepaalde voorwaarde is voldaan en is ook mogelijk dat er voor de bouw nog meer vergunningen nodig zijn.
Het aangeven van het peil of het uitzetten van rooilijnen is niet altijd nodig. De gemeente kan in zo'n geval aangeven dat de bouwer kan starten met de bouw.

7.4.3 Bijzondere regels over het bouwen

Artikel 21

Lid 21.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Dit lid zorgt voor de uitvoering van het parkeerbeleid. De regel onder 1 en 3 zorgen ervoor dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Dat betekent dat de aanvrager moet zorgen voor voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Wat voldoende is, hangt natuurlijk af van wat er gebouwd wordt. Het college gebruikt beleidsregels om te toetsen of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Bij de vaststelling van dit plan staan die beleidsregels in de Beleidsregelparkeernormen fiets 2021gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormenauto 2021gemeente Utrecht. In die beleidsregels staan de normen waarmee de parkeerbehoefte berekend wordt, de mogelijkheden voor maatwerk en hoe het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij het gebruik van die mogelijkheden wordt berekend.
De constructie in dit lid vloeit voort uit artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en uit de vergelijkbare bepaling in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 7c, zesde lid. Die wettelijke regelingen staan toe dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening "vage regels" bevat die concreet worden gemaakt met beleidsregels.
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (201605713/1/R3) over het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren" van de gemeente Groningen volgt dat de gemeente een dynamische verwijzing naar parkeernormen in de regels mag opnemen. In deze uitspraak overweegt de Afdeling: "Wel moet duidelijk zijn naar welke beleidsregels wordt verwezen. Hoewel in artikel 4, lid 4.4, van de planregels niet wordt verwezen naar specifieke beleidsregels, kan er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen onduidelijkheid over bestaan dat ten tijde van de vaststelling van het plan hiermee de "Beleidsregels Parkeernormen 2012" van de gemeente Groningen worden bedoeld. Er zijn in de gemeente Groningen immers geen andere beleidsregels met betrekking tot parkeren."

Lid 21.2 Woningvorming en omzetting
Deze regel heeft vooral een signaalfunctie. De regel is strikt genomen niet nodig, omdat artikel 27 sowieso van toepassing is. De beleidsmatige toelichting staat bij dat artikel.

7.4.4 Bouwen is toegestaan

Artikel 22
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van artikel 22 wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.

Het eerste lid, lid 22.1 beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden (zie paragraaf 22.1). De regel onder 2a spreekt voor zich. Onderdeel 2b verwijst naar bouwregels die bij de regels bij een functie (bestemming) staan, bij traditionele bestemmingsplannen zijn dat de bouwregels in hoofdstuk 2. Als de regels die een functie horen een bouwwerk toestaan, dan is het bouwen op grond van dit onderdeel toegestaan. Als een aanvrager bijvoorbeeld een gebouw van 8 meter hoog wil bouwen en bij de functie (bestemming) of op de plankaart (verbeelding) staat dat daar bebouwing tot 9 meter is toegestaan, dan is het bouwen toegestaan. De bouwer moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aanvragen en de bouwer moet ook voldoen aan artikel 26.

In lid 22.2 staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Deze regels staan ook al in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking (namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.

Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 22.1. De voorwaarde waar lid 22.3 naar verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mogen worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kan worden. De regels in lid 22.3 beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijhorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0037.png"

Afbeelding: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"

Op grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPCHWPAPENDORP-VA01_0038.png"

Afbeelding: percelen aan een steeg of achterom

In lid 22.4 staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.

Met de regels in lid 22.4 is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:

  • het gebouwde, dus het resultaat van de bouw, mag de verkeersveiligheid of de waterveiligheid niet aantasten; het spreekt voor zich dat ook tijdens de bouw gezorgd moet worden voor de veiligheid van het verkeer, maar dat kan bijvoorbeeld met verkeersregelaars geregeld worden;
  • het bouwen mag niet in strijd zijn met de beschermende regels voor bijvoorbeeld leidingen;
  • het bouwen komt niet in strijd met de toegewezen functie, wat bijvoorbeeld bij de functies Groen en Verkeer en Verblijf betekent dat het bouwen geen aantasting van bomen tot gevolg mag hebben.

In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.

7.4.5 Bouwen met een vergunning

Artikel 23
In artikel 23 staan de mogelijkheden voor het bouwen met een vergunning. Dat kan een vergunning zijn om in afwijking van regels te mogen bouwen of een vergunning voor het bouwen als dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het plan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt.

Lid 23.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
De werking van lid 23.1 heeft net als artikel 22, lid 22.2, tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 22, lid 22.2, mag op grond van lid 23.1 ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie.
Dit lid is een voortzetting van de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik.

Lid 23.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
In lid 23.2 staan de kleine afwijkingen die doorgaans in een apart artikel met als titel 'Algemene afwijkingsregels' in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze regel is een uitbreiding ten opzichte van het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze afwijking betreft een collegebevoegdheid. Deze bevoegdheid hoeft dus niet in alle gevallen toegepast te worden. Zo is voor het bedrijventerrein Lage Weide onderzocht of de 10% afwijking kan worden toegepast. Dit zal in de belangenafweging moeten worden betrokken.

Lid 23.3 Hoofdgebouwen bouwen of verbouwen in de 'overige zone - bouwen'
Lid 23.3 behandelt het bouwen en verbouwen van hoofdgebouwen. Dit lid wekt wellicht de indruk dat hoofdgebouwen buiten de 'overige zone - bouwen' zonder vergunning mogen worden gebouwd. Dat is niet het geval. De genoemde zone komt alleen voor in bestemmingsplannen die beheersverordeningen vervangen en met toepassing van de Crisis- en herstelwet toewerken naar de Omgevingswet. Het bouwen van hoofdgebouwen is in die plannen alleen toegestaan met een vergunning die op grond van de regels in dit plan kan worden verleend. In andere plannen mag een hoofdgebouw ook alleen met een vergunning gebouwd worden. Die vergunningplicht volgt uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een aanvraag wordt vervolgens getoetst aan het bestemmingsplan, dus aan de bij de functie horende bouwregels en aan de algemene regels. Zie ook paragraaf 7.4.4.
De 'overige zone - bouwen' zorgt ervoor dat de website waarop het plan geraadpleegd wordt een link naar de bouwregels laat zien, als je met de muis binnen die zone klikt.

Lid 23.3 onder 2a, 2b, 2c en 2d, sloop-nieuwbouw van hoofdgebouwen
Bij de regels in onderdeel 2, onder a, b, c en d, gaat het om het vervangen van een hoofdgebouw, bijvoorbeeld een woning of een school, door een nieuw hoofdgebouw, sloop-nieuwbouw dus.

De regel onder a is vooral bedoeld voor hoofdgebouwen die door een calamiteit, zoals een brand, verloren zijn gegaan. Maar wie dat wil, mag zijn hoofdgebouw ook afbreken en een nieuw hoofgebouw terugbouwen. Het uitgangspunt van de regel onder a is dat het hoofdgebouw op dezelfde plek, met eenzelfde grondvlak wordt teruggebouwd met ongeveer dezelfde hoogte. De regel wil wel enige flexibiliteit bieden en eist daarom een "vergelijkbare omvang".

