Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein, 1e Herziening
Bestemmingsplan - gemeente Utrecht
Vastgesteld op 10-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein, 1e Herziening met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPMERWEEDG4DEF1HER-VA01 van de gemeente Utrecht.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 bestaand
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan of kan worden gebruikt op basis van een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronde valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van ter inzage leggen van het bestemmingsplan:
- 1. aanwezig zijn en bij of op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) of de Woningwet zijn gebouwd;
- 2. nog kunnen worden gebouwd op basis van een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wabo of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.4 bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein
Het bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPMERWEDEDG4DEFENS-VA01 van de gemeente Utrecht.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De regels van het bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein worden als volgt herzien:
Artikel 2 Herziening Van De Regels 'Overige Zone Herziening'
I. In artikel 6 Woongebied wordt in lid 6.2 Bouwregels 6.2.1 Hoofdgebouwen onder b vervangen door
'het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 950'.
II. In artikel 6 Woongebied wordt een lid 6.7 toegevoegd;
'Voorwaardelijke verplichting parkeren
a. In aanvulling op het bepaalde in artikel 12.2 geldt dat bij het verlenen van de vergunning voor het bouwen of gebruik, uitsluitend de minimale autoparkeernormen uit de beleidsregels Parkeernormen Fiets en Auto 2019 (Bijlage I van de Nota Stallen en Parkeren 2013 en addendum) worden gehanteerd, met dien verstande dat het maximaal aantal parkeerplaatsen in de bestemming Woongebied ten hoogste 291 bedraagt, in aanvulling op 193 parkeerplaatsen behorende bij de verleende omgevingsvergunning voor fase 1.
III. In artikel 13.3 (Milieuzone) wordt het woord 'bouwen' vervangen door 'in gebruik worden genomen', en het woord 'en' vervangen door 'of';
'De woningen die binnen de aanduiding 'milieuzone' vallen mogen slechts in gebruik worden genomen op het moment dat de bron (HulpWarmteCentrale) die laagfrequent geluid veroorzaakt niet meer in functie is of de betreffende milieuvergunning hiervoor is ingetrokken.'
Artikel 3 Herziening Van De Verbeelding
I. Op de verbeelding wordt een deel van de bestemming 'Bedrijf' vervangen door de bestemming 'Woongebied'.
Artikel 4 Van Toepassing Verklaring Overige Regels
De regels en de verbeelding van het bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein, blijven onverkort van toepassing, voor zover deze niet door dit plan worden herzien.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein, 1e Herziening.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Utrecht is de sterkst groeiende stad van Nederland. Een compacte stad die groeit van 340.000 in 2016 naar 455.000 inwoners in 2040. Utrecht kiest met haar Ruimtelijke Strategie voor gezonde en duurzame binnenstedelijke verdichting. De gemeente Utrecht werkt daarmee aan het realiseren van een gezonde en duurzame stad. Met de ontwikkeling van de Merwedekanaalzone wordt ingezet op de transformatie van de gehele Merwedekanaalzone naar een hoogwaardig gemengd stedelijk gebied.
In 2005 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie vastgesteld voor de Merwedekanaalzone. Inmiddels is een `Omgevingsvisie Merwedekanaalzone’ opgesteld dat bestaat uit twee fasen: Deel 1 bestaat uit een 'Ruimtelijke Agenda' (2017) en deel 2 bevat de uitwerking (2021). In de Ruimtelijke Agenda zijn de ambities voor de stedelijke ontwikkeling van de Merwedekanaalzone opgenomen. De Omgevingsvisie biedt geen vastomlijnd stedenbouwkundig plan maar geeft het ruimtelijk programmatisch kader voor de verstedelijking.
Als onderdeel van de transformatieopgave is eerder het voormalig Defensieterrein aan de Overste den Oudenlaan en het Geurts- en Laventerrein (hierna Defensieterrein) door de gemeente aangekocht met als doel deze terreinen te ontwikkelen tot een duurzame, gezonde en stedelijke stadswijk. De uitwerking van de ambities van dit deelgebied staan in het Stedenbouwkundig Plan (SP) Defensieterrein Merwedekanaalzone 4 (vastgesteld door het college op 6 maart 2018). De nieuwe stadsbuurt voorziet in een gedifferentieerd stedelijk woonprogramma met appartementen en eengezinswoningen. Het SP bevat de kaders voor de differentiatie van het woonprogramma en het invullen van de duurzaamheidsambities. In dit plan van ontwikkelaar BPD staat hoe de nieuwe woonwijk met 600 woningen (waarvan 120 in de sociale huur en de overige in verschillende prijsklassen koop, eengezinswoningen en -appartementen) eruit komt te zien.
Op 8 februari 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein' vastgesteld als juridisch planologisch kader voor de realisering van het SP. Het vigerende bestemmingsplan maakt de realisering van 600 woningen en een beperkt niet-woonprogramma mogelijk met een groene zone langs het Merwedekanaal. Voor de bouw van de eerste fase, bestaande uit 291 woningen, is in 2020 een omgevingsvergunning verleend. De bouw hiervan is in uitvoering. Met uitzondering van de voormalige bedrijfswoningen aan de Overste den Oudenlaan, is het plangebied bouwrijp gemaakt. Deze woningen worden binnenkort gesloopt.
Om het woningprogramma meer in lijn te brengen met de ambities uit het coalitieakkoord en de Omgevingsvisie deel 2 Merwedekanaalzone, heeft onder andere de ontwikkelaar van het gebied voorgesteld om te verdichten op het voormalige Defensieterrein met een aanvullend sociaal en betaalbaar woonprogramma. De gemeente heeft dit verdichtingsvoorstel omarmd. Bovenop de al beoogde 600 woningen (480 koop, 120 sociaal) worden nu 350 extra woningen mogelijk gemaakt (100 sociaal,100 middeldure huur, en 150 betaalbare koop). Dit hogere woningaantal dient planologisch te worden verankerd in een herziening van het geldende bestemmingsplan. De aanpasing van het programma is mogelijk binnen de kaders en ambities van het SP. Hiervoor is een addendum op het SP opgesteld (zie bijlagen van de toelichting).
Naast een aanpassing van het woningaantal ziet deze partiële herziening ook op een technische aanpassing van de regels. Sinds de doorkoppeling van het stadsverwarmingsnetwerk in 2020 is de Hulpwarmtecentrale (HWC) niet meer in functie en afgewaardeerd naar een Warmte Overdracht Station (WOS). Deze geluidbron is daarmee niet langer van invloed op de planontwikkeling. Om te kunnen starten met de bouw van woningen in de op de verbeelding aangegeven 'milieuzone', wordt de regeling in artikel 13 van de regels aangepast. Bij de ingebruikname van de woningen zal ook de milieuvergunning van de HWC zijn ingetrokken. In verband met deze aanpassing aan de HWC kan ook een deel van de bedrijfsbestemming worden omgezet naar de bestemming Woongebied. De aanpassing van de verbeelding ziet hierop.
1.2 Doelstelling
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de realisering van een duurzame, energiezuinige woonwijk van in totaal 950 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken. De inpassing van de 950 woningen is mogelijk binnen de bouwvlakken en bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Deze partiële herziening ziet daarom alleen in hoofdzaak op aanpassing van het woningaantal zoals in de regels van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De bestemmingsgrenzen en bouwbepalingen blijven volledig in tact. De parkeernorm die wordt toegepast verandert wel, zodat de verkeersaantrekkende werking niet groter wordt en waarbij aangesloten wordt bij de uitgangspunten van het Mobiliteitsbeleid en de Omgevingsvisie deel 2 van de Merwedekanaalzone (zie hoofdstuk 2 en 3). Daarnaast wordt het bouwen in de milieuzone van de HWC flexibeler gemaakt, en het bouwen van woningen in twee zones ten zuiden van de centrale mogelijk gemaakt, nu deze bedrijfsfunctie is afgewaardeerd. Dit laatste was bij het opstellen van het nu geldende bestemmingsplan al voorzien.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van het centrum en het Centraal treinstation. Het is een terrein van circa 7 hectare gelegen langs het Merwedekanaal. De grens van het plangebied wordt globaal gevormd door de Dr. M.A. Tellegenlaan, Overste den Oudenlaan, Kanaalweg en Wilhelminawerf en kantoren aan de Kon. Wilhelminalaan (zie afbeelding hieronder). De plangrens aan de noord en westzijde is bepaald door het bestemmingsplan dat de HOV baan langs een deel van het plangebied mogelijk maakt (bestemmingsplan HOV-baan Transwijk, Kanaleneiland 2016).
Afbeelding ligging plangebied en begrenzing vigerende bestemmingsplan
1.4 Vigerende Bestemmingsplan
Binnen het gebied vigeert het bestemmingsplannen 'Merwedekanaalzone deelgebied 4, Defensieterrein, zoals vastgesteld door de raad op 8 februari 2018. Het plangebied heeft overwegend de bestemming 'Woongebied'. Het Jongeriuscomplex en de hulpwarmtevoorziening van Eneco maken ook onderdeel uit van het bestemmingsplan.De geluidzone en de milieuzone (vanwege laagfrequent geluid) van de warmtevoorziening is op de verbeelding aangegeven. Het park langs het Merwedekanaal heeft de bestemming Groen.
Op de plek van het vroegere defensieterrein komt een autoluwe, groene, duurzame stadswijk met 600 energiezuinige woningen. Met veel verschillende architectuur en woningtypen en met veel ruimte voor groen en rustige plekken. Het plan (2018) voorziet in;
- 120 sociale huurwoningen en 480 koopwoningen:
- verschillende woonblokken met een gezamenlijke binnentuin
- een 70 meter hoge woontoren aan de Overste den Oudenlaan
- een toren van maximaal 35 meter hoog aan de kant van het kanaal
- parkeerplekken onder de gebouwen, met elektrische laadpalen
- volop ruimte voor fietsparkeren
- een nieuw park aan het Merwedekanaal
- groene speelplekken.
Het wordt een moderne stadswijk met een variatie aan bewoners. Er wonen hier straks starters, gezinnen en senioren. Met alle voorzieningen van de stad op korte fiets- en loopafstand, nu en in de toekomst. Denk aan een buurtsupermarkt, horeca, huisarts of een sportschool. Zo ontstaat op deze bijzondere plek - pal naast Rijksmonument Villa Jongerius - een eigentijdse stadswijk. De parkzone langs het Merwedekanaal heeft een omvang van ca 1,5 ha. Voor de jongste jeugd (1-6jaar) worden speeltuintjes dicht bij huis ontworpen in de binnentuinen. De oudere jeugd krijgt ruime speelplekken in het park en het energieplein, dit wijkt niet af van het vastgestelde SP en sluit aan bij motie 328 (2021) waarbij gesteld wordt dat doorsnijdingen van de recreatieve ruimte vermeden moeten worden en gefaciliteerd wordt dat kinderen zelfstandig naar buiten kunnen gaan en spelen waarbij sociale controle mogelijk is.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van de toelichting bevat een verwijzing naar de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheidsaspecten. Hoofdstuk 4 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Inleiding
De partiële herziening heeft zoals hierboven aangegeven, uitsluitend betrekking op het wijzigen van het aantal toegelaten woningen binnen de geldende bestemming 'Woongebied'. Het onder 1.4 genoemde vigerende bestemmingsplan bevat een uitgebreide weergave van het geldende beleid. Het Stedenbouwkundig Plan voor het gebied is op basis van destijds geldend beleid vastgesteld. Hieronder is een opsomming van nieuw beleid opgenomen, voorzover relevant voor het wijzigen van het aantal woningen.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld (NOVI). Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
1. Combineren boven enkelvoudig
2. Kenmerken & identiteit
3. Afwentelen voorkomen
Conclusie
Uit de uitwerking van prioriteit 3 volgt dat steden zich duurzaam moeten ontwikkelen, dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag en dat de voorkeur uitgaat naar verstedelijking binnen bestaand stedelijk gebied. Eén van de beleidskeuzes (beleidskeuze 3.3.) onder prioriteit 3 luidt “Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”.
