Oudwijkerveldstraat 120, Oudwijk
Bestemmingsplan - Utrecht
Onherroepelijk op 25-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.3 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.4 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.5 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt.
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage:
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.9 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet.
1.10 bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik.
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPOUDWIJKERVELDSTR-0601.dgn met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.15 bijzondere bouwlaag:
- a. een bouwlaag die aan de voorzijde en/of eventueel aan de achterzijde een hellend dakvlak heeft en voor het overige deel plat is afgedekt, dan wel
- b. een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kap en/of bijzondere bouwlaag.
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 brutovloeroppervlak:
de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen.
1.24 dak:
een bovenbeëindiging van een gebouw.
1.25 dakopbouw:
een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 kampeerterrein
een terrein met daarbijbehorende voorzieningen dat is ingericht voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf.
1.29 kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.30 kelder:
het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat geheel onder het (straat)peil is gelegen.
1.31 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.32 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.33 onderbouw:
een kelder of een souterrain.
1.34 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het
aansluitende afgewerkte maaiveld; - c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.35 plan:
het bestemmingsplan Oudwijkerveldstraat 120, Oudwijk van de gemeente Utrecht.
1.36 platte afdekking:
een (min of meer) horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw of bijzondere bouwlaag, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw dan wel de bijzondere bouwlaag beslaat.
1.37 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.38 (raam)prostitutiebedrijf
een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats.
1.39 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg:
de sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
1.41 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.42 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
4.2 Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde genoemd onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
- c. de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
- 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, met dien verstande dat dit niet geldt voor een omgevingsvergunning voor de oprichting van het hoofdgebouw die tegelijkertijd met dit bestemmingsplan als ontwerp ter inzage heeft gelegen;
- 5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
- 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
- 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Oudwijkerveldstraat 120, Oudwijk.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding, Doel En Ligging
Het Leger des Heils heeft aan de Oudwijkerveldstraat 120-124 een locatie in eigendom met een 24-uurs laagdrempelige voorziening voor dak- en thuislozen. Het Leger des Heils wil de voorziening aan de Oudwijkerveldstraat slopen omdat het niet meer voldoet aan de eisen die gesteld worden aan de opvang van dak- en thuislozen en er sprake is van veel achterstallig onderhoud. De voorziening is een belangrijke schakel in de Utrechtse keten van zorg- en opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen. Renovatie biedt geen oplossing. Er is daarom een plan opgesteld voor nieuwbouw van de voorziening op dezelfde locatie. De hoofddoelstelling van dit bestemmingsplan is om de nieuwbouw mogelijk te maken.
Het plangebied betreft de locatie Oudwijkerveldstraat 120-124 in Oudwijk.
Afbeelding 1: Begrenzing
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Goedgekeurd door GS | |
Wilhelminapark e.o. | 30 november 2000 | 3 juli 2001 | |
Wilhelminapark e.o. 1e herziening | 5 februari 2009 | 22 september 2009 |
Het plangebied heeft hierbinnen de bestemming 'Woondoeleinden, W, Centrumdoeleinden, C'. Hoewel de huidige maatschappelijke functie ter plaatse blijft behouden, is het nieuwe plan op diverse onderdelen in strijd met het huidige bestemmingsplan. Zo past de nieuwbouw vanwege de andere bebouwingsvorm niet binnen de geldende bouw- en overgangsregels. Om de herontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijks- En Provinciaal Beleid
Het Rijksbeleid (nota Ruimte) en het provinciaal beleid (Regionaal Structuurplan, Structuurvisie Utrecht) richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie. Maar ook aspecten als het terugdringen van het woningtekort en het versterken van de woonkwaliteit zijn in dit beleid opgenomen. Het plan voldoet aan de doelstellingen van het Rijks- en provinciale beleid.
Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op één sloop-nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied, is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.
2.2 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Utrecht 2015 – 2030
In de Structuurvisie is het ruimtelijk kader van de stad vastgelegd. Het plangebied valt binnen “de binnentuin”. De doelstelling binnen de binnentuin is het creëren van een veilige en leefbare omgeving, het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad en het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu. De opgave voor de binnentuinen ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren in de wijk.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.
De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open' (verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur), 'Respect' (essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd) en 'Behoud' (behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard). Het bestemmingsplangebied wordt gekarakteriseerd als 'Open'.
Parkeernota 2003 'Parkeren, een kwestie van kiezen' en partiële herijking parkeernormen, 2008
In de Parkeernota ('Parkeren, een kwestie van kiezen', 2003 en herijking, 2008) worden de kaders van het parkeernormenbeleid van de stad neergelegd. De parkeernormen gelden als voorwaarde voor het verstrekken van een omgevingsvergunning voor het bouwen en geven aan hoeveel parkeerplaatsen aangelegd moeten worden als een gebouw wordt gebouwd, uitgebreid of verbouwd voor een andere functie.
Het uitgangspunt is dat, rekening houdend met de kenmerken van de locatie en functie, het parkeren op eigen terrein opgelost dient te worden, bij voorkeur ondergronds. De parkeernormen hebben een bandbreedte om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen. In de planbeschrijving in hoofdstuk 4 wordt aangegeven hoe is omgegaan met deze uitgangspunten.
Bomenbeleid Utrecht 2009-2030 (2009)
Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
- Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren.
- De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden.
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Waterplan Utrecht
Zes waterpartners, bestaande uit de Hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden en Amstel, Gooi en Vecht, Hydron Midden-Nederland, de provincie Utrecht, Rijkswaterstaat Utrecht en de gemeente Utrecht hebben het Waterplan Utrecht opgesteld. Het Waterplan Utrecht omvat een lange termijn visie tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2004-2008.