Wat de bestaande hoogte is, zal in veel gevallen, vooral bij rijtjeshuizen, een school of een appartementencomplex, duidelijk zijn. Om twijfel bij de beoordeling van de bestaande hoogte zoveel mogelijk te beperken wordt in bijlagen bij de toelichting van plannen die een beheersverordening vervangen zoveel mogelijk een overzicht opgenomen van de bestaande hoogtematen op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

De regel onder b staat toe dat er een groter hoofdgebouw wordt teruggebouwd. Die vergroting moet dan wel bijdragen aan een verbetering van het straatbeeld, bijvoorbeeld omdat de bouwhoogte beter past in de omgeving. De buren mogen weinig of geen last hebben van de vergroting. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat de vergroting geen parkeeroverlast en vrijwel geen extra verkeer mag veroorzaken. Een vergunningaanvraag voor een groter hoofdgebouw wordt in ieder geval beoordeeld door een deskundige in het vakgebied van stedenbouw.

De regels onder c en d gaan over vervangen en verplaatsen van het hoofdgebouw.
De regel onder c heeft als voorwaarde dat het om een gebouw met een maatschappelijke functie gaat. Deze regel sluit aan bij de tot nu toe veel voorkomende manier van bestemmen: een perceel wordt aangewezen voor een maatschappelijke functie en in de regels wordt in procenten aangegeven hoeveel van het perceel bebouwd mag worden. Zo is een flexibele invulling mogelijk. Die flexibiliteit is nodig, om snel te kunnen reageren op veranderingen in de vraag naar nieuwe schoollokalen. De regels stellen nogal wat eisen aan een nieuw hoofdgebouw. De nieuwbouw moet passen in zijn omgeving, geen onevenredige hinder voor de buren geven en de effecten op de gezondheid van de gebruikers van het gebouw mogen niet slechter worden dan in de oude situatie. Daarbij is niet alleen het gebouw zelf van belang, maar ook de plek van bijvoorbeeld een schoolplein.
Als het te vervangen hoofdgebouw een deel is van lintbebouwing, wat in bijvoorbeeld Leidsche Rijn voorkomt, dan mag het nieuwe hoofdgebouw ook op een andere plek worden teruggebouwd. Dat staat in de regel onder d. Deze regel geldt alleen voor woningen en niet voor andere functies, dus ook niet voor bedrijfswoningen. Het hoofdgebouw moet dus de functie wonen hebben of een vergunning voor de activiteit wonen. Ook hier gelden voor het bouwen op een andere plek extra regels, bijvoorbeeld om te voorkomen dat het buurperceel onevenredig gehinderd wordt, of dat door de gekozen nieuwe plek de geluidsbelasting op de gevels zoveel toeneemt dat niet meer aan de normen van de Wet geluidhinder wordt voldaan. Burgemeester en wethouders kunnen beleidsregels vaststellen die zij gebruiken om te beoordelen of een aanvraag aan de voorwaarden voldoet.

Lid 23.3 onder 2e, bedrijfsbebouwing
De regel in lid 2, onder e, biedt bedrijven de mogelijkheid om de bedrijfsbebouwing uit te breiden. Deze regel volgt de jurisprudentie, met de nuancering dat de uitbreiding niet mag leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Deze nuancering is nodig, omdat de bedrijven die binnen deze zone vallen vaak niet op een bedrijventerrein maar in een woonwijk staan.

Lid 23.4 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
De regel in lid 23.4, onder 1, verwijst naar het vergunningvrije bouwen. De regel in lid 23.4, onder 2, is bedoeld om zo min mogelijk belemmeringen op te werpen voor het maken van een mantelzorgwoning in een bestaand of nieuw bijgebouw.
De regel 'voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is' is bedoeld om een onnodig gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid tegen te gaan. Zo is deze afwijkingsmogelijkheid, uitzonderingen daargelaten, niet bedoeld in situaties waarbij de mantelzorg ook met een vergunningvrije aanpassing geregeld kan worden en ook niet voor een grotere omvang dan redelijkerwijs nodig is voor de mantelzorgwoning.
Onder 'aantasting van het woon- en leefklimaat' wordt bijvoorbeeld verstaan: extra schaduw op het buurperceel of vermindering van privacy. Of die aantasting onevenredig is, moet per geval bezien worden. Van buren mag in dit geval enige tolerantie verwacht worden.
Een vergunning geldt voor de tijd dat de bewoner mantelzorg verleent. Daarna gelden de gewone regels weer. Dat betekent dat het deel dat te groot, waar de vergunning voor verleend was, weer moet worden afgebroken. Ook moeten voorzieningen die van de aanbouw of het bijgebouw een woning maakten weer weggehaald worden.

Lid 23.5 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn.
Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die andere functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Om te beoordelen of het bouwen past bij de beschermde functie zal het college van burgemeester en wethouders meestal advies vragen aan "de beheerder". Dat kan de eigenaar zijn, bijvoorbeeld de eigenaar van een gasleiding, maar ook een deskundige van de gemeente of de provincie die als taak heeft om te waken voor verstoring van de functie, bijvoorbeeld het verstoren van het werelderfgoed.
Als voor het bouwen de bodem verstoord wordt of verstoord kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 36 nodig. Lid 23.5 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.

7.4.6 Bouwen is niet toegestaan

Artikel 24
Dit artikel hoort bij artikel 23, waarin wordt geregeld welke bouwwerken met een vergunning gebouwd mogen worden binnen de 'overige zone - bouwen'. Je zou uit dat artikel de conclusie kunnen trekken dat je voor het bouwen buiten de 'overige zone - bouwen' geen vergunning nodig hebt.

De 'overige zone - bouwen' is ten tijde van het opstellen van het ontwerp van dit plan alleen opgenomen in de bestemmingsplannen Veldhuizen en Voordorp-Voorveldsepolder. In de andere bestemmingsplannen staan de regels over wat er gebouwd mag worden bij de regels over de functie (bestemming). Het is niet de bedoeling dat de toets aan die regels voortaan achterwege blijft. Daarom is in artikel 24 een algemeen verbod opgenomen. Als een initiatief past binnen de bouwregels van de functie, dan blijft het verbod op grond van artikel 20, lid 20.1, buiten toepassing.

7.4.7 Slopen

Artikel 25
De regels in dit artikel gaan over het slopen van bouwwerken op locaties die beschermd worden tegen ongewenste ontwikkelingen. Op dergelijke locaties eist het plan een sloopvergunning. Het kan zijn dat op grond van de wet ook nog een sloopvergunning nodig is, bijvoorbeeld als de veiligheid van personen in gevaar komt of als het te slopen bouwwerk een monument is. De sloopvergunning die op grond van de regels van dit plan verleend kan worden vervangt die wettelijke sloopvergunning niet.

Dit artikel biedt de mogelijkheid om af te wijken van het sloopverbod dat in de regels bij een functie (bestemming) is opgenomen.