Verder worden in de Nationale Omgevingsvisie onder meer de volgende nationale belangen benoemt:
4. Waarborgen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
De opgave bij Nationaal belang 5 is het vergroten van de woningvoorraad in een fijne leefomgeving om te voorzien in de huidige behoefte aan woningen.
Het plangebied
Het Defensieterrein is gelegen in het stedelijk gebied van Utrecht. Het deelgebied wordt getransformeerd naar een woongebied. De herontwikkeling van het terrein voorziet onder meer in de realisatie van onder andere 950 woningen. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de woonbehoefte binnen de gemeente Utrecht en wordt ook binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Het woningaanbod binnen het plangebied is divers, waardoor voorzien wordt in de behoefte van verschillende woonsegmenten. Met de aanpassing van het aantal woningen worden ook de woningbouwcategorieën aangepast waarbij wordt aangesloten bij de behoefte.
Verder wordt in het geldende bestemmingsplan al aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) gerealiseerd wordt. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' en diverse nationale belangen met bijbehorende opgave(n).
De ontwikkeling van het plangebied past binnen de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie.
2.2.2 Besluit ruimtelijke ordening; Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening. De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.
Gebiedsontwikkeling per regio (betekenis voor Utrecht)
Het kabinet heeft voor 9 regio's in Nederland opgaven van nationaal belang uitgewerkt. Het gaat hierbij om doelen die voor Rijk en regio van belang zijn. Voor Utrecht geldt daarbij dat Utrecht belangrijk is als het gaat om de verbinding van autowegen, spoorwegen en vaarwegen. Station Utrecht Centraal heeft daarbij een centrale rol. Ook speelt de regio Utrecht een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van de topsector Life Sciences.
De populariteit van steden neemt toe en die van Utrecht in het bijzonder. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone (zie ook gemeentelijk beleid). Het efficiënt benutten van die locaties, onder andere door daar vaker de hoogte in te gaan, zien we als kans. We geven deze gebieden als het ware terug aan de stad. Elders in de stad ontstaat daardoor ruimte om bij het verder ontwikkelen van de stad vooral kwalitatieve uitgangspunten te hanteren en in mindere mate stedelijke productiedoelstellingen. We verbreden het palet aan keuzemogelijkheden voor Utrechters en bezoekers van de stad.
In 2018 is in opdracht van de regio U10 en de provincie Utrecht een regionaal onderzoek uitgevoerd waarbij een inschatting is gemaakt van de woningbehoefte voor de regio Utrecht (U16). Voor de periode 2017-2040 is voor de U16 een huishoudengroei geprognotiseerd van 90.000 en er wordt uitgegaan dat er 14.000 woningen vervangen moeten worden na sloop. In de periode van 2017 tot 2040 moeten er dus 104.000 woningen worden bijgebouwd in de regio Utrecht (16 gemeenten) om het bestaande tekort niet verder op te laten lopen. Hiervan zijn er 60.000 woningen voor de stad Utrecht.
Behoefte vanuit bevolkingsgroei > Utrecht groeit door naar 400.000 inwoners rond 2030
De bevolking van Utrecht is de afgelopen jaren fors toegenomen, een groei die ook in de komende jaren gestaag doorzet. De voorspelde groei zien we als kans om kwaliteit aan de stad toe te voegen. We moeten daarbij niet vergeten dat de ontwikkeling van Lunetten, Leidsche Rijn en de samenvoeging met Vleuten-De Meern de belangrijkste factoren zijn die de afgelopen 50 jaar tot de groei van de bevolking hebben geleid. Ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal is de omvang van de bevolking afgenomen door gezinsverdunning en door het groeikernenbeleid. Door de toenemende populariteit van de stad is daar inmiddels weer een kentering in gekomen, maar de omvang van de bevolking in dat deel van Utrecht is nog lang niet op het niveau van 1970. We veronderstellen een verband tussen de economische ontwikkeling en de woningvraag. Om die ontwikkeling te kunnen faciliteren is het noodzakelijk op de woningmarkt perspectieven te biedenaan hoger opgeleiden die zich na hun studieblijvend in Utrecht willen vestigen, maar ook aan werknemers in lager betaalde functies, bijvoorbeeld in de dienstverlenende sectoren en de logistiek (Lage Weide). De (blijvende) druk op de woningmarkt leidt daardoor zowel tot een toenemende vraag naar centrumstedelijke woningbouw voor met name hoger opgeleiden als tot een blijvende vraag naar goedkopere woningen voor (startende) gezinnen op plekken buiten het centrum.
De doorstroom uit de Maatschappelijke Opvang én het stijgende aantal statushouders als gevolg van de vluchtelingeninstroom zorgt wel voor extra druk op de sociale woningbouw en vraagt, gezien de aard van de problematiek, een aparte benadering binnen de totale woningvraag. De druk op de woningmarkt is ook af te lezen aan de stijgende prijzen. Een groter deel van de woningvoorraad dreigt onbetaalbaar te worden voor mensen met een lager inkomen. Dat werkt verdere segregatie in de hand.
De aantrekkelijkheid van Utrecht, gecombineerd met de snelle groei van de stad, zorgen voor uitdagingen in het optimaal gebruik van de ruimte voor diverse functies (zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, horeca, sport, etc.). De totaalvisie op wonen, werken en verblijven in Utrecht wordt uitgewerkt in de actualisering van de Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU).
Specifiek voor de Utrechtse woningmarkt zien wij de volgende uitdagingen:
- de druk op de woningmarkt is groot. Vraag en aanbod lopen uiteen. De prijzen voor koop- en huurwoningen stijgen en zijn gemiddeld hoger dan in de rest van het land. Voor steeds meer mensen is een (andere) woning in Utrecht niet (meer) bereikbaar. Vooral de middeninkomens raken in de knel;
- de zoek- en wachttijd voor een sociale huurwoning loopt op en de doorstroming stagneert door een gebrek aan passend aanbod;
- we zien de verschillen tussen wijken met een eenzijdige goedkope woningvoorraad en wijken met een gemengde woningvoorraad toenemen. Op een aantal plekken in de stad komen de leefbaarheid en veerkracht van de wijk onder druk te staan;
- de meeste mensen kunnen gelukkig zelf voorzien in hun woonruimte. Toch zijn er groepen die dit (tijdelijk) niet kunnen. Het aanbod van geschikte woningen voor mensen met behoefte aan zorg of ondersteuning is schaars en niet evenredig verdeeld over de stad. We zien een opgave voor passende huisvesting voor ouderen. Wat ook kan bijdragen aan het op gang brengen van doorstroming;
- we zien groepen initiatiefnemers en bewoners die woonconcepten willen ontwikkelen waar de huidige markt onvoldoende in voorziet, en die bijdragen aan een leefbare buurt.
De uitdagingen op de Utrechtse woningmarkt zijn dus fors. De Woonvisie ‘Utrecht beter in balans’ (zie gemeentelijk beleid) geeft een analyse van deze uitdagingen. Het is duidelijk dat we veel nieuwe woningen nodig hebben. We willen een evenwichtige verdeling van (inkomens)groepen over de wijken. Om tegemoet te komen aan de uitdagingen heeft de gemeente met de partners in de volkshuisvesting in de stad afspraken gemaakt en vastgelegd in het Stadsakkoord Wonen. Daarin zijn de volgende speerpunten vastgelegd:
1. Langdurig hoog bouwtempo: We verhogen het bouwtempo en houden dit tempo langdurig vast. We gaan uit van een planvoorraad van 48.000 woningen voor de jaren 2019-2040. Er is echter een woningbouwbehoefte van 104.000 in de regio Utrecht, waarvan 60.000 in de stad Utrecht. We voegen in alle segmenten woningen toe, vooral daar waar het tekort groot is.
2. Inhaalslag middensegment en groei sociale voorraad: We willen een forse inhaalslag maken in het middensegment en brengen de sociale huurvoorraad op peil. In de Woonvisie ‘Utrecht beter in balans’ formuleert de gemeente Utrecht haar ambitie om in 2040 een woningvoorraad te hebben met 35% sociale huurwoningen (incl. zelfstandige studentenhuisvesting) en 25% woningen in het middensegment.
3. Gemengde wijken: We streven naar gemengde, leefbare wijken waar mensen prettig en gezond kunnen (samen)leven. We doen dat samen met bewoners, waarbij we aansluiten bij de vernieuwing van het participatiebeleid. We benutten waar mogelijk bewoners(groepen) voor de kwaliteit van wonen en voorzieningen in de buurt. We gebruiken de versnelde groei van de woningvoorraad om kwaliteit toe te voegen. We zorgen voor betere menging van verschillende woningsegmenten in de wijken.
4. Doorstroming: We willen meer balans brengen in vraag en aanbod en de bestaande mismatch in de woningvoorraad aanpakken. We brengen verhuisketens op gang zodat huishoudens kunnen doorstromen naar een passende woning en de schaarse woningvoorraad beter wordtverdeeld.
5. Een (t)huis voor iedereen Nieuwe woonconcepten kunnen kansen bieden aan tal van doelgroepen om te wonen en leven op een manier die bij hen past. Wij staan open voor initiatieven van bewoners en voor nieuwe woonconcepten die bijdragen aan een woningmarkt in balans. Ook willen we sociaal kwetsbare Utrechters die niet zelfstandig een woning kunnen vinden aan een (t)huis helpen.
Op basis van het bovenstaande kan de conclusie getrokken worden dat er in Utrecht grote behoefte is aan een plek waar wonen, bedrijvigheid en voorzieningen een plaats kunnen krijgen.
Uit het Meerjaren Perspectief Ruimte (MPR) 2019 blijkt dat de stad Utrecht een binnenstedelijke planvoorraad heeft van ongeveer 48.000 woningen die opleveren in de periode 2019-2040, bestaande uit zowel harde als zachte plannen. Dit omvat alle plannen van diverse initiatiefnemers. Deze planvoorraad is dynamisch omdat er door het jaar heen veel nieuwe initiatieven voor woningbouw komen en er ook projecten worden opgeleverd.
De analyse van het MPR maakt duidelijk dat er – gelet op de ambities voor de verdeling van de woningvoorraad in 2040 – voor zowel de sociale huur als het middensegment een urgente opgave ligt. Met de bouwproductie 2019-2021 is op korte termijn een zeer forse inspanning nodig in het middensegment, gelet op de teruglopende jaarlijkse productie in dat segment.
Conclusie
In de Merwedekanaalzone kunnen, naar verwachting en bij het nemen van de nodige maatregelen op termijn 10.000 woningen gebouwd worden. De Merwedekanaalzone mikt op een brede doelgroep aan bewoners, gebruikers en bezoekers. We spannen ons in om de Merwedekanaalzone aantrekkelijk te maken voor alle leefstijlen. Dat doen we door aandacht te besteden aan het ontwerp van de gebouwen en woningen, de kwaliteit van de buitenruimte en het aanbod van voorzieningen in de nieuwe wijk. Het programma voor het plangebied (deelgebied 4) omvat 950 woningen; 220 woningen in de sociale huur, 100 woningen in de middeldure huur, 150 betaalbare koopwoningen, en 480 koopwoningen.
