Nedal KWS
Bestemmingsplan - gemeente Utrecht
Vastgesteld op 07-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nedal KWS met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPNEDALKWS-VA01 van de gemeente Utrecht.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 archeologische waarde / verwachting
de aan een gebied toegekende waarde of verwachting in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.7 asfaltcentrale
installatie voor het maken en verwerken van asfalt ten behoeve van wegenbouw door minerale aggregaten (zand, grind en steenslag) en optioneel oud asfaltgranulaat door verhitting te mengen met bitumen en vulstoffen.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.10 bedrijf:
een gebouw of gedeelte van een gebouw met bijbehorende gronden waar activiteiten plaatsvinden, waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken, herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.12 bestaand:
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik;daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan:
- 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
- 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevi-bedrijf:
een bedrijf dat valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.22 culturele voorzieningen:
voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, musea, ateliers en muziekcentra.
1.23 erfzone:
de zone van 4 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw in het achtererfgebied.
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 geluidzone - industrie:
de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.
1.26 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.27 industrieterrein:
terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.28 kantoorruimte:
Een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met representatie-, ontvangst- en vergaderruimten; dit zijn onder meer:
- administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
- commerciële-, creatieve- en technische- bureaugebonden werkzaamheden (dus ook een callcenter, desktoppublishing en softwareproductie);
- werkzaamheden aan desktop/laptop/CAD-CAM-apparatuur;
- zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen/presentaties ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
- entree en receptiehal;
- interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
- multifunctionele zaalruimte waarvan het gebruik wisselend kan worden ingezet wordt beschouwd als kantoorruimte;
- functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.
1.29 Lijst van Bedrijfsactiviteiten:
de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (LvB) die onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabijgelegen of omringende woonomgeving aangeeft.
1.30 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.31 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.32 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.33 seksinrichting:
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen; hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.
1.34 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
1.35 Wgh-inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van glastuinbouw, sierteelt, fruitteelt, intensieve veehouderij, bosbouw, intensieve kwekerij en boomkwekerij;
- b. water, waterbeheer en waterberging;
- c. wandelpaden;
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd:
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor de opslag van caravans, vaar- en vliegtuigen en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde genoemd in artikel 3.1 onder a voor het gebruik van de gronden voor een fruitteeltbedrijf, onder de voorwaarde dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet op onevenredige wijze worden aangetast.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven en activiteiten behorend tot en met maximaal categorie 3.1 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' een aluminium fabriek in de categorie 5.3 is toegestaan;
- 2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' een asfaltcentrale in de categorie 4.2 is toegestaan;
- b. de opslag van primaire en secundaire grondstoffen en voor hergebruik geschikte steenachtige afvalstoffen ten behoeve van het bedrijf als genoemd in a onder 2 is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- c. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte met dien verstande dat per bedrijf een maximum van 50% van de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte mag worden gebruikt;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens voor een bedrijfswoning;
- e. de daarbij behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
4.3 Specifieke gebruiksregel
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. uitsluitend bestaande Wgh-inrichtingen zijn toegestaan op het industrieterrein als omschreven in lid 4.1, onder a;
- b. met uitzondering van de asfaltcentrale, zijn bedrijven waarbij in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten voor het aspect 'geur' een afstand van 200 meter of meer is aangegeven, niet toegestaan;
- c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. ten aanzien van de asfaltcentrale ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' gelden de volgende voorwaarden:
- 1. de productiecapaciteit bedraagt maximaal 550.000 ton asfalt per jaar;
- 2. het aantal asfaltproductieuren bedraagt maximaal 3000 per jaar;
- e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- f. inrichtingen en/of installaties als bedoeld in bijlage C of D van het Besluit milieueffectrapportage, waarbij de betreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen worden overschreden, zijn niet toegestaan;
- g. parkeren vindt plaats op eigen terrein.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de Lijst van Bedrijfsacitiviteiten wijzigen door het opnemen van bedrijven of het indelen van bedrijven in een andere categorie, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 5 Gemengd (Uit Te Werken)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd (uit te werken)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen eventueel met een aan-huis-verbonden bedrijf en/of een bed & breakfast;
- b. horeca;
- c. maatschappelijk;
- d. cultuur en ontspanning;
- e. sportvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. de bij de bestemming behorende (nuts)voorzieningen, verkeersvoorzieningen, expeditiestraten en (gebouwde) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen;
5.2 Bouwregels
- a. In afwachting van een nieuw bestemmingsplan is het op de gronden binnen deze bestemming uitsluitend toegestaan bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten toe te laten als bedoeld in bijlage II Van het Besluit Omgevingsrecht.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- b. fiets-en voetpaden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. water, waterbeheer en waterberging;
- e. onderhoudspaden en -stroken ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en) Bedrijventerrein en Verkeer;
- f. de bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken waaronder duikers, bruggen en faunapassages.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. water en kruisingen met water;
- e. waterbeheer en waterberging;
- f. hoogwaardig openbaar vervoerbanen;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer -1', tevens voor een transportbrug ten behoeve van het naastgelegen bedrijventerrein;
- i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 2', tevens voor autosnelwegen waarmee in dit bestemmingsplan bedoeld wordt een autoweg voor snelverkeer, met een middenberm tussen de voor elke richting tenminste twee aparte rijbanen en waarbij de uitwisseling met het onderliggende wegennet geschied door middel van ongelijkvloerse kruisingen;
- j. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen en faunapassages, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstwerken.
7.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
- b. ongelijkvloerse kruisingen met bruggen;
- c. water, waterbeheer en waterberging;
- d. groenvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken en geluidwerende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder a. en artikel 8.2.1 onder b. voor:
- a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m².
- b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. vaarwegen;
- c. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
- d. waterhuishouding;
- e. waterbeheer en waterberging;
- f. de bij de bestemming behorende groenvoorzieningen, kunstwerken, kademuren en aanlegplaatsen.
9.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Gebouwen zijn niet toegestaan;
- b. De hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, eventueel met een aan-huis-verbonden bedrijf dan wel een bed & breakfast;
- b. de bij de bestemming behorende parkeervoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
10.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 10.3.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'.
Artikel 11 Waarde - Archeologie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
11.2 Specifieke gebruiksregel
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.
12.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 12.2 voor:
- a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering;
- b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene Bouwregels
14.1 Overschrijden bouwgrens
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde vermeld onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt.
14.2 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de Nota Parkeernormen Fiets en Auto die als bijlage 1 bij de Parkeernota Stallen en Parkeren 2013 hoort, wordt gerealiseerd.
- b. Als de onder a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
- h. het bepaalde onder g is niet van toepassing op het storten van puin en afvalstoffen ter plaatse van de op de plankaart opgenomen aanduiding "opslag" indien en voor zover dit past binnen de normale bedrijfsvoering van de asfaltcentrale.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 Geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' ligt de, rond het industrieterrein "Hooggelegen" gelegen, zone als bedoeld in Hoofdstuk V van de Wet geluidhinder buiten welke zone de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
16.2 Overig - industrieterreinzone
Wgh-inrichtingen, zijn uitsluitend toegestaan op het industrieterrein als omschreven in artikel 1.27 ter plaatse van de aanduiding 'overig - industrieterreinzone'.
16.3 Vrijwaringszone - vaarweg
16.4 Veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied
16.5 brug
Ter plaatse van de aanduiding "brug" is een brug toegestaan ten behoeve van het wegverkeer, waarbij het bepaalde in Artikel 7 Verkeer van overeenkomstige toepassing is.
16.6 overige zone - beschermingszone voor oppervlaktewaterwinning
16.7 Vrijwaringszone -straalpad
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 55 meter;
- h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
- 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
- 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nedal KWS.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Utrecht bestaat uit een tiental stadsdelen. Een van deze stadsdelen is het stadsdeel Leidsche Rijn. De afgelopen jaren heeft Leidsche Rijn steeds meer vorm gekregen. Met het gereedkomen van de landtunnel van de Rijksweg A2 wordt Leidsche Rijn Centrum inmiddels tot ontwikkeling gebracht.
Voor de ontwikkeling van Leidsche Rijn is in 1999 een globaal bestemmingsplan vastgesteld, het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999. Per deelgebied wordt op basis van een Stedenbouwkundig Programma van Eisen en/of een Stedenbouwkundig Plan een uitwerking van het bestemmingsplan gemaakt.
In het stadsdeel Leidsche Rijn ligt het bestaande industrieterrein Hooggelegen. De bedrijven Nedal Aluminium B.V. en Asfalt centrale Utrecht KWS Infra B.V. zijn gelegen op dit bedrijventerrein. Direct ten noorden van dit bestaande bedrijventerrein en ten zuiden van Leidsche Rijn Centrum ligt het toekomstig woongebied Leeuwensteyn Noord waarvan het zuidelijk deel in onderhavig bestemmingsplan valt.
Het bedrijf Nedal Aluminium B.V. produceert aluminiumprofielen en masten. Dit bedrijf heeft de intentie om haar productie te verhogen. KWS Infra B.V. is een asfaltverwerkingsbedrijf. Ook dit bedrijf wil de productie verhogen. Met diverse vergunningen zijn deze uitbreidingswensen, milieutechnisch, inmiddels mogelijk gemaakt.
Voor bedrijventerrein Hooggelegen is een geluidzone ten behoeve van industrielawaai vastgesteld. Deze geluidzone ligt thans over een deel van het toekomstige woongebied Leeuwensteyn Noord. Met Nedal is in 2007 een overeenkomst gesloten waarbij een grondruil heeft plaatsgevonden en waarbij ten behoeve van de verstedelijkingsopgave voor Leidsche Rijn, afspraken zijn gemaakt voor een duurzame inpassing van Nedal op de huidige locatie.
1.2 Doelstelling
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor de bedrijven Nedal Aluminium B.V. en Asfalt Centrale Utrecht KWS Infra B.V. en de directe omgeving daarvan. De vigerende bestemmingsplannen van het bedrijventerrein zijn verouderd en dienen geactualiseerd te worden. Dit bestemmingsplan richt zich deels op het vastleggen van de bestaande situatie, deels op het scheppen van een juridisch planologisch kader voor de modernisering en ontwikkeling van Nedal en van KWS conform de afspraken die daarover met de gemeente in 2007 gemaakt zijn. Daarbij is o.a. overeengekomen dat de vergunde geluidsruimte uit 2006 zou gelden als uitgangspunt om de zonegrens vast te stellen.
Het bestemmingsplan beoogt dan ook de huidige geluidzonering van het industrieterrein aan te passen conform de afspraken uit 2007 en de huidige vergunde situatie van de betrokken bedrijven.
Door de aanpassing van de geluidzone zal het in de toekomst makkelijker worden nieuwe woningbouw ontwikkelingen in de zogenaamde Centrale Zone van Leidsche Rijn mogelijk te maken.
In dit bestemmingsplan wordt alleen het te wijzigen deel van de geluidzone opgenomen, zodanig dat deze weer aansluit op de zonering in de aangrenzende bestemmingsplannen. Hiervoor moet een deel van het in de toekomst te ontwikkelen woongebied Leeuwensteyn ten noorden van Nedal meegenomen worden in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet voor dit gebied uitsluitend in de verlegging van de geluidszonering. Voor de realisatie van de woningbouw zal binnen afzienbare tijd een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
In het bestemmingsplan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het zuidwesten van de gemeente Utrecht, nabij het knooppunt Hooggelegen.
Figuur 1.1: Globale ligging plangebied in stedelijke structuur (Bron: www.google.nl/maps)
Figuur 1.2 begrenzing plangebied.
Het plangebied bestaat uit 2 delen en omvat in het noorden een deel van het toekomstige woningbouwgebied Leeuwensteyn. Het betreft onder andere de bedrijven: Nedal Aluminium B.V., en Asfalt Centrale Utrecht KWS Infra B.V. Deze zijn gesitueerd aan de Groenewoudsedijk 1 en 10 bij Papendorp. De grens van het plangebied wordt globaal gevormd door de A2 en het kantorenpark Papendorp aan de westzijde, het Amsterdam Rijnkanaal aan de oostzijde. De nieuw aan te leggen fietsbrug over het Amsterdam- Rijnkanaal in het noorden en de oprit naar de Prins Clausbrug in het zuiden.
Het plangebied bestaat uit twee delen:
- Het noordelijke deel: Nedal Aluminium B.V. e.o.
- Het zuidelijke deel: Asfalt Centrale Utrecht KWS Infra B.V. e.o.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | evt. goedgekeurd door GS | |
Leidsche Rijn Utrecht 1999 | 28-10-1999 | 06-06-2000 | |
Utrecht Zuidwest II | 14-02-1957 | 23-12-1957 | |
A2 Hogeweide - Oudenrijn | 07-12-2006 |
Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen Leidsche Rijn Utrecht 1999 en Utrecht Zuidwest II. De geldende bestemmingen voor het plangebied zijn 'Bedrijfsdoeleinden, uit te werken' (Bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999) en 'Industrie' (Bestemmingsplan Utrecht Zuidwest II). Daarnaast geldt voor een klein deel van het plangebied het bestemmingsplan A2 Hogeweide - Oudenrijn. In dit bestemmingsplan is de bestemming Verkeer opgenomen.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken van belang. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Specifiek voor de stad Utrecht is een structuurvisie vastgesteld. Deze visie werkt door in de bestemmingsplannen. Daarnaast is er een aantal sectorale beleidsnota's die consequenties hebben voor bestemmingsplannen.
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en daarmee van kracht geworden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040. In de Structuurvisie gooit het Rijk het roer om. Het uitgangspunt is om meer over te laten aan provincies en gemeenten: minder nationaal belang en eenvoudigere regelgeving.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
- 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk wil samen met de decentrale overheden het openbaar vervoersysteem vanuit de behoefte van de reiziger inrichten, zodat verschillende systemen van openbaar vervoer (bus, regionaal openbaar vervoer en spoor) en het voor- en natransport beter op elkaar aansluiten. Naast de drie hoofddoelen voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Figuur 2.1: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het plangebied valt in de stedelijke regio met topsectoren. In deze regio's wordt de ruimtelijke-economische structuur versterkt door het integraal benutten en uitbreiden van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren, internationale verbindingen en mainports.
Het Rijk streeft, samen met het bedrijfsleven, naar het goed laten functioneren van de 'draaischijf' van Nederland (weg, spoorweg en vaarweg). Het bedrijventerrein Nedal KWS ligt tussen de A2 (Internationaal hoofdwegennet) en het Amsterdam Rijnkanaal (Internationaal hoofdvaarwegennet). Dit zorgt voor optimale export en import mogelijkheden voor het bedrijventerrein.
Conclusie
De A2 en het knooppunt Hooggelegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van het bedrijventerrein. Het Amsterdam Rijnkanaal zorgt voor een optimale export en import mogelijkheden. Het voorliggend bestemmingsplan is in lijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Ladder duurzame verstedelijking
Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) bepaald voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnen stedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag.
Alleen wanneer die behoefte in trede 1 is aangetoond, is trede 2 aan de orde: Kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden?
Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 (bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.