Het college van burgemeester en wethouders beoordeelt een vergunningaanvraag aan de hand van het project waarvoor de sloop nodig is. Het is namelijk van belang om te weten of er iets in de plaats komt van wat gesloopt wordt en hoe dat er dan uit gaat zien. De regels voor het slopen op een locatie die valt binnen het gebied van de functie Waarde - Werelderfgoed Nieuwe Hollandse Waterlinie (lid ) zijn strenger dan de regels in lid , omdat de functie om een hoge mate van bescherming vraagt.

7.5 Gebouwen En Locaties Gebruiken (Hoofdstuk 4 Van De Regels)

7.5.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit plan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in hoofdstuk 3 van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken 4, 5 en 6. De regels in hoofdstuk 5 gaan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. In hoofdstuk 6 staan de regels uit de kapverordening. De andere regels over activiteiten staan in hoofdstuk 4.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet in de regels te worden opgenomen.

7.5.2 Activiteiten die niet zijn toegestaan

Artikel 26 verbiedt een aantal activiteiten.

Lid 26.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie (bestemming) die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.

Lid 26.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 26.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag.
Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de APV in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit plan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.

Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.

De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.

7.5.3 Algemene regels over de activiteiten in de woning, nieuwe woonruimtes

7.5.4 Detailhandel en bezorging van consumentengoederen

7.5.5 Bedrijfsactiviteiten

In artikel 29.2 is het gemeentelijk beleid uit de Bedrijventerreinenstrategie 2012 verwoord. Het gaat hier in het bijzonder om de regels over kantoren op bedrijventerreinen. Bij nieuwe bedrijventerreinen en bij nieuwe bestemmingsplannen van bestaande terreinen wordt het uitgangspunt dat niet meer dan 30% van bedrijfsgebouwen gebouwd en gebruik mag worden als kantoorruimte. In de meeste bestemmingsplannen is ook een maximum gegeven aan het kantoorvloeroppervlakte van maximaal 2.000 m² per bedrijf. Deze voorwaarde is ook in dit plan opgenomen. Voor zover in bestemmingsplannen afwijkende regels zijn opgenomen gaan de afwijkende regels voor op de algemene regels van dit bestemminsplan.

7.5.6 Horeca als onderdeel van een andere activiteit

In artikel 28 en 34 is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota OntwikkelingskaderHorecaUtrecht2018(5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.

Artikel 28 Additionele horeca
Additionele horeca is alleen toegestaan, als die activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde in artikel 28 bevat een limitatieve lijst van activiteiten die zich bij uitstek lenen voor de additionele horeca-activiteit. Daarmee wordt de regeling duidelijker en beter toepasbaar. Voor additionele horeca bij de genoemde activiteiten is geen vergunning nodig, omdat additionele horeca wordt gezien als een ondergeschikt onderdeel van die activiteit. Ondergeschikt betekent dat de additionele horeca-activiteit ook in zijn uitstraling een deel is van de hoofdactiviteit, wat bijvoorbeeld blijkt uit de ruimte die ervoor beschikbaar is, de omvang van het personeel voor de additionele horeca en de kosten daarvan in de begroting. Een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte moet gezien worden als maximum.

Het Ontwikkelingskader laat de mogelijkheid open dat er andere dan de in de regels genoemde activiteiten zijn die gecombineerd mogen worden met additionele horeca. Zo'n andere activiteit zal als gevolg van deze regeling een vergunning moeten aanvragen voor additionele horeca, zodat de gemeente kan toetsen of de andere activiteit zich leent voor additionele horeca en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om bezwaar te maken.

Onder de hoofdactiviteit "bedrijfsactiviteiten in bedrijven", genoemd onder 1, vallen alle bedrijfsmatig verrichte activiteiten, dus ook het werk van een verkoper in een warenhuis. In een warenhuis is additionele horeca dus toegestaan, als het een kantine voor het personeel is. Als de kantine ook het winkelende publiek bedient, dan gelden de regels voor ondersteunende horeca.

Onderdeel 2 verduidelijkt dat de additionele horeca alleen in relatie met de hoofdfunctie gebruikt mag worden. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat bijvoorbeeld een sportkantine verhuurd voor het houden van een feest. Dat mag dus niet.

Het percentage van 30% dat onder 3 genoemd wordt is overgenomen uit het Ontwikkelingskader. De regel is volgens het Ontwikkelingskader alleen van toepassing op 'kleinschalige' functies. In de regel onder 3 is 'kleinschalig' vertaald in maximaal 1200m2. Boven de grens van 1200m2 geldt een percentage van 25%, zonder maximum oppervlak. De jarenlange praktijk heeft uitgewezen dat zich geen problemen voordoen bij functies die niet kleinschalig zijn. De algemene regel dat additionele horeca ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie geeft voor functies met een grotere omvang voldoende sturing.

Uit de regels volgt dat de ruimte voor de horeca-activiteit niet los van de hoofdfunctie gebruikt kan worden. De ruimte waar de horeca-activiteit plaats vindt, mag dus niet verhuurd worden of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen.

Artikel 34 Ondersteunende horeca in een winkel of verkoop in horeca
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de mengvormen 'winkel met ondergeschikte horeca' en 'horeca met ondergeschikte verkoop' en ook voor de gevelbankjes die bij een onderneming met zo'n mengvorm geplaatst mogen worden. De Drank- en horecawet is uiteraard ook van toepassing op zo'n mengvorm. Een horecagelegenheid met een verkoopruimte of een winkel met een horecadeel mag op grond van die wet geen alcohol schenken.
Ondersteunende horeca is horeca die hoort bij de functie van een gebouw en ondergeschikt is aan die functie. Dat moet blijken uit de aard van de functie en uit de omvang van de ondersteunende horeca. In de winkelbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca.

De regeling in lid 34.1 van dit artikel volgt het horecabeleid (zie de inleiding van deze paragraaf). Anders dan bij de regels over additionele horeca is hier het kader uit het horecabeleid vrijwel ongewijzigd overgenomen. Alleen de omvang van het horecadeel, beschreven onder 4, 5 en 6, is zo genoteerd dat de maximaal toegestane omvang van het horecadeel niet verspringt, als het percentage waarmee gerekend moet worden veranderd.
De regel over de zichtbaarheid van het horecadeel combineert twee elementen uit het horecabeleid: het horecadeel van de winkel zelf is niet zichtbaar, maar er is ook geen bord op de gevel, waaruit blijkt dat er een horecadeel is. Uit de regel dat de ondersteunende horeca alleen via de ingang van de winkel bereikbaar is volgt dat ook het horecagedeelte van de winkel zich moet houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.

Ondersteunende verkoop is verkoop in een deel van een horecagelegenheid. De regels hiervoor zijn opgenomen in lid 34.2. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor ondersteunende horeca. Ze volgen ook uit het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. Het Ontwikkelingskader wil beide mengvormen van horeca en winkel een gelijk speelveld geven. Dat blijkt ook uit de regeling voor gevelbankjes.