De verwachting is dat het gebied in eerste instantie vooral bewoners zal trekken die bewust voor het nieuwe stedelijk leven kiezen. Wonen in de stad in een levendige, groene en autovrije omgeving, met wel de mogelijkheid om auto’s en fietsen te delen.
Met de - al in gang gezette planontwikkeling in verschillende categorieën - wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan woningen in Utrecht waarmee aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking wordt voldaan. Door aanpassing van de woningbouwcategorieën (toevoeging van 100 sociaal,100 middeldure huur, en 150 betaalbare koopwoningen) wordt beter aansloten bij de Woonvisie en het stadsakkoord.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie en interim Omgevingsverordening
Omgevingsvisie
De provincie Utrecht werkt vanaf 1 april 2021 met de Omgevingsvisie en interim Omgevingsverordening. Deze zijn op 10 maart 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie zich wil voorbereiden op de toekomst, gezien alle ontwikkelingen die op haar afkomen en die ruimte vragen in de provincie, zoals bijvoorbeeld de bevolkingsgroei en het opwekken van duurzame energie. In de (interim) Omgevingsverordening staan de juridische regels die bij de Omgevingsvisie horen.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van de gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 hebben wij een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:
- waarin stad en land gezond zijn;
- die klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin duurzame energie een plek heeft;
- met vitale steden en dorpen;
- die duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Deze zeven thema’s vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor onze opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit wordt bereikt door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren, zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren. Al deze thema’s zijn in verband te brengen met het streven naar een duurzame, circulaire en in alle opzichten gezonde en vitale provincie.
Voor wat betreft vitale steden en dorpen geldt dat de provincie er in algemene zin voor kiest om de ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen via binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling. En met aandacht voor bereikbaarheid, klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en inclusiviteit. Een aantal locaties biedt kansen. Deze zijn benoemd als prioritaire locatie voor grootschalige integrale ontwikkeling wonen en werken rondom knooppunten. Het gaat om de locaties Utrecht Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/ Lombokplein en Merwedekanaalzone), Utrecht Lunetten-Koningsweg, Utrecht Science Park/ Rijnsweerd en Amersfoort Centraal Station (Langs Eem en Spoor).
Om het wonen in onze provincie voor iedereen betaalbaar te houden, wil de provincie dat ten minste de helft van de nieuw te bouwen woningen behoort tot het sociale of middeldure segment. Naast de omvangrijke opgave krijgen kleinere steden en dorpen zo mogelijk passende ontwikkelruimte om te bouwen ten behoeve van lokale vitaliteit.
Als gevolg van demografische en economische ontwikkelingen is er sprake van een toename van de mobiliteit. De Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse laat zien dat zes van de 11 nationale urgente capaciteitsproblemen (weg en spoor) in 2040 zich in de provincie Utrecht voordoen. Ook op de fietspaden en in de tram en de bus wordt het drukker. Het bestaande infrastructuurnetwerk kan de groei niet opvangen. In onze provincie is de ruimte beperkt. Dit vraagt om een mobiliteitssysteem dat efficiënt met ruimte omgaat en in samenhang met de keuze voor nieuwe woon- en werklocaties wordt ontwikkeld.
De provincie beziet bereikbaarheid in samenhang met wonen, werken, voorzieningen, duurzaamheid, gezondheid en veiligheid. Daarbij zetten we in op knooppuntontwikkeling om overstap tussen vervoerwijzen mogelijk te maken en het OV- en fietsgebruik te stimuleren. Al dan niet in combinatie met nieuwe parkeervoorzieningen. We zien verdere ontwikkelingsmogelijkheden bij de twee belangrijkste multimodale knooppunten in de provincie Utrecht: Utrecht Centraal Station en Amersfoort Centraal Station. Door verschillende vervoerswijzen beter op elkaar te laten aansluiten, wil de provincie bereiken dat men straks naadloos kan overstappen van de ene naar de andere vervoerswijze en zorgeloos kan reizen. De fiets is een schone wijze van vervoer, bevordert de gezondheid en vervult een belangrijke functie voor korte afstanden en in het voor- en natransport.
De provinciale ambitie is om in 2050 een CO2-neutrale provincie te zijn. Daartoe stimuleren wij allereerst energiebesparing. Elektriciteit en warmte halen we uit duurzame energiebronnen als wind, zon, bodem, water en biomassa. Nieuwe technieken voor duurzame energieopwekking faciliteren wij als ze minder impact op onze leefomgeving hebben. Voor deze technieken bieden we ruimte voor experimenten, mits het gezond en veilig is.
Interim Omgevingsverordening
Hoofdstuk 2 en verder van de verordening bevatten instructieregels voor onder andere bestemmingsplannen. Deze instructieregels hebben betrekking op verschillende thema's zoals water, ondergrond en bodem, bereikbaarheid en mobiliteit, energie, wonen en recreëren. Gemeenten moeten deze instructieregels in acht nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen.
Voor wat betreft mobiliteit geldt dat het bestemmingsplan een beschrijving moet geven van het aantal verplaatsingen en de wijze van ontsluiting voor verschillende vervoerwijzen. Voor woningen geldt dat de woningbouw moet passen binnen het door Gedeputeerde Staten vast te stellen programma Wonen en werken, en dat de woningbouw niet mag leiden tot extra bodemdaling.
Conclusie
Met de ontwikkeling van het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan de provinciale ambities. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied en is als onderdeel van de Merwedekanaalzone een van de prioritaire locaties voor grootschalige ontwikkelingen. Een groot deel van het totale woningbouwprogramma betreft het sociale of middeldure segment. De nu beoogde toevoeging van 350 woningen omvat 100% sociaal- en middensegment. In het plangebied wordt voorzien in maatwerk voor het mobiliteitssysteem, waarbij ruimte wordt gegeven aan fietsen, lopen en het OV. De woningen in de vervolgfasen worden op WKO en warmtenet aangesloten, en er worden zonnepanelen gebruikt op daken. Voor het deel van het programma dat al in uitvoering is, is aanvullend PV (zonne-energie) op afstand gecontracteerd bij Eneco. Van bodemdaling is geen sprake met deze ontwikkeling.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
• Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
• Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
• De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:
- samen met marktpartijen maken we vanaf het begin van deze collegeperiode afspraken over het verhogen van het tempo in gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën;
- we streven er naar dat in 2040 in Utrecht 35% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 25% tot de middencategorie;
- bij nieuwe ontwikkelingen zijn groen, een hoogwaardige en toegankelijke openbare ruimte en circulaire bouw belangrijk. We bevorderen klimaatadaptatie bijvoorbeeld via verticale bossen (hoogbouw), groene gevels en het voorkomen van verstening;
- één van de manieren om ruimte te maken voor een goede openbare ruimte is meer focussen op hoogbouw;
- dierenwelzijn heeft onze zorg. Bij bouwen houden we rekening met stadsvogels en vleermuizen. Daarnaast hebben we oog voor het beschermen van inheemse soorten.
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:
- in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
- alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
- (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.
Plangebied
Met het verhogen van het aantal woningen in het plangebied is ook gekozen voor een andere mix van woningen;
220 sociale huur 23%
100 middeldure huur 10,6% (actieplan middenhuur)
150 betaalbare koop 15,8% (NHG-grens)
480 (dure) koop 50,6%
Daarmee wordt het oorspronkelijke programma van 80% dure koop en 20% sociaal, aangepast naar meer betaalbare categoriën en komt daarmee meer in lijn met het coalitieakkoord en de Woonvisie. Het aanvullend programma bestaat uit 28,6% sociaal en 61,4% betaalbaar/middencategorie.
Conclusie
Het plan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij met deze herziening van het bestemmingsplan meer ruimte wordt gegeven aan het aandeel sociale woningen. Het plan heeft een hoge ambitie op het gebied van duurzaamheid, natuurinclusief bouwen en gezonde verstedelijking en sluit daarom aan bij het coalitieakkoord.
2.4.2 Omgevingsvisie Utrecht
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
- 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 455.000 inwoners in 2040. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen. - 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden. - 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Hoofdstuk 3 Onderzoek En Randvoorwaarden
3.1 Inleiding
In een bestemmingsplan moet voor een aantal wettelijk verplichte aspecten aangetoond worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling. In het geldende bestemmingsplan 'Merwedekanaalzone, deelgebied 4, Defensieterrein' uit 2018 zijn de uitvoeringsaspecten al uitvoerig beschreven. In dit hoofdstuk wordt daarom volstaan met een korte beschrijving van de nieuwe plansituatie en een conclusie of de aanpassing van het aantal woningen waar deze partiële herziening op ziet, effect heeft op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Omdat met deze partiële herziening de bouwregels niet wijzigen kunnen effecten op de meeste uitvoerbaarheidsthema's op voorhand worden uitgesloten (zoals bodem, archeologie, niet gesprongen explosieven). Deze onderwerpen komen in deze toelichting daarom niet aan de orde. Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Merwedekanaalzone, deelgebied 4, Defensieterrein.
De bijbehorende onderzoeksrapportages zijn als separate bijlagen bij de toelichting van het geldende bestemmingsplan gevoegd. Aanvullende rapportages zijn als bijlage bij deze partiële herziening gevoegd.
3.2 Milieu-effectrapportage
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van bepaalde in het Besluit m.e.r. nader aangeduide plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Plangebied en merbeoordeling
Er is een omgevingsvisie (deel 1 en 2) opgesteld voor de gehele Merwedekanaalzone. Vanwege het kaderstellende karakter van de omgevingsvisie voor de bouw van meer dan 2.000 woningen is daarvoor een planMER opgesteld (D-11.2, kolom 3 Besluit m.e.r.), aangevuld met een aanvullend MER. De ontwikkelingen binnen het onderhavige plangebied zijn in dat kader ook op de mogelijke te verwachten milieueffecten bezien. Evenwel gold er voor het bestemmingsplan voor deelgebied 4 in beginsel tevens een m.e.r.-beoordelingsplicht, nu dit plan voorziet in nieuwe woningbouw (D-11.2, kolom 4 Besluit m.e.r.). Ter uitvoering van de merbeoordelingsplicht is daarom eerder in het kader van het vigerende bestemmingsplan (2018) een aanmeldnotitie opgesteld (zie bijlage 3; m.e.r.-beoordeling Defensieterrein, Arcadis, juli 2017). Daarin is voor het Defensieterrein in samenhang met de overige toekomstige woningbouwontwikkelingen binnen de Merwedekanaalzone, aan de hand van de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, bezien of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Geconcludeerd is dat daarvan geen sprake is, zodat het opstellen van een afzonderlijk project-MER voor het bestemmingsplan voor het voormalige defensieterrein niet nodig was.
Van een separate plan-m.e.r.-plicht vanwege de invloed van het plangebied op enig Natura 2000-gebied was evenmin sprake. Dit vanwege de aard van de in het plan voorziene ontwikkelingen en de afstand tussen het plangebied tot Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Er is voor het nu vigerende bestemmingsplan reeds een m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 3). Daarbij is geconstateerd is dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken. Zo heeft het bestemmingsplan betrekking op bestaand stedelijk gebied en liggen er geen kwetsbare gebieden in of in de directe nabijheid van het plangebied. Met de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling is de merbeoordelingsplicht uitgewerkt; bovendien blijkt uit de inhoud van hoofdstuk 3 van deze toelichting dat de beschouwing van en de conclusie over de milieueffecten in de m.e.r.-beoordeling voor de herziening van het bestemmingplan, anno 2021 nog representatief zijn. Het opstellen van een milieueffectrapport is daarom niet nodig.