Met het opstellen van het Waterplan Utrecht hebben de waterpartners afgesproken te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. Om dit te bereiken is afgesproken te werken aan het terugdringen van de verontreiniging van het oppervlaktewater, stroomafwaartse gebieden niet te veel belasten met overtollig water uit Utrecht (afwenteling), veranderde waarden van het water voor de stad beter benutten (transport, toerisme, recreatie en natuur, woon- en werkomgeving) en door hechtere samenwerking meer resultaat voor hetzelfde geld. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren' en aan de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'.
Dit beleid wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen vertaald naar een watertoets welke voor dit plan is terug te vinden in de bijlagen en paragraaf 5.9.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zijn maatregelen vastgelegd om lozingen vanuit het riool terug te dringen. Eén van de maatregelen betreft de aanleg van bergbezinkbassins (BBB's). Een bergbezinkbassin zorgt voor een grotere inhoud van de riolering. Daarnaast wordt in het bassin een deel van het vuil afgevangen waardoor het overstortende water schoner wordt. Dit voorkomt stank en vissterfte in de ontvangende watergang. Naast de aanleg van de BBB's gaat de gemeente Utrecht ook andere maatregelen nemen om te voldoen aan het Rijksbeleid, zoals het vergroten van delen van de riolering en het afkoppelen van hemelwater.
Welzijn- en gezondheidsbeleid
Om de situatie voor dak- en thuislozen te verbeteren heeft Utrecht zich de afgelopen periode gericht op een verbetering van het zorgaanbod en de leefsituatie van (dreigend) daklozen en een afname van de criminaliteit en overlast door deze groep. Er werd in G4 verband (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht) en met het Rijk vanaf 2006 samengewerkt onder de naam Plan van aanpak Maatschappelijk Opvang. In 2010 is gestart met de 2e fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang, gericht op preventie en herstel.
Voor Utrecht betekent dit dat alle dak- en thuislozen en degenen die dat dreigen te worden een persoonlijk trajectplan krijgen, gericht op wonen, zorg, inkomen en dagbesteding. Er wordt daarbij gestreefd naar passende huisvestingsmogelijkheden en voldoende voorzieningen voor patiënten met een dubbele diagnose (psychiatrie en verslaving).
Ook goede preventie van dakloosheid is een onderdeel van het beleid. Kwetsbare mensen mogen niet meer uit huis worden gezet zonder alternatief en mensen krijgen meer steun om hun financiële huishouding op orde te kunnen krijgen en te houden.
Samen met het Zorgkantoor Agis, de organisaties van de geestelijke gezondheidszorg (Altrecht, Abrona, Centrum Maliebaan en de Stichting Beschermende Woonvormen) en de maatschappelijke opvang (Leger des Heils en Stichting De Tussenvoorziening) is in Utrecht een keten van zorg- en opvangvoorzieningen gebouwd om (verslaafde) dakloze mensen een menswaardiger bestaan te bieden. Ook politie, justitie en de Utrechtse woningcorporaties hebben zich bij deze samenwerking aangesloten. De hostels, het Groene Sticht en het zorgcentrum zijn voorbeelden van deze samenwerking. De zichtbare resultaten voor de stad zijn de overlastvermindering in Hoog Catharijne en in en om het Stationsgebied.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Beschrijving Van Het Plan En De Omgeving
Plangebied en omgeving
De locatie is gelegen aan de Oudwijkerveldstraat en is onderdeel van Oudwijk. Het beslaat de kadastrale percelen 8005 en 8618. De omvang van het plangebied is circa 1.350 m2.
Oudwijk is gebouwd tussen 1900 en 1940 en ligt ten (noord)westen van het Wilhelminapark. De bebouwing direct rondom het park bestaat uit statige herenhuizen en villa's gelegen aan parkachtige lanen. Daarachter liggen meer compacte en stedelijke (overwegend gesloten) bouwblokken. Naast statige woningbouw zijn in de Oudwijkerdwarsstraat e.o. en de Oudwijkerveldstraat e.o ook nog (voormalige) arbeiderswoningen te vinden in rechte bouwblokken.
Functie
De aanwezige panden zijn momenteel in gebruik door het Leger des Heils. De huidige bebouwing biedt 36 plaatsen crisisopvang ten behoeve van vrouwen en mannen vanaf 18 jaar die acuut dakloos zijn, danwel dit dreigen te worden als gevolg van huisuitzetting, schuldenproblematiek, relatie/gezinsproblematiek.
Na de eerste opvang en probleeminventarisatie worden met de cliënten trajectplannen opgesteld die er toe moeten leiden dat binnen een maximale termijn van 6 maanden weer een zelfstandige huisvesting wordt verkregen, eventueel met behulp van ambulante begeleiding.
Aandachtsgebieden waar de begeleiding zich op richt zijn ondermeer: schuldenproblematiek en budgetbeheer, scholing en werk, woonvaardigheden en leefstijl. De verblijfsduur kan variëren van enkele dagen tot 6 maanden.
Binnen de voorziening worden de opvang en begeleiding geboden door sociaal-pedagogisch werkers, activiteitenbegeleiders en maatschappelijk werk. Daarnaast is er een structurele samenwerking met de huisarts en worden indien nodig deskundigen in de geestelijke gezondheidszorg (Altrecht) en de verslavingszorg betrokken op de individuele begeleiding.
Feitelijk zijn binnen de locatie een locatiemanager en cliëntbegeleiders aanwezig. Daarnaast is er regelmatig een trajectcoördinator werkzaam binnen de locatie en wordt ondersteuning ingezet door externe dienstverleners zoals artsen, maatschappelijk werk en psychologen. Overdag zijn 3 tot 4 medewerkers aanwezig. Van 17.00 - 08.00 uur zijn 2 tot 3 medewerkers aanwezig.