Gevelbankjes
Het Ontwikkelingskader geeft aan onder welke voorwaarden gevelbankjes zijn toegestaan. Een van die voorwaarden is dat het gaat om mengvormen die hiervoor zijn besproken, dus een winkel met ondergeschikte horeca of andersom. Gevelbankjes zijn bedoeld voor klanten die het drankje of hapje dat ze binnen gekocht hebben buiten willen opeten. Uit de regel in lid 34.3 onder 2 volgt dat het niet de bedoeling is dat een gevelbankje gebruikt wordt als een terras waar bediend wordt. Als er wel bediend wordt, valt een gevelbank onder de werking van het terrassenreglement en moet de ondernemer beschikken over een vergunning op grond van de horecaverordening.
De regel onder 4 biedt aan de ondernemer de mogelijkheid om meer dan één gevelbank te plaatsen, zo lang de totale breedte maar aan de regel voldoet.
De regel onder 6 sluit uit bij de Winkeltijdenwet. Het gebruiken van gevelbankjes is dus toegestaan zo lang het winkeldeel open is.

7.5.7 Functietoedeling bij kruisende functies

De regels in artikel 33voorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist.
De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.

7.5.8 Overige zone - nieuwvestiging kantoren

Voor Papendorp geldt een maximum voor de hoeveelheid nieuwe kantoren die er nog kan worden gebouwd. Met het Inpassingsplan Kantoren heeft de provincie Utrecht in 2018 geregeld dat in Papendorp nog 139.000 m² bruto vloeroppervlakte aan nieuwe, zelfstandige kantoren toegevoegd mag worden. Dat geldt voor de locaties waar nog nieuwe kantoren gebouwd mogen worden. Voor locaties waar toen al kantoren stonden, zijn de regels niet veranderd. Op de locaties waar het Inpassingsplan Kantoren geldt, is inmiddels één kantoor gebouwd. Dat kantoor, het kantoor van de NVM aan de Orteliuslaan 951, heeft een bruto vloeroppervlakte van 4170 m² aan zelfstandige kantoren (en daarnaast 930 m² aan bedrijfs- en congresruimtes). Van de uitbreidingsruimte voor nieuwe kantoren is daarmee nog 134.830 m² bvo beschikbaar.

Met de aanduiding 'overige zone – nieuwvestiging kantoren' wordt de nog beschikbare ruimte voor nieuwe zelfstandige kantoren vastgelegd in dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp. Daar waar die aanduiding geldt, mogen de uitbreidingen met nieuwe zelfstandige kantoren in totaal niet meer zijn dan 134.830 m² bvo. Hierbij is ervoor gekozen om de aanduiding voor geheel Papendorp te laten gelden. Dit maakt het mogelijk dat de ruimte voor nieuwe kantoren verschoven kan worden binnen Papendorp. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld nieuwe kantoren worden gerealiseerd op de nieuwe kantoorlocaties in Papendorp Noord en op de nog braakliggende kavels in Papendorp. De provinciale Interim Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.2.1) staat het toe om de beschikbare ruimte voor kantoren te verschuiven binnen Papendorp. Dit mag niet leiden tot een overschrijding van het door de provincie bepaalde maximum metrage. Met de aanduiding 'overige zone – nieuwvestiging kantoren' is dit geregeld.

De regeling bestaat uit twee delen. In het eerste lid wordt het maximum voor nieuwe zelfstandige kantoren aangegeven. Dit is de hoofdregel. De bruto vloeroppervlakte van nieuwe zelfstandige kantoren mag niet meer zijn dan 134.830 m² bvo. Dat geldt ter plaatse van de (gebieds)aanduiding, wat concreet betekent dat het voor het hele plangebied van het bestemmingsplan Papendorp geldt.

In het tweede deel worden vier regels opgesomd die bepalen hoe de hoofdregel moet worden beoordeeld, als de realisatie van nieuwe zelfstandige kantoren aan de orde is:

  1. 1. De eerste regel geeft aan wat onder de noemer 'nieuwe zelfstandige kantoren' valt. Het gaat om uitbreidingen en toevoegingen (nieuwvestiging) van zelfstandige kantoren. In beide gevallen moet het dan gaan om meer bruto vloeroppervlakte dan in totaal al aanwezig is in Papendorp. Bij dat laatste gaat het om de bestaand aanwezige kantoren. Van belang hierbij is dat 'bestaand' binnen de planregeling (zie begrip 1.18) niet verwijst naar de feitelijke situatie op dat moment. 'Bestaand' is voor de planregeling de situatie zoals die aanwezig was op het moment dat het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage werd gelegd én voor zover dat toen legaal aanwezig was. Naast 'bestaand' moet het ook gaan om 'aanwezige' kantoren. De mee te tellen kantoren moeten er dus daadwerkelijk staan in de 'bestaande' situatie. Daarnaast tellen ook ongebruikte omgevingsvergunningen voor zelfstandige kantoren mee. Op basis daarvan kunnen immers 'op elk moment' zelfstandige kantoren gebouwd worden, ondanks dat ze dan niet aanwezig zijn en zonder ze (opnieuw) getoetst worden aan het maximum metrage. Op het moment van schrijven betreft dit concreet één vergunning: een nieuw kantoor van 13.678 m2 bvo aan de Ortheliuslaan 1010.
  2. 2. Het maximum geldt voor locaties waar nog zelfstandige kantoren gebouwd kunnen worden. Het geldt niet voor locaties waar al zelfstandige kantoren gerealiseerd zijn. Voor die locaties kunnen, sec gezien vanuit het kantorenbeleid, de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden blijven gelden. Met de tweede regel is daarvoor een uitzondering gemaakt op de hoofdregel. Bij het vervangen en uitbreiden van bestaande kantoren hoeft niet aan het maximum metrage voldaan te worden. Het bouwplan moet wel voldoen aan de bouwregels van dit bestemmingsplan. Datzelfde geldt als voor een uitbreiding van een kantoor gebruik wordt gemaakt van de binnenplanse mogelijkheden om af te wijken van de bouwregels, bijvoorbeeld voor een kleine overschrijding van een maximum bebouwingspercentage of hoogtemaat.
  3. 3. De derde regel is een doorvertaling van een uitzondering uit provinciaal beleid, uit de Interim Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.2.1). Tot maximaal 1.500 m² bruto vloeroppervlakte per gebouw, mogen bestaande gebouwen worden getransformeerd naar zelfstandige kantoren, zonder dat dit ten koste gaat van het maximum metrage. Uiteraard moet het dan gaan om gebouwen die niet als kantoor zijn gebouwd.
  4. 4. De Interim Omgevingsverordening bepaalt dat het maximale bruto vloeroppervlakte aan nieuwe zelfstandige kantoren niet mag toenemen. In de verordening wordt daarvoor een andere wijze van meten gegeven dan de gemeente Utrecht hanteert in haar bestemmingsplannen. De vierde regel bepaalt dat de wijze van meten van de provincie Utrecht gevolgd wordt bij het bepalen van het maximale bvo aan nieuwe zelfstandige kantoren. Hiermee wordt aangesloten op de Interim Omgevingsverordening. Het sluit meetverschillen uit.


Voor het overige geldt, dat de realisatie van nieuwe zelfstandige kantoren altijd moet gebeuren binnen de andere regels die voor de betreffende locatie gelden.