3.3 Parkeren En Verkeer
Utrecht kiest voor duurzame en ruimte-efficiënte mobiliteit. Mobiliteit die de in onze stad beschikbare verkeersruimte efficiënt benut: lopen, fietsen, gedeeld gebruik van vervoersmiddelen en gebruik van het openbaar vervoer. We stimuleren Utrechters, maar ook de mensen die onze stad bezoeken of hier werken om waar mogelijk voor duurzame mobiliteit te kiezen. Lopen, fietsen of reizen met het OV moet daarom voor iedereen eenvoudig, snel en comfortabel zijn. Alleen als het nodig is gebruik je de auto. Juist bij grotere verdichtingslocaties is het belangrijk dat hier de auto niet domineert over de ruimtelijke kwaliteit (ruimte voor groen en verblijven, oversteekbaarheid, geluidskwaliteit, verkeersveiligheid). Dit betekent dat een verhoudingsgewijs laag autogebruik nodig is en dat de infrastructuur voor autoverkeer een goede inpassing krijgt.
Voor de verdere ontwikkeling van de Merwedekanaalzone is aangesloten bij de principes van het gemeentelijk Mobiliteitsplan 'Slimme Routes, Slim Regelen en Slim Bestemmen'. Deze aanpak maakt het goed mogelijk om in de Merwedekanaalzone te wonen zonder een eigen auto voor de deur. De mogelijkheden om te lopen, fietsen of het OV te gebruiken zijn hier goed. Een omslag in mobiliteit is nodig om onze snel groeiende stad gezond en bereikbaar te houden en om ruimte te maken voor duurzame en gezonde binnenstedelijke herontwikkeling. De aanpak sluit aan op de hogere doelen van de gemeentelijke mobiliteitsmaatregelen:
- Zorgen voor een goede (economische) bereikbaarheid voor wonen, werken en voorzieningen. Het gaat hier onder andere ook om logistieke verkeersstromen.
- Zorgen voor een sociale en gezonde stad. Dit impliceert een hoofdrol voor lopen en fietsen, de gezondste vormen van mobiliteit, die bovendien bijdragen aan levendigheid en sociale veiligheid op straat.
- Zorgen voor een duurzame stad. Ook hier gaat het om het stimuleren van duurzame en energiezuinige vormen van mobiliteit, zoals lopen, fietsen en (elektrisch) openbaar vervoer.
- Zorgen voor een stad met ruimtelijke kwaliteit. Dit vraagt om het stimuleren van ruimte-efficiënte vormen van mobiliteit (lopen, fietsen en openbaar vervoer). Onnodig autogebruik moet worden beperkt vanwege het grote ruimtebeslag van infrastructuur en stallingsvoorzieningen.
- Dit alles moet gebeuren met effectieve en efficiënte inzet van financiële middelen en leiden tot een goede doorstroming van het openbaar vervoer en het zo optimaal mogelijk benutten van infrastructuur (dubbelgebruik van parkeervoorzieningen, efficiënt benutten van capaciteit van kruispunten enzovoort).
Het is essentieel dat het mobiliteitsbeleid leidt tot minder doorgaand autoverkeer langs de Merwedekanaalzone en dat de Merwedekanaalzone minder autoverkeer veroorzaakt dan bij regulier mobiliteitsbeleid. Dit vergt o.a. een modal shift naar lopen, fietsen en openbaar vervoer en benutten van kansen van deelmobiliteit.
Het verhogen van het aantal woningen in het plangebied - van 600 naar 950 - is een kans om zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de visie op mobiliteit in de Merwedekanaalzone en de op 25 november in de gemeenteraad vastgestelde nieuwe Parkeervisie. Op basis van de nota Stallen en Parkeren en het addendum (2019) kan het plangebied worden geclassificeerd als A2 zone en kan maatwerk worden toegepast. Aanwijzing van het gebied als A2 zone sluit aan bij de rest van de Merwedekanaalzone en is logisch gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van bestaande en nieuwe voorzieningen, en de goede OV (2 bushaltes)- en fietsverbindingen.
Autobezit
In de plannen voor de Merwedekanaalzone gaat de gemeente er op basis van onderzoek en eigen waarnemingen vanuit dat mensen die centraal in de stad (willen) wonen over het algemeen steeds minder vaak een eigen auto kopen. In de binnenstad van Utrecht is het autobezit met 41% het laagst van heel Utrecht. Vergeleken met een jaar eerder is dit met 7 procentpunt afgenomen. In vergelijking met de rest van de regio is het autobezit in Utrecht stad relatief laag. Dit relatief lage autobezit wordt mede in verband gebracht met de nabijheid voorzieningen, goede toegangsmogelijkheden tot openbaar vervoer in de gemeente en het gebruik van deelauto's.
Je ziet dat in Utrecht het concept van deelauto's aanslaat. Het aantal deelauto's is in 2019 met 31% gegroeid naar ruim 3.300. Daarmee is Utrecht in vergelijking met de andere grote steden; Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, koploper in het aantal deelauto's per inwoner. Ook het aantal elektrische personenauto's is toegenomen. Naast duurzame mobiliteitskeuzes in autobezit zien we dat ook steeds meer mensen duurzame mobiliteitskeuzes maken voor hun reis. Het aantal huishoudens dat wel eens gebruik maakt van een deelauto is gestegen van 13% naar 15% en er werd 8% meer gebruik gemaakt van de P+R's met 210.000 verkochte combikaartjes. (Bron: concept Mobiliteitsplan Utrecht 2021).
Voetgangers en fietsers
Volgens het STOMP-principe en het Mobiliteitsplan Utrecht (2021), waarbij met het plangebied aansluiting bij wordt gezocht - staan respectievelijk voetganger en de fietser centraal. Dat geven we actief vorm door middel van het uitgangspunt dat het plangebied onderdeel is van de Merwedekanaalzone waar alle basisvoorzieningen straks aanwezig zijn zodat de auto niet hoeft te worden gebruikt. Als mensen naar buiten stappen komen ze eerst in een aantrekkelijke verblijfsruimte die uitnodigt tot wandelen. In de plint op maaiveldniveau vinden ze de fietsparkeervoorziening, goede fietspaden en op loopafstand een openbaarvervoerhalte en (deel)autoparkeerplaatsen. De inrichting van de openbare ruimte ondersteunt deze volgorde. De openbare ruimte in het plangebied defensieterrein, wordt vrijwel volledig autoluw ingericht. Het autoverkeer beperkt zich tot de diagonaal, en mag alleen bij uitzondering de rest van het gebied in. Fietsers bevinden zich op de doorgaande fietspaden door het gebied en/of zijn te gast, waardoor de voetganger het primaat heeft in het gebied.
Overzicht Fietsnetwerk
Het plangebied ligt centraal in de stad Utrecht, op een knooppunt van doorgaande fietsverbindingen. Die worden versterkt waar ze binnen de plangrenzen van het projectgebied vallen, o.a. in de vorm van nieuwe fietsverbindingen over het Merwedekanaal en nieuwe fietspaden op de doorgaande fietsroutes. De belangrijkste hoofdfietsroutes liggen langs de omliggende wegen Van Tellegenlaan -Zijstweg, Overste den Oudenlaan, Wilhelminalaan en Kanaalweg. De loop- en fietsroutes in en rondom het defensieterrein vormen een fijnmazig netwerk, met een maaswijdte van zoveel mogelijk 50-100 meter, respectievelijk 400 meter. Dit spreidt de drukte en het maakt lopen en fietsen aantrekkelijk. De toegankelijkheid van de bestaande bruggen wordt verbeterd voor lopen en fietsen. Het fietsverkeer in Utrecht Zuidwest groeit de komende jaren aanzienlijk. Merwedekanaalzone kiest voor een mobiliteitsstrategie waarbij het autogebruik zoveel mogelijk wordt beperkt en lopen en fietsen wordt gestimuleerd. De forse toename in het toekomstig fietsgebruik vraagt om een fijnmaziger fietsnetwerk.
Een fietsparkeerstrategie gericht op kwaliteit en gemak
Vanwege de ambitieuze parkeerstrategie voor auto's moet de parkeercapaciteit voor fietsers juist hoger zijn dan de landelijke richtlijnen (Bouwbesluit 2012). Per bouwblok wordt, op basis van de Utrechtse 'Beleidsregels Parkeernormen Fiets en Auto 2019' een exact aantal fietsparkeerplekken gedefinieerd.
Om het fietsen en stallen aantrekkelijk te maken liggen de fietsstallingen zo veel mogelijk op maaiveld. Voor de bewoners is plek in eigen fietsenstallingen bij de woning.
Openbaar Vervoer
Het plangebied bevindt zich nabij de westelijke entree van Utrecht Centraal (OVT). In dit gebied komen verschillende vervoersstromen samen. Op loop- en fietsafstand, te weten ca. 1,2 km afstand ligt Utrecht Centraal waar een groot aantal treinen, bussen en de tram (de SUNIJ-lijn en de Uithoflijn) halteren. Ook Station Vaartsche Rijn ligt in de nabijheid, te weten op ca. 1,4 km.
Het gebied wordt ontsloten door buslijnen. Over de Wilhelminalaan rijden een aantal stads- en streeklijnen, tussen de OVT en bijvoorbeeld de USP en de westkant van de stad en zuiden en westen van de regio. Op de Balijelaan en Wilhelminalaan liggen bushaltes aan deze lijnen op ca. 600 m afstand.
Over de Overste den Oudenlaan en de Van Tellegenlaan/Van Zijstweg ligt de HOV-baan voor de bus, waar de reservering voor een halte aan de Doctor M.A. Tellegenlaan zal worden ingevuld. Over deze busbaan rijdt een groot aantal stads- en streeklijnen tussen OVT en westelijk gelegen woonwijken en voorzieningen. Ook maken streeklijnen naar het westen en zuiden gebruik van deze HOV-banen.
Autoparkeren
Voor het parkeren wordt uitgegaan van het vigerende parkeerbeleid. Tot voor kort was dat de Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum (2019). De Merwedekanaalzone en daarmee defensieterrein is in de nota Stallen en Parkeren (2013) opgenomen als een zogenoemd maatwerkgebied. Dat betekent dat dit gebied gemotiveerd kan worden afgeweken van de standaard parkeernormen.
Op dit moment ligt het plangebied in de zone B1 conform de Nota Stallen en Parkeren. Voor de nog resterende fases in het plangebied wordt voor deze herziening van het bestemmingsplan, uitgegaan van een A2-zone. Het A2-parkeerregime draagt bij aan een leefbare en gezonde stad, duurzaamheid, bouwen in hoge dichtheden, kwaliteit in de openbare ruimte en een lage belasting van de autoinfrastructuur die past bij een centrumgebied.
Het gebied is goed bereikbaar per fiets, te voet en via openbaar vervoer en in de directe nabijheid bevinden zich voorzieningen. Daarom wordt het gebied zo veel mogelijk autoluw ontwikkeld. In het gebied worden alleen parkeervoorzieningen voor de woningen gerealiseerd.
Een verdere reductie op het aantal parkeerplaatsen is mogelijk door onder andere gebruik te maken van deelauto's en extra fietsparkeerplaatsen, conform de nota Stallen en Parkeren en het Addendum. De Nota Stallen en Parkeren (2013) kent een standaard mogelijkheden voor afwijken van de parkeernorm:
- Voor 10% van de parkeereis kan worden ingezet op het vervangen van autoparkeerplaatsen door fietsplekken;
- Voor 20% van de parkeereis voor woningen kan worden ingezet op deelauto's onder de woningblokken zelf, waarbij 1 deelautoplek 4 reguliere autoparkeerplaatsen vervangt.