Ruimtelijk
De locatie Oudwijkerveldstraat 120-124 ligt aan de rand van het Wilhelminapark. Direct rondom het park heeft de bebouwing een statig karakter, een hoogte tot drie bouwlagen met kap, verspringende rooilijnen en voortuinen. Achter deze eerste rij bebouwing bevinden zich compactere, veelal gesloten, bouwblokken met voordeuren direct aan de straat. Hierin is het plangebied gelegen. De Heilig Hartkerk en twee karakteristieke villa's zijn verbijzonderingen in het betreffende bouwblok.
Het pand nummer 120 heeft een bouwhoogte van twee bouwlagen met gedeeltelijke kap (goothoogte circa 6 m; nokhoogte circa 11,5 meter). Het pand nummer 124 bestaat uit één bouwlaag met kap (goothoogte circa 4 meter; nokhoogte circa 9 meter). Op het achterterrein bevinden zich aanbouwen van circa 3,75 meter hoog met een plat dak. Deze bebouwing staat voor een deel op of zeer dicht bij de perceelsgrens aan zij- en achterkant. De bebouwing beslaat circa 860 m2 (exclusief vrijstaande bijbehorende bouwwerken). Het brutovloeroppervlak van het gebouw betreft circa 1390 m2.
Bereikbaarheid en parkeren
De Oudwijkerveldstraat is een rustige straat in Oudwijk. Er geldt betaald parkeren in de omgeving.
De toegang tot de panden Oudwijkerveldstraat 120 en 124 ligt direct aan de Oudwijkerveldstraat. Het parkeerterrein voor personeel is aan de zijkant van het perceel en is toegankelijk via een hek aan de straat.
Het huidige verkeer dat als gevolg van de locatie ontstaat beperkt zich tot enkele leveringen per dag met klein vrachtverkeer. Daarnaast maken medewerkers gebruik van auto en fiets. Parkeervoozieningen zijn gerealiseerd op eigen terrein. Bewoners van de locatie zijn niet in het bezit van een eigen auto. Gedurende de dag arriveren en vertrekken regelmatig bewoners. Bezoekers worden af en toe ontvangen.
Openbare ruimte en groen
Er bevindt zich geen openbare ruimte in het plangebied. Het terrein is niet vrij toegankelijk. Op het terrein bevinden zich enkele bomen en struiken.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
Functie
In de nieuwe situatie zal er in het gebouw ruimte worden geboden aan 22 plaatsen crisisopvang en 12 plaatsen meerzorg. De nieuwbouw voorziet met 34 plaatsen in 2 plekken minder opvangruimte. Het brutovloeroppervlak neemt wel toe ten opzichte van de huidige situatie omdat de opvangplaatsen aan onder andere de eisen van het college bouw ziekenhuisvoorzieningen CBZ) moet voldoen. Ook krijgen de bewoners in de nieuwe situatie allemaal een eigen kamer. Het bruto vloeroppervlak is circa 1.980 m2 bvo.
De meerzorg is een afdeling met 12 plaatsen voor zieke dak- en thuislozen. Deze voorziening is specifiek bedoeld voor personen die zich binnen het dak- en thuislozencircuit bevinden en tijdelijk behoefte hebben aan een opname in een verpleeghuisvoorziening. De afdeling meerzorg is voorzien op de begane grond van het gebouw.
De crisisopvang is volledig op de eerste en tweede etage van het gebouw beoogd. De kenmerken van de doelgroep en de geboden hulpverlening zijn dezelfde als in de huidige situatie.
De meerzorg die geboden wordt varieert van onderzoek, behandeling, begeleiding tot verzorging en uiteenlopende verpleegkundige zorg. De verblijfsduur kan variëren van enkele dagen (bijvoorbeeld t.b.v. medisch onderzoek) tot 3 maanden; gemiddeld verblijven de patiënten 6 weken in deze voorziening.
Binnen de meerzorgvoorziening worden behandeling, verpleging en begeleiding geboden door een verpleeghuisarts, verpleegkundigen, maatschappelijk werk en sociaal-pedagogisch werkers.
Feitelijk zullen overdag een locatiemanager, cliëntbegeleiders (crisisopvang) en een verpleegkundige (meerzorg) binnen de nieuwe locatie aanwezig zijn. Daarnaast is er regelmatig een trajectcoördinator werkzaam binnen de locatie en wordt ondersteuning ingezet door externe dienstverleners zoals artsen, maatschappelijk werk en psychologen.
Overdag zullen 4 tot 6 medewerkers aanwezig zijn. Van 17.00 - 23.00 uur zullen 4 medewerkers en 's nachts 2 medewerkers aanwezig zijn.
Ruimtelijk
De nieuwbouw bestaat uit een hoofdvolume van twee bouwlagen met bijzondere bouwlaag aan de Oudwijkerveldstraat. De bijzondere bouwlaag wordt een bouwlaag die aan de voorzijde een hellend dakvlak heeft en voor het overige deel plat is afgedekt. Hierdoor wordt de goothoogte aan de straatzijde circa 7 meter en de bouwhoogte circa 10,5 meter. Hiermee sluit de hoogte aan op de algemene bouwhoogte in het bouwblok. Aan de linkerachterzijde van dit bouwdeel, ter plaatse van huisnummer 118, is door middel van een uitsparing een lagere bouwhoogte opgenomen. Hierdoor wordt afstand gehouden tot de naastgelegen percelen.
Het bouwdeel aan de achterzijde bestaat uit twee bouwlagen en krijgt een maximale hoogte van circa 7,5 meter hoog. De noordgevel, grenzend aan Oudwijk 19A-E, is eveneens voorzien van een schuine kap. Met deze hoogteopbouw blijft dit deel voldoende ondergeschikt aan het hoofdvolume aan de straat. In het midden van het gebouw is er nog een beperkt oppervlak met eenzelfde bouwhoogte als het voorste bouwdeel ten behoeve van de technische ruimte.