7.5.9 Geluidzone - industrie 1 en 2

Hooggelegen is een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Grote delen van dat industrieterrein worden opgeheven met dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp. De delen van het industrieterrein die worden opgeheven, zijn aan de geluidzone toegevoegd. De geluidzone kan namelijk niet verkleind worden, omdat het andere deel van de opheffing van het industrieterrein moet gebeuren met de vaststelling van bestemmingsplan Groenewoud. Zolang dat nog geen feit is, kan de (contour van de) geluidzone nog niet worden aangepast. De geluidzone moet namelijk kloppen met de locaties waar industrieterrein is toegestaan. Daardoor is het niet mogelijk om de nieuwe geluidzone gelijk op te nemen: een (veel kleinere) zone voor een (veel kleiner) industrieterrein waarop alleen nog Nedal aanwezig is. Maar, met alleen het opnemen van de huidige geluidzone voor Hooggelegen, zou uiteindelijk Nedal binnen een geluidzone liggen die groter is dan nodig. Voor de woningen die buiten de nieuwe zone staan, zou een goed woon- en leefklimaat daardoor onvoldoende geborgd zijn.

Vanwege deze situatie zijn twee geluidzones opgenomen in dit bestemmingsplan: 'geluidzone – industrie 1' en 'geluidzone – industrie 2'. De eerste geluidzone is de bestaande geluidzone, aangevuld met de delen van het industrieterrein die dit plan opheft. In de regels is daarbij bepaald dat deze zone alleen geldt als bestemmingsplan Nedal KWS nog geldt en industrieterrein mogelijk maakt. De locaties waar het om gaat, staan op een kaart in Bijlage 2 van de regels van dit nieuwe bestemmingsplan voor Papendorp. Zodra het industrieterrein daar is opgeheven, door de vaststelling van het bestemmingsplan Groenewoud, geldt de bestaande geluidzone niet meer. Vanaf dat moment geldt alleen nog de tweede geluidzone: 'geluidzone – industrie 2'. Die zone is de nieuwe geluidzone voor Nedal.

7.6 Grondwerk: Activiteit In De Bodem (Hoofdstuk 5 Van De Regels)

In hoofdstuk 5 worden regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. Het artikel wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.

In de regels van het plan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd vroeger 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 36 Vergunning in verband met de bescherming van een functie
De bescherming van leidingen en waterkeringen wordt in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In de regels bij zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt.
Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit plan de regels die voor meer dan een functie gelden in dit hoofdstuk met algemene regels opgenomen.
Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat dat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.

Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel 23, lid 23.5.

Artikel 37 Bescherming van archeologische waarden
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Verordening op de archeologische monumentenzorg deel uit het van het tijdelijke omgevingsplan dat op grond van de wet ontstaat. Voor de zichtbaarheid van de regels over de archeologie in dat tijdelijke omgevingsplan is het beter om ze alvast in het plan op te nemen.

De regels die de archeologische resten beschermen vloeien voort uit de verplichtingen op grond van het Verdrag van Valletta. In dat verdrag is bepaald dat de landen die meedoen zorgen voor behoud van de archeologische waarden, het liefst door archeologische resten in de bodem te laten zitten.

De gemeente heeft ter uitvoering van het Verdrag van Valletta jarenlang gewerkt met de archeologische waardenkaart waarop de kans op het vinden van archeologische resten is aangegeven. Sinds het vaststellen van die kaart is er veel archeologisch onderzoek gedaan. De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in een nieuwe waardenkaart. De kaart is als Bijlage 27 bij de toelichting gevoegd.

De afstanden en graafdiepten die op de archeologische waardenkaart zijn aangegeven zijn met behulp van onderstaande tabel verwerkt in de regels en op de verbeelding.

verwachtingswaarde, van hoog naar laag maximale graafdiepte maximaal te verstoren oppervlakte
WA1 (monument) 0 0 m2
WA2 = overige zone - archeologische verwachting - 2 30 cm 0 m2
WA3 = overige zone - archeologische verwachting - 3 30 cm 30 m2
WA4 = overige zone - archeologische verwachting - 4 30 cm 100 m2
WA5 = overige zone - archeologische verwachting - 5 30 cm 500 m2
WA6 = overige zone - archeologische verwachting - 6 50 cm 5000 m2
WA7 onbeperkt onbeperkt


De zones met de laagste nummers worden het zwaarst beschermd in de regels. Die zones zijn bijvoorbeeld toegekend aan locaties in de binnenstad of aan locaties waar de Romeinse weg in de bodem zit. Op plekken waar geen zone is aangewezen, is voor grondwerk geen vergunning nodig ter bescherming van de archeologie.

Binnen de gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als WA6 ontstaat alleen een vergunningplicht bij een initiatief met een zeer grote verstoring. De meeste bouwpercelen zijn veel kleiner dan 5000m2. Bij het bepalen van de grens van de 'overige zone - archeologische verwachting - 6' is daarmee rekening gehouden door die kleinere percelen buiten de grens van de aanduiding te houden, als het evident is dat zo'n grote verstoring daar niet kan plaatsvinden. Zo wordt voorkomen dat een initiatiefnemer onnodig tegen de signalering van mogelijke archeologische resten aanloopt.

De zones worden aangepast, als uit nader onderzoek blijkt dat er geen of juist meer archeologie op een locatie is.

In lid 37.1 staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan.

In Artikel 37 worden in het eerste en tweede lid enkele categorieën van gevallen van grondwerk aangegeven waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is. Grondwerk dat onderdeel uitmaakt van normaal onderhoud en beheer van een begraafplaats is op basis van de omschrijving in Artikel 37 lid 1 onder 2a niet vergunningplichtig.

7.7 Natuur, Flora En Fauna (Hoofdstuk 6 Van De Regels)

Dit hoofdstuk komt in de geldende bestemmingsplannen niet voor. Het hoofdstuk wordt gevuld met regels die over het beheer van flora, fauna of natuur gaan. Dat is een onderwerp dat onder de zogenoemde "verbrede reikwijdte" van het plan valt.

7.7.1 Kappen, inleiding

Om te oefenen met het overzetten van verordeningen naar het omgevingsplan zijn de regels uit de kapverordening, dat zijn regels over het kappen van bomen, in dit hoofdstuk geplaatst. Andere onderwerpen volgen na inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 38 Aantasten van bomen of andere houtopstanden
Dit artikel gaat over het vellen van een of meer houtopstanden, waarmee ook het kappen een of meer bomen bedoeld wordt. Een houtopstand is in de Omgevingswet gedefinieerd als ''een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend''. Dat kunnen ook een of meer bomen zijn. Vellen staat in de Omgevingswet gedefinieerd als ''het rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben''. Ook het kappen van bomen valt dus onder deze definitie. Deze definities zijn verplicht en daarvan kan niet worden afgeweken.
Het doel van de regels over het kappen is het beschermen van houtopstanden, omdat die belangrijke waarde hebben voor van ecologie, cultuurhistorie en voor de leefbaarheid van een straat of buurt. Deze waarden, maar ook de boomwaarde, bepalen of een vergunning verleend kan worden. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de omvang van de boom, de economische waarde, de invloed op de locatie, de conditie van de boom en de manier waarop de boom gepland is.
De regels in dit artikel verbieden het kappen van bomen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. De vergunning kan worden geweigerd als het kappen de bovengenoemde belangen doorkruist. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Als bomen gekapt worden of door andere oorzaken verloren gaan, dan geldt in beginsel een herplantplicht.

