Chw bestemmingsplan International School Utrecht, Cambridgelaan USP
Bestemmingsplan - gemeente Utrecht
Vastgesteld op 16-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
De uitleg van de begrippen die in dit artikel staan is bepalend bij de uitleg van het plan.
1.1 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur die de locatie aanwijst als werkingsgebied van een regel.
1.2 Accommodatie
Een ruimte of complex van ruimten waarin een bezoeker tegen betaling tijdelijk kan overnachten.
1.3 Additionele horeca
Horeca-activiteiten, die passend, aanvullend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan.
1.4 Afhaalzaak
Een winkel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden, kleine etenswaren, alcoholvrije drank en consumptie-ijs te koop zijn. De waren worden niet in de winkel gegeten of gedronken. Een afhaalzaak is een specifieke vorm van detailhandel.
1.5 Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een bedrijf dat beschikt over het in artikel 1, eerste lid, van de Erfgoedwet, bedoelde certificaat.
1.6 Archeologische verwachtingswaarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarschijnlijk in dat gebied voorkomende historische overblijfselen in de bodem.
1.7 Bebouwing
Eén of meer bouwwerken.
1.8 Bebouwingspercentage
Het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van een bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.9 Bed-and-breakfast
Het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de woning of de bedrijfswoning.
1.10 Bedrijf
Een onderneming waarbij het accent ligt op het maken, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse gemaakte, bewerkte of herstelde goederen, of van goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.11 Bedrijf-aan-huis
Beroep of bedrijf dat in een woning of een daarbij bijhorend bouwwerk wordt uitgeoefend.
1.12 Bedrijfswoning
Een woning die bij een bedrijf hoort en die is bedoeld voor een werknemer die bij het bedrijf woont in verband met het noodzakelijke beheer van het bedrijf.
1.13 Belhuis
Een onderneming die diensten aanbiedt op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.
1.14 Bestaand
- 1. Bestaand gebruik: het feitelijke of vergunde gebruik van de gronden en bouwwerken op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
- 2. Bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
- a. bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
- b. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.15 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen. Zie ook: 1.55 Plan.
1.17 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bevi-inrichting
Een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.19 Bezorgdienst
Vorm van een distributiebedrijf dat elektronisch geplaatste en afgerekende bestellingen van, meestal dagelijkse, consumentengoederen bij de klant thuisbezorgt, waarbij het bedrijf vaak een korte tijd tussen de bestelling en de bezorging van de goederen aanbiedt.
1.20 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (bron: Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
1.21 Bouwen
Het plaatsen, oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.23 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bouwwerken zijn toegelaten.
1.24 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw, een kap en een bijzondere bouwlaag.
1.25 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 Buurtactiviteit
Activiteit voor en door bewoners uit de omgeving van de locatie waar de activiteit plaatsvindt met een verwaarloosbare planologische uitstraling op de omgeving, zoals activiteiten van bewonersorganisaties, het verenigingsleven, ouderen- en jongerenwerk, huiswerkbegeleiding, muziekles, burendag, kaartclubs en scouting. Hieronder worden in ieder geval niet verstaan kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor verslavingszorg of vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen of een horeca-activiteit van de Lijst met Horeca activiteiten.
1.27 Consumentenvuurwerk
Consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van Vuurwerkbesluit.
1.28 Culturele voorzieningen
Voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, musea, ateliers en muziekcentra.
1.29 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met historische kenmerken.
1.30 Dakopbouw
Het direct onder het dak liggende deel van een hoofdgebouw, waarin zich een of meer verblijfsruimten bevinden en dat zich bouwkundig van de ondergelegen bouwlagen onderscheidt, bijvoorbeeld door de constructie, de vorm of door de terug liggende voorgevel.
1.31 Detailhandel
Het bedrijfsmatig verkopen van consumentengoederen in een winkel.
1.32 Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van een dienst of van hulp aan een klant, bijvoorbeeld door een kapper, een stomerij of wasserette, een pedicure, een bankfiliaal, een reisbureau of een uitzendbureau.
1.33 Eigen toegang
De officiële ingang van een woning, wat blijkt uit de volgende kenmerken:
- de ingang heeft een huisnummer dat de gemeente aan die ingang heeft toegekend en
- de ingang is bereikbaar vanaf de straat of vanuit een gemeenschappelijke hal.
1.34 Functie
Een onderscheidend kenmerk van een locatie waaruit blijkt voor welke activiteiten de locatie bedoeld of geschikt is; functie in de zin van artikel 4.2 van de Omgevingswet; bestemming als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
1.35 Gebouw
Een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 Groen
Park, plantsoen, berm of erf waar planten en bomen groeien of kunnen groeien; oppervlaktewater.
1.37 Grondwerk
Activiteit die het verstoren van de bodem of de daarop aanwezige beplanting tot gevolg kunnen hebben zoals graven, ploegen, ophogen, het aanbrengen of verwijderen van verharding, het leggen van leidingen, het dempen van oppervlaktewater of het aanbrengen van drainage, funderingen, constructies of apparatuur in de bodem; activiteit in de zin van artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
1.38 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen of gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.39 Hoogteaccent
Een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering of oriëntatiepunt van een plek in een wijk of buurt.
1.40 Inwoning
Het wonen in een woonruimte die deel uitmaakt van een woning waarin een ander huishouden woont.
1.41 Kaart
De digitale weergave van het grondgebied van de gemeente dat bij een bestemmingsplan hoort, waarop de locaties en aanduidingen die in de regels worden genoemd zijn ingetekend op een topografische ondergrond, met uitzondering van locaties of aanduidingen die voor het hele grondgebied van dat bestemmingsplan gelden.
1.42 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Lijst die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft. De onderverdeling is gemaakt op basis van de te verwachten invloed van een activiteit op de omgeving. De lijst maakt deel uit van de regels.
1.43 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
Lijst die deel uitmaakt van deze regels, waarin bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen die passen op een locatie met woningen.
1.44 Lijst van horeca-activiteiten
Lijst die een onderverdeling van horeca-activiteiten aangeeft. De onderverdeling is gemaakt op basis van de te verwachten invloed van een activiteit op een nabij gelegen of omringende woonomgeving. De lijst maakt deel uit van de regels.
1.45 Lintbebouwing
Een lange rij vrijstaande huizen of andere hoofdgebouwen langs een weg. De gebouwen staan vergeleken met andere stedelijke bebouwing ver van elkaar af. De weg is meestal een uitvalsroute, een landelijke weg of een weg die naast een rivier of kanaal ligt of was vroeger zo'n weg. Bepalend voor het bebouwingsbeeld van deze wegen is de ruimte tussen de hoofdgebouwen met doorzichten naar het achterliggende landschap. Voorbeelden in Utrecht: de Gageldijk, de Koningsweg, de Zandweg, de Thematerweg, de Meerndijk, de Nedereindseweg.
1.46 Logies verstrekken
Ruimte of complex van ruimten die tegen betaling voor een periode voor overnachtingen worden aangeboden. Er zijn verschillende vormen van accommodatie, bijvoorbeeld hotel voor kort verblijf, middellang zakelijk verblijf (“short stay”), de woning of een deel van de woning aanbieden als accommodatie (particuliere vakantieverhuur, bed-and-breakfast).
1.47 Maatschappelijke voorzieningen
Voorzieningen voor welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.48 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen zoals transformatorhuisjes en andere bouwwerken voor het leveren van gas, elektriciteit of internettoegang, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.49 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; na inwerkingtreding van de Omgevingswet: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet.
1.50 Omzetting (van een woning)
Zelfstandige woonruimte, of een deel daarvan, in gebruik geven of laten geven als onzelfstandige woonruimte. Ook het in stand laten van het gebruik van zelfstandige woonruimte als onzelfstandige woonruimte valt onder het begrip omzetting.
1.51 Onderwijsvoorzieningen
Voorzieningen voor onderwijs en onderwijsondersteunende voorzieningen zoals werkplekken, docentenkamers en overlegruimtes.
1.52 Onzelfstandige woonruimte
Woonruimte die niet voldoet aan de begripsbepaling zelfstandige woonruimte.
1.53 Particuliere vakantieverhuur
Incidentele verhuur van een woning voor een korte periode aan toeristen of aan andere bezoekers van de gemeente door de eigenaar-bewoner, die tijdens de verhuur meestal niet in de woning aanwezig is.
1.54 Peil
- 1. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
- 2. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
- 3. Voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.55 Plan
Het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan International School Utrecht, Cambridgelaan USP met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPINTERSUCAMUSP-VA01 van de gemeente Utrecht.
1.56 Publieksfunctie
Functie die publiek aantrekt, zoals buurtvoorzieningen, horeca, cultuur of vermaak.
1.57 Seksinrichting
Een voor klanten toegankelijke ruimte of meerdere besloten ruimten in elkaars nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof dit bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, al dan niet met een sekswerker, tegen vergoeding worden verricht.
1.58 Shishalounge
Een shishalounge is een bedrijfsgebouw met een ruimte waar een waterpijp gerookt kan worden. Als daarbij een drankje en een hapje wordt aangeboden, dan is het een horecabedrijf.
1.59 Sportvoorzieningen
Ruimtes en voorzieningen voor de uitoefening van sportactiviteiten en voor in samenhang met en ondersteunend aan de sportvoorziening gerelateerde (niet zelfstandige) horeca.
1.60 Vergunning
De omgevingsvergunning van artikel 2.1, lid 1, onder b of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; na inwerkingtreding van de Omgevingswet: de omgevingsvergunning van artikel 5.1, lid 1, onder a, van de Omgevingswet.
1.61 Voorgevelrooilijn
Een lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied, zoals de weg, openbaar groen of water, gekeerde gevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.
1.62 Wgh- inrichting
Bedrijf zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.63 Winkel
Een pand waar de activiteit detailhandel plaatsvindt.
1.64 Woning
Het complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de permanente huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.65 Woningvorming
Een woning verbouwen tot twee of meer woningen of het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan. Ook het in stand laten van de verbouwing of inrichting of het gebruik van de extra woning valt onder het begrip woningvorming. Dat een extra woning is ontstaan, kan in ieder geval opgemaakt worden uit de aanwezigheid van een keuken in die nieuwe woning.
1.66 Woonruimte
Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor de bewoning door één huishouden.
1.67 Zelfstandige woonruimte
Woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals een badruimte, een toilet en een keuken buiten de woonruimte.
1.68 Zorgwoning
Woning voor een bewoner die aantoonbaar en vaker dan dagelijks langdurige, professionele zorg, toezicht of begeleiding nodig heeft, zoals zorg die geboden wordt op grond van de Wet langdurige zorg of zorg in de vorm van beschermd wonen (artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels worden onderstaande regels over het meten en berekenen gebruikt.
2.1 Hoogte- en dieptematen
- 1. De hoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
- 2. De goothoogte van een bouwwerk: de afstand vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
- 3. De hoogte van een kap: de afstand vanaf de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
- 4. Verticale bouwdiepte: vanaf het peil tot aan het laagste punt van een ondergronds bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, heipalen of daarmee vergelijkbare bouwonderdelen. Als de vloer het laagste punt is dan geldt de onderkant van de vloer.
2.2 Dakhelling
De hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 Oppervlakte
- 1. De oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
- 2. Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.): het totaal van de binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte van alle verdiepingen, inclusief kelders en souterrains.
- 3. Verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.): de totale oppervlakte van de voor publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
- 4. Bedrijfsvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf, met inbegrip van de magazijen en overige dienstruimten. Gebouwde, ondergrondse of half verdiept gelegen, parkeervoorzieningen worden hierbij niet meegeteld.
- 5. De gebruiksoppervlakte van woonruimte: met toepassing van de norm NEN 2580.
2.4 Inhoud
De inhoud van een bouwwerk: de inhoud, gemeten tussen:
- de onderzijde van de begane grondvloer,
- de buitenzijde van de gevels, het hart van de scheidsmuren en
- de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 2 Functies (Bestemmingsregels)
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- 2. fiets- en voetpaden;
- 3. nutsvoorzieningen;
- 4. speel- en sportvoorzieningen voor de onderwijsvoorzieningen die zijn toegestaan in de aangrenzende bestemming Maatschappelijk;
- 5. water, waterbeheer en waterberging;
- 6. onderhoudspaden en -stroken voor de aangrenzende bestemming Maatschappelijk;
- 7. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, kunstwerken, civieltechnische bouwwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. onderwijsvoorzieningen;
- 2. kinderopvang;
- 3. sportvoorzieningen;
- 4. culturele voorzieningen, uitsluitend in de vorm van les-, oefen- en praktijkruimtes voor podiumkunsten;
- 5. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals buitenschoolse opvang, speel- sport-, verkeers-, parkeer- en groen- en nutsvoorzieningen, water, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Voorwaardelijke verplichting groencompensatie
- 1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat het groen, dat door deze ontwikkeling wordt aangetast, binnen en buiten het plangebied wordt aangelegd en in stand word gehouden overeenkomstig het Groencompensatieplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 Groencompensatieplan ISUtrecht.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regel onder 1, wanneer met een alternatief inrichtingsvoorstel een vergelijkbare groencompensatie binnen of buiten het plangebied wordt bereikt.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
- 2. water, waterbeheer en waterberging;
- 3. groenvoorzieningen;
- 4. parkeervoorzieningen;
- 5. speelvoorzieningen;
- 6. voorzieningen die bij de bestemming horen zoals verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken, civieltechnische bouwwerken en geluidwerende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel in artikel 5.2.1 onder 1 en artikel 5.2.1 onder 2 voor:
- 1. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m²;
- 2. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
- 2. waterhuishouding;
- 3. waterbeheer en waterberging;
- 4. kruisingen met wegverkeer;
- 5. voorzieningen en functies die bij de bestemming horen zoals, groenvoorzieningen, civieltechnische bouwwerken en kademuren.
6.2 Bouwregels
- 1. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
- 2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Artikel 7 Waterstaat
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor de waterhuishouding en het in stand houden en het onderhoud van de naastgelegen primaire watergang.
7.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken voor deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- 1. in afwijking van de regels bij de andere bestemming mag niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming;
- 2. op deze gronden mogen voor de in regel 7.1 bedoelde primaire dubbelbestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- 3. voor de andere daar voorkomende gronden aangewezen bestemming mag met inachtneming van de voor die bestemming geldende bouwregels, uitsluitend worden gebouwd als het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt vergroot.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in 7.2 voor het bouwen en vergroten van bouwwerken volgens de bestemming, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de primaire watergang en de waterhuishouding en toestaan dat de gronden gebruikt worden in overeenstemming met de bestemming en vooraf advies is ingewonnen bij de beheerder van de watergang.
Hoofdstuk 3 Bouwen En Slopen
Artikel 8 Inleidende Bepalingen Over Het Bouwen En Het Slopen
8.1 Werking van de regels in dit hoofdstuk
Regels in dit hoofdstuk blijven buiten toepassing voor zover zij niet te verenigen zijn met een regel over de toegewezen functie, met uitzondering van de regel in artikel 9, lid 9.2, die altijd van toepassing is.
8.2 Nieuwe bouwwerken
Het bouwen is alleen toegestaan als de activiteit bouwen past bij het doel van de functie en als ook de activiteit of activiteiten waar het bouwwerk voor gebouwd wordt passen bij het doel van de functie.
8.3 Bestaande bouwwerken
- 1. Bouwwerken die legaal zijn gebouwd, zijn in overeenstemming met de regels die dit plan over de activiteit bouwen stelt.
- 2. Bouwwerken of voorzieningen die zijn gebouwd of aangebracht om te voldoen aan een voorwaarde van een regel over een functie die op een locatie geldt, mogen niet worden gesloopt, verwijderd of veranderd, als daardoor niet meer aan die voorwaarde wordt voldaan.
8.4 Voorbereiding van de bouw: peil aangeven, rooilijnen uitzetten
De bouw van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag in ieder geval niet beginnen, voordat het bevoegde gezag of zijn vertegenwoordiger:
- het straatpeil heeft aangegeven en
- de rooilijnen en bouwgrenzen op het bouwterrein heeft uitgezet of
- heeft vastgesteld dat het aangeven van het straatpeil of het uitzetten van rooilijnen niet nodig is.
Artikel 9 Bijzondere Regels Over Bouwen
9.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
- 1. Een vergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vast staat dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
- 2. De regel onder 1 is niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken, dakopbouwen of dakterrassen.
- 3. Aan de hand van beleidsregels waarin de normen voor parkeergelegenheid zijn opgenomen, stellen burgemeester en wethouders vast of aan de regel onder 1 wordt voldaan.
9.2 Woningvorming en omzetting
Het verbouwen, vervangen of vergroten van een woning die de vorming van een extra woning of de omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte tot gevolg heeft is alleen toegestaan als de eigenaar van de woning voldoet aan artikel 15, lid 15.3.
Artikel 10 Bouwen Is Toegestaan
10.1 Vergunningvrij bouwen
Op grond van dit plan is voor het bouwen geen vergunning nodig:
- 1. als wettelijk bepaald is dat een bouwactiviteit niet hoeft te voldoen aan de regels van het bestemmingsplan;
- 2. als de locatie niet is aangeduid als overige zone - omgevingskwaliteit en
- a. als het bouwwerk op grond van de volgende leden van dit artikel is toegestaan of
- b. als in de regels over de toegewezen functie regels over het bouwen zijn opgenomen en het bouwen in overeenstemming is met die regels en met de regels in dit hoofdstuk.
10.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan
- 1. Een bouwgrens die geen bestemmingsgrens is mag, ongeacht de aanduidingen en regels over maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's, en afdaken of andere ondergeschikte bouwdelen.
- 2. De regel onder 1 geldt niet als daarbij gebouwd wordt op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.
10.3 Bijbehorend bouwwerk dat aan een openbaar gebied grenst
- 1. Een bijbehorend bouwwerk bij een woning dat niet voldoet aan de bepaling in artikel 2, onderdeel 3, onder c, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar wel voldoet aan de overige bepalingen van dat onderdeel, mag gebouwd worden, als het openbaar toegankelijke gebied een deel van een binnenterrein is dat aan alle zijden omgeven is door hoofdgebouwen.
- 2. Voor de toepassing van de regel onder 1 wordt de versie van het Besluit omgevingsrecht gebruikt die geldt op de datum van vaststelling van dit plan.
10.4 Bouwen in de openbare ruimte
In de openbare ruimte is, als de toegewezen functies zich daartegen niet verzetten en de verkeersveiligheid, de waterveiligheid en de veiligheid van personen die in de openbare ruimte verblijven niet worden aangetast, het bouwen van de volgende voorzieningen toegestaan:
- 1. sport- of speeltoestellen die niet hoger zijn dan 4 meter en die uitsluitend functioneren met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;
- 2. geluidwerende voorzieningen en
- 3. kunstobjecten.
Artikel 11 Bouwen Met Vergunning
11.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor het afwijken van de regels die op een locatie gelden en daarbij toestaan dat een bouw- en bestemmingsgrens, ongeacht de aanduidingen en regels over die functies of over de maatvoering en de situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door:
- a. bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's;
- b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals bij gebouwen horende stoepen, stoeptreden, hellingbanen;
- c. balkons, erkers en afdaken, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 2,2 meter bedraagt.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde vergunning niet als:
- a. de overschrijding niet te verenigen is met het doel van de functie of
- b. de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft of
- c. op een locatie die in verband met een functie beschermd is met een verbod om te bouwen.
11.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, een vergunning verlenen voor:
- 1. het afwijken van hoogtematen en bebouwingspercentages met maximaal 10% van deze maten en percentages, voor zover de afwijking niet leidt tot een extra bouwlaag;
- 2. het afwijken van de regels voor het plaatsen van vlucht- of noodtrappen;
- 3. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen met maximaal 1,5 meter voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen voor dakterrassen op een locatie zonder de aanduiding 'overige zone - bouwen';
- 4. het afwijken van de regels voor het bouwen met een geringe afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, als dit noodzakelijk is in verband met onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een kleine afwijking vraagt;
- 5. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
- 6. het afwijken van de regels over de hoogte van bouwwerken voor een bouwhoogte van sirenemasten of masten voor mobiel dataverkeer toestaan tot maximaal 30 meter.
11.3 Hoofdgebouwen bouwen of verbouwen in de 'overige zone - bouwen'
- 1. Het is verboden om op een locatie met de aanduiding 'overige zone - bouwen' zonder vergunning een hoofdgebouw te bouwen of te verbouwen.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen een vergunning voor het bouwen of verbouwen alleen:
- a. als een nieuw hoofdgebouw een bestaand hoofdgebouw op dezelfde plek vervangt en een omvang heeft die vergelijkbaar is met de te vervangen bebouwing;
- b. als een nieuw hoofdgebouw een bestaand hoofdgebouw op dezelfde plek vervangt, hoger is dan de te vervangen bebouwing en aan de volgende voorwaarden voldoet:
- het nieuwe hoofdgebouw sluit beter aan bij de omringende bebouwing,
- het woon- en leefklimaat of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen gaan niet onevenredig achteruit vergeleken met het bestaande hoofdgebouw;
- c. als een nieuw hoofdgebouw een bestaand, vrijstaand hoofdgebouw met een maatschappelijke functie vervangt en aan de volgende voorwaarden voldoet:
- het nieuwe hoofdgebouw staat vrij en sluit in hoogte en situering goed aan bij de omringende bebouwing,
- het woon- en leefklimaat of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen gaan niet onevenredig achteruit vergeleken met het bestaande hoofdgebouw;
- de geluidsbelasting op de gevels van het nieuwe hoofdgebouw voldoet aan de Wet geluidhinder en
- de invloed van factoren die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de gebruikers van het hoofdgebouw en de daarbij horende buitenruimtes is in vergelijking tot de te veranderen situatie aanvaardbaar;
- d. op een perceel dat deel uitmaakt van lintbebouwing een hoofdgebouw gesloopt wordt en op een ander deel van het perceel een nieuw hoofdgebouw gebouwd wordt, waarbij
- het hoofdgebouw een woning is en de functie wonen heeft;
- de beleving van het lint niet verslechtert,
- de omvang van het grondvlak niet meer dan 20% en de bouwhoogte niet meer dan 10% groter is dan respectievelijk het grondvlak en de hoogte van het hoofdgebouw dat vervangen wordt,
- de geluidsbelasting op de gevels van het nieuwe hoofdgebouw voldoet aan de Wet geluidhinder,
- het woon- en leefklimaat of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig achteruit gaan vergeleken met de plek van het bestaande hoofdgebouw en
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
- e. als de verbouw de vergroting van een hoofdgebouw met een bedrijfsfunctie betreft die
- niet meer bedraagt dan 10% van het bedrijfsvloeroppervlak,
- qua omvang aansluit bij de omringende bebouwing,
- de hinder van het bedrijf op omliggende percelen niet groter maakt en
- het woon- en leefklimaat of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig aantast.
11.4 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van artikel 10, lid 10.1, een tijdelijke vergunning verlenen voor het vergroten van een bijgebouw voor mantelzorg, ongeacht de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen, voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is en geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende woonpercelen veroorzaakt. Zodra de vergunning vervalt, moet de vergroting ongedaan gemaakt worden voor zover die in strijd is met artikel 10, lid 10.1.
11.5 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit bouwen te verbieden, als het bouwwerk past bij het doel van de andere aan de locatie toegewezen functies en het doel van de beschermde functie niet doorkruist.
- 2. De vergunning wordt geweigerd, als het bouwen of het bouwwerk, gezien het belang van de te beschermen functie, schade of gevaar kan veroorzaken of als het te bouwen bouwwerk bij wet als kwetsbaar of zeer kwetsbaar object is aangewezen.
- 3. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de vergunning.
- 4. Burgemeester en wethouders kunnen, om schade uit te sluiten of om gevaar te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.
Artikel 12 Bouwen Is Niet Toegestaan
Het bouwen van andere bouwwerken dan de bouwwerken die op grond van de artikelen 8 tot en met 11 toegestaan zijn, is verboden.
Artikel 13 Slopen Met Vergunning
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen om af te wijken van een regel die een locatie in verband met een functie beschermt door de activiteit slopen te verbieden, als het slopen het doel van de beschermde functie niet doorkruist.
- 2. De vergunning wordt in ieder geval geweigerd als niet vaststaat dat het project waar het slopen deel van uitmaakt, uitgevoerd mag worden.
- 3. Burgemeester en wethouders kunnen in de vergunning voorwaarden opnemen die verband houden met de veiligheid of met de functie, waaronder de voorwaarde dat de sloop alleen is toegestaan, als andere vergunningen voor het project onherroepelijk verleend zijn.
- 4. Bij de beoordeling van een aanvraag betrekken Burgemeester en wethouders het advies van de beheerder van de te beschermen functie bij het besluit over de vergunning.
Hoofdstuk 4 Gebouwen En Locaties Gebruiken
Artikel 14 Activiteiten Die Niet Zijn Toegestaan
14.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
Activiteiten die niet passen bij het in de regels beschreven doel van een functie die aan een locatie is toegewezen, gelezen met toepassing van artikel 15, zijn verboden.
14.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
- 1. De volgende activiteiten zijn verboden:
- a. het plaatsen, laten plaatsen of geplaatst houden van een onderkomen op een sta- of ligplaats op onbebouwde locaties;
- b. bedrijfsmatige seksactiviteiten;
- c. zelfstandige horeca-activiteiten, belhuizen en afhaalzaken;
- d. het aanbieden van logies;
- e. het permanent bewonen van stacaravans en recreatiewoningen;
- f. het kamperen op onbebouwde gronden;
- g. het wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
- h. het opslaan van goederen voor de voorgevelrooilijn;
- i. het opslaan van goederen in de openbare ruimte, anders dan opslag die hoort bij een aan de openbare ruimte toegewezen functie;
- j. het opslaan van voertuigen, vliegtuigen, boten of onderdelen daarvan op onbebouwde locaties;
- k. het storten of het opslaan van puin en afvalstoffen op onbebouwde locaties, met uitzondering van het voor korte tijd opslaan van huishoudelijk tuinafval.
- 2. Het verbod onder 1 geldt niet voor locaties met een functie die de activiteit expliciet toestaat.
Artikel 15 Activiteiten In De Woning, Nieuwe Woonruimte
15.1 Uniforme toepassing van regels over wonen
- 1. Locaties waar op grond van de toegewezen functie de activiteit wonen is toegestaan, zijn voor zover het die activiteit betreft uitsluitend bedoeld voor het wonen in een woning.
- 2. Als de regels over een functie expliciet andere vormen van wonen toestaan, zoals het wonen in onzelfstandige woonruimtes of in zorgwoningen, dan:
- a. blijft de regel onder 1 buiten toepassing, als de regels over de functie uitsluitend die andere vormen toestaan, en anders
- b. wordt het onder 1 genoemde doel aangevuld met die vormen van wonen.