Het terrein wordt in totaal voor circa 780 m2 bebouwd (inclusief fietsenstalling en containerruimte). Het bebouwd oppervlak is daarmee kleiner dan in de huidige situatie.
Aan de zij- en achterkant wordt 4 tot 10 meter afstand gehouden tot de perceelsgrenzen. Dit zorgt voor een zekere mate van openheid binnen het bouwblok als geheel en vermindert tevens de zichtbaarheid van de bebouwing vanaf de aangrenzende percelen. De open ruimte zal worden ingericht als (moes)tuin. Enkele bestaande bomen kunnen door deze opzet ingepast worden.
Bereikbaarheid en parkeren
De bestaande wegenstructuur blijft gelijk. Het plan heeft geen gevolgen voor de wijk- en perceelsontsluiting. Het complex krijgt één hoofdtoegang aan de rechterzijkant van het gebouw. Daar is ook de inrit voor de parkeerplaats en leveringen.
Het toegangshek naar het achterterrein ligt op een afstand van circa 10 meter van de Oudwijkerveldstraat. Daarachter is, net als in de huidige situatie, ruimte voor parkeerplaatsen en een fietsenstalling voor personeel.
Voor dit specifieke plan is er geen sprake van een uitbreiding in functioneel opzicht aangezien het aantal bewoners afneemt. De bewoners hebben bovendien geen auto en krijgen slechts af en toe bezoek. Het bezoek komt meestal met de fiets of is afhankelijk van het openbaar vervoer.
Het autogebruik beperkt zich, net als in de huidige situatie, dan ook tot medewerkers en externe hulpverleners. Er zijn, 24 uur per dag, 7 dagen per week, gemiddeld 4 medewekers aanwezig. Minimaal de helft van de medewerkers verplaatst zich met de fiets op het openbaar vervoer, zodat er voor de medewerkers 1 tot 2 parkeerplaatsen nodig zijn. Daarnaast zijn er laagfrequent en van korte duur huisbezoeken van externe hulpverleners, zoals een arts of psychiater. Deze bezoeken zijn overdag en de duur van het parkeren is gemiddeld een uur.
De leveranties beperken zich tot enkele leveringen per dag met klein vrachtverkeer en zullen naar verwachting in aantal niet toenemen.
De parkeervraag zal dan ook, net als in de huidige situatie, beperkt zijn. Op het perceel is voor het personeel en leveranties voldoende parkeerruimte en plek aanwezig. Ten opzichte van de huidige situatie, is er geen aanleiding om het aantal parkeerplaatsen uit te breiden. Het plan biedt net als in de huidige situatie plek voor 3 parkeerplaatsen. Indien er in incidentele gevallen geen parkeerruimte op eigen terrein aanwezig is, kan er op straat tegen betaling worden geparkeerd.
Openbare ruimte en groen
Het perceel wordt tot aan het teruggelegen toegangshek min of meer onderdeel van de openbare ruimte. Er zal op het achtererf één Esdoorn, met stamdiameter van 55 cm, worden gekapt voor de nieuwbouw. Hiervoor wordt een kapvergunning aangevraagd. De achtertuin wordt als (moes)tuin ingericht.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Geluidhinder
5.1.1 Verkeerslawaai
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
- bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
- reconstructie van wegen;
- gezoneerde industrieterreinen.
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels', kan hierop een uitzondering worden gemaakt. De grenswaarden binnen de bebouwde kom zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachte geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
- Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
- De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
- Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.
Plansituatie
Uit onderzoek (Akoestisch onderzoek wegverkeer, BK Ruimte&milieu, projectno. GT110077, 12 april 2012) volgt dat nieuwbouw op de locatie van deze geluidsgevoelige bestemming mogelijk is zonder extra procedures of onderzoek in het kader van geluid. De Oudwijkerveldstraat is een 30 km/u-weg. De geluidsbelasting ten gevolge van deze weg is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toelaatbaar. De geluidsbelasting ten gevolge van de straten Wilhelminapark/Oudwijk is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het plan ligt niet in een zone van een spoorweg; er is geen beoordeling nodig.
5.1.2 Industrielawaai
Van industrielawaai kan ook hinder worden ondervonden. Het optreden van hinder als gevolg van industrielawaai kan worden voorkomen en beperkt door afstand te bewaren tussen geluidsbron en ontvanger. Bij industrieterreinen met bedrijven die veel geluid produceren zijn geluidszones vanwege de Wet geluidhinder vastgesteld. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A). Voor geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone kan ook een hogere waarde worden vastgesteld. De normering loopt hier van 50 dB(A) tot 55 dB(A).
Plansituatie
Het plangebied ligt niet in een zone van een geluidgezoneerd industrieterrein; er is geen beoordeling nodig.
5.2 Milieuhinder
Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
Plansituatie
Het plangebied valt niet binnen hinderbeoordelingszones van bestaande bedrijven.
Het initiatief dient te voldoen aan de regels uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM) en de gemeentelijke Geluidsnota. Beoordeling en normstelling voor geluidsimmissies en de overige milieu-aspecten vindt plaats bij verlening van de omgevingsvergunning dan wel handhaving op naleving van de voorschriften uit het BARIM.
5.3 Externe Veiligheid
Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) bestaat uit de kans op het overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet wordt bereikt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Plansituatie & conclusie
Bedrijvigheid
De locatie ligt niet binnen de invloedzone van een bedrijf dat onder de Bevi-regeling valt.
