Prinses Máxima Centrum, De Uithof
Bestemmingsplan - gemeente Utrecht
Vastgesteld op 03-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.2 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.3 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.4 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt;
1.5 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
1.8 bestaand
- a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
- 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
- 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.19 brutovloeroppervlak
de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen;
1.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder wordt mede verstaan een webwinkel waarbij sprake is van een afhaalpunt voor particulieren en een showroom. Hieronder wordt niet verstaan een afhaalzaak;
1.21 dove gevel
gevel zonder te openen delen, tenzij het bij uitzondering te openen delen betreft die niet direct gelegen zijn aan een geluidsgevoelige ruimte, met voldoende geluidswering om het vereiste binnenniveau overeenkomstig het bouwbesluit te halen;
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.24 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening, alsmede seminars en congressen die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van een kantoorhoudende onderneming en kunnen worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
1.25 kantoorruimte
een gebouw of ruimte waarin hoofdzakelijk werkzaamheden worden verricht aan een bureauopstelling, in combinatie met vergaderruimten; de werkzaamheden zijn onder meer:
- a. administratieve en beleidsmatige werkzaamheden en alle daarmee gelijk te stellen bureaugebonden activiteiten;
- b. commerciële, creatieve en technische bureaugebonden werkzaamheden, inclusief callcenter, desktop-publishing en softwareproductie;
- c. werkzaamheden aan desktop, laptop, CAD-CAM-apparatuur;
- d. zakelijke ontvangst van externen, vergaderingen en presentaties, ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de onderneming;
- e. entree en receptiehal;
- f. interne en externe opleidingen, workshops, seminars en congressen in zaalruimten in het gebouw van een onderneming worden beschouwd als onderdeel van de kantoorfunctie;
- g. functies binnen een kantoorhoudend bedrijf die behoren bij het normale kantorengebruik zoals een postkamer, interne serverruimte en interne archiefruimte, worden beschouwd als onderdeel van de kantoorruimte.
1.26 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;
1.27 nabeweiding
het vee laten grazen in de zomer en het najaar (periode van 1 juli tot 1 november);
1.28 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, gelijkrichter onderstations t.b.v. de voeding van HOV-banen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.29 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.30 onderbouw
een kelder of een souterrain;
1.31 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.32 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- c. voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.33 plan
het bestemmingsplan Prinses Máxima Centrum, De Uithof met identificatienummer NL.IMRO.0344.BPPRINMAXIMACENDEU-ON01 van de gemeente Utrecht;
1.34 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
1.35 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Graslanden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Graslanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bloem, kruiden- en faunarijk grasland (kruiden en grassen);
- b. natuurontwikkeling;
- c. behoud en bescherming van landschappelijke en ecologische waarden;
- d. agrarisch medegebruik, uitsluitend in de vorm van nabeweiding;
- e. recreatief medegebruik;
- f. groenvoorzieningen en beplantingen;
- g. bermen en bermsloten, halfverharde voetpaden gelegen op minimaal 15 meter afstand van de as van de weg Hoofddijk;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. water, waterbeheer en waterberging;
- j. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, waaronder duikers, bruggen en faunapassages;
- k. een en ander met inachtneming van artikel 4.4.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming moge n bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is vereist voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
- 1. het planten van struiken en/of andere hooggroeiende beplanting welke de hoogte van meer dan 2 meter kunnen bereiken, in verband met het gewenste beeld van een open landschap;
- 2. het verwijderen, verleggen of verharden van graslanden en paden, en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
- 3. het dempen of aanpassen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
- b. De omgevingsvergunningplicht als bedoeld onder a. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- c. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de ecologische en natuurwaarden van de gronden.
Artikel 4 Maatschappelijk - Gezondheidszorg
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Gezondheidszorg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gezondheidszorg;
- b. wetenschappelijk onderzoek dat voornamelijk arbeidsextensief is en een duidelijke en aantoonbare relatie heeft met medische of kennisinstellingen in De Uithof en waarvan de output (producten en/of diensten) kennisverbonden activiteiten betreffen en die gericht zijn op of voortvloeien uitkennisontwikkeling en/of kennisoverdracht;
- c. aan de gezondheidszorg ondergeschikte wetenschappelijke en geneeskundige onderwijsdoeleinden;
- d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte dan wel nevengeschikte werkzaamheden die in hoofdzaak zijn gericht op onderzoek en ontwikkeling en kennisintensieve bedrijvigheid, die voornamelijk arbeidsextensief zijn en een duidelijke en aantoonbare relatie hebben met medische of kennisinstellingen in De Uithof en waarvan de output (producten en/of diensten) voor 50% of meer kennisverbonden activiteiten betreffen en die gericht zijn op of voortvloeien uit kennisontwikkeling en/of kennisoverdracht;
- e. voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk verblijf van bezoekers van patiënten;
- f. aan de gezondheidszorg ondergeschikte en zorggerelateerde (commerciële) dienstverlening, zoals een poliklinische apotheek, thuiszorgorganisatie, opticien of een audicien;
- g. aan de gezondheidszorg ondergeschikt en gerelateerde kinderopvangruimte;
- h. parkeer- en stallingsvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 200 parkeerplaatsen zijn toegestaan;
- i. aan de functies a. t/m f. ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte, met dien verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' tevens voor verkeer op maaiveld, waaronder een hoogwaardige openbaarvervoerbaan (HOV-baan) in de vorm van een busbaan;
- k. voorzieningen ten behoeve van de opslag van gassen en warmte-koudeopslag, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geen gasopslag toegestaan';
- l. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een verkeersontsluiting;
- m. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
Met dien verstande dat:
- n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten - geluidgevoelige functies 1' geluidgevoelige functies, zoals onderzoeks- en behandelingsruimten en ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten, zijn uitgesloten, tenzij die ruimten zijn voorzien van een dove gevel;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten - geluidgevoelige functies 2' geluidgevoelige functies, zoals onderzoeks- en behandelingsruimten en ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten, vanaf een hoogte van 15,6 meter boven maaiveld (en hoger) zijn uitgesloten, tenzij die ruimten zijn voorzien van een dove gevel.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer - Openbaar Vervoer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Openbaar vervoer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. hoogwaardige openbaarvervoerbaan (HOV-baan) in de vorm van een bus- en/of trambaan, gelegen op maaiveld;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. halteplaatsen;
- d. water, waterbeheer, waaronder infiltratievoorzieningen, en waterberging;
- e. kruisingen met water en wegen;
- f. onderhoudswegen, -paden en -stroken ten behoeve van openbaar vervoer;
- g. calamiteitenverkeer;
- h. geluidwerende voorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. een overbouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3';
- k. de bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, en kunstwerken, waaronder bruggen, faunapassages en duikers.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 5.2.1 onder a. voor het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' toestaan van een overbouwing bestaande uit maximaal twee bouwlagen en met een minimale doorrijhoogte van 6,25 meter, onder de voorwaarde dat deze minimale doorrijhoogte geen belemmering vormt voor de aanleg en het gebruik van de hoogwaardig openbaarvervoerbaan (HOV-baan) in de vorm van een bus- en trambaan.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeers- en verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
- b. water, waterbeheer en waterberging;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- e. voorzieningen ten behoeve van de opslag van gassen en warmte-koudeopslag, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'parkeerterrein' en de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geen gasopslag toegestaan';
- f. speelvoorzieningen;
- g. evenementen;
- h. een overbouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3';
- i. bij de bestemming behorende verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen, kunstwerken en geluidwerende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken alsmede bouwwerken voor de opslag van gassen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning af-wijken van het gestelde in artikel 6.2.1 onder a. en artikel 6.2.1 onder b. voor:
- a. afwijkingen van de maximale oppervlakte van een gebouw tot ten hoogste 20 m2;
- b. afwijkingen van de maximale bouwhoogte van een gebouw tot maximaal 3 meter.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen met bijbehorende taluds en oevers;
- b. waterhuishouding;
- c. waterbeheer, waaronder infiltratievoorzieningen, en waterberging;
- d. ecologische verbindingszones;
- e. kruisingen met auto- en fietsverkeer;
- f. groenvoorzieningen;
- g. recreatieve voorzieningen;
- h. een overbouwing, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3';
- i. de bij de bestemming behorende waterstaatswerken, kunstwerken en kademuren.
7.2 Bouwregels
- a. Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, ten dienste van deze bestemming zoals keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' tevens voor een overbouwing met maximaal twee bouwlagen en met een minimale doorrijhoogte van 9,25 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 7.2 onder b. voor het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' toestaan van een overbouwing met een minimale doorrijhoogte van 6,25 meter, onder de voorwaarde dat deze minimale doorrijhoogte geen belemmering vormt voor de aanleg en het gebruik van de hoogwaardig openbaarvervoerbaan (HOV-baan) in de vorm van een busbaan.
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor aardgastransportleiding met een druk van ten hoogste 40 bar en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.
8.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter;
- b. de diameter en de druk van de bestaande leiding mogen niet worden gewijzigd;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) mag -met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende regels- uitsluitend worden gebouwd, indien dit betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- d. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' voorrang krijgt.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen van deze gronden, met inachtneming van de desbetreffende regels, mits:
- a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, en
- b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de beheerder van de betreffende leiding is ingewonnen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: :
- a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding-Gas zonder of in afwijking van omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- b. het aanbrengen en het rooien/vellen van hoogopstaande of diepwortelende beplantingen en bomen;
- c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- 2. Het verbod genoemd in het vorige lid is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 8.3 bedoeld;
- b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
- c. graagwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
- 3. De werken en werkzaamheden, zoals onder 1 in dit lid bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen wint het college van burgemeester en wethouders vooraf advies in bij de beheerder van de betreffende leiding.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
9.2 Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
- a. Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het gestelde onder a. voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels door tot gebouwen behorende balkons, afdaken, erkers en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en waarbij de vrije hoogte tot aan het peil minimaal 2,2 meter bedraagt;
- c. De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:
- 1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 3. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 4. de laad- en losmogelijkheden;
- 5. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van of het laten gebruiken van:
- a. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- c. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- d. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- f. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- g. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor:
- 1. de maximum bouwhoogte;
- 2. het maximum bebouwingspercentage;
- 3. de minimale doorrijhoogte ten behoeve van de HOV-baan als bedoeld in artikel 5.2.1 en artikel 5.3;
- b. de bestemmingsbepalingen voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van zendmasten wordt vergroot tot niet meer dan 55 meter;
- h. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
13.2
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Prinses Máxima Centrum, De Uithof'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het Prinses Máxima Centrum is een kinderoncologisch centrum waarin gespecialiseerde zorg, onderzoek, onderwijs en opleiding worden samengebracht. Het Prinses Máxima Centrum heeft zich tot doel gesteld de overleving van kinderen met kanker te verbeteren. Zorg en research moeten op één locatie en in één gebouw worden geconcentreerd, teneinde de doelstelling van genezing van meer dan 90% van de patiënten in 2025 te kunnen bereiken. Naast zorg en research moet ruimte worden geboden aan het verblijf van gezinsleden tijdens de behandeling van de patiënten. Door een nationaal centrum te realiseren, ten oosten van en verbonden met het Wilhelmina Kinderziekenhuis in De Uithof, kan de beste patiëntvriendelijkheid en patiëntveiligheid worden gerealiseerd, en de snelste samenwerking leiden tot de beste zorg.
Het geldende bestemmingsplan De Uithof laat genoemde ontwikkeling niet toe. Om die reden moet voor het plangebied een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld om de nieuwbouw van het Prinses Máxima Centrum mogelijk te kunnen maken.
1.2 Doelstelling
De hoofddoelstelling van dit bestemmingsplan is om het Prinses Máxima Centrum planologisch-juridisch mogelijk te maken. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente Utrecht, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied maakt deel uit van De Uithof en ligt aan de oostkant van Utrecht. Het plangebied betreft het noordoostelijk deel van De Uithof en sluit aan op de gronden van het westelijk gelegen Wilhelmina Kinderziekenhuis en de daarnaast gelegen HOV-baan.
Afbeelding: ligging plangebied
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door afrit 2 (De Uithof/De Bilt) van de Rijksweg A28, aan de oostzijde door landgoed Oostbroek en aan de zuidzijde door de Hoofddijk. Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door het Wilhelmina Kinderziekenhuis en de daarnaast gelegen HOV-baan. Daarnaast maakt een klein deel van het perceel van het bestaande Wilhelmina Kinderziekenhuis deel uit van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding horende bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding: begrenzing plangebied
1.4 Vigerende Plannen
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan “De Uithof” vastgesteld door de gemeenteraad van Utrecht bij besluit van 4 maart 2010. Binnen de grenzen van het plangebied gelden de bestemmingen ´Maatschappelijk - Gezondheidszorg´, 'Verkeer', 'Groen - Weide' en 'Water'. Daarnaast geldt voor een klein deel van het plangebied het bestemmingsplan 'HOV-baan De Uithof”, zoals vastgesteld op 17 juli 2014. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Verkeer - Openbaar Vervoer' en 'Water'. De inhoudelijke regeling uit dit geldende bestemmingsplan is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.
De ontwikkeling van het Prinses Máxima Centrum is op basis van het vigerende bestemmingsplan 'De Uithof” niet mogelijk.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)(2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt onder andere de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
Van belang is het feit dat het plangebied deel uit maakt van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hiermee is nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, tevens relevant voor dit bestemmingsplan. De bescherming van dit gebied is geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in paragraaf 2.1.2. Voor de toets van dit bestemmingsplan wordt dan ook verwezen naar deze paragraaf.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de Ecologische Hoofdstructuur. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie, en
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
In het Barro worden geen regels genoemd, die direct op deze ontwikkeling van toepassing zijn. Wel maakt het plangebied deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit voormalige militaire verdedigingssysteem is aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. In het Barro zijn de kernkwaliteiten van het systeem opgenomen en is aangegeven dat Provinciale Staten de begrenzing van de erfgoederen nader uitwerkt. Voor de toetsing aan dit beleid wordt daarom verwezen naar paragraaf 5.12.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid) (2012)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. De ladder bestaat uit een drietal voorwaarden waaraan de toelichting van een ruimtelijk besluit moet voldoen, als het besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming beoogd die leidt tot een goede ruimtelijke ordening met een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De toepassing van de ladder is dwingend voorgeschreven in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”
In deze paragraaf wordt invulling gegeven aan bovenstaande bepaling, nu dit bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
Ad a. Regionale behoefte aan een landelijk centrum voor kinderoncologie (Besluit ruimtelijke ordening, art. 3.1.6, lid 2, onderdeel a)
In Nederland krijgen elk jaar 500 tot 550 kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar kanker. Deze kinderen worden behandeld in zeven universitaire, medische behandelcentra. Ook het wetenschappelijke onderzoek naar kinderoncologie vindt plaats in deze behandelcentra. De spreiding van de zorg en het onderzoek over de verschillende centra maakt het moeilijk om nieuwe doorbraken in de behandelmethoden te creëren, maximaal kennis op te bouwen en nieuwe ontwikkelingen ten goede te laten komen aan alle patiënten. Door de realisatie van één nationaal medisch centrum, het Prinses Máxima Centrum, waarin zorg en onderzoek geconcentreerd worden, kunnen de genezingskansen worden verhoogd en kan de kwaliteit van leven van kinderen met kanker worden verbeterd.
Met het oog daarop is de ontwikkeling van een centrum voor kinderoncologie geïnitieerd door de Stichting Kinderoncologie Nederland ('SKION'), waarbij alle kinderoncologen in Nederland zijn aangesloten, en de Vereniging 'Ouders, Kinderen en Kanker' ('VOKK'). Het initiatief tot bundeling van de expertise op het gebied van kinderoncologische zorg en onderzoek wordt ondersteund door onder meer belangenbehartigers van patiënten (waaronder de Stichting KiKa) en Zorgverzekeraars Nederland. Het initiatief krijgt vorm in samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Utrecht, een ziekenhuis dat de noodzakelijke ondersteunende specialismen voor de behandeling van kinderen met kanker aanbiedt. Het Prinses Máxima Centrum beschikt over de toelating op grond van de Wet toelating Zorginstellingen ('WTZi').
De behoefte aan één medisch centrum in Nederland is regio-overstijgend en is zelfs van provinciaal en landelijk belang.
Conclusie: de regionale behoefte voor de vestiging van het Prinses Máxima Centrum is met bovenstaande kwalitatief en kwantitatief aangetoond.
Ad b. en c. Locatiekeuze en ontsluiting (Bro, art. 3.1.6, lid 2, onderdelen b en c)
De locatiekeuze voor de nieuwbouw van het Prinses Máxima Centrum is tot stand gekomen door te zoeken naar een in Nederland centraal gelegen, goed bereikbare locatie, waar voldoende ruimte is voor de realisatie van één gebouw met bijbehorende onbebouwde ruimte, waar zorg en onderzoek geconcentreerd kunnen worden en waarbij zoveel mogelijk gebruik kan worden gemaakt van de aanwezigheid van relevante kennis en faciliteiten. In Utrecht, goed bereikbaarheid met de auto en met openbaar vervoer, is het Universitair Medisch Centrum, waaronder het Wilhelmina Kinderziekenhuis, gevestigd in het oostelijke deel van de stad, in De Uithof. Deze locatie voldoet dan ook aan de bovengenoemde zoekcriteria. Hierdoor is de vestiging van het Prinses Máxima Centrum op De Uithof wenselijk en logisch.
In het bestemmingsplan De Uithof wordt in het gebied een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende zones, waarbij aan de oostkant sprake is van de zorgzone: voor mens en dier, primair voor academische, biomedische functies. Zorg, bedrijven/instellingen en bereikbaarheid zijn centrale elementen. Deze zone wordt doorsneden door de 'verdeelas', die de bereikbaarheid voor de zorgfuncties en de geplande life sciences ontwikkelingen aan de westzijde optimaal maakt. Aan de oostkant wordt de zorgzone begrensd door agrarisch gebied.
Binnen deze zorgzone ligt onder andere de faculteit Diergeneeskunde, het Universitair Medisch Centrum Utrecht en het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Het zoeken van een locatie voor het Prinses Máxima Centrum aan de oostkant van De Uithof is dan ook logisch.
Gezien de aanwezigheid van kennis en faciliteiten bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis, specifiek gericht op de behandeling van kinderen, en om daarvan optimaal gebruik te maken, is een verbinding gezocht tussen het Prinses Máxima Centrum en het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Een verbinding leidt ook tot een efficiënte, gezamenlijke benutting van de zeer complexe en kapitaalintensieve zorgfuncties. Een dergelijke verbinding is nodig voor een accurate behandeling van de patiënten. Een verbinding leidt bovendien tot een kleinere footprint van het Prinses Máxima Centrum, omdat door de verbinding tussen beide ziekenhuizen gezamenlijk gebruik kan worden gemaakt van onder meer operatiekamers, radiologie, de intensive care, maar ook van voorzieningen, zoals de apotheek in het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Hierdoor kan voor het Prinses Máxima Centrum een kleiner gebouw worden gerealiseerd dan in het geval deze wijze van intensieve samenwerking niet aanwezig zou zijn en alle voorzieningen in één nieuw gebouw zouden moeten worden opgenomen.