- 3. De regels over de aantallen, het type of de aard van woningen of woonruimtes die in verband met het doel van de functie wonen op een locatie gelden, blijven onverminderd van toepassing.
15.2 Algemene regels over wonen
- 1. De activiteit wonen is alleen toegestaan op locaties met de functie wonen.
- 2. In één woning woont slechts één huishouden.
- 3. Voor de toepassing voor deze regels worden de volgende situaties ook gezien als één huishouden:
- a. een eigenaar die als hoofdbewoner kamers verhuurt aan maximaal twee personen (hospitaregeling);
- b. een huishouden dat mantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.
- 4. In afwijking van de regel onder 1 mag een bedrijfswoning, een woonboot en een woonwagen als woning gebruikt worden.
- 5. In afwijking van de regel onder 2 is het wonen in onzelfstandige woonruimte toegestaan als het wonen in onzelfstandige woonruimte, na toepassing van lid 15.1, past binnen het doel van de functie en:
- a. als de eigenaar van de woning deze verhuurt aan maximaal twee personen,
- b. als de eigenaar van de woning een vergunning of een schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders heeft die het gebruik van die woonruimte als onzelfstandige woonruimte toestaat,
- c. als de eigenaar van de woning beschikt over een gedoogverklaring en de onzelfstandige bewoning sinds het ontvangen van die verklaring onafgebroken heeft plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang of
- d. als de eigenaar aannemelijk kan maken dat de onzelfstandige bewoning voor 1 mei 1975 bestond en sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden in maximaal diezelfde omvang.
15.3 Woningvorming en omzetting
- 1. Het is verboden om zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte om te zetten of om een woning zo te veranderen dat er een extra woning ontstaat.
- 2. Het is verboden om een bijbehorend bouwwerk te gebruiken of in te richten als woning.
- 3. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder 1 om woningvorming of omzetting toe te staan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de "Beleidsregels wijziging samenstelling van dewoningvoorraad(woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht" blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het woon- en leefmilieu;
- b. de privacy van omwonenden;
- c. de verkeers- of parkeersituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.
15.4 Bedrijf-aan-huis
- 1. Een bedrijf-aan-huis, met uitzondering van een bed-and-breakfast, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. het bedrijf-aan-huis past in een woonomgeving, wat onder meer blijkt uit het feit dat de activiteiten geen bijzondere verkeersbewegingen of parkeerdruk veroorzaken in vergelijking tot een normaal gebruik van de woning;
- b. het totale vloeroppervlak van het bedrijf-aan-huis, de som van de oppervlaktes die bij de toepassing van de regels onder c, d en e gebruikt worden, bedraagt maximaal 60m2;
- c. het bedrijf-aan-huis gebruikt maximaal een derde deel van het bruto vloeroppervlak van de woning of de bedrijfswoning;
- d. het bijbehorend bouwwerk dat voor een bedrijf-aan-huis wordt gebruikt staat vrij, waarbij het bedrijf-aan-huis maximaal 40 m2 van het bruto vloeroppervlak van het bijbehorend bouwwerk gebruikt;
- e. in afwijking van de regel onder b kan een bedrijf-aan-huis maximaal 60 m2 bruto vloeroppervlak van een bijbehorend bouwwerk gebruiken, als het bruto vloeroppervlak van het bijbehorende bouwwerk groter is dan 100 m²;
- f. de bedrijfsactiviteiten worden binnen verricht;
de bedrijfsactiviteiten bestaan uit de uitoefening van een beroep of uit activiteiten van een bedrijf in de categorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving;
- a. het bedrijf-aan-huis is geen inrichting waarvoor een omgevingsvergunning nodig is op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. het bedrijf-aan-huis is geen winkel, geen afhaalzaak, geen belhuis, geen horecabedrijf of seksinrichting.
In afwijking van de regel onder 1g, kunnen burgemeester en wethouders een vergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangegeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving, als die activiteit geen of een beperkte invloed op de omgeving heeft, vergelijkbaar met activiteiten die vallen onder de categorie A of B1 van deze lijst.
15.5 Logies: bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur
- 1. In afwijking van de regel in artikel 14, lid 14.2, onder 1d, is het aanbieden van logies in een woning toegestaan in de vorm van een bed-and-breakfast, als die voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. de bed-and-breakfast wordt gedreven door de hoofdbewoner of door een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner;
- b. de hoofdbewoner houdt minimaal 50% van de woning in gebruik voor zijn huishouden en
- c. de hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner is in de woning aanwezig als er gasten zijn.
- 2. In afwijking van de regel in artikel 14, lid 14.2, onder 1d, mag een hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner logies in een woning aanbieden in de vorm van particuliere vakantieverhuur onder volgende voorwaarden:
- a. het aantal nachten verhuur bedraagt per kalenderjaar niet meer dan 60 nachten en
- b. per nacht biedt een woning onderdak aan maximaal 6 personen, of, als het kadastraal woonoppervlak van de woning groter is dan 200m2 b.v.o., aan maximaal 8 personen.
Artikel 16 Additionele Horeca
Additionele horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- 1. de additionele horeca vindt plaats in een gebouw dat in hoofdzaak wordt gebruikt voor een van de volgende activiteiten: zelfstandige kantoren, bedrijven, maatschappelijke diensten, culturele en sociaal-culturele activiteiten, sport en recreatie;
- 2. het deel van het gebouw voor de additionele horeca is alleen open tijdens de openingstijden van de genoemde hoofdactiviteit en staat alleen ten dienste van de hoofdactiviteit; verhuur of het anderszins in gebruik geven van deze ruimte aan derden voor feesten of andere bijeenkomsten is niet toegestaan;
- 3. bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.200m2 is het deel voor additionele horeca niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300m2;
- 4. bij een gebouw met een bruto vloeroppervlak van 1.200m2 of groter is het deel voor additionele horeca niet groter dan 25% van het bruto vloeroppervlak;
- 5. de additionele horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van het gebouw met de hoofdactiviteit.
Artikel 17 Bedrijfsactiviteiten
17.1 Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie
Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van de maximale bedrijfscategorie die een functie toestaat, een vergunning verlenen voor andere dan de op de lijst aangeven activiteiten, waaronder bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie, als de invloed van die activiteit op de omgeving vergelijkbaar is met activiteiten die binnen de functie passen.
17.2 Kantoren die bij een bedrijf horen
Aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte is onder de volgende voorwaarden toegestaan:
- 1. de oppervlakte van de kantoorruimte per bedrijf is maximaal 30% van de totale bruto vloeroppervlakte;
- 2. de oppervlakte van de kantoorruimte mag maximaal 2.000 m² per bedrijf bedragen.
Artikel 18 Detailhandel En Bezorging
18.1 Kenmerken van detailhandel
Alleen in panden met de functie Detailhandel of met een functie die detailhandelsactiviteiten toestaat is de activiteit detailhandel toegestaan, met uitzondering van afhaalzaken, waarbij de activiteit aan de volgende kenmerken voldoet:
- 1. de aard en inrichting van de winkel is afgestemd op de verkoop ter plaatse;
- 2. goederen worden in hoofdzaak verkocht in de winkel;
- 3. de klant kan in de winkel kiezen welke goederen hij wil kopen;
- 4. de winkel is geen bezorgdienst of distributiebedrijf, wat blijkt uit het aanbod, zoals het aanbod van een bepaald assortiment of uit de aard van de winkel, zoals bij een supermarkt of warenhuis.
18.2 Bezorging van goederen
- 1. Bezorging van goederen is een onderdeel van de activiteit detailhandel als aan de voorwaarden wordt voldaan:
- a. de activiteiten van de detailhandelsvestiging zijn in overeenstemming met het vorige lid;
- b. de bezorging vindt in hoofdzaak plaats nadat de klant in de winkel zijn waren heeft gekocht.
- 2. Onderdeel 1b is niet van toepassing als vanwege maatregelen van het Rijk de verkoop in het winkelpand tijdelijk niet mogelijk is.
Artikel 19 Ondersteunende Horeca In Een Winkel Of Verkoop In Horeca
19.1 Voorwaarden voor ondersteunende horeca in een winkel
Ondersteunende horeca is als ondergeschikte activiteit toegestaan in een winkel, onder de volgende voorwaarden:
- 1. verkoop van artikelen in de winkel is de hoofdactiviteit;
- 2. de horeca-activiteit vindt plaats in één deel van de winkel;
- 3. vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een horecadeel in de winkel is;
- 4. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350m2 is het horecadeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100m2;
- 5. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak van 350 tot 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 300m2;
- 6. bij een winkel met een bruto vloeroppervlak boven 1.500 m2 is het horecadeel niet groter dan 20% van het bruto vloeroppervlak;
- 7. de horecaruimte is alleen bereikbaar via de ingang van de winkel;
- 8. de winkel heeft een toilet voor bezoekers.
19.2 Voorwaarden voor ondersteunende verkoop in een horecabedrijf
In een horecabedrijf is winkelverkoop als ondergeschikte activiteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- 1. de horeca-activiteit is de hoofdactiviteit;
- 2. de winkel-activiteit vindt plaats in één deel van het horecabedrijf;
- 3. vanaf de straat is niet zichtbaar dat er een winkeldeel in het horecabedrijf is;
- 4. bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak van maximaal 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 40% van het bruto vloeroppervlak, tot een maximum van 100m2;
- 5. bij een horecabedrijf met een bruto vloeroppervlak boven 350 m2 is het winkeldeel niet groter dan 30% van het bruto vloeroppervlak;
- 6. het winkeldeel is alleen bereikbaar via de ingang van het horecabedrijf.
19.3 Gevelbankjes bij ondersteunende horeca of bij horeca met ondersteunende verkoop
Een winkel met ondersteunende horeca of een horecabedrijf met ondersteunende verkoop mag een of meer gevelbankjes plaatsen, als die aan de volgende regels voldoen:
- 1. een gevelbankje staat op een locatie met de functie Verkeer, Verkeer - Verblijfsgebied of met een functie die een winkel toestaat;
- 2. gevelbankjes worden niet gebruikt als horecaterras;
- 3. op een locatie met de functie Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied ontstaat er geen hinder voor verkeer, waarbij in ieder geval minimaal 1,5 meter voor passerende voetgangers beschikbaar blijft, gerekend van een gevelbankje;
- 4. de totale breedte van de gevelbankjes bij een winkel of een horecabedrijf bedraagt maximaal 4 meter;
- 5. het gevelbankje steekt maximaal 0,6 meter uit, gerekend vanaf de gevel van de winkel;
- 6. gevelbankjes worden weggehaald of opgeklapt als de winkel gesloten is, in ieder geval uiterlijk om 22.00 uur.
Artikel 20 Kruisingen, Tunnels, Bruggen En Viaducten
20.1 Werking van dit artikel
Dit artikel is alleen van toepassing op kruisingen van verkeersinfrastructuur of water met andere verkeersinfrastructuur of met water, waarbij de toegewezen functie, een andere functie doorkruist, wat onder meer blijkt uit het feit dat ter plaatse van de kruising aan weerszijden diezelfde andere functie is toegewezen.
20.2 Activiteitenregeling bij kruisingen
Op de locatie van de kruising zijn naast de activiteiten die bij de toegewezen functie horen ook de activiteiten toegestaan die bij de functie horen die gekruist wordt.
Hoofdstuk 5 Grondwerk
Artikel 21 Vergunning In Verband Met De Bescherming Van Een Functie
21.1 Grondwerk dat niet is toegestaan
Het volgende grondwerk is niet toegestaan op een locatie die door een functie beschermd is met een verbod om grondwerk uit te voeren:
- 1. het wijzigen van het maaiveldniveau door afgraven of ophogen;
- 2. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
- 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. het verrichten van graafwerkzaamheden (zoals ten behoeve van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
- 5. het planten of rooien van bomen of van andere diep wortelende planten;
- 6. het aanleggen van oppervlaktewater, het verbreden of het dempen van bestaand oppervlaktewater.
21.2 Vergunning voor afwijken
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van de regel in lid 21.1 een vergunning voor het verrichten van grondwerk verlenen, als het grondwerk, gezien het belang van de beschermde functie, geen onevenredige schade of gevaar kan veroorzaken.
- 2. Burgemeester en wethouders betrekken het advies van de beheerder van de beschermde functie bij het besluit over de vergunning.
21.3 Vergunningvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen, om onevenredige schade uit te sluiten of om onveilige situaties te voorkomen, voorschriften aan de vergunning verbinden.
Artikel 22 Bescherming Van Archeologische Waarden
22.1 Grondwerk waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is
Met inachtneming van artikel 21 is het volgende grondwerk toegestaan:
- 1. grondwerk dat wordt verricht op een locatie die niet is aangeduid als een archeologische verwachtingszone en die niet is aangewezen als archeologisch monument;
- 2. in gevallen waarin het grondwerk in omvang en diepte binnen een bestaande bodemverstoring plaatsvindt:
- a. grondwerk dat normaal onderhoud en beheer betreft, zoals onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- b. grondwerk dat samenhangt met vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 3. grondwerk dat nodig is voor archeologisch onderzoek;
- 4. grondwerk dat in overeenstemming met de wettelijke voorschriften al in uitvoering is op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
22.2 Grondwerk zonder vergunning in verband met de zone archeologische verwachtingswaarde
Met inachtneming van artikel 21 en lid 22.3 mag het volgende grondwerk op een locatie binnen een zone met een archeologische verwachtingswaarde zonder vergunning uitgevoerd worden, voor zover de activiteit aan de op de locatie geldende voorwaarden voldoet:
- 1. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 2' onder de voorwaarde dat het grondwerk geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30cm onder het maaiveld;
- 2. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 3' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 30m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30cm onder het maaiveld;
- 3. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 4' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 100m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30cm onder het maaiveld;
- 4. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 5' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 500m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 30cm onder het maaiveld;
- 5. op een locatie met de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachting - 6' onder de voorwaarde dat het grondwerk een oppervlakte van maximaal 5000m2 verstoort en geen verstoring veroorzaakt dieper dan 50cm onder het maaiveld.
22.3 Regels over het bepalen van de omvang van het grondwerk en van de zone
- 1. Als de verstoring in meer dan één zone valt, geldt voor de toepassing van lid 22.2 de zone die de minste verstoring toestaat.
- 2. Bij een gefaseerde uitvoering van een project waarvoor grondwerk nodig is, is voor het bepalen van de verstoring de totale verstoring (oppervlak en/of diepte) van het gehele project bepalend.
22.4 Vergunning in verband met de archeologische waarde
- 1. Op een locatie met een van de in lid 22.2 genoemde aanduidingen is het verboden om zonder vergunning grondwerk te verrichten, behalve als de activiteit op grond van lid 22.1 of lid 22.2 is toegestaan.
- 2. De vergunning wordt verleend, als is gebleken dat het grondwerk geen directe of indirecte gevolgen heeft voor het archeologische erfgoed of als er maatregelen zijn getroffen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden.
- 3. De vergunning wordt geweigerd als op voorhand zeker is dat de vergunning die op grond van artikel 21 voor het grondwerk nodig is niet verleend kan worden.
- 4. Bij de aanvraag voor een vergunning als bedoeld onder 1 wordt een deskundigenrapport overlegd dat goedgekeurd is door of namens het bevoegd gezag, als zo'n rapport over de gevolgen van het grondwerk op de archeologische waarde nodig is voor een goede beoordeling van de aanvraag.
- 5. Aan de vergunning als bedoeld onder 1 kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- c. de verplichting om het grondwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Hoofdstuk 6 Beheer Van Natuur, Flora En Fauna
Artikel 23 Aantasten Van Bomen Of Andere Houtopstanden
23.1 Vergunningplicht
- 1. Het is verboden zonder vergunning een houtopstand te vellen, zoals het kappen van een of meer bomen.
- 2. Het verbod geldt niet in de volgende gevallen:
- a. het kappen van een boom met een diameter kleiner dan 15 centimeter, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld;
- b. het kappen van een boom jonger dan 50 jaar:
- op een kadastraal perceel van 300 m2 of kleiner; of
- die in een tuin staat op een huurperceel die inclusief tuin kleiner is dan 300 m2;
- c. het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud;
- d. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;
- e. bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of vanwege een aanschrijving op grond van artikel 4:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
- f. bomen die moeten worden gekapt vanwege een aanschrijving van de gemeente.
- 3. Voor tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen kan het college een vergunning met de strekking van een jaarvergunning verlenen, waardoor het verbod van lid 1 niet geldt voor het afzonderlijk vellen van houtopstanden.
23.2 Beoordeling van de aanvraag
Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren:
- 1. als de Utrechtse hoofdbomenstructuur onevenredig wordt geschaad;
- 2. als een van de volgende waarden onevenredig worden geschaad:
- a. de ecologische waarde van een houtopstand,
- b. de cultuurhistorische waarde van een houtopstand,
- c. de ruimtelijke waarde van een houtopstand,
- d. de milieuwaarde of
- e. de boomwaarde.
23.3 Vergunningvoorschriften algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 23.2 voorschriften aan de vergunning verbinden.
23.4 Vergunningvoorschriften over vervanging ("herplantplicht")
- 1. Bij vergunningvoorschrift wordt in ieder geval bepaald dat herplant:
- a. binnen 14 maanden vanaf het moment dat de kapvergunning is verleend voor bomen die op de gemeentelijke vellijst staan, of in het geval van langlopende of complexe projecten, of bij andere bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan, binnen een door het college op te leggen termijn;
- b. volgens de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen plaatsvindt;
- c. op of zeer nabij de kaplocatie plaatsvindt; en
- d. binnen twee weken na voltooiing gereed wordt gemeld door vergunninghouder bij burgemeester en wethouders met een melding die een dagtekening en locatie van de herplant bevat.
- 2. Bij het bepalen van een locatie voor herplant wordt de volgende volgorde aangehouden:
- a. herplant op locatie;
- b. herplant dichtbij locatie; en
- c. herplant elders.
- 3. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan, in afwijking van onderdeel 1, worden bepaald dat de gevelde houtopstand financieel wordt gecompenseerd.
- 4. Bij vergunningvoorschrift, bedoeld in het eerste lid, kan de locatie en wijze van herplant, vervanging bij niet-geslaagde herplant, worden bepaald.
- 5. De bepalingen onder 1 tot en met 3 gelden niet in geval van tijdelijke natuur, botanische tuinen, bosplantsoenen en er een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beheerplan is van de aanvrager.
23.5 Indieningseisen voor een vergunning
De aanvrager levert bij de aanvraag de volgende gegevens aan:
- 1. een identificatie met een nummer en de locatie van iedere te vellen houtopstand op een kaart, foto of tekening;
- 2. de soort houtopstand;
- 3. de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;
- 4. de diameter in centimeters van de te vellen bomen of struiken, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;
- 5. een overzicht van de houtopstanden die als vervanging worden herplant en de locatie waar deze worden herplant en, als de locatie niet op of dichtbij de locatie ligt, een motivering waarom een andere locatie elders nodig is;
- 6. in plaats van de gegevens onder 5, als vervanging niet mogelijk is, een motivering waarom vervanging alleen in de vorm van een financiële compensatie kan plaatsvinden.
23.6 Bebouwingscontour
De geometrische begrenzing van de bebouwingscontour houtkap, bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen de regels over houtopstanden van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn, is aangeduid met 'overige zone - bebouwingscontour houtkap'.
23.7 Herplantplicht zonder vergunning
- 1. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in lid 23.1 van toepassing is, zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond danwel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen zo snel mogelijk maar in ieder geval binnen 14 maanden te herbeplanten.
- 2. Wordt een verplichting als bedoeld onder 1 opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
- 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot het vellen als bedoeld in lid 23.1 van toepassing is, door uitvoering van werkzaamheden, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
- 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld onder 1, 2 of 3 is opgelegd, alsmede aan diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
23.8 Overgangsrecht
De bepalingen van afdeling 4.3 van de Algemene plaatselijke verordening, zoals deze luidden voorafgaand aan de inwerkingtreding dit bestemmingsplan, zijn van toepassing op:
- 1. besluiten en de daaraan verbonden voorschriften die zijn verleend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 2. aanvragen om vergunning die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar die na inwerkingtreding worden afgehandeld.
Hoofdstuk 7 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of dat gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een vergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van vaststelling van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Als het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
regels van het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan International School Utrecht, Cambridgelaan USP.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Project Nieuwbouw International School Utrecht
Aan de Van Bijnkershoeklaan in Utrecht is de International School Utrecht (ISUtrecht) gevestigd. De ISUtrecht is in 2012 opgericht om kinderen van internationaal werkende ouders, die gemiddeld drie jaar in Nederland zijn, dezelfde kansen te geven op aansluitend onderwijs als ieder ander kind in Nederland. Internationale scholen bieden wereldwijd eenzelfde curriculum en instructietaal (Engels), zodat kinderen van land en school kunnen wisselen, zonder dat zij hierdoor een achterstand oplopen. ISUtrecht levert ook een bijdrage aan de voorbereiding op of afronding van internationaal onderwijs van Nederlandse leerlingen die naar het buitenland vertrekken dan wel naar Nederland terugkeren.
ISUtrecht is een IB World School en biedt drie internationaal erkende onderwijsprogramma's. Het betreft onderwijs aan leerlingen in het primair onderwijs en het voorgezet onderwijs. In termen van ISUtrecht: primary years, middle years en diploma programme. Het onderwijs wordt aangeboden onder auspiciën van de International Baccalaureate Organisation. Het bestuur van de school wordt gevormd door Stichting openbaar Primair Onderwijs Utrecht (SPOU) en NUOVO Scholen, de stichting voor openbaar voortgezet onderwijs in Utrecht.
De gemeente Utrecht heeft een coördinerende taak in de huisvesting van primair en voortgezet onderwijs, zo ook voor de huisvesting van ISUtrecht. Deze school heeft zowel een stedelijke als een regionale functie. De maatstaven van het Internationaal onderwijs wijken af van de standaarden die voor reguliere scholen worden gehanteerd. De bijdrage van de gemeente aan het schoolgebouw blijft beperkt tot de gebruikelijke bijdrage gelijk aan andere scholen. De extra investering (voor extra m2) wordt door de ISUtrecht zelf gedaan.
Bij de opening in 2012 was een leerlingaantal voorzien van circa 300 in het schooljaar 2019/2020. Het aantal leerlingen is veel sterker gegroeid dan de verwachting. De groei van de stad en het economisch vestigingsklimaat hebben hieraan bijgedragen. Het aantal leerlingen bedroeg begin 2020 circa 850. Op basis van deze sterke groei is de verwachting dat het leerlingaantal binnen enkele jaren groeit naar circa 1200. Met name de groei van de groep westerse expats in de stad Utrecht zorgt voor een snel toenemende belangstelling voor internationaal onderwijs.
De huidige locatie aan de Van Bijnkershoeklaan is te klein voor het huidig aantal leerlingen en zeker voor de verwachte groei naar 1200 leerlingen. De gemeente Utrecht, ISUtrecht en Universiteit Utrecht hebben gezamenlijk de planontwikkeling van de nieuwe International School Utrecht in Utrecht Science Park (USP) uitgewerkt. Met deze partijen is gezamenlijk gewerkt aan de op 7 januari 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde bouwenvelop waarin de uitgangspunten voor de nieuwe school zijn vastgelegd. Op 1 april 2022 heeft de gemeente met ISUtrecht een samenwerkingsovereenkomst getekend waarin onder andere de afspraken over financiën, bouw en gebruik zijn vastgelegd.
1.2 Doelstelling Bestemmingsplan
Het doel van het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van een nieuw schoolgebouw voor ISUtrecht met bijbehorende buitenruimte en speelvelden aan de Cambridgelaan in het USP. Met ISUtrecht in het USP is het mogelijk het brede onderwijsaanbod voor Utrecht te behouden en een goede plek te bieden, een aansprekend gebouw te realiseren en het internationaal vestigingsklimaat van de stad en regio Utrecht en in het bijzonder het USP te versterken.
De nieuwbouw van de school bedraagt circa 14.700 m2 bvo exclusief buitenprogramma. Dit gebouw biedt plek aan circa 1200 leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs.
Er wordt een kinderdagverblijf (KDV) en een buitenschoolse opvang (BSO) aan het programma in het schoolgebouw toegevoegd. Daarnaast kunnen de voor ISUtrecht aanwezige sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) buiten schooltijd door andere doelgroepen worden gebruikt om deze ruimten zo efficiënt mogelijk te benutten. De sportzaal heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. De inzet van de les-, oefen- en praktijkruimtes voor podiumkunsten buiten openingstijd van de school is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd, maar wordt als een waardevolle toevoeging gezien in het streven naar een multifunctioneel gebruik van het gebouw.
Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is globaal begrensd door de Cambridgelaan in het noorden en de Toulouselaan in het zuiden. Aan de westzijde ligt weiland tot aan de Helsinkilaan en aan de oostzijde is het plangebied begrensd door de watergang die centraal door het Utrecht Science Park (USP) loopt.
Ligging plangebied in Utrecht Science Park
Ligging plangebied in directe omgeving
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
De Uithof | 4 maart 2010 | 6 mei 2010 | |
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 | 31 oktober 2018 |
Op de locatie gelden de bestemmingen Groen en Water. Bebouwing is niet toegestaan. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de bouw van de school mogelijk te maken.
1.5 Leeswijzer
In dit 1e hoofdstuk staan de doelstelling en ligging van het bestemmingsplan centraal. Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de huidige situatie van het plangebied en omgeving in ruimtelijk en functioneel opzicht.
In hoofdstuk 4 wordt het plan voor de realisatie van de school beschreven.
In hoofdstuk 5 is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 bevat de juridische toelichting op de planregels.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
- 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- 3. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- 4. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
- 5. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
- 6. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
- 7. beperken van klimaatverandering;
- 8. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
- 9. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
- 10. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
- 11. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
- 12. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
- 13. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
- 1. ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen;
- 3. zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.
Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
- 2. Kenmerken & identiteit van een gebied staan centraal. De optimale balans tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Plangebied
De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012)
In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.
Plangebied
Het plangebied ligt in het gebied van de voormalige Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). De NHW is in het Barro aangeduid als nationaal belang. De NHW is samen met de Stelling van Amsterdam erfgoed van uitzonderlijke universele waarde en gezamenlijk zijn deze Hollandse Waterlinies aangewezen als UNESCO werelderfgoed. De begrenzing van het werelderfgoed volgt uit het UNESCO-dossier en is ook uitgewerkt in het provinciale beleid, zie hiervoor paragraaf 2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening. Het in Utrecht als werelderfgoed aangewezen deel is kleiner dan het geheel van de NHW. Het plangebied ligt buiten het aangewezen deel van de NHW (property), maar ligt wel in het gebied waar rekening gehouden moet worden met de invloed op de kernwaarden van het werelderfgoed. Na in werkingtreding van de Omgevingswet volgt de verplichting om rekening te houden met het werelderfgoed uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL) en de provinciale Omgevingsverordening.