Betekenis voor het plangebied
De ontwikkeling in het plangebied heeft in hoofdzaak betrekking op de bestemming van twee bestaande bedrijven inclusief de verwachte ontwikkelingen van die bedrijven voor de planperiode. In de provinciale ruimtelijke structuurvisie heeft de provincie Utrecht de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen en uitgewerkt in de Utrechtse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Voor de toetsing van dit beleid wordt daarom verwezen naar onderstaande paragraaf 2.3.1. Voor de ontwikkeling in het plangebied zijn uitsluitend trede 1 en trede 2 aan de orde.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen, het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste deel van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op ondermeer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede deel van het Barro in werking getreden. Dit deel vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied valt in het een gebied dat in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, is aangewezen als een aandachtsgebied voor wat betreft radarverstoring. Het betreft hier het radarverstoringsgebied van de Radar van Soesterberg op basis waarvan een maximale bebouwingshoogte voor bouwwerken geldt.
Het plangebied ligt voorts in een gebied dat is aangewezen als 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' en is aangeduid als 'Romeinse Limes'. De Romeinse Limes is de voormalige grens van het Romeinse Rijk. Het ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
- forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
- militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
- scheepswrakken.
Figuur 2.2: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Het plangebied ligt in een gebied dat in het Barro is aangewezen voor de Romeinse Limes. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes worden uitgewerkt door lagere overheden. De gemeentelijke verordening en de gemeentelijke archeologische waardenkaart gaan hier dieper op in. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.10 Archeologie. De bebouwingsmogelijkheden in het voorliggende bestemmingsplan blijven ruimschoots onder de maximale bouwhoogte (circa 120 meter) die op basis van het Barro gesteld wordt met betrekking tot het radarverstoringsgebied.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (2013)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld.
De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. In paragraaf 2.3.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
De PRV richt zich op het ruimtelijk beleid in de gehele provincie en omvat verschillende onderdelen binnen de ruimtelijke ordening. In deze paragraaf wordt volstaan met de voor dit bestemmingsplan relevante thema's. Dit zijn achtereenvolgens Verstedelijking en Wonen.
Ladder duurzame Verstedelijking
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder) De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit.
De provincie geeft aan dat we in de kenniseconomie op een andere manier wonen en werken. De nabijheid van elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds belangrijker. Dat heeft consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling van het land. De steden spelen hierin een steeds belangrijkere rol. In de provincie geldt dat vooral voor Utrecht en Amersfoort, maar ook voor de kleinere steden en dorpen. Functiemenging draagt bij aan de vitaliteit van het stedelijk gebied. Een groot accent bij verstedelijking ligt op de binnenstedelijke opgave.
Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 2.2. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Werken
Provincie Utrecht is over het algemeen erg terughoudend met het opnemen van nieuw bedrijventerrein, het accent ligt op revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. De provincie hecht aan een regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinenbeleid. De provincie streeft naar een aantrekkelijk en duurzaam bedrijventerrein.
De provincie geeft in de provinciale structuurvisie aan dat het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel is ingegeven door het principe van beheerste groei. De aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Ook de contrastwerking tussen stad en land dient versterkt te worden. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaande stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren. Het plangebied Nedal KWS ligt binnen de rode contour en omvat o.a. het bestaande bedrijventerrein.
Kwantitatief
In 2007 is de gemeente met Nedal een grondruil overeengekomen waarbij het zogenaamde Pastaterrein waarvan Nedal eigenaar was en waarop het uitbreidingsmogelijkheden had, werd overgedragen aan de gemeente ten behoeve van de ontwikkeling van Leidsche Rijn, terwijl in ruil daarvoor Nedal van de gemeente een aantal percelen grond deels in eigendom, deels in vehuur kreeg direct aansluitend op het eigen terrein van het bedrijf. Hierbij is tevens afgesproken dat het bedrijf duurzaam zou worden ingepast op de bestaande locatie. De totale oppervlakte van de aan Nedal in gebruik gegeven gronden bedraagt circa 7.500 m². Inmiddels is het moment aangebroken waarop Nedal de betreffende gronden nodig heeft voor de duurzame inpassing van hun bedrijfsvoering. Daarmee is de behoefte voor het bedrijfsmatige gebruik van deze gronden aangetoond.
Kwalitatief
Het plangebied is aangeduid als 'Stedelijk gebied'. Binnen deze categorie vallen alle stedelijke functies, zoals wonen, werken, voorzieningen en stedelijk groen. Beleid is hier gericht op beheerste groei. Vanuit deze optiek is het gewenst bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Daarnaast is de provinciale ambitie gericht op stedelijke vernieuwing en kwaliteitsvergroting in het bestaand stedelijk gebied.
De Utrechtse bedrijventerreinen vervullen een regionale opvangfunctie, maar ze hebben ook een functie voor de minder plaatsgebonden bedrijven uit het deelgebied West-Utrecht. De stad Utrecht beschikt over voldoende resterende capaciteit voor zowel kantoren als bedrijven. In provinciale structuurvisie is een vestigingsbeleid opgenomen.
Het plangebied is opgenomen op de streekplankaart 'Vestigingsmilieus' als bedrijvenmilieu algemeen. Het algemene bedrijvenmilieu is bedoeld voor bedrijven die qua schaal of functioneren niet passen in de directe woonomgeving. Het gaat om bedrijventerreinen aan de rand of op afstand van de stad.
Terreinen op afstand van de stad zijn geschikt voor zwaardere bedrijfsvormen in categorie 4 en 5, in specifieke gevallen categorie 3, en voor bedrijven met veiligheidsrisico's.
Mengen met andere functies dient beperkt te blijven tot detailhandel in volumineuze goederen (zoals auto's, boten, caravans en bouwmarkten) die in het stedelijk gebied moeilijk inpasbaar zijn. Mengen met wonen is uitgesloten; dit geldt ook voor bedrijfswoningen. Kantoren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf zijn toegestaan tot vijftig procent van het bruto bedrijfsvloeroppervlak en tot een maximum van 2000 m2.
Conclusie werken In het plangebied blijven het aluminiumbedrijf en het asfaltbedrijf gevestigd. De bedrijven hebben een milieucategorie van respectievelijk 5.3 en van 4.2 de Lijst van Bedrijfsactiviteiten en passen binnen de op deze locatie maximaal toegelaten milieucategorie.
Wonen
De provincie Utrecht heeft ABF Research gevraagd een nieuwe prognose te maken van de ontwikkeling van de bevolking, huishoudens, de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag 2010-2025 met een doorkijk naar 2040. Vorenstaande is gevat in het rapport 'Verkenning kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte provincie Utrecht' van februari 2011.
Kwantitatief
In de kwantitatieve prognose groeit de voorraad tussen 2010 en 2020 met gemiddeld 4.600 woningen per jaar. Het lagere bouwprogramma (in vergelijking met de bouwproductie van voor de crisis) drukt de groei van de huishoudens echter niet. Dit komt door de nu nog jonge bevolkingsopbouw en een economisch aantrekkelijk klimaat dat jonge vestigers aantrekt. De lager geplande groei van de voorraad en de groeiende behoefte zorgen in deze prognose voor een stijgend woningtekort. Daardoor ligt het woningtekort in 2010 op 18.000 woningen en stijgt dit naar 46.000 woningen in 2025 en naar 76.000 woningen in 2040. In relatieve zin loopt het tekort op van circa 4% in 2010 naar 8% in 2025 en 13 % in 2040.
De gemiddelde groei van het aantal huishoudens en van de gewenste voorraad is tussen 2010 en 2025 in de hele provincie Utrecht circa 16%. De woningvoorraad groeit met 11%. Tussen 2010 en 2025 groeit het woningtekort met circa 28.000 wat op een groei van het tekort van 250% uitkomt.
In absolute zin is het tekort in het stadsgewest Utrecht het meest omvangrijk. Het provinciale tekort bestaat namelijk voor bijna 60% uit het tekort van het stadsgewest Utrecht. Tussen 2020 en 2025 lopen de tekorten in vooral de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort flink op. De oorzaak van de groei van het tekort ligt enerzijds in de sterke groei van het aantal huishoudens in het stadsgewest Utrecht en anderzijds in de lagere groei van de woningvoorraad.
Ook in de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om woningtekort niet verder te laten groeien:
"Afgeleid van de verwachte groei van het aantal huishoudens neemt de woningvraag in de regio toe tot afgerond 374.400 woningen in 2030. Een 20% hogere vraag dan in het basisjaar 2012. Afgeleid van de verwachte groei van het aantal huishoudens neemt de woningvraag in de regio toe tot afgerond 374.400 woningen in 2030. Een 20% hogere vraag dan in het basisjaar 2012. Om het procentueel woningtekort niet verder te laten toenemen – niet hoger dan 4,1% van de woningvoorraad - zal de woningvoorraad mee moeten groeien naar 359.600 woningen in 2030. Dat zou betekenen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 met 61.000 woningen".
In de provinciale ruimtelijke structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van ruim 40.000 (2013-2028) woningen opgenomen, gebaseerde op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven. Dit klopt met de behoefte van 61.000 woningen, zoals die uit de regionale woningmarktmonitor blijkt.
Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten.
Kwalitatief
De kwalitatieve invulling van het bouwprogramma van circa 73.000 woningen (2010-2025) wordt bepaald door de inkomensontwikkeling, de woonvoorkeuren en de vraaggestuurde beleidsoptie waarin de woonconsument centraal staat. De vraaggestuurde benadering zorgt voor een nieuwbouwpakket dat de doorstroming optimaliseert waardoor huishoudens ook in de voorraad optimaal bediend worden. Het vraaggestuurde nieuwbouwprogramma toont tussen 2010 en 2025 de grootste toename in het Buitencentrum (28.000 woningen) en het Dorpse woonmilieu (17.000). De overige woonmilieus (Centrumstedelijk, Groenstedelijk en Landelijk wonen) zitten op een omvang rond de 8.500 nieuwbouwwoningen. Binnen het huursegment is het programma voor de middeldure huur het omvangrijkste (19.000), gevolgd door het dure huursegment (13.000). In de koop is de omvang van het duurste segment (vanaf €350.000) het grootste (19.000), gevolgd door het middeldure segment (€215.000 - € 350.000; 14.000). Wordt het vraaggestuurde programma vergeleken met het pakket gereedgekomen woningen uit het verleden dan zou in de toekomstige nieuwbouw meer aandacht voor de huursector gewenst zijn.
Conclusie wonen
60% van het kwantitatieve tekort aan woningen in de provincie Utrecht komt voor rekening van het stadsgewest Utrecht. Verder blijkt dat nog behoefte bestaat aan Centrum stedelijke woonmilieus. Gezien vorenstaande kan geconcludeerd worden dat zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin behoefte bestaat aan woningbouwlocaties. Het gebied Leeuwensteijn Noord is een toekomstige woningbouwlocatie.
Trede 2: Bestaand stedelijk gebied
Uit de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat de ruimtevraag bij voorkeur dient te worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Vaststaat dat de ruimtevraag in dit geval wordt opgevangen door herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Het plangebied wordt gekenmerkt door de bestaande bedrijfslocaties van Nedal en KWS een het zuidelijke deel van de Centrale zone van Leidsche Rijn die, vanwege zijn ligging op relatief korte afstand van het centrum van Utrecht een grote potentie heeft om te transformeren naar een stedelijk woongebied. De opgave voor Leidsche Rijn volgt nog uit de VINEX.
Voorzieningen
kwantitatief
De wijk Leeuwensteyn wordt een moderene levendige en gevarieerde woonwijk. Hoewel wonen de hoofdfunctie is kunnen binnen de woonwijk diverse voorzieningen komen met een verzorgingsfunctie voor de wijk. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een multifunctioneel gebouw waarin naast commerciële voorzieningen en Leisure, tevens voorzieningen kunnen worden opgenomen waar lokale verenigingen of stichtingen op het gebied van kunst en cultuur gefaciliteerd kunnen worden. Voor wat betreft commerciële voorzieninen kan bijvoorbeeld gedacht worden een bedrijfsverzamelgebouw voor zzp-ers uit de wijk of kleine dienstverelenende bedrijfjes. Qua maatschappelijke voorzieningen is in ieder geval een basisschool gepland, maar hierbij zou tevens gedacht kunnen worden aan zorgfuncties op wijkniveau (HOED of zorgwoningen voor kwetsbare groepen).
kwalitatief
Voor Leidsche Rijn wordt gestreefd naar een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu met daarop toegesneden voorzieningen op het nieveau van het stadsdeel maar ook op het niveau van de individuele wijken. De bebouwing van het voormaligmobillon valt onder de laatste categorie voorzieningen en is qua schaal en grootte prima te (her)gebruiken voor een dergelijke functie.
Conclusie
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is er op gericht de bestaande bedrijven positief te bestemmen en te voorzien van een nieuw juridisch planologisch kader dat een normale bedrijfmatige ontwikkeling voor de komende jare mogelijk maakt. Er is geen sprake van nieuwe verstedelijking. Daarnaast beoogt het bestemmingsplan een uitwerkingsverplichting op te nemen voor het zuidelijke deel van de Centrale Zone van Leidsche Rijn, echter zonder bouwtitel. Dit gebied wordt uitsluitend in dit bestemmingsplan meegenomen vanwege de noodzaak om de geluidszonering van het bedrijventerrein te kunnen aanpassen. In de toekomst zal hier een woonwijk met bijbehorende voorzieningen verrrijzen en vormt dit deel van Leidsche Rijn de verbinding met de bestaande stad aan de overkant van het Amsterdam Rijnkanaal. Voor deze ontwikkeling zal echter een apart bestemmingsplan (Leeuwensteyn) worden opgesteld. Omdat het hier voor liggende bestemmingsplan geen bouwtitel bevat voor de ontwikkeling van de woonwijk vormt het opnemen van de uit te werken bestemming geen verstedelijking die getoetst moet worden aan de ladder.
In het kader van de rechtszekerheid is het van belang de bestaande bedrijven te voorzien van een toekomstgericht en actueel juridisch bestemmingsplan kader.
2.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV - 2013)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie. De relevante regels uit de PRV 2013 voor dit bestemmingsplan betreffen:
„h Artikel 2.10 sub 3, waarin is opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie. In paragraaf 4.10 Archeologie wordt hier nader op ingegaan.
„h Artikel 3.1 sub 3, waarin is opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Voor deze beschrijving wordt verwezen naar de planbeschrijving in hoofdstuk 3.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Utrecht 2015-2030
In de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. In de visie wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuin.
Ontwikkelingsperspectief De Markt
Het bedrijventerrein Nedal KWS valt binnen het perspectief De Markt. Het perspectief De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving. De Markt richt zich op economische groei. Voorwaarde voor dit perspectief is dat de ontwikkelingslocaties aansluiten op de netwerken van de Randstad. De belangrijkste structurerende elementen in dit perspectief zijn de 'snelle' infrastructuur en knooppunten: Deltanet, het randstedelijk openbaar vervoernet, het stedelijk HOV-net, de OV-terminal Utrecht en de knooppunten in de stad. Dat zijn vanuit bereikbaarheidsoogpunt de meest aangewezen locaties voor marktontwikkelingen.
Het gebied ligt in de middenzone. De middenzone krijgt een veel stedelijker karakter met een accent op wonen. Door de situering tussen snelweg en centrum kan hier juist een hoogstedelijke milieu vorm krijgen met intensieve bebouwing, architectonische vormgeving van de openbare ruimte en nadruk op OV-ontsluiting.