Alle mogelijkheden voor de vestiging van het Prinses Máxima Centrum in de directe nabijheid van het Wilhelmina Kinderziekenhuis zijn onderzocht: ten noorden, westen, zuiden en ten oosten van dit ziekenhuis. Daarbij werd gezocht naar de beste inpassing van het Prinses Máxima Centrum, gegeven het noodzakelijke ruimtebeslag (de footprint van het gebouw en de benodigde omliggende, onbebouwde ruimte).
Er bleek rondom het Wilhelmina Kinderziekenhuis geen leegstaande, gebouwde ruimte te zijn, ter grootte van 49.500 m2, die geschikt is voor het Prinses Máxima Centrum. Bij de beoordeling van geschiktheid is onder meer rekening gehouden met de dringende wens om een goede fysieke verbinding met het Wilhelmina Kinderziekenhuis te maken en met het feit dat een ruimte zich ervoor moet lenen om gebruikt te kunnen worden voor een specifiek medisch programma met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen voor bezoekers.
De mogelijke ruimte benutten aan de westzijde van het Wilhelmina Kinderziekenhuis zou betekenen dat diverse kapitaalintensieve medische voorzieningen, waaronder de zogenaamde hotfloor, zouden moeten worden verplaatst naar de westzijde, hetgeen financieel onuitvoerbaar is.
In de directe omgeving van het Wilhelmina Kinderziekenhuis, is, behalve aan de oostzijde, ook geen onbebouwde ruimte van voldoende omvang aanwezig voor de realisatie van een gebouw met de beoogde footprint die de realisatie van het benodigde programma mogelijk maakt en met openbare ruimte rondom het gebouw voor in- en uitrijbewegingen, etc.
Bij de uiteindelijke locatiekeuze zijn de mogelijkheden voor het realiseren van een fysieke verbinding tussen het Wilhelmina Kinderziekenhuis en het Prinses Máxima Centrum bepalend geweest. Een dergelijke verbinding is nodig voor een accurate behandeling van de patiënten en de verbinding leidt ook tot een kleinere footprint van het Prinses Máxima Centrum, omdat zo het gebruik van onder meer operatiekamers, radiologie, de intensive care, maar ook van voorzieningen, zoals de apotheek, met het Wilhelmina Kinderziekenhuis gedeeld kunnen worden.
Bij realisatie van een fysieke verbinding, een luchtbrug, tussen de gebouwen, is het realiseren van zo klein mogelijke afstanden van groot belang, omdat dan snel gehandeld kan worden, als dat voor de genezing nodig is. Uiteraard is de huidige inrichting en logistiek in het Wilhelmina Kinderziekenhuis bepalend voor de mogelijkheden om de verbinding te realiseren. De belangrijkste zorgvoorzieningen, de operatiekamers en de intensive care, bevinden zich aan de oostkant van het gebouw. Het maken van een functionele en fysieke koppeling met het Prinses Maxima Centrum levert daarom aan deze zijde de meeste voordelen op.
Uit bovenstaande volgt dat in De Uithof geen locatie is gevonden die aan de noodzakelijke medische eisen kan voldoen. De gekozen locatie, in de groene rand direct grenzend aan het Wilhelmina Kinderziekenhuis, voldoet wel aan die eisen. Hierbij leidt de verbinding tussen het Prinses Máxima Centrum en het Wilhelmina Kinderziekenhuis ook nog eens tot een aanzienlijk kleinere footprint.
In de vergadering van 18 maart 2013 hebben Provinciale Staten de ontwikkeling van het Prinses Máxima Centrum op deze locatie benoemd tot project van provinciaal belang als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In de partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 heeft de provincie aangegeven achter de ontwikkeling van het Prinses Máxima Centrum op De Uithof te staan in de directe nabijheid van het Wilhelmina Kinderziekenhuis: “Wij hechten groot belang aan vestiging van het NKOC [Nationaal Kinder Oncologisch Centrum] op De Uithof. De organisatie dient met name uit medisch oogpunt gevestigd te zijn in de directe omgeving van het UMC, andere locaties op het Uithofterrein zijn mede om die reden geen optie voor vestiging (209).”
De provincie is bereid geweest om met een wijziging van de rode contour de locatie aan het stedelijk gebied toe te voegen. In de nota van beantwoording bij het besluit van Provinciale Staten van 10 maart 2014 tot vaststelling van de partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 wordt het standpunt van de provincie als volgt verwoord: “Wij willen meewerken aan de vestiging van het Nationaal Kinder Oncologisch Centrum op De Uithof in de directe nabijheid van het WKZ, onder voorwaarde dat als compensatie een groene kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd die in redelijke verhouding staat tot de te realiseren rode ontwikkeling. Hiervoor hebben wij het plangebied van het PMC indicatief begrenst middels een stippellijn. Nadat het op te stellen bestemmingsplan voor de PMC-vestiging onherroepelijk is geworden trekken wij de exacte rode contour.”
De reden voor de indicatieve begrenzing middels een stippellijn wordt in dezelfde nota als volgt verwoord: “Als algemeen uitgangspunt geldt dat een rode contour pas wordt opgenomen als er een ontwerpbestemmingsplan in procedure is. (….) Nu er bij het PMC nog geen sprake is van een ontwerpbestemmingsplan in procedure, is er nog te veel onduidelijkheid en onzekerheid over een aantal bestemmingsplanaspecten. Dit betekent dat nu een definitieve grens van de rode contour vastleggen het gevaar inhoudt dat achteraf kan blijken dat een te groot dan wel te klein gebied binnen de rode contour is gebracht dan nodig is.”
De locatie van het Prinses Máxima Centrum wordt door de partiële herziening ook mogelijk gemaakt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Op de bij de partiële herziening behorende verbeelding maakt de locatie van het Prinses Máxima Centrum onverkort deel uit van het stedelijk gebied.
Op basis van het voorgaande is bij de eerste partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening de locatie voor het Prinses Máxima Centrum binnen de rode contour en het stedelijk gebied gebracht.
Op de verlegging van de rode contour ten behoeve van de uitbreiding van het stedelijk gebied voor het Prinses Máxima Centrum, wordt nader ingegaan in paragraaf 2.2 van de toelichting van het bestemmingsplan.
Uit de brief (17 maart 2015) van Gedeputeerde Staten in reactie op het er inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan Prinses Máxima Centrum, De Uithof (zie reclamant 5), blijkt dat de provincie instemt met de locatie en de wijze waarop de plannen zijn uitgewerkt in het bestemmingsplan: “Met de vestigingsmogelijkheid van het Prinses Maxima Centrum voor kinderoncologie wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkelingen op het Utrecht Science Park. Daarnaast wordt in het ontwerpplan een goede invulling opgenomen van de groene kwalitatieve verbetering van het gebied tussen de locatie voor het Prinses Maxima Centrum en het landgoed Oostbroek. Deze groene invulling en verbetering van de recreatieve verbindingsmogelijkheden staan naar ons oordeel in goede verhouding tot de te realiseren rode ontwikkeling in dit gebied.”
Om de impact op de landelijke, groene omgeving zo klein mogelijk te houden, wordt de nieuwbouw zo compact mogelijk en zo dicht mogelijk bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis gebouwd. In hoofdstuk 4 wordt een uitgebreide planologische toelichting op de inpassing gegeven.
De locatie voor het Prinses Máxima Centrum is bereikbaar door een multimodale ontsluiting. Auto's kunnen het Prinses Máxima Centrum bereiken via de A28. De Uithof is vanuit het centrum van de stad goed bereikbaar per fiets. De ontsluiting met openbaar vervoer wordt de komende jaren verbeterd door de aanleg van een trambaan, ter vervanging van de busbaan, en doordat er een extra overstapmogelijkheid komt voor treinreizigers door de opening van station Vaartsche Rijn. In paragraaf 4.2 van de toelichting van het bestemmingsplan wordt de verkeersontsluiting nader toegelicht.
2.1.4 Nota Belvedère
De Nota Belvedère is een initiatief van vier ministeries: VROM, OCW, LNV en V&W. De Nota Belvedère is vastgesteld in 1999 door de Ministerraad op 11 juni 1999. In deze nota is het beleid van het Rijk geformuleerd over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. De nota geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. De strategie die hierbij past is die van 'behoud door ontwikkeling'. In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie vormt de cultuurhistorie uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen. Het beleid richt zich op:
- 1. het betrekken van cultuurhistorie bij de vormgeving van Nederland als inspiratiebron;
- 2. het behoud en verbeteren van bestaande met name grote cultuurhistorische structuren.
Uitgangspunt van de Nota Belvedère is dat de cultuurhistorie in de leefomgeving kwaliteit en betekenis kan toevoegen aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Nota Belvedère uit 1999 spreekt van een 'vervlakking en verschraling van de diversiteit van de leefomgeving, met de dreiging van maatschappelijk geheugenverlies'. Cultuurhistorische kwaliteiten verschaffen bewoners van een dorp, stad, streek of land een gevoel van eigenheid. In het nieuwe “wij-denken” hebben monumenten een rol te vervullen. In de Nota Belvedère zijn zogeheten Belvedèregebieden aangewezen. De Belvedèregebieden zijn op grond van hun bijzondere cultuurhistorische en landschappelijke waarden opgenomen in de Nota Belvedère van het Rijk”.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
In paragraaf 5.12 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie in relatie tot de planontwikkeling. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling aansluit bij het de uitgangspunten uit de Nota Belvedère.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS)
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (verder: PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
2.2.3 Werken
De provincie Utrecht heeft economisch gezien een sterke uitgangspositie. Om deze positie te behouden en nieuwe kansen te benutten, is de (ruimtelijk-)economische strategie voor de komende jaren gericht op:
- het versterken van die bedrijfssectoren die veel gebruikmaken van kennis en creativiteit (life sciences, creatieve industrie en duurzaamheidseconomie);
- het zoveel als mogelijk accommoderen van de dynamiek van de al in onze provincie gevestigde bedrijven.
Daarvoor wil de provincie Utrecht voldoende en adequaat aanbod aan werkmilieus realiseren. Bij de ontwikkeling van werklocaties zijn voor de komende jaren herstructurering, transformatie en intensivering de belangrijkste opgaven. De provincie Utrecht wil dat de bestaande ruimte voor bedrijfs- en kantoorvestiging optimaal wordt benut en zo nodig wordt aangepast aan de huidige wensen van gebruikers en dat er selectief nieuwe locaties worden ontwikkeld. Twee specifieke werkmilieus zijn van grote betekenis voor het economisch vestigingsklimaat in de provincie Utrecht:
- het (groot)stedelijk vestigingsmilieu: het centrum van Utrecht, het centrum van Amersfoort en bij realisering in Leidsche Rijn Centrum en op langere termijn de A12-zone;
- het campusmilieu: het Utrecht Science Park (USP) in De Uithof waar verschillende bedrijven en kennisinstellingen op het gebied van life sciences en duurzaamheid zijn gevestigd.
Door intensivering en uitbreiding wil de provincie Utrecht de bestaande ruimtelijke mogelijkheden optimaal benutten. De bedrijvigheid die zich vestigt in De Uithof moet kennisintensief zijn en aansluiten bij de Utrechtse kennisbasis.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
De ontwikkeling van het Prinses Máxima Centrum is in lijn met de (ruimtelijk-) economische strategie van de provincie Utrecht om de komende jaren bedrijfssectoren die veel gebruikmaken van kennis en creativiteit ((life) sciences) te versterken. Ook de vestiging van het Centrum op De Uithof, direct aansluitend op het Wilhelmina Kinderziekenhuis, past in de provinciale strategie om de bestaande ruimtelijke mogelijkheden optimaal te benutten.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionaal Structuurplan 2005-2015 (2005)
Bestuur Regio Utrecht (BRU) heeft in 2005 het Regionaal Structuurplan (RSP) vastgesteld waarin in grote lijnen is weergegeven hoe de regio Utrecht zich in de komende jaren moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. In de Wet ruimtelijke ordening is het instrument Regionaal Structuurplan niet langer opgenomen. Het huidige RSP heeft onder de nieuwe wet dezelfde status gekregen als een provinciale structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde Regionaal Structuurplan blijft geldig tot 2015.
Het centrale thema van het plan is beheerste dynamiek. Via het principe beheerste dynamiek moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling.
Op de plankaart van het Regionaal Structuurplan Utrecht 2005-2015 is De Uithof aangewezen als (Life) Science cluster. Hieronder wordt een Gemengd werkmilieu verstaan waarin ruimte wordt geboden aan bedrijven en instellingen die op innovatieve wijze de mogelijkheden van nieuwe medicijnen, vaccins, behandelmethoden en diensten (preventieve monitoring en surveillance) om weten te zetten voor industriële productie. Ook wetenschappelijk en hoger onderwijs en overige kennisintensieve life science activiteiten kunnen hier een plek hebben. Menging met overige functies is binnen de structuur van het gebied mogelijk. Kenniscentrum De Uithof neemt binnen dit milieu een bijzondere positie. Binnen dit gebied is de onderwijsfunctie verweven met de life science functie, inclusief de hierbij behorende voorzieningen. De bereikbaarheid van de gebieden is afhankelijk van de schaal van de activiteiten goed met auto, (H)OV en fiets.
De Uithof is aangewezen als één van de drie 'kerngebieden', naast Utrecht Centrum en Leidsche Rijn Centrum. Ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en bereikbaarheidsmaatregelen in deze gebieden hebben prioriteit ten opzichte van andere gebieden. BRU stimuleert en faciliteert de komende jaren de groei van de life sciences. De Uithof vervult de spil als het gaat om de life science functie van de regio. Het life science cluster De Uithof is een gemengd werkmilieu waarin ruimte wordt geboden aan bedrijven en instellingen die op innovatieve wijze de mogelijkheden van nieuwe medicijnen, vaccins, behandelmethoden en diensten (preventieve monitoring en surveillance) weten om te zetten voor industriële productie.
Het BRU zet in op infrastructurele maatregelen, die de bereikbaarheid van onder meer de regionale kerngebieden, waaronder de science-cluster De Uithof, verbeteren. Op het gebied van openbaar vervoer wordt een aantal maatregelen onderzocht, zoals de ontsluiting De Uithof. Het recreatieve programma voor de komende tien jaar bestaat onder andere uit een fietsverbinding tussen Laagraven en omgeving De Uithof (inclusief verbeteren van de kruisingen met de A27 en de A12).
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
De ontwikkeling van het Prinses Máxima Centrum is geheel in lijn met de ambitie uit het Regionaal Structuurplan ten aanzien van de groei van de life sciences. De aanleg van de Uithofbaan draagt bij aan de bereikbaarheid van het gebied.
2.3.2 Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030
De essentie van de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 is verdichting en kwaliteitsverbetering. Dit houdt in het vinden van een oplossing voor de spanning tussen de behoefte aan ruimte om te wonen en te werken voor het groeiend aantal huishoudens en de behoefte aan bescherming van natuur en landschap en de duurzaamheid in de ruimtelijk-economisch ontwikkeling.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
In de ontwikkelingsvisie in geen specifiek beleid opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan.
2.3.3 Regionaal
De Regionale Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS) van de Bestuursregio Utrecht draagt bij aan de regionale samenwerking en profilering van de stadsregio Utrecht op het gebied van economische ontwikkeling.
De ontwikkeling van het BRU richt zich op:
- Een tijdig en adequaat aanbod van diverse typen werklocaties, afgestemd op de vraag van bedrijven en instellingen in kwantiteit en kwaliteit;
- Het zoveel mogelijk voorkomen van verdere congestie door toenemende mobiliteit, met vanuit de REOS specifieke aandacht voor de bereikbaarheid van werklocaties;
- In samenwerking met andere partijen uitvoeren van stimulerende acties gericht op:
a. versterking en profilering van enkele speerpunten van de Utrechtse kenniseconomie;
b. betere afstemming van de vele acties gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt;
c. aanvullende mogelijkheden om toerisme en leisure te bevorderen door coördinatie van diverse activiteiten;
d. het faciliteren van veranderingen op de arbeidsmarkt (pendelrelaties, nieuwe woon/werk-concepten); - Bevordering van de economische belangen van de regio Utrecht in overleggen met Rijk, provincie Utrecht en gemeenten en het aantrekken van extra financiële middelen van Rijk/EU en private partijen, via gerichte, strategische interventies
De regio ziet het als zijn taak om te zorgen voldoende aanbod van werklocaties door een Regionaal Platform Werklocaties op te richten dat inzet op afstemming in de ontwikkeling van kantorenlocaties, herstructurering, nieuwe terrein tijdig beschikbaar krijgen, terreinen beoordelen vanuit diverse typen gebruikers en regionaal vestigingsbeleid voor grootschalige voorzieningen. Sturing op kwaliteit staat daarbij hoog in het vaandel. Verder gaat de regio op zoek naar creatieve oplossingen om belangrijke clusters van werkgelegenheid bereikbaar te houden. Tot slot gaat het Bestuur Regio Utrecht een aantal initiatieven ondersteunen waarbij andere organisaties het voortouw hebben.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
De ontwikkeling van het Prinses Máxima Centrum draagt bij aan de versterking en profilering van de Utrechtse kenniseconomie en sluit aan bij de Regionale economische Ontwikkelingsstrategie.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Motie gemeenteraad
Op 14 maart 2013 heeft de gemeenteraad van Utrecht motie 2013/MO14 unaniem aangenomen. Daarin sprak de raad er zich over uit het Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie in Utrecht te willen huisvesten en niet op voorhand principiële bezwaren te hebben tegen het bouwen buiten de rode contour voor dit specifieke en bijzondere plan. De raad heeft het college door middel van deze motie opgedragen voortvarend het planproces op te starten, in nauw overleg met de initiatiefnemer, de Universiteit Utrecht (UU) en het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMC) en in collegiale samenwerking met de provincie Utrecht.
2.4.2 Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (juli 2004)
Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.
- De Markt sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
- Het Podium sluit aan bij de kernkwaliteit: de stad als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie.
- De Binnentuin sluit aan bij de kernkwaliteit: de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken.
De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015.
Doelstelling binnen het perspectief het Podium is:
- het versterken van de landelijke identiteit van Utrecht als ontmoetingsstad;
- het bijdragen aan de culturele vitaliteit van de stad;
- het versterken van de functionele relatie van de stad met de regio op het gebied van cultuur, onderwijs, voorzieningen en recreatie;
- het ontwikkelen van een (bijbehorend) uitnodigend stedelijk milieu.