Voor het overige valt de herontwikkeling van deze locatie niet binnen één van de projecten of onderwerpen die zijn aangewezen in het Barro. Dit geldt ook voor het Rarro. Er zijn vanuit het Barro en het Rarro daarom geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan, anders dan die volgen uit de aanwijzing als werelderfgoed.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.
Plangebied
De ladder moet worden toegepast voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Volgens artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast geldt voor ontwikkelingen met een ruimtebeslag van minder dan 500 m² of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m², dat deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.
De nieuwbouw van de school bedraagt circa 15.000 m2 bvo exclusief buitenprogramma, waarmee vaststaat dat de ladder van toepassing is. De bouw van de school vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied, wat betekent dat enkel een beschrijving van de behoefte aan de orde is.
De school wijkt qua concept af van het reguliere onderwijs en de behoefte aan dit concept kan daarmee niet binnen de bestaande onderwijslocaties worden ingevuld. Bij de opening in 2012 was een leerlingaantal voorzien van circa 300 in het schooljaar 2019/2020. Het aantal leerlingen is veel sterker gegroeid dan de verwachting. Het aantal leerlingen bedroeg begin 2020 circa 850. Op basis van deze sterke groei is de verwachting dat het leerlingaantal binnen enkele jaren groeit naar circa 1200. Met name de groei van de groep westerse expats in de stad Utrecht zorgt voor een snel toenemende belangstelling voor internationaal onderwijs.
De bestaande (tijdelijke) huisvestingslocatie van de internationale school aan de Van Bijnkershoeklaan in Utrecht is te klein voor het huidig aantal leerlingen en zeker voor de verwachte groei naar 1200 leerlingen en er zijn geen uitbreidingsmogelijkheden.
De gemeente Utrecht, International School Utrecht en Universiteit Utrecht hebben daarom gezamenlijk een locatiestudie uitgevoerd binnen de gemeente Utrecht. Onderzocht is of de school zich zou kunnen vestigen in bestaande bouw en welke locaties in aanmerking komen om nieuwbouw te realiseren. Uiteindelijk bleven drie locaties over: het Utrecht Science Park (USP) (in samenwerking met de Universiteit Utrecht), de huidige locatie aan de Van Bijnkershoeklaan 8 en haar directe omgeving en Sportpark Elinkwijk. Hierbij is gekeken naar verkeerskundige, milieukundige, ruimtelijke en maatschappelijke aspecten. De locatie aan de Cambridgelaan in het USP biedt voor alle drie partijen de beste mogelijkheden. Met de ISUtrecht in het USP is het mogelijk het brede onderwijsaanbod voor Utrecht te behouden en het internationaal vestigingsklimaat in de stad en regio Utrecht en in het bijzonder in het USP te versterken.
2.1.4 Structuurvisie Ondergrond
In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.
De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.
Plangebied
De Structuurvisie ondergrond heeft een doorwerking in het provinciaal beleid.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening is op 30 maart 2022 vastgesteld en treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking (in 2023).
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
- extra woningen die gebouwd moeten worden;
- toename van werkgelegenheid;
- toename van verkeer;
- energietransitie;
- klimaatverandering;
- verandering in de landbouw;
- versterking van natuur en recreatief groen.
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.
- 1. Stad en land gezond
Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren. - 2. Klimaatbestendig en waterrobuust
Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte). - 3. Duurzame energie
Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water. - 4. Vitale steden en dorpen
Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd. - 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen. - 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur
Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners. - 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw
Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.
Plangebied
Dit bestemmingsplan richt zich op de bouw van een school (met sportfuncties en culturele voorzieningen als dubbelgebruik in het schoolgebouw) in bestaand stedelijk gebied. Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid. In de Interim omgevingsverordening hebben de gronden van het plangebied enkele specifieke aanduidingen.
Stedelijk gebied
Het plangebied ligt in het Stedelijk gebied, zie navolgende kaartuitsnede. De verordening bepaalt hiervoor dat verstedelijking, zoals de bouw van een school, is toegestaan.
Mobiliteitstoets
De verordening schrijft voor het plangebied voor dat de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving bevat van het aantal verplaatsingen die de realisatie van de school tot gevolg heeft, een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen en een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan. Als uit deze analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen. Deze mobiliteitstoets is terug te vinden in paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren.
Cultuurhistorische hoofdstructuur - Militair erfgoed
Het plangebied ligt in de 'Cultuurhistorische hoofdstructuur’ en is daarbij aangeduid als onderdeel van 'Militair erfgoed', zie de navolgende kaartuitsnede van de verordening.
Behoud door ontwikkeling is het uitgangspunt. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie stelt de provincie het zichtbaar maken en behouden van het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie centraal. Er is ruimte voor ontwikkelingen als deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van het militair erfgoed. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.
De te behouden kernkwaliteiten zijn:
1. samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
2. groen en overwegend rustig karakter;
3. openheid.
De aanduiding “Militair Erfgoed” is een generieke aanduiding voor het gebied van de voormalige Nieuwe Hollandse Waterlinie. Delen van die voormalige waterlinie zijn sinds de opheffing als verdedigingsmiddel in 1963 door verstedelijking minder zichtbaar geworden of geheel verdwenen. Dat geldt ook voor de Uithof. Het is daarom belangrijk van tevoren vast te stellen welke waarden er nog aanwezig zijn in het plangebied en op welke manier deze bijdragen of kunnen bijdragen aan de ”leesbaarheid” van de werking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Door Land-Id is een waardenstelling van het plangebied uitgevoerd (Bijlage 19). Een van de onderdelen van deze waardenstelling is een analyse van de cultuurhistorische waarden in en om het plangebied. Naast een algemene analyse van de cultuurhistorische waarden is in de waardenstelling ook specifiek ingegaan op de aanwijzing van de NHW als Werelderfgoed. Zie ook paragraaf 2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regelingalgemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012) waar op de aanwijzing als Werelderfgoed wordt ingegaan.
Het plangebied ligt aan de zuidrand van het USP en maakt daarmee deel uit van de geleding naar het landschap. De afwisseling van groen en bebouwing en de afwisseling van openheid en geslotenheid is van belang voor de beleving van het campuskarakter van USP (zowel vanaf USP richting het landschap als vanuit het landschap richting USP). De gelaagde bebouwing met oriëntatie op het open landschap is karakteristiek. Vanaf de noordkant van het plangebied wordt het blikveld vooral dominant richting het landschap getrokken. Door de weidsheid van de open kavel is het zuidelijk gelegen landschap duidelijk zichtbaar. Ook voor de waterlinie is de waarde vooral gelegen in die relatie met het landschap.
Bij de uitwerking van het plan voor de International School Utrecht is rekening gehouden met het in standhouden van de karakteristieke afwisseling van openheid en geslotenheid en de zichtlijnen vanuit USP op het landschap en het Fort Rhijnauwen.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Coalitieakkoord 'Investeren in Utrecht: kiezen voor gelijke kansen, betaalbaar wonen en klimaat'
Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student&Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij. De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:
- De groeiende ongelijkheid in de stad
We zetten een stap extra voor Utrechters die steun in de rug nodig hebben. De aandacht gaat vooral uit naar Utrechters bij wie het niet vanzelf goed gaat. Voor de doelen en maatregelen in het coalitieakkoord geldt het principe 'ongelijk investeren voor gelijke kansen'. Sociale en ruimtelijke vraagstukken gaan hier hand in hand: een prettige en veilige leefomgeving met voldoende voorzieningen, goed onderwijs, een stage of baan en (mentale) gezondheid zijn hierbij allemaal belangrijk.
- De grote woningnood
Met een sociaal volkshuisvestingsbeleid willen we ervoor zorgen dat mensen in onze stad kunnen blijven wonen of kunnen komen wonen. We vinden het belangrijk dat Utrecht een leefbare, betaalbare, duurzame en gezonde stad is en blijft. Groei is geen doel op zich, het moet duurzaam in balans zijn. Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor zowel rust als reuring. Het houdt ook in dat woningen duurzaam, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn. En het betekent ook dat er genoeg voorzieningen in de wijken zijn. Het grote tekort aan betaalbare woningen vergroot de ongelijkheid tussen mensen. Daarom grijpen we als overheid in bij grote ongelijkheid op de woningmarkt. Ook hier is extra aandacht voor groepen die niet automatisch de ruimte krijgen, zoals mensen met lage inkomens, studenten, daklozen, starters en ouderen.
- De klimaatcrisis
We kiezen voor stevige maatregelen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de klimaatcrisis. We benutten alle mogelijkheden voor duurzame energieproductie binnen onze gemeentegrenzen en gaan met bewoners en ondernemers ambitieus aan de slag met energiebesparing. Nieuwbouw is energiezuinig en klimaatadaptief en we gaan actief aan de slag met geothermie en aquathermie. We blijven investeren in lopen, fietsen, openbaar vervoer en elektrisch rijden om de brandstofmotor uit de stad te laten verdwijnen. Daarmee lossen we als stad de klimaatcrisis niet in ons eentje op, maar doen we binnen onze mogelijkheden wel alles om een bijdrage te leveren aan de wereldwijde klimaataanpak. We geven groen in de stad een flinke impuls en we maken de openbare ruimte zoveel mogelijk publiek toegankelijk. Rond de stad creëren we natuur en landschap van groter formaat met een combinatie van natuur, recreatie en energieproductie.
Naast deze 3 grote opdrachten zien we ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtige stad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat we als gemeente al jaren hebben: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.
Plangebied
Met dit bestemmingsplan wordt een internationale school mogelijk gemaakt in USP. Er wordt een kinderdagverblijf (KDV) en een buitenschoolse opvang (BSO) aan het programma in het schoolgebouw toegevoegd. Daarnaast kunnen de voor de ISUtrecht aanwezige sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) buiten schooltijd door andere doelgroepen worden gebruikt om deze ruimten zo efficiënt mogelijk te benutten. De sportzaal heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. De inzet van de les-, oefen- en praktijkruimtes voor 'podiumkunsten' buiten openingstijd van de school is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd maar wordt als een waardevolle toevoeging gezien in het streven naar een multifunctioneel gebruik van het gebouw. De locatie en functie van de school maken het mogelijk dat ten zuiden van de school twee speelvelden voor de buitensportactiviteiten van de school kunnen worden aangelegd.
De realisatie van de school en de aanvullende functies biedt de mogelijkheid om kinderen van internationaal werkende ouders dezelfde kansen te geven als ieder ander kind in Nederland. Dit sluit aan bij het coalitieakkoord waarin staat dat alle kinderen in de stad recht hebben op de toekomst waar ze van dromen en onderwijs de beste plek is om dit voor elkaar te krijgen. De komst en daarmee de groei van de ISUtrecht, draagt bij aan een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat van het USP, de gemeente en de regio. In het coalitieakkoord wordt het USP als banenmotor omschreven en als voorbeeld genoemd om de stad internationaal op de kaart te zetten. Hier vestigen zorgbedrijven en -werknemers zich graag, mede dankzij die samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en overheid.
In Utrecht is er een tekort aan binnen- en buitensportlocaties. In het coalitieakkoord zetten we in op een zo efficiënt mogelijk gebruik van de beschikbare ruimte. De realisatie van de school sluit hierbij aan door het dubbelgebruik van sportvoorzieningen en het gebruik in de daluren.
Met de realisatie van de school wordt een bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van het USP en het uitgangspunt zoals opgenomen in het coalitieakkoord om een volwaardige wijk van het USP te maken, inclusief alle voorzieningen.
2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
- 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen. - 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden. - 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
2.3.3 Gebiedsbeleid: Toekomstvisie Landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen 2011-2031
De toekomstvisie Landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen is in 2011 vastgesteld. De visie geeft de koers voor het herstel en behoud van de bossen en lanen. Op hoofdlijnen zijn ook de tuinen, het omringende landschap, recreatie, landbouw en bedrijvigheid beschreven. Er wordt evenwicht gevonden tussen cultuurhistorische, ecologische en recreatieve aspecten. De toekomstvisie vormt de basis voor het beheerplan van de landgoederen.
Plangebied
In paragraaf 4.4.2 zijn de groencompensatiemaatregelen benoemd die voor de ontwikkeling van de school nodig zijn. Onderdeel daarvan is het realiseren van een landschappelijke verbinding en recreatieve route richting Vossegatsedijk. Deze verbinding geeft ook uitwerking aan de Toekomstvisie Landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen.
2.3.4 Gebiedsbeleid: Omgevingsvisie USP 2040
De stad en regio Utrecht groeien de komende jaren flink. Dat betekent meer woningen, kantoren, bedrijven en voorzieningen, ook in het Utrecht Science Park. In de Omgevingsvisie Utrecht Science Park 2040 staat aangegeven hoe het gebied de komende jaren de kwaliteiten kan versterken en kansen kan benutten.
Opgaven/ontwikkelingen vanuit het Omgevingsvisie USP:
- Meer (Science) banen (circa 3.000-4.000 erbij). Ontwikkelruimte voor groei en/of vernieuwing van huisvesting van onderzoek, onderwijs, ondernemerschap, research- en development bedrijven, medische zorg en daaraan gerelateerde functies.
- Meer campus-gerelateerd wonen (minimaal 2.500 wooneenheden erbij voor studenten, expats en personeel van onder andere het UMC-U).
- De hoogwaardige architectuur van veel gebouwen in het USP draagt bij aan de krachtige uitstraling van het gebied. De opgave is dit vast te houden.
- Meer levendigheid, met meer ontmoetingsplekken, passende voorzieningen en sportvelden.
- Vergroten van de leefbaarheid en verblijfskwaliteit van de campus.
- In het autoluwe USP ontstaat meer ruimte voor een aantrekkelijk groen netwerk voor fietsers en voetgangers.
- Energie neutraal in 2030 (UU) en 2040 (USP).
- Behouden en versterken van groen en landschap in en om USP met bijzondere aandacht voor recreatie, cultuurhistorie, biodiversiteit en klimaatadaptatie.
Plangebied
Het plangebied ligt aan de Cambridgelaan en is onderdeel van Parkzone Zuid. Dit gebied is door de rustige ligging aan het landschap, maar ook dicht bij de levendigheid van het centrum, zeer geschikt voor wonen, onderwijs en werkfuncties. De zone aan de zuidzijde van de Cambridgelaan vormt een overgangszone tussen het dichtbebouwde Centrumcluster en het open landschap met de weilanden aan de zuidzijde. Deze zone wordt gekenmerkt door een afwisseling van open weides, bosschages en lanen en grote gebouwcomplexen. Deze afwisseling van levendigheid en rust is een belangrijke waarde. Zowel voor het gebied als voor de omgeving.
Ambities voor Parkzone Zuid:
- 1. Parkachtige overgangszone tussen groen campusterrein (binnen rode contour) en het open landschap (buiten rode contour).
- 2. Vergroten van de recreatieve waarde van het groen/landschap tussen de bebouwing, zowel voor bewoners uit de complexen als voor gebruikers/bewoners van het Centrum cluster en het Zuidwest cluster.
- 3. Gebouwen staan als losse eenheden in het groene landschap.
- 4. De groene ruimte heeft verblijfs- en ontmoetingskwaliteit, zonder 'tuin-achtig' te zijn, daar waar mogelijk behoud van beweiding schapen.
2.4 Conclusie
De conclusie is dat het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid de ontwikkeling niet in de weg staat, mits er voldaan wordt aan de groencompensatie.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Eigendomssituatie
De grond binnen het plangebied is eigendom van de Universiteit Utrecht. De omliggende straten (Cambridgelaan en Helsinkilaan) en de watergang aan de oostzijde van het plangebied zijn eigendom van de gemeente.
3.2 Functies
Het plangebied is 3,1 hectare groot en onbebouwd. Het plangebied is in gebruik als weide (mest uitrijden, wintervoerproductie, graasland, waterberging, landschap) door proefboerderij Tolakker van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. De ruimte tussen de wegen (Cambridgelaan, Helsinkilaan en Toulouselaan) en het plangebied is ingericht als groene berm.
Deze kaart toont het huidig gebruik van het plangebied.
3.3 Ruimtelijk
Het plangebied maakt deel uit van het landschap aan de zuidzijde van het USP. Het bestaat uit open weidegebied met sloten. Vanuit het plangebied is er een zichtrelatie met de landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen en het Fort Rhijnauwen. Aan de westzijde is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in aanbouw.
Aan de oostzijde van het plangebied ligt een ecologisch waardevolle bosschage met water. Deze bosschage maakt geen deel uit van openbaar gebied.
3.4 Verkeer En Parkeren
Het plangebied is aan de noordzijde aangesloten op het netwerk voor autoverkeer van het USP door de Cambridgelaan. De Toulouselaan (aan de zuidzijde) is alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers. Langs de Helsinkilaan aan de westzijde van het plangebied ligt een voetpad. Aan de noordzijde van de Cambridgelaan ligt ter hoogte van de ISUtrecht een fietspad en een voetpad.
Er zijn diverse bushaltes in het USP. De dichtstbijzijnde is de halte 'Botanische Tuinen' aan de Padualaan. Vanaf 2019 is dit de halte voor alle buslijnen binnen het USP. De dichtstbijzijnde tramhalte van de Uithoflijn ligt bij de overgang Weg tot de Wetenschap/Padualaan. De haltes bevinden zich op loopafstand van het plangebied.
3.5 Openbare Ruimte
De openbare ruimte in het plangebied is beperkt. Het plangebied is binnen de afrastering van de weide niet toegankelijk, buiten de afrastering heeft het een openbaar karakter. Aan de noord- en westzijde liggen de Cambridgelaan en Helsinkilaan met een ontsluitingsfunctie en een breed profiel.
Langs het plangebied liggen wel een paar belangrijke verbindingen en publieke ruimtes:
- De groene bermen van de Cambridgelaan hebben een belangrijke recreatieve functie;
- De Toulouselaan aan de zuidzijde van het gebied is ingericht als fietspad. De route is een belangrijke recreatieve route voor fietsers, hardlopers en wandelaars. De weilanden aan de zuidzijde van het plangebied worden ontsloten via de Helsinkilaan. Er mag geen landbouwverkeer over de Toulouselaan;
- Het wandelpad aan de oostzijde van het plangebied vormt een informele wandelroute en verbinding van het USP naar de Toulouselaan. En daarmee ook een verbinding naar het open landschap. Deze wandelroute heeft vooral een functie voor de gebruikers van het USP.
3.6 Historie
Het plangebied is gelegen in de overgangszone van het polderlandschap naar de Utrechtse Heuvelrug. Het landschap is voor een belangrijk deel ontstaan door de activiteiten van de Rijn. Door ontginningen vanaf de 12e eeuw uitgevoerd door de Utrechtse kerken en kloosters kon het gebied als agrarisch cultuurlandschap in gebruik worden genomen. Het verkavelingspatroon was nog niet zo strak als de latere strokenverkavelingen. Er ontstonden in vorm en maat verschillende percelen. In dit landschap vestigden zich het klooster Oostbroek, verschillende boerderijen (De Uithof) en de kastelen Rhijnauwen, Amelisweerd en Groenewoude (Nieuw-Amelisweerd). Vanaf het begin van de 19e eeuw kwam het gebied te liggen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW), een voormalige Nationale verdedigingslinie aan de oostzijde van Utrecht. De NHW bestond uit een stelsel van forten, open schootsvelden en een watersysteem. Tot 1963 gold in dit gebied de Kringenwet, waarbinnen bebouwing vrijwel onmogelijk was. De Nieuwe Hollandse Waterlinie kreeg in 2021 van UNESCO de werelderfgoedstatus. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het gebied (property).
Toen de Kringenwet werd afgeschaft ontstond er aan de oostzijde van Utrecht ruimte voor uitbreiding van de Universiteit buiten de binnenstad. De Uithof is ontwikkeld volgens een orthogonaal stedenbouwkundig systeem dat losstond van het aanwezig landschap. Later is er meer verbinding gezocht met het historisch landschap in de omgeving door nog aanwezige structuren te behouden, herstellen of kopiëren.
Een eerste stedenbouwkundig plan voor dit gebied is eind jaren vijftig gemaakt. Eind jaren tachtig is een stedenbouwkundig plan voor De Uithof gemaakt, dat uiteindelijk in 2010 is vertaald naar een bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan vormt het kader voor alle ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. Dit plan gaat uit van het clusteren van bebouwing binnen een aantal bouwvelden, waarbinnen in hoge dichtheid gebouwd kon worden. Daarbuiten is geen bebouwing toegestaan en kan het landschap het gebied binnen dringen, waardoor het overal voel- en zichtbaar is. In het plangebied zelf zijn sloten aanwezig die recent zijn gegraven en ten dele verwijzen naar het agrarisch cultuurlandschap. Het westelijke deel van de H-vormige watergang ligt ter plaatse van een historische sloot die tot het ontwikkelen van de Uithof nog aanwezig was. De H-vormige watergang is aangelegd in 2007.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Proces Nieuwbouw International School Utrecht
De gemeente Utrecht, ISUtrecht en Universiteit Utrecht hebben gezamenlijk een locatiestudie uitgevoerd binnen de gemeente Utrecht. Onderzocht is of de school zich zou kunnen vestigen in een bestaand gebouw en welke locaties in aanmerking komen om nieuwbouw te realiseren. De locatie aan de Cambridgelaan in het USP biedt voor alle drie partijen kansrijke mogelijkheden. Met de ISUtrecht in het USP is het mogelijk het brede onderwijsaanbod voor Utrecht te behouden en een goede plek te bieden, een aansprekend gebouw te realiseren en het internationaal vestigingsklimaat in het USP te versterken.
Met de Universiteit Utrecht (grondeigenaar) en de stichting International School Utrecht is op 18 mei 2017 een intentieovereenkomst getekend om de haalbaarheid van definitieve huisvesting van de International School Utrecht in het USP te onderzoeken. In januari 2018 hebben de bestuurders van de betrokken partijen (onder voorwaarden) positief geoordeeld over de haalbaarheid van de nieuwbouw in het USP.
Besloten is om de nieuwbouw in het USP verder uit te werken en de daarvoor benodigde stappen te zetten. Een daarvan is de uitwerking van de "Bouwenvelop International School Utrecht, Cambridgelaan" dat op 7 januari 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht is vastgesteld. Parallel aan de bouwenvelop is gewerkt aan een Voorlopig Ontwerp (VO) voor het nieuwe schoolgebouw. De bouwenvelop en de verdere uitwerking van het ontwerp vormen de basis waarop dit bestemmingsplan is opgesteld om de bouw van de school mogelijk te maken.
4.2 De Functies
4.2.1 Onderwijs
In augustus 2012 heeft de ISUtrecht haar deuren geopend aan de Notebomenlaan. De ISU is een school met een samenhangend onderwijsconcept en een doorgaande leerlijn voor zowel leerlingen in het basis- als het voortgezet onderwijs. De ISUtrecht is opgericht om kinderen van internationaal werkende ouders, die gemiddeld drie jaar in Nederland zijn, dezelfde kansen te geven als ieder ander kind in Nederland. Internationale scholen bieden wereldwijd eenzelfde curriculum en instructietaal (Engels), zodat kinderen van land en school kunnen wisselen, zonder dat zij hierdoor een achterstand oplopen. De ISUtrecht levert ook een bijdrage aan de voorbereiding op of afronding van internationaal onderwijs van Nederlandse leerlingen die naar het buitenland vertrekken dan wel naar Nederland terugkeren. Sinds de start groeit de school elk jaar sneller dan verwacht. Een jaar eerder dan gepland is de school daarom verhuisd naar de tweede tijdelijke locatie op de Van Bijnkershoeklaan. Met name de groei van de groep westerse expats in de stad Utrecht zorgt voor een snel toenemende belangstelling voor internationaal onderwijs. De huidige locatie aan de Van Bijnkershoeklaan is te klein voor het huidig aantal leerlingen en zeker voor de verwachte groei naar 1200 leerlingen.
Met de ISUtrecht in het USP is het mogelijk deze leerlingen een permanente huisvesting te bieden, het brede onderwijsaanbod voor Utrecht te behouden en het internationaal vestigingsklimaat in Utrecht en in het bijzonder in het USP te versterken.
De ISUtrecht heeft een internationaal onderwijsprogramma dat aansluit op de programma's van andere internationale scholen in en buiten Nederland. De school biedt op dit moment vijf internationaal erkende onderwijsprogramma's:
- het International Baccalaureate Primary Years Programme (IBPYP), voor leerlingen van 4-11 jaar;
- het International Baccalaureate Middle Years Programma (IBMYP), voor leerlingen van 11-16 jaar;
- het International Baccalaureate Diploma Programme (IBDP) voor leerlingen van 16-18 jaar.
Deze onderwijsprogramma's vragen om specifieke ruimtes. Zo zijn de klassen en groepen binnen aanzienlijk kleiner dan op een Nederlandse school. Er komen leerlingen samen met grote verschillen qua achtergrond, beheersing van de instructietaal (Engels) en niveau. Het gebouw biedt onderdak aan leerlingen met grote verschillen in leeftijd, omdat er zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs wordt aangeboden. Daarnaast is er in het internationale onderwijs veel aandacht voor niet taalgebonden leeractiviteiten zoals sport, beeldende vorming, muziek, dans en dramatische expressie. Dit resulteert in een ruim aanbod aan specifieke ruimtes in het gebouw (zowel voor leerlingen als hun ouders) en daarnaast in een grote buitenruimte. De buitenruimte is deels bedoeld als speelvelden voor (buiten)sport. Voor (buiten)sport heeft de school behoefte aan een multifunctioneel veld voor veldsporten van circa 11.000 m2, dat gebruikt kan worden voor onder andere voetbal, hockey, rugby, honkbal en atletiek.
4.2.2 Aanvullende functies
Er wordt een kinderdagverblijf (KDV) en een buitenschoolse opvang (BSO) aan het programma in het schoolgebouw toegevoegd. Daarnaast kunnen de voor de ISUtrecht aanwezige sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) buiten schooltijd door andere doelgroepen worden gebruikt om deze ruimten zo efficiënt mogelijk te benutten. De sportzaal heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. De inzet van de les-, oefen- en praktijkruimtes voor 'podiumkunsten' buiten openingstijd van de school is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd maar wordt als een waardevolle toevoeging gezien in het streven naar een multifunctioneel gebruik van het gebouw.
De locatie en functie van de school maken het mogelijk dat ten zuiden van de school twee speelvelden voor de buitensportactiviteiten van de school kunnen worden aangelegd. Deze velden krijgen geen verlichting. Uitgangspunt is om de bestaande watergangen waar mogelijk intact te laten. Verder worden de aandachtspunten functionaliteit en veiligheid expliciet meegenomen in de verdere planuitwerking.