Afstandseis erfgrens in het Burgerlijk Wetboek en noodkap
Niet alle regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening zijn opgenomen.
In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek staat dat er geen bomen, heesters of heggen binnen de afstand 2 meter van de erfgrens mogen staan, behalve als de planten lager zijn dan de erfafscheiding, als de eigenaar van het erf van de buren toestemming heeft gegeven of als het erf grenst aan een openbare weg of een openbaar water. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de gemeente in een verordening een kleinere afstand opnemen. Dat heeft de gemeente Utrecht gedaan. Een bestemmingsplan (en ook het omgevingsplan) is geen verordening. Daarom kan de regel over de kleinere afstand niet worden verplaatst en moet dus in de Algemene Plaatselijke Verordening blijven staan.

De regels over noodkap kunnen niet worden opgenomen in het plan, omdat deze onderwerpen over de openbare orde en veiligheid gaan. Deze regels blijven in de Algemene Plaatselijke Verordening. In artikel 38.1 onder 2e van de regels is aangeven dat de vergunningplicht vanwege een aanschrijving in geval van noodkap is uitgezonderd.

7.7.2 Vergunningplicht

Lid 38.1: vergunningplicht voor kappen
Op de vergunningplicht gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben betrekking op het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud, het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, het kappen van bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of het kappen van bomen waarvoor een maatwerkvoorschrift is gesteld. Ten slotte geldt een tweetal uitzonderingen die hierna nader wordt besproken.

Lid 38.1, onderdeel 2, onder b
Na 50 jaar zijn de meeste bomen uitgegroeid, volwassen. Voor het kappen van deze bomen die ouder zijn dan 50 jaar geldt altijd een vergunningplicht.
Voor bomen die jonger zijn dan 50 jaar geldt de vergunningplicht alleen als de boom op een perceel staat dat groter is dan 300m2. Die regel is opgenomen, omdat in het verleden bleek dat vergunningen voor het kappen van een boom niet of nauwelijks werden geweigerd als de boom in een kleine tuin stond. Nu de regel alleen voor grotere percelen geldt, hoeft in 80% van de gevallen die voorheen vergunningplichtig waren geen vergunning meer te worden aangevraagd.
Bij het berekenen van de oppervlakte van een perceel is een aparte regel voor huurwoningen opgenomen, zodat het bij de uitvoering geen verschil maakt of de woning gehuurd of gekocht is. Kadastrale percelen met huurwoningen kunnen namelijk heel groot zijn. Zonder deze nuancering zouden huurders veel vaker een vergunning moeten aanvragen.

Artikel 38, lid 38.1, onderdeel 3
Voor specifieke situaties, namelijk tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen geldt een tijdelijke vergunning die het karakter heeft van een jaarvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een beheerplan. In dit beheerplan moet door de organisatie worden aangegeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij willen vellen en of (want er geldt geen herplantplicht) zij daarbij in herplant of vervanging gaan voorzien. Het beheerplan moet van tevoren door het college worden goedgekeurd. Aan de hand van het beheerplan kan het college bovendien bepalen of de vergunning voor een periode van één, twee of drie jaar wordt verleend. Er kan door het college dus een integrale afweging worden gemaakt waarbij ook de looptijd van de vergunning kan worden betrokken. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Dit terwijl het voor de organisaties het voordeel biedt dat zij vergunningsaanvragen kunnen bundelen.

7.7.3 Beoordeling van de aanvraag

Onderdeel 1: hoofdbomenstructuur als weigeringsgrond
De nota Bomenbeleid Utrecht (pdf; 3,7 MB) maakt deel uit van de Omgevingsvisie Utrecht. Een van de belangrijkste doelen uit het bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur in de stad behouden en waar mogelijk versterken. Bomen in structuren zijn van waarde voor cultuurhistorie, ecologie en landschap. Een boom heeft een hogere waarde wanneer deze deel uitmaakt van een structuur. Bomen in lanen kenmerken zich door forse maten en onderlinge samenhang. Hun belang is daarmee wijkoverstijgend. In Utrecht hebben we de hoofdbomenstructuur aangewezen. Deze is uit de volgende onderdelen opgebouwd:

  • De bomen op lijnen en plekken die kenmerkend zijn voor de geschiedenis van de stad vormen de cultuurhistorische structuur.
  • Bomen die een belangrijke samenhang vertonen met de omgeving (landschap, infrastructuur en bebouwing) vormen de ruimtelijke structuur.
  • De ecologische structuur bestaat uit bomenlijnen die belangrijke verplaatsingsmogelijkheden bieden voor flora en fauna.

In dit bomenbeleid ligt de nadruk op de rol van de bomen, maar de structuur kan uiteraard worden ondersteund door begeleidende beplanting. We willen de bomen uit de hoofdbomenstructuur beschermen, zodat de verbindingen van de structuur in stand blijven. Bomen uit de hoofdbomenstructuur mogen alleen gekapt worden als dat noodzakelijk is. Daarvoor is een goede belangenafweging noodzakelijk. Het verlies aan waarde van de structuur moet gecompenseerd worden.

De principeprofielen in bijlage 2 van De nota Bomenbeleid Utrecht zijn richtinggevend voor ontwerp, onderhoud en beheer. In de principeprofielen staan kenmerken van de verschillende lijnen en structuren aangegeven.

Onderdeel 2: diverse waarden
a. ecologische waarde
Hoe ouder de boom, hoe belangrijker de rol in de ecologische betekenis. Een oude boom heeft meer biomassa en geeft meer leefruimte aan organismen. Bomen zijn ecologisch zeer waardevol als zij in een echte verouderingsfase komen en ook allerlei afbraakprocessen starten. Dat laatste gebeurt in een stedelijke omgeving slechts sporadisch. De ecologische waarde neemt ook toe naarmate het milieu waarin de bomen verkeren meer lijkt op het oorspronkelijke milieu waar de soort zijn oorsprong vindt: de samenhang met een gezond bodemsysteem en met de struik-, kruid- en diersoorten die erbij horen.

Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bomenstructuur geen grote leemten gaat vertonen als gevolg van het vellen van bomen. Bij bomenlanen gaan we uit van een maximaal te overbruggen afstand van 30 meter tussen twee bomen.

Voorbeelden van ecologische waarden:

  • de boom biedt een schuil-/broedplaats aan fauna;
  • er groeien bijzondere/zeldzame planten op de boom (maretak, korstmossen of andere epifyten);
  • er is sprake van een ecologische verbinding voor bijvoorbeeld vogels en insecten, of
  • er zijn andere redenen waarom de boom ecologische waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de boom op een open stuk grond staat, de boom is een rustplaats voor vogels en insecten of omdat de boom op buurtniveau een verbinding tussen de bomen in de straat en het achterliggende grasveld vormt.

b. cultuurhistorische waarde
Bomen kunnen verweven zijn met de geschiedenis van Utrecht. Ze helpen de ontstaansgeschiedenis van de stad over de eeuwen zichtbaar te maken.


Voorbeelden van cultuurhistorische waarde:

  • de boom is herkenbaar als herdenkings-, of markeringsboom;
  • de boom levert een buitengewoon aandeel in de beleving van architectonisch belangrijke gebouwen, of
  • de boom heeft om andere redenen cultuurhistorische waarde wat bijvoorbeeld blijkt uit archieven of navraag bij bewoners.

c. ruimtelijke waarde
Bomen hebben ruimtelijke waarde, omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad door de relatie met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht weer te geven, of met de functie of gebruik.