Industrieterrein Hooggelegen
Om financiële redenen is het niet mogelijk om de asfaltcentrale KWS en aluminiumfabriek Nedal te verplaatsen. Deze situatie heeft tot gevolg dat enkele honderden woningen niet gebouwd kunnen worden. Daarnaast blijkt uit studies van Rijkswaterstaat dat de reconstructie van verkeersplein Hooggelegen aanzienlijk meer ruimte in beslag zal nemen dan gedacht. In het ontwikkelingsperspectief zal voor het gebied Hooggelegen de volgende zaken aan de orde komen:
- een nieuwe verbindingsroute tussen Leidsche Rijn en Utrecht Zuidwest;
- het behoud van de woningbouwmogelijkheden in Papendorp;
- het behoud van de woningbouw in Strijkviertel;
- het zoveel mogelijk beperken van de aantasting van Park Voorn en de bestaande bebouwing aan de Rijksstraatweg.
Conclusie
Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van de huidige situatie. Het bestaand gebruik wordt voortgezet waarbij de bedrijven Nedal en KWS duurzaam worden ingepast en de mogelijkheid krijgen zich binnen de bestaande milieuruimte verder te ontwikkelen. De zone industrielawaai rond het bedrijf wordt op basis van de vergunde milieuruimte en de afspraken uit 2007 aangepast waardoor mogelijkheid ontstaat op termijn de woonwijk Leeuwenstijn Noord te realiseren. Het bestemmingsplan is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP)
Het verkeers- en vervoerbeleid voor de gemeente Utrecht voor de periode 2005-2020 is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren wordt in het GVVP gekozen voor selectieve bereikbaarheid. De economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, worden via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (de verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Ook wordt de mobiliteit buiten piek- en spitsuren gefaciliteerd, maar tijdens piek- en spitsuren moet met name de groei van de automobiliteit worden afgevlakt. Dit gebeurt door het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen te verbeteren en door met verkeers- en mobiliteitsmanagement de mobiliteitsvraag zo goed mogelijk over het totale verkeerssysteem te verdelen.
In het GVVP valt het bedrijventerrein als kerngebied 'regionale kantoorfunctie'. Hier is goede autobereikbaarheid een voorwaarde. Maar om tijdens piekuren de vraag te verwerken is het gewenst dat het gebied ook goed per fiets en openbaar vervoer bereikbaar is.
Conclusie
Het bedrijventerrein heeft een goede autobereikbaarheid. Het plangebied ligt nabij de A2 en het knooppunt Hooggelegen. Een goede bereikbaarheid per fiets en openbaar vervoer is er niet. Gezien de aard van de bedrijven wordt dat niet als een probleem ervaren. Het bestemmingsplan is in lijn met het gemeentelijk verkeers- en vervoerplan.
De juiste Koers: Utrechtse bedrijventerreinen 2006-2020
Het Ontwikkelingskader Bedrijventerreinen Utrecht is het kader voor een verdere duurzame ontwikkeling van de Utrechtse bedrijventerreinen en biedt een toekomstperspectief voor de huidige en toekomstige bedrijventerreinontwikkeling in de Gemeente Utrecht. De ruimtevraag naar bedrijventerreinen is tot en met 2020 geraamd op 11 à 12 ha netto per jaar. Voor een duurzaam distributieknooppunt wordt weinig mogelijkheden gevonden, dus zowel op korte als op (middel)lange termijn is het gewenst strategische reserveringen op bestaande Utrechtse terreinen hiertoe aan te houden en zal er regionale afstemming moeten zijn om aan de vraag te voldoen. Ook voor gemengd terrein verwachte men een tekort op korte termijn. Voor hoogwaardige bedrijvigheid en logistiek is voldoende aanbod. Voor ieder bedrijventerrein is in het ontwikkelingskader een toekomstperspectief opgesteld.
Het vigerend bedrijventerreinenbeleid (De juiste Koers) van de gemeente Utrecht is gericht op het bieden van toekomstgerichte bedrijfslocaties voor (zelfstandige) ondernemers en bedrijven in Utrecht. Voldoende en goede werklocaties zijn belangrijk voor het algemene vestigingsklimaat van de stad. Maar de wensen en gestelde eisen aan werklocaties zijn aan het veranderen. Onder andere door het huidige economische klimaat, 'het nieuwe werken', door de opkomst van nieuwe flexibele concepten is wat vroeger voldoende functioneerde, niet vanzelfsprekend meer. Om de concurrentiekracht van en werkgelegenheid in Utrecht op peil te houden, zijn goede werklocaties waaronder bedrijventerreinen onontbeerlijk.
De 'Utrechtse bedrijventerreinen Strategie 2012' zet een duidelijke nieuwe lijn in ten opzichte van het vigerende bedrijventerreinenbeleid. Er wordt nadrukkelijker ingezet op de bestaande gebieden en de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt alleen overwogen indien er ook in regionaal verband geen overtollig aanbod meer is. Door het nadrukkelijker hanteren van de SER-ladder wordt nog meer gekeken naar uitbreidings- en vestigingsmogelijkheden op bestaande terreinen.
Conclusie
Het plangebied betreft een bestaand bedrijventerrein. De uitbreidingsmogelijkheden zijn vergund. De bestaande functie wordt in dit bestemmingsplan voortgezet.
Cultuurhistorie en archeologie: Beheer van de chaos der eeuwen
Het beleidsplan van 2004, Beheer van de chaos der eeuwen (raad van 2 september 2004) is een evaluatie van het monumentenbeleid sinds 1993. In dat jaar is het beleid vastgesteld in de nota 'Op de schouders van reuzen'. Met name de relatie tussen ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de cultuurhistorie is in dit beleid benadrukt. Een uitvoerige inventarisatie en ook een effectrapportage bij aanzienlijke ingrepen werd noodzakelijk. Naast de evaluatie doet het beleidsplan van 2004 aanbevelingen voor de toekomst. Dit gemeentelijk monumentenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: het stimuleren van restauratie en onderhoud van de beschermde monumenten; het gebruikmaken van de cultuurhistorische waarden bij het maken van ruimtelijke plannen in de stad (en als integraal onderdeel van de besluitvorming); het beheer van de archeologische ondergrond en de bekostiging van archeologisch onderzoek.
In 1995 is de Cultuurhistorische Effectrapportage Leidsche Rijn opgesteld (gemeente Utrecht, 1995), waarin op de Cultuurhistorische waarderingskaart wordt aangegeven dat bedrijventerrein Hooggelegen onderdeel uitmaakt van een 'minder belangrijk' gebied. In dergelijke gebieden zijn geen te beschermen structuren aangetroffen en zijn geen elementen aanwezig die kunnen worden gebruikt bij planvorming.
Conclusie
Binnen het bestemmingsplangebied Nedal KWS zijn drie verschillende zones aan te geven waarvoor verschillende beleidsadviezen gelden. In paragraaf 4.10 Archeologie wordt hier nader op in gegaan.
Nota externe veiligheid
Uitgangspunt is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. Deze nota gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. Wel spreekt de gemeente Utrecht zich nadrukkelijk uit over de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (voor beperkt kwetsbare objecten) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Utrecht respecteert zowel die richtwaarde als die oriëntatiewaarde en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt, of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd.
Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kan beheersen.
Conclusie
Aan de ambities ten aanzien van de richtwaarde en de oriëntatiewaarde wordt in het plan voldaan. De beleidskeuzes uit de nota geven geen beperkingen voor het plangebied.
Nota bouwen aan een gezonde toekomst
Het aantal inwoners van Utrecht neemt snel toe. Dat brengt grote opgaven en kansen met zich mee. Deze groei zien wij als kans om de kwaliteit van het leven in onze stad, die over het algemeen goed is, verder te verbeteren door in te zetten op een gezonde en duurzame stedelijke ontwikkeling. Utrecht investeert al jaren in fietsvoorzieningen, duurzame energieopwekking en groene ruimte. Zo wordt de gezonde keuze aantrekkelijk gemaakt. Een platform voor Healthy Urban Living kan een rol spelen in de wijze waarop het binnenstedelijk bouwen gestalte krijgt, zodat Utrecht een compacte stad blijft waar je met de fiets alle bestemmingen kunt bereiken en de landschappen en recreatiegebieden rond de stad toegankelijk blijven. We benutten alle kansen in de openbare ruimte voor bewegen, spelen, ontmoeten en groenbeleving en zorgen voor een scheiding tussen speelgebieden en verkeer.
Bij bouwprojecten stimuleren we de initiatiefnemers om creatieve oplossingen te bedenken die bijdragen aan zoveel mogelijk positieve effecten voor de gezondheid van de Utrechters. Daarbij toetsen we op een aantal elementen die van belang zijn voor een gezonde (toekomstige) leefomgeving: duurzaam omgaan met energie, voorbereiden op klimaatverandering, bodem-,water- en luchtkwaliteit en vermindering geluidsoverlast.
Zo draagt het creëren van voldoende stilteplekken in de stad bij aan een gezonde omgeving. Creatief zoeken we naar oplossingen die bijdragen aan een betere luchtkwaliteit. Naast aandacht voor de fiets, draagt aandacht voor de voetganger bij aan schone mobiliteit, aan ontmoetingen in de openbare ruimte en aan gezonde beweging. Een duurzame en gezonde stedelijke ontwikkeling vraagt een integrale en brede benadering met ruimte voor bestuurlijke keuzen.
De nieuwe Omgevingswet biedt hiervoor een betekenisvol handvat. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet in 2018 omgevingswijzer voor duurzame herontwikkeling, een methode om in ruimtelijke projecten samen met alle betrokkenen een duurzaam handelingsperspectief op te stellen en vast te leggen in een omgevingsvisie.
We zijn ons ervan bewust dat ruimtelijke en gezondheidsbelangen uiteen kunnen lopen en verschillende consequenties hebben; dit vraagt per situatie een transparante toelichting zodat er een zorgvuldige bestuurlijke afweging kan plaatsvinden. We versterken de gezondheidsexpertise in alle fasen van de ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het bestemmingsplan beoogt een goede milieukundig inpassing te geven voor de bestaande bedrijven in het plangebied. De verwachting is dat daardoor overlast klachten (met name stank van de Asfaltcentrale) zullen afnemen.
2.5 Gebiedsgericht Beleid
2.5.1 Planhistorie Leidsche Rijn
Het Masterplan Leidsche Rijn vormde in 1995 het ruimtelijke en programmatische startpunt voor de ontwikkeling en de realisatie van de plannen voor het 'aangewezen 'VINEX'-gebied. Het Masterplan ging uit van de realisering van in totaal 30.000 woningen binnen Leidsche Rijn. Het Masterplan was vooral bedoeld om richting te geven aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, maar heeft geen juridisch bindende status. Het Masterplan was erop gericht Leidsche Rijn te ontwikkelen tot een stedelijk gebied met als doel een bijdrage te leveren aan de oplossing van de woningnood in de regio Utrecht.
In de visie die aan het Masterplan ten grondslag ligt nemen drie begrippen een centrale plaats in:
- 1. compactheid
- 2. duurzaamheid
- 3. identiteit.
Bij compactheid gaat het niet zozeer om een hoge dichtheid, maar vooral om een sterke verbondenheid met bestaande concentraties van bebouwing. Met duurzaamheid wordt gedoeld op het streven naar een evenwicht van ecologische en economische aspecten. Tenslotte heeft identiteit te maken met karakter. Behoud van identiteit dient onder meer te worden nagestreefd door rekening te houden met de onderling sterk verschillende karakters van de stad Utrecht enerzijds en de kernen Vleuten en De Meern anderzijds. Hierbij dienen veel kleine wijken met eigen stedenbouwkundige en architectonische identiteit te worden ontwikkeld.
In de Ontwikkelingsvisie Utrechts deel Leidsche Rijn (januari 1997) zijn voor het Utrechtse deel van Leidsche Rijn de programmatische en stedenbouwkundige randvoorwaarden en kwalitatieve eisen gegeven voor alle deelgebieden. Dit geheel vormt zo een integraal programma van eisen. De Ontwikkelingsvisie zorgt er verder voor dat bij de opdeling in deelplannen en deelprojecten de samenhang niet verloren zal gaan. Bovenstaande akkoorden, visies en uitgangspunten zijn uiteindelijk, voor het destijds Utrechtse deel van Leidsche Rijn, planologisch juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999. Binnen het plangebied geldt dit voor het winkelcentrum in Terwijde, de Strijkviertelplas, Strijkviertel, Sportpark Rijnvliet, delen van bedrijventerrein Oudenrijn en het lint van de Rijksstraatweg. Voor Leeuwenstein Zuid, het gebied ten noorden van Park Voorn en een deel van de Rijksstraatweg, is goedkeuring onthouden en heeft het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999 geen werking.
In de Structuurschets Vleuten–De Meern (1997) heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente
Vleuten–De Meern een samenhangend ontwerp voor de hoofdstructuur van de nieuwe wijk vastgelegd voor het deel van Leidsche Rijn dat binnen de toenmalige gemeente viel. De bovenvermelde ruimtelijke uitgangspunten zijn verder uitgewerkt en uiteindelijk planologisch juridisch vastgelegd in bestemmingsplannen.
In de Actualisatie Ontwikkelingsvisie 2003 wordt voortgebouwd op de Ontwikkelingsvisie uit 1997 en de actualisatie daarvan in 1999, en op de Structuurschets Vleuten-De Meern 1997. Vleuten-De Meern en Utrecht zijn inmiddels één gemeente. Aanpassingen betreffen vooral verkeer, parkeren en het woningbouwprogramma die een doorwerking hebben naar de stedenbouwkundige invulling.
De actualisering heeft voor de planontwikkeling van de Centrale Zone rond de A2 geleid tot de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone (2005). In de Centrale Zone moeten de bestaande stad en Leidsche Rijn met een diversiteit aan wijken tot een eenheid worden gesmeed. In het noorden grenst het gebied aan bedrijventerrein De Wetering en in het zuiden loopt het door tot knooppunt Oudenrijn. Met onder meer
6.800 woningen, het Leidsche Rijn Centrum, bedrijven, parken, wegen en een sportpark, vormt de Centrale Zone het sluitstuk van de ontwikkeling van Leidsche Rijn.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie En Ontwikkelingen Per Deelgebied
3.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is in hoofdzaak gericht op het scheppen van een actueel juridisch planologisch kader voor het plangebied en het aanpassen van de geluidzone industrie conform de afspraken in 2007. Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in de diverse deelgebieden van het plangebied en analyseert elk deelgebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
3.2 Ontwikkelingen
In het grootste deel van het plangebied wordt de bestaande situatie vastgelegd, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het geldende bestemmingsplan. Voor de bedrijven Nedal en KWS wordt een aantal ontwikkelingen voorzien die moeten worden vastgelegd in een bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt daar nader op ingegaan. Voor enkele ontwikkelingen zijn nog geen concrete plannen. Dit betreft de gebieden Leeuwensteyn en Leeuwenstijn Zuid. Deze kunnen daarom nog niet nauwkeurig juridisch mogelijk gemaakt worden. Echter, omdat de te verleggen geluidzonering in in het gebied Leeuwensteyn ligt, moet een deel van dit gebied meegenomen worden in dit plan. De voorgestane ontwikkelingen in het gebied zijn hieronder beschreven. Voor andere ontwikkelingen zijn reeds vergunningen verleend en/of ontheffingsprocedures doorlopen. Deze bouwplannen zijn in het bestemmingsplan opgenomen en hiermee mogelijk gemaakt.
Naast deze ontwikkelingslocatie is een aantal algemene ruimtelijke en functionele uitgangspunten geformuleerd, die vertaald zijn in de juridische regeling. In dit hoofdstuk worden eerst de algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd. Vervolgens wordt ingegaan op de nieuwe ontwikkelingen.