In de recent vastgestelde Parkeervisie zijn deze mogelijkheden verder verruimd.
In het Addendum Parkeernormen Fiets en Auto (2019) en in de nieuwe Parkeernormen (2021) is vastgesteld dat over het aandeel sociale huur en middenhuur met lagere parkeernormen kan worden gewerkt voor woningen boven de 55 m2 bvo. Het gaat hierbij om een aftrek van 25%.
Het addendum (2019) en de nieuwe Parkeervisie (2021) maken ook parkeren op afstand mogelijk, te weten parkeren buiten loopafstand op een locatie die vanaf de ontwikkellocatie voldoende snel bereikbaar is, bijvoorbeeld met fiets of openbaar vervoer.
Berekening van de parkeerbehoefte van auto's, de parkeereis
Om de parkeerbehoefte te berekenen moet het programma voor plangebied Defensieterrein vertaald worden in de termen en categorieën van de parkeernota. De invulling van de parkeerbehoefte voor de planontwikkeling en de verkeersaantrekkende werking van het nieuwe programma is in beeld gebracht (notitie Goudappel, december 2021, zie bijlage). De parkeernormen die gebruikt worden voor de uitvoering van het beleid (beleidsregels autoverkeersbewegingen bij toepassen maatwerk, d.d. 16 september 2020) zijn gebaseerd op de kengetallen van de landelijke kennisorganisatie CROW. De CROW heeft op basis van onderzoek vastgesteld welke parkeervraag bij welke activiteit en woningcategorie hoort.
Het totale aantal parkeerplaatsen dat na toepassing van de parkeernorm binnen het plangebied wordt gerealiseerd, bedraagt 485 (inclusief reducties, exclusief bezoekers) parkeerplaatsen. Dat is de som van hetgeen voor de eerste (reeds vergunde) fase wordt gerealiseerd en hetgeen voor de nog resterende fases wordt gerealiseerd.
Deelauto's
Er worden deelauto's in het plangebied gerealiseerd, als gevolg daarvan geldt een korting op de parkeereis.
Parkeren op afstand in de P+R
Met de aanpassing van de nota parkeernormen auto en fiets via het addendum in 2019 en in de in 2021 vastgestelde Parkeervisie is de mogelijkheid geïntroduceerd om het parkeren voor maatwerkgebieden op grotere afstand te regelen in parkeergarages. De gemeente is voornemens ten behoeve van diverse gebiedsontwikkelingen een P+R-garage op Papendorp (Mobiliteitshub XL) aan te leggen. Het bestemmingsplan Leeuwesteyn Zuid staat de bouw van een P+R-garage met 2.000 parkeerplaatsen reeds toe. De betreffende locatie is in eigendom van de gemeente, zodat de gemeente op elk moment dat dat nodig is tot realisatie kan overgaan. Hierbij wordt rekening gehouden met de parkeerbehoefte van de toekomstige bewoners, bezoekers en personeel van de bedijfsbestemming in Defensieterrein. Daarnaast kan de beschikbare capaciteit in de omgeving benut worden. Hier is voldoende capaciteit aanwezig.
Voor Defensieterrein zijn voor het nieuwe programma op basis van het huidige beleid circa 120 parkeerplaatsen op afstand nodig (inclusief de al vergunde 69 bezoekersparkeerplaatsen en 17 bewonersparkeerplaatsen voor de 1e fase). Op basis van het toekomstig parkeerbeleid zijn voor de resterende fases ca. 31 parkeerplaatsen voor bezoekers nodig (naast de reeds vergunde 69 parkeerplaatsen buiten het plangebied voor de 1e fase). Voor de planontwikkeling op Papendorp (HUBXL) is uitgegaan van een 'reservering' van 35 parkeerplaatsen. Deze reservering is voldoende. De bezoekers van het plangebied kunnen ook gebruik maken van parkeerplaatsen die op verschillende momenten in de week niet bezet zijn door andere doelgroepen, zoals wonen en werken.
Bij parkeren op afstand zal in het gebied A2 voor korte ritten vaker de fiets worden gekozen dan de auto. Het uitgangspunt van de gemeente Utrecht is daarom dat bij parkeren op afstand in gebied A2 de helft van de parkeerbehoefte en hoeveelheid verkeer wordt gegenereerd als wanneer de parkeerplaats binnen het plangebied zou liggen. In welke mate dit het geval is, is afhankelijk van meerdere factoren. Deze factoren zijn onder andere:
- de afstand tot P+R en reistijd tot P+R;
- beschikbare alternatieven voor de reis, zoals de fiets en het OV (waaronder het reizen met de trein naar P+R-locaties in de regio);
- prijsstelling van alternatieve parkeerlocaties en parkeerkosten voor het parkeren op afstand;
- de leefstijl van de bewoner.
We verwachten dat de ruime beschikbaarheid van deelauto's vlakbij, zal betekenen dat meer mensen zullen besluiten dat zij geen auto meer hoeven te bezitten. Hierbij zijn het vertrouwen in het systeem (altijd over een deelauto kunnen beschikken) en de prijsstelling (het abonnement van de deelauto moet opwegen tegen het hebben en gebruiken van een eigen auto) cruciale elementen.
Daarbij accepteren we dat een aantal bezoekers (aanvankelijk) geen gebruik maakt van de aangeboden parkeerplaatsen op afstand en een parkeerplaats in de omgeving van het plangebied zoekt. Eventuele overlast zal hooguit beperkt optreden, omdat bewoners (en medewerkers) van deze ontwikkeling geen parkeervergunning krijgen voor het parkeren op de openbare weg en als bezoeker een hoog tarief moeten betalen in A-gebied of in de omgeving (geen bezoekerstarief).
Ontwikkelingen in de toekomst
De bouw van de ontwikkeling is reeds gestart eind 2020 en zal een looptijd van enkele jaren kennen. De planvorming van de resterende fases is in volle gang. Lopende de ontwikkeling van de vervolgfases is het parkeerbeleid gewijzigd. Dit in november 2021 vastgestelde beleid wordt zo goed als mogelijk gevolgd, maar wijkt op onderdelen af van eerdere afspraken die tussen gemeente en ontwikkelaar zijn gemaakt op basis van het op dat moment vigerende beleid. Daarnaast zijn de blokken waarin het parkeren wordt opgelost al in vergevorderd stadium. Voor de resterende fases wordt daarom wel gerekend met de nieuwe parkeernormen, maar wordt in afwijking van het nieuwe parkeerbeleid meer dan 50% van de parkeerbehoefte binnen het plangebied gerealiseerd.
Mobiliteitshubs, deelmobiliteit en Mobility as a Service
Een Mobiliteitshub bedient en faciliteert de deelmobiliteit en draagt zo bij aan de reductie van het autogebruik. In de hubs, maar natuurlijk ook online, kunnen bewoners van de nieuwe wijk en omwonenden deelvoertuigen regelen (zoals een abonnement) uit het aanbod van de mobiliteitsaanbieders.
De deelauto's staan in de diagonaalstraat in de nieuwe wijk. Deze straat is de enige straat in het gebied die toegankelijk is voor auto's en werkt tevens als route voor het autoverkeer naar en vanaf de garages vanaf de Overste den Oudenlaan. We zorgen ervoor dat er vanaf de eerste woningoplevering een bijzonder goed aanbod van deelmobiliteit is. De ontwikkelende partij sluit hiervoor een contract met een aanbieder van deelauto's.
Betaald parkeren
Onderdeel van het mobiliteitsconcept is het hanteren van lage parkeernormen. Dit betekent concreet dat het gebied aangemerkt wordt als A2-gebied (centraal stedelijk gebied met betaald parkeren). Dit gebied, als onderdeel van de Merwedekanaalzone, is aangeduid als maatwerkgebied. Omdat maatwerk wordt toegepast komen bewoners en gebruikers niet in aanmerking voor een parkeervergunning op straat. Als onderdeel van de mobiliteitsmaatregelen wordt proactief (en niet volgend) betaald parkeren in gevoerd in de buurten rondom Merwedekanaalzone. Wanneer er geen betaald parkeren wordt ingevoerd, zal uitwijkgedrag ontstaan van parkeerders in de Merwedekanaalzone en worden beoogde doelen niet gehaald. Vanaf de oplevering van de eerste woningen en voorzieningen is het daarom voor bewoners en gebruikers niet mogelijk is in omliggende wijken gratis te parkeren.
Invoeren betaald parkeren Defensieterrein is onderdeel van de planontwikkeling Defensieterrein en als zodanig ook al opgenomen in het bestemmingsplan deelgebied 4. Daarmee is het parkeerregime voor deelgebied 4 reeds bestuurlijk besloten en daarmee uitgangspunt voor de ontwikkeling. Invoeren betaald parkeren in de omgeving maakte onderdeel uit van de besluitvorming over Merwede (deelgebied 5).
Conclusie over het parkeren
Het Defensietererrein is volgens de parkeernota een bijzondere locatie door de ligging in het centrum van de stad. Op deze locatie mag een ander autogebruik verwacht en gevraagd worden van nieuwe bewoners. De parkeerplaatsen die bewoners van plangebied nodig hebben, zijn beschikbaar in het plangebied. Voor parkeren voor bezoekers wordt onder andere voorzien in een gemeentelijke P+R-garage. Met deze oplossingen wordt het parkeren adequaat opgelost op basis van de huidige inzichten. Daarnaast geldt dat de gemeente de ambitie heeft om tijdig zorg te dragen voor de openbare ruimte, en het parkeren op afstand tijdig faciliteert. Er zullen zich in de tussenliggende jaren nog de nodige ontwikkelingen voordoen die van invloed zullen zijn op de daadwerkelijke vraag naar parkeerplaatsen. De verwachting is dat die ontwikkelingen leiden tot een vermindering van de vraag. Omdat de gemeente in de berekening van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van een worstcasescenario, waarbij nog geen rekening is gehouden met toekomstige mobiliteitsontwikkelingen, is de verwachting dat het aantal parkeerplaatsen dat werkelijk nodig is lager zal uitvallen. Het beleid van de gemeente is hierop gericht.
Verkeersgeneratie
De verkeersaantrekkende werking van het nieuwe programma is in beeld gebracht (notitie bureau Goudappel, december 2021, zie bijlage). De verkeersaantrekkende werking is gebaseerd op de kengetallen van de landelijke kennisorganisatie CROW. De CROW heeft op basis van onderzoek vastgesteld welke verkeersaantrekkende werking bij welke activiteit hoort. De ambitie is om het plangebied zo autoluw mogelijk te ontwikkelen. Uit onderzoek van het bureau Goudappel blijkt dat verreweg het grootste effect op een lager autogebruik behaald wordt met het verlagen van de parkeernormen. Per huishouden of voorziening zijn er dan minder parkeerplaatsen beschikbaar.
Hierdoor ontstaat er minder ruimte voor de auto en zijn er minder verkeersbewegingen. In het nu vigerende bestemmingsplan was sprake van een toename met circa 2.400 mvt/etmaal. Op dit moment ligt het plangebied in de zone B1 conform de Nota Stallen en Parkeren. Conform berekeningen volgens B1norm was er voor 600 sprake van 2.220mvt/etmaal. In het onderzoek is gekeken naar de effecten van het aanwijzen als A2-zone. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de verkeersgeneratie van het representatieve programma, dus bij 950 woningen binnen de oorspronkelijk berekende verkeersgeneratie blijft.