Transport
In de nabijheid van de planlocatie is geen spoorlijn waterweg, buisleiding of rijksweg aanwezig die qua PR en GR invloed heeft op het plan.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
5.4 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- b. een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
- d. het voorgenomen besluit is genoemd of niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Plansituatie & conclusie
Er is geen sprake van realisatie van een nieuwe dan wel uitbreiding van gevoelige bestemmingen. Aangezien het plan geen extra verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft, kan uitgesloten worden dat dit plan tot een verslechtering van de luchtkwaliteit zal leiden. Er wordt voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder b, van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
5.5 Bodemkwaliteit
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
- Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
- Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
- Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in verband met de nieuwbouw (Van Dijk, Geo- en Milieutechniek B.V., opdrachtnummer 150549, 27-11-2008). In de grond zijn lichte verontreinigingen aanwezig met zware metalen, PAK en PCB. Het grondwater is licht verontreinigd met xylenen en dichlooretheen. Er is alleen onderzoek verricht buiten de aanwezige panden. Na sloop van de gebouwen is aanvullend onderzoek nodig ter plaatse van de gesloopte gebouwen nodig, om een perceelsdekkend beeld te krijgen van de bodemkwaliteit. Op basis van de onderzoeksresultaten tot nu toe wordt geen belemmering gezien voor de toekomstige nieuwbouw. Bij afvoer van vrijkomende licht verontreinigde grond moet rekening gehouden worden met kosten (er is geen onbeperkt hergebruik mogelijk).
Voor een grootschalig gebied rond de binnenstad is sprake van omvangrijke diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen (VOCl). Om deze verontreinigingen te kunnen aanpakken en beheren, om de omgeving te beschermen en om de ondergrond te kunnen benutten zijn een beleidsregel en een saneringsplan (Biowasmachine) opgesteld, met een gebiedsgerichte aanpak. Het plangebied ligt in de toekomst mogelijk binnen de oostelijke grens van dit gebied. Dit betekent dan dat bij activiteiten die ingrijpen in de ondergrond zoals bouwputbemaling en WKO-systemen (bodemenergie) geen rekening gehouden hoeft te worden met de verplaatsing van VOCl verontreinigingen. Hier moet wel een melding van gedaan worden bij de gemeente Utrecht die beoordeelt of de activiteiten binnen de randvoorwaarden van de gebiedsgerichte aanpak uitvoerbaar zijn.
5.6 Flora En Fauna
5.6.1 Ecologie
Kader
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones zich steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
Plansituatie
Het plangebied maakt geen onderdeel van de Hoofdgroenstructuur zoals is opgenomen in het Groenstructuurplan. Het Groenstructuurplan levert geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkelingen.
5.6.2 Flora, fauna en natuurbescherming
Kader
In de Flora- en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora- en faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora- en faunawet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora- en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.
Plansituatie
Uit onderzoek blijkt (Oriënterend ecologisch onderzoek, RM090139, BK Ruimte&milieu, 1 augustus 2011) geen aanleiding te bestaan om beschermde flora en fauna te verwachten in het plangebied. Negatieve effecten zijn daarom uitgesloten en een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet nodig.
Werkzaamheden waarbij broedvogels worden verstoord of aangetast, mogen niet worden verstoord of aangetast. Indien de sloop in het broedseizoen (maart-juni) wordt uitgevoerd, dient vooraf de binnentuin op broedgevallen te worden gecontroleerd.
5.7 Milieu-effectrapportage En Strategische Milieu Beoordeling
Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen, dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is, dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er, zoals blijkt uit voortstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
5.8 Duurzaamheid
Kader
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op duurzaamheidgebied met als speerpunt energie een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen, gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens een kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Naast energie gaat het duurzaamheidbeleid ook over de milieubelasting vanwege materiaalgebruik, binnenmilieu/gezondheid, ruimtegebruik et cetera. Met prestatie-eis gerichte duurzaamheidinstrumenten kan de duurzame kwaliteit van plannen 'gemeten' worden.
Plansituatie
De aanvrager heeft aangegeven dat het gebouw wordt aangesloten op stadsverwarming. Daarnaast zal er met de constructie van het dak rekening mee worden gehouden dat in de toekomst zonnepanelen op het dak kunnen worden geplaatst.
Het gebouw zal voorzien worden van een volledig gecontroleerde luchtbehandelingsinstallatie met een warmte-terugwin-unit (WTW). Ook is door de aanvrager besloten voor dit bouwproject een hogere isolatiewaarde voor gevels, daken en vloeren toe te passen. Met name in de verkeers-, kantoor- en werkruimten zullen veel verlichtingsarmaturen zijn die continue branden. Voor deze verlichtingsarmaturen zal gekozen worden voor lichtbronnen met laag verbruik en hoge opbrengst (bijvoorbeeld LED verlichting).
Naast de concreet genoemde aspecten die in deze fase bekend zijn zal ook in de keuze van bouw- en afwerkmateriaal het duurzaamheidaspect meegewogen worden. Een verdere beoordeling van energie en de overige milieu-aspecten komt aan de orde komen bij verlening van de omgevingsvergunning en conform de regels uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (BARIM) alsmede het toezicht op de naleving van deze regels.
5.9 Water
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan het digitale watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Leger des Heils Oudwijkerveldstraat Utrecht is op 22 augustus 2011 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn en volstaan kan worden met een standaard wateradvies van het waterschap. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstillbeginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De automatisch gegenereerde standaard waterparagraaf van het Hoogheemraadschap is in de bijlagen opgenomen. Aangezien het om een geautomatiseerd bestand gaat, is hieronder een gemeentelijke weergave opgenomen.
Beleidskader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
- Rijksbeleid: Vierde Nota Waterhuishouding, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
- Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
- Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2014 [1];
- Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur [2].
[1] De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010 en binnenkort in het Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
[2] Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem:
- Het verhard oppervlak neemt af van 790 m2 naar 672 m2 in de nieuwe situatie. Deze afname van verhard oppervlak heeft weinig maar wel positieve gevolgen voor het watersysteem.
- Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater en het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
- Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
- Het plangebied ligt niet in een peilgebied waar een wateropgave (NBW of KRW) is.
- Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
- Het plangebied ligt niet nabij een rwzi of rioolpersleiding.
Het HDSR heeft net als de gemeente voorkeur voor een duurzame omgang met hemelwater. Dat wil zeggen infiltreren in de bodem of afvoeren met een nieuw lokaal hemelwaterstelsel zodat het dakvlak afgekoppeld kan worden naar oppervlaktewater. Uitlogende materialen moeten bij voorkeur niet worden toegepast. Echter, door toepassing van uitlogende metalen in dit plan, dient hierbij volgens het HDSR ook een zuiverende voorziening te worden toegepast.
Ter plaatse infiltreren is voor een relatief klein perceel geen doelmatige oplossing. Het binnenterrein is relatief klein en behoorlijk vol ingericht. Een infiltratievoorziening zou niet goed beheer- en onderhoudbaar zijn.
De afstand tot aan de noordelijke watergang van het Wilheminalaan (de Koningssloot) bedraagt circa 100 meter. Vanwege de aanwezigheid van bomen en asfaltverhardingen, is de aanleg van een lokaal hemelwaterstelsel een weinig doelmatige oplossing. Zodra in de toekomst grootschalige, wijkbrede rioolvernieuwing aan de orde is, kan overwogen worden een nieuw en omvangrijk hemelwaterriool aan te leggen. In de wijk Oudwijk en de Oudwijkerveldstraat bevindt zich nu alleen een gemengd stelsel. Hierbij wordt dan zowel hemelwater als vuilwater door één buis naar de rioolwaterzuivering afgevoerd.
Gelet op het voorgaande is het voor dit plan voldoende om enkel het vuil- en hemelwater gescheiden aan te bieden op het gemengde systeem. Door het gescheiden aanleveren van hemel- en afvalwater kan in de toekomst makkelijk worden aangesloten op een nieuw gescheiden rioleringssysteem.
Conclusie
In de bestaande situatie is er is geen sprake van een wateropgave in of rondom het plangebied. Op basis van het plan neemt het verhard oppervlak af. Met inachtneming van het bovenstaande heeft het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
5.10 Archeologie
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied bevindt zich binnen een zone met een hoge archeologische waarde (rood). Dit betekent dat bij bodemingrepen met een omvang van meer dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Voor het plangebied is reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van een archeologische bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van karterende boringen (Kalisvaart, C.C., 2011: Utrecht Plangebied Oudwijkerveldstraat 120. Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek (karterende fase) (BAAC rapport V-11.094), Den Bosch).
Uit dit onderzoek blijkt dat er een zeer hoge verwachting geldt op archeologische resten in het noordelijk deel van het plangebied (complextype: muur- of funderingsresten behorende tot het kloostercomplex Oudwijk) vanaf een diepte van 0,75 m beneden maaiveld. In het zuidelijk deel geldt een hoge verwachting op het aantreffen van dumpzones behorende tot het klooster Oudwijk of eventuele resten van (Vikings)schepen vanaf een diepte van 1,1 m beneden maaiveld. Vanwege deze verwachting dient voor bodemverstorende activiteiten dieper dan 0,7 meter beneden maaiveld archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd te worden.
Conclusie
In overleg is het fundatieplan zo opgezet dat ten behoeve van de funderingsbalken niet dieper hoeft te worden gegraven dan 70 cm onder maaiveld. Alleen voor de liftschacht, met een oppervlak van maximaal 10 m2, zijn diepere ontgravingwerkzaamheden nodig. Met uitzondering van de liftschacht, zal de voorgenomen ontwikkeling de ondergrond niet dieper dan 0,7 meter beneden maaiveld verstoren. De oppervlakte van de bodemingreep ten behoeve van de liftschacht is niet groter dan 50 m2. Ingrepen kleiner dan 50 m2 zijn niet vergunningplichtig. Het plangebied wordt daarom vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Indien in de toekomst bodemingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 0,7 meter dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd en dient een archeologievergunning te worden aangevraagd.
Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Erfgoed te worden gedaan.
5.11 Kabels En Leidingen
Kabels en leidingen worden door de nutsbedrijven aangelegd en onderhouden. De ontwikkelaar heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van kabels en leidingen door een melding te doen bij het Kabel Leiding Informatie Centrum (KLIC-melding). In het openbare gebied liggen de gebruikelijke leidingen voor huisaansluitingen. Er zijn geen hoofdkabels en -leidingen in het plangebied die planologisch relevant zijn.
Indien binnen kabels en leidingen verwijderd dan wel verplaatst moeten worden, dan moet dit gebeuren in overleg met de nutsbedrijven. De toestemming van een eventuele verlegging moet door de initiatiefnemer zelf worden verkregen bij de nutsbedrijven en de daarmee samenhangende kosten zijn voor zijn rekening.
5.12 Kwaliteit Van De Leefomgeving
Sociale veiligheid
Vanuit de voorziening is sprake van een actief beheer van de omgeving van de voorziening ter voorkoming van overlast en onveilige situaties:
- duidelijke huisregels voor cliënten mbt gedrag(ingen) binnen en buiten de voorziening;
- toezicht op de directe omgeving door medewerkers en zo nodig interventie;
- inzet externe beveiligingsdienst gedurende de avond en nachtelijke uren.
Daarnaast functioneert een zogenoemde leefbaarheidsgroep als regulier overlegplatvorm. Hieraan wordt deelgenomen door omwonenden, de politie, het wijkbureau en het Leger des Heils. Het functioneren van de voorziening wordt hier besproken. Ook worden er, in voorkomende gevallen, overlastmeldingen besproken en worden afspraken gemaakt ter voorkoming daarvan. Dit overleg komt minimaal 3 maal per jaar bij elkaar.