Doelstelling binnen het perspectief de Markt is:
- het stimuleren van de economische vitaliteit in Utrecht in stedelijke regionale en landelijke context;
- de herkenbaarheid van de kernkwaliteit vergroten door onder andere het ontwikkelen van een (bijbehorend) hoogstedelijk milieu.
Doelstelling binnen het perspectief de Binnentuin is:
- het creëren van een veilige en leefbare omgeving;
- het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad;
- het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu.
Binnen De Uithof spelen de perspectieven 'Podium' en 'Markt'. Het perspectief 'Het Podium' richt zich op de stad als ontmoetingsplaats voor kunst, cultuur, onderwijs, voorzieningen en recreatie en in het perspectief 'De Markt' wordt het economische, dynamische en hoogstedelijke karakter van de stad versterkt.
Afbeelding: Uitsnede Perspectief 2030 'De Markt' en uitsnede Perspectief 2030 'Het Podium' (Gemeente Utrecht, Structuurvisie Utrecht 2015-2030, 2004)
De Uithof is een identiteitsdrager van de stad en moet dat ook blijven. De structuurvisie benoemt De Uithof als één van de vier grote podia van de stad. De identiteit van De Uithof wordt gevormd door het gegeven dat het een gebied is met een bijzonder programma (kennis en zorg), stedenbouwkundige setting en architectuur. Als 'Het Podium' is De Uithof van nationaal belang vanwege de onderwijsvoorzieningen, onderzoek en de hieraan gekoppelde science- en gezondheidsfunctie.
In De Uithof sluit het ontwikkelingsperspectief 'De Markt' aan bij de kernkwaliteit 'de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving'. De ruimtelijke opgave die speelt voor De Uithof vanuit dit ontwikkelingsperspectief is het kunnen aanbieden van een compleet aanbod van vestigingsmilieus, zowel voor wonen en werken. Voor dit perspectief is het noodzakelijk dat de locaties aansluiten op de netwerken van de randstad: het randstedelijk openbaar vervoernetwerk, het stedelijk HOV-netwerk en de knooppunten in de stad.
De landschappelijke setting van De Uithof is sturend voor de ruimtelijke ontwikkeling en tegelijkertijd kaderstellend voor de programmatische toevoegingen die hier mogen plaatsvinden. Eén en ander betekent dat keuzes ten aanzien van programmatische toevoegingen en van kwalitatieve aanpassingen, alleen dan gedaan mogen worden als zij de functie van De Uithof versterken en zeker niet aantasten. Op grond hiervan kunnen (beperkt) woningen worden toegevoegd. Voor de verdere ontwikkeling van De Uithof is verbetering van de bereikbaarheid een noodzaak.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
De identiteit van De Uithof wordt gevormd door het gegeven dat het een gebied is met een bijzonder programma (kennis en zorg), stedenbouwkundige setting en architectuur. Als 'Het Podium' is De Uithof van nationaal belang vanwege de onderwijsvoorzieningen, onderzoek en de hieraan gekoppelde science- en gezondheidsfunctie. De ontwikkeling van het Prinses Máxima Centrum in nauwe relatie met het UMC Utrecht, het Wilhelmina Kinderziekenhuis en het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis draagt hier in belangrijke mate aan bij vanwege het (inter)nationale belang voor onderzoek naar kinderoncologie en de behandeling daarvan.
In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de stedenbouwkundige setting en de architectuur van het Prinses Máxima Centrum.
2.4.3 Groenstructuurplan Utrecht (mei 2007)
Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal en het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van
het groene areaal om Utrecht. De meest kansrijke en belangrijke onderdelen voor ontwikkeling van de groenstructuur zijn:
- 1. ontwikkeling van drie grote groengebieden grenzend aan de bebouwde kom: Utrecht-west, Noorderpark en Groenraven-Oost;
- 2. het Leidsche Rijnpark als groot binnenstedelijk groengebied;
- 3. versterken van het groen in de naoorlogse wijken Zuilen, Ondiep, Overvecht, Hoograven en Kanaleneiland.
In het Groenstructuurplan is de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 opgenomen. De Visiekaart Stedelijke Groenstructuur Utrecht 2030 omvat een weergave van het stedelijk groenareaal en het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht. Eén van de onderleggers daarvoor is de Ecologische Infrastructuur Utrecht als stedelijke tegenhanger van de Ecologische Hoofdstructuur die op nationaal en provinciaal niveau fungeert.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
Het Prinses Máxima Centrum maakt deel uit van De Uithof. De stedelijke groenstructuur van De Uithof bevat onder andere Fort Hoofddijk, de Hoofddijk, het moerasbos en omgeving en de groene entrees van De Uithof nabij Toulouselaan, Sorbonnelaan en De Boeijelaan. Het Prinses Máxima Centrum zelf wordt gerealiseerd aan de rand van het oostelijk weidegebied, dat deel uitmaakt van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en tevens deel uitmaakt van de groenstructuur. Deze open ruimte ofwel de 'contramal' van het bebouwde, is voor het gebied De Uithof belangrijk en zal door de uitvoering van het bestemmingsplan geraakt worden. Het verlies aan groen wordt echter gecompenseerd door een natuurvriendelijk beheer van de oostelijk van de nieuwbouw gelegen weide en door maatregelen aan de Hoofddijk. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
2.4.4 Hoogbouwvisie (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste het nagaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
- hoogbouw wordt altijd in verhouding gezien met de omgeving;
- behoud van het kleinschalige karakter van stadswijken;
- de zichtlijnen op de Dom moeten behouden blijven;
- hoogbouw als middel om de stad beter zichtbaar en herkenbaar te maken. Utrecht wordt één stad met twee centra: het huidige centrum met stationsgebied en het toekomstige Centrum Leidsche Rijn. De kloof tussen de twee stadsdelen wordt in de toekomst gedicht door de zogeheten Centrale Zone, die ruwweg parallel loopt aan de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal.
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
- a. De Binnentuinen: deze categorie bevat een subcategorie 'laag' met een basis van 9 meter en een subcategorie 'hoog' met een basis van 15 meter, beiden met de mogelijkheid tot incidentele accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte;
- b. De Centrale Zone: de basismaat bedraagt in dit gebied 15 of 30 meter. Er zijn accenten tot in het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. In een beperkt zoekgebied, kunnen incidentele accenten van 60 tot 80 meter worden geplaatst.
- c. De Brandpunten: de maximale bebouwingshoogte bedraagt 90 meter, respectievelijk een niet gemaximaliseerde hoogte (Stationsgebied respectievelijk centrum Leidsche Rijn).
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
De Uithof en daarmee ook de locatie van het Prinses Máxima Centrum liggen buiten de Centrale Zone; het gebied als geheel is echter wel functioneel van bovenstedelijke betekenis. De Uithof is het gebied in de stad met de meeste bestaande hoogbouw. Voor De Uithof wordt daarom een vergelijkbaar regime voorgesteld als voor de Centrale Zone. Ook in De Uithof is het toepassen van accenten van 60 tot 80 meter een geëigend middel om het bijzondere karakter van dit gebied te benadrukken. De maximale bouwhoogte die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt bedraagt maximaal 35 meter en past daarmee ruimschoots in het hoogbouwbeleid. De naastgelegen bebouwing in De Uithof kent een maximale hoogte van 35 meter.
In hoofdstuk 4 en in paragraaf 5.15 wordt nader ingegaan op de hoogte van de bebouwing.
2.4.5 Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van omgevingsvergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De Welstandsnota is per gebied raadpleegbaar. Het Prinses Máxima Centrum behoort tot deelgebied De Uithof. De Uithof wordt omschreven als 'architectonisch zeer fraai als gevolg van het actieve architectonische beleid van de laatste jaren'. Aandacht wordt geschonken aan het Stedenbouwkundig Plan Koolhaas/Zaaijer.
Het plangebied is op de analysekaart van de Welstandnota aangeduid als groengebied. Het plangebied maakt deel van de groene contramal van De Uithof. Dit betekent dat bij het gebouwontwerp de omgevingskwaliteit van het toekomstige gebouw een belangrijke rol speelt.
De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open' (verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur), 'Respect' (essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd) en 'Behoud' (behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard).
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
De locatie ligt in een gebied dat in de Welstandsnota de aanduiding beleidsniveau 'Respect' heeft. Dit betekent dat de essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd. In het 'Beeldkwaliteitsplan Prinses Máxima Centrum - De Uithof1 - dat specifiek voor het Prinses Máxima Centrum is opgesteld, vormt deze benadering het uitgangspunt. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. De welstandcommissie zal het bouwplan toetsen aan het beeldkwaliteitsplan.
- 1. DS Landschapsarchitecten, beeldkwaliteitsplan Prinses Máxima Centrum - De Uithof, no-vember 2013.
2.4.6 Archeologiebeleid
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, dan wel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie in relatie tot de planontwikkeling.
2.4.7 Economisch Profiel Utrecht 2010
Het Economisch Profiel Utrecht 2010 (EPU) beschrijft de economische kansen en mogelijkheden van de gemeente Utrecht. Het centrale thema van de nota is 'Utrecht, ontmoetingsplaats voor talent'. Uitgangspunten daarbij zijn: ruimte voor groei, selectiviteit door kwaliteit en profilering op de sterke punten van de stad.
Utrecht wil zich landelijk profileren en promoten als stad met talent. Onder 'talent' wordt verstaan een goed opgeleide beroepsbevolking en kennisintensieve bedrijvigheid die een versterking van de economische basis van Utrecht vormen. Met een getalenteerde beroepsbevolking, de universiteit, een breed aanbod van HBO- en (V)MBO-opleidingen en de historische stad met haar (studenten)cultuur heeft Utrecht hiervoor een goede uitgangspositie. Het beleid zal zich moeten richten op versterking en verbreding van het onderwijsaanbod en op verbetering van de afstemming onderwijs-bedrijfsleven. Aan het medisch cluster wordt binnen de toekomstige Utrechtse economie een belangrijke rol toegedicht. Binnen het medisch cluster wil Utrecht inzetten op de sector life sciences: specialistische niches op het gebied van farmacie, zorg, medische technologie en biotechnologie.
In de nota zijn kwaliteiten aan De Uithof toegekend waarvan behoud en versterking is gewenst:
De Uithof, opleidingscentrum en werklocatie voor talent
Het aanbod van een hoogwaardige onderwijsomgeving aan de vele studenten die in Utrecht in De Uithof studeren, kan een natuurlijke en blijvende instroom van hoogopgeleiden op de Utrechtse arbeidsmarkt bewerkstelligen. Naast de opleidingsfunctie die De Uithof in zich heeft, kent de locatie ook een aanzienlijke werkgelegenheidsfunctie. Hiermee draagt De Uithof in belangrijke mate bij aan de totale werkgelegenheid in de stad.
De Uithof, internationale uitwisseling van talent
Gasthoogleraren, promovendi, jaarstudenten en bezoekers van wetenschappelijke congressen en seminars vanuit de gehele wereld ontmoeten elkaar in Utrecht. Een combinatie van universiteit en historie, cultuur en de aanwezigheid van moderne voorzieningen, maakt Utrecht binnen het Europese netwerk van vergelijkbare steden een aantrekkelijke locatie voor wetenschappers.
De Uithof, broedplaats voor innovatie en kennisvalorisatie
In De Uithof is in grote mate specialistische kennis aanwezig op het gebied van (dier)geneeskunde, scheikunde, biologie, geowetenschappen en farmacie. Ondernemers en bedrijven worden mogelijkheden geboden hun kennis te vercommercialiseren. Spin off in de vorm van werknemers die een eigen onderneming beginnen met een innovatief product is één van de merites van kennisintensieve concentraties.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
De ontwikkeling van het Prinses Máxima Centrum sluit naadloos aan op het beleid van de gemeente om binnen het medisch cluster in te zetten op de sector life sciences: specialistische niches op het gebied van farmacie, zorg, medische technologie en biotechnologie.
2.4.8 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2005-2020 (2005)
Het Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) is een stedelijke nota met beleid en plannen voor de hoofdinfrastructuur gericht op de bereikbaarheid van de stad Utrecht. Daarbij houdt het GVVP rekening met integrale verkeers- en vervoersplannen van hogere overheden. Het GVVP is, samen met andere sectornota's, uitgangspunt voor wijkverkeersplannen, de uitwerking van stedenbouwkundige en infrastructurele plannen en overige verkeers- en vervoersprojecten.
In het GVVP is De Uithof aangemerkt als (boven-) regionaal centrum. Voor de bereikbaarheid blijft de Universiteitsweg de belangrijkste verbinding voor het autoverkeer vanaf de rijkswegen A27 en A28. De toevoeging en uitbreiding van functies in het gebied mogen niet ten koste gaan van de bereikbaarheid. Een Park & Ride voorziening wordt gerealiseerd om een bijdrage leveren bij het bereikbaar houden van De Uithof.
Voor het regionaal openbaar vervoer geldt De Uithof als regionaal knooppunt voor snelle busroutes. Dit betreft onder andere de lijn tussen NS Station Driebergen - Zeist, centrum Zeist, De Uithof en Utrecht Centraal en de lijn tussen halte Bilthoven en Utrecht Centraal via De Uithof.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
In juni 2011 heeft de gemeenteraad van Utrecht besloten om over de HOV-verbinding 'Om de Zuid' tussen Utrecht Centraal en de P+R De Uithof een tram te laten rijden en de eerder beschikbaar gestelde budgetten voor de busbaan HOV 'Om de Zuid' te oormerken voor de tramverbinding naar De Uithof. Hiertoe is een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht, welke in juli 2014 is vastgesteld. Dat bestemmingsplan zorgt voor het verbeteren van de bereikbaarheid van De Uithof met de regio Utrecht en daarmee voor een goede bereikbaarheid van het Prinses Máxima Centrum.
2.4.9 Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar (gemeenteraad, juli 2012)
Met het ambitiedocument 'Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar' koerst het gemeente aan op een duurzaam bereikbare en aantrekkelijke stad, waarbij de bereikbaarheid van de economische kerngebieden gegarandeerd wordt. Het ambitiedocument heeft zeven beleidsprincipes. Eén van deze beleidsprincipes is de keuze voor het Randstadspoor (RSS) en HOV (tram) als basis van het OV-systeem. De gemeente zet hierbij in op het terugbrengen van de overlast van het busverkeer in de stad en het verbeteren van de leesbaarheid van het openbaar vervoer voor bezoekers. Ruimte voor groei van het aantal bussen rond de OV-terminal ontbreekt. Daarom is - in lijn met de OV-visie van het BRU - naast de ontwikkeling van Randstadspoor gekozen voor het vergaand bundelen en concentreren van OV-stromen in de stad op verbindende HOV-corridors.
Waar mogelijk wil de gemeente deze HOV-corridors vertrammen, met prioriteit in de fasering voor de corridors naar de grote (woon)kernen die niet door RSS worden ontsloten. De HOV- lijnen lopen dwars door de stad en geven nabij de RING aansluiting op P+R-plaatsen. Hierdoor wordt het vanzelfsprekend om de auto aan de rand van de stad te parkeren en midden in de stad te worden afgezet. Ook overig busverkeer wordt zoveel mogelijk op de verbindende OV-corridors en RSS aangeknoopt in goede overstapknooppunten. De tangentiële (bus)verbindingen worden versterkt. Vooral de snelle doorgaande lijnen naar Nieuwegein, Uithof, Zeist, Papendorp en Leidsche Rijn zijn aanvullend op het Randstadspoor. Op deze trajecten is een hoge snelheid gewenst.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
De nieuwe tramverbinding naar De Uithof zorgt voor het verbeteren van de bereikbaarheid van De Uithof met de regio Utrecht en daarmee voor een goede bereikbaarheid van het Prinses Máxima Centrum.
2.4.10 Bestemmingsplan De Uithof (2010), Visie De Uithof (2008), Discussienota De Uithof (2003) en bestemmingsplan HOV-baan De Uithof (2014)
De Discussienota Utrecht, ontmoetingsplaats voor talent (2003) en de visie De Uithof zijn beleidsstukken die aan de basis hebben gelegen van het bestemmingsplan De Uithof, dat in 2010 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn ruimtelijke en functionele uitgangspunten vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat De Uithof verder uit kan groeien tot kennis- en zorgcentrum met campus en Science Park. Het Science Park moet bestaan uit een cluster van kennisintensieve bedrijven en/of instellingen die nauw verbonden zijn aan de universiteit en medische centra in De Uithof.
Het bestemmingsplan is een vertaling van het ruimtelijke kader voor de ontwikkeling van De Uithof zoals opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan Koolhaas/Zaaijer. Dit Stedenbouwkundig Plan geldt sinds 1995 als het ruimtelijk ontwikkelingskader van De Uithof. Het stedenbouwkundig plan bepaalt voor een groot deel het karakter van De Uithof. Het plan bestaat uit clusters van bebouwing in een open en groene setting. In 2007 / 2008 is een aanpassing gemaakt op het Stedenbouwkundig plan van Koolhaas/Zaaijer, welke bestuurlijk zijn vastgesteld.
Het stedenbouwkundig plan geeft aan waar in de toekomst ontwikkeling is voorzien in De Uithof. Bij het bouwen in De Uithof geldt al lange tijd dat zuinig wordt omgegaan met de beschikbare ruimte door compact te bouwen. Duurzaamheid door compacte bouw en met respect voor het landschap is dan ook de basis geweest voor de visie op De Uithof. De Uithof ontwikkelt zich tot een bijzonder gebied met hoogwaardige functies in een aantrekkelijke omgeving. Nieuwe bebouwing moet een positieve bijdrage leveren aan deze ontwikkeling, zowel voor De Uithof als geheel als voor de directe omgeving van deze bebouwing.
Voor een klein deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'HOV-baan De Uithof', zoals vastgesteld op 17 juli 2014. Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied', Verkeer - Openbaar Vervoer en 'Water'. De inhoudelijke regeling uit dit geldende bestemmingsplan is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
Vanwege de wens van een goede bereikbaarheid voor zoveel mogelijk patiënten, ligt als centrale vestigingsplaats Utrecht voor de hand. In Utrecht vormt de samenwerking met het UMC Utrecht een belangrijk uitgangspunt. Het UMC is gevestigd in De Uithof in Utrecht. Daarnaast hebben de aanwezigheid van het Wilhelmina Kinderziekenhuis, het uitstekende onderzoeks- en ontwikkelklimaat en de aanwezigheid van een zich snel ontwikkelende oncologie voor volwassenen bijgedragen aan de keuze voor een vestigingsplaats in De Uithof.