Deze aandachtspunten, samen met de financiële mogelijkheden, bepalen uiteindelijk of er nog geschoven gaat worden met de bedachte speelvelden en watergangen zoals deze nu zijn bedacht.
4.3 Ruimtelijk
4.3.1 Stedenbouwkundig plan De Uithof
Een eerste stedenbouwkundig plan voor dit gebied is eind jaren vijftig gemaakt. Eind jaren tachtig is een stedenbouwkundig plan voor De Uithof gemaakt, dat uiteindelijk in 2010 is vertaald naar een bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan vormt het kader voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het USP en de basis voor de beoordeling van bouwplannen.
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van het concentreren van bebouwing in hoge dichtheid binnen een aantal bebouwingsclusters. Buiten de aangewezen bebouwingsclusters is geen bebouwing toegestaan. Dit geeft de mogelijkheid om het landschap rond het USP te behouden en zichtbaar te houden. Het stedenbouwkundig ontwerp van het USP is bovenop het oorspronkelijke slagenlandschap ontworpen. Hierbij zijn landschappelijke elementen zoals bijvoorbeeld het fort, de Hoofddijk en watergangen zorgvuldig ingepast. Het landschap loopt door tussen de bebouwingsclusters, waardoor het oorspronkelijk landschap nog duidelijk herkenbaar is. Dit is onder andere het geval binnen het plangebied.
4.3.2 Stedenbouwkundige verkenning
Tijdens de haalbaarheidsstudie is een stedenbouwkundige verkenning gedaan naar relevante bebouwingsprincipes voor het plangebied. In deze verkenning is het gehele gebied ten zuiden van de Cambridgelaan en het open landschap aan de zuidzijde meegenomen aangezien dit gebied een grote ruimtelijke samenhang heeft. Dit gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van landschap en bebouwing.
Uitgangspunten bij deze verkenning waren met name:
- Compacte bebouwing in hoge dichtheid, zodat met een minimaal ruimtebeslag zo min mogelijk landschap verloren gaat;
- Compacte bebouwing in hoge dichtheid, zodat met een minimaal ruimtebeslag zo veel mogelijk zicht op -, toegang tot - en gebruik van dat landschap mogelijk blijft;
- Zodanige verkaveling dat de historische structuur en ecologische waarde van het landschap zoveel mogelijk intact blijft.
Deze verkenning heeft geresulteerd in een aantal systeemlijnen waarbinnen bebouwing van de zone ten zuiden van de Cambridgelaan zich moet voegen. Op basis van deze systeemlijnen is een bouwvlak voor de ISUtrecht gedefinieerd.
De systeemlijnen worden gedefinieerd door:
- De grenzen van de bestaande bebouwing;
- De landschappelijke structuren zoals het historische slotenpatroon, de open weides en de lanenstructuur;
- De zichtlijnen vanuit het USP naar het open landschap en vice versa.
Het belangrijkste hierbij is de openheid en het weidse zicht vanaf de entree van het USP, "de schapenwei", de centrumbebouwing en de Cambridgelaan naar het open landschap aan de zuidzijde.
4.3.3 Ruimtelijke inpassing
De ontwikkeling van de school liep vooruit op de Omgevingsvisie die voor het gebied wordt gemaakt. Binnen de systeemlijnen is daarom gezocht naar een landschappelijke en groene inpassing van het schoolgebouw. Het bouwvlak van de school is zodanig vormgegeven dat de volgende punten worden gerespecteerd:
- De school wordt aan de Cambridgelaan gerealiseerd zodat aangesloten wordt op bestaande routes en de school bijdraagt aan het verlevendigen van de laan;
- De nieuwe bebouwing ligt dicht bij het centrale deel van het USP en tast het landschap zo min mogelijk aan;
- Het open zicht over de omgeving en naar het landschap wordt zoveel mogelijk open gehouden;
- De school ligt op voldoende afstand van de A27 (wenselijk gezien vanuit de luchtkwaliteit en geluid).
Het gebouw opent zich naar de kant van de Amelisweerd door het aftrappende bouwvolume waarop op de terrassen van het dak groene begroeiing wordt toegepast. Daarmee sluit het aan bij het landschap aan die zijde van het gebouw. Ter referentie en indicatie hieronder enkele afbeeldingen die een impressie geven van de bedoeling met de planontwikkeling:
Impressie van hoe het gebouw er ongeveer uit komt te zien
4.4 Groen En Water
4.4.1 Opgave en compensatiemaatregelen
In paragraaf 2.3.2.2.1 Natuur is ingegaan op het beleidskader voor natuur in de stad zoals dat in het Groenstructuurplan is vastgesteld. De in het Groenstructuurplan geformuleerde ambities zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan om een onderwijsfunctie in het plangebied van dit bestemmingsplan te realiseren. Zie ook voor een toetsing van het plan aan het Groenstructuurplan, paragraaf 5.9.5 Groenstructuurplan 2017-2030 Utrecht.
Zoals in paragraaf 2.3.2.2.1 is aangegeven, is het plangebied onderdeel van de stedelijke groenstructuur zoals beschreven in het groenstructuurplan. Het plangebied maakt onderdeel uit van een belangrijke schakel in het groen binnen en buiten de stad. Vanwege deze ligging is al tijdens de haalbaarheidsstudie een waardenonderzoek uitgevoerd en zijn compensatiemaatregelen onderzocht, zie Bijlage 19 Waardenstelling 2018.
Menging van stedelijk groen met andere stedelijke functies is eventueel mogelijk met als randvoorwaarde dat het groene karakter, de waarden en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Eventuele aantasting van het bestaande stedelijk groen moet worden gecompenseerd.
In de planontwikkeling zijn de volgende maatregelen opgenomen:
- 1. Als eerste is getracht om de ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten om zo de aantasting van de groenstructuur zo klein mogelijk te maken. Door een compact gebouw te realiseren aansluitend op de bestaande bebouwing is de impact op het landschap zo beperkt mogelijk gehouden.
- 2. Er worden compensatiemaatregelen getroffen die het bouwen van de school in de hoofdgroenstructuur compenseren. Bij deze maatregelen is gezocht naar een combinatie van verschillende groene kwaliteiten (cultuurhistorie, water, ecologie, recreatie, klimaat, gezondheid en landschap).
4.4.2 Uitwerking groencompensatiemaatregelen
Voor de bouw van de school en de aanleg van bijbehorende buitenruimte moet er compensatie plaatsvinden vanuit twee opgaven: groen en water. Vanuit groen ligt er de beleidsmatige opgave om de groenstructuur, natuurwaarden en het landschap te verbeteren. Vanuit water ligt er een wettelijk opgave om het te dempen water, de toename aan verhard oppervlak en versnelde waterafvoer te mitigeren en te compenseren. Deze is uitgewerkt in paragraaf 5.11 Water en klimaatadaptatie en de bijbehorende Waterparagraaf in Bijlage 14. Bij de ontwikkeling van de school worden compensatiemaatregelen binnen en buiten het plangebied getroffen.
De compenserende maatregelen binnen het plangebied bestaan uit maatregelen op het schoolterrein en maatregelen in de directe omgeving van het schoolterrein. Op het schoolterrein wordt ingezet om het gebouw en het terrein er omheen zo groen mogelijk te maken. Er wordt daarbij vooral aandacht besteed aan het minimaliseren van de impact van de school op de omgeving en daarnaast het vergroten van de aantrekkelijkheid van de directe omgeving voor mens en dier en het verbeteren van de cultuurhistorische waarden. Het aanbrengen van biodivers groen kan ook bijdragen aan de wateropgave. Naast het streven naar een zo compact mogelijk gebouw worden de volgende maatregelen getroffen.
4.5 Verkeer En Parkeren
4.5.1 Bereikbaarheid
Het plangebied is aan de noordzijde aangesloten op het netwerk voor autoverkeer van het USP door de Cambridgelaan. De Toulouselaan (aan de zuidzijde) is alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers. Langs de Helsinkilaan aan de westzijde van het plangebied ligt een voetpad richting het parkeerterrein. Aan de noordzijde van de Cambridgelaan ligt ter hoogte van de ISUtrecht een voet- en een fietspad.
Er zijn diverse bushaltes in het USP. De dichtstbijzijnde is de halte 'Botanische Tuinen' aan de Padualaan waar alle bussen die het USP aandoen, stoppen. Nog net iets dichterbij is halte 'Padualaan' van de eind 2019 in gebruik genomen tramlijn 22. Deze ligt bij de overgang Weg tot de Wetenschap/Padualaan. De haltes bevinden zich op circa 300 meter loopafstand van de ISUtrecht.
Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de doorontwikkeling van het USP. Nodig is een toekomstvaste verkeersstructuur met ruimte voor alle modaliteiten - openbaar vervoer (OV), fiets, voetganger, auto - waarmee uitbreiding en groei van functies kan worden gefaciliteerd. Er lopen verschillende trajecten om op korte en langere termijn de bereikbaarheid van het USP te verbeteren. In het programma U Ned (zie programma-uned.nl) wordt bijvoorbeeld gekeken naar de verbetering van de OV-verbindingen en de (regionale) fietsstructuur. Ook binnen de Omgevingsvisie USP (zie uspomgevingsvisie.nl) is veel aandacht voor de verdere uitwerking van verkeerskundige ambities op en rond het USP: o.a. een autoluw centrum, versterking van de voet- en fietspadenstructuur, meer ruimte en veiligheid voor fietser & voetganger en het anders organiseren van het autoparkeren.
4.5.2 Mobiliteitsanalyse
De autobereikbaarheid van het USP is kritisch en met name de kruispuntbelastingen binnen het gebied zijn cruciaal voor de doorstroming van het verkeer. Om zicht te hebben op de verkeerskundige haalbaarheid van de ISU is in 2018 een 'Mobiliteitsanalyse' uitgevoerd door Movares (zie Bijlage 3). Doel van de studie was het inzichtelijk maken of het verkeer van en naar de ISUtrecht niet leidt tot (extra) verkeersproblemen in het USP.
Hierbij is gebruik gemaakt van een zogenaamde VISSIM simulatie. Het VISSIM-model is een dynamisch verkeersmodel dat de beweging van elk afzonderlijk voertuig simuleert en rekening houdt met alle relevante eigenschappen van elk voertuig en de situatie op het netwerk. VISSIM biedt zo de mogelijkheid om de huidige situatie van zowel de verkeerssituatie als de infrastructuur zo goed mogelijk na te bootsen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de herkomst van de leerlingen, de frequentie van het OV, de modal split, vastgestelde ontwikkelingen als de bouw van het RIVM en het Prinses Maxima Centrum, het effect van de BSO en de aanvangstijd van de lessen. Resultaat is een gedetailleerd en realistisch beeld van de te verwachten verkeersbewegingen en de belastbaarheidsmarges van het verkeerssysteem.
De conclusie uit de analyse is dat zonder maatregelen om het autogebruik van de ISUtrecht te beperken, er in de ochtendspits een te grote verkeersdruk ontstaat bij de kruising tussen de Weg tot de Wetenschap en de Sorbonnelaan als gevolg van de ISUtrecht. De wachtrijen zouden onacceptabel lang worden.
Voor de komst van ISUtrecht naar het USP is daarom als voorwaarde gesteld dat het aantal autoritten naar de ISUtrecht in de ochtendspits bij de kruising Weg tot de Wetenschap - Sorbonnelaan niet hoger mag zijn dan 279 ritten (ouders en werknemers). Bij dit aantal is het effect van ISUtrecht op de verkeerssituatie bij deze kruising aanvaardbaar en blijft de verkeersdoorstroming op niveau. Na herijking van de uitgangspunten is de verkeersgeneratie op deze kruising, veroorzaakt door de ISUtrecht, berekend op 306 ritten (zie Bijlage 5). Er zal dus een inspanning geleverd moeten worden om de reductie van tenminste 27 ritten in de ochtendspits (ouders en/of werknemers) via deze kruising te realiseren. Zie daarvoor paragraaf 4.5.4 Mobiliteitsmaatregelen.
4.5.3 Robuustheidscheck
Bovenstaande conclusies over de capaciteit van het netwerk en het aantal in te perken ritten komen voort uit de mobiliteitsanalyse uit 2018. In die analyse is geen rekening gehouden met eventuele knips en/of programmatische groei van het USP. Intussen is echter de Omgevingsvisie Utrecht Science Park 2040 opgesteld. Daarin wordt een gewijzigde verkeersstructuur voorgesteld die een programmatische groei van het USP mogelijk maakt en doorgaand verkeer door het USP voorkomt. Belangrijke lange termijn verkeersmaatregel daarin is het aanbrengen van knips in de Leuvenlaan en de Cambridgelaan (zie Omgevingsvisie deelgebied Utrecht Science Park 2040 | Gemeente Utrecht - Omgevingsvisie).
Om de gevolgen van een knip in de Cambridgelaan op de conclusies van de mobiliteitsanalyse uit 2018 inzichtelijk te maken heeft Movares een zogenoemde 'Robuustheidscheck ISU' uitgevoerd (zie Bijlage 8). Omdat de positie van de knip nog onderwerp van onderzoek is, zijn de effecten van drie alternatieve locaties berekend. Speciale aandacht ging daarbij uit naar de gevolgen voor de kritische kruising Weg tot de Wetenschap-Sorbonnelaan.
Uit de robuustheidscheck blijkt dat de knips, ongeacht hun precieze ligging, een positief effect hebben op de belasting van de kruising Weg tot de Wetenschap-Sorbonnelaan. Dat is het gevolg van het wegvallen van alle doorgaande verkeer. Voor de Universiteitsweg geldt dat het aandeel ISUtrecht-verkeer op het geheel zeer beperkt is, en de invloed op de doorstroming daarmee ook. De wachtrij die desondanks ontstaat op de Bolognalaan is op te lossen door een aanpassing van de huidige rijstrookindeling op de kruising met nu nog de entree van de parkeergarage-UMC (deze garage komt in de Omgevingsvisie op deze plek te vervallen). De conclusies uit de mobiliteitsanalyse uit 2018 blijven derhalve van kracht.
4.5.4 Mobiliteitsmaatregelen
De ISUtrecht heeft geïnventariseerd welke door haar te treffen maatregelen (met name) gericht op gedragsbeïnvloeding kansrijk zijn om het autogebruik van ouders en personeel terug te dringen (zie Bijlage 4 Notitie denkbare duurzame mobiliteitsoplossingen, &Morgen, 5 januari 2018). Te denken valt aan reiskosten- en parkeerregelingen, inzet van deelfietsen, faciliteren carpool mogelijkheden, organiseren collectief vervoer, restrictief parkeerbeleid, invoeren van parkeervignetten, stimuleren OV- en fietsgebruik (e-bike).
Movares heeft in 2019 onderzocht in hoeverre deze maatregelen bijdragen aan het terugdringen van het aantal autoritten (zie Bijlage 5). Uit dit onderzoek blijkt dat de mobiliteitsmaatregelen van de ISU in voldoende mate bijdragen aan de noodzakelijke verkeersreductie. Door het nemen van de beschreven mobiliteitsmaatregelen voldoet de ontwikkeling van de ISUtrecht aan de in het haalbaarheidsonderzoek gestelde mobiliteitseis.
Om de uitvoering en financiering van het maatregelenpakket goed te borgen, is deze vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ISUtrecht. Monitoring van de beoogde effectiviteit van de maatregelen maakt onderdeel uit van deze afspraken.
4.5.5 BSO en kinderdagverblijf
Movares heeft ook onderzocht of het vanuit de gestelde mobiliteitseisen mogelijk is om een kinderdagverblijf (KDV) en een buitenschoolse opvang (BSO) aan het programma in het schoolgebouw toe te voegen. Deze generen naar verwachting 7 tot 11 extra autoritten op de Sorbonnelaan in de ochtendspits. Er is na invoering van de in paragraaf 4.5.4 beschreven mobiliteitsmaatregelen voldoende capaciteit op het netwerk om de toevoeging van een BSO en een KDV te kunnen toestaan, zie Bijlage 6 'Adviesnota Verkeerseffecten BSO en KDV'.
4.5.6 Sport en culturele voorzieningen
Om de voor de ISUtrecht aanwezige sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) zo efficiënt mogelijk te benutten, kunnen deze buiten schooltijd door andere doelgroepen gebruikt worden. Dit gebruik genereert uiteraard ook (auto)mobiliteit en er is behoefte aan parkeerplaatsen. Omdat deze verkeersbewegingen en de parkeervraag plaatsvinden buiten de schooltijden (in de namiddag en avond) zijn zij niet van invloed op de problematische en maatgevende ochtendspits.
De sportzaal heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. Op basis van CROW-rekentool 'Verkeersgeneratie en parkeren' zouden er circa 40 parkeerplaatsen nodig zijn en bedraagt de extra verkeersproductie op een gemiddelde dag 184 motorvoertuigbewegingen.
De inzet van de les-, oefen- en praktijkruimtes voor 'podiumkunsten' buiten openingstijd van de school is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd. De verkeersgeneratie en de parkeervraag kunnen daarom niet exact bepaald worden. Wel kunnen er aannames gedaan worden op basis van de in het ISUtrecht gebouw aanwezige lokalen die geschikt zijn voor podiumkunsten. Er zijn in het nieuwe gebouw voor de school in totaal 8 lokalen ingericht voor podiumkunsten (arts, dans, drama, muziek, design), totaal circa 640 m2. Daarnaast zijn er nog kleine oefenruimtes en een opnamestudio van in totaal 140 m2. Het totaal aanbod aan 'culturele voorzieningen' bedraagt daarom circa 800 m2. Op basis van de CROW-rekentool zijn er 30 parkeerplaatsen nodig en bedraagt de extra verkeersproductie op een gemiddelde dag 126 motorvoertuigbewegingen.
De totale verkeersproductie van de buitenschoolse sport- en culturele voorzieningen bedraagt ruim 300 motorvoertuigbewegingen per dag. De parkeervraag komt uit op circa 70 parkeerplaatsen. Deze bewegingen vinden plaats buiten de schooltijden, dus in de namiddag en de avond, en zijn dus niet van invloed op de problematische en maatgevende ochtendspits.
Na schooltijd zijn er voldoende vrije parkeerplaatsen in de parkeerkelder aanwezig. Uitsluitend de overgebleven werknemers van ISUtrecht, KDV en BSO zijn immers aanwezig.
4.5.7 Fiets en voetgangers
Utrecht geeft prioriteit aan de fietser en de voetganger. Dat betekent ook dat gemeente Utrecht waarde hecht aan veiligheid voor de fietser en voetganger. De locatie van ISUtrecht is met de fiets goed te bereiken. Het plangebied is via de Weg tot de Wetenschap en het Oxfordpad of via de Weg naar Rhijnauwen, De Boeijelaan, Toulouselaan en Helsinkilaan met de fiets bereikbaar. De Cambridgelaan heeft ter hoogte van ISUtrecht alleen aan de noordzijde een fiets- en voetpad.
Omwille van de veiligheid en het comfort van de fietser en de voetganger worden de langzaam verkeerstromen van en naar de school gescheiden van de autostromen naar de K&R en de parkeergarage. Ter hoogte van de entree naar de fietsenstalling en het schoolgebouw komt een veilige oversteek. Hiervan kunnen ook de voetgangers die gebruik maken van het OV op de Heidelberglaan/Padualaan gebruik maken. Aan de noordzijde van de Cambridgelaan loopt een fietspad en een voetpad. Voor een goede ontsluiting vanaf het zuiden komt er een fiets/wandelverbinding tussen de Cambridgelaan en de Toulouselaan.
De circa 20 Kiss & Ride plekken worden op het schoolplein aan de voorzijde van de ISU gerealiseerd. Voor kinderen die worden afgezet is het daardoor niet nodig de Cambridgelaan over te steken. Buiten de haal- en brengtijden doet dit plein dienst als schoolplein.
4.5.8 Parkeren auto
Het USP is in het parkeerbeleid door het College aangewezen als maatwerkgebied. Dit betekent dat onderbouwd afgeweken mag worden van de parkeernormen.
Bij het bepalen van de auto-parkeerbehoefte van ontwikkelingen in het USP is een parkeernorm van 0,7 pp/100 m2 BVO als uitgangspunt genomen bij de planontwikkeling. Deze norm is ook bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Uithof gehanteerd en vloeit voort uit de 4e Nota Ruimtelijke Ordening en 2e Structuurvisie Verkeer en Vervoer. Op basis van deze norm zou het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de ISUtrecht uitkomen op 102.
In de ochtendspits kan een deel van de verwachte toestroom van auto's niet worden verwerkt op dit aantal parkeerplekken. Dit leidt mogelijk tot wachtrijen op de Cambridgelaan en overlast voor de rond de locatie gevestigde instellingen en het zal naar verwachting een onveilige verkeerssituatie ter plekke van de school veroorzaken.
Om een zo veilig mogelijke verkeerssituatie in de nabijheid van de school te realiseren en de overlast voor de rond de locatie gevestigde instellingen te minimaliseren worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening de normen uit de Nota Parkeernormen Fiets en Auto d.d. 22 maart 2013 en de CROW-rekentool voor parkeer- en Kiss & Ride plaatsen gehanteerd. Deze houdt, in tegenstelling tot de generieke norm uit het Bestemmingsplan De Uithof, wel rekening met de specifieke parkeervraag van scholen, waarbij sprake is van het halen en brengen van (jonge) kinderen. Op basis van deze normen bevindt het aantal te realiseren parkeerplaatsen zich in de bandbreedte van 92 tot maximaal 131 parkeerplaatsen. Daarbinnen zijn er volgens de normen 29 tot 68 parkeerplaatsen nodig voor medewerkers en 63 voor shortstay/Kiss & Ride. Volgens opgave van de ISUtrecht zijn er voor de 110 fte medewerkers 55 parkeerplaatsen nodig. Dat aantal wordt als uitgangspunt gehanteerd. Tezamen met de 63 shortstay/Kiss & Ride plekken resulteert dit in een minimum van 118 parkeerplaatsen. Dat is het aantal dat minimaal aangeboden moet worden om te voorzien in de parkeerbehoefte van de ISUtrecht. Het maximum blijft gelijk aan de genoemde 131.
Het aantal shortstay/Kiss & Ride parkeerplaatsen dat de ISUtrecht op eigen terrein kan aanbieden is echter geen 63, maar 56. Er is dus sprake van een (theoretisch) tekort van 7 van dit soort parkeerplaatsen die nodig zijn voor het goed functioneren en afwikkelen van de ochtendspits op en rond het schoolterrein. Omdat de ISUtrecht het vereiste aantal parkeerplaatsen niet kan realiseren wordt in een overeenkomst vastgelegd welke maatregelen de ISUtrecht treft om in de maatgevende ochtendspits toch 63 kortparkeerplaatsen beschikbaar te kunnen stellen. Denk aan een variabele inzet van kort- en langparkeerplekken en aan spreiding van starttijden. Dit kan er mogelijk toe leiden dat het verkeer zich meer spreidt dan van tevoren rekening mee is gehouden. Via monitoring zal moeten blijken of deze spreiding daadwerkelijk optreedt en wat de effecten daarvan zijn op de parkeervraag. Als na verloop van tijd blijkt dat de (tenminste) 7 flexibele kort parkeerplekken structureel nodig zijn en de ISUtrecht niet uitkomt met het minder aantal lang parkeerplekken in de ochtendspits (7.00-9.00 uur) dan dient de eigenaar van de school, Vastgoed Gemeente Utrecht, een alternatief te organiseren en te financieren.
Het bestemmingsplan De Uithof (2010) schrijft voor dat parkeren op eigen terrein en bij voorkeur ondergronds moet worden vormgegeven, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk is. De algemene beeldkwaliteitseisen van de Universiteit Utrecht schrijven voor dat de parkeerplekken uit het zicht gerealiseerd moeten worden en dat de plint van het gebouw levendig moet zijn. Er komen circa 90 plekken in de parkeergarage. Dit zijn zowel plekken voor langparkeren (medewerkers) als kortparkeren. De circa 20 Kiss & Ride plekken worden op het schoolplein aan de voorzijde van de ISUtrecht gerealiseerd. Buiten de haal- en brengtijden doet dit plein dienst als schoolplein.
4.5.9 Parkeren fiets
Voor het parkeren van fietsers van bezoekers (leerlingen) en medewerkers van de school zijn in de Nota Parkeernormen Fiets en Auto d.d. 22 maart 2013 fietsparkeernormen opgenomen. Deze normen zijn gebaseerd op een 'standaard' school met standaard oppervlakten en lokalen en daardoor niet goed toepasbaar op de ISUtrecht. Volgens die normen zouden er bijvoorbeeld ruim 900 fietsparkeerplaatsen nodig zijn voor de 600 leerlingen van de bovenbouw. Om het benodigde aantal fietsparkeerplaatsen te kunnen bepalen wordt daarom een aanname gedaan op basis van het verwachte aantal leerlingen en medewerkers dat met de fiets naar de ISUtrecht komt.
Op basis van de bepaalde aannames en modal split zijn er voor de leerlingen en de medewerkers van de ISUtrecht en het KDV/BSO in totaal tenminste 607 fietsparkeerplaatsen nodig. Tenminste dit aantal wordt gerealiseerd in een stalling op korte afstand van de entrees van de school. Zie ter onderbouwing van de berekening de notitie 'Fietsparkeren ISU' die als Bijlage 7 is toegevoegd.
4.5.10 Fietsparkeerplekken halen/brengen ouders
Een groot aantal kinderen wordt met de fiets naar school gebracht of met de fiets van school opgehaald. Om hierin te faciliteren en het gebruik van de fiets te stimuleren wordt nabij de entree van de school een plek gemaakt die ruimte biedt aan fietsen van ouders/verzorgers. Verwachting is dat er voor hen ruimte moet zijn voor het parkeren van ruim 200 fietsen. Dit komt neer op een plek met een omvang van ruim 300 m2 (zie Bijlage 7).
4.5.11 Verkeersveiligheid
Door de vestiging van de ISUtrecht neemt het aantal auto's, fietsers en voetgangers en daarmee de druk op de infrastructuur rondom de locatie toe, met name in de ochtendspits. In een kort tijdsbestek zullen circa 600 kinderen, al dan niet onder begeleiding, de Cambridgelaan oversteken per fiets of te voet. Tegelijkertijd rijdt er extra autoverkeer als gevolg van het ISUtrecht, bovenop het bestaande autoverkeer.
Om dit in goede banen te leiden worden de langzaam verkeerstromen van en naar de school gescheiden van de autostromen naar de Kiss & Ride en de parkeergarage. Dit betekent vrijliggende fiets- en voetpaden tot aan de entree van de school. Ter hoogte van de entree naar de fietsenstalling en het schoolgebouw komt een veilige oversteek. Aanvullend daarop wordt de Cambridgelaan ter hoogte van de school als 'schoolzone' ingericht. Hierbinnen geldt een lagere (advies)snelheid en wordt door middel van herkenbare elementen de aanwezigheid van een school, en het daarbij horende verkeersgedrag, geaccentueerd.