3.3 Functionele Structuur En Ontwikkelingen
Zoals beschreven is het gebied Hoogegelegen onderdeel geworden van de ontwikkeling Leidsche Rijn. Zowel ten oosten als ten westen van het gebied ligt woonbebouwing. In het noordelijk deel van het plangebied ligt een deel van de Centrale zone, een toekomstig woongebied met voorzieningen. Papendorp is op dit moment in ontwikkeling als bedrijfs- en kantoorlocatie. Daarnaast zullen er bijbehorende voorzieningen worden gerealiseerd. In het plangebied zijn in de huidige situatie twee (industriële) bedrijven aanwezig. Daarnaast zijn twee kleine, niet zoneplichtige, bedrijven in het plangebied aanwezig.
3.3.1 Nedal
De hoofdactiviteit van Nedal Aluminium B.V. is de productie van aluminiumprofielen. Daarnaast worden lichtmasten en vlaggenmasten geproduceerd. De gebouwen op het terrein, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 53.000 m2, dateren uit verschillende periodes. Ze bieden plaats aan de uiteenlopende onderdelen van het productieproces. De kern daarvan wordt gevormd door hallen voor het persen van profielen en ruimtes voor de productie van lichtmasten. Ondersteunende functies zijn ondergebracht in delen van de hallen of in aparte gebouwen (personeelsvoorzieningen, kantoor, weegbrug, portier).
Het onbebouwde deel van het terrein (19.500 m2) wordt grotendeels gebruikt voor de opslag, intern transport en parkeren. Een klein deel voor het kantoor aan de noordzijde heeft een representatieve inrichting.
Nedal Aluminium B.V. is een Non-ferro metaalwalserij-trekkerij en heeft SBI code 244.B2. Gelet op de productiecapaciteit is het een categorie 5.3 bedrijf, met een richtafstand van 1000 meter tot gevoelige functies. Naar aanleiding van een beroep heeft de Raad van State bij uitspraak van 27 februari 2002, zaaknr. 200003809/1gezien de milieuvergunning en huidige bedrijfsvoering een afstand van 700 m voor gevoelige functies geaccepteerd, waarbij geluid de bepalende factor is. Het is een gemeentelijke inrichting op grond van de milieuregelgeving onder de Wabo. Het is een zogenaamde grote lawaaimaker. Vanwege dat feit is het bedrijventerrein Hooggelegen geluidgezoneerd op grond van de Wet geluidhinder.
Ontwikkelingen
Nedal Aluminium B.V. heeft de intentie om de productie te vergroten, zowel van de fabricage van profielen als van de productie van lichtmasten. De verwerking van productieafval tot persmateriaal in de eigen smelterij is inmiddels vervallen. Als gevolg daarvan worden terreinen en gebouwen heringericht.
Inmiddels is een deel van de bebouwing aan de zijde van de A2 gesloopt. Dit is een deel wat in de tijd langzaam is aangegroeid. De lange hallen welke de kern van het bedrijf vormen liggen aan de oostzijde langs het Amsterdam Rijnkanaal. De vergunning voor deze sloop en nieuwbouw werkzaamheden is verleend in 2010.
Op basis van een op 29 november 2007 namens de gemeente ondertekende ruilovereenkomst kon het terrein van Nedal onlangs aan de zuidzijde worden uitgebreid met een opslagterrein. Daarom is in dit bestemmingsplan de bestemming Bedrijventerrein naar dat perceel uitgebreid. De omvang van het gezôneerde bedrijventerrein is navenant uitgebreid.
De provinciale milieuvergunning is aangepast aan de nieuwe situatie. Bij de ruiling is tevens tevens overeengekomen dat Nedal duurzaam ingepast wordt, waarbij de geluidsruimte die is geboden in de door de provincie Utrecht afgegeven milieuvergunning geldt als uitgangspunt.
Tevens is overeengekomen dat het alsdan vigerende bestemmingsplan zodanig zal worden aangepast dat de toekomstige redelijke uitbreidingsmogelijkheden voor Nedal geëffectueerd kunnen worden binnen de in 2006 vergunde geluidsruimte. Aan deze overeenkomst is een ruimtelijke studie voorafgegaan die parallel aan de overeenkomst door het College is vastgesteld. Op basis van deze notitie “Nedal ruimtelijke voorwaarden duurzame inpassing” wordt het bebouwingspercentage in artikel 4, lid 2.1 onder b genoemde bebouwingspercentage gesteld op 100% voor wat betreft de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 1”.
3.3.2 KWS en Asfalt Centrale Utrecht (ACU)
Bij KWS Infra B.V. en Asfalt Centrale Utrecht (ACU) (waarvan KWS eigenaar is) worden verschillende soorten Asfalt gemaakt en verwerkt. Asfalt wordt geproduceerd in de asfaltcentrale door minerale aggregaten (zand, grind en steenslag) en optioneel oud asfaltgranulaat te mengen met bitumen en vulstoffen. Bitumen is het bindmiddel dat zorgt dat alle grondstoffen bij elkaar worden gehouden.
Om de verwerkbaarheid en de hechtingseigenschappen van het bitumen te verhogen wordt het verwarmd toegevoegd in de menger. Ook de minerale aggregaten worden gedroogd en verwarmd om een mengtemperatuur van ongeveer 170 graden Celsius te waarborgen.
Het warme asfalt wordt opgeslagen in voorraadsilo’s zodat het geladen kan worden in geïsoleerde vrachtauto’s die het naar een wegenbouwproject brengen.
De Asfalt Centrale Utrecht is een volcontinu bedrijf met een gemaximeerde jaarproductie (550.000 ton per jaar) en heeft SBI code 2399 D1. Gelet op de productiecapaciteit is het een categorie 4.2 bedrijf met een richtafstand van 300 meter tot een gevoelige functie. Het bedrijf produceert asfaltmengsels en heeft daarvoor asfaltmenginstallaties in gebruik. Het bedrijf is eveneens een grote lawaaimaker, en is een provinciale inrichting op grond van de milieuregelgeving onder de Wabo.
Ontwikkelingen
Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben eind 2010 op grond van de Wet milieubeheer een vergunning aan KWS Infra B.V. verleend. KWS Infra B.V. vroeg deze aan voor Asfaltcentrale Utrecht (ACU). Deze vergunning maakt het mogelijk de productiecapaciteit te verhogen van 300.000 naar 550.000 ton asfalt per jaar en dat het aantal asfaltproductie uren te verhogen van 1.450 naar 3000 per jaar.
ACU wil in de toekomst op een bedrijfszekere en een kwalitatief goede wijze asfalt produceren. Door modernere technieken toe te passen kan de nieuwe installatie meer produceren en tegelijkertijd binnen de wettelijke normen blijven. Hiervoor is het bouwen van een nieuwe asfaltinstallatie nodig.
3.4 Niet Opgenomen Ontwikkelingen
Uit de in de bovenstaande paragrafen geschetste aspecten blijkt dat het nieuwe bestemmingsplan toekomstgericht is. Uit de voorgaande hoofdstukken en inventarisatie van het bestaande beleid blijkt dat er enkele ontwikkelingen zijn die op dit moment nog onvoldoende concreet zijn om op te nemen in dit bestemmingsplannen. Om te bepalen of iets direct wordt opgenomen in het bestemmingsplan is onderstaand beslismodel gehanteerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt in drie typen ontwikkelingen: groene, oranje of rode. Toetsingscriteria zijn zowel stedenbouwkundig als juridisch-planologisch van aard. Groene ontwikkelingen worden direct doorvertaald in het bestemmingsplan. De oranje ontwikkelingslocaties kunnen in de loop van het planproces nog worden doorvertaald in het bestemmingsplan via een directe bestemming, wijzigingsbevoegdheid of uit te werken bestemming. De 'rode' ontwikkelingslocaties worden bestemd conform de vigerende bestemming of de bestaande/ legale situatie. Hiervoor zal een zelfstandig juridisch traject worden doorlopen om vertraging van het onderhavige bestemmingsplanproces te voorkomen. Gezien het relatief lange tijdpad van de bestemmingsplanprocedure kunnen bepaalde ontwikkelingen tijdens het proces "verkleuren".
In het huidige bestemmingsplan zijn de volgende ontwikkelingen vooralsnog niet verankerd.
3.4.1 Toekomstige ontwikkeling Leeuwensteyn
Leeuwesteyn wordt een belangrijke schakel tussen Leidsche Rijn en de rest van Utrecht. In dit gebied kunnen de bewoners straks profiteren van het Amsterdam-Rijnkanaal én het Willem-Alexanderpark bij de A2 en de wijk grenst aan het veelzijdige Leidsche Rijn Centrum.
Het Willem-Alexanderpark bij de A2 op de overkapping van de rijksweg ligt zo'n 8 meter hoger dan het Amsterdam-Rijnkanaal. Daartussen ligt de smalle, stedelijke woonbuurt Leeuwesteyn Noord, met circa 1100 woningen. Het hoogteverschil geeft de buurt een eigen karakter. Samen met een prachtig uitzicht op het kanaal, een stadspark naast de deur én het levendige Leidsche Rijn Centrum op loopafstand, belooft dit een toplocatie in Utrecht te worden. In 2014 wordt gestart met het Stedenbouwkundig Plan.
Voorzieningen in Leeuwensteyn
Leeuwesteyn grenst aan het toekomstige Leidsche Rijn Centrum, met onder meer winkels, restaurants, terrasjes, een bioscoop en theater. De buurt zelf krijgt daarnaast nog een kindercluster met een basisschool en kinderopvang. Het openbare groen ligt met name aan de randen van de buurt: de oever van het Amsterdam-Rijnkanaal, het dak van de A2, Overtuin en De Wiel. Privé-buitenruimten en gemeenschappelijke hofjes bieden een veilige speelplek voor kinderen.
Het programma in het noordelijk deel maakt deel uit van Leeuwesteyn-noord. Dat wil zeggen dat in het bestemmingsplangebied ten noorden van de Leidsche Rijn een deel van de 1050 à 1150 woningen wordt gerealiseerd die in Leeuwensteyn zijn gepland.
Ten zuiden van de toekomstige fietsbrug, en daarmee in het plangebied van dit bestemmingsplan, wordt - naast een deel van de woningbouw - rekening gehouden met 30.000 m2 programma, 15.000 niet commercieel en 15.000 nader te bepalen (leisure, niet commercieel of wonen).
Deze ontwikkelingen zijn nu nog onvoldoende concreet. Te zijner tijd zal ten behoeve van deze ontwikkelingen een apart bestemmingsplan worden opgesteld. Nu wordt het gebied echter in dit plan, onder de oude bestemming 'Gemengd' uit te werken meegenomen vanwege de nu reeds gewenste verlegging van de geluidzone.
In het plangebied is ook nog de semi permanente bebouwing van het voormalige Mobilion aanwezig. Het Mobillon was een soort informatiecentrum van Rijkswaterstaat waarin allerlei werkzaamheden van Rijkswaterstaat werden toegelicht. Thans wordt de bebouwing deels gebuikt als informatiecentrum voor Leidsche Rijn en deels als coördinatiecentrum voor een van de projectontwikkelaars van Leidsche Rijn. In de toekomst wil men de bebouwing, indien het gehandhaafd blijft, een functie geven voor de nieuw te bouwen wijk, Leeuwensteyn. Deze functie zal waarschijnlijk liggen op het vlak van cultuur en ontspanning. Vooralsnog wordt het gebouw onder overgangsrecht gebracht. Indien het gebouw gehandhaafd blijft zal het in het te maken bestemmingsplan voor Leeuwensteyn een definitieve bestemming krijgen.
3.4.2 Toekomstige ontwikkeling Leeuwensteyn Zuid
De ontwikkeling van dit deelgebied (toekomstig woongebied) ligt nog ver in de toekomst. Thans wordt het gebied voornamelijk gebruikt voor het verbouwen van mais, tevens is op een deel van het gebied een tijdelijke P&R voorziening aangelegd. Voor de planperiode zal dit gebruik worden gecontinueerd en als zodanig worden bestemd.
3.5 Verkeer En Parkeren
3.5.1 Gemotoriseerd verkeer
De gebieden sluiten aan op de wegenstructuur van Papendorp, een hoogwaardig bedrijventerrein dat in het noordoostelijke kwadrant van knooppunt Oudenrijn is gelegen.
De ontsluiting van KWS en Nedal vindt plaats via de Groenewoudsedijk (doodlopend aan beide zijden) en Taatsendijk op:
- Marinus van Tyruslaan en aansluiting A2/Hooggelegen (richtingen noord, west en zuid)
- Orteliuslaan, Papendorpselaan en aansluiting A12/Papendorp (richting oost)
- Afrit A2 aansluitend op Taatsendijk (alleen vanuit westelijke, zuidelijke en oostelijke richting)
- Mercatorlaan en Prins Clausbrug (richting stad)
De ontsluiting van de bestemmingen aan de noordzijde van de Leidsche Rijn is gescheiden van de hiervoor genoemde locaties. Deze loopt via de huidige Weg naar het Informatiecentrum direct naar de parallel aan de A2 gelegen Stadsbaan (met verbindingen naar alle windrichtingen). Uitzondering hierop betreft het voormalig Mobilion, welke ook vanaf de Groenewoudsedijk bereikbaar is. Een doorsteek naar de Weg naar het Informatiecentrum is echter niet mogelijk.
De gebieden liggen in directe invloedssfeer van een zeer gevoelig autonetwerk. De A2 en A12 zijn twee van de belangrijkste achterlandverbindingen van Nederland richting de rest van Europa. De komende jaren wordt er hard gewerkt aan het vergroten van de capaciteit van A2 en A12. De toename van verkeer van en naar KWS en Nedal bedraagt maximaal 400 mvt/etm, waarvan maximaal 50 in het gemiddelde spitsuur ( zie Bijlage 1 Mobiliteitsscan). Op de totale verkeersstromen van de A2 en A12 is dit verwaarloosbaar. De interne verkeersstructuur van Papendorp biedt voldoende ruimte om deze extra stromen te verwerken.
3.5.2 Langzaam Verkeer
Langs het kanaal over de Groenewoudsedijk is een noord-zuid georiënteerde hoofdfietsroute gelegen. Richting de 'oude' stad zijn er verbindingen over het kanaal via de Prins Clausbrug en de Meerbrug. Naar verwachting in 2016 wordt nog een derde oeververbinding (Fietsbrug Amsterdam - Rijnkanaal) opgeleverd, die de verbinding legt tussen de Stadsbaan in Leidsche Rijn en de Everthart Meijsterlaan in Oog in Al. Er zijn tevens drie verbindingen naar Leidsche Rijn, in het verlengde van de Hogeweidebaan, de Groenewoudsedijk en de busbaan Strijkviertel.
Op de (hoofdfietsverbinding) Groenewoudsedijk vind een intensivering van (vracht)verkeer van en naar Nedal plaats. De verkeersdruk blijft met ca. 1.000 motorvoertuigen per etmaal laag en het wegprofiel is met ca. 7,25 meter voldoende breed, waardoor er ondanks de menging van verkeer geen onacceptabele situatie ontstaat.
3.5.3 Openbaar vervoer
Papendorp aangesloten op het regionale netwerk van HOV-verbindingen. Door het gebied loopt de zuidelijke HOV-radiaal tussen Utrecht CS, via Papendorp door Leidsche Rijn naar Vleuten en vice versa, met de halte “P+R Papendorp” op de OV-knoop Taatsenplein en de noordelijker gelegen halte “Utrechtse Bazaar” nabij de kruising Orteliuslaan – Taatsendijk. De halte “Utrechtse Bazaar” wordt tevens aangedaan door de westtangent, die rijdt tussen Nieuwegein en Maarssen via Leidsche Rijn Centrum.