Conform het verstedelijkingsbeleid van de provincie Utrecht is binnen De Uithof gekeken naar mogelijkheden om (binnen de rode contour) het Prinses Máxima Centrum te realiseren. Hoewel er nog bouwmogelijkheden in De Uithof beschikbaar zijn, is er geen locatie van deze omvang beschikbaar voor het beoogde programma aan zorgvoorzieningen. Ook is hier geen bestaand, leegstaand bouwvolume beschikbaar waarbinnen het gewenste programma in de gewenste vorm kan worden gerealiseerd.
Het totale ruimtelijke programma van het Prinses Máxima Centrum bedraagt circa 49.500 m2 bvo inclusief de parkeervoorziening.
Belangrijkste uitgangspunt voor het thans voorliggende bouwplan is een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik. Er is gezocht naar voldoende ruimte en een grote mate van functionaliteit voor de toekomstige maatschappelijke functie, met behoud van de kwaliteit en de structuur van het omringende landschap. In het bouwplan is om die reden gekozen voor een zo compact mogelijke bouwwijze en intensief ruimtegebruik. Daarnaast voorziet het inrichtingsplan voor de openbare ruimte voor de noodzakelijke groencompensatie in het omringende landschap.
Het ontbreekt in het bestemmingsplan De Uithof aan een planologisch juridische basis om het Prinses Máxima Centrum mogelijk te maken. De gemeente Utrecht is echter van mening dat met de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan kan worden voorzien in een in de opzet en ruimtelijke structuur van De Uithof passende ontwikkeling, die weliswaar bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan niet werd voorzien, maar zeker wel wenselijk en acceptabel is. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
2.4.11 Waterplan Utrecht
Zes waterpartners, bestaande uit de Hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden en Amstel, Gooi en Vecht, Hydron Midden-Nederland, de provincie Utrecht, Rijkswaterstaat Utrecht en de gemeente Utrecht hebben het Waterplan Utrecht opgesteld. Het Waterplan Utrecht omvat een lange termijn visie tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2004-2008. Met het opstellen van het Waterplan Utrecht hebben de waterpartners afgesproken te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. Om dit te bereiken is afgesproken te werken aan het terugdringen van de verontreiniging van het oppervlaktewater, stroomafwaartse gebieden niet te veel belasten met overtollig water uit Utrecht (afwenteling), veranderde waarden van het water voor de stad beter benutten (transport, toerisme, recreatie en natuur, woon- en werkomgeving) en door hechtere samenwerking meer resultaat voor hetzelfde geld. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren' en aan de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
Uit de watertoets in paragraaf 5.10 blijkt dat binnen het plangebied voldoende mogelijkheden zijn om te voldoen aan de eisen van het waterschap en de gemeente Utrecht. In overleg met deze partijen worden de benodigde waterhuishoudkundige maatregelen getroffen waarmee voldaan wordt aan de uitgangspunten uit het gemeentelijk Waterplan.
2.4.12 Gemeentelijk Rioleringsplan (2007-2010)
De gemeente is verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van afvalwater afkomstig van huizen en bedrijven. Huiseigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor de eigen aansluiting op het riool. Vanaf dit aansluitpunt neemt de gemeente de verantwoordelijkheid over. De gemeente is ook verantwoordelijk voor de zorg voor het overtollige regenwater en grondwater. De gemeente is het eerste aanspreekpunt voor bewoners bij grondwaterproblemen. De gemeente beheert een deel van de wijkwatergangen. De manier waarop de gemeente haar verantwoordelijkheid vorm geeft staat beschreven in het gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan, ook wel Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) genoemd. In het GRP staat steeds voor een periode van vier jaar beschreven wat de doelstellingen voor het stedelijk waterbeheer zijn en hoe deze bereikt zullen worden. Het is tevens de verantwoording voor het rioolrecht. De werkzaamheden die de gemeente uitvoert worden betaald uit het rioolrecht.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
Het watersysteem op De Uithof is erg gevoelig voor veranderingen in het afvoerende verharde oppervlak. Het realiseren van nieuwe waterberging bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied is daarom erg belangrijk. Voor het Prinses Máxima Centrum is een watertoets uitgevoerd. Voor meer informatie over de waterbergende maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 5.10.
2.4.13 Milieubeleidsplan 2003-2008 (2004)
Het Milieubeleidsplan (MBP) heeft een planperiode van vijf jaar (2003-2008), en biedt een doorkijk naar de lange termijn (2030). De ambitie van de gemeente is een leefbare en duurzame stad met oog voor veiligheid en gezondheid van de inwoners. Dit MBP werkt resultaatgericht, integraal en wijkgericht. Het milieubeleid is uitgewerkt in drie niveaus (strategisch, tactisch en operationeel) en twee sporen. Spoor 1 hanteert een aanpak vanuit milieuthema's en sluit aan bij de landelijke wet- en regelgeving en de taken binnen de gemeente. Spoor 2 hanteert een aanpak vanuit de dynamiek van de stad. Dit spoor sluit aan bij ontwikkelingen in de stad op tactisch niveau en op strategisch niveau.
In het Wensbeeld Milieu 2030 is aangegeven dat in De Uithof ruimte is voor nieuwe duurzaam 'bedrijventerrein' oftewel Sciencepark. Zware bedrijvigheid is niet toegestaan. Bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen dient de milieudruk van het bedrijf te worden afgewogen tegen de bestemming van het gebied. In het Wensbeeld Milieu 2030 is tevens de realisatie van een Park & Ride opgenomen. Transferia kunnen gefaseerd worden aangelegd. De planvorming voor de Park & Ride De Uithof is in lijn met dit beleidsplan. De tussenstap van een P+R terrein zonder voorzieningen wordt overgeslagen. In samenwerking met de Universiteit Utrecht, Universitair Medisch Centrum Utrecht en de Hogeschool Utrecht wordt een volwaardige parkeervoorziening gerealiseerd, waar Park & Ride De Uithof een onderdeel van wordt.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
Het Prinses Máxima Centrum past binnen het gewenste milieuprofiel voor De Uithof. Het gebouw wordt daarnaast duurzaam ontwikkeld op basis van de BREEAM-methode2. Hierbij wordt gestreefd naar het niveau 'Excellent'. In paragraaf 2.4.14 wordt hier nader aandacht aan besteed. Door deze aanpak wordt de milieudruk van het gebouw tot een minimum beperkt.
- 2. BREEAM staat voor Building Research Establishment Environmental Assessment Method en is een beoordelingsmethode om de duurzaamheidprestatie van gebouwen te bepalen.
2.4.14 Duurzaam bouwen
2.4.15 Nota Externe Veiligheid
Het uitgangspunt van de Nota Externe Veiligheid is dat de gemeente Utrecht in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. Deze nota gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de risicobeheersing als gevolg van inrichtingen (BEVI) die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest daarbij om geen stringentere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd. Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze de gemeente Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kán beheersen.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het onderzoek naar externe veiligheid, dat voor voorliggend bestemmingsplan is verricht.
2.4.16 Geluidnota 2014-2018
De gemeente Utrecht heeft geluidsbeleid opgesteld en vastgelegd in de Geluidnota Utrecht (vastgesteld op 11 februari 2014). Dit beleid is opgesteld om aan te geven in welke gevallen (ontheffingscriteria) en onder welke condities (voorwaarden) de gemeente Utrecht medewerking wil verlenen aan bouwplannen waarvoor een hogere grenswaarde benodigd is. Verder is in de nota aangegeven dat niet-realistische of onhaalbare geluidbeperkende maatregelen op voorhand worden uitgesloten waardoor de ruimtelijke planvorming niet onnodig wordt belast. Ook geeft de Geluidnota richtwaarden voor industrielawaai.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op het aspect geluid in relatie tot de planontwikkeling en de akoestische onderzoeken die zijn gedaan om de haalbaarheid van het Prinses Máxima Centrum aan te tonen.
2.4.17 Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht 2008 (ALU), 'Lucht voor ambitie'
Het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht, dat door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld, beoogt een gezonde ontwikkeling van de stad. Met uitvoering van het Actieplan Luchtkwaliteit kan de gemeente Utrecht in 2010 voldoen aan de Europese normen voor fijn stof en in 2015 aan de normen voor stikstofdioxide.
Met het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht 2008 wil de gemeente bijdragen aan een bereikbare stad en aantrekkelijke stad met een fors investeringsprogramma in openbaar vervoer, P+R-voorzieningen en meer mogelijkheden voor de fiets te creëren.
Het ALU maakt onderdeel uit van het gebiedsgerichte programma luchtkwaliteit (provincie Utrecht). Alle gebiedsgerichte programma's zijn gebundeld in het nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het NSL zijn grote ontwikkelingsprojecten opgesomd, die in belangrijke mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. In het NSL zijn alle programma's en maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren geïntegreerd.
De periode, waarop het NSL betrekking heeft, is verlengd tot en met 31 december 2016.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
In paragraaf 5.7 wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit in relatie tot de planontwikkeling.
2.4.18 Bodembeheer
De gemeente Utrecht heeft in 2012 het bodembeheerplan 'Grondig werken 3' vastgesteld. Het doel van het bodembeheerplan is het beleidsmatig vaststellen van de voorwaarden waaronder licht verontreinigde grond kan worden hergebruikt. Het bodembeheerplan is gebaseerd op de bodemkwaliteitskaart van Utrecht. Op deze kaart is de gemeente opgedeeld in verschillende gebieden (bodemkwaliteitszones) met een overeenkomstige bodemkwaliteit.
Het doel van de Nota bodembeheer 2012-2022 is het beleidsmatig vaststellen van de voorwaarden waaronder grond en baggerspecie op of in de bodem kunnen worden toegepast.
Van toepassing op het Prinses Máxima Centrum
Om de kwaliteit van de bodem te kunnen bepalen is een bodemonderzoek uitgevoerd.
In paragraaf 5.8 wordt hier nader op ingegaan.
2.5 Conclusies Relevant Beleid
Ten aanzien van het plangebied kunnen uit het relevante beleid de volgende conclusies getrokken worden:
- De ontwikkeling van Het Prinses Máxima Centrum draagt bij aan het versterken van de concentratie aan topsectoren op het gebied van de gezondheidszorg zowel op regionaal, provinciaal als (inter)nationaal niveau;
- Omdat het plangebied deel uit maakt van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vanwege de landschappelijke kwaliteiten, vragen de ruimtelijke inpassing van het gebouw en de inrichting van de buitenruimten nadere aandacht. Uit de planbeschrijving blijkt dat de ontwikkeling zowel wat betreft de landschappelijke als de cultuurhistorische waarden inpasbaar is, onder de voorwaarden dat wordt voldaan aan de hiertoe vastgestelde groencompensatie en watercompensatie;
- Op 10 maart 2014 heeft Provinciale Staten van Utrecht de 1e partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph) en de 1e partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) vastgesteld, teneinde de verlegging van de rode contour ten behoeve van het Prinses Máxima Centrum mogelijk te maken;
De bouw van het Prinses Máxima Centrum direct naast de toekomstige trambaan zorgt voor een goede bereikbaarheid. Het bestemmingsplan 'HOV-baan De Uithof', dat in juli 2014 is vastgesteld, maakt de aanleg van de trambaan mogelijk; - Het Prinses Máxima Centrum past als zorgvoorziening in de visie voor De Uithof, aangezien het plangebied aansluit bij de bestaande zorgzone;
- Uit de toetsing van het bestemmingsplan aan de relevante wet - en regelgeving in hoofdstuk 5 blijkt dat het bestemmingsplan voldoet aan de geldende milieubeleidskaders op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft nader inzicht in de huidige situatie van het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. In eerste instantie wordt ingegaan op de bestaande situatie van De Uithof in zijn geheel, waarna wordt ingezoomd op het plangebied van dit bestemmingsplan.
3.2 Beschrijving Van Het Plangebied En De Omgeving
3.2.1 Historische ontwikkeling
Het plangebied ligt in het oosten van De Uithof. De Uithof is vernoemd naar de gelijknamige boerderij aan de Toulouselaan 45, een uithof van het Benedictijner klooster Oostbroek. Het klooster was een dubbelklooster; hierin konden zowel mannen als vrouwen toetreden. De huidige boerderij is de zeventiende-eeuwse opvolger van de middeleeuwse boerderij 'De Uithof'.
Het gebied bevindt zich deels in het stroomgebied van de Kromme Rijn. De Bisschopswetering ten oosten en zuiden van De Uithof is een relict van één van de nevengeulen van het stroomgebied van de eens meanderende rivier. Vanaf de 10e eeuw is het gebied in cultuur gebracht, allereerst door blokverkaveling vanaf de stroomruggen en vanaf de 12e eeuw door strokenverkaveling vanaf de ontginningsbasis de Hoofddijk ('Johannapolder'). De Hoofddijk is de belangrijkste cultuurhistorische drager van het landschap. De Hoofddijk en ook de Bisschopswetering waren de scheidingslijnen tussen de twee verkavelingstypen.
Ten zuiden van de Toulouselaan is nog een klein deel van de blokverkaveling herkenbaar. De Hoofddijk is nog deels in het gebied aanwezig. Andere oude structuren uit de vroegste verkavelingsperiode zijn de Zandlaan, de Bisschopssteeg en het Hoge Bospad en de aan de andere zijde van de gemeentegrens gelegen Rijnsoever en Vossegatsedijk. Bij de inrichting van het gebied in 1960 tot universiteitsterrein is de oude verkavelingstructuur grotendeels - op bovengenoemde fragmenten na - onder de nieuwe stedenbouwkundige opzet verdwenen.
Een belangrijke ingreep in het gebied vond in de 19e eeuw plaats met de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het fort aan de Hoofddijk, nu onderdeel van De Uithof, behoort tot de buitenste fortenlinie om Utrecht en werd in 1876-1879 opgericht. Op het fort zijn in 1918 groepsschuilplaatsen gebouwd en in 1936 een betonnen commandopost. Na de opheffing van de militaire status (1960) is het fort opgenomen in de aanleg van de botanische tuin van de universiteit. De gebouwen zijn nog aanwezig en als zodanig is het fort goed herkenbaar, maar het fort zelf is grotendeels vergraven. De militaire wegen zijn grotendeels onder de bebouwing verdwenen. In het plangebied is de invloed van de Nieuwe Hollandse Waterlinie gering, het lag gedeeltelijk binnen de buitenste verboden kring. Ook hier is de Hoofddijk een dragend element dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie verbindt aan het landschap.
In 1954 zijn de verboden kringen van de forten vrijgegeven voor bebouwing. De verboden kringen waren schootsvelden rondom de forten waarbinnen alleen - bij uitzondering - houten gebouwen mochten staan en verder niet gebouwd mocht worden. De Kringenwet werd in 1951 opgeschort en in 1963 definitief ingetrokken. Dit vormde mede een aanzet in de planvorming voor het universiteitscentrum vanwege de explosieve groei van studenten in de jaren vijftig. Het gebied dat in aanmerking kwam, lag op het grondgebied van vier gemeenten: Utrecht, De Bilt, Zeist en Bunnik. In 1958 gaf de minister toestemming de universiteit te verplaatsen naar 'De Uithof'.
Het stedenbouwkundig plan voor De Uithof uit 1960 van J.A.G. van der Steur gaat uit van een sterke functionele scheiding, een zuiver orthogonaal wegenstelsel en een zichtas op de Domtoren (vanaf Oxfordlaan). De architectonische invulling was eveneens zakelijk/functioneel. Architect Sj. Wouda ontwikkelde met Transitorium I (tegenwoordig het Marinus Ruppertgebouw) een interessante nieuwe gebouwtypologie: een binnenstraat met daaraan collegezalen en werkvertrekken. Het aantal faculteiten nam vervolgens een zodanige omvang aan dat het plan voor De Uithof uit 1960 moest worden aangepast. Deze aanpassing is gedaan door J.A. Kuiper.
In de jaren tachtig en negentig verhuisden het AZU en het Wilhelmina Kinderziekenhuis vanuit de binnenstad naar De Uithof. De heldere ruimtelijke opzet slibde door de hoge concentratie aan voorzieningen en instellingen steeds verder dicht. In de jaren negentig gaf de universiteit opdracht een stedenbouwkundige ordening te laten uitwerken. Rem Koolhaas en Art Zaaijer (OMA) namen het stedenbouwkundig plan onder handen: de rechtlijnigheid van het oorspronkelijke plan werd tot uitgangspunt verklaard en geaccepteerd, het autoverkeer werd van de centrum-as (Padualaan Heidelberglaan) geweerd en het centrum werd het domein van fietsers, voetgangers en bussen. Daarnaast werd de inrichting van openbare ruimte en groen nader bekeken. De effecten van het Stedenbouwkundig Plan Koolhaas/Zaaijer (1993) zijn heden ten dage goed te zien. De laatste jaren is er binnen het stedenbouwkundig plan een indrukwekkende reeks van gebouwen met een hoogwaardige architectuur tot stand gekomen.
3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen monumenten. Beeldbepalende elementen in de directe omgeving van het plangebied zijn Landgoed Oostbroek (rijksmonument zowel de gebouwen als het park), Fort Rhijnauwen en het Werk aan de Hoofddijk (een middelgroot fort, gebouwd in 1877), inclusief de tankgracht richting de Werken bij Griftenstein, twee onderdelen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is de meest uitgewerkte en daardoor de indrukwekkendste van een stelsel van nationale verdedigingslinies. Het Werk aan de Hoofddijk bewaakte, als vooruitgeschoven post, de acces Hoofddijk. Voor meer informatie over de geschiedenis van de Waterlinie en de cultuurhistorische betekenis wordt verwezen naar de paragraaf cultuurhistorie in 5.12.
3.2.3 Landschap
De Uithof en daarmee ook het plangebied ligt landschappelijk op de overgang van het stuwwal-landschap (de Utrechtse Heuvelrug) naar het veenweidelandschap. Het landschap vindt zijn oorsprong in een meanderend rivierensysteem. Het is een halfopen landschap met veel verschillende elementen: weiden, velden, boomgaarden, bossen, landgoederen, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Kromme Rijn. De Uithof, met zijn karakteristieke architectuur en hoogbouw, is een vreemd element in het landschap. Het gebied is een moderne enclave in een cultuurhistorisch rijk landschap. Het zijn de tegenstellingen tussen De Uithof en het omliggende landschap die het totale landschap zo bijzonder maken: geconcentreerde hoogbouw tegenover uitgestrekte weilanden met een zoom van bossen en bosschages, hedendaagse architectuur tegenover de bouwkundige elementen van de landgoederen en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het plangebied zelf is momenteel als weidegebied in gebruik. De Hoofddijk aan de zuidkant biedt ruimte aan bomenrijen. Vanuit het plangebied bestaat zicht op de oostrand van De Uithof en op de A27 en met name het landgoed Oostbroek en het open gebied richting Kromme rijn. De volgende foto's geven een beeld van het plangebied, alsmede van het beeld vanuit het plangebied.