4.5.12 Goederenvervoer
De ondergrondse afvalcontainers worden ter hoogte van de entree van de parkeergarage geplaatst, zo ver mogelijk van de langzaamverkeerstromen vandaan. Ook de afwikkeling van leveranties vindt hier plaats. Beiden worden buiten de haal- en brengtijden gepland, zodat als gevolg daarvan geen conflicten en/of problemen met de doorstroming ontstaan.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
5.2 Milieueffectrapportage
5.2.1 Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.2.2 Plansituatie
Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet echter ook in 'overige gevallen' bekeken worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling moet het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project voordat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is de conclusie dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 22 juni 2020besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen (zie Bijlage 21 Besluitover aanmeldnotitie m.e.r.).
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 20 Aanmeldnotitie m.e.r.
5.2.3 Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet nodig.
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
In de directe omgeving van het plangebied zijn gebouwen van de Universiteit Utrecht, de Hogeschool Utrecht en het RIVM aanwezig. Er zijn vanuit deze bedrijven geen belemmeringen voor deze locatie en de daarop geprojecteerde onderwijsfunctie en kinderdagverblijf.
5.4 Geluidhinder
5.4.1 Wettelijk kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de Wet geluidhinder "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen, scholen, medische centra, ziekenhuizen, woonwagenstandplaatsen etc..
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
- bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
- reconstrueren van wegen;
- bestemmen of wijzigen van gezoneerde industrieterreinen.
5.4.2 Plansituatie
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om het plan te toetsen aan de wettelijke eisen van de Wet geluidhinder, het lokale geluidbeleid en te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit akoestisch onderzoek is toegevoegd in Bijlage 15. Hierna volgen de belangrijkste conclusies voor het plangebied.
Het plangebied van de onderzochte bestemming ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de Rijksweg A27 en Cambridgelaan. Bij de bepaling van de geluidbelasting vanwege de Rijksweg is uitgegaan van de situatie zonder TB Ring Utrecht (afwijkend van het vigerende geluidregister). Tegen het TB lopen beroepsprocedures waardoor de kans bestaat terug te moeten vallen op de situatie voor TB. In het onderzoek is daarom uitgegaan van een worst-case variant. Dit is de situatie zonder het TB omdat er dan geen geluidschermen zijn gerealiseerd.
Uit het geluidsonderzoek volgt dat de geluidsbelastingen op het maximale bouwvolume binnen het bouwvlak vanwege de Rijksweg A27 en de Cambridgelaan de voorkeursgrenswaarde overschrijden.
De geluidsbelasting vanwege de Rijksweg bedraagt maximaal 57 dB (exclusief aftrek art. 110 Wgh) op de westgevel van het bouwvlak. Dit komt overeen met 53 dB inclusief aftrek art. 110 Wgh. Er wordt daarmee voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Het is daarom niet nodig om gevels 'doof' (zonder te openen delen) uit te voeren. De maximale geluidbelasting vanwege de Cambridgelaan bedraagt 51 dB. De gecumuleerde geluidbelasting van beide bronnen bedraagt maximaal 59 dB en is daarmee aanvaardbaar.
5.4.3 Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geluid bezien geen belemmeringen voor de functie onderwijs, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf op deze locatie. Voor dit plan is het nodig om, parallel aan de ruimtelijke procedure, een hogere waarde procedure voor deze twee geluidsbronnen te doorlopen. Voor dit plan gelden de volgende ontheffingen ('hogere waarden') voor het onderwijsgebouw:
Rijksweg A27: 53 dB
Cambridgelaan: 54 dB
5.5 Geur
Het RIVM is het enige bedrijf in de directe omgeving van het plangebied. Er zijn vanuit het RIVM geen belemmeringen voor de onderwijsfunctie, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf en de sport- en culturele functies op deze locatie.
5.6 Externe Veiligheid
Naast de landelijke wetgeving voor externe veiligheid heeft de gemeente Utrecht in 2007 lokaal beleid vastgesteld. Dit beleid is opgenomen in de 'Nota Externe veiligheid'. De beleidskeuzes in die nota zijn niet relevant voor het plangebied omdat het plaatsgebonden risico geen overlap heeft met het plangebied en het plangebied niet bijdraagt aan het groepsrisico.
Op circa 400 meter afstand van het plangebied ligt de A27. Hierover vindt transport met gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van de A27 wordt bepaald door het transport van brandbare gassen en bedraagt 355 meter. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A27 is vanuit het oogpunt van externe veiligheid dus niet relevant voor het plangebied.
Andere risicobronnen (transportassen, buisleidingen, bedrijven) liggen op zeer grote afstand en zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet relevant voor het plangebied.
Vanwege de externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van de onderwijsfunctie, buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf en de sport- en culturele functies op de locatie.
5.7 Luchtkwaliteit
5.7.1 Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.
In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening moet houden met de effecten op de luchtkwaliteit. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor een aantal stoffen. Deze zijn in het algemeen strenger dan de in de wet Milieubeheer gehanteerde grenswaarden.
Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU. De WHO stelt zelfs dat er géén veilige concentratie is aan te geven voor fijnstof; op grond van haalbaarheid heeft zij daarom een gezondheids-kundige advieswaarde vastgesteld voor PM10 en PM2,5.
Stof | Grenswaarde EU | WHO-advieswaarde-2005 | Toetsingsperiode |
NO2 (stikstofdioxide) | 40 µg/m³ | 40 µg/m³ | Jaargemiddelde |
PM10 (fijnstof) | 40 µg/m³ | 20 µg/m³ | Jaargemiddelde |
PM2,5 (fijnstof) | 25 µg/m³ | 10 µg/m³ | Jaargemiddelde |
WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5
In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) naast de wettelijke grenswaarden ook te voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze advieswaarden (WHO 2005) zijn strenger dan de wettelijke grenswaarden voor PM10 (20 µg/m3) en voor PM2,5 (10 µg/m3). Deze motie is uitgewerkt in het raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het raadsbesluit.
Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.
5.7.2 Plangebied
De luchtkwaliteit langs wegen in Nederland wordt gemonitord en berekend middels het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De luchtkwaliteit wordt hierbij in beeld gebracht op toetspunten langs doorgaande wegen waar verkeersbewegingen uitstoot van luchtverontreinigende stoffen veroorzaken. Op basis van de bijgestelde Mobiliteitsanalyse 2018 is er in de ochtendspits als gevolg van de ISUtrecht een verkeersgeneratie van 382 lichte motorvoertuigen. Voor de verkeersgeneratie over een dag wordt derhalve uitgegaan van het dubbele aantal van deze generatie waardoor het totaal aantal ritten op 764 uitkomt.
Uit worst-case berekening van het plan blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen (NO2, PM10 en PM2,5) slecht in geringe mate toenemen door het extra verkeer dat wordt opgewekte door de nieuwe locatie van de ISUtrecht. De toevoeging van de volledige hoeveelheid verkeer (764 lichte motorvoertuigen) aan de Helsinkilaan, Aarhuslaan, Sorbonnelaan, Cambridgelaan en Universiteitsweg zorgt voor een maximale concentratietoename NO2 van 0,4 µg/m3. Voor PM10 is de maximale concentratietoename 0,1 µg/m3 en voor PM2,5 is de maximale concentratietoename kleiner dan 0,1 µg/m3. De hoogste concentratie van luchtverontreinigende stoffen bij realisatie in 2023 treedt hierbij op langs de Sorbonnelaan. Voor NO2 bedraagt deze 27,0 µg/m3, voor PM10 17,8 µg/m3en voor PM2,5 9,7 µg/m3.
Deze berekende toenamen zijn hiermee kleiner dan drie procent van de grenswaarden. Het plan draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. Bovendien bevinden deze concentraties langs de toeleidende wegen zich ruim onder de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen en ook onder de WHO normen uit 2015.
5.7.3 Conclusie
Het plan voldoet aan de eis dat een ontwikkeling niet in betekenende mate mag bijdragen aan de concentraties van stoffen waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen. Bovendien bevinden de concentraties langs wegen die extra verkeer aantrekken als gevolg van het plan zich ruim onder de wettelijke grenswaarden. Voor het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.
5.8 Bodem
5.8.1 Kader
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:
Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt vooral bij bedrijfsmatige activiteiten of calamiteiten.
Bodemsanering
Ernstig verontreinigde locaties moeten worden gesaneerd als er ook sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat schoon is moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning of een functiewijziging moet een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 verricht worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.
De resultaten van het onderzoek moeten bij de in te dienen aanvraag omgevingsvergunning worden aangeleverd voor deze in behandeling wordt genomen. Hierbij moet worden aangetoond dat de grond ter plaatse geschikt is voor de uitoefening van de functie. In het gemeentelijk bodeminformatiesysteem is onderzocht of in het gebied ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn.
- Relevante informatie uit bodeminformatiesysteem over historisch bodemgebruik;
- Zijn er in het plangebied verontreinigde locaties aanwezig;
- Aangeven wat bekend is van bodemkwaliteit, wat is gesaneerd, wat eventueel potentieel risico is vanwege huidig gebruik.
5.8.2 Onderzoek
In de uitgevoerde bodemonderzoeken is overeenkomstig de NEN 5740, de NEN 5720 en de NTA 5755 de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Op basis hiervan is de conclusie dat de bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd waarvan hierna de resultaten zijn beschreven:
- Verkennend en aanvullend bodemonderzoek van 7 oktober 2019, zie Bijlage 11.
- Verkennend waterbodemonderzoek van 3 maart 2020, zie Bijlage 12.
- Verkennend bodemonderzoek PFAS van 3 maart 2020, zie Bijlage 13.
5.9 Natuurbescherming
5.9.1 Kader
Het plangebied ligt aan de rand van de stad, op de overgang van het Kromme Rijngebied naar de Utrechtse Heuvelrug. De ondergrond schetst een beeld van de ontstaansgeschiedenis: op het in de laatste ijstijd afgezette dekzand liggen een metersdik pak van veen- en kleilagen. Het veen is ontstaan door bosvorming op natte grond, de klei is in de loop van eeuwen door de Kromme Rijn afgezet. De bovenste laag is door agrarisch gebruik en gedeeltelijke vergraving sterk door de mens beïnvloed.
Natuurbescherming is in Nederland op nationaal niveau geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb beschermt planten en dieren. Het gaat daarbij om soorten die op Europees niveau bescherming genieten op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn, aangevuld met soorten die alleen op nationaal niveau beschermd zijn. De bescherming is geregeld via verbodsbepalingen en een zorgplicht voor alle in het wild levende planten en dieren. Ook natuurgebieden vallen onder de reikwijdte van de Wnb, voor zover het gebieden betreft in het Natura-2000 netwerk. Tot slot beschermt de Wnb houtopstanden (voormalig Boswet).
Het beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS) is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (herijking 2016), waarvan de regels zijn vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016). Daarnaast zijn de regels in de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 relevant. In deze verordening staan nadere regels ter uitvoering van de Wet natuurbescherming die zien op bescherming van de kwaliteit van het landschap, de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden in de provincie Utrecht.
Op gemeentelijk niveau vormen het Groenstructuurplan en de Utrechtse Soorten de belangrijkste beleidskaders voor natuur in de stad. De hierin geformuleerde ambities zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan om een onderwijsfunctie in het plangebied van dit bestemmingsplan te realiseren.
5.9.2 Wet natuurbescherming: beschermde soorten
Een bestemmingsplan kan niet worden vastgesteld, als op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan in de weg staat. Onderzoek naar beschermde soorten moeten antwoord geven op de vragen of:
- In en rond het plangebied wettelijk beschermde soorten voorkomen;
- Het plan mogelijk leidt tot overtreding van verbodsbepalingen;
- Het aannemelijk is dat voor de beschermde soorten ontheffing kan worden verleend voor uitvoering van het plan.
Daarnaast moet het onderzoek inzicht geven in de eventueel noodzakelijk te treffen mitigerende of compenserende maatregelen.
5.9.3 Wet natuurbescherming: beschermde gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt met een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten). Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm). Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
5.9.4 Natuurnetwerk Nederland en Groene Contour
Als uitvoering van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft de provincie Utrecht het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016) zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen.
Bescherming van het NNN geschiedt via het 'nee, tenzij'- regime. Bij nieuwe ontwikkelingen in het NNN moet worden getoetst of per saldo sprake is van significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Wordt significante aantasting aangetoond, dan is de ontwikkeling niet mogelijk, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang én reële alternatieven ontbreken. De aantasting moet dan zoveel mogelijk worden beperkt. Is deze beperking onvoldoende om significante aantasting te voorkomen, dan is compensatie nodig.
5.9.5 Groenstructuurplan 2017-2030 Utrecht
Het plangebied is onderdeel van de stedelijke groenstructuur zoals beschreven in het groenstructuurplan, zie hiervoor ook paragraaf 2.3.2.2.1 Natuur. Het plangebied vormt momenteel een schakel in het groen binnen en buiten de stad. Vanwege deze ligging is al tijdens de haalbaarheidsstudie een waardenonderzoek uitgevoerd en zijn compensatiemaatregelen onderzocht (zie waardenstelling Bijlage 19). Hierna staan de conclusies uit het onderzoek beschreven.
5.9.6 Utrechtse Soortenlijst
In de voormalige Flora en faunawet werden soorten beschermd die niet meer beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Hieronder vallen diverse kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. Deze soorten zijn in de Utrechtse soortenlijst genoemd.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid: utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie
5.10 Bomen
5.10.1 Kader
Volgens de nota 'Bomenbeleid Utrecht 2009' is bij ruimtelijke plannen een bomenparagraaf nodig. Hierin moet onderbouwd worden op welke wijze rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.
Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. Soms mag er worden afgeweken van de herplantplicht. Dat kan als er sprake is van onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.
5.10.2 Plansituatie
Langs de Helsinkilaan staat een bomenrij. De planontwikkeling heeft geen effect op deze bomen en ze kunnen dan ook in het kader van de planontwikkeling blijven staan.
Een onderdeel van de planontwikkeling is het verbreden van de watergang in het kader van de groen- en watercompensatie. Langs deze watergang aan de oostzijde van het plangebied staan enkele als hakhout beheerde bomen waarvan de uitlopers regelmatig worden teruggesnoeid vanwege beheer en onderhoud van de watergang en het begaanbaar houden van het recreatieve struinpad (zie foto 1). Deze bomen (zwarte els, schietwilg en zachte berk die spontaan opkomen langs watergangen) kunnen vanwege de verbreding van de watergang niet blijven staan. Langs de verbrede watergang wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd die de universiteit Utrecht in een vervolgfase gaat ontwerpen. In het ontwerp van de oever wordt rekening gehouden met het bieden van variatie, structuur en schuilgelegenheid voor planten en dieren en dat de spontane ontwikkeling van de oever ten goede komt. Als onderdeel van het ontwerpproces kijkt de universiteit of het verplanten van de bomen een goede optie is om deze natuurvriendelijke oever of de nabije omgeving mee vorm te geven.
De schietwilg ten noorden van de bestaande watergang langs de Cambridgelaan kan wel blijven staan (zie foto 2). Vanwege de ruimtelijke inpassing in de omgeving worden er op het schoolplein en in de buitenruimte rondom de school ongeveer 20 nieuwe bomen aangeplant.
Foto 1: elzen/wilgen langs de te verbreden watergang (foto februari 2023)
Foto 2: de schietwilg ten noorden van de te verbreden watergang (foto februari 2023)
5.11 Water En Klimaatadaptatie
Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen. De resultaten van de watertoets zijn beschreven in Bijlage 14. Deze waterparagraaf is opgesteld in overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).
5.11.1 Waterhuishouding
Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied ligt een primaire watergang. Binnen het plangebied liggen tertiaire watergangen. Er wordt 1708 m2 oppervlaktewater gedempt. De gedempte watergangen moeten minimaal één op één gecompenseerd worden (eis HDSR). Compensatie van de demping vindt bij voorkeur plaats binnen het plangebied.
De primaire watergang naast het plangebied is in eigendom bij de gemeente Utrecht. De HDSR is verantwoordelijk voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van deze watergang en de HDSR neemt de verantwoordelijkheid voor het (varend) onderhoud van de primaire watergang. Over het onderhoud van de NVO moeten nog nadere afspraken worden gemaakt tussen de gemeente en het waterschap. Het waterschap is bereid om het onderhoud op deze locatie op zich te nemen, mits er sprake is van een goede bereikbaarheid (geen obstakels) en er goede afspraken worden gemaakt over het ontwerp van de NVO. Een logische maatregel om de bereikbaarheid te borgen, is bijvoorbeeld dat ter plaatse van de nieuwe tertiaire watergang die aansluit op de primaire watergang een brug of dam met duiker wordt aangelegd. Voor de overige watergangen binnen het plangebied (tertiaire watergangen) ligt de onderhoudsverantwoordelijkheid bij de grondeigenaar.
Door het plangebied loopt ook een duiker van Ø1500 mm. Deze heeft een belangrijke functie voor de afvoer van hemelwater van dakoppervlakken, straatkolken van wegen en parkeerterreinen. Maar deze heeft geen functie voor de afvoer van oppervlaktewater. Ter hoogte van het bouwperceel kan deze duiker verwijderd worden, maar ten westen van het plangebied zal de duiker die blijft liggen, aangesloten worden op het bestaande oppervlaktewater in de schapenweide. De locatie van deze aansluiting is op de afbeelding hieronder aangeduid met de rode ster.
Het plangebied ligt in het peilgebied Utrecht en Kromme Rijn met een flexibel peil van minimaal 0,51 m NAP en maximaal 1,32 m NAP. Ter hoogte van het plangebied is het gemiddelde peil +0,65 m NAP.
Oppervlaktewater binnen plangebied (de duiker in rood)
5.11.2 Wateropgave en watercompensatiemaatregelen
Uit de waterparagraaf (Bijlage 14) volgt dat door de toename van verhard oppervlak er compensatiemaatregelen uitgevoerd moeten worden. Bij het berekenen van de watercompensatie volgens de KEUR is de minimale ontwerpvoorwaarde 45 mm berging per m2 toename verhard oppervlak of als het uitgevoerd wordt in oppervlaktewater, dan betreft het 15% van de toe te voegen verharding.
Bestaande situatie plangebied (links) en nieuwe situatie plangebied (rechts).
Op basis van de hiernavolgende tabel moet er voor een toename van (5.317 + 5.402 =) 10.719 m² verhard oppervlak watercompensatiemaatregelen worden gerealiseerd binnen het plangebied. De watercompensatie kan worden opgelost in de vorm van berging of oppervlaktewater. Het is ook mogelijk om een combinatie te maken van beiden. Voor het plangebied gelden de volgende getallen:
- In berging 0,045 m x 10.719 m² = 482 m³
- In oppervlaktewater 15% x 10.719 m² = 1608 m²
Oppervlaktewater dat binnen het plangebied gedempt wordt, moet 1 op 1 binnen het plangebied teruggebracht worden. Binnen het plangebied wordt 1708 m² gedempt en ook weer teruggebracht.
Buiten het plangebied wordt er 555 m² weiland omgevormd naar water (zie afbeelding onder 5.11.2 “water nieuw (buiten scope grens)”).
Onderdeel | Bestaande situatie in m² | Nieuwe situatie in m² | Afname / Toename verhard oppervlak m² |
Groen | 30.670 | 18.629 | - 12.041 |
Water | 1.615 | 2.937 | + 1.322 |
Verharding | 0 | 5.402 | + 5.402 |
Dakoppervlak + verharding | 0 | 5.317 | + 5.317 |
Totaal | 32.285 | 32.285 |
Oppervlaktetabel bestaande situatie en nieuwe situatie binnen plangebied, inclusief toelichting
De watercompensatie wordt geregeld door het graven van nieuw oppervlaktewater (2.937 m² (binnen plangebied) + 555 m² (buiten plangebied) = 3.492 m²).
De bestaande primaire watergang wordt aan de westzijde verbreed. Hierdoor komt de bestaande beschoeiing te vervallen. Langs de westzijde van de te verbreden watergang wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd. NVO's die een waterdiepte van minimaal 30 cm hebben (plasberm) tellen voor 100% mee in de watercompensatie.
Bij de aanleg van de natuurvriendelijke oever moet rekening worden gehouden met het toekomstig onderhoud. Ook moet er voldoende ruimte zijn om een eventueel talud aan te leggen. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een dubbelbestemming gegeven aan de gronden aangrenzend aan de verbrede watergang. Deze dubbelbestemming is 5 meter breed en volgt uit de maat van 4 meter voor de beschermingszone waarbinnen een onderhoudspad aangelegd wordt en 1 meter om speling te hebben voor het aanleggen van een eventueel talud om het hoogteverschil te overbruggen tussen de natuurvriendelijke oever en het naast gelegen terrein.
Voor de planontwikkeling wordt ook langs de bestaande watergang ten zuiden van het plangebied een natuurvriendelijke oever gerealiseerd, zie hiervoor Bijlage 9Compensatiemaatregelen buiten plangebied. Deze natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in het kader van de groencompensatie (zie paragraaf 4.4 Groen en water) en maakt geen onderdeel uit van het oplossen van de wateropgave als gevolg van de realisatie van de school.
5.12 Cultuurhistorie
Voordat het plangebied in de jaren zestig van de 20ste eeuw deel uit ging maken van het Universiteitscentrum De Uithof was het onderdeel van een agrarisch cultuurlandschap dat sinds de 12e eeuw in ontwikkeling was gebracht en in het begin van de 19e eeuw deel ging uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Beide tijdlagen hebben in het plangebied slechts weinig sporen achtergelaten. De aanwezige sloten zijn een 20ste-eeuwse verwijzing naar het cultuurlandschap. De in 2007 gegraven westelijke sloot (van noordoost naar zuidwest) ligt ter plaatse van een historische perceel sloot (zie ook paragraaf 5.9.5 onder Landschappelijke waarden).
Het plangebied ligt in de tweede verboden kring van het Fort aan de Hoofddijk en in de derde verboden kring van Fort bij Rijnauwen, zie hiervoor Bijlage 1. De relatie met het Fort aan de Hoofddijk is niet meer waar te nemen door de aanwezige bebouwing hiertussen. De relatie met Fort bij Rijnauwen is nog zichtbaar vanwege het open karakter van het landschap rondom het fort.
Het open landschap heeft een belangrijke betekenis in de afwisselende stedelijke rand van het USP. De herkenbaarheid van het oorspronkelijk cultuurlandschap met haar verkavelingsstructuur is van grote waarde.
Het plangebied is één van de open delen in de rand van het USP en heeft een belangrijke waarde voor de beleving van de stadsrand. Zowel vanuit het open landschap naar het USP toe als van het USP naar landschap toe.
Vanuit het plangebied is er een zichtrelatie met de aanwezige landgoederen aan de zuidzijde en het Fort Rhijnauwen. De bossen van landgoed Rhijnauwen en Amelisweerd zijn duidelijk zichtbaar vanuit het plangebied en draagt zo in belangrijke mate bij aan de beleving van het landschap. Het landschap is een belangrijk verbindend element en het plangebied maakt het omringende landschap zichtbaar en voelbaar.
Het bouwvlak van de school is zodanig vormgegeven dat de volgende punten worden gerespecteerd:
- Organische groei van de bebouwing, vanuit het centrum naar buiten wat uitgangspunt is voor verdichting en ontmoeten;
- De nieuwe bebouwing ligt dicht bij het centrale deel van het USP en tast de openheid van het landschap zo min mogelijk aan;
- Het open zicht over de omgeving en naar het landschap wordt zoveel mogelijk open gehouden;
- De in 2007 uitgevoerde reconstructie van de historische sloot blijft zo veel mogelijk behouden.
5.13 Archeologie
5.13.1 Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 2007 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
5.13.2 Gemeentelijke archeologische waardenkaart
Ter bescherming van de archeologische waarden zijn in dit bestemmingsplan regels en gebiedsaanduidingen opgenomen. De archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt hieraan ten grondslag. In de regels die bij de gebiedsaanduidingen horen, is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de archeologieregels in dit bestemmingsplan. De bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht is hiermee gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
De archeologische waardenkaart is gebaseerd op de bodemkaart, cultuurhistorische en archeologische waarden en verwachtingen en op de kennis en ervaring, opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. De waardenkaart geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van zeer hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting, gebieden van middelhoge archeologische verwachting, gebieden van lage archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist. Op de archeologische waardenkaart zijn deze archeologische rijksmonumenten weergegeven als WA1a. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de gemeente bij meervoudige vergunningsaanvragen wel als bevoegd gezag aangewezen en heeft het Rijk advies- en instemmingsrecht.
Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) zijn gebieden waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden zijn, maar die (nog) niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3) zijn gebieden waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar waarvan de begrenzing nog niet vastgesteld is. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan groot is vanwege historisch-topografische bronnen en landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan middelgroot is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan klein is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden zonder archeologische waarde (WA7) zijn gebieden waar geen archeologische waarden (meer) worden verwacht. Hier geldt geen vergunningsplicht.
5.13.3 Archeologie in het plangebied ISU USP
Binnen het plangebied zijn geen archeologische rijksmonumenten aanwezig. Op de Archeologische waardenkaart (2009) is het plangebied gelegen in een gebied met 'geen archeologische verwachting' (zie navolgende afbeelding). Op basis van deze waardenkaart geldt geen archeologievergunningsplicht.
Afbeelding: Het plangebied (met rode lijn aangegeven) op de archeologische waardenkaart 2009.
Het plangebied bevindt zich echter op de geactualiseerde gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van middelhoge archeologische verwachting (WA5). Hierdoor geldt er inmiddels wel een vergunningplicht voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.
5.14 Kabels En Leidingen
In het plangebied zijn meerdere kabels en leidingen aanwezig (zie Bijlage 10) (deze kabels en leidingen zijn planologisch niet relevant). De meeste kabels en leidingen liggen langs de wegen rondom het plangebied en vormen geen belemmering voor de realisatie van de school. De volgende leidingen vormen wel een belemmering en zullen voor de ontwikkeling van het plan moeten worden omgelegd of buiten werking worden gesteld:
- Een middenspanning leiding langs de oostelijke watergang;
- Een datatransportleiding langs de oostelijke watergang;
- Drie rioleringsleidingen lopen door het plangebied.
5.15 Gezond Stedelijk Leven
In paragraaf 2.3.2.2.4 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').
Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat de druk op gezondheid zo laag mogelijk is, gezond leven gemakkelijk is, en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.