Voorbeelden van ruimtelijke waarden:

  • de boom heeft een duidelijke ruimtelijke invloed op wijkniveau;
  • de boom is opvallend en indrukwekkend vanwege formaat;
  • de boom is beeldbepalend door de mate waarin het beeld van de plek wijzigt door het verwijderen van de boom;
  • het verwijderen van een boom veroorzaakt de ervaring van een kale vlakte;
  • er zijn andere redenen waarom de boom ruimtelijke waarde heeft bijvoorbeeld in een situatie waarin de boom bijdraagt aan de herkenbaarheid in de wijk: elk kind kent de boom en het speelveld.


d. milieuwaarde
Bomen zorgen voor een eigen microklimaat. Zij dragen op vele manieren bij aan een gezond en veilig woon- werk- en leefmilieu in de stad en zo aan het welzijn van de mens.

Voorbeelden van milieuwaarde:

  • de boom speelt een belangrijke rol bij de tijdelijke berging van water;
  • de boom is van belang in verband met hoge bebouwingsdichtheid en/of weinig groen in de omgeving van de boom);
  • de boom heeft een buitengewone dempende werking op hinderlijke (monotone) geluiden van verkeer of industrie, of
  • de boom heeft om andere redenen milieuwaarde bijvoorbeeld omdat het een van de weinige bomen in een straat is en er met het verdwijnen alleen nog het grasveld met omliggende heesters overblijft.

e. boomwaarde
De boomwaarde aan de hand van onderstaande aspecten bepaald:

  • de oppervlakte in vierkante centimeters van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;
  • de economische waarde;
  • de standplaatswaarde;
  • de conditiewaarde;
  • de waarde van de plantwijze.

7.7.4 Herplantplicht

Herplantplicht
Sinds 21 november 2018 moet iedere houtopstand die geveld wordt gecompenseerd worden door het planten van bomen die vergelijkbaar zijn met de gevelde bomen. Voor elke boom die wordt gekapt, moet een nieuwe boom worden geplant. Dit noemen we de 'herplantplicht'. De belangrijkste redenen voor deze herplantplicht zijn: het bomenaantal in Utrecht minimaal op peil houden en de mogelijkheid om te kunnen handhaven als er geen herplant plaatsvindt.
Binnen 14 maanden na het krijgen van de vergunning voor het vellen moet de beplanting zijn vervangen indien het een boom betreft die op de gemeentelijke vellijst staat. Het college kan van deze termijn afwijken als een project heel lang loopt of als er andere redenen zijn die een vervanging binnen 14 maanden complex maken. Ook voor bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan kan het college afwijken van deze 14 maanden. De nieuwe bomen moeten op de plek waar gekapt wordt, geplant worden. Als dat niet kan, in de buurt van de plek waar gekapt wordt en als dat ook niet kan, dan mag het ook ergens anders in de stad. Als vervanging helemaal niet mogelijk is, kan in plaats daarvan een financiële compensatie worden opgelegd voor het verlies van groen. Dit geld wordt gebruikt voor het planten van bomen of groen in Utrecht. De herplant is geslaagd als de gekapte houtopstand duurzaam is vervangen door een andere boom.

Gereedmeldingsplicht
In de vergunningvoorschriften wordt de eis opgenomen dat binnen twee nadat de herplant voltooid is, dat wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. De gemeente controleert of de herplantplicht wordt nageleefd binnen de gestelde termijn. De gereedmeldingsplicht is een belangrijk hulpmiddel voor toezicht en handhaving.

Uitzondering herplantplicht: bosplantsoen, tijdelijke natuur, botanische tuin
Bosplantsoenen zijn houtachtige beplantingen die overwegend bestaan uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en bomenlaag. In plaats van herplant is voor bosplantsoenen 'natuurlijke verjonging' beter. Bij de kap van een boom wordt daarom geen nieuwe boom geplant, maar krijgen zaailingen in de ondergroei kans om uit te groeien tot een grote boom. Dit verhoogt de ecologische waarde van het bosplantsoen.

Tijdelijke natuur is een term vanuit de Wet natuurbescherming. De grondeigenaar heeft vooraf juridische toestemming geregeld op grond van de Wet natuurbescherming om tijdelijk natuur aan te leggen en te onderhouden die de eigenaar later mag verwijderen. Dit wordt bijvoorbeeld toegepast bij bouwprojecten wanneer de grond pas over een aantal jaar ontwikkeld wordt. In de tussentijd heeft het gebied een hoge ecologische waarde. De grote hoeveelheid bomen die zich in de tussentijd spontaan ontwikkelt, is uitgezonderd van de herplantplicht. Hierdoor zorgen we ervoor dat bomen en natuur zich ongehinderd kunnen ontwikkelen zonder de uiteindelijke ontwikkeling van het bouwproject onmogelijk te maken.

De Botanische Tuinen beheren en ontwikkelen hun bomencollectie op basis van cultuurhistorie, onderwijs, onderzoek en natuurbescherming. De kap van oude bomen en het planten van nieuwe bomen wordt al jaren van tevoren bepaald. Vaak wordt de herplantplicht op een andere wijze ingevuld, door van tevoren de nieuwe boom al op te kweken.

Om een uitzondering op de herplantplicht te krijgen, moet de aanvrager een meerjarig beheerplan maken en ter beoordeling voorleggen aan het college. Het doel van het beheerplan is om te beschrijven hoe de waarde van de bomen op peil wordt gehouden. In dit beheerplan moet de aanvrager aangeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij voornemers zijn te vellen en of zij daarbij in herplant gaan voorzien. Aan de hand van het beheerplan kan het college bepalen voor welke periode de vergunning wordt verleend. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Aan het eind van de looptijd van de vergunning wordt het beheerplan geëvalueerd.

7.7.5 Indieningseisen voor een vergunning

De indieningseisen van lid 38.5 zijn overgenomen van artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht. Na invoering van de Omgevingswet zal deze regeling komen te vervallen. De indieningsvereisten moeten dan zijn geregeld in het omgevingsplan.

7.7.6 Bebouwingscontour

In lid 38.6 is de aanwijzing van de Bebouwingscontour Houtkap opgenomen die onder de Omgevingswet moet worden aangewezen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De Bebouwingscontour Houtkap is dezelfde als de contour op grond van de Verordening tot vaststelling van de bebouwde kom Houtopstanden 2018. Binnen deze contour is de gemeente volledig bevoegd. In de zone buiten de bebouwingscontour houtkap is de gemeente ook bevoegd, tenzij in de Rijksregels (paragraaf 11.3.2 Besluit activiteiten leefomgeving) over houtopstanden, de Provincie als bevoegd gezag is aangewezen. Gemeenten mogen buiten de bebouwingscontour houtkap regels stellen over bijvoorbeeld fruit- en notenbomen, houtopstanden langs wegen en waterwegen en beplantingen in één rij langs landbouwgronden, productiebossen voor houtige biomassa en houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat (art. 11.111, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit is in lijn met de huidige Wet natuurbescherming.