Mede vanwege de stringente parkeernorm die voor Nedal van toepassing is, is het wenselijk om goede alternatieven te bieden. Met een loopafstand van ca. 1,3 kilometer vanaf ingang tot een OV-halte is de OV-bereikbaarheid voor Nedal suboptimaal. De ligging van het terrein biedt echter weinig mogelijkheden om deze afstand te verkleinen.
3.5.4 Parkeren
Het parkeren wordt op beide locaties opgelost op eigen terrein. Vanwege het geringe aantal medewerkers (ca. 10) en bezoekers (ca. 15 per dag) bij de KWS asfaltcentrale geldt hier een ontheffing van de minimale parkeernorm. Daarmee wordt maatwerk mogelijk gemaakt, zodat er geen parkeerruimte wordt aangelegd waar geen vraag naar is. De maximum parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo (arbeidsextensieve, bezoekersextensieve bedrijven) blijft wel gelden.
Op basis van het maximale bebouwingsoppervlak schrijft de de Nota Stallen en Parkeren voor het Nedal terrein een minimum van 119 parkeerplaatsen en een maximum van 199 parkeerplaatsen voor (0,3-0,5 per 100 m2 bvo, arbeidsextensieve, bezoekersextensieve bedrijven). Bij toekomstige wijzigingen zal aan deze parkeernorm getoetst moeten worden.
Hoofdstuk 4 Onderzoek En Randvoorwaarden
4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In deze paragraaf is een overzicht gegeven van welke milieuaspecten er in het plangebied gelden en wat daarvan de consequenties zijn.
De milieuaspecten, die relevant zijn voor het plangebied, staan in de onderstaande paragrafen vermeld.
4.2 Milieu-effectrapportage
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Situatie plangebied
In het bestemmingsplan wordt voor zowel Nedal als KWS de ruimtelijke mogelijkheid geboden hun productie uit te breiden conform de daarvoor door het bevoegd gezag verstrekte milieuvergunningen. Door nieuwe productie technieken kan de productie van de betreffende bedrijven worden verhoogd zonder dat dit leidt tot extra milieubelasting. Voor Nedal betekenen de nieuwe productieprocessen een herinrichting en gedeeltelijke nieuwbouw van bedrijfs hallen op hun terrein. Voor KWS betekent dit dat de bestaande asfaltcentrale vervangen moet worden door een modernere asfaltcentrale met een hogere schoorsteen (70 m).
De in dit plan opgenomen activiteiten overschrijden niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. De in dit gebied geplande uitbreidingsmogelijkheden hebben slechts beperkte nadelige gevolgen voor het milieu. De uitbreiding veroorzaakt weliswaar meer autoverkeer, maar de daarmee gepaard gaande geluidseffecten en luchtkwaliteitsaspecten worden beoordeeld als respectievelijk niet significant en niet "in betekenende mate bijdragend aan een verslechtering." Er is geen sprake van bijzondere gevoeligheden of waarden in en om het gebied. De geringe uitbreiding die het plan mogelijk maakt heeft gezien de ligging nauwelijks effecten op de leefbaarheid voor de bewoners van omliggende woonwijken en wordt bovendien gereguleerd met gebruiksregels. Tevens zijn geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen conform de selectiecriteria van bijlage III van de EEG-richtlijnen milieu-effectbeoordeling. Er hoeft voor dit plan geen (plan-)MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
4.2.1 Conclusie
De positieve bestemming en de mogelijk gemaakte uitbreidingen hebben als voornaamste effect een verkeersaantrekkende werking met de hieraan gekoppelde verkeersgerelateerde hinder (geluid en luchtkwaliteit).Ten behoeve van het bestemmingsplan wordt geluids- en luchtonderzoek uitgevoerd op grond van actuele verkeersgegevens.
Gezien de eerdere onderzoeksresultaten is het de verwachting dat het plan goed inpasbaar is. Bovendien bieden de sectorale wetten voor geluid en luchtkwaliteit voldoende waarborgen om eventuele nadelige gevolgen voor het milieu tijdens de realisatie- en gebruiksfase te voorkomen.
Op grond hiervan luidt de conclusie dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de realisatie van dit plan niet te verwachten zijn. Op grond hiervan is er geen aanleiding een m.e.r.-beoordeling als bedoeld in artikel 7.16 e.v. van de Wet milieubeheer uit te voeren.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Inleiding
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In figuur 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' | |
1 | 10 meter | 0 meter | |
2 | 30 meter | 10 meter | |
3.1 | 50 meter | 30 meter | |
3.2 | 100 meter | 50 meter | |
4.1 | 200 meter | 100 meter | |
4.2 | 300 meter | 200 meter | |
5.1 | 500 meter | 300 meter | |
5.2 | 700 meter | 500 meter | |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter | |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Figuur 5.1: Richtafstanden per milieucategorie
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Situatie plangebied
Het plangebied betreft een bestaand gebied waarbij het gaat om het voorzetten van het bestaande gebruik. Het gebied zal een bedrijventerrein blijven. De richtafstanden zijn hieronder in de tabellen te zien.
Nedal Aluminium B.V. heeft milieucategorie 5.3.
Milieucategorie 5.3 | Afstanden in meters |
Geur | 200 |
Stof | 100 |
Geluid | 1000 |
Gevaar | 100 |
ACU B.V. heeft milieucategorie 4.2.
Milieucategorie 4.2 | Afstanden in meters |
Geur | 200 |
Stof | 100 |
Geluid | 300 |
Gevaar | 50 |
Het aannemersbedrijf heeft milieucategorie 3.1.
Milieucategorie 3.1 | Afstanden in meters |
Geur | 10 |
Stof | 30 |
Geluid | 50 |
Gevaar | 10 |
Voor geluidhinder wordt verwezen naar paragraaf 4.4 Geluidhinder.
Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de geluidszone voor Nedal en KWS is opgesteld conform de ''handreiking industrielawaai en vergunningverlening'' en niet conform de ''handreiking bedrijven en milieuzoneringen''. Dit betekent dat voor het aspect geluid de ligging van de geluidzone bepalend is en niet de afstandstabel uit de VNG brochure.
Om het bedrijventerrein bevinden zich enkele gevoelige bestemmingen, zoals de bedrijfswoningen. Deze bedrijfswoningen ten zuidwesten van het bedrijf KWS Infra B.V. gesitueerd en horen bij de bedrijven met een milieucategorie 3.1. De woningen aan de Taatsendijk en Groenewoudsedijk liggen buiten het gezoneerde deel van het bedrijventerrein maar binnen de geluidszone. Voor deze woningen zijn in het verleden Maximaal Toelaatbare Grenswaarden (MTG's) verleend. Deze hogere waarden veranderen niet door de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.4 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen de zone. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zonder meer toelaatbaar vanuit het aspect industrielawaai uit de Wet geluidhinder. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
4.4.1 Wegverkeerslawaai
Wettelijk kader
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
- 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
- 5 dB voor overige wegen.
Situatie plangebied
Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in het direct bestemmen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, industrieterreinen of het wijzigen van infrastructuur of industrieterreinen in situaties waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Op een aantal plaatsen worden via een uitwerkingsplicht (woonfuncties en gemengde functies, waaronder maatschappelijke voorzieningen) nieuwe ontwikkelingen toegestaan, waarbij vermoedelijk de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overeenkomstig de Wet geluidhinder is het mogelijk om de formele toetsing aan het gestelde in de Wet geluidhinder bij de vaststelling van het wijzigingsplan of het uitwerkingsplan plaats te laten vinden.
Desondanks is in het kader van de beschouwing van een goede ruimtelijke ordening, de geluidssituatie bij de planvorming afgewogen. Deze afweging heeft op hoog abstractieniveau plaats gevonden op basis van de resultaten van de EU kartering 2011 of recent uitgevoerde onderzoeken in het kader van andere planvorming. Voor de gebieden met een uitwerkingsplicht of een wijzigingsbevoegdheid geldt dat de geluidsbelasting naar huidig inzicht de maximale ontheffingswaarde niet overschrijdt. Derhalve kan thans worden gesteld dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening gerelateerd aan het voorliggende planniveau. Dit is mede van belang in relatie tot de beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4.2 Industrielawaai
Wettelijk kader
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich, onder andere, bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A).
Deze zone is in 1992 vastgelegd in een zonebesluit (Koninklijk Besluit). De ligging en omvang van de zone kan met een bestemmingsplan worden gewijzigd. De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd).
Onderzoek
Op figuur 5.1 is de volledige geluidzone van Nedal Aluminium B.V. en KWS infra B.V. in de huidige situatie weergegeven. De geluidzone is met blauw aangegeven en het industrieterrein is met geel aangegeven. De plangrens wordt niet vergroot tot de volledige zone. De delen van de zone die buiten het plangebied vallen blijven van kracht en wijzigen niet. De delen van de zone die binnen dit bestemmingsplan vallen zijn op de verbeelding bij het bestemmingsplan opgenomen middels de aanduiding 'geluidzone - industrie'.
Door middel van zonebeheer is geborgd dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein buiten de zone niet hoger is dan 50 dB(A) en bij woningen binnen de zone niet hoger dan de vastgestelde hogere waarden of MTG s (zie paragraaf 4.3). De omvang en bestemming van het industrieterrein wijzigt met dit bestemmingsplan niet wezenlijk (er is alleen een geringe uitbreiding van het opslagterrein ten zuiden van Nedal), zodat een verruiming van de zone niet nodig is.
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone mogelijk gemaakt zodat daar geen onderzoek of toetsing voor hoeft plaats te vinden. De bestaande woningen binnen de zone hebben in het verleden hogere waardes of MTG's gekregen en die blijven van kracht.
Figuur 5.1: zone en gezoneerd terrein bestaand (bron: gemeente Utrecht)
Daarnaast heeft de gemeente Utrecht een overeenkomst met Nedal gesloten waarin is afgesproken dat de geluidsruimte uit de Wm-vergunning d.d. 27 juni 2006 uitgangspunt zal zijn voor de ontwikkelingen van Nedal en de ontwikkelingen in de omgeving.
Figuur 5.2. Zone en gezoneerd terrein na wijzigingen in bestemmingsplan Nedal KWS
De 50 dB(A)-geluidcontour ( zwartelijn ) is weergegeven in onderstaande figuur, waarbij is gerekend met het gebruik van de uitbreiding van het opslagterrein van Nedal volgens de melding die daarvoor is gedaan in 2013.
Figuur 5.3 50 dB(A)-contour op 5 m boven maaiveld 2013
Hierdoor is het mogelijk de zone van industrieterrein Hoogglegen/Papendorp ten noorden van Nedal te verkleinen. In het geluidsonderzoek (zie Bijlage 2 Rapport zone aanpassing industrieterreinHooggelegen) blijkt dat ook buiten de kleinere zone de geluidsbelasting van het industrieterrein op 5 m boven maaiveld nog steeds ruim lager is dan de grenswaarde 50 dB(A). Daarbij is gerekend met de bedrijfsvoering van Nedal zoals in 2006 is vergund, dat wil zeggen met het zuidelijker gelegen Pastaterrein en zonder de uitbreiding van het opslagterrein. Voor het Pastaterrein is een vervangende reserveringsbron in het zonemodel opgenomen.
De aangepaste zone is weergegeven in volgende figuur, waarin met een blauwe lijn de buitengrens van de zone is weergegeven. Ook de aangepaste binnengrens van de zone, vanwege de uitbreiding van het opslagterrein, is weergegeven.
Figuur 5.3 Verkleinde zone Hoogglegen/Papendorp: blauw de zonegrenzen
In het aangegeven geluidsonderzoek is ook naar de geluidsbelasting gekeken in de huidige vergunde situatie voor Nedal. Daaruit blijkt dat de geluidsbelasting ten noorden van Nedal kleiner is maar bovenhet Amsterdam Rijnkanaal groter. Verder blijkt dat ook dan de geluidsbelasting van het industrieterrein buiten de zone ruim beneden 50 dB(A) ligt.
Conclusie
Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in het direct bestemmen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of infrastructuur. Er is sprake van een geringe uitbreiding van de bestemming industrieterrein (uitbreiding van het opslagterrein van Nedal). De geringere geluidsbijdrage van Nedal maakt een verkleining van de zone mogelijk.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid
Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor
omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de
relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:
- Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. Het plangebied grenst aan de A2 en bevat zelfs een klein stukje van de A2. Die route is daarmee relevant voor het plangebied. Het plangebied grenst eveneens aan het Amsterdam Rijnkanaal en ook van het Amsterdam Rijnkanaal zijn enkele delen opgenomen in het plan. Ook het Amsterdam Rijnkanaal is daarmee relevant voor het plangebied. De lussen van het knooppunt Oudenrijn en de A12 liggen op meer dan 350 meter van het plangebied en zijn daarmee niet tot nauwelijks van invloed op het plangebied. Andere Basisnet-transportassen liggen allen op zeer grote afstand (meer dan 1 kilometer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
- Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
- Bedrijven die vallen onder het Bevi. In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over weg, spoor en water).
Voor uitgebreidere achtergrondinformatie wordt verwezen naar de bijlage met de rapportage van de RUD Utrecht: “Toetsing plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording groepsrisico (GR) – Bestemmingsplan Nedal KWS”.
Vervoer gevaarlijke stoffen over transportroutes
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (b.v. tankwagen) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding en/of door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankwagen tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.
Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens de uitgangspunten van het Basisnet. Dit Basisnet is per 1 april 2015 wettelijk verankerd door middel van aanpassing van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het nieuwe Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Bevt beschrijft de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Transport van gevaarlijke stoffen over de A2
Voor de A2, ter hoogte van het plangebied, bestaat volgens het Basisnet geen PR 10-6 contour. Wel bestaat er volgens de uitgangspunten van het Basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG heeft een overlap met het plangebied, maar binnen die overlap wordt geen bebouwing mogeljk gemaakt. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door realisatie van het bestemmingsplan. Dit wordt verklaard door de zeer geringe toename van bebouwingsmogelijkheden, en daarnaast met name de dominerende rol van de bebouwing in Papendorp.
De hoogte van het groepsrisico is het resultaat van een langdurig afwegingsproces tot het optimaliseren van de externe veiligheid rond het totale Nederlandse wegennet, hetgeen heeft geleid tot het Basisnet. Bij dit proces waren gemeente, wegbeheerder en ministerie betrokken en is een optimum gezocht voor groeimogelijkheden van het vervoer en het behoud van ontwikkelmogelijkheden voor de gemeente.
Gelet op het voorgaande wordt het groepsrisico als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Het wegvervoer van gevaarlijke stoffen legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.
Transport van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam Rijnkanaal
Voor het Amsterdam - Rijnkanaal bestaat geen PR 10-6 contour die op de oever komt.
Wel geldt er op basis van het Basisnet een vrijwaringszone/plasbrandaandachtsgebied. Ter plaatse van de bestemmingsvlakken 'Bedrijventerrein' wordt bebouwing mogelijk gemaakt binnen de vrijwaringszone. De redenen hiervoor zijn dat het bestaande rechten betreft en dat die rechten functioneel zijn voor de bedrijvigheid, met name voor het bedrijf KWS.
Het groepsrisico is laag en wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam - Rijnkanaal legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.