Per etmaal (werkdag) | |
Verkeersgeneratie basisvariant (600 woningen) volgens B1 | 2.220 |
Verkeersgeneratie planvariant (950 woningen) volgens A2 | 2.155 |
waarvan | |
Verkeersgeneratie afkomstig van parkeerplaatsen binnen het plangebied | 1.867 |
Verkeersgeneratie afkomstig van parkeerplaatsen buiten het plangebied | 288 |
Geconcludeerd kan worden dat er ondanks de toename van het aantal woningen, er door toepassen van het mobiliteitsconcept geen sprake is van een negatief effect op het wegennet. Er is sprake van een geringe verschuiving op het netwerk. Randvoorwaarde daarbij is wel dat er uitgegaan wordt van zone A2 en de bijbehorende parkeernormen.
3.4 Geluidhinder
3.4.1 Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
- 1. bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
- 2. bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
- 3. reconstructie van wegen;
- 4. gezoneerde industrieterreinen.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de gemeentelijke Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
- Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
- De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
- Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.
3.4.2 Plansituatie
Voor het geldende bestemmingsplan (2018) zijn eerder hogere waarden vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai;
- 63 dB tgv Van Zijstweg – Tellegenlaan – Overste den Oudenlaan – Europalaan;
- 56 dB tgv ventweg Kanaalweg – Wilhelminalaan;
- 53 dB tgv Balijelaan – Koningin Wilhelminalaan;
- 56 dB tgv Overste den Oudenlaan (ten westen Tellegenlaan);
- 55 dB(A) tgv de Hulp Warmte Centrale (industrielawaai).
In het besluit hogere waarden zijn voorwaarden opgenomen die zien op het realiseren van een geluidsluwe gevel, de woningindeling en de buitenruimte.
Hulpwarmtecentrale: geluidsbelasting op woningen
De geluidsbelasting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) binnen het grootste deel van de zone. Voor de bouw van woningen is zoals aangegeven een maximale gevelbelasting van 55dB vastgesteld. Op kortere afstand van de Hulpwarmtecentrale wordt - bij de inzichten in 2018 - zonder mitigerende maatregelen de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) overschreden. In dit deel van het plangebied is zonder toepassing van een dove gevel en of vliesgevel geen woningbouw mogelijk. De berekende geluidsbelasting bedraagt maximaal 60 dB(A).
Bij de beoordeling van bouwplannen worden ook eisen gesteld zoals ten aanzien van de aanwezigheid van luwe gevels. Deze voorwaarden worden geborgd door regels bij dit bestemmingsplan.
Sinds de doorkoppeling van het stadsverwarmingsnetwerk in 2020 is de Hulpwarmtecentrale echter niet meer in functie en afgewaardeerd naar een Warmte Overdracht Station (WOS). De nog aanwezige ketels zullen maximaal 1 keer per jaar getest worden, en daarmee een lagere cq geen geluidsbelasting veroorzaken. Dit geluid zal in 2022, door plaatsing van een warmtebuffer, helemaal verdwijnen waarna ook de milieuvergunning wordt ingetroken. De centrale functoneert reeds onder het overgangsrecht van het nu geldende bestemmingsplan.
Laagfrequent geluid
Bijzondere aandacht is bij de planvorming en de woningbouwplannen nodig voor het aspect van laagfrequent geluid van de Hulpwarmtecentrale. Bij maximale inzet van alle ketels produceert de centrale - bij de inzichten in 2018 - een laagfrequent geluid die door de gangbare gevelconstructies van woningen matig wordt tegengehouden.
Uit onderzoek naar laagfrequent geluid van de centrale op het woningbouwplan 'Wilhelminawerf' blijkt dat met name in de 50 Hz-tertsband de bijdrage erg groot is. Bij toetsing aan de 25 dB(A)-Vercammencurve is een overschrijding te verwachten tot een afstand van circa 90 meter vanaf de centrale. Maatgevende geluidbronen zijn de schoorsteen voor ketels 3, 4 en 5 en het dak van de centrale.
Na het uitvoeren van maatregelen of het beëndigen van de bron van laagfrequent geluid (HWC) kunnen woningen in de op de verbeelding opgenomen milieuzone worden gebouwd. Nu de HWC inmiddels is afgewaardeerd kunnen woningen binnen deze milieuzone worden gebouwd. De regel (artikel 13) wordt flexibeler gemaakt, zodat met de bouw kan worden gestart. Bij ingebruikname van de woningen zal ook de milieuvergunning van de HWC zijn ingetrokken.
3.4.3 Conclusie
Voor het plangebied zijn eerder hogere grenswaarden vastgesteld voor wegverkeers - en industrielawaai. In de regels van het geldende bestemmingsplan (artikel 16) is een bepaling opgenomen die borgt dat aan de maximale geluidbelasting wordt voldaan alsmede aan de hogere waarde verbonden voorwaarden. Het (laagfrequent)geluid van de hulpwarmtecentrale verdwijnt in zijn geheel in 2022. Het thema geluid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de partiële herziening. Met de aanpassing van artikel 13 van de regels kan met het bouwen geanticipeerd worden op de intrekking van de milieuvergunning van de HWC.
3.5 Externe Veiligheid
3.5.1 Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in ruimtelijke plannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle drie besluiten wordt voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot risicobedrijven en transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en tevens kunnen er op grond van die besluiten beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn. Ook gelden afstandsbepalingen voor bedrijven die niet onder het Bevi vallen.
Het lokale wegverkeer van gevaarlijke stoffen mag volgens de gemeentelijk vastgestelde routeringsverordening uitsluitend plaatsvinden over enkele aangewezen wegen. Andere wegen mogen voor de bevoorrading van een aantal bedrijven slechts gebruikt worden indien daar een ontheffing voor verleend is.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevalslocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden als gevolg van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld.
3.5.2 Plansituatie
Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat er geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen over de weg, water of door buisleidingen. Ook is geen sprake van de aanwezigheid van een Bevi-inrichting. Aandachtspunt is de aanwezigheid van drie bovengrondse tanks voor stookolie met ieder een inhoud van 500m3 op het terrein van de hulpwarmtecentrale van Eneco. De drie tanks zijn geplaatst in één tankput. De tankput heeft als functie om de inhoud van een tank op te kunnen vangen in geval van een calamiteit. Het risico van de opslagtanks bestaat eruit dat als gevolg van een calamiteit brand kan ontstaan met een grote hittestraling tot gevolg. Het is belangrijk dat daarom voldoende afstand wordt aangehouden tot omringende objecten.
Op circa 15 meter vanaf de tanks kan bij een brand een omliggend object tot zelfontbranding komen. Die afstand moet dus minimaal worden aangehouden.
Door adviesbureau Tebodin is een brandveiligheidsrapportage (documentnummer 3412121, gedateerd op 10 maart 2010) opgesteld ten aanzien van het brandgevaar van de silo's. Hierover is advies gevraagd aan de Veiligheidsdienst Regio Utrecht (VRU). De HWC is geen inrichting als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen. Desalniettemin is ten behoeve van de ontwikkeling door Tebodin een brandveiligheidsrapport nieuwbouw Kanaalweg 59 opgesteld. Hieruit blijkt dat er vanuit de industriële bebouwing rond het plangebied geen bijzondere brandveiligheidsrisico's te verwachten zijn. In het rapport worden een aantal bouwkundige maatregelen genoemd. Deze maatregelen zijn vanaf 2022 niet meer nodig, doordat de drie olietanks verwijderd worden en er een warmtebuffervat voor in de plaats komt.
3.5.3 Conclusie
Op basis van de regelgeving voor externe veiligheid (Bevi, Bevb en Bevt) bestaan geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Wel moet in verband met het risico op een brand rekening worden gehouden met minimale afstanden tussen bovengrondse stookolietanks op het terrein van Eneco en te realiseren objecten binnen het plangebied. De kortste afstand tot nieuwe woningen in het voorliggende bestemmingsplan bedraagt planologisch 12 meter. Dit kan leiden tot aanvullende bouwkundige maatregelen aan de nieuwe woningen. Deze zullen worden bepaald in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woningen. Het SP voorziet in een grotere afstand van woningen tot de olitanks.
De drie silo's zijn in het geldende bestemmingsplan onder het overgangsrecht gebracht. Bij het vervallen van de functie van HWC vervalt ook de functie van de stookolietanks. Deze zullen in 2022 verwijderd worden, en vervangen worden door een warmtebuffer, waardoor het risico verdwijnt. Tot die tijd vormt het brandgevaar van de silo's een aandachtpunt.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
3.6 Luchtkwaliteit
3.6.1. Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer, maar – naar mate het verkeer schoner wordt – ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging. In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening moet houden met de effecten op de luchtkwaliteit.
3.6.2 Plansituatie
In het kader van het bestemmingsplan is een Beoordeling luchtkwaliteit Bestemmingsplan Merwedekanaalzone – Defensieterrein te Utrecht, juli 2017 uitgevoerd. Het primaire doel van deze luchtbeoordeling is inzicht te geven in hoeverre luchtkwaliteitseisen een belemmering kunnen zijn voor de ruimtelijke ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Beschouwing van de luchtkwaliteit bij ruimtelijke planvorming is eveneens van belang in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ aangezien uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens een goed woon- en leefklimaat dient te worden gegarandeerd.
De ontwikkeling van de Merwedekanaalzone maakt onderdeel uit van het NSL (opgenomen als project IB – 1311). In dit kader wordt dan ook voldaan aan artikel 5.16 lid 1, onder d van de Wet milieubeheer. Wanneer het project is opgenomen in het NSL vindt, met betrekking tot de effecten van de diverse projecten, geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats. Een afzonderlijke toets van het bestemmingsplan Merwedekanaalzone – Defensieterrein aan de Wet milieubeheer is derhalve strikt genomen niet nodig. Desalniettemin zijn de consequenties voor de luchtkwaliteit in het kader van het vigerende bestemmingsplan, gedetailleerd in kaart gebracht. De luchtkwaliteit langs de wegen in het bestemmingsplangebied is op twee momenten (2017 en 2027) inzichtelijk gemaakt. Geconstateerd kan worden dat in beide onderzoeksjaren voldaan wordt aan de vigerende grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
In de beschouwde periode 2017-2027 verbetert de luchtkwaliteit, als gevolg van de verschoning van het wagenpark en generiek beleid.
Als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van de HWC vindt emissie plaats van onder ander zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De HWC is opgenomen in de landelijke emissieregistratie. Evenwel is door Royal Haskoning, in samenwerking met NUON, in 2005 onderzoek gedaan naar de invloed van de verspreiding van rookgassen van de HWC. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapportage met kenmerk 9R3377.01 d.d. 18 oktober 2005 (zie ook bestemmingsplan 'Kanaalweg 59').
Uit de rekenresultaten van dit onderzoek blijkt dat:
- De bijdrage van de HWC aan de achtergrondconcentratie valt binnen de afronding van deze achtergrondconcentraties. Dit wordt vooral veroorzaakt door de zeer beperkte tijd dat de centrale per jaar operationeel is ;
- De locatie en hoogte van het immisiemaximum voor fijn stof niet veranderen (er treedt een verwaarloosbaar kleine stijging van de concentratie op die alleen op twee cijfers achter de komma waarneembaar is);
- De hoogste uurwaarde concentratie van SO2 een verwaarloosbaar kleine daling (0,28%) vertoont, vermoedelijk door verhoogde turbulentie als gevolg van de woontoren;
- Voor NOx geen conclusies getrokken kunnen worden, echter op grond van de resultaten van de andere componenten aangenomen mag worden dat de invloed van NOx tevens gering zal zijn.
Deze uitkomsten kunnen geacht worden eveneens te gelden voor onderhavige ontwikkeling, nu de verkeersgeneratie niet hoger wordt.
Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wereldgezondheidsorganisatie heeft advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU.