5.15.1 Druk op gezondheid zo laag mogelijk
Geluid en luchtkwaliteit hebben invloed op de gezondheid. Binnen de gemeente Utrecht hebben we de afspraak geen gevoelige bestemmingen (o.a. scholen) te bouwen binnen 300 meter van een snelweg. De locatie aan de Cambridgelaan, ligt op voldoende afstand van de A27. Door de toekomstige verbreding van de A27 schuift de 300 meter grens naar het oosten op. Ook dan zijn er geen belemmeringen te verwachten. Om deze reden is er gekozen om het schoolgebouw te bouwen op het meest oostelijke deel van de locatie. Een en ander in lijn met de nota "Volksgezondheid Bouwen aan een gezonde toekomst, 2015-2018".
Het plangebied ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de Rijksweg A27 en Cambridgelaan. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting van beide bronnen maximaal 59 dB bedraagt en blijft daarmee onder de lokale ambitiewaarde van 63 dB.
Iedereen die in Utrecht woont en/of werkt heeft recht op gezonde lucht. Stoffen als roet en fijnstof schaden de gezondheid van inwoners, en zeker die van kinderen. Berekeningen middels het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) laten zien dan het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De concentraties langs de toeleidende wegen bevinden zich ruim onder de wettelijke grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen.
Naast geluid en luchtkwaliteit is een gezond binnenmilieu van belang. Een gezond en goed schoolgebouw heeft een positief effect op het gedrag, welbevinden en leerproces van kinderen. In het landelijke Programma van Eisen Frisse Scholen zijn eisen geformuleerd die als leidraad gehanteerd kunnen worden voor een gezond binnenmilieu bij nieuw- en verbouw van scholen. In de bouwenvelop die voor de nieuwbouw van ISUtrecht is opgesteld, is vastgelegd dat op de vijf thema's energie, luchtkwaliteit, temperatuur, licht en geluid minimaal een Frisse School Klasse B moet worden gerealiseerd, met als ambitie een Frisse School Klasse A. Ook is vastgelegd dat hierop maatwerk mogelijk is in relatie tot het zo efficiënt en budgetbewust mogelijk te bereiken resultaat. Het nieuwe schoolgebouw scoort deels Klasse A, grotendeels Klasse B en op enkele onderdelen Klasse C. Dit is in de meeste gevallen het gevolg van het gekozen ontwerp waardoor een hogere klasse moeilijk realiseerbaar was (zoals in een drietal lokalen de daglichteis) of minder relevant (zoals bij helderheidswering). In overleg met de adviseur van Volksgezondheid zijn waar mogelijk compenserende maatregelen vastgelegd, zoals in de programmering.
5.15.2 Gezond leven is gemakkelijk
Een gezonde leefomgeving nodigt uit tot bewegen en sporten. Het plan voorziet hierin door de aanleg van twee speelvelden voor de buitensportactiviteiten van de school. In de school is verder een sportzaal aanwezig. Deze sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) kunnen buiten schooltijd door andere doelgroepen worden gebruikt om deze ruimten zo efficiënt mogelijk te benutten. Dit is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd, maar is wel nadrukkelijk de bedoeling.
De fiets moet de makkelijke keuze zijn. De locatie van ISU is met de fiets goed te bereiken. Om de ontsluiting vanuit het zuiden verder te optimaliseren komt er een fiets/wandelverbinding tussen de Cambridgelaan en de Toulouselaan. Er worden fietsparkeerplaatsen gerealiseerd nabij de entrees van de school en er wordt ruimte gecreëerd voor ouders/verzorgers die de kinderen op de fiets komen brengen/halen. Om een veilige verkeersituatie te creëren worden de langzaam verkeerstromen van en naar de school gescheiden van de autostromen naar de K&R en de parkeergarage. Ter hoogte van de entree komt een veilige oversteek. Het voetpad aan de Noordzijde van de Cambridgelaan is inmiddels doorgetrokken zodat de ISUtrecht ook voor voetgangers vanaf de noordzijde van de Cambridgelaan goed is ontsloten.
5.15.3 Mensen voelen zich prettig
De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen en voor de biodiversiteit in de stad. In het ontwerp wordt aandacht gegeven aan een groene inrichting van de schoolpleinen, wat aansluit bij het streven van gemeente Utrecht om meer groene schoolpleinen te realiseren. Daarnaast wordt er groen gerealiseerd aan de Oostzijde van het plangebied. In deze zone komt een route voor wandelaars die de recreatieve waarde van het USP vergroot.
5.15.4 Conclusie
De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de missie van de gezonde stad. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.
5.16 Energie, Circulaire Economie En Instrumenten Duurzaam Bouwen
5.16.1 Energieneutraal bouwen
Het uitgangspunt voor de bebouwing is te voldoen aan de geldende BENG eisen zoals geformuleerd in het bouwbesluit 2020 over het beperken van de energievraag. Deze eisen zijn gebaseerd op de NEN 7120 die vanaf 1 januari 2021 overgaat in de NTA 8800. Voor een schoollocatie betekent dit:
De ambitie van de gemeente Utrecht is energieneutraal bouwen. Dit houdt in dat BENG 2 naar 0 kWh/m².a gaat en BENG 3 naar 100%. BENG 1 blijft binnen die ambitie ongewijzigd.
Begin 2020 – tijdens de uitwerking van de planontwikkeling – is het Utrechtse Energieprotocol vastgesteld. Het Energieprotocol geldt als leidraad voor ontwikkelaars om de keuzes richting een energieneutrale planontwikkeling inzichtelijk te maken. Het Energieprotocol heeft door de late entree geen leidende rol gehad in het ontwerpproces, maar geldt wel als referentie voor toekomstige keuzes en aanpassingen.
De ruimte voor zonnepanelen in de planontwikkeling wordt ingeperkt door de wens om een deel van het dak in te zetten als verblijfsruimte (schoolplein). Conform het Energieprotocol wordt gekeken of er voldoende ruimte binnen het plangebied te vinden is om de BENG 3 ambitie te behalen, of dat er ook (deels) buiten het plangebied gekeken moet worden.
5.16.2 Warmte-koude voorziening
De schoollocatie wordt niet aangesloten op aardgas. Voor de warmte en koude voorziening van het gebouw wordt een warmte-koude opslag (WKO) aangelegd, in de vorm van een open bodemenergiesysteem. De mogelijkheden worden nog onderzocht om aan te sluiten op een collectief (USP) warmtenet, mocht dit niet lukken dan wordt dit een zelfstandige installatie. De locatie ligt buiten de dynamische zone van Utrecht waardoor er dieper dan circa 50 meter geboord mag worden in de ondergrond. In het ontwerp wordt uitgegaan van een gebalanceerd systeem; mocht in de toekomst alsnog een warmte of koude-overschot ontstaan, dan moet in eerste instantie gezocht worden naar uitwisseling met de omgeving volgens het energieprotocol.
5.16.3 Klimaatadaptatie en compensatie groen
De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen worden verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met hedendaags. Binnen stedelijk gebied leidt dit vooral tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en het beperken van hittestress in gebouwen en de openbare ruimte.
Gestreefd wordt naar een maximale compensatie van het groen dat verdwijnt. Dit wordt deels via de daken van het schoolgebouw uitgevoerd worden, in de vorm van groene schoolpleinen en plantenvakken. Beiden geven ook kansen voor waterberging op eigen terrein en koeling bij hittelast in de zomer. De volle grond rondom de school biedt mogelijkheden tot volledige infiltratie van hemelwater in het eigen plan. Om deze potentie te benutten, moet verharding geminimaliseerd worden en daar waar nodig, zoveel mogelijk waterdoorlatend te zijn.
Door de groenvoorziening en de waterberging op elkaar af te stemmen, wordt het gebruik van leidingwater voor bevloeiing van groenvoorziening gedurende zomerse periodes zo veel mogelijk voorkomen.
5.16.4 Circulair bouwen
Via motie 252, 2016 heeft de gemeenteraad aangegeven dat circulair bouwen in Utrecht de norm is. Het lange termijn doel hierbij is een volledig circulaire stad in 2050. Het actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 gaat nader in op de route daarnaartoe. Voor de periode 2020-2023 wordt de nadruk gelegd op leren en experimenteren met de vijf prioritaire circulaire ambities van de gemeente:
- 1. Utrecht versterkt het vestigingsklimaat voor circulaire bedrijven;
- 2. Utrecht versterkt het investeringsklimaat en koopt circulair in;
- 3. Utrecht stimuleert circulaire gebiedsontwikkeling en circulair bouwen;
- 4. Utrecht wordt afvalvrij (van afval naar grondstof);
- 5. Utrecht stimuleert opleiden voor circulair bouwen en circulair ondernemen en werkt aan een circulaire kennisagenda.
De ambities omtrent circulaire gebiedsontwikkeling en circulair bouwen, Utrecht afvalvrij en het stimuleren van opleidingen vormen natuurlijke aanknopingspunten met de planontwikkeling en de onderwijsfunctie. Dit heeft geleid tot de volgende maatregelen:
- 1. Gebruik van materialenpaspoort;
- 2. Inzet op losmaakbaarheid;
- 3. Duurzame materiaalkeuzes en speciale aandacht voor de toepassing van biobased materialen in de afwerking.
5.16.5 Diervriendelijk bouwen
De biodiversiteit in steden staat onder druk. Daarom stelt de gemeenteraad bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden eisen aan de geschiktheid van de bebouwde omgeving als leefgebied voor dieren, onder de noemer "diervriendelijk bouwen". In de planontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven met de volgende maatregelen:
- Behouden van doorwaadbaarheid van het gebied: erfafscheiding bestaat zoveel mogelijk uit groenelementen (struikgewas). Waar hekwerk noodzakelijk is, is dit aan de onderkant passeerbaar.
- Faciliteren broedmogelijkheden: nestkasten voor dwergvleermuizen in het gebouwontwerp en eventueel aanvullende nestkasten voor algemene vogelsoorten elders op het terrein.
Zie ook paragraaf 4.4.2 voor een uitgebreide beschrijving van de groencompensatie maatregelen, inclusief diervriendelijk bouwen.
5.17 Conclusie
In voorliggend hoofdstuk is de voorgenomen ontwikkeling van de ISUtrecht getoetst aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat geen van deze aspecten een belemmering opwerpen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente Utrecht voert voor deze gebiedsontwikkeling geen actief grondbeleid en vervult in die zin een faciliterende rol. De kosten die de gemeente maakt om deze ontwikkeling mogelijk te maken kunnen niet zoals bij een actief grondbeleid worden verhaald via de gronduitgifte. De onderstaande paragraaf beschrijft hoe het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Op basis hiervan is de conclusie dat het plan economisch uitvoerbaar is.
6.1.1 Financiële uitvoerbaarheid
Gemeente Utrecht is verantwoordelijk voor de huisvesting van de ISUtrecht. In de gemeentebegroting (programma onderwijs) is een bedrag bestemd voor de dekking van de normbijdrage volgens de verordening onderwijshuisvesting voor een school van 1200 leerlingen en voor het kunnen beschikken over de grond (erfpacht).
Deze bijdrage is conform de normbijdrage die geldt voor regulier primair en voortgezet onderwijs. Omdat de maatstaven van het Internationaal onderwijs afwijken van de standaarden die voor reguliere scholen worden gehanteerd, is een extra investering nodig. Deze extra investeringskosten worden door de ISUtrecht zelf gefinancierd. Het schoolbestuur van de ISUtrecht is verantwoordelijk voor het onderhoud van het schoolgebouw.
Verder worden alle plankosten en de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en alle kosten voor het voeren van mogelijke procedures gedekt uit de gemeentebegroting (programma onderwijs).
6.1.2 Erfpachtovereenkomst
De Universiteit Utrecht is eigenaar van de grond waarop de school en de buitenruimte wordt gerealiseerd. De grond gaat deels in erfpacht over naar de gemeente Utrecht en op een deel wordt een opstalrecht gevestigd ten behoeve van de gemeente Utrecht. Hiervoor wordt een erfpachtovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden ook afspraken gemaakt over het realiseren van de water- en groencompensatie.
6.1.3 Samenwerkingsovereenkomst (SOK)
In paragraaf 4.5.4 is beschreven dat het nodig is dat er vanwege de realisatie van de school mobiliteitsmaatregelen worden getroffen. Om de uitvoering en financiering van het maatregelenpakket goed te borgen zijn deze vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ISUtrecht. Tevens is monitoring van de beoogde effectiviteit van de maatregelen onderdeel van deze afspraken.
6.1.4 Planschade
Uit onderzoek blijkt dat de verwachting is dat door het nieuwe bestemmingsplan geen planschade ontstaat (onder andere gelet op de situering van de nieuwe bebouwing en het grondeigendom van omliggende gronden en de daarbij behorende gebruiksmogelijkheden). Planschadeclaims zijn echter op voorhand niet geheel uit te sluiten. Kosten die voorvloeien uit eventuele claims zijn voor rekening van de gemeente Utrecht.
6.1.5 Conclusie
Op basis van bovenstaande is de conclusie dat het kostenverhaal verzekerd is en dat dit bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Samenwerking en participatie
De gemeente Utrecht, International School Utrecht en Universiteit Utrecht hebben gezamenlijk de planontwikkeling van de nieuwe International School Utrecht in USP uitgewerkt. Dit proces is beschreven in paragraaf 4.1 Proces nieuwbouw International School Utrecht. Met deze partijen is gezamenlijk gewerkt aan de bouwenvelop waarin de uitgangspunten voor de nieuwe school zijn vastgelegd. Gedurende dit traject zijn vanaf 2018 ook gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders in het gebied, onder andere met de Hoge School Utrecht, het Buurtschap Amelisweerd Rhijnauwen, de bewonersvereniging van de naastgelegen studentenhuisvesting Cambridgelaan, het RIVM en de Biologenvereniging (beheerders naastgelegen bos).
Voor de zomer van 2019 is een concept van de bouwenvelop ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor iedereen om daar een reactie op te geven. Deze reactietermijn liep vanaf 20 juni 2019 tot en met 25 juli 2019. Op 2 juli 2019 is een inloopbijeenkomst georganiseerd.
Er zijn zes reacties binnengekomen in de periode dat de bouwenvelop ter inzage lag. De reacties met de gemeentelijke beantwoording zijn opgenomen in een reactienota. Deze nota is opgenomen als Bijlage 2.
De meeste reacties gingen over de mogelijkheid tot dubbelgebruik van accommodaties, hinder door licht/reflectie en zicht op bebouwing, verkeersveiligheid routes naar school, groen en USP en de recreatieve verbinding tussen USP en de landgoederen. De bouwenvelop is naar aanleiding van de binnengekomen reacties op onderdelen aangepast. Dit betreft verduidelijking van de tekst en onderdelen zijn aangescherpt of verder uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de legenda van de bouwenveloptekening aangepast (sportveld naar speelveld) en is een nieuwe overzichtstekening met toelichting toegevoegd waarin de compensatiemaatregelen vanuit water en groen verder zijn uitgewerkt. Op 7 januari 2020 is de bouwenvelop vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en deze bouwenvelop vormt samen met het Voorlopig Ontwerp (VO) de basis van dit bestemmingsplan.
Een aantal binnengekomen reacties in de consultatieperiode vroeg om een visie op groen en landschap op het schaalniveau van geheel USP en meer betrokkenheid van natuur- en milieuorganisaties. Bij het bepalen van maatregelen in het groen is vooral gekeken naar de verbinding tussen bebouwing en landschap aan de zuidzijde van het USP. Hierbij is aangesloten op bestaande plannen en toekomstvisies. Op het niveau van het hele USP en de omgeving is verwezen naar de omgevingsvisie USP die destijds werd opgesteld. In dit proces zijn belangstellende en belangrijke stakeholders breed uitgenodigd om mee te denken, hierin zijn nadrukkelijk de natuur- en milieuorganisaties meegenomen.
6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Rijksoverheid
Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding, in die zin dat er weliswaar een relatie is met het nationale belang 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde', maar dat de doorwerking van dit belang verloopt via beleid en regels op provinciaal niveau. Het bestemmingsplan is daarom ook niet toegestuurd naar de rijksoverheid.
Provincie Utrecht
Deze locatieontwikkeling is niet in strijd met provinciale belangen. Het provinciaal ruimtelijk beleid is neergelegd in de Provinciale Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening. In de Interim omgevingsverordening zijn algemene regels opgenomen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van onder meer bestemmingsplannen. Hiermee is beoogd de provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. In het kader van het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening is een concept van het bestemmingsplan voor reactie aan de provincie Utrecht gestuurd.
Ten aanzien van Mobiliteit merkt de provincie op dat de verkeerssituatie op het USP redelijk kritisch is, waardoor elke nieuwe ontwikkeling op het USP gedetailleerd bekeken moet worden. Daarbij merkt de provincie op dat een toenemend knelpunt met betrekking tot het kruisen van de provinciale OV-infrastructuur op het USP is dat extra (auto)ritten ook een extra verkeersveiligheidsrisico betekent. De provincie adviseert daarom ook om extra kritisch te zijn op het realiseren van een vermindering van het aantal autoritten van de ISUtrecht. Tot slot geeft de provincie aan dat zij bij deze ontwikkeling vertrouwen hebben in de door de gemeente Utrecht te maken afspraken met ISUtrecht om het aantal autoritten binnen de perken te houden. Deze reactie vraagt op dit punt dus niet om een aanpassing in het bestemmingsplan, maar wel om een blijvende kritische blik bij locatieontwikkelingen in het USP met een relatie met mobiliteit.
Ten aanzien van Cultuur en landschap merkt de provincie op dat de locatie binnen de rode contour en binnen het provinciale belanggebied Militair Erfgoed ligt, maar buiten het UNESCO Werelderfgoed gebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Een belangrijke kernkwaliteit van het NHW-landschap is de openheid van het landschap en de schootsvelden van de forten (Fort bij Rijnauwen en het Werk op de Hoofddijk).
Verder merkt de provincie op dat het bouwterrein in de tweede verboden kring ligt van het Fort aan de Hoofddijk en in de derde verboden kring van Fort bij Rijnauwen. De relatie met het Fort aan de Hoofddijk is niet meer waar te nemen door de aanwezige bebouwing hiertussen. De relatie met Fort bij Rijnauwen is nog duidelijk zichtbaar, vanwege het open karakter van het landschap rondom het fort. In de derde kring mocht wel gebouwd worden (ook in steen), maar dit was op eigen risico. Het is van belang dat ook op perceelniveau rekening wordt gehouden met de bestaande landschapsstructuren. In 2007 is de slootstructuur voor een deel opnieuw uitgegraven. De sloten zijn een verwijzing naar het vroegere kavelpatroon op het perceel, hier is de relatie met het omliggende landschap en de gelaagdheid te zien. De provincie adviseert om bij de herinrichting van het perceel zoveel mogelijk rekening te houden met deze sloten.
Het open landschap heeft ook een belangrijke betekenis in de afwisselende stedelijke rand van het USP. De herkenbaarheid van het oorspronkelijk cultuurlandschap met haar verkavelingsstructuur is van grote waarde.
Het plangebied is één van de open delen in de rand van het USP en heeft een belangrijke waarde voor de beleving van de stadsrand. Zowel vanuit het open landschap naar het USP toe als van het USP naar landschap toe. Vanuit het plangebied is er een zichtrelatie met de aanwezige landgoederen aan de zuidzijde en het Fort Rhijnauwen.
Om de openheid van het landschap zo min mogelijk aan te tasten en de zichtlijnen naar het open landschap, de landgoederen en het fort te behouden is de bebouwing zo compact mogelijk en op een zo klein mogelijk bebouwingsvlak in het noordoosten geprojecteerd. De verwijzing naar het cultuurlandschap blijft gedeeltelijk behouden in de vorm van de in 2007 gereconstrueerde noordwestelijke sloot ter plaatse van een historische verkavelingssloot.
Hoewel het lijkt dat in de aanduiding van het bouwvlak rekening is gehouden met de sloten, is de bestemming Maatschappelijk over een sloot geplaatst. Ook sluit het landschapsmodel niet aan op de diagonale verkaveling. Het is de provincie niet duidelijk of het slotenpatroon wordt aangetast of niet. Geadviseerd wordt het slotenpatroon en de diagonale verkaveling op het terrein zoveel mogelijk te handhaven.
Over het plan heeft nadere afstemming met de provincie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is de tekst van de paragrafen 2.2 Provinciaal beleid, 3.6 Historie en 5.12Cultuurhistorie uitgewerkt en verduidelijkt. Met deze aanpassingen in de tekst, heeft de provincie aangegeven met het bestemmingsplan in te stemmen.
Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
Het plan is ook voor overleg toegezonden aan de VRU. De VRU vraagt aandacht voor ventilatiesystemen en brandkranen (locaties bluswater) en zij vragen om daarvoor voorschriften op te nemen in de omgevingsvergunning. Deze aspecten worden bij het uitwerken van de omgevingsvergunningaanvraag betrokken en hierover zal dan nader met de VRU worden afgestemd.
HDSR
In paragraaf 5.11 Water en klimaatadaptatie van Hoofdstuk 5 Onderzoek enrandvoorwaarden is al ingegaan op het overleg met het waterschap (HDSR). De HDSR heeft tijdens het vooroverleg gevraagd om een aantal verduidelijkingen en uitwerkingen in het bestemmingsplan en in de waterparagraaf. Het ging hier vooral om het uitwerken van de wateropgave en welke watercompensatiemaatregelen de wateropgave concreet oplossen.
Daarnaast is naast de primaire watergang op de verbeelding een dubbelbestemming Waterstaat opgenomen van 5 meter breed conform de wens van HDSR. Dat is 4 meter van de maat voor de beschermingszone waarbinnen een onderhoudspad aangelegd wordt en 1 meter om speling te hebben voor het aanleggen van een eventueel talud.
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Inleiding
7.1.1 Bijzondere en algemene regels
In bestemmingsplannen zijn twee soorten regels te vinden: bijzondere regels die alleen gelden voor locaties waar een bepaalde bestemming of functie geldt en algemene regels die voor alle bestemmingen of functies gelden.
De bijzondere regels staan in hoofdstuk 2 van de regels van dit plan. In dit hoofdstuk staan de volgende artikelen:
- Artikel 3 Groen
- Artikel 4 Maatschappelijk
- Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
- Artikel 6 Water
- Artikel 7 Waterstaat
De algemene regels staan, de begrippen en meetregels in hoofdstuk 1 buiten beschouwing gelaten, in vijf hoofdstukken: de hoofstukken 3 tot en met 7. De regels van die hoofdstukken noemen we 'de algemene regels'. De algemene regels staan in:
- hoofdstuk 3 Bouwen en slopen;
- hoofdstuk 4 Gebouwen en locaties gebruiken;
- hoofdstuk 5 Grondwerk en
- hoofdstuk 6 Beheer van natuur, flora en fauna.
- hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels
7.1.2 Voortuitlopen op de Omgevingswet, uniformering van regels
De Eerste en Tweede Kamer hebben in 2016 de Omgevingswet aangenomen en sindsdien hebben zij daarin ook nog veel wijzigingen aangebracht. De wet gaat straks, onder meer, de Wet ruimtelijke orderning vervangen. De Omgevingswet is nog niet in werking getreden, maar dat zal waarschijnlijk wel in 2023 gebeuren. De Omgevingswet brengt veel veranderingen met zich mee. Een belangrijke verandering voor de gemeente is dat de gemeente dan alle bestemmingsplannen moet overbrengen naar één omgevingsplan.
De gemeente Utrecht werkt in stappen toe naar de nieuwe wet en naar het omgevingsplan. Een van de stappen is dat de gemeente ervoor zorgt dat alle algemene regels van alle bestemmingsplannen hetzelfde zijn. In januari 2022 is daarom het ontwerpbestemmingsplan Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht ter inzage gelegd. De afkorting Chw staat voor: Crisis- en herstelwet, een wet die afwijkingen toestaat van de verplichte standaarden voor bestemmingsplannen en die toestaat dat er regels worden gesteld over onderwerpen die in een gewoon bestemmingsplan niet voorkomen, zoals regels over het kappen van bomen. De algemene regels in dat bestemmingsplan gelden voor de hele gemeente, met uitzondering van gebieden waar een beheersverordening geldt.
In dit plan zijn de algemene regels van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht overgenomen. Zo zorgen we dat de uniformiteit van de regels gehandhaafd blijft. Dit heeft wel als gevolg dat niet alle regels (bijvoorbeeld de regels voor woningsplitsing) een directe relatie hebben met het bouwplan voor de school waar dit bestemmingsplan voor is opgesteld.
Meer informatie over hoe gemeente toewerkt naar de Omgevingswet en het omgevingsplan is te vinden in hoofdstuk 1 van de toelichting van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht.
7.1.3 Nieuwe termen in de algemene regels
De Omgevingswet gebruikt nieuwe termen. Een 'bestemming' wordt in die wet 'functie' genoemd en 'gebruik' is straks een 'activiteit'. Om te oefenen met de nieuwe termen en om er alvast aan te wennen, zijn deze termen al gebruikt in de algemene regels. Bij het lezen van de algemene regels is het dus van belang om de onderstaande termen te kennen:
- functie: de "bestemming"; de functie beschrijft waar de locatie met die functie voor bedoeld is;
- locatie: de "gronden", dus de plaats of plek;
- activiteit: het "gebruik"; wat je doet, soms ook wat je nalaat, en soms ook het resultaat van de activiteit.
Om het onderscheid tussen een functie (bestemming) en een activiteit te verduidelijken wordt de activiteit in dit plan meestal met een werkwoord, bijvoorbeeld bouwen, beschreven. De Omgevingswet hanteert ook de term 'fysieke leefomgeving'. In dit plan spreken we van 'leefomgeving'. De term 'omgevingsvergunning' is in de algemene regels vervangen door 'vergunning', als het gaat om de omgevingsvergunning die de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en straks op grond van de Omgevingswet kan vragen.
7.2 Inleidende Regels (Hoofdstuk 1 Van De Regels)
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen die een verduidelijking nodig hebben verklaard.
Artikel 2 Wijze van meten
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten als er in een regel een bepaalde maat staat, zoals een bouwhoogte.
De verplichte "Anti-dubbeltelregel" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 2, lid 2.5, opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten. Als een bewoner bijvoorbeeld 60% van zijn tuin mag volbouwen en dat ook heeft gedaan, ontstaat een nieuwe tuin. Deze regel verhindert dat de bewoner nu ook weer 60% van de nieuwe, kleinere tuin mag volbouwen.
7.3 Functies (Bestemmingen) (Hoofdstuk 2 Van De Regels)
Per artikel van Hoofdstuk 2 is in deze paragraaf een beknopte toelichting opgenomen.
7.3.1 Artikel 3 - Groen
In de bestemming groen is het mogelijk om een pad aan te leggen dat gepland is naast de verbreding van de watergang die direct ten westen van het plangebied ligt. Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De gronden ten zuiden van de bestemming Maatschappelijk blijven de bestemming Groen houden zoals nu ook het geval is. Deze grasvelden blijven dezelfde uitstraling houden, zonder bebouwingsmogelijkheden, maar worden ook ingezet voor medegebruik in de vorm van sportieve speelactiviteiten voor de school en krijgen geen specifieke onderwijsfunctie.