De onderbouwing van de conclusies zijn weergegeven in de bijlagen:
- Rapportage van de RUD Utrecht: “Toetsing plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording groepsrisico (GR) – Bestemmingsplan Nedal KWS”
- Rapportage over de RBM-II berekening van de A2: "Rapportage BP Nedal KWS (RBM II)"
4.6 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) (StB. 2007, 434) en de onderliggende regelgeving in AMvB’s1 en ministeriële regelingen. De Wm biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
- het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden (art. 5.16, 1ste lid, onder a, Wm);
- als er aannemelijk is gemaakt dat er grenswaarden worden overschreden:
- 1. maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 1, Wm);
- 2. maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 2, Wm);
- het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16, 1ste lid, onder c, Wm);
- het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (art. 5.16, 1ste lid, onder d, Wm).
Wanneer een plan voldoet aan één of meerdere van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden.
Situatie plangebied
Het plangebied maakt deel uit van het project Ontwikkeling Leidsche Rijn. Dit project (IB – 1310) is als zodanig opgenomen en beschreven in het NSL. De ontwikkeling van Leidsche Rijn behelst het realiseren van 23.100 woningen, 581.000 m2 bvo kantoor en voorzieningen (o.a. P&R), 89,5 ha netto bedrijfsterrein en overkluizing A2. Het onderhavige project past binnen de totale omvang van het IBM project en derhalve binnen het NSL.
Conclusie
Op basis van de bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat primair wordt voldaan artikel 5.16 lid 1, onder d van de Wet milieubeheer.
Uit oogpunt van luchtkwaliteit en in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het onderhavige Bestemmingsplan Nedal KWS.
4.7 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Situatie plangebied
Er is geen sprake van een nieuwe situatie. Het bestemmingsplan betreft het voortzetten van bestaand gebruik. De bestaande functie zal niet wijzigen. Het is dan ook niet nodig om de bodemkwaliteit te onderzoeken.
4.8 Flora En Fauna
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Situatie plangebied
In het plangebied zijn geen beschermde natuurmonumenten of andere natuurgebieden aanwezig die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Evenmin zijn gebieden of verbindingszones aanwezig welke zijn begrensd binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Hooggelegen maakt geen onderdeel uit van een nationaal Landschap.Op een afstand van circa 6 kilometer ligt het Natura 2000 gebied de Oostelijke Vechtplassen, in de gemeente Stichtse Vecht.
In de aanvragen voor de omgevingsvergunningen voor milieu voor beide bedrijven is met voldoende nauwkeurigheid aannemelijk gemaakt dat de emissies van NO2 en PM10 naar de buitenlucht door het toepassen van onder andere filters zijnde de beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, in voldoende mate worden beperkt, waardoor de effecten van de te vergunnen activiteiten op de luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie NO2 en PM10 in de buitenlucht. Aan de milieuvergunningen zijn ter borging van een en ander de voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden. Gezien de afstanden tot het Natura 2000 gebied en de beperkte ontwikkelsmogelijkheden die zijn opgenomen in het bestemmingsplan is het aannemelijk dat een en ander geen significante effecten op de flora en fauna in het natuurgebied heeft. De instandhouding van de soorten en/of de instandhoudingsdoelen van het natuurgebied is niet in het geding.
4.9 Water
4.9.1 Waterparagraaf
Wettelijk kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen. De waterparagraaf is in zijn geheel opgenomen in de bijlage. Hieronder is een uittreksel daarvan opgenomen.
Waterhuishouding plangebied
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Het watersysteem in het totale plangebied omvat (een deel van) het Amsterdam-Rijnkanaal (NAP -0.40 m) en de Leidsche Rijn (NAP -0.40 m). Naast deze primaire watergangen (kanalen) bevinden zich drie tertiaire watergangen in het plangebied: aan de oostzijde van park Voorn (NAP +0.35/+0.45 m), rondom het KWS-terrein (NAP -0.40 m, watersysteem Leeuwensteijn) en langs de westoever van het ARK (NAP -0.40 m).
Functioneren
De wateraanvoer naar het peilgebied Papendorp Noord vindt plaats vanuit het ARK via het peilgebied Groenewoud (NAP –0,40 m) en via een open verbinding (tijdelijke stalen duiker Ø630 mm) onder de Prins Clausbrug plaats. De waterafvoer vanuit het peilgebied Papendorp Noord geschied via een duiker (KW27) onder de A12 naar Polder Galecop. Kort na de kruising met de A12 loost het peilgebied Papendorp Noord via een stuw op een lager peilgebied.
Beheer
Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, dit waterschap is bevoegd gezag voor de waterkeringen en het primaire oppervlaktewater het plangebied en verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer ervan. De gemeente Utrecht heeft de zorg voor het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van tertiaire watergangen en het beheer en onderhoud ervan.
Beschermingszone
De status van watergangen is van belang voor de breedte van de beschermingszone. Een beschermingszone beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast en de aan/afvoer en berging van water dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Om het goed functioneren van de waterhuishouding te kunnen waarborgen, voert het waterschap onderhoudstaken uit en toetst of bij de aanleg van werken ter plaatse van oppervlaktewatergangen en in beschermingszones voldaan is aan de algemene en specifieke criteria.
De breedte van de beschermingszone aan weerszijden van oppervlaktewater is vastgelegd in de legger van het HDSR en bedraagt voor primaire watergangen 5 m en voor tertiaire watergangen 2 m vanuit de insteek. Deze beschermingszone's dienen in het bestemmingsplan als een dubbelbestemming ('waterstaat-water') te worden bestemd. Indien er werkzaamheden in de beschermingszone plaatsvinden, dan dient een watervergunning te worden aangevraagd.
Ruimtelijke consequenties
Het functioneren van ondergrondse èn bovengrondse voorzieningen ten behoeve van de inzameling en het transport van afvalwater, de inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast, dient te zijn gewaarborgd.
De mate van functioneren is afhankelijk van de conditie èn de dimensies van de voorzieningen. Het huidige ruimtebeslag en afmetingen van bv. riolering, rioolgemalen, persleidingen, watergangen, wadi's en infiltratievoorzieningen is dus essentieel voor een goede systeemwerking. Verkleining of aanpassing hiervan (bv. het verwijderen van een greppel of wadi) heeft directe consequenties voor het functioneren van de voorzieningen en is niet toegestaan zonder compenserende maatregelen.
Waterkeringen
In het plangebied zijn twee typen waterkeringen aanwezig. Rijkswaterstaat is de beheerder van de 'overige waterkering' aan weerszijden van het Amsterdam-Rijnkanaal, waterschap HDSR is de beheerder van de 'Regionale Waterkering (genormeerd)' langs de Leidsche Rijn.
'Overige waterkering'
De kaden aan weerszijden van het ARK hebben de status van 'overige waterkering', Rijkswaterstaat is beheerder van de kaden/beschoeiing ervan. Langs de kaden van het ARK geldt een zone van 30 meter (inclusief kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone) vanuit de beschoeiing waarbinnen in het kader van de Waterwet alle werkzaamheden of activiteiten vergunningsplichtig zijn.
Deze waterkeringen dienen in het bestemmingsplan met een zone van 30 m verankerd te worden middels de dubbelbestemming 'waterstaat-waterkering'. Het bestemmen van de waterkering inclusief beschermingszones in het bestemmingsplan is een vereiste conform de aanvulling van het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening, dat op 1 oktober 2012 in werking is getreden.
'Regionale waterkering (genormeerd)'
In het deelgebied Nedal eo bevindt zich de Leidsche Rijn die aan weerszijden is voorzien van waterkerende kades die de status hebben van 'Regionale Waterkering (genormeerd)'. Waterkeringen met een belangrijke waterstaatkundige functie worden door de provincie -via de provinciale verordening en conform de IPO-richtlijn- aangewezen als genormeerde regionale waterkering. Daarbij wordt tevens het maatschappelijk gewenste beschermingsniveau vastgesteld (de veiligheidsnorm). Dit beschermingsniveau wordt weergegeven in een veiligheidsklasse, die uitgedrukt wordt in de verwachte overschrijdingsfrequentie van inundatie van het door de waterkering beschermde gebied. Deze veiligheidsklasse wordt door de provincies bepaald op basis van een inschatting van de economische schade na het bezwijken van de waterkering. Hoe groter de gevolgen, hoe hoger de veiligheidsklasse.
Dubbelbestemming
De waterkeringen 'Leidsche Rijnkade Zuid en Noord' hebben een kernzone (waterstaatszone) van 12 m (6 m aan weerszijden van as kering) en een beschermingszone van 50 m (zie figuur 4 voor het principeprofiel). De kernzone dient in het bestemmingsplan als 'waterstaatswerk-waterkering' (dubbelbestemming) te worden aangemerkt. Voor beide zones gelden voorschriften die in de legger zijn opgenomen. Werken zijn conform de keur vergunningsplichtig.
Watervergunning
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.
Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunningsplichtig, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op oppervlaktewater. Ook rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet.
Het toepassen van uitlogende materialen (lood, koper, zink en bitumen) zonder KOMO-keurmerk voor verhardingen die rechtstreeks lozen op oppervlaktewater is niet toegestaan.
Riolering
In het plangebied is in 2001 ten behoeve van het afvalwatertransport van bedrijventerrein Papendorp langs de Taatsendijk een HPE persleiding Ø450 mm aangelegd dat het afvalwater afvoert naar RWZI De Wetering (Leidsche Rijn). Het informatiecentrum van Rijkswaterstaat en Nedal lozen beide het afvalwater via een aparte rechtstreekse gestuurde boring onder het ARK op bemalingsgebied Kanaleneiland Noord. Perceel 1B/1C, de bazaar en KWS zijn aangesloten op een parallel drukrioleringsysteem dat in 2012 aan de zuid- en oostzijde van Taatsendijk is aangelegd dat ter hoogte van de pompput van de bazaar inprikt op de persleiding Ø450. De drukriolering en de persleiding is in eigendom van en in beheer en onderhoud bij de gemeente Utrecht.
In 2012 is het parkeerterrein van de bazaar forst uitgebreid. Dit oppervlak stroomt onder afschot richting de bermsloten af zodat het hemelwater via bermfiltratie op het oppervlaktewater wordt geloosd. Het hemelwater van de daken van de bazaar (nr. 6) en de papier- en ijzerrecycling (nr. 5) wordt via een eigen hemelwaterafvoer aan de zuidoostzijde van de Taatsendijk afgevoerd naar het ARK.
In verband met de verbreding van de A2 en de reconstructie van de M.L. Kinglaan is er aan de westzijde van het Nedal-terrein een drainageleiding Ø600/Ø800 mm aangelegd met een overstortleiding op de Leidsche Rijn ter hoogte van het fietsviaduct. Op dit hemelwaterstelsel zijn de verhardingen en waarschijnlijk ook een deel van de daken van de fabriekspanden Nedal aangesloten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen rondom de straat Strijkviertel dienen schone oppervlakken (daken) op het schoonhemelwaterstelsel en vuile verhardingen op het gemengd stelsel te worden aangesloten. In het overig deel van het plangebied dienen verhardingen én daken naar het vuilhemelwaterstelsel af te voeren. Daken aangrenzend aan robuust oppervlaktewater dienen het hemelwater van daken direct op het oppervlaktewater te lozen.
4.9.2 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder
Bij brief van 22 september 2014 heeft HDSR positief geadviseerd over het plan op voorwaarde dat u onze opmerkingen uit onderstaand wateradvies nog wel verwerkt. Pas dan voldoet het aan onze belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan.
In het kort gaat het om:
- Het bestemmingsplan is conserverend van karakter. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel is een uitwerkingsverplichting voor toekomstige ontwikkelingen opgenomen. Over de uitwerkingsverplichting hebben wij nog opmerkingen.
- De zone Waterstaatswerk van de 'overige' waterkering langs het Amsterdam-Rijnkanaal is op de verbeelding opgenomen. De zone Waterstaatswerk van de regionale waterkering langs de Leidsche Rijn ontbreekt echter nog op de verbeelding.
- In het plangebied liggen andere water-objecten, zoals primaire watergangen of persleidingen.
Het uit te werken gebied wordt thans uitsluiten in het bestemmingsplan meegenomen ten behoeve van de verlegging van de geluidzone van het bedrijventerrein Hooggelegen. Voor de geplande ontwikkelingen in het gebied zal te zijner tijd een separaat bestemmingsplan worden gemaakt.
4.9.3 Drinkwatervoorziening
In artikel 2 van de Drinkwaterwet is opgenomen dat de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening geldt als een dwingende reden van groot openbaar belang. Alle bestuursorganen dragen zorg voor een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. Een belangrijk onderdeel van deze zorg betreft de beschikbaarheid van bronnen en de bescherming daarvan tegen verontreiniging. De wettelijke basis voor deze zorg wordt gevormd door de Waterwet (implementatie Kaderrichtlijn Water, KRW), de Wet milieubeheer en de Drinkwaterwet. Op landelijk niveau is afgesproken dat voor kwetsbare grondwaterwinningen en oppervlaktewaterwinningen in 2012 gebiedsdossiers worden opgesteld. De provincie Utrecht heeft zich hieraan gecommitteerd.
Daarom is in 2012 door Royal Haskoning in opdracht van Provincie Utrecht een gebiedsdossier opgesteld voor de waterwinning Cornelis Biemond te Nieuwegein. In de bijlage is een samenvatting opgenomen van het gebiedsdossier.
Doelen van het gebiedsdossier:
- In het gebiedsdossier worden de risico’s voor de waterwinning op gestructureerde wijze inzichtelijk gemaakt,
- De in het gebiedsdossier benoemde risico’s vormen de basis voor de afweging voor welke risico’s aanvullende maatregelen en/of afspraken nodig zijn om deze voldoende te beheersen,
- In het gebiedsdossier worden de mogelijke maatregelen en/of afspraken vastgelegd.
Het gebiedsdossier voor de waterwinning Nieuwegein – C. Biemond is op 10 oktober 2012 gereed gekomen en vormt de basis van dit uitvoeringsprogramma.
Situatie plangebied
Het plangebied ligt deel in de zone die in het gebiedsdossier is aangewezen als een zone waarbinnen het belang van het drinkwater beschermd dient te worden. Uit het gebiedsdossier is gebleken dat door de ligging van de waterwinning in stedelijk gebied, langs druk bevaren water en met een groot achterland een groot scala aan risico’s aanwezig is. In dit programma staat beschreven welke maatregelen in de komende jaren daadwerkelijk worden opgepakt om deze risico’s te beheersen. Voor Utrecht betreft dit voor wat het plangebied betreft het volgende. Langs de oever van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Lekkanaal bevindt zich een aantal bedrijven. Deze bedrijven houden zich bezig met diverse activiteiten, zoals verwerking van afval, opslag van brandstof, productie van betonmortel en asfalt. Bij deze bedrijven vinden ook op- en overslagactiviteiten plaats. Bij deze activiteiten kunnen, vooral bij optredende incidenten en calamiteiten, verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Dit kunnen producten en grondstoffen zijn, maar ook bluswater. Het is van groot belang dat de betreffende bedrijven adequate maatregelen treffen om de gevolgen van calamiteiten zoveel mogelijk te beperken.
In het bestemmingsplan dient bij functiewijzigingen en/of ontwikkelingen ingaan op het beschermingsbelang, met beschermingszone op plankaart, regels voor beschermen waterwinbelang en toelichting. Het gaat om ontwikkelingen die binnen 100 m van de oever vallen en om rechtstreekse invloed op het oppervlaktewater bij incidenten. De toetsing bestaat uit overleg met Waternet.
4.10 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Situatie plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied Nedal KWS zijn drie verschillende zones aan te geven waarvoor verschillende beleidsadviezen gelden (figuur 5.3).