Afbeelding: zicht op de Hoofddijk
Afbeelding: zicht op de A28
3.2.4 Structuurbepalende elementen
De Uithof bestaat uit grootschalige bebouwing en clusters van bebouwing in een open en groene setting. Tussen de clusters van bebouwing bevinden zich grote open groengebieden die deel uitmaken van het omringend landschap. De bebouwing en een deel van de hoofdwegen zijn georiënteerd in noord-zuidrichting en oost-west-richting. Dit gegeven maakt dat er sprake is van een orthogonale opbouw. De hoogte van de bebouwing varieert. Het hoogste gebouw in De Uithof is het W.C. Van Unnik gebouw, dat een hoogte heeft van 22 bouwlagen (circa 75 meter hoog).
In aanzet is nog de groepering van gebouwen in ruimtelijke en functionele clusters aanwezig, stammend van het allereerste plan voor De Uithof. Dit gegeven kan worden aangegrepen als principe om tot een heldere ordening te komen van landschap, bebouwing en infrastructuur. De bebouwing wordt geconcentreerd in afzonderlijke clusters en bouwblokken. Voor deze clusters en bouwblokken worden strikte grenzen (rooilijnen) vastgesteld. Bebouwing wordt exact op de cluster en bouwblokgrenzen gesitueerd. Daarbinnen kunnen zij in grote vrijheid groeien, daarbuiten is bouwen verboden. Met het bebouwen van de clusters op de grens in lijn met en tegen de gevels van de naastliggende bebouwing ontstaan herkenbare groepen gebouwen. De concentratie binnen de clustergrenzen maakt de afzonderlijke gebouwen tot directe buren van elkaar. Zo ontstaat een structuur van goed nabuurschap die volop ruimte biedt aan het leggen van contacten, het uitwisselen van ideeën en het delen van faciliteiten. Met het bouwen op en binnen strikte cluster en bouwblok grenzen wordt zuinig omgegaan met de aanwezige ruimte. De compacte bebouwing kan met een minimale, efficiënte infrastructuur worden ontsloten. Landschap en natuur worden zo maximaal gespaard. Het groen contrasteert met de hoge bebouwingsdichtheid van de clusters en vormt zo tegelijkertijd het scheidende element tussen de clusters en het bindende element van De Uithof.
3.3 Beschrijving Van De Bestaande Functies In Het Plangebied En Omgeving
3.3.1 Algemeen
Op De Uithof komen verschillende soorten functies voor. Naast onderwijsinstellingen zijn dit zorginstellingen, onderzoeksinstituten, innovatieve sciencebedrijven, kantoren, woningen en voorzieningen. Op basis van thema's is De Uithof momenteel ingedeeld in drie ruimtelijke zones:
- De representatieve zone;
- De mixzone;
- De zorgzone.
Afbeelding: zones in De Uithof met weergave plangebied, bron: bestemmingsplan De Uithof
De zones geven in hoofdlijnen de bestaande situatie, de reeds ingezette trend en de ambities weer van deze deelgebieden. Toekomstige ontwikkelingen moeten hierbinnen passen. Binnen de zones wordt met name aandacht besteed aan de bebouwde ruimte en de ruimtelijke opgave binnen deze zones. Door de thema's binnen zones op de kaart te zetten, ontstaat een helder beeld van het huidige gebruik en de mogelijkheden voor toekomstige ontwikkelingen. Belangrijk aspect is dat de zones een integraal beeld en ambitieniveau aangeven van zowel de bebouwde als de onbebouwde ruimte.
Ook voor de onbebouwde ruimte is een onderverdeling gemaakt. Deze worden gevormd door:
- De Vestibule;
- De Centrale as;
- De Verdeelas.
Afbeelding: vestibule, centrale as en verdeelas
De representatieve zone markeert de entree vanuit de stad en bepaalt het beeld van De Uithof langs de rijksweg A27. Binnen deze zone is de 'vestibule' het bindend element tussen stad en De Uithof. De vestibule is een kwalitatief hoogwaardig ingerichte, toegankelijke ruimte, omgeven door spraakmakende gebouwen met functies die van betekenis zijn voor De Uithof.
Ten tweede is er een mixzone met diverse functies en gebouwen binnen clusters. Er wordt gestudeerd, gewerkt, gewoond en gerecreëerd. Er zijn diverse winkelfuncties met daarbij culturele en ontspanningsactiviteiten, zowel in gebouwen als in de openbare ruimte. De centrale as verbindt alle gebouwen en is het opstappunt voor het HOV en de fiets. De bouwclusters worden aan de noord- en zuidkant begrensd door parken, waarin kan worden ontspannen en gesport.
Ten derde is er aan de oostzijde van De Uithof een zorgzone voor mens en dier, primair voor academische, biomedische functies. Zorg, bedrijven/instellingen en bereikbaarheid zijn centrale elementen. Deze zone wordt doorsneden door de 'verdeelas', die de bereikbaarheid voor de zorgfuncties en de geplande life sciences ontwikkelingen aan de westzijde optimaal maakt. Deze verdeelas kan op basis hiervan worden gezien als een economische ontwikkelas of science-as.
3.3.2 De Zorgzone
Het plangebied van het Prinses Máxima Centrum is gelegen in en aansluitend aan de Zorgzone van De Uithof. In de zorgzone zijn twee hoofdthema's te onderscheiden, te weten Zorg Mens en Zorg Dier. Aanvullende thema's in de zorgzone zijn Onderwijs, Science en Ontmoeten.
Afbeelding: indeling zorgzone met weergave plangebied, bron: bestemmingsplan De Uithof
Het thema Zorg Mens is van toepassing op het noordoostelijke deel van De Uithof, waar thans onder andere het Wilhelmina Kinderziekenhuis is gevestigd, en waar de vestiging van het Prinses Máxima Centrum is voorzien. Het thema Zorg Mens heeft betrekking op het cluster binnen de zorgzone waarbinnen het Universitair Medisch Centrum Utrecht, het Wilhelmina Kinderziekenhuis, het Centraal Militair Hospitaal en het Calamiteitenhospitaal is gehuisvest. Deze zone wordt ontsloten vanaf de snelweg door de Universiteitsweg (de verdeel-as). Deze ligging maakt dat het bereikbaarheidsprofiel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht optimaal kan worden benut.
3.3.3 Verkeer
Het plangebied is voor verschillende vervoerswijzen en voor voetgangers bereikbaar vanuit zowel de stad als de aansluitende regionale omgeving. Een belangrijke rol bij de bereikbaarheid spelen de rijkswegen A27 en A28 en de Universiteitsweg, evenals de Leuvenlaan/Archimedeslaan en de Weg tot de Wetenschap.
Autoverkeer
In september 2005 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP) door de raad vastgesteld. In het GVVP zijn de wegen in verschillende categorieën onderverdeeld. Wat betreft het plangebied behoren de doorgaande autosnelwegen (rijksweg A28), de Ring Utrecht (Noordelijke Ring Utrecht en parallelbanen) tot de hoofdstructuur voor het autoverkeer.
De Universiteitsweg behoort tot de primaire assen en de Leuvenlaan/Archimedeslaan en de Weg tot de Wetenschap behoren tot de secundaire assen. De Leuvenlaan heeft ook een functie als wijkontsluitingsweg.
Afbeelding: verkeersstructuur rondom het plangebied
Parkeren
Op grond van het parkeerbeleid dient het parkeren voor de verschillende functies in het gebied plaats te vinden op eigen terrein, bij voorkeur ondergronds, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk is. In De Uithof wordt op een groot aantal plaatsen geparkeerd op eigen terrein. Recent is een Park & Ride voorziening geopend die heeft geleid tot een verlichting van de parkeerdruk en een betere bereikbaarheid.
Openbaar vervoer
Voor het regionaal openbaar vervoer geldt De Uithof als regionaal knooppunt voor snelle busroutes. Dit betreft onder andere de lijn tussen NS Station Driebergen - Zeist, centrum Zeist, De Uithof en Utrecht Centraal en de lijn tussen halte Bilthoven en Utrecht Centraal via De Uithof. In juni 2011 heeft de gemeenteraad van Utrecht besloten om over de HOV-verbinding 'Om de Zuid' tussen Utrecht Centraal en de P+R De Uithof een tram te laten rijden en de eerder beschikbaar gestelde budgetten voor de busbaan HOV 'Om de Zuid' te oormerken voor de tramverbinding naar De Uithof. De HOV-lijn moet in 2018 in gebruik worden genomen. De tramlijn ligt direct ten westen van het plangebied.
3.3.4 Recreatie
In de omgeving van het plangebied liggen verschillende wandel en fietsroutes. Deze routes vormen verbindingen tussen stad en platteland en de verbinding tussen de verdedigingswerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en het Landgoed Oostbroek. Voor het benutten van deze routes is met name de sociale veiligheid een belangrijk aspect. Door het gebied lopen onder meer het Waterliniepad, de wandelroute De Uithof-Beerschoten (Utrecht te voet) en de Vooruitgeschoven Fortenroute. Tevens kent het gebied enkele recreatieve fietsroutes, zoals de Hollandse Waterlinieroute. Daarnaast bevinden zich in de omgeving enkele hoofdfietsroutes die de verbinding vormen met de stad en de buurgemeenten.
Het plangebied zelf vervult in de huidige situatie geen recreatieve functie, maar sluit aan de oostkant aan op het landgoed Oostbroek, een belangrijk dagrecreatiegebied, dat in de komende jaren beter zal worden ontsloten. In de provinciale Visie Recreatie en Toerisme 202O 'De aantrekkelijke Regio' is aangegeven dat de HOV-halte is aangewezen als TOP-locatie (Toeristische Opstap Plaats). De halte biedt een goede uitvalsbasis en toegangspoort voor de recreatieve mogelijkheden in het aangrenzende gebied in en rond het landgoed Oostbroek. De cultuurhistorisch belangrijke Hoofddijk en het in te richten weiland ten noorden daarvan kunnen als recreatieve verbinding functioneren.
3.3.5 Groen en ecologie
In De Uithof is het gebruik van groen in het openbaar gebied een wezenlijk onderdeel van het gebied. Daarnaast maakt de relatie tussen De Uithof en de omringende landschappen De Uithof tot een campus in een brede, groene setting met ecologische betekenis en potentie voor natuurbehoud en -ontwikkeling. De ecologische en landschappelijke waarde van de omgeving van het plangebied is één van de kernkwaliteiten van Utrecht Oost.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit weidegrond. Verdere intensivering van dit gebied kan samengaan met versterking van de landschappelijke en ecologische kwaliteiten. Een andere kans is om kleinschalige groen (zowel architectonisch, ecologisch als recreatief) in te passen in de omgeving zodat de hoeveelheid, de beleving en de kwaliteit van ontspanningsruimten worden verbeterd.
In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op de groencompensatie die plaatsvindt als gevolg van de komst van het Prinses Máxima Centrum.
3.4 Conclusie
Het plangebied maakt deel uit van De Uithof. De Uithof bepaalt in grote mate het gezicht van de stad Utrecht. Hiermee is de positie van De Uithof vergelijkbaar met die van de historische binnenstad als één van de iconen van Utrecht: herkenbare gebieden die als ontmoetingsplek voor mensen fungeren en waar de stad voor een groot deel zijn identiteit aan ontleent. Voor de profilering van de gehele stad is het belangrijk om De Uithof verder te ontwikkelen tot kennis- en zorgcentrum met campus.
Uit de beschrijving van het landschap blijkt dat de inrichting van de openbare ruimte verbeterd kan worden om het contrast tussen bebouwd en onbebouwd gebied een grotere rol te geven als kernkwaliteit van De Uithof. Daarnaast ontstaan mogelijkheden voor een aansluiting van het gebied op landgoed Oostbroek en voor een recreatief gebruik van de weide ten oosten van het Prinses Máxima Centrum In hoofdstuk 4.3 is aangegeven op welke wijze groencompensatie en -versterking plaatsvindt.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Projectbeschrijving
4.1.1 Aanleiding
In Nederland krijgen elk jaar 500 tot 550 kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar kanker. Er zijn vele verschillende vormen van kinderkanker, de meeste komen maar bij 5 tot 25 kinderen per jaar voor. Bepaalde diagnoses worden dus maar enkele malen per jaar gesteld. Op dit moment krijgen kinderen met kanker hun behandeling in de behandelcentra van zeven universitair medische centra (UMC' s). Ook het wetenschappelijk onderzoek naar kinderoncologie vindt plaats in deze behandelcentra. Door intensieve samenwerking tussen de verschillende specialismen en steeds verdergaande concentratie van zorg en behandeling, is de genezingskans voor kinderen met kanker in de afgelopen 40 jaar gestegen van 10 naar 75%. Desondanks is kanker nog steeds de meest voorkomende doodsoorzaak door ziekte bij kinderen in Nederland. De laatste tien jaar is het genezingspercentage nauwelijks verder toegenomen. De spreiding van zorg en onderzoek over de zeven centra maakt het moeilijk om nieuwe doorbraken in de behandelmethoden te creëren, maximale kennis en ervaring op te bouwen rond zeldzame vormen van kinderkanker, topspecialisten op te leiden en alle nieuwe ontwikkelingen ten goede te laten komen aan alle patiënten. Verdere concentratie van zorg en onderzoek kan de genezingskansen en de kwaliteit van (over)leven van kinderen met kanker verbeteren.
4.1.2 Stedenbouwkundig plan
De locatie van het Prinses Máxima Centrum neemt een belangrijke plek in binnen het krachtenspel van landschap en bebouwing. Het huidige weidelandschap vormt de groene uitloop en het voorterrein van de Universiteit Utrecht. Tegelijkertijd zijn de weides uit historisch oogpunt het open areaal van landgoed Oostbroek.
Belangrijkste uitgangspunt voor het stedenbouwkundig ontwerp is dan ook geweest dat de landschappelijke kwaliteiten zoveel mogelijk worden gerespecteerd. Er is gezocht naar voldoende ruimte en een grote mate van functionaliteit voor de toekomstige maatschappelijke functie, met respect voor de kwaliteit en de structuur van het omringende landschap. In het stedenbouwkundige plan is om die reden gekozen voor een zo compact mogelijke bouwwijze en intensief ruimtegebruik. Compacte nieuwbouw in een herkenbaar cluster op de noordoostgrens van De Uithof biedt de kans meer samenhang te brengen in de bebouwing en in de daarbij behorende infrastructuur.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een zogeheten globaal bestemmingsplan met een directe bouwtitel. Op grond van dit bestemmingsplan kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruik en de bebouwing van de gronden ten behoeve van een kinderziekenhuis. De opzet van het plan is globaal van aard, wat niet wil zeggen dat alles is toegestaan. Op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan zijn namelijk bepalingen opgenomen over de positionering van het gebouw en de massa ervan. Zo is op de verbeelding de maximale hoogte van 35 meter vastgelegd en bepaalt de ligging van het bouwvlak de maximale contouren van het gebouw. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan een maximale oppervlakte van 49.500 m2 (inclusief parkeervoorzieningen) opgenomen.
Toekomstige inrichting plangebied en aanzicht Prinses Máxima Centrum vanaf Hoofddijk
Om tot een compacte bebouwing te komen, is zoveel mogelijk aangesloten bij de stedelijke omgeving aan de westzijde van het plangebied. Het stedenbouwkundig ontwerp voorziet aan de westzijde in een fysieke aansluiting op het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Deze fysieke koppeling van relevante afdelingen van het Wilhelmina Ziekenhuis en Prinses Máxima Centrum is van groot belang vanwege de wens tot gemeenschappelijk gebruik van dezelfde voorzieningen. Hierbij moet worden gedacht aan gezamenlijk gebruik van de meest kritische zorgfuncties, zoals de kinder-intensive care en het kinder-operatiekamercomplex. De aansluiting wordt gerealiseerd door middel van een luchtbrug of overbouwing over de HOV-baan. Op deze manier kan de samenhang van het medisch cluster worden vergroot en de samenwerking tussen beide ziekenhuizen tot stand worden gebracht. Het gebouw van het Prinses Máxima Centrum wordt op de begane grond zoveel mogelijk direct aangesloten bij de infrastructuur van het openbaar vervoer.
De noordzijde van het stedenbouwkundig ontwerp wordt ingevuld door de realisatie van een parkeergarage ten behoeve van het kinderziekenhuis, die integraal onderdeel uitmaakt van het gebouw voor het Prinses Máxima Centrum en die tevens dienst kan doen als afscherming van het geluid van de A28. Het gebouw van het Prinses Máxima Centrum wordt aan de noordzijde in dezelfde bouwlijn gerealiseerd als de noordelijke gevellijn van het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Zo ontstaat er samenhang tussen de verschillende gebouwen van de zorgzone in De Uithof en een eenduidige auto-entree. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is ter plaatse van de noordelijke grens van het bouwvlak aangegeven dat de noordgrens van de bebouwing in deze bouwgrens moet worden gerealiseerd.
De oostkant van het Prinses Máxima Centrum wordt geprojecteerd ten westen van de ter plaatse aanwezige watergang, waarbij het gebouw naar het zuiden toe steeds smaller wordt. Door de positionering van het gebouw ontstaat voldoende ruimte aan de oostzijde voor de bereikbaarheid en ten behoeve van het beheer van deze watergang en als noodtoegang voor de brandweer. Tussen de trambaan en de watergang ontstaat een bouwvlak, dat zodanig is vormgegeven dat alleen een compact gebouw gerealiseerd kan worden op deze plek. Door het bouwvlak compact weer te geven en te beperken tot het gebied ten westen van de watergang, wordt het landschap zo min mogelijk aangetast.
De Hoofddijk is bepalend voor de zuidzijde van het gebouw van het Prinses Máxima Centrum. Het bouwvlak is hier op enige afstand van de Hoofddijk gepositioneerd, waarbij de vormgeving van het gebouw en het bouwvlak, zoals opgenomen op de verbeelding, de richting van de Hoofddijk niet volgt. Op deze manier blijft de Hoofddijk herkenbaar als historisch landschapselement. In paragraaf 5.12 wordt hier nader op ingegaan.
Toekomstige inrichting plangebied en aanzicht Prinses Máxima Centrum
De hoofdentree wordt gepositioneerd in het zuidwestelijke deel van het bouwvlak. Deze plek is in het zicht van de voetgangers, die komen uit de richting van de tramhalte en het verkeer dat het gebouw vanaf de Hoofddijk benadert. Het gebouw stelt zich door de positionering van de hoofdentree open naar de rest van De Uithof. Vanaf de tweede verdieping is hier wel bebouwing toegestaan, waardoor het voorplein mogelijk wordt overkraagd door bebouwing.