7.3.2 Artikel 4 - Maatschappelijk
Met de bestemming Maatschappelijk wordt de bouw van de school mogelijk gemaakt waarbinnen de onderwijsfunctie een plek moet krijgen. Het gaat hierbij om voorzieningen voor onderwijs zoals leslokalen alsmede onderwijsondersteunende voorzieningen zoals werkplekken, docentenkamers en overlegruimtes.
Naast de hoofdfunctie onderwijs, biedt de school een plek voor de aanvullende functies kinderopvang, sportvoorzieningen en les-, oefen- en praktijkruimtes voor podiumkunsten. Ook voorzieningen en functies die bij deze toegestane functies horen, zijn binnen de bestemming Maatschappelijk toegestaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om ruimtes die ook voor buitenschoolse opvang ingezet kunnen worden.
De school moet gebouwd worden binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is weergeven. Ook is op de verbeelding aangegeven tot welke hoogte het gebouw mag worden gebouwd (23 meter). Ten noorden, oosten en westen van het gebouw is er binnen de bestemming Maatschappelijk ruimte om aansluitend aan het onderwijsgebouw een schoolplein of buitenruimte te realiseren. Het geplande schoolplein aan de noordzijde doet ook dienst als kiss&ride locatie, dus om de kinderen te halen en te brengen van en naar school. Ook worden hier de ondergrondse afvalcontainers voor de inzameling van afval geplaatst.
Het brutovloeroppervlakte voor kinderopvang is door een specifieke gebruiksregeling binnen de bestemming Maatschappelijk begrensd op 520 m2. Het brutovloeroppervlakte voor sportvoorzieningen mag niet groter zijn dan 1500 m2. Onder het gebouw is ruimte voor parkeren.
7.3.3 Artikel 5 - Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is met name bedoeld voor het gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer. Deze bestemming ligt aan de rand van het plangebied en sluit aan op de verkeersbestemming van de Cambridgelaan.
7.3.4 Artikel 6 - Water en Artikel 7 - Waterstaat
De bestaande primaire watergang direct aangrenzend aan de oostzijde van het plangebied wordt aan de westzijde verbreed om te voldoen aan de wateropgave, zie paragraaf 5.11. Deze verbreding wordt onderdeel van de primaire watergang en heeft dan ook de bestemming Water gekregen.
Door de verbreding van de watergang komt de bestaande beschoeiing te vervallen. Langs de westzijde van de te verbreden watergang wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd. Bij de aanleg van de natuurvriendelijke oever moet rekening worden gehouden met het toekomstig onderhoud. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een dubbelbestemming gegeven aan de beschermingszone naast de watergang. De dubbelbestemming heeft een breedte van 5 meter zodat er binnen deze zone voldoende ruimte is om een onderhoudspad te realiseren en om eventueel een talud aan te leggen om het hoogteverschil te overbruggen tussen de natuurvriendelijke oever en het naast gelegen terrein.
7.4 Bouwen En Slopen (Hoofdstuk 3 Van De Regels)
7.4.1 Inleiding op de algemene bouwregels
In hoofdstuk 3 van de algemene regels wordt het bouwen als een zelfstandige activiteit gezien. De algemene regels over bouwen zijn in dat hoofdstuk opgenomen, met uitzondering van regels die bedoeld zijn om een functie (bestemming) te vrijwaren van bebouwing, zoals regels die bij de functie gasleiding horen. Die beschermende regels zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
In de regels over de functie (bestemming) die in hoofdstuk 2 van de regels staan kunnen ook regels staan over het bouwen, bijvoorbeeld over de hoogte van een gebouw of het bouwvlak waarbinnen een gebouw moet worden gebouwd. De gemeente toetst een vergunningaanvraag voor het bouwen ook aan die regels. Als een regel uit hoofdstuk 2 in strijd is met de algemene regels, gaat de regel in hoofdstuk 2 voor. Zie ook: paragraaf 7.4.2.
In de bestemmingsplannen Veldhuizen, De Meern en Voordorp-Voorveldsepolder is een 'overige zone - bouwen' aan locaties toegekend. Zo'n zone omvat alle functies waar hoofdgebouwen gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden. Grofweg zijn dat de functies die niet tot het openbare gebied behoren, later aangevuld met agrarische functies. Bestemmingsplannen die in 2022 de beheersverordeningen gaan vervangen zullen ook met zo'n zone werken. Zie ook paragraaf 7.4.5.
Als een regel geen verwijzing naar de 'overige zone - bouwen' heeft, dan geldt de regel in principe dus voor het hele grondgebied van de gemeente waarvoor een bestemmingsplan geldt, inclusief de gebieden met een Chw-plan. Alleen gebieden met een beheersverordening houden hun eigen regeling.
Omdat de algemene regels zijn opgesteld voor de hele gemeente, kunnen er regels in staan die verwijzen naar zones of aanduidingen die in dit bestemmingsplan niet voorkomen, zoals de genoemde 'overige zone - bouwen' of de 'waarde - omgevingskwaliteit'. Dat is geen probleem: die regels worden dan binnen het plangebied van het bestemmingsplan niet toegepast.
7.4.2 Inleidende regels over het bouwen en het slopen
Artikel 8
De regel in artikel 8 lid 8.1 zorgt ervoor dat dit hoofdstuk in de hele gemeente kan gelden. Met de regel in lid 8.1 blijven de regels die in bestemmingsplannen in hoofdstuk 2 staan van toepassing, naast de regels die in hoofdstuk 3 van dit plan staan. Dat is logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel. Zie ook: paragraaf 7.1. Het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht bevat een uitgebreide toelichting op dit lid.
De regel in lid 8.2 verbindt het bouwen met de functie (bestemming) van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Groen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 8.2 moeten worden geweigerd.
Lid 8.3 dient twee doelen. Allereerst wordt onder 1 zeker gesteld dat een bestaand, legaal bouwwerk (een gebouw is ook een bouwwerk) in dit plan als een legaal bouwwerk wordt gezien, ook al bepaalt een regel in dit artikel dat zo'n bouwwerk niet gebouwd mag worden. Het legale bouwwerk wordt geacht in overeenstemming te zijn met de regels die dit bestemmingsplan over de activiteit bouwen stelt.
Met legaal wordt bedoeld:
- toen het bouwwerk gebouwd werd, beschikte de eigenaar over de vergunningen die toen verplicht waren en was het bouwen op grond van de wet toegestaan of
- het gebouw is later gelegaliseerd of mocht op grond van latere regelgeving gebouwd of in stand gelaten worden.
De regel onder 2 is bedoeld voor bouwwerken die gebouwd zijn om te voldoen aan een voorwaardelijke verplichting. Dergelijke gebouwen mogen niet afgebroken worden.
In lid 8.4 staat een regel die uit de bouwverordening komt en die in het omgevingsplan thuishoort. Het is een praktische regel die ervoor moet zorgen dat de bouw op een zorgvuldige manier start, namelijk op de juiste hoogte en op de juiste plek. De woorden "in ieder geval" maken duidelijk dat er andere redenen kunnen zijn om nog niet met de bouw te beginnen. De voorschriften in de omgevingsvergunning kunnen de start bijvoorbeeld verbieden zolang nog niet aan een bepaalde voorwaarde is voldaan en is ook mogelijk dat er voor de bouw nog meer vergunningen nodig zijn.
Het aangeven van het peil of het uitzetten van rooilijnen is niet altijd nodig. De gemeente kan in zo'n geval aangeven dat de bouwer kan starten met de bouw.
7.4.3 Bijzondere regels over het bouwen
Artikel 9
Lid 9.1
Dit lid zorgt voor de uitvoering van het parkeerbeleid. De regel onder 1 en 3 zorgen ervoor dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Dat betekent dat de aanvrager moet zorgen voor voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Wat voldoende is, hangt natuurlijk af van wat er gebouwd wordt. Het college gebruikt beleidsregels om te toetsen of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Bij de vaststelling van dit plan staan die beleidsregels in de Beleidsregel parkeernormen fiets 2021gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormenauto 2021 gemeente Utrecht. In die beleidsregels staan de normen waarmee de parkeerbehoefte berekend wordt, de mogelijkheden voor maatwerk en hoe het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij het gebruik van die mogelijkheden wordt berekend.
De constructie in dit lid vloeit voort uit artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en uit de vergelijkbare bepaling in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 7c, zesde lid. Die wettelijke regelingen staan toe dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening "vage regels" bevat die concreet worden gemaakt met beleidsregels.
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (201605713/1/R3) over het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren" van de gemeente Groningen volgt dat de gemeente een dynamische verwijzing naar parkeernormen in de regels mag opnemen. In deze uitspraak overweegt de Afdeling: "Wel moet duidelijk zijn naar welke beleidsregels wordt verwezen. Hoewel in artikel 4, lid 4.4, van de planregels niet wordt verwezen naar specifieke beleidsregels, kan er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen onduidelijkheid over bestaan dat ten tijde van de vaststelling van het plan hiermee de "Beleidsregels Parkeernormen 2012" van de gemeente Groningen worden bedoeld. Er zijn in de gemeente Groningen immers geen andere beleidsregels met betrekking tot parkeren."
Lid 9.2
Deze regel heeft vooral een signaalfunctie. De regel is strikt genomen niet nodig, omdat artikel 15 sowieso van toepassing is. De beleidsmatige toelichting staat bij dat artikel.
7.4.4 Bouwen is toegestaan
Artikel 10
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van artikel Bouwen is toegestaan wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.
Het eerste lid, lid 10.1 beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden. De regel onder 2a spreekt voor zich. Onderdeel 2b verwijst naar bouwregels die bij de regels bij een functie (bestemming) staan, bij traditionele bestemmingsplannen zijn dat de bouwregels in hoofdstuk 2. Als de regels die een functie horen een bouwwerk toestaan, dan is het bouwen op grond van dit onderdeel toegestaan. Als een aanvrager bijvoorbeeld een gebouw van 8 meter hoog wil bouwen en bij de functie (bestemming) of op de plankaart (verbeelding) staat dat daar bebouwing tot 9 meter is toegestaan, dan is het bouwen toegestaan. De bouwer moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aanvragen en de bouwer moet ook voldoen aan artikel 14.
In lid 10.2 staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Deze regels staan ook al in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking (namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.
Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 10.1. De voorwaarde waar lid 10.1 naar verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mogen worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kan worden. De regels in lid 10.3 beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijhorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.
Afbeelding: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"
Op grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.
Afbeelding: percelen aan een steeg of achterom
In lid 10.4 staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.
Met de regels in lid 10.4 is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:
- het gebouwde, dus het resultaat van de bouw, mag de verkeersveiligheid of de waterveiligheid niet aantasten; het spreekt voor zich dat ook tijdens de bouw gezorgd moet worden voor de veiligheid van het verkeer, maar dat kan bijvoorbeeld met verkeersregelaars geregeld worden;
- het bouwen mag niet in strijd zijn met de beschermende regels voor bijvoorbeeld leidingen;
- het bouwen komt niet in strijd met de toegewezen functie, wat bijvoorbeeld bij de functies Groen en Verkeer en Verblijf betekent dat het bouwen geen aantasting van bomen tot gevolg mag hebben.
In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.
7.4.5 Bouwen met een vergunning
Artikel 11
In artikel 11 staan de mogelijkheden voor het bouwen met een vergunning. Dat kan een vergunning zijn om in afwijking van regels te mogen bouwen of een vergunning voor het bouwen als dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het plan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt.
Lid 11.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
De werking van lid 11.1 heeft net als artikel 10, lid 10.2, tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 10, lid 10.2, mag op grond van lid 11.1 ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie.
Dit lid is een voortzetting van de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik.
Lid 11.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
In lid 11.2 staan de kleine afwijkingen die doorgaans in een apart artikel met als titel 'Algemene afwijkingsregels' in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze regel is een uitbreiding ten opzichte van het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze afwijking betreft een collegebevoegdheid. Deze bevoegdheid hoeft dus niet in alle gevallen toegepast te worden. Zo is voor het bedrijventerrein Lage Weide onderzocht of de 10% afwijking kan worden toegepast. Dit zal in de belangenafweging moeten worden betrokken.
Lid 11.3 Hoofdgebouwen bouwen of verbouwen in de 'overige zone - bouwen'
Lid 11.3 behandelt het bouwen en verbouwen van hoofdgebouwen. Dit lid wekt wellicht de indruk dat hoofdgebouwen buiten de 'overige zone - bouwen' zonder vergunning mogen worden gebouwd. Dat is niet het geval. De genoemde zone komt alleen voor in bestemmingsplannen die beheersverordeningen vervangen en met toepassing van de Crisis- en herstelwet toewerken naar de Omgevingswet. Het bouwen van hoofdgebouwen is in die plannen alleen toegestaan met een vergunning die op grond van de regels in dit plan kan worden verleend. In andere plannen mag een hoofdgebouw ook alleen met een vergunning gebouwd worden. Die vergunningplicht volgt uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een aanvraag wordt vervolgens getoetst aan het bestemmingsplan, dus aan de bij de functie horende bouwregels en aan de algemene regels. Zie ook paragraaf 7.4.4.
De 'overige zone - bouwen' zorgt ervoor dat de website waarop het plan geraadpleegd wordt een link naar de bouwregels laat zien, als je met de muis binnen die zone klikt.
Lid 11.3 onder 2a, 2b, 2c en 2d, sloop-nieuwbouw van hoofdgebouwen
Bij de regels in onderdeel 2, onder a, b, c en d, gaat het om het vervangen van een hoofdgebouw, bijvoorbeeld een woning of een school, door een nieuw hoofdgebouw, sloop-nieuwbouw dus.
De regel onder a is vooral bedoeld voor hoofdgebouwen die door een calamiteit, zoals een brand, verloren zijn gegaan. Maar wie dat wil, mag zijn hoofdgebouw ook afbreken en een nieuw hoofgebouw terugbouwen. Het uitgangspunt van de regel onder a is dat het hoofdgebouw op dezelfde plek, met eenzelfde grondvlak wordt teruggebouwd met ongeveer dezelfde hoogte. De regel wil wel enige flexibiliteit bieden en eist daarom een "vergelijkbare omvang".
Wat de bestaande hoogte is, zal in veel gevallen, vooral bij rijtjeshuizen, een school of een appartementencomplex, duidelijk zijn. Om twijfel bij de beoordeling van de bestaande hoogte zoveel mogelijk te beperken wordt in bijlagen bij de toelichting van plannen die een beheersverordening vervangen zoveel mogelijk een overzicht opgenomen van de bestaande hoogtematen op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
De regel onder b staat toe dat er een groter hoofdgebouw wordt teruggebouwd. Die vergroting moet dan wel bijdragen aan een verbetering van het straatbeeld, bijvoorbeeld omdat de bouwhoogte beter past in de omgeving. De buren mogen weinig of geen last hebben van de vergroting. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat de vergroting geen parkeeroverlast en vrijwel geen extra verkeer mag veroorzaken. Een vergunningaanvraag voor een groter hoofdgebouw wordt in ieder geval beoordeeld door een deskundige in het vakgebied van stedenbouw.
De regels onder c en d gaan over vervangen en verplaatsen van het hoofdgebouw.
De regel onder c heeft als voorwaarde dat het om een gebouw met een maatschappelijke functie gaat. Deze regel sluit aan bij de tot nu toe veel voorkomende manier van bestemmen: een perceel wordt aangewezen voor een maatschappelijke functie en in de regels wordt in procenten aangegeven hoeveel van het perceel bebouwd mag worden. Zo is een flexibele invulling mogelijk. Die flexibiliteit is nodig, om snel te kunnen reageren op veranderingen in de vraag naar nieuwe schoollokalen. De regels stellen nogal wat eisen aan een nieuw hoofdgebouw. De nieuwbouw moet passen in zijn omgeving, geen onevenredige hinder voor de buren geven en de effecten op de gezondheid van de gebruikers van het gebouw mogen niet slechter worden dan in de oude situatie. Daarbij is niet alleen het gebouw zelf van belang, maar ook de plek van bijvoorbeeld een schoolplein.
Als het te vervangen hoofdgebouw een deel is van lintbebouwing, wat in bijvoorbeeld Leidsche Rijn voorkomt, dan mag het nieuwe hoofdgebouw ook op een andere plek worden teruggebouwd. Dat staat in de regel onder d. Deze regel geldt alleen voor woningen en niet voor andere functies, dus ook niet voor bedrijfswoningen. Het hoofdgebouw moet dus de functie wonen hebben of een vergunning voor de activiteit wonen. Ook hier gelden voor het bouwen op een andere plek extra regels, bijvoorbeeld om te voorkomen dat het buurperceel onevenredig gehinderd wordt, of dat door de gekozen nieuwe plek de geluidsbelasting op de gevels zoveel toeneemt dat niet meer aan de normen van de Wet geluidhinder wordt voldaan. Burgemeester en wethouders kunnen beleidsregels vaststellen die zij gebruiken om te beoordelen of een aanvraag aan de voorwaarden voldoet.
Lid 11.3 onder 2e, bedrijfsbebouwing
De regel in onderdeel 2, onder g, biedt bedrijven de mogelijkheid om de bedrijfsbebouwing uit te breiden. Deze regel volgt de jurisprudentie, met de nuancering dat de uitbreiding niet mag leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Deze nuancering is nodig, omdat de bedrijven die binnen deze zone vallen vaak niet op een bedrijventerrein maar in een woonwijk staan.
Lid 11.4 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
De regel in lid 11.4, onder 1, verwijst naar het vergunningvrije bouwen. De regel in lid 11.4, onder 2, is bedoeld om zo min mogelijk belemmeringen op te werpen voor het maken van een mantelzorgwoning in een bestaand of nieuw bijgebouw.
De regel 'voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is' is bedoeld om een onnodig gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid tegen te gaan. Zo is deze afwijkingsmogelijkheid, uitzonderingen daargelaten, niet bedoeld in situaties waarbij de mantelzorg ook met een vergunningvrije aanpassing geregeld kan worden en ook niet voor een grotere omvang dan redelijkerwijs nodig is voor de mantelzorgwoning.
Onder 'aantasting van het woon- en leefklimaat' wordt bijvoorbeeld verstaan: extra schaduw op het buurperceel of vermindering van privacy. Of die aantasting onevenredig is, moet per geval bezien worden. Van buren mag in dit geval enige tolerantie verwacht worden.
Een vergunning geldt voor de tijd dat de bewoner mantelzorg verleent. Daarna gelden de gewone regels weer. Dat betekent dat het deel dat te groot, waar de vergunning voor verleend was, weer moet worden afgebroken. Ook moeten voorzieningen die van de aanbouw of het bijgebouw een woning maakten weer weggehaald worden.
Lid 11.5 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn.
Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die andere functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Om te beoordelen of het bouwen past bij de beschermde functie zal het college van burgemeester en wethouders meestal advies vragen aan "de beheerder". Dat kan de eigenaar zijn, bijvoorbeeld de eigenaar van een gasleiding, maar ook een deskundige van de de gemeente of de provincie die als taak heeft om te waken voor verstoring van de functie, bijvoorbeeld het verstoren van het werelderfgoed.
Als voor het bouwen de bodem verstoord wordt of verstoord kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 21 nodig. Lid 11.5 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.
7.4.6 Bouwen is niet toegestaan
Artikel 12
Dit artikel hoort bij artikel 11, waarin wordt geregeld welke bouwwerken met een vergunning gebouwd mogen worden binnen de 'overige zone - bouwen'. Je zou uit dat artikel de conclusie kunnen trekken dat je voor het bouwen buiten de 'overige zone - bouwen' geen vergunning nodig hebt.
De 'overige zone - bouwen' is ten tijde van het opstellen van het ontwerp van dit plan alleen opgenomen in de bestemmingsplannen Veldhuizen en Voordorp-Voorveldsepolder. In de andere bestemmingsplannen staan de regels over wat er gebouwd mag worden bij de regels over de functie (bestemming). Het is niet de bedoeling dat de toets aan die regels voortaan achterwege blijft. Daarom is in artikel 12 een algemeen verbod opgenomen. Als een initiatief past binnen de bouwregels van de functie, dan blijft het verbod op grond van artikel 8, lid 8.1, buiten toepassing.
7.4.7 Slopen
Artikel 13
De regels in dit artikel gaan over het slopen van bouwwerken op locaties die beschermd worden tegen ongewenste ontwikkelingen. Op dergelijke locaties eist het plan een sloopvergunning. Het kan zijn dat op grond van de wet ook nog een sloopvergunning nodig is, bijvoorbeeld als de veiligheid van personen in gevaar komt of als het te slopen bouwwerk een monument is. De sloopvergunning die op grond van de regels van dit plan verleend kan worden vervangt die wettelijke sloopvergunning niet.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om af te wijken van het sloopverbod dat in de regels bij een functie (bestemming) is opgenomen.
Het college van burgemeester en wethouders beoordeelt een vergunningaanvraag aan de hand van het project waarvoor de sloop nodig is. Het is namelijk van belang om te weten of er iets in de plaats komt van wat gesloopt wordt en hoe dat er dan uit gaat zien. De regels voor het slopen op een locatie die valt binnen het gebied van de functie Waarde - Werelderfgoed Nieuwe Hollandse Waterlinie (lid ) zijn strenger dan de regels in lid , omdat de functie om een hoge mate van bescherming vraagt.
7.5 Gebouwen En Locaties Gebruiken (Hoofdstuk 4 Van De Regels)
7.5.1 Inleiding
In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit plan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in hoofdstuk 3 van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken 4, 5 en 6. De regels in hoofdstuk 5 gaan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. In hoofdstuk 6 staan de regels uit de kapverordening. De andere regels over activiteiten staan in hoofdstuk 4.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet in de regels te worden opgenomen.
7.5.2 Activiteiten die niet zijn toegestaan
Artikel 14 verbiedt een aantal activiteiten.
Lid 14.1
In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie (bestemming) die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.
Lid 14.2
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 14.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag.
Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de APV in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit plan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.
Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.
De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.
7.5.3 Algemene regels over de activiteiten in de woning, nieuwe woonruimtes
7.5.4 Detailhandel en bezorging van consumentengoederen
7.5.5 Bedrijfsactiviteiten
In artikel 17.2 is het gemeentelijk beleid uit de Bedrijventerreinenstrategie 2012 verwoord. Het gaat hier in het bijzonder om de regels over kantoren op bedrijventerreinen. Bij nieuwe bedrijventerreinen en bij nieuwe bestemmingsplannen van bestaande terreinen wordt het uitgangspunt dat niet meer dan 30% van bedrijfsgebouwen gebouwd en gebruik mag worden als kantoorruimte. In de meeste bestemmingsplannen is ook een maximum gegeven aan het kantoorvloeroppervlakte van maximaal 2.000 m² per bedrijf. Deze voorwaarde is ook in dit plan opgenomen. Voor zover in bestemmingsplannen afwijkende regels zijn opgenomen gaan de afwijkende regels voor op de algemene regels van dit bestemminsplan.
7.5.6 Horeca als onderdeel van een andere activiteit
In artikel 16 en 19 is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota OntwikkelingskaderHorecaUtrecht2018(5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.
Artikel 16 Additionele horeca
Additionele horeca is alleen toegestaan, als die activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde in artikel 16 bevat een limitatieve lijst van activiteiten die zich bij uitstek lenen voor de additionele horeca-activiteit. Daarmee wordt de regeling duidelijker en beter toepasbaar. Voor additionele horeca bij de genoemde activiteiten is geen vergunning nodig, omdat additionele horeca wordt gezien als een ondergeschikt onderdeel van die activiteit. Ondergeschikt betekent dat de additionele horeca-activiteit ook in zijn uitstraling een deel is van de hoofdactiviteit, wat bijvoorbeeld blijkt uit de ruimte die ervoor beschikbaar is, de omvang van het personeel voor de additionele horeca en de kosten daarvan in de begroting. Een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte moet gezien worden als maximum.
Het Ontwikkelingskader laat de mogelijkheid open dat er andere dan de in de regels genoemde activiteiten zijn die gecombineerd mogen worden met additionele horeca. Zo'n andere activiteit zal als gevolg van deze regeling een vergunning moeten aanvragen voor additionele horeca, zodat de gemeente kan toetsen of de andere activiteit zich leent voor additionele horeca en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om bezwaar te maken.
Onder de hoofdactiviteit "bedrijfsactiviteiten in bedrijven", genoemd onder 1, vallen alle bedrijfsmatig verrichte activiteiten, dus ook het werk van een verkoper in een warenhuis. In een warenhuis is additionele horeca dus toegestaan, als het een kantine voor het personeel is. Als de kantine ook het winkelende publiek bedient, dan gelden de regels voor ondersteunende horeca.
Onderdeel 2 verduidelijkt dat de additionele horeca alleen in relatie met de hoofdfunctie gebruikt mag worden. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat bijvoorbeeld een sportkantine verhuurd voor het houden van een feest. Dat mag dus niet.
Het percentage van 30% dat onder 3 genoemd wordt is overgenomen uit het Ontwikkelingskader. De regel is volgens het Ontwikkelingskader alleen van toepassing op 'kleinschalige' functies. In de regel onder 3 is 'kleinschalig' vertaald in maximaal 1200m2. Boven de grens van 1200m2 geldt een percentage van 25%, zonder maximum oppervlak. De jarenlange praktijk heeft uitgewezen dat zich geen problemen voordoen bij functies die niet kleinschalig zijn. De algemene regel dat additionele horeca ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie geeft voor functies met een grotere omvang voldoende sturing.
Uit de regels volgt dat de ruimte voor de horeca-activiteit niet los van de hoofdfunctie gebruikt kan worden. De ruimte waar de horeca-activiteit plaats vindt, mag dus niet verhuurd worden of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen.
Artikel 19 Ondersteunende horeca in een winkel of verkoop in horeca
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de mengvormen 'winkel met ondergeschikte horeca' en 'horeca met ondergeschikte verkoop' en ook voor de gevelbankjes die bij een onderneming met zo'n mengvorm geplaatst mogen worden. De Drank- en horecawet is uiteraard ook van toepassing op zo'n mengvorm. Een horecagelegenheid met een verkoopruimte of een winkel met een horecadeel mag op grond van die wet geen alcohol schenken.
Ondersteunende horeca is horeca die hoort bij de functie van een gebouw en ondergeschikt is aan die functie. Dat moet blijken uit de aard van de functie en uit de omvang van de ondersteunende horeca. In de winkelbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca.