Voor de zone met een archeologische verwachting (groen) geldt dat bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm archeologie vergunningplichtig zijn.
Dwars door het plangebied loopt een strook met een hoge archeologische verwachting (geel). Voor deze zone geldt dat bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm archeologie vergunningplichtig zijn.
Ten zuidwesten van KWS ligt in het plangebied ook nog een hoge archeologische waarde (rood). Voor deze zone geldt dat bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm archeologie vergunningplichtig zijn.
Figuur 5.3: Gemeentelijke archeologische waardenkaart
Indien bij uitvoering van werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-2863990 te worden gedaan.
4.11 Kabels En Leidingen
Over het plangebied gaan een drietal straalpaden. De nieuwe schoorsteen en het bouwvolume van de nieuwe asfaltcentrale vallen echter buiten de op de kaart aangewezen zones van de straalpaden. Voor het overige wordt in het plangebied niet in hoogbouw voorzien.
4.12 Conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe situatie, er zijn geen gevoelige bestemmingen binnen het plangebied opgenomen en het plangebied ligt niet in of nabij een natuurgebied.
Het plangebied betreft een bestaand gebied waarbij het gaat om het voorzetten van bestaande functies. Het gebied zal een bedrijventerrein blijven.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.1.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de actualisatie van het bestemmingsplan voor de locaties van Nedal en KWS, en een deel van het gebied Leeuwensteijn zuid. M.b.t. de actualisatie is dit bestemmingsplan m.n. conserverend (de vigerende bestemmingen worden niet gewijzigd). Wel worden de voorschriften aangepast, waardoor enkele uitbreidingen mogelijk worden gemaakt (bij Nedal) danwel de bouw van een nieuw asfaltcentrale met een hogere schoorsteen. Tevens wordt een deel van het plangebied bestemd als “Gemengd – uit te werken”; hier worden wel ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Maar ook dit betreft de actualisatie van een reeds vigerende bestemming uit het bestemmingsplan Leidsche Rijn 1999.
5.1.2 Financiële uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan conserveert de vigerende bestemmingen, die reeds gerealiseerd zijn. Er behoeven dus geen kosten te worden gemaakt voor het realiseren van de bestemmingen. De plankosten voor het opstellen van het bestemmingsplan worden betaald door de gemeente.
Voor het gedeelte met bestemming “Gemengd – uit te werken” geldt dat de kosten en opbrengsten zijn opgenomen in de grondexploitatie Leidsche Rijn; deze grondexploitatie is vastgesteld door de gemeenteraad. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.
5.1.3 Economische uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan conserveert de vigerende bestemmingen, die reeds gerealiseerd zijn. Economische uitvoerbaarheid, i.c. realisatie van de bestemming binnen de planperiode, is voor deze bestemmingen niet meer van toepassing. Voor Leeuwensteijn is een stedenbouwkundig plan opgesteld, dat op korte termijn zal worden vastgesteld, en daarna door de gemeente zal worden gerealiseerd. Voor dit deel is de economische uitvoerbaarheid voldoende aangetoond.
5.1.4 Kostenverhaal
M.b.t. de te actualiseren bestemmingen geldt dat er geen kosten worden gemaakt, die verhaald kunnen worden. Daarom behoeft voor deze bestemmingen het kostenverhaal ook niet verzekerd te worden.
Voor het gedeelte met bestemming “Gemengd – uit te werken” geldt dat de gemeente grotendeels zelf eigenaar is, en daarmee het kostenverhaal anderszins (namelijk via gronduitgifte) is verzekerd. Er is een smalle strook eigendom van derden (Rijkswaterstaat), maar in deze strook kunnen geen zelfstandige bouwplannen gerealiseerd worden; ook voor deze strook is het kostenverhaal dus anderszins verzekerd.
Er behoeft bij dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
5.1.5 Planschade
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt. Er worden wel een aantal planvoorschriften gewijzigd, bijvoorbeeld t.a.v. de geluidscontouren van Nedal en KWS. Met beide bedrijven zijn hierover afspraken gemaakt.
Een globale analyse van de andere wijzigingen leidt tot de conclusie dat de kans op andere planschades nihil is. Daarom is er geen Planschade Risico Analyse gemaakt bij dit bestemmingsplan.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst op de volgende wijze:
- in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn;
- op grond artikel 3.8 lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bestaat voor een ieder de mogelijkheid om bij de gemeenteraad zienswijzen tegen het ontwerp bestemmingsplan in te dienen.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.
5.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De reacties van de betreffende instanties zijn opgenomen in de bijlagen. De opmerkingen die in het kader van het vooroverleg gemaakt zijn, verwerkt in het bestemmingsplan. Kort gezegd betreft het een aanpassing van het gebied met de dubbelbestemming Waterstaat - waterkering en het toevoegen van een mobiliteitsparagraaf.
5.2.2 Inspraakresultaten
Voorafgaand aan de ter inzage legging van het plan hebben de belanghebbende bedrijven de mogelijkheid gekregen om te reageren op het concept plan. Dit heeft geleid tot enkele aanpassingen en verbeteringen in het plan. Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Eventueel ingekomen zienswijzen worden betrokken bij de besluitvorming. Het college van burgemeesters en wethouders stelt vervolgens het bestemmingsplan vast.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
6.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.
Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:
- De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
- De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen' ;hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
- De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
- De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.
6.3 Planvorm
Dit bestemmingsplan richt zich op het beheer van de bestaande situatie en het faciliteren van de mogelijke uitbreidingen van Nedal KWS. Het bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels.
6.4 Opbouw Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijkingsregels van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
- afwijkingsregels van de gebruiksregels;
- eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
- in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
6.5 Regeling Bijbehorende Bouwwerken
6.5.1 Inleiding
Utrecht hanteert regels voor erfbebouwing. Deze worden in alle bestemmingsplannen opgenomen. Hierbij wordt uitgegaan van uniforme regels voor de hele stad die, waar nodig, aan specifieke situaties en gebiedskarakteristieken kunnen worden aangepast.
Uitgangspunten voor deze regels zijn:
- het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat. Dit houdt onder andere in dat op alle erven voldoende licht, lucht en ruimte aanwezig kan zijn, en dus ook dat erfbebouwing op het ene perceel geen onevenredig grote negatieve gevolgen heeft voor de naastgelegen percelen;
- het mogelijk maken van groen (bomen, tuinen) op erven;
- het waarborgen van goede verhoudingen in maat en schaal tussen hoofd- en bijgebouwen;
- voor de grotere percelen: het in stand houden en versterken van bestaande landschappelijke structuren.
6.5.2 Aanleiding
De tot nu toe gehanteerde regels voldoen in de meeste situaties. Op een aantal punten moeten ze worden aangepast.
- de bestaande regeling vertoont een discontinuïteit in bebouwingsmogelijkheden op de overgang van kleine naar middelgrote percelen;
- voor de grote en zeer grote percelen is er momenteel geen eenduidige uniforme regeling, maar is sprake van verschillende onderling afwijkende regelingen;
- de bestaande regeling houdt geen rekening met de mogelijkheden om zonder vergunning aan- en bijgebouwen op te richten.
De nieuwe opzet sluit qua bouwmogelijkheden in verreweg de meeste gevallen aan op de bestaande regels, maar voorziet in een oplossing voor de genoemde punten.
6.5.3 De regeling
Voor de nieuwe regeling zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen in stedelijk gebied zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet. De nieuwe erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden.
Regels vergunningvrij bouwen:
- uitsluitend op het achtererf, minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
- maximaal 50 % van het totale achtererf bebouwd;
- zone grenzend aan het hoofdvolume van 2,5 meter vergunningvrij;
- maximaal 30 m2 aan- en bijgebouwen mogelijk buiten deze zone.
- Aanbouwen (aan achtergevel of zijgevel) maximaal 3 meter diep
1. Achtererf tot 300 m2:
- als vergunningvrij
- goothoogte bijgebouwen maximaal 3 meter
- nokhoogte bijgebouwen maximaal 4,5 meter
- Aanbouwen (aan achtergevel of zijgevel) maximaal 3 meter diep
2. Achtererf 300-1500 m2:
- zone vergunningvrij rond hoofdvolume
- maximaal 10% aan- en bijgebouwen buiten zone vergunningvrij op achtererf tot maximaal 75 m2
- goothoogte bijgebouwen maximaal 3meter
- nokhoogte bijgebouwen maximaal 4,5 meter
- Aanbouwen (aan achtergevel of zijgevel) maximaal 3 meter diep
3. Achtererf groter dan 1.500 m2:
- zone vergunningvrij rond hoofdvolume
- maximaal 5 % aan- en bijgebouwen buiten zone verg. vrij op achtererf, tot maximaal 125 m2
- goothoogte bijgebouwen maximaal 3 meter
- maximale nokhoogte 6 meter
- Aanbouwen (aan achtergevel of zijgevel) maximaal 3 meter diep
Deze regels zijn vertaald in de regels van de woonbestemming(en).
6.6 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Artikel 3 Agrarisch
Het huidige gebruik van de gronden in Leeuwenstein Zuid is overwegend agrarisch en groen zonder bebouwingsmogelijkheden. Hiervoor is een passende bestemming opgenomen.
Artikel 4 Bedrijventerrein
Zoals in paragraaf 4.4.2 van de toelichting is gemeld is industrieterrein Hoogegelegen gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone zijn inrichtingen toegestaan die “in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken” zoals bedoeld in de wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden ook wel “grote lawaaimakers” genoemd.
Het gezoneerde deel van Hoogegelen op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding “industrieterrein”. Met de benaming van deze gebiedsaanduiding wordt aangesloten op de terminologie uit de Wet geluidhinder. Zoals in paragraaf 4.4.2 is beschreven is de nieuwe zone op enkele plaatsen aangepast. Hierdoor is de grens op een meer logische plek komen te liggen. In de regels is bepaald dat binnen deze zone de “grote lawaaimakers” zijn toegestaan. In de begripsomschrijving is met de definiëring van “industrieterrein” aangesloten op de omschrijving uit de Crisis- en Herstelwet.
Rond het industrieterrein is een “geluidzone industrielawaai” vastgesteld. Op grond van de Wet geluidhinder behoort tot deze geluidszone het gebied tussen het industrieterrein en de buitengrens van de geluidszone industrielawaai. Het industrieterrein maakt dus zelf geen deel uit van de geluidzone. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Voor het industrieterrein en de daarop aanwezige woningen gelden geen geluidsnormen.
Op de verbeelding is de geluidzone, voor zover deze binnen het plangebied valt, weergegeven met de gebiedsaanduiding “geluidzone-industrie”. Zoals in paragraaf 4.4.2 is beschreven is de nieuwe geluidzone binnen het plangebied op enkele plaatsen aangepast. Binnen de geluidzone zijn woonbestemmingen en andere geluidgevoelige bestemmingen enkel toegestaan indien de geluidbelasting op de gevels voldoet aan de wettelijke grenswaarden (voorkeursgrenswaarde is 50 dB(A)) of het maximaal toelaatbare geluidsniveau (MTG). Een en ander is bepaald in de algemene aanduidingsregels.
Milieuzonering bedrijventerrein
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten (woningen). Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het anderzijds bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze (planologische) afweging moet reeds plaats vinden in het bestemmingsplan, zo leert tevens jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het standpunt dat bij de milieuvergunning rekening zal worden gehouden met de belangen van omwonenden is op zichzelf onvoldoende (uitspraak ABrS 31 augustus 2005 Zwartewaterland).
Lijst van bedrijfsactiviteiten; maximale milieucategorie
Binnen de bestemming “Bedrijventerrein (BT)” zijn, om te beginnen, bedrijven toegestaan die zijn vermeld in Lijst van Bedrijfsactiviteiten, die deel uitmaakt van de regels. Door middel van de functieaanduiding “bedrijf tot en met milieucategorie #” is per bestemmingsvlak aangegeven welke categorie bedrijven, waar is toegestaan. Door uit te gaan van bestemmingsvlakken wordt voorkomen dat onduidelijkheden ontstaan doordat een grens tussen milieucategorieën dwars over het terrein van een bedrijf heen loopt.
In de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn bij de diverse bedrijven voor de diverse milieufactoren, zoals geur, stof en geluid, afstandsmaten aangegeven. Het gaat daarbij om afstanden van bedrijven tot woonbebouwing die is gelegen in een "rustige woonwijk" (of uiterlijk op de rand daarvan). De bij een bepaald bedrijf aangegeven grootste afstand is bepalend voor de categorie-indeling:
categorie-indeling bedrijf | code | afstand tot woonbebouwing: | ||||||
bedrijf tot en met categorie 1 | (b=1) | 10 m | ||||||
bedrijf tot en met categorie 2 | (b=2) | 30 m | ||||||
bedrijf tot en met categorie 3.1 | (b=3.1) | 50 m | ||||||
bedrijf tot en met categorie 3.2 | (b=3.2) | 100 m | ||||||
bedrijf tot en met categorie 4.1 | (b=4.1) | 200 m | ||||||
bedrijf tot en met categorie 4.2 | (b=4.2) | 300 m | ||||||
bedrijf tot en met categorie 5.1 | (b=5.1) | 500 m | ||||||
bedrijf tot en met categorie 5.2 | (b=5.2) | 1.000 m |
Binnen een bestemmingsvlak in de directe nabijheid van woonbebouwing -vanaf 10 m- zijn bedrijven toegestaan die in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten in categorie 1 vallen. Op een afstand van 30 m zijn bedrijven in categorie 2 toegestaan. Op een afstand vanaf 50 m zijn bedrijven categorieën 3.1 toegestaan.
Aanwezige bedrijven die in een zwaardere categorie vallen dan ter plaatse volgens de categorie-aanduiding is toegestaan, worden specifiek bestemd.
Binnen deze bestemming is gekozen voor een strakke zonering qua milieucategoriën. Voor het terrein van Nedal Aluminium B.V. geldt een categorie 5.3 en voor het terrein van KWS Infra B.V. geldt een categorie 4.2. Er is bewust gekozen om hier alleen deze categorieën toe te staan. Indien ook alle lagere bedrijfscategoriëen hier toegestaan worden bestaat de (theoretische) kans dat Nedal Aluminium B.V. of KWS Infra B.V. wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld indien er een een bedrijf van bijvoorbeeld categorie 2 zich gaat vestigen op dit bedrijventerrein. Afhankelijk van de activiteiten die hier uitgevoerd worden kan Nedal/KWS belemmerd worden.
Tot slot liggen binnen de grenzen van dit bestemmingsplan ook nog twee bedrijven van categorie 3.1, te weten een aannemer en een sierstenenhandelaar. Net als Nedal Aluminium B.V. en KWS Infra B.V. zijn dit reeds bestaande bedrijven op deze locatie.
Ontheffing hogere milieucategorie
Als er zich een bedrijf voor vestiging aandient dat in de “Lijst van Bedrijfsactiviteiten” in één of twee hogere categorieën valt dan ter plaatse is toegestaan, bijvoorbeeld in categorie 4.1, waar categorie 3.2 is toegestaan, dan kan dat bedrijf mogelijk toch worden ingepast. Via een afwijkingsbevoegdheid kan dat bedrijf worden toegestaan, mits het, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kan worden gelijkgesteld met bedrijven die op de betreffende plaats als recht, in dit geval dus 3.2., zijn toegestaan.