De bebouwing krijgt een representatief uiterlijk, dat met een hoogwaardige architectuur van duurzame materialen en detaillering bijdraagt aan De Uithof. De gevels aan de zuid-, oost- en westzijde krijgen op de begane grond een functie die bijdraagt aan de levendigheid van de aangrenzende openbare ruimte, zoals een restaurant/kantine.
Zaken als vuilopslag, trafo's, fietsenstallingen etc moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd en worden geïntegreerd in het architectonische ontwerp van het gebouw en aan het zicht onttrokken. Voorzieningen ten behoeve van de ontsluiting van het perceel, maar ook zaken als expeditie en opslag zijn alleen toegestaan binnen de perceelsgrenzen (de bestemming Maatschappelijk - Gezondheidszorg) om te voorkomen dat verrommeling van de omgeving plaatsvindt.
De bezoekers van het Prinses Máxima Centrum parkeren in de in het plangebied gelegen en van het gebouw deel uitmakende parkeergarage. Medewerkers parkeren elders op De Uithof, bijvoorbeeld in Parkeergarage Noord, Park & Ride De Uithof.
4.1.3 Beeldkwaliteitsplan
Tegelijkertijd met voorliggend bestemmingsplan wordt het 'Beeldkwaliteitsplan Prinses Máxima Centrum - De Uithof3 vastgesteld, waarin de eisen ten aanzien van de toekomstige bebouwing zijn vastgelegd. Voor het beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar de bijlage behorende bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
- 3. DS Landschapsarchitecten, Beeldkwaliteitsplan Prinses Máxima Centrum, november 2013.
4.1.4 Inpassing gebouwontwerp in openbare ruimte
Bij het bouwen in het plangebied is het essentieel dat de landschappelijke kwaliteiten zoveel mogelijk gerespecteerd worden. Om die reden is gekozen voor het vormgeven van een zo compact mogelijk bouwvlak. De positie van het bouwvlak aan de oostzijde bepaalt in belangrijke mate hoe het landschap in de toekomst beleefd zal worden. Het bouwvlak is zodanig vormgegeven dat voldoende ruimte blijft bestaan voor zicht op de oostzijde van De Uithofbebouwing, de westzijde van landgoed Oostbroek en zodanig dat een doorzicht naar de Hoofddijk en het achterliggende landschap blijft bestaan.
De Hoofddijk is bepalend voor de zuidzijde van het bouwvlak. Ter plaatse van de Hoofddijk bewaart de bebouwing van het Prinses Máxima Centrum zoveel mogelijk afstand tot deze dijk, zodat de Hoofddijk zoveel mogelijk herkenbaar blijft als historisch landschapselement.
Impressie van de ingang van het Prinses Máxima Centrum, gezien vanaf de HOV-halte
Bij de vormgeving van het bouwplan is aangesloten bij het karakter van de directe omgeving. Het Prinses Máxima Centrum vormt daardoor als het ware de scheiding tussen enerzijds het stedelijke karakter van de Heidelberglaan en omgeving en het omringende landschap anderzijds. Zo kent het plan een duidelijk 'stedelijke zijde' en een meer 'landschappelijke zijde'. De stedelijke zijde is gelegen aan de westkant en sluit aan bij het bestaande stedelijk gebied dat De Uithof is. Het gebouw wordt hier gekenmerkt door een rechte en daardoor strakke gevel, waardoor een stedelijke uitstraling krijgt. Heel anders is de oostzijde, waar het gebouw wordt vormgegeven met een sterk wisselende bouwlijn. Het gebouw krijgt hier als het ware 'vingers', die het landschap inprikken, en waardoor groene binnenruimten tussen de verschillende vleugels van het gebouw ontstaan. Hierdoor wordt een zachte overgang tussen bebouwing en landschap tot stand gebracht, waarbij het groen als het ware het gebouw binnendringt. Door hier te werken met transparante bouwdelen, ontstaat vanaf de halte van de trambaan gezien een 'doorkijk' door het gebouw, zodanig dat het oostelijk gelegen landschap wordt beleefd vanaf de westzijde van het gebouw.
Het bouwplan voorziet in de meest optimale combinatie van zo compact mogelijk bouwen en daarnaast zoveel mogelijk aansluiten bij en gebruik maken van het omringende landschap, waarbij de aanplant van eiken niet gebeurt binnen 10 meter afstand van de nieuwe HOV-baan.
4.1.5 Programma
Op de begane grond wordt ten oosten van het voorplein voorzien in een ontvangstruimte met lobby, een restaurant, keuken en in andere facilitaire voorzieningen. Daarnaast worden een kinderdagopvangruimte en auditorium gerealiseerd. Ten noordoosten van de centrale ontvangstruimte is de afdeling radiologie gepland. Deze is zoveel mogelijk geprojecteerd aan de oostkant van het gebouw vanwege verwachte trillingshinder en elektromagnetische straling, die de westelijk gelegen trambaan met zich meebrengt. Tevens is hier een fysiotherapeutische voorziening gepland. Aan de noordzijde is een parkeergarage voor bezoekers gepland. In totaal wordt voorzien in 200 parkeerplaatsen. Tevens is voorzien in een fietsenstalling.
De totale omvang van het bouwplan wordt geraamd op circa 49.500 m2 bruto vloeroppervlakte (inclusief parkeervoorzieningen). Voorzien wordt in ongeveer 80 bedden, 40 dagklinische plaatsen en 37 polikliniekkamers. Daarnaast zal gebruik worden gemaakt van de operatiekamers en IC-ruimten van het Wilhelmina Kinderziekenhuis.
De verwachte personeelsomvang laat het volgende beeld zien:
Aantal medewerkers (fte) | |
Medewerkers zorg | 600 - 800 fte |
Medewerkers onderzoek | 200 - 300 fte |
Totaal | 800 - 1.100 fte |
4.2 Verkeer En Openbare Ruimte
4.2.1 Verkeer
4.2.2 Openbare ruimte en groen
De directe omgeving van het gebouw van het Prinses Máxima Centrum bestaat uit grasland en zal als zodanig worden gehandhaafd. Het bouwplan gaat er verder vanuit dat voorzieningen als stallingen, trafo's etc. inpandig moeten worden opgelost, om zo buiten de gevel een strakke vormgeving te bereiken. Een uitzondering is gemaakt voor gassenopslag, zoals opslag van stikstof. Deze opslag kan om veiligheid technische overwegingen alleen buiten het gebouw worden gerealiseerd. De aanwezigheid van utilitaire functies in De Uithof is een veel voorkomend verschijnsel en geheel passend in het gebied. De exacte situering van de gasopslag is nog niet bepaald. Het bestemmingsplan biedt daarom de mogelijkheid de gastanks rond het gebouw te positioneren. Alleen direct aan weerszijden van de toekomstige HOV-baan mag geen gasopslag worden gerealiseerd. Bij de realisatie van de gastanks wordt gezorgd voor een goede kwalitatieve afscherming die aansluit bij de gewenste beeldkwaliteit.
Daarnaast wordt ter compensatie van de landschappelijke kwaliteit, die verloren gaat door de komst van het Prinses Máxima Centrum de groenstructuur in een deel van De Uithof versterkt. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
4.2.3 Parkeren
Ten behoeve van het parkeren is een onderzoek verricht naar de parkeerbehoefte van het Prinses Máxima Centrum. De parkeerbehoefte is hierbij in twee stappen berekend. In eerste instantie is per functie de parkeerbehoefte tijdens het piekmoment bepaald. Omdat piekbehoeftes niet op dezelfde momenten hoeven plaats te vinden, zijn er mogelijkheden tot dubbelgebruik. Dit is in de tweede stap berekend.
De maximale parkeerbehoefte van het Prinses Máxima Centrum is samengevat in onderstaande tabel.
De parkeerbehoefte voor medewerkers (exclusief nachtpersoneel) wordt opgevangen buiten het plangebied en is daarom niet in de tabel opgenomen. De maximale parkeerbehoefte van deze doelgroep bedraagt 173 parkeerplaatsen.
Doordat functies niet allemaal tegelijkertijd haar piekmoment kennen, is er dubbelgebruik mogelijk van parkeerplaatsen. Om de mogelijkheden daartoe te bepalen, is een inschatting gemaakt van de aanwezigheidspercentages van de verschillende functies. Door de aanwezigheidspercentages te vermenigvuldigen met de maximale parkeerbehoefte, ontstaan inzicht in het verloop van de parkeerbehoefte over de dag. Daaruit blijkt dat het gemiddelde piekmoment inclusief dubbelgebruik zich voordoet in de middaguren. De parkeerbehoefte op dat moment is 194 parkeerplaatsen.
Wat betreft het parkeren is rekening gehouden met de realisatie van maximaal 200 parkeerplaatsen in het gebouw. Hiervoor wordt een parkeergarage gerealiseerd aan de noordkant van het plangebied, die deel uitmaakt van het gebouw en op deze wijze tevens zorgt voor de afscherming van geluid. Deze parkeerplaatsen zijn uitsluitend bedoeld voor bezoekers van het Prinses Máxima Centrum. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
De medewerkers van het Prinses Máxima Centrum parkeren elders in De Uithof waar voldoende parkeerruimte aanwezig is, bijvoorbeeld in Parkeergarage Noord, Park & Ride De Uithof. Ten behoeve van dit parkeren is een overeenkomst gesloten.
In de regels van dit bestemmingsplan is het aantal van 200 parkeerplaatsen in het plangebied gemaximeerd, vanwege de bijbehorende verkeersstroom. Bij de toetsing van de omgevingsvergunningaanvraag wordt geborgd dat ook aan de minimale parkeernorm wordt voldaan.
De fietsparkeerbehoefte wordt grotendeels bepaald door medewerkers. De gemiddelde medewerker van het UMC Utrecht wordt vergelijkbaar geacht met de gemiddelde medewerker van het Prinses Máxima Centrum. Uit onderzoeken onder medewerkers van het UMC Utrecht is bekend dat het fietsgebruik in de zomermaanden op 43% ligt. Voorgesteld wordt om voor het Prinses Máxima Centrum ook uit te gaan van 43%. Enerzijds omdat dit reeds een zeer hoog fietsgebruik is, waardoor een verdere groei daarvan onrealistisch lijkt. Anderzijds omdat het Prinses Máxima Centrum zeker in de beginjaren een medewerkersbestand kent dat (nog) niet volledig is afgestemd op de nieuwe locatie en dus mogelijk langere reisafstanden kent. Uitgaande van 900 medewerkers (exclusief nachtploeg) leidt dat tot een fietsparkeerbehoefte van 213 fietsparkeerplaatsen. Hiermee is in het ontwerp rekening gehouden.
Onder bezoekers en patiënten wordt bij het UMC Utrecht veel minder gebruik gemaakt van de fiets (circa 6%). Vanwege de landelijke dekking van het Prinses Máxima Centrum wordt het fietsgebruik onder patiënten en bezoekers nog lager ingeschat. Er is daarom behoefte aan een bezoekersstalling voor (maximaal) 20 fietsen.
4.3 Groencompensatie
4.3.1 Aanleiding
Zoals in paragraaf 2.1.3 al is aangegeven is de rode contour verlegd ten behoeve van de bouw van het Prinses Máxima Centrum. Provinciale Staten van Utrecht heeft alleen willen meewerken, onder de voorwaarde dat een groene kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd, die in redelijke verhouding staat tot de te realiseren rode ontwikkeling. Met name de aantasting van de openheid is hierbij een aandachtspunt geweest dat vraagt om een integrale benadering.
Het is evident dat door de komst van het Prinses Máxima Centrum sprake is van een spanningsveld tussen de bouw van het centrum en de aantasting van het gebied. De groencompensatie is dan ook een maatregel waarmee de negatieve gevolgen voor natuur en milieu worden opgevangen. De provincie heeft voor deze afweging de volgende componenten benoemd, die bij de groencompensatie aan de orde moeten komen:
- de wijze waarop het overgebleven open grasland aan ecologische- en recreatieve gebruikswaarde wint;
- de wijze waarop met de Hoofddijk rekening wordt gehouden als belangrijke cultuurhistorische structuur in het landschap;
- de wijze waarop voor het restant aan (nationale) groene bufferzone de recreatieve en landschappelijke waarde wordt verbeterd;
- de wijze waarop het gebouw aanwezig is op deze landschappelijk gevoelige plek (de uitstraling).
In dit bestemmingsplan, en specifiek in dit hoofdstuk, is aangegeven hoe deze beoogde groene kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd. De maatregelen hebben betrekking op het oostelijk gelegen weiland, de Hoofddijk en het gebouw. Aan de hand van bovenstaande componenten worden de maatregelen in samenhang beoordeeld door de provincie.
4.3.2 Het oostelijk gelegen weiland
Ter compensatie van de bouw van het Prinses Máxima Centrum zal het huidige agrarische gebruik van de gronden ten oosten van de nieuwbouw worden beëindigd, en het gebied zal door enkele ingrepen en door een ander beheer, worden getransformeerd naar een bloemrijk grasland met een grote soortenvariëteit. Tevens wordt een openbare halfverharde route aangelegd, die een recreatieve verbinding vormt voor voetgangers tussen de TOP (Toeristische Opstap Plaats) en Landgoed Oostbroek, een belangrijk dagrecreatiegebied dat in de komende jaren nog beter zal worden ontsloten. De provinciale Visie Recreatie en Toerisme 2020 'De aantrekkelijke Regio' wijst de HOV-halte aan de westkant van het Prinses Máxima Centrum aan als TOP-locatie (Toeristische Opstap Plaats). De halte biedt in de toekomst een goede uitvalsbasis en kan dienen als toegangspoort voor de recreatieve mogelijkheden in het aangrenzende gebied in en rond het landgoed Oostbroek. De cultuurhistorisch belangrijke Hoofddijk en de route door het weiland ten noorden daarvan kunnen als recreatieve verbinding functioneren.
Met deze maatregelen worden de ecologische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied vergroot, alsmede de mogelijkheden voor recreatief medegebruik.
Om een bloemrijk grasland te kunnen realiseren met een recreatief pad, en tevens bij te dragen aan de benodigde watercompensatie, moeten concreet de volgende inrichtingsmaatregelen worden genomen:
- de drainage wordt ongedaan gemaakt: drains worden verwijderd of doorgestoken;
- in het grasland wordt een poel aangelegd en/of worden zoveel mogelijk natuurvriendelijke oevers toegepast;
- op minimaal 1 meter afstand van de perceelsranden wordt afrastering geplaatst voor diverse soorten vee;
- door het weiland wordt een openbaar toegankelijk halfverhard pad aangelegd op minimaal 15 meter van de Hoofddijk tussen TOP en landgoed Oostbroek;
- de verbreding van de sloot in het weiland ten behoeve van watercompensatie wordt in plasdrasoever uitgevoerd.
Het beheer van het weiland, nadat het streefbeeld is bereikt (inschatting: na circa 5 jaar) bestaat uit:
- jaarlijks eenmalig maaien na 15 juni;
- distels en zuring tussentijds selectief maaien;
- na maaien weide laten begrazen door vee:
- uitgangspunt 1 GrootVeeEenheid per 2 ha.
- aantal dieren afstemmen op het graasgedrag en de voedselbehoefte;
- aantal dieren afstemmen op de duur van de begrazing gericht op bloemrijk grasland.
- effect van begrazing in het begin 2 x per week monitoren en direct ingrijpen bij afwijkingen van het streefbeeld:
- minder vee inzetten als een te groot deel van de vegetatie erg kort wordt en/of grote delen kaal worden gelopen;
- meer vee inzetten bij te weinig structuur in de vegetatie; - oevers, bloemrijke delen en eventueel aanwezige kwetsbare vegetatie uitrasteren;
- randen buiten het raster:
- 1 x per jaar (begin juli) 50% maaien, daarbij werkend in een grillig patroon: dus af en toe stukjes overslaan;
- Maaisel enkele dagen laten liggen, daarna afvoeren. - graslanden worden niet bemest.
Door toepassing van een uitgesteld maairegime wordt de plantenrijkdom maximale kansen gegeven. Hierdoor zullen in de nabije toekomst kruiden als witte klaver en scherpe boterbloem in een bloemrijk grasland aanwezig zijn. Na het maaien kan de weide af en toe worden begraasd door vee. Dit maakt ook de beleving vanuit het kinderziekenhuis optimaal: aantrekkelijk en afwisselend.
In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee juridisch wordt afgedwongen dat beschreven eenmalige maatregelen (tijdig) worden gerealiseerd en instand worden gehouden. Het bovenstaande beheer dat noodzakelijk is om tot het streefbeeld te komen, kan mogelijk worden opgenomen in een overeenkomst tussen de Universiteit Utrecht en het Prinses Máxima Centrum.
4.3.3 De Hoofddijk
Naast de groencompensatie die ten oosten van het plangebied wordt uitgevoerd, vindt er tevens groencompensatie plaats op de Hoofddijk ten zuiden van het plangebied. De Hoofddijk is een oude ontginningsas en verbindingsroute tussen het vroegere klooster Oostbroek en Utrecht. Uitgangspunt voor de groencompensatie ter plaatse van de Hoofddijk is dat de Hoofddijk één doorgaand element in het landschap is en blijft. Het betreft het gedeelte van de Hoofddijk dat tot nu toe nog het best bewaard is gebleven in zijn historische context: het overgangsgebied tussen Heuvelrug en Krommerijngebied.
De groene kwaliteitsverbetering van het oostelijke stuk van de Hoofddijk in het landelijke gebied, dat nog het meest in oorspronkelijke staat bewaard is gebleven, bestaat zowel uit een landschappelijke, ecologische als recreatieve verbetering, zoals is voorgesteld in de Visie Hoofddijk (d.d. december 2010).
- Het verbeteren van de landschappelijke structuur van de Hoofddijk gebeurt door het herstellen van de
bomenstructuur en het toevoegen van vleermuisvriendelijke verlichting. Daarnaast wordt door het
uitvoeren van de watercompensatie langs de Hoofddijk in plasdrasoever, het oorspronkelijke smalle
karakter van de historische dijk in het landschap zoveel mogelijk behouden. - De ecologische verbetering van de Hoofddijk bestaat uit de aanleg van plasdrasoevers en het herstellen
van de bomenrij. - De recreatieve verbetering bestaat eruit dat met buurgemeenten aandacht wordt gevraagd voor het
handhaven van het verkeersluwe karakter van de Hoofddijk.
Door deze maatregelen zal de Hoofddijk een belangrijke impuls krijgen wordt voldaan aan de voorwaarden van de provincie. De ecologische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied vergroot, alsmede de mogelijkheden voor recreatief medegebruik.