Als het gaat om houtopstanden die wél onder de bescherming van het Bal vallen, kunnen de gemeenten nog steeds regels stellen met andere oogmerken dan die genoemd worden in het Bal. De oogmerken in het Bal zien op natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap kunnen gemeenten dus regels stellen bijvoorbeeld ter bescherming van de cultuurhistorische of recreatieve waarde van een gebied of het voorkomen van visuele hinder of onveilige situaties. Het Bal biedt niet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap met dezelfde oogmerken als de rijksregels (met de oogmerken natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland of het beschermen van landschappelijke waarden). In dat geval kan de gemeente wel het stellen van extra regels aandragen bij de provincie.

7.7.7 Herplantplicht zonder vergunning

De in artikel 38.7 bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten.

Het derde lid betreft een boom of andere houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal tenietgaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.

7.7.8 Overgangsrecht

In artikel 38.8 is geregeld dat de regels uit dit plan voor gaan op de regels uit de Apv. Daar waar het Chw bestemmingsplan geldt, gelden de regels uit artikel 20 van het Chw bestemmingsplan en de artikelen 4:10 en 4:12 van de Apv. De artikelen 4:10 en 4:12 van de APV blijven gelden naast de regels uit artikel 20 van het Chw bestemmingsplan, omdat deze artikelen niet in het Chw bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. Zolang een beheersverordening in een gebied geldt, zijn de regels uit de Apv (afdeling 4.3 inclusief de artikelen 4:10 en 4:12) van toepassing.' Op het moment dat een beheersverordening is omgezet in een Chw bestemmingsplan, gelden de regels uit dat plan.

7.8 Algemeen Overgangsrecht (Hoofdstuk 7 Van De Regels)

Artikel 39 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen.

Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 40 Slotregel
In dit artikel is de naam van het plan, de citeertitel, omschreven. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Chw bestemmingsplan Papendorp". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.

7.9 Bijlagen Bij De Regels

7.9.1 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving

7.9.2 Lijst van horeca-activiteiten

De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht, zie: het horecabeleid in de Omgevingsvisie.

7.10 Algemene Regels En De Uitvoering Van Beleid

7.10.1 Algemene uitgangspunten, omgevingsvisie

De algemene regels in de hoofdstukken 3 tot en met 6 van de regels geven uitvoering aan het beleid van de Omgevingsvisie Utrecht. Dat beleid is al verwerkt in de bestemmingsplannen. In algemene regels staan geen regels die de uitvoering van het beleid in die plannen veranderen.

7.10.2 Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid

Het rijksbeleid en het provinciale en het waterschapsbeleid is, voor zover van belang voor het plangebied, vertaald in wetgeving. De wettelijke regelingen zijn bij het opstellen van het plan toegepast.

7.10.3 Thematisch beleid

Bijlage 1 Kaart Locaties Te Beëindigen Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Kaart locaties te beëindigen bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Kaart Opheffing Industrieterrein

Bijlage 2 Kaart opheffing industrieterrein

Bijlage 3 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten In De Woonomgeving

Bijlage 3 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving

Bijlage 4 Lijst Van Horeca-activiteiten

Bijlage 4 Lijst van Horeca-activiteiten

Bijlage 5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 5 Lijst van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Programma Van Eisen Papendorp Noord

Bijlage 1 Stedenbouwkundig Programma van Eisen Papendorp Noord

Bijlage 2 M.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 M.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Visie Voorzieningen (2020) Papendorp Noord

Bijlage 3 Visie voorzieningen (2020) Papendorp Noord

Bijlage 4 Oplegnotitie Horeca (2022) Visie Voorzieningen Papendorp Noord

Bijlage 4 Oplegnotitie horeca (2022) Visie voorzieningen Papendorp Noord

Bijlage 5 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten

Bijlage 5 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten

Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 6 Onderzoek Externe veiligheid

Bijlage 7 Notitie Onderbouwing Kruispuntmaatregelen Papendorp Noord

Bijlage 7 Notitie onderbouwing kruispuntmaatregelen Papendorp Noord

Bijlage 8 Rapportage Verkeersgeneratie Papendorp En Groenewoud

Bijlage 8 Rapportage verkeersgeneratie Papendorp en Groenewoud

Bijlage 9 Parkeerbalans Papendorp

Bijlage 9 Parkeerbalans Papendorp

Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Verkeerslawaai

Bijlage 10 Akoestisch onderzoek verkeerslawaai

Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 11 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 12 Besluit Hogere Waarden Geluid

Bijlage 12 Besluit hogere waarden geluid

Bijlage 13 Rapport Luchtkwaliteit

Bijlage 13 Rapport Luchtkwaliteit

Bijlage 14 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 14 Stikstofdepositieonderzoek

Bijlage 15 Quickscan Ecologie Papendorp Noord

Bijlage 15 Quickscan ecologie Papendorp Noord

Bijlage 16 Soortgericht Onderzoek Papendorp Noord

Bijlage 16 Soortgericht onderzoek Papendorp Noord

Bijlage 17 Quickscan Ecologie Braakliggende Bouwkavels Papendorp

Bijlage 17 Quickscan ecologie braakliggende bouwkavels Papendorp

Bijlage 18 Wnb Ontheffing Soortenbescherming Taatsendijk 1c

Bijlage 18 Wnb ontheffing Soortenbescherming Taatsendijk 1c

Bijlage 19 Activiteitenplan Steenmarter Kws-terrein

Bijlage 19 Activiteitenplan Steenmarter KWS-terrein

Bijlage 20 Quicscan Ecologie Met Bomeninventarisatie De Meernbrug

Bijlage 20 Quicscan ecologie met bomeninventarisatie De Meernbrug

Bijlage 21 Groencompensatieplan

Bijlage 21 Groencompensatieplan

Bijlage 22 Bomenkaart

Bijlage 22 Bomenkaart

Bijlage 23 Onderzoek Verplantbaarheid Bomen Taatsendijk En Mercatorlaan

Bijlage 23 Onderzoek verplantbaarheid bomen Taatsendijk en Mercatorlaan

Bijlage 24 Waterparagraaf

Bijlage 24 Waterparagraaf

Bijlage 25 Kaart Kabels En Leidingen

Bijlage 25 Kaart kabels en leidingen

Bijlage 26 Memo Bezonning Papendorp Noord

Bijlage 26 Memo bezonning Papendorp Noord

Bijlage 27 Archeologische Waardenkaart

Bijlage 27 Archeologische waardenkaart

Bijlage 28 Bomen Effect Analyse Driehoek Hubplot

Bijlage 28 Bomen effect analyse driehoek hubplot

Bijlage 29 Verplantbaarheidsonderzoek Schietwilgen Talud A2 Taatsendijk

Bijlage 29 Verplantbaarheidsonderzoek schietwilgen talud A2 Taatsendijk

Bijlage 30 Overzicht Verkeersintensiteiten Papendorp En Groenewoud

Bijlage 30 Overzicht verkeersintensiteiten Papendorp en Groenewoud

Bijlage 31 Memo Slagschaduw Papendorp En Groenewoud

Bijlage 31 Memo slagschaduw Papendorp en Groenewoud