De centrale teampost in het gebouw is dusdanig gesitueerd dat direct contact met de omgeving mogelijk is. Vanuit de post is toezicht op de entree en straat. In de locatie zijn 7 x 24 uur gedurende 365 dagen per jaar medewerkers (wakend) aanwezig zijn. Deze medewerkers zijn dus ieder moment van de dag aanspreekbaar.
Bezonning
Er is een bezonningsstudie (zie bijlage bezonning) uitgevoerd. In deze bezonningsstudie is de bestaande bebouwing vergeleken met het nieuwe bouwplan.Bij deze beoordeling is geen rekening gehouden met de maximale bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Wilhelminapark biedt. Zo mag de bestaande bouwhoogte van hoofdgebouwen met één meter worden verhoogd, zijn bijzondere bouwlagen mogelijk en kunnen aanbouwen op verschillende plekken op het perceel worden bebouwd. Ook is er geen rekening gehouden met bestaande tuinmuren en bijgebouwen. Uit het onderzoek blijkt dat er:
- in de periode juni geen significante nadelige gevolgen voor de bezonning optreden. Na half zes is er als gevolg van de nieuwe bebouwing enige extra schaduwwerking op het naburig oostelijke perceel. Dit perceel is ommuurd zodat de werkelijke gevolgen beperkter zullen zijn.
- in de periode september en maart tussen 10 uur en 14 uur enige extra schaduwwerking optreedt op het perceel ten noorden van het plangebied. Op het naburig perceel ten oosten van het plan geeft de nieuwe bebouwing vanaf circa 15.00 uur schaduwwerking (in plaats van de bestaande bebouwing vanaf 16.00). In beide gevallen zijn de percelen ommuurd zodat de werkelijke gevolgen als gevolg van de nieuwbouw beperkter zullen zijn. Dit neemt echter niet weg dat de bezonningsmogelijkheden voor het oostelijke perceel in de huidige situatie, mede als gevolg van de eigen bebouwing, al beperkt zijn. In de nieuwe situatie worden de mogelijkheden tot een minimum beperkt.
- in de periode december zowel in de huidige als de nieuwe situatie geen bezonningsmogelijkheden zijn.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plangebied beperkt zich tot privaat terrein. De initiatiefnemer is zelf (financieel) verantwoordelijk voor deze sloop-nieuwbouwontwikkeling. De gemeente loopt geen financieel risico en de economische uitvoerbaarheid van het project is gewaarborgd.
Na oprichting zal de meerzorgvoorziening erkend zijn als verpleeghuis en wordt volledig op basis van de AWBZ gefinancierd. De crisisopvang zal gefinancierd worden vanuit gemeentelijke subsidie en middelen vanuit de AWBZ (ten aanzien van de huidige voorziening aan de Oudwijkerveldstraat is nu ook al sprake van een financiering middels AWBZ en gemeentelijke financiering).
Voor deze ontwikkeling is een planschaderisicoanalyse opgesteld (risicoanalyse planschade Oudwijkerveldstraat nr. 120 Buro SRO, 5 januari 2012, projectnummer SR110065). Uit de vergelijking van de bebouwings- en de gebruiksmogelijkheden is er volgens het opgestelde rapport geen sprake van planologisch nadeel. Eventuele planschadeclaims zullen voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit is vastgelegd in een zogenoemde planschaderisico-overeenkomst tussen de gemeente Utrecht en de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de economische uitvoerbaar voldoende is aangetoond en de realisatie van het plan is gewaarborgd. De gemeentelijke kosten beperken zich tot het opstellen van het bestemmingsplan. Deze kosten worden middels de legesverordening verhaald. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd. Op grond van het voorgaande is geen exploitatieplan of anterieure overeenkomst nodig.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze herstructurering in de stad is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.
Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.
Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas als bedoeld in paragraaf 8.1 van de beleidsneutrale omzetting van het streekplan naar de Structuurvisie Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009).
Gelet op de beperkte omvang van het plan en omdat de wijkopzet en wijkontsluiting gelijk blijven, is er geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.
Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, wordt er de voorkeur aan gegeven om bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op basis van nader contact te bezien in hoeverre het artikel 3.1.1-overleg noodzakelijk is. De gemeente heeft hiertoe het initiatief genomen. De provincie heeft bevestigd dat 3.1.1-overleg niet noodzakelijk is indien de archeologische waarden beschermd worden door middel van een dubbelbestemming Waarde Archeologie en de gemeentelijke archeologieverordening. In dit plan wordt de bescherming geregeld zodat geen nader vooroverleg nodig is.
Het watertoetsproces voor het project Leger des Heils Oudwijkerveldstraat Utrecht is op 22 augustus 2011 (kenmerk:20110822-14-3338) in het kader van het vooroverleg digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn en volstaan kan worden met een standaard wateradvies van het waterschap. Het HDSR heeft aangegeven dat er geen verder watertoetsproces met het waterschap behoeft te worden doorlopen met het waterschap.
Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar paragraaf 5.9 en de bijlagen.
6.2.2 Participatie
Samen met de gemeente Utrecht heeft het Leger des Heils verschillende momenten van afstemming gehad met omwonenden.
In mei 2009 is er een consultatieavond voor omwonende georganiseerd. Het bouwplan dat daar door het Leger des Heils gepresenteerd is, stuitte op veel weerstand. De weerstand tegen het plan heeft geleid tot de oprichting van een klankbordgroep waarin bewoners samen met het Leger des Heils over het ontwerp hebben overlegd. Daarnaast is er ook een leefbaarheidsgroep opgericht waarin problemen met de huidige opvanglocatie besproken en indien mogelijk opgelost worden.