Ter compensatie wordt het profiel van de Hoofddijk opgeschoond wat betreft belijning en beplanting. Langs de dijk loopt aan beide zijden een watergang. De aanliggende watergangen worden qua maatvoering en profilering zoveel mogelijk aangesloten bij de oorspronkelijke profilering van de dijk. Langs de dijk komt een stijl talud en aan de overzijde van de dijk wordt het talud flauwer ingericht. De flauwe helling is een verbetering van de ecologische functionaliteit van de watergang. Indien verbreding van de watergang langs de Hoofddijk noodzakelijk is ten behoeve van de watercompensatie, dan dient deze voor de flauwere oevers te worden uitgevoerd in plasdrasoevers, zodat het zichtbare open water gelijk blijft.
De dijk wordt aan beide zijden begeleid door eiken. De bomenrijen wordt geïntensiveerd op lege plekken langs de dijk door het aanplanten van extra eiken (1e soort). In totaal worden minimaal 45 eiken met een stamdikte van 20-30 cm aangeplant, afhankelijk van de in het werk te hanteren plantafstand. Ongeveer 30 eiken zullen, om de boomstructuur te herstellen, worden gekapt en vervangen vanwege hun slechte kwaliteit.
Daarnaast worden de volgende maatregelen aan de Hoofddijk voorzien:
- bij het ontsluiten van het Prinses Máxima Centrum vanaf de Hoofddijk is het maximaliseren van de continuïteit van deze Hoofddijk als cultuurhistorisch landschapselement leidend, dus inclusief het behouden van de huidige breedte van de watergangen. De ontsluiting van Prinses Máxima Centrum via een niet overheersende dam en passend bij de Hoofddijk als dominante factor, kan voldoen.
- indien voor de watercompensatie verbreding van de watergangen van de Hoofddijk noodzakelijk is, dan wordt dit zodanig uitgevoerd dat de huidige zichtbare breedte van de bestaande watergangen niet wijzigt. Dit betekent dat bij watercompensatie de verbreding plaatsvindt aan de flauwe oevers van de noordelijke watergang in de vorm van een plasdrasoever.
- de kap van 30 eiken en de aanplant van minimaal 45 eiken ten behoeve van het herstel van de continuïteit van de bomenrij langs de Hoofddijk, waarbij de aanplant van eiken niet gebeurt binnen 10 m afstand van de nieuwe HOV-baan. De plaatsbepaling gebeurt daarnaast onder begeleiding van een ecoloog om de kwetsbare bermbeplanting niet te beschadigen.
Het handhaven en verbeteren van het verkeersluwe karakter van de Hoofddijk zal aan de orde komen in afstemming met buurgemeenten De Bilt en Bunnik.
4.3.4 Regels
De in paragraaf 4.3.2 en 4.3.3 gestelde maatregelen zijn geborgd in de regels van dit bestemmingsplan (artikel 4.4.1 en 4.4.2) door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting: pas als aan de voorwaarden is voldaan mag het gebouw in gebruik worden genomen en gehouden. Dat geldt ook voor de maatregelen in verband met de waterberging. Ter compensatie door de bebouwing van het Prinses Máxima Centrum van voormalig groen gebied, is het in gebruik nemen en houden van deze bebouwing uitsluitend toegestaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- het realiseren van een bloemrijk en faunarijk grasland op de gronden vallende binnen de bestemming 'Groen-Graslanden';
- het aanleggen van halfverharde voetpaden binnen de bestemming 'Groen - Graslanden', gelegen op minimaal 15 meter afstand van de as van de weg Hoofddijk;
- de aanplant van minimaal 45 eiken met een stamdikte tussen de 20 en 30 centimeter ter herstel van de continuïteit van de bomenrij langs de Hoofddijk, met dien verstande dat de aanplant van eiken gebeurt op een minimale afstand van 10 meter vanaf de HOV-baan.
Aan bovenstaande voorwaarden is pas voldaan als door een onafhankelijke ecoloog een positief advies is afgegeven.
- minimaal 1.500 m2 extra waterberging is gerealiseerd in de vorm van een verbreding van de watergang ten oosten van de bebouwing en een verbreding van de watergang langs de Hoofddijk, deels uitgevoerd in plasdrasoevers overeenkomstig de verleende watervergunning van het waterschap.
De uitvoering van maatregelen ter compensatie van de waterberging is gepland voor de bouw, overeenkomstig de wens van het waterschap. Zo wordt zeker tijdig aan de regels van het bestemmingsplan die uitvoering binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan eisen.
Voor de groencompensatiemaatregelen ligt het minder eenvoudig: doordat de maatregelen niet of niet volledig kunnen worden gerealiseerd voordat het gebouw in gebruik kan worden genomen zijn de regels hierop aangepast en kan het gebouw in gebruik worden genomen als een aanvang is gemaakt met de maatregelen. Het in gebruik mogen houden van het gebouw is pas mogelijk als de maatregelen binnen de daartoe gestelde termijnen ook daadwerkelijk zijn afgerond.
De reden voor deze aanpassing is dat voor de realisatie van een bloemrijk en faunarijk grasland een termijn staat van 5 jaar. Deze termijn is noodzakelijk vanwege de omschakeltijd (gemiddeld 5 jaar) van een regulier weiland naar een bloemrijk en faunarijk weiland.
Op grond hiervan is de termijn waarbinnen een bloemrijk en faunarijk grasland moet zijn afgerond op 5 jaar gesteld. Het gebouw kan in gebruik worden genomen als met de maatregelen een aanvang is genomen, waarbij een positief advies van de ecoloog noodzakelijk is waaruit blijkt dat is gestart met de voorgeschreven maatregelen. Het gebouw kan in gebruik worden gehouden als binnen 5 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de maatregel is afgerond.
Het te realiseren voetpad bevindt zich ten tijde van de uitvoering gedeeltelijk op het bouwterrein en kan pas na oplevering van het gebouw geheel worden afgerond. Voor deze maatregel is dan ook de termijn van afronding gesteld op 2,5 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
De aanplant van de bomen kan ingepland worden, zodra bekend is dat daadwerkelijk gebouwd gaat worden. Voor deze maatregel is dan ook de termijn van afronding gesteld op 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
Gedurende de bouwperiode van het Prinses Máxima Centrum kan dus gelijk bij de inrichting van het terrein (een deel van) de water- en groencompensatie worden gerealiseerd. Uiteindelijk moet de groencompensatie echter uiterlijk binnen de hiertoe opgenomen termijnen zijn gerealiseerd om het gebruik te kunnen voortzetten.
4.3.5 Het gebouw: het Prinses Máxima Centrum
Ten aanzien van de wijze waarop het gebouw aanwezig is op deze landschappelijk gevoelige plek (de uitstraling) kan het volgende worden gesteld. De gemeente is zich bewust van de impact die de bebouwing kan hebben op de huidige landelijke en groene omgeving. Getracht is om op deze locatie zo compact mogelijk te bouwen en om zo dicht mogelijk bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis. Compact bouwen is ook het basisprincipe van bouwen in De Uithof. In hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan wordt een uitgebreide planologische toelichting op de inpassing gegeven.
In nauw overleg met het Prinses Máxima Centrum en de Universiteit Utrecht is het oorspronkelijke bouwplan, en het daarmee gepaard gaande ruimtebeslag, aanmerkelijk aangepast en verkleind. De gemeente heeft hiertoe stedenbouwkundige eisen ten aanzien van de bebouwing aan het Prinses Máxima Centrum gesteld. De verhouding tussen het bebouwd oppervlak en de hoogte is in het uiteindelijke plan geoptimaliseerd, waarbij is voldaan aan de stedenbouwkundige eisen.
4.4 Totale Uitbreidingsruimte In De Uithof
In het kader van voorliggend bestemmingsplan Prinses Máxima Centrum is aangetoond dat de ontwikkeling van het kinderziekenhuis van circa 49.500 m2 (inclusief parkeervoorzieningen) wat betreft alle aspecten, waaronder milieu en bereikbaarheid, in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en haalbaar is. Overigens blijkt uit het bouwprogramma van de Universiteit Utrecht dat in ieder geval tot 2017 de reeds gedane uitbreidingen en de voorgestane uitbreidingen, ook wanneer het Prinses Máxima Centrum daarbij gerekend wordt, binnen de uitbreidingsruimte van bestemmingsplan De Uithof blijft. Daarbij is rekening gehouden met de bestaande uitbreidingsruimte van 261.000 m2 op De Uithof, zoals opgenomen in en onderzocht in het kader van het geldende bestemmingsplan De Uithof.
Rekening houdend met de bestaande uitbreidingsruimte van 261.000 m2 in De Uithof, zal, als de Universiteit Utrecht aangeeft dat op een bepaald moment vóór 2020 de voorgestane uitbreidingen niet binnen de uitbreidingsruimte van het bestemmingsplan De Uithof blijven, een nieuw bestemmingplan worden opgesteld.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In het bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. Dit hoofdstuk bevat een overzicht van de relevante milieuaspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd en van toepassing zijn bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Relevante aspecten ten aanzien van milieuzonering zijn opgenomen in paragraaf 5.3.4 (industrielawaai).
5.2 Milieueffectrapportage
5.2.1 Aanleiding en kader
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van het Prinses Máxima Centrum, een landelijk centrum voor kinderoncologie, mogelijk. In het kader van dit bestemmingsplan is onderzocht of het plan mogelijk m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
De nationale m.e.r.-regelgeving is mede een uitvloeisel van het Europese recht, in welk verband de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn van belang zijn. De implementatie van deze Europese richtlijnen zijn aan te treffen in:
- paragraaf 2.2, hoofdstuk 7 en paragraaf 14.2 van de Wet milieubeheer;
- het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.).
Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r..
In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een MER moet worden opgesteld.
De realisering van het Prinses Máxima Centrum, zoals in voorgaande paragrafen beschreven, kan worden gekwalificeerd als de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r..
Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd. Zo is expliciet opgenomen dat ook van ziekenhuizen wordt aangenomen dat deze vallen onder de definitie van 'stedelijk ontwikkelingsproject'. De motivering is dat een dergelijk project een stedelijk karakter heeft en dat de aanleg of uitbreiding van een ziekenhuis soortgelijke milieueffecten kan veroorzaken.
Bij de activiteit zijn twee relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De totale oppervlakte van de gronden waarop het Prinses Máxima Centrum en het landschapsplan ziet is circa 7,6 hectare. Dit valt onder de eerstgenoemde drempelwaarde. Ook de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het centrum valt onder de drempelwaarde. Gelet op de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zal deze maximaal 110.000 m² kunnen bedragen.
Omdat met de omvang van de nieuwe ontwikkeling onder de indicatieve drempelwaarden behorende bij genoemde activiteit wordt gebleven, wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.
Op grond van artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag ook voor activiteiten als genoemd in onderdeel D van de bijlage van het besluit die onder de drempelwaarden vallen, zich er van vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
- de kenmerken van het project;
- de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
- de kenmerken van het potentiële effect.
Indien uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten, hoeft er niet een aanvullende m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Het bestemmingsplan kan dan in ieder geval zonder m.e.r. worden vastgesteld. Mochten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet zijn uit te sluiten, dan is in eerste instantie een m.e.r.-beoordeling nodig met mogelijk daaruit volgend een m.e.r..
5.2.2 Beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling[1] is onderzocht of mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de realisering van het Prinses Máxima Centrum kunnen worden uitgesloten. Hiertoe zijn verschillende ruimtelijke en milieuaspecten beschouwd. De conclusie van de beoordeling is dat het bestemmingsplan zonder m.e.r.-beoordeling kan worden vastgesteld. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is meegenomen dat groencompensatie in de regels van dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting is gezekerd. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven hoe de groencompensatie ter plaatse van het oostelijk gelegen weiland en ter plaatse van de Hoofddijk wordt vormgegeven. Deze groencompensatie vloeit voort uit afspraken die de gemeente met de provincie Utrecht heeft gemaakt in het kader van de verlegging van de rode contour.
Voor de volledige beoordeling wordt verwezen naar de vormvije m.e.r.-beoordeling in de bijlage van dit bestemmingsplan.
5.3 Geluidhinder
5.3.1 Algemeen
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelastende object.
De Wet geluidhinder is van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten zoals woningen en scholen;
- bestemmingen van gronden voor de aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of 30 km/h-wegen;
- reconstructie van wegen;
- geluidsgezoneerde industrieterreinen.
Als één van bovenstaande situaties aan de orde is, dient er een akoestisch onderzoek te worden gedaan en zo nodig kan een ontheffing hogere grenswaarde worden verleend. De Wet geluidhinder hanteert twee waarden:
- de voorkeursgrenswaarde; indien de geluidsbelasting onder dit niveau blijft is de betreffende ontwikkeling op grond van de Wet geluidhinder zonder meer mogelijk;
- de maximale ontheffingswaarde; dit is het maximale geluidsniveau waaraan, onder voorwaarden, geluidsgevoelige objecten en terreinen mogen worden blootgesteld.
Het Prinses Máxima Centrum is op grond van de Wet geluidhinder een geluidsgevoelig object en ligt binnen de geluidszone van verschillende wegen. Akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk.
5.3.2 Wegverkeerslawaai
5.3.3 Trambaan
De gemeente Utrecht is bezig met de uitwerking van het tracé van de Hoogwaardig Openbaar Vervoersverbinding van Utrecht CS naar De Uithof, de Uithoflijn genaamd. Deze verbinding wordt uitgevoerd als een tramverbinding. Deze tram wordt opgenomen in de bestaande busbaan die gelegen is tussen het Wilhelmina Kinderziekenhuis en Prinses Máxima Centrum. Deze trambaan wordt via een separate bestemmingsplanprocedure planologisch mogelijk gemaakt. De gemeente Utrecht heeft hiervoor akoestisch onderzoek5 laten verrichten. Deze notitie gaat in op de toekomstige geluidsbelasting op Prinses Máxima Centrum vanwege de nieuwe tramverbinding. Het rapport is gehanteerd om de geluidsbelasting te bepalen op het toekomstige Prinses Máxima Centrum6.
Wettelijk kader
Omdat de trams niet bij besluit zijn aangemerkt als spoorweglawaai, heeft de gemeente Utrecht als bevoegd gezag bepaald dat de tramverbinding wordt beschouwd als wegverkeer. Het wettelijke kader met betrekking tot het wegverkeerslawaai is geregeld in de Wet geluidhinder. Het Prinses Máxima Centrum ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Uithoflijn en de voorkeurswaarde voor de gevelbelasting (Lden) van het ziekenhuis bedraagt 48 dB. De ten hoogste toelaatbare gevelbelasting met ontheffing voor een nieuw te bouwen ziekenhuis in binnenstedelijk gebied, bedraagt 63 dB. Ook de aftrek ex artikel 110g is ook op de trams van toepassing. Het te realiseren ziekenhuis valt onder de categorie 'andere geluidsgevoelige gebouwen' uit artikel 1 van de Wet geluidhinder.
Rekenresultaten
De voorkeurswaarde van de 48 dB wordt met maximaal 7 dB overschreden op het Prinses Máxima Centrum, doch niet de maximale ontheffingswaarde van 63 dB.
5.3.4 Industrielawaai
Het Prinses Máxima Centrum is naast een geluidgevoelige bestemming, tevens een functie die geluid veroorzaakt. Om die reden moet in het kader van het Activiteitenbesluit worden onderzocht of de geluidbelasting als gevolg van het Prinses Máxima Centrum op functies in de omgeving toelaatbaar is. Voorts is ook het Wilhelmina Kinderziekenhuis een geluidveroorzakend bedrijf. Ook voor deze functie geldt dat de geluidbelasting als gevolg van dit ziekenhuis op het nieuwe Prinses Máxima Centrum is onderzocht.
5.4 Geur
5.4.1 Algemeen
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen).
Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.
5.4.2 Onderzoek en resultaten
Binnen het plangebied en binnen het gebied De Uithof is geen sprake van industriële geurhinder. Op een afstand van ruim 650 meter van het plangebied is de faculteit Diergeneeskunde gevestigd. Voor de dierenverblijven van deze faculteit kan een vergelijking worden gemaakt met een veehouderij, waarvan bekend is dat zij stankoverlast kan veroorzaken.
Afstandsbepalingen zijn gerelateerd aan de geuremissie. Voor de afstandsbepaling wordt gemeten vanaf het emissiepunt. Dit is vanaf het punt waar de geur daadwerkelijk het overdekte dierenverblijf verlaat. Bij natuurlijk geventileerde stallen is het emissiepunt meestal de ventilatie uitlaat die het dichtst bij een stankgevoelig object ligt. De dierenverblijven liggen echter op voldoende afstand (650 meter) van de het Prinses Máxima Ziekenhuis. Van overlast kan dan ook geen sprake zijn.
5.4.3 Conclusie
Binnen het plangebied is geen sprake van industriële geurhinder noch van geurhinder van dierenverblijven behorende bij de faculteit Diergeneeskunde.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan, een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituaties. In het kader van een bestemmingsplan dient vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de externe veiligheidssituatie te worden onderzocht.
Hierbij dienen risicobronnen in kaart gebracht te worden en moet getoetst worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
“Het risico op een plaats buiten een inrichting, langs een transportas of buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.”
Voor inrichtingen en buisleidingen geldt dat binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour als richtwaarde.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour voor nieuwe situaties voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Voor de bestaande situaties geldt de 10-5 per jaar plaatsgebonden risicocontour als grenswaarde en de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour als een streefwaarde voor (beperkt) kwetsbare objecten.
Groepsrisico
“De cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in hetinvloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een waarbij eengevaarlijke stof betrokken is.”Het groepsrisico wordt weergegeven in een zogenaamde fN-curve. Voor het groepsrisico bestaat geen
wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt het groepsrisico gerelateerd aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde wordt gedefinieerd aan de hand van een aantal punten. Deze zijn hieronder weergegeven en gelden zowel voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor als voor buisleidingen:
- De kans op een ongeval met 10 slachtoffers is maximaal 10-4 per jaar (eens in de 10.000 jaar), per kilometer;
- De kans op een ongeval met 100 slachtoffers is maximaal 10-6 per jaar (eens in de miljoen jaar), per kilometer;
- De kans op een ongeval met 1000 slachtoffers is maximaal 10-8 per jaar (eens in de 100 miljoen jaar), per kilometer.