De regeling in lid 19.1 van dit artikel volgt het horecabeleid (zie de inleiding van deze paragraaf). Anders dan bij de regels over additionele horeca is hier het kader uit het horecabeleid vrijwel ongewijzigd overgenomen. Alleen de omvang van het horecadeel, beschreven onder 4, 5 en 6, is zo genoteerd dat de maximaal toegestane omvang van het horecadeel niet verspringt, als het percentage waarmee gerekend moet worden veranderd.
De regel over de zichtbaarheid van het horecadeel combineert twee elementen uit het horecabeleid: het horecadeel van de winkel zelf is niet zichtbaar, maar er is ook geen bord op de gevel, waaruit blijkt dat er een horecadeel is. Uit de regel dat de ondersteunende horeca alleen via de ingang van de winkel bereikbaar is volgt dat ook het horecagedeelte van de winkel zich moet houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.
Ondersteunende verkoop is verkoop in een deel van een horecagelegenheid. De regels hiervoor zijn opgenomen in lid 19.1. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor ondersteunende horeca. Ze volgen ook uit het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. Het Ontwikkelingskader wil beide mengvormen van horeca en winkel een gelijk speelveld geven. Dat blijkt ook uit de regeling voor gevelbankjes.
Gevelbankjes
Het Ontwikkelingskader geeft aan onder welke voorwaarden gevelbankjes zijn toegestaan. Een van die voorwaarden is dat het gaat om mengvormen die hiervoor zijn besproken, dus een winkel met ondergeschikte horeca of andersom. Gevelbankjes zijn bedoeld voor klanten die het drankje of hapje dat ze binnen gekocht hebben buiten willen opeten. Uit de regel in lid 19.3 onder 2 volgt dat het niet de bedoeling is dat een gevelbankje gebruikt wordt als een terras waar bediend wordt. Als er wel bediend wordt, valt een gevelbank onder de werking van het terrassenreglement en moet de ondernemer beschikken over een vergunning op grond van de horecaverordening.
De regel onder 4 biedt aan de ondernemer de mogelijkheid om meer dan één gevelbank te plaatsen, zo lang de totale breedte maar aan de regel voldoet.
De regel onder 6 sluit uit bij de Winkeltijdenwet. Het gebruiken van gevelbankjes is dus toegestaan zo lang het winkeldeel open is.
7.5.7 Functietoedeling bij kruisende functies
De regels in artikel 20voorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist.
De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.
7.6 Grondwerk: Activiteit In De Bodem (Hoofdstuk 5 Van De Regels)
In hoofdstuk 5 worden regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. Het artikel wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.
In de regels van het plan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd vroeger 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 21 Vergunning in verband met de bescherming van een functie
De bescherming van leidingen en waterkeringen wordt in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In de regels bij zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt.
Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit plan de regels die voor meer dan een functie gelden in dit hoofdstuk met algemene regels opgenomen.
Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat dat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.
Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel 11, lid 11.5.
Artikel 22 Bescherming van archeologische waarden
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Verordening op de archeologische monumentenzorg deel uit het van het tijdelijke omgevingsplan dat op grond van de wet ontstaat. Voor de zichtbaarheid van de regels over de archeologie in dat tijdelijke omgevingsplan is het beter om ze alvast in het plan op te nemen.
De regels die de archeologische resten beschermen vloeien voort uit de verplichtingen op grond van het Verdrag van Valletta. In dat verdrag is bepaald dat de landen die meedoen zorgen voor behoud van de archeologische waarden, het liefst door archeologische resten in de bodem te laten zitten.
De gemeente heeft ter uitvoering van het Verdrag van Valletta jarenlang gewerkt met de archeologische waardenkaart waarop de kans op het vinden van archeologische resten is aangegeven. Sinds het vaststellen van die kaart is er veel archeologisch onderzoek gedaan. De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in een nieuwe waardenkaart. De kaart is als Bijlage 22 bij de toelichting gevoegd.
De afstanden en graafdiepten die op de archeologische waardenkaart zijn aangegeven zijn met behulp van onderstaande tabel verwerkt in de regels en op de verbeelding.
verwachtingswaarde, van hoog naar laag | maximale graafdiepte | maximaal te verstoren oppervlakte | |
WA1 (monument) | 0 | 0 m2 | |
WA2 = overige zone - archeologische verwachting - 2 | 30 cm | 0 m2 | |
WA3 = overige zone - archeologische verwachting - 3 | 30 cm | 30 m2 | |
WA4 = overige zone - archeologische verwachting - 4 | 30 cm | 100 m2 | |
WA5 = overige zone - archeologische verwachting - 5 | 30 cm | 500 m2 | |
WA6 = overige zone - archeologische verwachting - 6 | 50 cm | 5000 m2 | |
WA7 | onbeperkt | onbeperkt |
De zones met de laagste nummers worden het zwaarst beschermd in de regels. Die zones zijn bijvoorbeeld toegekend aan locaties in de binnenstad of aan locaties waar de Romeinse weg in de bodem zit. Op plekken waar geen zone is aangewezen, is voor grondwerk geen vergunning nodig ter bescherming van de archeologie.
Binnen de gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als WA6 ontstaat alleen een vergunningplicht bij een initiatief met een zeer grote verstoring. De meeste bouwpercelen zijn veel kleiner dan 5000m2. Bij het bepalen van de grens van de 'overige zone - archeologische verwachting - 6' is daarmee rekening gehouden door die kleinere percelen buiten de grens van de aanduiding te houden, als het evident is dat zo'n grote verstoring daar niet kan plaatsvinden. Zo wordt voorkomen dat een initiatiefnemer onnodig tegen de signalering van mogelijke archeologische resten aanloopt.
De zones worden aangepast, als uit nader onderzoek blijkt dat er geen of juist meer archeologie op een locatie is.
In lid 22.1 staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan.
In Artikel 22 worden in het eerste en tweede lid enkele categorieën van gevallen van grondwerk aangegeven waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is. Grondwerk dat onderdeel uitmaakt van normaal onderhoud en beheer van een begraafplaats is op basis van de omschrijving in Artikel 22 lid 1 onder 2a niet vergunningplichtig.
7.7 Natuur, Flora En Fauna (Hoofdstuk 6 Van De Regels)
Dit hoofdstuk komt in de geldende bestemmingsplannen niet voor. Het hoofdstuk wordt gevuld met regels die over het beheer van flora, fauna of natuur gaan. Dat is een onderwerp dat onder de zogenoemde "verbrede reikwijdte" van het plan valt.
7.7.1 Kappen, inleiding
Om te oefenen met het overzetten van verordeningen naar het omgevingsplan zijn de regels uit de kapverordening, dat zijn regels over het kappen van bomen, in dit hoofdstuk geplaatst. Andere onderwerpen volgen na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 23 Aantasten van bomen of andere houtopstanden
Dit artikel gaat over het vellen van een of meer houtopstanden, waarmee ook het kappen een of meer bomen bedoeld wordt. Een houtopstand is in de Omgevingswet gedefinieerd als ''een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend''. Dat kunnen ook een of meer bomen zijn. Vellen staat in de Omgevingswet gedefinieerd als ''het rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben''. Ook het kappen van bomen valt dus onder deze definitie. Deze definities zijn verplicht en daarvan kan niet worden afgeweken.
Het doel van de regels over het kappen is het beschermen van houtopstanden, omdat die belangrijke waarde hebben voor van ecologie, cultuurhistorie en voor de leefbaarheid van een straat of buurt. Deze waarden, maar ook de boomwaarde, bepalen of een vergunning verleend kan worden. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de omvang van de boom, de economische waarde, de invloed op de locatie, de conditie van de boom en de manier waarop de boom gepland is.
De regels in dit artikel verbieden het kappen van bomen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. De vergunning kan worden geweigerd als het kappen de bovengenoemde belangen doorkruist. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Als bomen gekapt worden of door andere oorzaken verloren gaan, dan geldt in beginsel een herplantplicht.
Afstandseis erfgrens in het Burgerlijk Wetboek en noodkap
Niet alle regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening zijn opgenomen.
In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek staat dat er geen bomen, heesters of heggen binnen de afstand 2 meter van de erfgrens mogen staan, behalve als de planten lager zijn dan de erfafscheiding, als de eigenaar van het erf van de buren toestemming heeft gegeven of als het erf grenst aan een openbare weg of een openbaar water. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de gemeente in een verordening een kleinere afstand opnemen. Dat heeft de gemeente Utrecht gedaan. Een bestemmingsplan (en ook het omgevingsplan) is geen verordening. Daarom kan de regel over de kleinere afstand niet worden verplaatst en moet dus in de Algemene Plaatselijke Verordening blijven staan.
De regels over noodkap kunnen niet worden opgenomen in het plan, omdat deze onderwerpen over de openbare orde en veiligheid gaan. Deze regels blijven in de Algemene Plaatselijke Verordening. In artikel 23.1 onder 2e van de regels is aangeven dat de vergunningplicht vanwege een aanschrijving in geval van noodkap is uitgezonderd.
7.7.2 Vergunningplicht
Lid 23.1: vergunningplicht voor kappen
Op de vergunningplicht gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben betrekking op het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud, het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, het kappen van bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of het kappen van bomen waarvoor een maatwerkvoorschrift is gesteld. Ten slotte geldt een tweetal uitzonderingen die hierna nader wordt besproken.
Lid 23.1, onderdeel 2, onder b
Na 50 jaar zijn de meeste bomen uitgegroeid, volwassen. Voor het kappen van deze bomen die ouder zijn dan 50 jaar geldt altijd een vergunningplicht.
Voor bomen die jonger zijn dan 50 jaar geldt de vergunningplicht alleen als de boom op een perceel staat dat groter is dan 300m2. Die regel is opgenomen, omdat in het verleden bleek dat vergunningen voor het kappen van een boom niet of nauwelijks werden geweigerd als de boom in een kleine tuin stond. Nu de regel alleen voor grotere percelen geldt, hoeft in 80% van de gevallen die voorheen vergunningplichtig waren geen vergunning meer te worden aangevraagd.
Bij het berekenen van de oppervlakte van een perceel is een aparte regel voor huurwoningen opgenomen, zodat het bij de uitvoering geen verschil maakt of de woning gehuurd of gekocht is. Kadastrale percelen met huurwoningen kunnen namelijk heel groot zijn. Zonder deze nuancering zouden huurders veel vaker een vergunning moeten aanvragen.
23, lid 23.1, onderdeel 3
Voor specifieke situaties, namelijk tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen geldt een tijdelijke vergunning die het karakter heeft van een jaarvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een beheerplan. In dit beheerplan moet door de organisatie worden aangegeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij willen vellen en of (want er geldt geen herplantplicht) zij daarbij in herplant of vervanging gaan voorzien. Het beheerplan moet van tevoren door het college worden goedgekeurd. Aan de hand van het beheerplan kan het college bovendien bepalen of de vergunning voor een periode van één, twee of drie jaar wordt verleend. Er kan door het college dus een integrale afweging worden gemaakt waarbij ook de looptijd van de vergunning kan worden betrokken. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Dit terwijl het voor de organisaties het voordeel biedt dat zij vergunningsaanvragen kunnen bundelen.
7.7.3 Beoordeling van de aanvraag
Onderdeel 1: hoofdbomenstructuur als weigeringsgrond
De nota Bomenbeleid Utrecht (pdf; 3,7 MB) maakt deel uit van de Omgevingsvisie Utrecht. Een van de belangrijkste doelen uit het bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur in de stad behouden en waar mogelijk versterken. Bomen in structuren zijn van waarde voor cultuurhistorie, ecologie en landschap. Een boom heeft een hogere waarde wanneer deze deel uitmaakt van een structuur. Bomen in lanen kenmerken zich door forse maten en onderlinge samenhang. Hun belang is daarmee wijkoverstijgend. In Utrecht hebben we de hoofdbomenstructuur aangewezen. Deze is uit de volgende onderdelen opgebouwd:
- De bomen op lijnen en plekken die kenmerkend zijn voor de geschiedenis van de stad vormen de cultuurhistorische structuur.
- Bomen die een belangrijke samenhang vertonen met de omgeving (landschap, infrastructuur en bebouwing) vormen de ruimtelijke structuur.
- De ecologische structuur bestaat uit bomenlijnen die belangrijke verplaatsingsmogelijkheden bieden voor flora en fauna.
In dit bomenbeleid ligt de nadruk op de rol van de bomen, maar de structuur kan uiteraard worden ondersteund door begeleidende beplanting. We willen de bomen uit de hoofdbomenstructuur beschermen, zodat de verbindingen van de structuur in stand blijven. Bomen uit de hoofdbomenstructuur mogen alleen gekapt worden als dat noodzakelijk is. Daarvoor is een goede belangenafweging noodzakelijk. Het verlies aan waarde van de structuur moet gecompenseerd worden.
De principeprofielen in bijlage 2 van De nota Bomenbeleid Utrecht zijn richtinggevend voor ontwerp, onderhoud en beheer. In de principeprofielen staan kenmerken van de verschillende lijnen en structuren aangegeven.
Onderdeel 2: diverse waarden
a. ecologische waarde
Hoe ouder de boom, hoe belangrijker de rol in de ecologische betekenis. Een oude boom heeft meer biomassa en geeft meer leefruimte aan organismen. Bomen zijn ecologisch zeer waardevol als zij in een echte verouderingsfase komen en ook allerlei afbraakprocessen starten. Dat laatste gebeurt in een stedelijke omgeving slechts sporadisch. De ecologische waarde neemt ook toe naarmate het milieu waarin de bomen verkeren meer lijkt op het oorspronkelijke milieu waar de soort zijn oorsprong vindt: de samenhang met een gezond bodemsysteem en met de struik-, kruid- en diersoorten die erbij horen.
Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bomenstructuur geen grote leemten gaat vertonen als gevolg van het vellen van bomen. Bij bomenlanen gaan we uit van een maximaal te overbruggen afstand van 30 meter tussen twee bomen.
Voorbeelden van ecologische waarden:
- de boom biedt een schuil-/broedplaats aan fauna;
- er groeien bijzondere/zeldzame planten op de boom (maretak, korstmossen of andere epifyten);
- er is sprake van een ecologische verbinding voor bijvoorbeeld vogels en insecten, of
- er zijn andere redenen waarom de boom ecologische waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de boom op een open stuk grond staat, de boom is een rustplaats voor vogels en insecten of omdat de boom op buurtniveau een verbinding tussen de bomen in de straat en het achterliggende grasveld vormt.
b. cultuurhistorische waarde
Bomen kunnen verweven zijn met de geschiedenis van Utrecht. Ze helpen de ontstaansgeschiedenis van de stad over de eeuwen zichtbaar te maken.
Voorbeelden van cultuurhistorische waarde:
- de boom is herkenbaar als herdenkings-, of markeringsboom;
- de boom levert een buitengewoon aandeel in de beleving van architectonisch belangrijke gebouwen, of
- de boom heeft om andere redenen cultuurhistorische waarde wat bijvoorbeeld blijkt uit archieven of navraag bij bewoners.
c. ruimtelijke waarde
Bomen hebben ruimtelijke waarde, omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad door de relatie met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht weer te geven, of met de functie of gebruik.
Voorbeelden van ruimtelijke waarden:
- de boom heeft een duidelijke ruimtelijke invloed op wijkniveau;
- de boom is opvallend en indrukwekkend vanwege formaat;
- de boom is beeldbepalend door de mate waarin het beeld van de plek wijzigt door het verwijderen van de boom;
- het verwijderen van een boom veroorzaakt de ervaring van een kale vlakte;
- er zijn andere redenen waarom de boom ruimtelijke waarde heeft bijvoorbeeld in een situatie waarin de boom bijdraagt aan de herkenbaarheid in de wijk: elk kind kent de boom en het speelveld.
d. milieuwaarde
Bomen zorgen voor een eigen microklimaat. Zij dragen op vele manieren bij aan een gezond en veilig woon- werk- en leefmilieu in de stad en zo aan het welzijn van de mens.
Voorbeelden van milieuwaarde:
- de boom speelt een belangrijke rol bij de tijdelijke berging van water;
- de boom is van belang in verband met hoge bebouwingsdichtheid en/of weinig groen in de omgeving van de boom);
- de boom heeft een buitengewone dempende werking op hinderlijke (monotone) geluiden van verkeer of industrie, of
- de boom heeft om andere redenen milieuwaarde bijvoorbeeld omdat het een van de weinige bomen in een straat is en er met het verdwijnen alleen nog het grasveld met omliggende heesters overblijft.
e. boomwaarde
De boomwaarde aan de hand van onderstaande aspecten bepaald:
- de oppervlakte in vierkante centimeters van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;
- de economische waarde;
- de standplaatswaarde;
- de conditiewaarde;
- de waarde van de plantwijze.
7.7.4 Herplantplicht
Herplantplicht
Sinds 21 november 2018 moet iedere houtopstand die geveld wordt gecompenseerd worden door het planten van bomen die vergelijkbaar zijn met de gevelde bomen. Voor elke boom die wordt gekapt, moet een nieuwe boom worden geplant. Dit noemen we de 'herplantplicht'. De belangrijkste redenen voor deze herplantplicht zijn: het bomenaantal in Utrecht minimaal op peil houden en de mogelijkheid om te kunnen handhaven als er geen herplant plaatsvindt.
Binnen 14 maanden na het krijgen van de vergunning voor het vellen moet de beplanting zijn vervangen indien het een boom betreft die op de gemeentelijke vellijst staat. Het college kan van deze termijn afwijken als een project heel lang loopt of als er andere redenen zijn die een vervanging binnen 14 maanden complex maken. Ook voor bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan kan het college afwijken van deze 14 maanden. De nieuwe bomen moeten op de plek waar gekapt wordt, geplant worden. Als dat niet kan, in de buurt van de plek waar gekapt wordt en als dat ook niet kan, dan mag het ook ergens anders in de stad. Als vervanging helemaal niet mogelijk is, kan in plaats daarvan een financiële compensatie worden opgelegd voor het verlies van groen. Dit geld wordt gebruikt voor het planten van bomen of groen in Utrecht. De herplant is geslaagd als de gekapte houtopstand duurzaam is vervangen door een andere boom.
Gereedmeldingsplicht
In de vergunningvoorschriften wordt de eis opgenomen dat binnen twee nadat de herplant voltooid is, dat wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. De gemeente controleert of de herplantplicht wordt nageleefd binnen de gestelde termijn. De gereedmeldingsplicht is een belangrijk hulpmiddel voor toezicht en handhaving.
Uitzondering herplantplicht: bosplantsoen, tijdelijke natuur, botanische tuin
Bosplantsoenen zijn houtachtige beplantingen die overwegend bestaan uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en bomenlaag. In plaats van herplant is voor bosplantsoenen 'natuurlijke verjonging' beter. Bij de kap van een boom wordt daarom geen nieuwe boom geplant, maar krijgen zaailingen in de ondergroei kans om uit te groeien tot een grote boom. Dit verhoogt de ecologische waarde van het bosplantsoen.
Tijdelijke natuur is een term vanuit de Wet natuurbescherming. De grondeigenaar heeft vooraf juridische toestemming geregeld op grond van de Wet natuurbescherming om tijdelijk natuur aan te leggen en te onderhouden die de eigenaar later mag verwijderen. Dit wordt bijvoorbeeld toegepast bij bouwprojecten wanneer de grond pas over een aantal jaar ontwikkeld wordt. In de tussentijd heeft het gebied een hoge ecologische waarde. De grote hoeveelheid bomen die zich in de tussentijd spontaan ontwikkelt, is uitgezonderd van de herplantplicht. Hierdoor zorgen we ervoor dat bomen en natuur zich ongehinderd kunnen ontwikkelen zonder de uiteindelijke ontwikkeling van het bouwproject onmogelijk te maken.
De Botanische Tuinen beheren en ontwikkelen hun bomencollectie op basis van cultuurhistorie, onderwijs, onderzoek en natuurbescherming. De kap van oude bomen en het planten van nieuwe bomen wordt al jaren van tevoren bepaald. Vaak wordt de herplantplicht op een andere wijze ingevuld, door van tevoren de nieuwe boom al op te kweken.
Om een uitzondering op de herplantplicht te krijgen, moet de aanvrager een meerjarig beheerplan maken en ter beoordeling voorleggen aan het college. Het doel van het beheerplan is om te beschrijven hoe de waarde van de bomen op peil wordt gehouden. In dit beheerplan moet de aanvrager aangeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij voornemers zijn te vellen en of zij daarbij in herplant gaan voorzien. Aan de hand van het beheerplan kan het college bepalen voor welke periode de vergunning wordt verleend. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Aan het eind van de looptijd van de vergunning wordt het beheerplan geëvalueerd.
7.7.5 Indieningseisen voor een vergunning
De indieningseisen van lid 23.5 zijn overgenomen van artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht. Na invoering van de Omgevingswet zal deze regeling komen te vervallen. De indieningsvereisten moeten dan zijn geregeld in het omgevingsplan.
7.7.6 Bebouwingscontour
In lid 23.6 is de aanwijzing van de Bebouwingscontour Houtkap opgenomen die onder de Omgevingswet moet worden aangewezen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De Bebouwingscontour Houtkap is dezelfde als de contour op grond van de Verordening tot vaststelling van de bebouwde kom Houtopstanden 2018. Binnen deze contour is de gemeente volledig bevoegd. In de zone buiten de bebouwingscontour houtkap is de gemeente ook bevoegd, tenzij in de Rijksregels (paragraaf 11.3.2 Besluit activiteiten leefomgeving) over houtopstanden, de Provincie als bevoegd gezag is aangewezen. Gemeenten mogen buiten de bebouwingscontour houtkap regels stellen over bijvoorbeeld fruit- en notenbomen, houtopstanden langs wegen en waterwegen en beplantingen in één rij langs landbouwgronden, productiebossen voor houtige biomassa en houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat (art. 11.111, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit is in lijn met de huidige Wet natuurbescherming.
Als het gaat om houtopstanden die wél onder de bescherming van het Bal vallen, kunnen de gemeenten nog steeds regels stellen met andere oogmerken dan die genoemd worden in het Bal. De oogmerken in het Bal zien op natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap kunnen gemeenten dus regels stellen bijvoorbeeld ter bescherming van de cultuurhistorische of recreatieve waarde van een gebied of het voorkomen van visuele hinder of onveilige situaties. Het Bal biedt niet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap met dezelfde oogmerken als de rijksregels (met de oogmerken natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland of het beschermen van landschappelijke waarden). In dat geval kan de gemeente wel het stellen van extra regels aandragen bij de provincie.
7.7.7 Herplantplicht zonder vergunning
De in artikel 23.7 bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten.
Het derde lid betreft een boom of andere houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal tenietgaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.
7.7.8 Overgangsrecht
In artikel 23.8 is geregeld dat de regels uit dit plan voor gaan op de regels uit de Apv. Daar waar het Chw bestemmingsplan geldt, gelden de regels uit artikel 20 van het Chw bestemmingsplan en de artikelen 4:10 en 4:12 van de Apv. De artikelen 4:10 en 4:12 van de APV blijven gelden naast de regels uit artikel 20 van het Chw bestemmingsplan, omdat deze artikelen niet in het Chw bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. Zolang een beheersverordening in een gebied geldt, zijn de regels uit de Apv (afdeling 4.3 inclusief de artikelen 4:10 en 4:12) van toepassing.' Op het moment dat een beheersverordening is omgezet in een Chw bestemmingsplan, gelden de regels uit dat plan.
7.8 Algemeen Overgangsrecht (Hoofdstuk 7 Van De Regels)
Artikel 24 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen.
Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 25 Slotregel
In dit artikel is de naam van het plan, de citeertitel, omschreven. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.
7.9 Bijlagen Bij De Regels
7.9.1 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
7.9.2 Lijst van horeca-activiteiten
De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht, zie: het horecabeleid in de Omgevingsvisie.
7.10 Algemene Regels En De Uitvoering Van Beleid
7.10.1 Algemene uitgangspunten, omgevingsvisie
De algemene regels in de hoofdstukken 3 tot en met 6 van de regels geven uitvoering aan het beleid van de Omgevingsvisie Utrecht. Dat beleid is al verwerkt in de bestemmingsplannen. In algemene regels staan geen regels die de uitvoering van het beleid in die plannen veranderen.
7.10.2 Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid
Het rijksbeleid en het provinciale en het waterschapsbeleid is, voor zover van belang voor het plangebied, vertaald in wetgeving. De wettelijke regelingen zijn bij het opstellen van het plan toegepast.
7.10.3 Thematisch beleid
Bijlage 1 Groencompensatieplan Isutrecht
Bijlage 1 Groencompensatieplan ISUtrecht
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten In De Woonomgeving
Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Lijst van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Kaart Nhw Met Locaties Forten
Bijlage 1 Kaart NHW met locaties forten
Bijlage 2 Reactienota Bouwenvelop Isutrecht
Bijlage 2 Reactienota Bouwenvelop ISUtrecht
Bijlage 3 Mobiliteitsanalyse Isu
Bijlage 3 Mobiliteitsanalyse ISU
Bijlage 4 Notitie Denkbare Mobiliteitsoplossingen Isu - &Morgen
Bijlage 4 Notitie Denkbare mobiliteitsoplossingen ISU - &Morgen
Bijlage 5 Mobiliteitsmaatregelen Isu, Movares
Bijlage 5 Mobiliteitsmaatregelen ISU, Movares
Bijlage 6 Adviesnota Verkeerseffecten Bso En Kdv Movares
Bijlage 6 Adviesnota Verkeerseffecten BSO en KDV Movares
Bijlage 7 Notitie Fietsparkeren Isu
Bijlage 7 Notitie Fietsparkeren ISU
Bijlage 8 Robuustheidscheck Mobiliteit
Bijlage 8 Robuustheidscheck mobiliteit
Bijlage 9 Compensatiemaatregelen Buiten Plangebied
Bijlage 9 Compensatiemaatregelen buiten plangebied
Bijlage 10 Kabels En Leidingen
Bijlage 10 Kabels en leidingen
Bijlage 11 Bodemonderzoek (Verkennend En Aanvullend)
Bijlage 11 Bodemonderzoek (verkennend en aanvullend)
Bijlage 12 Verkennend Waterbodemonderzoek
Bijlage 12 Verkennend waterbodemonderzoek
Bijlage 13 Verkennend Bodemonderzoek Pfas
Bijlage 13 Verkennend bodemonderzoek PFAS
Bijlage 14 Waterparagraaf
Bijlage 15 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 15 Akoestisch onderzoek
Bijlage 16 Natuuronderzoek 2017
Bijlage 16 Natuuronderzoek 2017
Bijlage 17 Natuuronderzoek 2019
Bijlage 17 Natuuronderzoek 2019
Bijlage 18 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 18 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 19 Waardenstelling 2018
Bijlage 19 Waardenstelling 2018
Bijlage 20 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 20 Aanmeldnotitie m.e.r.
Bijlage 21 Besluit Over Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 21 Besluit over aanmeldnotitie m.e.r.