Na de raadsinformatie-avond en commissiebehandeling van december 2009, zijn de bewoners in de gelegenheid gesteld om met suggesties te komen voor een alternatief ontwerp. Na diverse overleggen tussen de bewoners en het Leger des Heils, heeft het Leger in februari 2010 aangegeven dat zij niet verder zouden gaan met het oorspronkelijke plan. Het Leger des Heils heeft daarop een nieuw plan gemaakt waarin rekening is gehouden met de bezwaren van de buurt tegen het oorspronkelijke plan en de suggesties die de omwonenden in het alternatieve plan hebben gedaan.
In juli 2010 is een wijkbericht uitgegaan over het nieuwe aangepaste plan en vervolgens is het plan in de raadscommissie behandeld. Ondanks dat aan veel van de wensen tegemoet is gekomen, bestond er nog steeds bezwaar tegen de omvang van het nieuwe gebouw. De raadscommissie heeft op 30 november 2010 gevraagd om een ultieme poging om partijen ook dit laatste geschilpunt te laten oplossen.
Na diverse overleggen met de buurt en de gemeente is door het Leger des Heils aangegeven dat er geen ruimte meer in het plan is om op in te krimpen, zonder dat dat direct ten koste gaat van een programma waarmee voldoende dak- en thuislozen professioneel opgevangen kunnen worden en de financiele haalbaarheid.
Op 10 februari 2011 is aan de commissie medegedeeld dat de ultieme poging tussen partijen er helemaal met elkaar uit te komen niet is gelukt en dat de conclusie moet zijn dat het nieuwe plan zoveel als mogelijk is aangepast op de wensen van omwonenden. De commissie is vervolgens akkoord gegaan met de start van de bestemmingsplanprocedure.
De aanpassingen betreffen onder andere:
- Het hoofdgebouw aan de straatzijde is een bouwlaag lager. Aan de achterzijde is de massa daardoor groter geworden.
- Er is minder vloeroppervlak en er zijn twee opvangplekken minder in het plan opgenomen.
- De ingang is naar de zijkant verplaatst.
- Aan de achterzijde (oostelijk) is een inkeping naar buren ontworpen en de bebouwing aan de achterzijde is in oostelijke richting verplaatst.
- Het dakterras is uit het plan gehaald.
6.2.3 Advies wijkraad
De wijkraad is op de hoogte van de plannen en heeft geen advies aan het college gegeven.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding En Planvorm
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm voor het bestemmingsplan. Ook wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.
Het plan is gebaseerd op de nieuwste regelgeving van de Wet ruimtelijke ordening, aanverwante regelgeving en de Standaard Voorschriften voor Bestemmingsplannen (SVBP2008 d.d.april 2008). Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en dragen zo bij aan een effectievere en efficiëntere dienstverlening.
7.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.
Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:
- De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
- De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen' ;hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
- De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
- De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.
7.3 Opbouw Regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 worden de gebruikte begrippen toegelicht en wordt de wijze van meten vastgelegd. In hoofdstuk 2 staan de regels die alleen gelden voor de bestemming waar ze betrekking op hebben. Voor elke bestemming zijn die regels in een apart artikel weergegeven.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijkingsregels van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
- afwijkingsregels van de gebruiksregels;
- eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
In hoofdstuk 3 staan de algemene regels. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 4, bevat standaardbepalingen over overgangsrecht en een slotbepaling.
In paragraaf 7.4 worden de regels per artikel en dus per bestemming toegelicht.
7.4 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 en Artikel 2 bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
Artikel 3 Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk geeft ruimte aan de oprichting van het gebouw en de bijbehorende voorzieningen als een fietsenstalling en een bergruimte.
In de bestemmingsregels geldt geen bebouwingspercentage maar is een bouwvlak opgenomen. Op de verbeelding is voor de verschillende vlakken met hoogtescheidingslijnen de maximale bouwhoogte van de bebouwing aangegeven. In de regels is aanvullend opgenomen dat het gebouw afgedekt moet worden met een kap die aan de straatzijde een schuine helling heeft. Dakkapellen en een plaatselijke rechte optrekking van de gevel zijn wel mogelijk. Ook bij het lagere deel van het gebouw dient aan de achtergevel ervan, het gebouw met een schuine kap te worden afgedekt.
Dakterrassen worden niet toegelaten.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie zorgt voor de bescherming die een bestemmingsplan op grond van de Monumentenwet aan archeologische waarden moet geven. De bestemming werkt door het gebruik in strijd met deze bestemming strafbaar te stellen. Iemand die beschikt over een vergunning op basis van de verordening op de archeologische monumentenzorg, dan wel over een brief van de gemeente waarin is aangegeven dat een dergelijke vergunning niet nodig is, handelt in overeenstemming met de bestemming.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
In hoofdstuk 4.1 is onder het kopje 'bereikbaarheid en parkeren', aangegeven dat voor dit specifieke bouwplan er geen aanleiding is om het aantal parkeerplaatsen ten opzichte van de huidige situatie uit te breiden. Om die reden is in artikel 6 lid c onder 4 aangegeven dat de bepalingen van de Bouwverordening met betrekking tot de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden niet gelden voor een omgevingsvergunning die tegelijkertijd met dit bestemmingsplan als ontwerp ter inzage heeft gelegen. In die omgevingsvergunning zijn namelijk voldoende parkeerplekken voor het hoofdgebouw opgenomen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevatten de onderstaande bepalingen.
Artikel 9 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 10 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
7.5 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Ook is het mogelijk om in bepaalde gevallen een bestuurlijke boete op te leggen.
Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning bouwen wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen voor bouwen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning bouwen voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Akoestisch Rapport
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 3 Quick scan Flora en Fauna
Bijlage 4 Digitale Waterparagraaf
Bijlage 4 Digitale waterparagraaf
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Archeologisch onderzoek
Bijlage 6 Analyse Planschaderisico
Bijlage 6 Analyse Planschaderisico