In de daartoe opgenomen procedure van afwijking wordt bezien of eventuele maatregelen mogelijk en toereikend zijn. Deze afwijkingsprocedure zal in de praktijk gelijk oplopen met de toetsingsprocedure van de beoogde bedrijfsactiviteiten in het kader van de Wet milieubeheer.
Bouwmogelijkheden
Uit uitspraken van de Raad van State blijkt dat bedrijven in beginsel voor een normale, gezonde bedrijfsvoering 10% moeten kunnen uitbreiden ten opzichte van het bestaande aantal vierkante meters bvo. Daarmee lijkt 10% extra bvo van de op het bouwperceel aanwezige gebouwen de ondergrens van de te bieden intensiveringmogelijkheden. De in dit voorliggende plan toegekende bebouwingsmogelijkheden voldoen ruimschoots aan de 10% norm voor ontwikkelingsmogelijkheden en geven de bedrijven voldoende mogelijkheden om zich binnen de hen vergunde milieuruimte verder te ontwikkelen.
Artikel 5 Gemengd (uit te werken)
Deze bestemming is toegekend aan de in de toekomst te ontwikkelen gronden in de gebieden Leeuwesteijn Noord. Hierbij is aangesloten bij het oorspronkelijk beoogde planologische regime binnen de planvorming van Leidsche Rijn. Het voorheen geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999, waar eveneens een uit te werken bestemming op de gronden rustte. Deze bestemming is destijds deels vernietigt vanwege de geluidzone van de in het plangebied gelegen bedrijven. Als de geluidzone door middel van dit bestemmingsplan is aangepast kunnen de gronden definitief bestemd worden. Inhoofdzaak zal het gaan om woningbouw ontwikkelingen, maar men wil ter plaatse ook een aantal functies en voorzieningen mogelijk maken ten behoeve van de wijk en de stad. Hiervoor zal op korte termijn een apart bestemmingsplan (Leeuwensteyn) worden opgesteld, waarin tevens de milieutechnische uitvoerbaarheid van de ontwikkelingen zal worden aangetoond.
Deze bestemming is ook toegekend aan het Mobilon bezoekerscentrum van Rijkswaterstaat. Dit gebouw wordt momenteel gebruikt als informatiecentrum voor Leidsche Rijn en als coördinatiecentrum van een van de projectontwikkelaars van Leidsche Rijn. Ook dit gebouw zal, indien het gehandhaafd wordt, zijn definitieve bestemming krijgen in het bestemmingsplan Leeuwensteyn.
In het kader van dit bestemmingsplan is slechts aangegeven wat de toekomstige bestemmingen zullen zijn. Tot dat er een nieuw bestemmingsplan voor het gebied is vastgesteld is er uitsluitend planologisch gebuik alsmede bouwwerken toegestaan als bedoeld in bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 6 Groen
Deze bestemming is bedoeld voor groenvoorzieningen, gazons, beplantingen en water. Daarbij horen ook fiets- en voetpaden, nuts- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Afhankelijk van de aard van het bouwwerk, gelden variërende bouwhoogtes.
Artikel 7 Verkeer
De rijwegen zijn aangegeven met de bestemming Verkeer. Daarbij behoren ook de fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen. Daarnaast is een transportbrug ten behoeve van KWS infra opgenomen. De bouwhoogte van deze brug mag maximaal 12 m bedragen. Gebouwen zijn niet toegestaan. de hoogte van bouwwerken mogen niet meer dan 3 meter bedragen, mits deze ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer zijn.
Voor de Rijkswegen in het plangebied is een aparte aanduiding opgenomen.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
De meeste wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.
Artikel 9 Water
Deze bestemming is toegekend aan vaarwegen, waterhuishouding, waterlopen, waterbeheer en waterberging. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder bruggen en duikers) zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
Artikel 10 Wonen
Deze bestemming is toegekend aan de woning gelegen aan het Kanaal. Het betreft hier enkel het hoofdgebouw en niet de omliggende, bijbehorende gronden. Deze omliggende en bijbehorende gronden zijnbestemd als Tuin. Hierbij is aangesloten bij de wijze van bestemmen van de percelen Park Voorn 1 en Park Voorn 3, in verband met het Park Voorn. Binnen de bestemming Tuin - 1 is de standaard bebouwingsregeling opgenomen behorende bij een woning.
Artikel 11 Waarde - Archeologie
Op de verbeelding zijn de gebieden waarvan bekend is dat er (vermoedelijk) archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch monument, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden is binnen de gemeente vastgelegd in de Gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Voor een archeologisch waardevol gebied geldt het volgende regime:
- bij bouwwerken wordt de archeologie gekoppeld aan de omgevingsvergunning;
- alvorens B&W een omgevingsvergunning verlenen winnen zij advies in bij de gemeentelijk archeoloog over de gevolgen van voorgenomen werken of werkzaamheden voor het behoud van de archeologische waarden in het gebied;
- de gemeente beslist op basis van het advies of en onder welke voorwaarden de vergunning wordt verleend.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Ten behoeve van de Waterkering is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Deze zone zorgt voor een bescherming van de waterkerende functie. Er zijn binnen deze zone bij recht geen gebouwen toegestaan. Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan is het toegestaan om gebouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen te bouwen. Daarbij geldt wel dat de bebouwing geen negatief effect op de waterkering mag hebben en dat er vooraf advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.
Artikel 13 Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 14 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013).
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.
Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 16 Algemene aanduidingsregels
16.1 Geluidzone - industrie
Op het plangebied is een 'Geluidzone - industrie' vastgesteld. Op de verbeelding is deze geluidzone weergegeven met de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie'. Buiten het industrieterrein en buiten de gronden waar de geluidzone op ligt mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein niet hoger zijn dan 50 dB(A);
16.5 brug
In het plangebied liggen diverse bruggen over het ARK. De Meernbrug en de Prins Clausbrug de aanduiding brug gekregen op de plankaart.
16.2 Overig - industrieterreinzone
Wgh-inrichtingen, zijn uitsluitend toegestaan op het industrieterrein als omschreven in artikel 1.27industrieterrein: plaatse van de aanduiding 'overig - industrieterreinzone'.
16.6 overige zone - beschermingszone voor oppervlaktewaterwinning
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone-waterwingebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en/of oppervlaktewater in verband met de drinkwatervoorziening.
Beleidsonderbouwing
De Drinkwaterwet schrijft voor dat bestuursorganen zorgdragen voor een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening (artikel 2). Binnen de ruimtelijke ordening moeten bestuursorganen drinkwaterbelangen afwegen tegen of afstemmen op andere gebruiksfuncties en belangen.
De provincie Utrecht heeft in haar beleid de drinkwaterbelangen meegewogen en deze o.a. geïmplementeerd in de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS, artikel 4.1.3), de Provinciaal Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV, artikel 2.2) en in het Bodem-, Water- en Milieuplan 2013-2021 (paragraaf 5.2.1.2). De provincie vraagt daarbij aan gemeenten om te voorkomen dat binnen deze beschermingszones ruimtelijke plannen een verslechtering van de waterkwaliteit veroorzaken.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen de bedoelde beschermingszone voor oppervlaktewater (Amsterdam-Rijnkanaal) is altijd een nadere risicobeoordeling vereist.
Bedrijfstypen in het beschermingsgebied
Bedrijfstypen die in de Provinciale Milieuverordening (PMV) zijn uitgesloten worden in het vigerende bestemmingsplan ook 1:1 uitgesloten zonder nadere afweging. Hetzelfde geldt voor andere “twijfelgevallen”, zoals de bedrijfstypen uit de VNG-lijst die een indicatie B (risico voor Bodem) hebben.
Bouwregels
- 1. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemmingen worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.4. voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van het belanghebbende drinkwaterbedrijf.
Artikel 17 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
Ten behoeve van kleine wijzigingen zoals het wijzigen van een bestemmingsgrens zijn toegestaan mits dit voor de technische uitvoerbaarheid van bestemmingen en bouwwerken noodzakelijk is. Daarnaast is het toegestaan de bestemming te wijzigen voor het realiseren van een kinderdagverblijf mits dat planologisch gezien inpasbaar is.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande bepalingen.
Artikel 19 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 20 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
6.7 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.
6.8 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Toelichting Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Deze bijlage is ontleend aan 'Bedrijven en milieuzonering', Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
1. Hoofdindeling
Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.
2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar
Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk:
Rustige woonwijk | ||||
Milieucategorie | Grootste afstand | |||
1 | 10 m | |||
2 | 30 m | |||
3.1 | 50 m | |||
3.2 | 100 m | |||
4.1 | 200 m | |||
4.2 | 300 m | |||
5.1 | 500 m | |||
5.2 | 700 m | |||
5.3 | 1.000 m | |||
6 | 1.500 m | |||
Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties.
Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.
3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)
Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van 'risico' aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van 'vuurwerk' opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.
4. Categorie
De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop 'categorie' is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:
Rustige woonwijk | Gemengd gebied | ||
Milieucategorie | Grootste afstand | Grootste afstand | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5. Indices voor verkeersaantrekkende werking
Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.
6. Verklaring gebruikte afkortingen
- : niet van toepassing/niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing
Z : zonering op basis van Wet geluidhinder
G : goederenvervoer
P : personenvervoer
C : continu
D : divers
Bijlage 3 Lijst Van Bedrijven 'Functiemenging'
Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Toepassing Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven 'functiemenging' (LvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De LvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
- 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
- 2. In de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging':
- niet van toepassing of niet relevant < kleiner dan > groter = gelijk aan cat. categorie e.d. en dergelijke kl. klasse n.e.g. niet elders vermeld | o.c. opslagcapaciteit p.c. productiecapaciteit p.o. productieoppervlak b.o. bedrijfsoppervlak v.c. verwerkingscapaciteit u uur d dag w week j jaar | |||||||
SBI-CODE 1993 | SBI-CODE 2008 | OMSCHRIJVING | ||||||
nummer | CATEGORIE | |||||||
01 | 01 | - | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW | |||||
014 | 016 | 0 | Dienstverlening ten behoeve van de landbouw: | |||||
014 | 016 | 2 | - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² | B1 | ||||
014 | 016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² | B1 | ||||
15 | 10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN | |||||
151 | 101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||
151 | 101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
1552 | 1052 | 2 | Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1581 | 1071 | 1 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 7.500 kg meel/week | B1 | ||||
1584 | 10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||
1584 | 10821 | 3 | - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1584 | 10821 | 6 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² | B1 | ||||
1593 t/m 1595 | 1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke | B1 | |||||
17 | 13 | - | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||
174, 175 | 139 | Vervaardiging van textielwaren | B2 | |||||
176, 177 | 139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | B2 | |||||
18 | 14 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||
181 | 141 | Vervaardiging kleding van leer | B2 | |||||
20 | 16 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE | |||||
203, 204, 205 | 162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
205 | 162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | B1 | |||||
22 | 58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||
2222.6 | 18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | B1 | |||||
2223 | 1814 | A | Grafische afwerking | A | ||||
2223 | 1814 | B | Binderijen | B1 | ||||
2224 | 1813 | Grafische reproductie en zetten | B1 | |||||
2225 | 1814 | Overige grafische activiteiten | B1 | |||||
223 | 182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | A | |||||
24 | 20 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | |||||
2442 | 2120 | 0 | Farmaceutische productenfabrieken: | |||||
2442 | 2120 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | B1 | ||||
26 | 23 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | |||||
2615 | 231 | Glasbewerkingsbedrijven | B2 | |||||
262, 263 | 232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | |||||
262, 263 | 232, 234 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | B1 | ||||
267 | 237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||
267 | 237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen indien p.o. < 2.000 m² | B2 | ||||
2681 | 2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | B2 | |||||
28 | 25 | - | VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN) | |||||
281 | 251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
284 | 255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
2852 | 2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² | B2 | ||||
30 | 26, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||
30 | 26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparaties | B1 | ||||
33 | 26, 32, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||
33 | 26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparaties | B | ||||
36 | 31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² | A | ||||
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden en dergelijke | B1 | |||||
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | B1 | |||||
3663.1 | 32991 | Sociale werkvoorziening | B1 | |||||
40 | 35 | - | PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||
40 | 35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||
40 | 35 | C1 | - < 10 MVA | B1 | ||||
40 | 35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | |||||
40 | 35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A | A | ||||
40 | 35 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C | B1 | ||||
40 | 35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||
40 | 35 | E2 | - blokverwarming | B1 | ||||
41 | 36 | - | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | |||||
41 | 36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||
41 | 36 | B1 | - < 1 MW | B1 | ||||
45 | 41, 42, 43 | - | BOUWNIJVERHEID | |||||
45 | 41, 42, 43 | 3 | Aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² | B1 | ||||
50 | 45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||
501, 502, 504 | 451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | B1 | |||||
5020.4 | 45204 | B | Autobeklederijen | A | ||||
5020.5 | 45205 | Autowasserijen | B1 | |||||
503, 504 | 453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | B1 | |||||
51 | 46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||
5134 | 4634 | Groothandel in drank | C | |||||
5135 | 4635 | Groothandel in tabaksproducten | C | |||||
5136 | 4636 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | C | |||||
5137 | 4637 | Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen | C | |||||
514 | 464, 46733 | Groothandel in overige consumentenartikelen | C | |||||
5148.7 | 46499 | 0 | Groothandel in vuurwerk en munitie: | |||||
5148.7 | 46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | B1 | ||||
5153 | 4673 | 0 | Groothandel in hout en bouwmaterialen: | |||||
5153 | 5153 | 1 | - algemeen | C | ||||
5153 | 4673 | 2 | - indien b.o. < 2.000 m² | B1 | ||||
5153.4 | 5153.4 | 4 | Zand en grind: | |||||
5153.4 | 46735 | 6 | - indien b.o. < 200 m² | B1 | ||||
5154 | 4674 | 0 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||
5154 | 5154 | 1 | - algemeen | C | ||||
5154 | 4674 | 2 | - indien b.o. < 2.000 m² | B1 | ||||
5156 | 4676 | Groothandel in overige intermediaire goederen | C | |||||
52 | 47 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN | |||||
527 | 952 | Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) | A | |||||
60 | 49 | - | VERVOER OVER LAND | |||||
6022 | 493 | Taxibedrijven | B1 | |||||
6024 | 494 | 0 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² | C | ||||
603 | 495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | B1 | |||||
63 | 52 | - | DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER | |||||
64 | 53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||
641 | 531, 532 | Post- en koeriersdiensten | C | |||||
71 | 77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||
711 | 7711 | Personenautoverhuurbedrijven | B2 | |||||
712 | 7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) | C | |||||
713 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | C | |||||
72 | 62 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke | A | ||||
72 | 58, 63 | B | Datacentra | B1 | ||||
73 | 72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||
732 | 722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A | |||||
74 | 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||
7481.3 | 74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | C | |||||
7484.4 | 82992 | Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke | A | |||||
90 | 37, 38, 39 | MILIEUDIENSTVERLENING | ||||||
9001 | 3700 | B | Rioolgemalen | B1 | ||||
93 | 96 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||
9301.3 | 96013 | A | Wasverzendinrichtingen | B1 |
Bijlage 1 Mobiliteitsscan
Bijlage 2 Rapport Zone Aanpassing Industrieterrein Hooggelegen
Bijlage 2 Rapport zone aanpassing industrieterrein Hooggelegen
Bijlage 3 Externe Veiligheid Verantwoording Gr En Pr
Bijlage 3 Externe veiligheid verantwoording GR en PR
Bijlage 4 Externe Veiligheid Parameters
Bijlage 4 Externe veiligheid parameters
Bijlage 5 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quick Scan Flora en Fauna