De Utrechtse gemeenteraad heeft in 2015 via een motie (2015-78) de opdracht gegeven om te streven naar voortdurende verbetering van de luchtkwaliteit en lagere blootstellingswaarden voor fijnstof te realiseren, waarbij gekeken wordt naar de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) advieswaarden. Om versneld de WHO-advieswaarden te realiseren heeft de gemeenteraad in december 2020 het “”Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2020 – 2025, Utrecht kiest voor gezonde lucht” vastgesteld, waarin maatregelen zijn opgenomen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.
Op basis van de NSL-monitoringstool 2020 kan worden geconcludeerd dat de wettelijke grenswaarden zowel in 2020 als in 2030 niet worden overschreden, ondanks de lichte verschuiving van het verkeer door het parkeren op afstand. In 2020 wordt nog niet (overal) voldaan aan de WHO-advieswaarden voor PM10 in het plangebied en in de nabijheid, hetgeen in 2030 wel het geval zal zijn. Voor PM2,5 wordt in 2020 nergens voldaan aan de WHO-advieswaarde In 2030 wordt (nipt) voldaan aan de WHO-advieswaarde voor PM2,5.
Daarnaast neemt de gemeente, samen met de rijksoverheid en de provincies aanvullende luchtmaatregelen, waardoor de WHO-advieswaarde voor PM2,5 versneld zal worden gerealiseerd. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde luchtkwaliteitsberekeningen kan worden geconcludeerd dat in de toekomstige bestemmingsplansituatie aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder d en onder a, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. De emissie van de HWC is opgenomen in de landelijke emissieregistratie. In 2020 wordt nog niet (overal) voldaan aan de WHO-advieswaarden voor PM10 in het plangebied en in de nabijheid van het plangebied, hetgeen in 2030 wel het geval zal zijn. Voor PM2,5 wordt in 2020 nergens voldaan aan de WHO-advieswaarde. In 2030 wordt (nipt) voldaan aan de WHO-advieswaarde voor PM2,5. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gelet op het vorenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer om deze partiële herziening vast te stellen.
3.7 Natuurbescherming
3.7.1 Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Interim Omgevingsverordening.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
- 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
- 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
- 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.
Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
- Doe altijd verkennend onderzoek naar de in het plangebied voorkomende soorten en de gevolgen van de geplande ontwikkelingen op die soorten.
- Volg de aanwijzingen uit het onderzoek dat je aan het bestemmingsplan ten grondslag legt nauwkeurig op. (en dat geldt niet alleen voor de aanwijzing dat er nader onderzoek uitgevoerd moet worden, ook andere aanwijzingen uit rapporten die aan een bestemmingsplan ten grondslag gelegd worden, moeten natuurlijk serieus worden genomen. Steeds zal bekeken moeten worden wat er met die aanwijzingen gedaan moet worden).
Utrechtse soortenlijst
In de voormalige Flora en faunawet werden soorten beschermd die niet meer beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Hieronder vallen diverse kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. Deze soorten zijn in de Utrechtse soortenlijst genoemd.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid. https://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevin
.
3.7.2 Plansituatie
In juni 2015 is een gerichte veldinventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen en de eventuele verspreiding van flora en fauna. Uit het onderzoek komt naar voren dat in het gebied geen relevante planten en vermeldenswaardige broedvogels voorkomen. In het gebied komen wel algemene broedvogels voor. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van de plannen in het gebied van het voormalig defensieterrein te Utrecht is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet. Inmiddels is het plangebied bouwrijp gemaakt, waardoor er ook anno 2021 geen sprake is van aanwezige natuurwaarden. Bij de sloop van de voormalige bedrijfswoningen aan de Overste den Oudenlaan worden voorafgaand aan de werkzaamheden eventuele natuurwaarden in beschouwing genomen.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, en ligt ook niet in de directe nabijheid daarvan. Gelet op de aard en omvang van de planontwikkeling en de afstand tot Natura 2000 gebieden kunnen significante effecten op voorhand worden uitgesloten. Voor de planontwikkeling is onderzoek gedaan naar de depositie van stikstof op Natura 2000 gebieden. Uit de berekeningen (Sweco, zie bijlage) blijkt dat zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen sprake is van een depositie boven de 0,00 mol. Op basis van recente regelgeving kan de berekening van de depositie in de aanlegfase overigens buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
Het plangebied is inmiddels gesaneerd en bouwrijp gemaakt. Van de aanwezigheid van relevante soorten is geen sprake. Er is geen sprake van stikstofdepositie op Natura 2000 gebied. De Natuurbeschermingswet vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan
3.7.1 Bomen
Ten tijde van het opstellen van de bomeninventarisatie stonden in het plangebied 120 bomen. Hiervan zijn 33 goede bomen verplant naar een andere plek in de stad. Het was niet mogelijk om deze 33 bomen in de nieuwe stadswijk in te passen, omdat het terrein opgehoogd moet worden. Van de overige 87 bomen was de kwaliteit als volgt: 46 bomen hadden een goede conditie en kwaliteit (maar deels wel vergroeid met bomen met matige kwaliteit); 14 exemplaren hadden een redelijke conditie; 21 bomen hadden een matige conditie en 4 bomen waren in slechte staat. Deze 87 bomen zijn geveld in verband met de saneringswerkzaamheden. In de nieuwe stadswijk komen circa 100 bomen.
In het gebied wordt een groenstructuur aangelegd die samen met de groene kanaalzone een hoogwaardige, robuuste groenstructuur vormt. Op markante plekken worden bomen van de eerste orde geplaatst. Grote bomen dragen bij aan gezonde lucht en zorgen voor cool spots in de wijk.
3.8 Water
3.8.1 Kader
Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen en het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door deze ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Deze waterparagraaf is, ter verantwoording en afsluiting van de watertoets, opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste elementen uit de waterpragraaf opgenomen.
Beleid
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd.
De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.
Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie 18 april 2013). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en drogere zomers. Omdat dit nu al meetbare en zichtbare fenomeen in de toekomst kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting, moeten we in Nederland er nu al rekening mee houden door de inrichting van de bebouwde omgeving er tijdig aan te passen (adaptie).
Dit beleid is vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de 'Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie' heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De gemeente Utrecht heeft samen met 9 andere overheden de 'Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie' onderschreven en werkt in de 'Coalitie Regio Utrecht' samen aan de ruimtelijke adaptatie van het stedelijk gebied, te denken valt aan de volgende maatregelen:
- Toepassen van groene daken en halfverharding. Dit draagt bij aan de reductie van hittestress en het beperken van wateroverlast bij extreme neerslag;
- Zichtbaar en beleefbaar maken hemelwater. Het bovengronds afvoeren en bergen via wadi's, goten en/of infiltratievoorzieningen draagt hieraan bij;
- Hergebruik van schoon hemelwater voor toilet draagt bij aan een duurzame leefomgeving.
Onttrekking grondwater
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren. Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen moet een melding worden gedaan of een watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap HDSR.
3.8.1 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder
De ‘waterparagraaf’ van 22 augustus 2016, bijgevoegd als bijlage van het nu geldende bestemmingsplan (2018), is opgesteld ter verantwoording en ter afsluiting van de watertoets ten behoeve van de ontwikkeling van het Defensieterrein.
Door bureau Evers is, in opdracht van BPD Vastgoedontwikkeling, eerder een memo getiteld ‘Waterhuishoudings- en rioleringsplan’ opgesteld. Dit plan van d.d. 2 juli 2016 omvat alle relevante stedelijk wateraspecten en vormt het resultaat van het overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) van d.d. 6 april 2016. De opmerkingen die het HDSR in haar mailing en notitie van d.d. 20 juli jl. heeft meegegeven, zijn in de memo van d.d. 2 juli 2016 verwerkt. De stedelijk wateraspecten van deze ontwikkeling zijn hiermee vroegtijdig met het bevoegd gezag besproken en afgestemd, waarmee de watertoets doorlopen is.
Adviesbureau Sweco (zie bijlage) heeft in 2020 een rapportage opgesteld waarbij is gekeken naar de capaciteit van het riool uitgaande van 800 woningen, met een piekbelasting van 50% van het stelsel. Het DWA systeem gaat uit van 800 woningen. Aangezien het bij de laatste inzichten gaat om 950 maar om kleiner woningen past dit aantal binnen vastgesteld plan en is de rapportage representatief.
De gemiddelde dwa-productie bedraagt 24,0 m3/h. Voor controle van de hydraulische capaciteit wordt een piekfactor 2 gehanteerd. De piekbelasting via de laatste streng in het plangebied bedraagt 48 m3/h is 13,3 l/s. De capaciteit van een 100% gevulde betonnen riool Ø 300 mm onder een buisverhang van 2 promille bedraagt 45 l/s. Tijdens piekafvoer bedraagt de vullingsgraad in de laatste streng 40 %. De hydraulische capaciteit van het dwa-stelsel is voldoende. (norm < 50%)
Voor de waterberging van het gebied veranderd niets omdat de bebouwingspercentage en de inrichting/afwatering van de bouwblokken niet wijzigt ten opzichte van de eerder vastgestelde uitgangspunten.
Het Hoogheemraadschap verzoekt in haar reactie in het kader van het vooroverleg om in contact te blijven over de verdere uitwerking en benodigde vergunningen. Hieraan geven wij gevolg.
3.8.2 Conclusie Waterparagraaf
Waterberging
De totale waterberging bedraagt:
Hemelwater wordt tot een bui T= 10 (45 mm/uur) 100% in het gebied vasthouden. Dit geldt voor zowel de bouwblokken met de binnentuinen als de verharde openbare ruimte. Elk bouwblok houdt zelf tot een bui T=10 (45 mm/uur) het hemelwater voor 100% vast.
De inrichting van het gebied (openbare ruimte en de binnentuinen) is zodanig dat bij een zeer extreme regenbui (T=100 of 80 mm/uur) geen schade optreedt aan gebouwen en vitale infrastructuur zoals nutsvoorzieningen én veiligheidsrisico's worden voorkomen.
Vleutense Wetering
Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich het restant van de voormalige Vleutense Wetering. Het deel van deze tertiaire watergang dat voor de ontwikkeling van het Defensieterrein relevant is, strekt zich uit tussen de Admiraal Helfrichlaan en de HWC. Deze wetering is als gevolg van historische stedenbouwkundige ontwikkelingen grotendeels voorzien van bruggetjes en duikers. Er worden diverse maatregelen getroffen om de watergang te verbeteren.
Het toevoegen van extra woningen in het plangebied leidt niet tot een ander inzicht op de wateraspecten, waardoor er voor het thema water geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De gemeente blijft met de HDSR in overleg over de wateraspecten.
3.9 Duurzaamheid En Toekomstbestendige Energie
3.9.1 Kader
De gemeente Utrecht heeft in haar Energieplan een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MilieuBeleidsPlan (MBP) en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert ook kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
3.9.2 Plansituatie
De grootste ambities voor de Merwedekanaalzone en het Defensieterrein liggen in de Gezonde Leefomgeving en in een goede balans tussen Natuur en Ruimte. Op welke wijze de verschillende ambities vertaald zijn naar het plan is toegelicht in hoofdstuk 4 van de toelichting van het vigerende bestemmingsplan. Verwezen wordt ook naar de Omgevingsvisie Merwedekanaalzone (2017). De woningen zijn voorbereid op toekomstige ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie. Voldaan wordt aan BENG. Door de snel innoverende techniek op het gebied van energie en water zal de nadruk bij de bouwplannen liggen op de keuzemogelijkheden die bewoners hebben en de flexibiliteit die wordt ingebouwd om in de toekomst de woning aan te passen.
Voor deze locatie is het niet verplicht gebruik te maken van stadsverwarming. Als de ontwikkelaar meer duurzame energieoplossingen gebruikt is dat niet noodzakelijk. Voorlopig wordt wel ruimte gereserveerd voor het mogelijke hoofdtracé van de stadsverwarming (onder de rijbaan). Bij de planuitwerking worden zonnepanelen toegevoegd aan daken en voor fase 1 van het plangebied is aanvullend PV op afstand gecontracteerd bij Eneco. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om straatverlichting toe te passen die wordt opgeladen door de zon.
Voor nieuwe woningen wordt een milieuprestatie van maximaal 50% van de norm (nu 1,0 per m2 BVO) volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken voorgeschreven. Het instrument GPR gebouw wordt gehanteerd om de integrale duurzaamheid van een gebouw te beoordelen.
3.9.3 Conclusie
De ontwikkeling wordt duurzaam vormgegeven, waarbij de ambities reeds bij het Stedenbouwkundig Plan zijn vastgelegd. Bij de planuitwerking wordt bekeken of de ambities worden waargemaakt en of de lat hoger kan worden gelegd. De partiële herziening die nu voorligt doet niets af aan deze ambities.
3.10 Gezondheid
3.10.1 Kader
De gemeenteraad heeft de wettelijke plicht periodiek een nota Volksgezondheid vast te stellen. Dit staat in de Wet publieke gezondheid. In de nota Volksgezondheid; Gezondheid voor Iedereen (2019-2023) wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. We willen met deze nota de stad uitnodigen om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. We werken bijvoorbeeld aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel; gezonde leefstijl en gezond gedrag.
3.10.2 Plansituatie
Het ontwerpen van een nieuwe woonwijk biedt kansen voor de gezondheid van de toekomstige bewoners. De ambitie voor het Defensieterrein is om een gezonde en duurzame wijk te realiseren. Een gezonde en duurzame wijk op deze plek, betekent een goede balans tussen natuur en bebouwing en veel aandacht voor een gezonde leefomgeving, waar de verblijfskwaliteit en beleving centraal staat.
Een groene leefomgeving nodigt uit tot een gezonde leefstijl. In het Defensieterrein wordt een groenstructuur aangelegd die samen met de groene kanaalzone een hoogwaardige, robuuste groenstructuur vormt. Op markante plekken worden bomen van de eerste orde geplaatst. Deze circa 100 grote bomen zorgen voor cool spots in de wijk. Daarnaast worden er verschillende particuliere tuinen aangesloten op het openbaar groen, waardoor er een groter aaneengesloten groengebied ontstaat. Hierbij is het wel van belang dat mensen hun eigen plek behouden, dit zorgt voor privacy en eigenaarschap. Op plekken waar tuinen worden afgesloten van de openbare ruimte, wordt dit gedaan door middel van groene oplossingen (een haag of met klimplanten begroeide hekken). De zone langs het Merwedekanaal (het Merwedepark) maakt deel uit van de hoofdgroenstructuur van de gemeente.
Door bewegen en spelen mogelijk en makkelijk te maken wordt gezond gedrag bevorderd. Doordat het Defensieterrein een fijnmazig netwerk van wandel- en fietsverbindingen in en rondom heeft, biedt dit toekomstige bewoners de mogelijkheid om 'rondjes' te maken. Hiervan is het Rondje Stadseiland het bekende voorbeeld, maar ook het Ringpark in Dichterswijk is een mooie wandelroute. Ook de nabijheid en goede bereikbaarheid van voorzieningen en openbaar vervoer draagt hieraan bij. Het station is met de fiets snel te bereiken en via de Moreelseburg is het oude centrum van Utrecht op loopafstand, hierdoor wordt het logischer om de fiets te pakken of te gaan lopen dan de auto te pakken.
Buitenspelen in de buurt wordt gestimuleerd door autoloze gebieden binnen de bouwblokken en door de aanleg van speelvoorzieningen in de openbare ruimte. Daarnaast ligt het sportpark Welgelegen met sportvelden en een sporthal op loopafstand wat sporten in verenigingsverband gemakkelijk mogelijk maakt.
Contacten in de buurt dragen bij aan gezondheid. In het Defensieterrein is het ontmoeten van andere bewoners gemakkelijk. Er is voldoende ruimte voor ontmoeten op straat- en buurtniveau, door de autoloze binnengebieden en doordat particuliere tuinen aansluiten op de openbare ruimte. In het plangebied wordt ook een recreatieve ontmoetingsplek langs het kanaal gerealiseerd. Op wijkniveau zijn er diverse ontmoetingsplekken, zoals bij de creatieve broedplekken aan de overkant van de Koningin Wilhelminalaan (Deelgebied 5), bij Sportpark Welgelegen en bij de Veilinghaven. Veilige langzame verkeersverbindingen naar deze plekken zijn daarom essentieel. Het Beurskwartier, waar met de Kinepolis bioscoop de eerste grote voorziening is gekomen zal in de toekomst meer voorzieningen hebben, waar bewoners van het Defensieterrein gemakkelijk naar toe kunnen gaan, mits er een gemakkelijke en veilige route is.
Lucht:
De Overste den Oudenlaan is een drukke binnenstedelijke weg dat wil zeggen meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal. Hierdoor is de luchtkwaliteit langs deze weg een aandachtspunt en mogen er geen gevoelige bestemmingen (voor kwetsbare groepen) binnen 50 meter langs deze weg.
Geluid:
Op verschillende plekken in de wijk is de geluidbelasting hoog. Dit wordt veroorzaakt door wegverkeer (van met name de Dr. M.A. Tellegenlaan). De HOV baan aan de route Overste den Oudenlaan – Van Tellegenlaan zorgt onder andere voor de overschrijding door het wegverkeer. Hiervoor is een hogere waarde vastgesteld. Deze geluidseisen zijn aanvullend op het gestelde in het Bouwbesluit en zullen in het bestemmingsplan als een bijzondere voorziening worden opgenomen om te zorgen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor wat betreeft het (laagfrequente) geluid van de (voormalige) hulpwarmtecentrale wordt verwezen naar de paragraaf Geluidhinder (3.4) van deze toelichting.
10.3.3 Conclusie
Het plan past binnen de ambities van een gezinde leefomgeving.
3.11 Toegankelijkheid
3.11.1 Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.
Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Met ingang van 1 juli 2021 en 1 januari 2022 treedt een aantal wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 in werking. Er zijn dan nieuwe toegankelijkheidseisen voor bijvoorbeeld drempels bij hoofdingangen van nieuwe publiek toegankelijke gebouwen en alle toegangen bij nieuwbouwwoningen.
Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet, gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe of verbouwde nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Bouwbesluit.
Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan.
3.11.2 Conclusie
Bij het gebouwontwerp en in de openbare ruimte worden de ambities vormgegeven.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Economische Uitvoerbaarheid
Gezien de grote behoefte aan woningen in alle segmenten en de strategische ligging van de locatie ten opzichte van het stadscentrum, vormt de afzetbaarheid geen belemmering voor de realisatie en voortgang van het project. Voor de aankoop en herontwikkeling van de Merwedekanaalzone, deelgebied 4, Defensieterrein, is door de gemeente op basis van marktconforme uitgangspunten een financieel sluitende grondexploitatie uitgewerkt. De grondexploitatie is door de gemeenteraad vastgesteld en in het "Meerjaren Perspectief Stedelijke Ontwikkeling" (MPSO) opgenomen.
In de grondexploitatie is onder meer rekening gehouden met de aankoop van de benodigde percelen en opbrengsten uit de bouw van woningen en voorzieningen. De opbrengsten binnen de grondexploitatie zullen worden gebruikt ter dekking van de aan het project verbonden plan- en uitvoeringskosten. De uitgifte van gronden binnen deze ontwikkeling zal, in lijn met het vastgestelde beleid, plaatsvinden onder markconforme condities.
Het plan voorziet in het afwaarderen van de bedrijfsvoering van de huidige HWC van Eneco aan de Kanaalweg. De koppeling met de Nicolaas Beetsstraat is gereed en de ketels worden in 2022 uit gebruik genomen. De olietanks worden vervangen door een warmtebuffer.
De ontwikkeling van het plangebied voor woningbouw levert een ruimtelijke verbetering op voor het plangebied en zijn omgeving. Vanwege de zorgvuldige inpassing van de ontwikkeling is, mede rekening houdend met het normale maatschappelijk risico, het risico op planschade voor de omgeving beperkt. Eventuele planschadeverzoeken van belanghebbenden zullen conform de geldende gemeentelijke procedure worden afgehandeld.
De door de gemeenteraad vastgestelde grondexploitatie vormt het financiële kader voor de ontwikkeling. De kosten voor de begeleiding en toetsing van vergunningsaanvragen, worden gedekt met het heffen van leges.
Het gemeentelijk kostenverhaal is via opbrengsten uit gronduitgiften en de ontwikkelovereenkomst voldoende verzekerd. De vaststelling van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet daarmee niet meer nodig. In een allonge zijn naast de financiële afspraken ook de koppeling met de huur-/koopprijs en de grootte van de woningen opgenomen.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
4.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
4.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De resultaten van het overleg zijn opgenomen in een afzonderlijke bijlage Nota van vooroverleg (zie bijlage van de toelichting). De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.
4.2.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 november 2021 gedurende 6 weken er inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in het vaststellingsrapport dat onderdeel is van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
5.2 Methode Van Bestemmen
Met deze herziening wijzigt er niets aan de wijze van bestemmen. De inhoudelijke aanpassing van de regels is de wijzing van het maximaal toegelaten aantal woningen. Het aantal woningen zoals vastgelegd in artikel 6.2.1 van de regels wijzigt van 600 naar 950. Vanwege het toepassen van maatwerk voor parkeren wordt in de regels het toepassen van de minimale norm uit het parkeerbeleid voorgeschreven.
Daarnaast voorzien de regels in de noodzakelijk aanpassing van de begripsbepalingen, anti-dubbeltelbepaling en de overgangsbepalingen. Tenslotte is de redactie van artikel 13 (Milieuzone) aangepast. Dit maakt het mogelijk om de aanvraag omgevingsvergunning voor woningen binnen de milieuzone te verlenen, vooritlopend op het definitief uit gebruik nemen van de hulpwarmtecentrale. Het toetsmoment is verlegd naar het moment van ingebruikname van de niuwe woningen.
Tenslotte is de verbeelding aangepast. De stroken ten zuiden van de huidige HWC met de bestemming 'Bedrijf' worden gewijzigd in de bestemming 'Woongebied'. Bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan heeft de gemeenteraad al deze mogelijkheid aan het college toegekend. Hier wordt nu met deze herziening invulling aan gegeven. Nu de leidingen ter plaatse zijn verlegd, wordt de bedrijfsvoering van de HWC niet belemmerd en is voldaan aan de in het delegatiebesluit opgenomen voorwaarden. Deze aanpassing maakt de uitvoering van het vastgestelde Stedenbouwkundig Plan mogelijk.
De overige bepalingen en de verbeelding van het geldende bestemmingsplan wijzigen met deze partiële herziening niet.
Bijlage 1 Sp Voormalig Defensieterrein
Bijlage 1 SP Voormalig Defensieterrein
Bijlage 2 Addendum Sp Voormalig Defensieterrein
Bijlage 2 Addendum SP Voormalig Defensieterrein
Bijlage 3 Merbeoordeling
Bijlage 4 Analyse Parkeren En Verkeer
Bijlage 4 Analyse Parkeren en verkeer
Bijlage 5 Memo Stikstofdepositie
Bijlage 5 Memo stikstofdepositie