Voor inrichtingen gelden de volgende waarden:
- De kans op een ongeval met 10 slachtoffers is maximaal 10-5 per jaar (eens in de 10.000 jaar), per kilometer;
- De kans op een ongeval met 100 slachtoffers is maximaal 10-7 per jaar (eens in de miljoen jaar), per kilometer;
- De kans op een ongeval met 1000 slachtoffers is maximaal 10-9 per jaar (eens in de 100 miljoen jaar), per kilometer.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is een onderdeel van het externe veiligheidsbeleid. Door middel van een verantwoordingsplicht wil het Rijk de bevoegde overheden aanzetten tot nadenken over onder andere de omvang van het groepsrisico in relatie tot de veiligheid van de risicovolle activiteit, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden. Voor inrichtingen
is de verantwoordingsplicht uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor in de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (Circulaire RNVGS), voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is de verantwoordingsplicht uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
De verantwoordingsplicht is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor van toepassing bij een toename of overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Dit kan optreden door uitbreiding/afname van risicovolle activiteiten en/of door een verandering van de personendichtheid. Voor risicovolle inrichtingen of het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen moet conform het Bevi respectievelijk het Bevb het groepsrisico altijd worden verantwoord bij het nemen van een ruimtelijk besluit. Volgens de Circulaire RNVGS, het Bevb en het Bevi moeten ten minste de volgende aspecten in de bestuurlijke afweging van het groepsrisico worden vermeld:
- Het aantal personen in het invloedsgebied;
- Het groepsrisico;
- De mogelijkheden tot risicovermindering;
- De mogelijke alternatieven;
- De mogelijkheden van bestrijdbaarheid;
- De mogelijkheden van zelfredzaamheid.
Advies van de Veiligheidsregio
Een belangrijk onderdeel van de verantwoordingsplicht is de adviesaanvraag aan de Veiligheidsregio. De rijksoverheid heeft (wettelijk) vastgesteld dat het bevoegd gezag het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid dient te stellen advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen in het
invloedsgebied van een inrichting of transportas.
5.5.2 Onderzoek en resultaten
Om de haalbaarheid van het plan aan te kunnen tonen is in eerste aanleg een quickscan9 uitgevoerd naar de aanwezigheid van stationaire en mobiele bronnen in de omgeving van het plangebied. In de navolgende paragrafen wordt hierop nader ingegaan.
- 9. SAB, quick scan externe veiligheid, 23 augustus 2013.
5.5.3 Nader onderzoek
Ten aanzien van de A28 is een nader onderzoek uitgevoerd in de vorm van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA)10. De conclusie van het onderzoek luidt als volgt.
Het externe veiligheidsrisico, veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A28 ter hoogte van het Prinses Máxima Centrum, is berekend. Hierbij zijn de huidige situatie en de toekomstige situatie beschouwd.
- 10. Externe veiligheid A28 bestemmingsplan Prinses Máxima Centrum te Utrecht, AVIV, 9 september 2013.
5.5.4 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.6 Trilling
Ten westen van het Prinses Máxima Centrum gaat de gemeente Utrecht een nieuwe HOV-baan realiseren, parallel aan de bestaande busbaan. Hiervoor is op 17 juli 2014 het bestemmingsplan HOV-baan De Uithof vastgesteld. In dat bestemmingsplan is de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de HOV-baan aangetoond. In dat kader is onderzoek verricht naar mogelijke trillingshinder als gevolg van de komst van de tram. Hieronder is een samenvatting van dat onderzoek opgenomen.
5.6.1 Uitgangspunten*
De Uithoflijn betreft de HOV-baan in de vorm van een bus- en trambaan en de direct aangrenzende openbare ruimte. Deze Uithoflijn loopt vanaf de halte Utrecht Centraal tot en met de opstelplaats achter de P+R De Uithof. Het bestemmingsplan HOV-baan De Uithof beslaat het deeltracé in De Uithof. De HOV-baan staat onder andere gepland naast het Prinses Máxima Centrum.
Ten behoeve van de Uithoflijn zijn in het bestemmingsplan HOV-baan De Uithof voor de ruimtelijke inpassingmeerdere onderzoeken uitgevoerd, waaronder onderzoek naar trillingen van de HOV-baan, specifiek de tramlijn, naar 'trillingsgevoelige' gebouwen en apparatuur langs het tracé.
De Uithoflijn heeft hinder en/of schade door trillingsoverdracht ondervangen door voor het gehele tracé uit te gaan van een betonnen fundatie met vast ingestorte spoorstaven (embedded rail) en glad spoor. Dit is het meest kosteneffectief voor reductie van trillingen bij de bron. Andere maatregelen bij de bron of in het overdrachtsgebied naar trillingsgevoelige gebouwen, zijn niet kosteneffectief of onhaalbaar.
De Uithoflijn onderkent dat mogelijk niet overal trillingshinder bij bijzonder gevoelige apparatuur in bijvoorbeeld het Universitair Medisch Centrum Utrecht te voorkomen is met betonnen fundatie met vast ingestorte spoorstaven (embedded rail) en glad spoor. In het bestemmingsplan HOV-baan De Uithof is hiervoor een lijst met bestaande (trillingsgevoelige) apparatuur opgenomen die de Uithoflijn zal controleren bij de testfase van het materieel en/of Uithoflijn. Deze controle is een nulmeting van de trillingen tijdens testritten over de Uithoflijn. Uit deze nulmetingen volgt of eventueel extra maatregelen bij het apparaat getroffen moeten worden, zoals een trillingsvrije meettafel op kosten van de Uithoflijn.
5.6.2 Beoordeling situatie trillingen naar Prinses Máxima Centrum
De Uithoflijn heeft in haar bestemmingsplan HOV-baan De Uithof een goede basis aangebracht voor beperking van trillingshinder bij de bron, en onderbouwd. Deze bronnen betreffen eerder geïnventariseerde reeds aanwezige apparatuur. De gemeente Utrecht, BRU, UMC Utrecht, UU en HU hebben hierover afspraken gemaakt.
Het Prinses Máxima Centrum is vergelijkbaar met bestaande gebouwen langs de Uithoflijn en sluit dus goed aan bij die ruimtelijke inpassing. Bij de plaatsing van trillingsgevoelige apparatuur in het Prinses Máxima Centrum zal echter rekening moeten worden gehouden met de Uithoflijn en zal het Prinses Máxima moeten zorgdragen voor de metingen en de eventuele hieruit voortvloeiende maatregelen.
5.7 Luchtkwaliteit
5.7.1 Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
5.7.2 Onderzoek en resultaten
Ten behoeve van de vestiging van het Prinses Máxima Centrum is onderzoek11 verricht naar de gevolgen van de komst van het centrum voor de luchtkwaliteit ter plaatse. De conclusie van het onderzoek luidt als volgt:
- 11. Toetsing luchtkwaliteiteisen Wm, RHDHV, 26 mei 2014.
5.7.3 Conclusie
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het luchtkwaliteitonderzoek in de bijlage van dit bestemmingsplan.
5.8 Bodemkwaliteit
5.8.1 Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt. - Bodemsanering
Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er sprake is van humane of milieuhygiënische risico's, of risico's voor verspreiding van de verontreiniging via het grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen. - Bodembeheer
Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
5.8.2 Onderzoek en resultaten
In oktober 2013 is ter plaatse van het plangebied een uitgevoerd. Ter plaatse van de onderzoekslocatie werd voorafgaand aan het bodemonderzoek geen verontreiniging verwacht. De locatie is daarom aangemerkt als onverdacht. De onderzoeksstrategie volgt om die reden de " Onderzoeksstrategie voor een grootschalige onverdachte locatie (ONV-GR)" van de NEN 5740.
De conclusie van het onderzoek luidt als volgt:
De gestelde hypothese, dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen verontreiniging wordt verwacht, is grotendeels bevestigd. In de ophooglaag bestaande uit zand en klei zijn lichte verhogingen aan kwik en lood aangetoond. De verhogingen zijn niet te relateren aan bijmengingen of bodemtype die in deze laag aanwezig zijn. De verhogingen zijn namelijk aangetoond in zowel de zandige als kleiige grond, zowel met als zonder bijmengingen. Van de voormalige bovengrond ter plaatse van de voormalige boomgaard zijn twee boven elkaar gelegen mengmonsters geanalyseerd. Enkel in het kleiige mengmonster is een lichte verhoging aan barium aangetoond. In beide bodemlagen zijn geen verhogingen aan OCB's aangetoond. In de zandige ondergrond zijn geen verhogingen aangetoond. In het grondwater zijn enkel lichte verhogingen aan barium en zink aangetoond. Deze gehaltes vormen geen aanleiding een geval van ernstige bodemverontreiniging te vermoeden. Uitvoering van aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het grondwater is niet noemenswaardig verontreinigd.
Bij een grondwateronttrekking is geen sprake van aantrekken van nabij gelegen grondwaterverontreiniging. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik.
Bij grondafvoer moet rekening gehouden worden met meerkosten, want vrijkomende grond is niet geschikt voor onbeperkt hergebruik.
5.8.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het bodemonderzoek in de bijlage van dit bestemmingsplan.
5.9 Natuurwetgeving
In paragraaf 5.9.1 wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting in het plangebied aanwezig zijn en wat de ecologische gevolgen zijn van de beoogde ingrepen. Daarnaast is de ontwikkeling getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en andere natuurregelgeving zoals de Ecologische hoofdstructuur. De bevindingen hiervan zijn opgenomen in paragraaf 5.9.2. Het onderzoek is uitgevoerd door SAB B.V.12 en opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
- 12. SAB B.V. quick scan flora en fauna, Utrecht, Heidelberglaan, Prinses Máxima Centrum, projectnummer 130175, d.d. 21 augustus 2013.
5.9.1 Onderzoek en resultaten soortenbescherming
5.9.2 Onderzoek en resultaten gebiedsbescherming
5.10 Water
5.10.1 Algemeen
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing: een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze te laten meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten.
De watertoets is uitgevoerd door Econsultancy15 en opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. In het kader van de watertoetsprocedure heeft over de bouw van het Prinses Máxima Centrum op 16 juli 2013 een startoverleg plaatsgevonden met de projectorganisatie en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Naar aanleiding van dit startoverleg is een notitie opgesteld d.d. 24 juli 2013.
Naar aanleiding van de door het Prinses Máxima Centrum op 24 april 2014 opgegeven toename verhard oppervlak voortvloeiend uit de bouw van het Prinses Máxima Centrum, heeft het van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een maatwerkberekening uitgevoerd ter bepaling van de benodigde hoeveelheid watercompensatie.
Op 7 juli 2014 vond afstemmingsoverleg plaats tussen de Universiteit Utrecht als eigenaar van de gronden waarop de watercompensatie moet worden ingericht, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de gemeente Utrecht.
Mede aan de hand van voorgaande stukken, overleggen daaruit voortvloeiende afspraken is onderstaande watertoets opgesteld.
- 15. Econsultancy, Watertoets prinses Máxima Centrum te Utrecht, rapportnummer 13073436, d.d. 16 augustus 2013.
5.10.2 Locatiegegevens
5.10.3 Geohydrologie
Het eerste watervoerend pakket heeft een dikte van ± 50 meter en wordt gevormd door de zandige Formaties van Boxtel, Drente, Urk en Sterksel. Op deze formaties ligt een slecht doorlatend klei dek van holoceneafzettingen, behorende tot de Formatie van Echteld, met een dikte van ± 1 meter. Het eerste watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door afzettingen van de Formatie van Peize Waalre.
5.10.4 Grondwater
TNO-NITG voert het databeheer van in de omgeving aanwezige grondwaterpeilputten waarin de grondwaterstandstand in het eerste watervoerende pakket wordt gemonitord. Ten zuiden van de onderzoekslocatie zijn op een afstand van 500 meter gegroepeerd drie peilbuizen gelegen (B32C0675 t/m B32C0677, gezamenlijke meetperiode 1971 - 2013). Op basis van de archiefmetingen is de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) vastgesteld op ± 1,3 meter +NAP, waardoor de GHG zich naar verwachting bevindt op ± 0,7 meter -mv (maaiveldhoogte conform AHN 2,0 meter +NAP). Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt in westelijke richting.
Conform het Ontwerp-peilbesluit Utrecht - Maarssenbroek 2013, is de onderzoekslocatie gelegen in peilgebied UKR004 (locatie Uithof - oostzijde). Voor dit peilgebied is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een peilbesluit vastgesteld op de waarde van 0,85 meter + NAP. Bij de verdere uitwerking van het plan dient rekening gehouden te worden met dit waterpeil. Op basis van deze gegevens zou de grondwaterstand naar verwachting gelegen zijn op gemiddeld 1,15 meter -mv. In hoeverre het peil uit het peilbesluit binnen de onderzoekslocatie in de toekomst van invloed is de grondwaterstand is niet bekend.
Op basis van regionale grondwatergegevens van het waterschap, geeft het regionale watersysteembeheer aan dat de GHG in het plangebied varieert tussen 0,68 meter -mv en de 1,21 meter -mv. Er liggen geen pompstations in de buurt van de onderzoekslocatie die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming. De onderzoekslocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.
5.10.5 Oppervlaktewater
Rondom en te midden van de onderzoekslocatie zijn enkele tertiaire watergangen gelegen:
- TN47147
- TN46196
- TN46197
- TN46593
- TN44480
- TN46426
- TN46594
In het bestaande watersysteem is op dit moment sprake van een belangrijk afvoerknelpunt van overtollig hemelwater. Hemelwater afkomstig uit De Uithof wordt via watergangen en duikers afgevoerd naar het zuiden van het gebied. De huidige doorvoercapaciteit van de duiker onder de Heidelberglaan is onvoldoende (zie navolgende afbeelding). Hierdoor ontstaat er voor de duiker een opstuwing van water, waardoor water boven het maaiveld uit kan komen tijdens hevige regenbuien. Het waterschap heeft de projectorganisatie van de Uithoflijn en de gemeente Utrecht gevraagd om dit knelpunt op te lossen door twee nieuwe duikers aan te brengen. Hierdoor wordt het watersysteem verbeterd en de kans op wateroverlast verkleind.
Afbeelding: afvoerknelpunt van overtollig hemelwater
5.10.6 Vuilwater
Ten aanzien van het vuilwatersysteem: ter plaatse van de Universiteitsweg, de Uppsalaan en een gedeelte van de Lundlaan is een gescheiden rioolstelsel gelegen (zie bijlage 3). Voor zover bekend is in directe nabijheid van de onderzoekslocatie geen (gemeentelijk) rioolstelsel aanwezig. Waarschijnlijk bevindt zich op het naastgelegen Wilhelmina Kinderziekenhuis een particulier rioleringsstelsel dat is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel ter plaatse van Universiteitsweg. In de toekomstige situatie kan wellicht op dit bestaande particuliere rioleringsstelsel aangesloten worden. In hoeverre dit haalbaar is, dient een later stadium onderzocht en berekend te worden.
5.10.7 Planuitwerking
In de huidige situatie is het gehele plangebied onverhard en in agrarisch gebruik (grasland). Het hemelwater kan infiltreren in de bodem of op het weiland blijven liggen. Hierdoor ontstaat er geen grote afvoer naar het watersysteem.
Op grond van artikel 3.7 van de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 is het verboden om zonder vergunning van het college, hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen en te lozen. Derhalve dient in acht genomen te worden dat voor het afvoeren en lozen van hemelwater een vergunning aangevraagd dient te worden.
5.10.8 Randvoorwaarden en uitgangspunten
Het projectgebied is gelegen binnen het beheersgebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het Hoogheemraadschap heeft voor de watertoets enkele praktische vuistregels opgesteld. De belangrijkste randvoorwaarden ten aanzien van de wateropgave zijn als volgt:
- streven naar 100% afkoppeling van het verharde oppervlak;
- niet afwentelen op anderen in ruimte en tijd;
- toepassen voorkeursvolgorde waterkwantiteit, (vasthouden, bergen en afvoeren);
- toepassen voorkeursvolgorde waterkwaliteit, (schoonhouden, scheiden, zuiveren);
- de wateropgave baseren op het definitief ontwerp. Voor de watertoets is uitgegaan van een toename van het verhard oppervlak met 12.573 m2,
- rekening houden met het vastgestelde peil van 0,85 meter +NAP;
- het voorgenomen waterpeil mag in het kader van de ontwikkeling niet worden aangepast;
- compensatie in de vorm van nieuw openwater van 15% gerekend over de toename van het verhard oppervlak;
- hemelwater afkomstig van dakoppervlakken mag als schoon worden beschouwd en direct worden geloosd;
- geen gebruik maken van uitlogende materialen, bouwen volgens DuBo principe.
5.10.9 Waterdoorlatendheid
Op basis van de lokale bodemopbouw, textuur en GHG, wordt het plangebied niet geschikt geacht voor infiltratie. Een doorlatendheidsonderzoek is dan ook niet uitgevoerd.
5.10.10 Ontwateringsdiepte en drooglegging
Het plan wordt opgehoogd en krijgt minimaal hetzelfde vloerpeil als het Wilhelmina Kinderziekenhuis, dat aan de overzijde is gelegen. De nieuwbouw zal niet worden onderkelderd. Er worden onder het gebouw geen kelders aangelegd. Het plan heeft hierdoor voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging.
5.10.11 Waterbergingsopgave
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft een maatwerkberekening uitgevoerd ter bepaling van de benodigde hoeveelheid watercompensatie ten gevolge van de realisatie van het Prinses Máxima Centrum. Uitgaande van een toename van het verhard oppervlak met 12.573 m2 moet, om een toename van de waterstandhoogte te vermijden, compensatie plaatsvinden van minimaal 1.500 m2 open water.
De noodzakelijke watercompensatie wordt gerealiseerd door het verbreden van de bestaande watergangen, die zijn gelegen ten oosten en zuiden van de nieuwbouw van het Prinses Máxima Centrum. Het verbreden van de sloot langs de Bunnikseweg wordt vermeden in verband met kwelgevaar vanuit Oostbroek.
De watercompensatie wordt uitgevoerd in plasdrasoevers ter plaatse van het oostelijke weiland en langs de noordelijke oever van de Hoofddijk.
Op onderstaande tekening zijn de watergangen aangegeven waar de watercompensatie plaats moet gaan vinden.
Schematische weergave van de verbreding van de watergangen aan de oost- en zuidzijde van
het Prinses Máxima Centrum (in blauw aangegeven).
5.10.12 Overstromingsrisico
ln de provinciale 'Handreiking Overstromingsrobuust inrichten' (januari 2010) wordt een ziekenhuis als een vitaal en kwetsbaar object aangemerkt. ln artikel 3.1 van de PRV is aangegeven dat bij het bouwen in overstroombaar gebied moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen.
In het bouwplan voor het Prinses Máxima Centrum is rekening gehouden met het genoemde overstromingsrisico. Op de begane grond wordt ten oosten van het voorplein en de receptie voorzien in een ontvangstruimte met lobby, een restaurant, keuken en in andere facilitaire voorzieningen. Daarnaast worden een kinderdagopvang (voor bezoekers) en auditorium gerealiseerd. Ten noordoosten van de centrale ontvangstruimte is de afdeling radiologie gepland. Deze is zoveel mogelijk geprojecteerd aan de oostkant van het gebouw vanwege verwachte trillingshinder en elektromagnetische straling, die de westelijk gelegen trambaan met zich meebrengt. Tevens is hier een fysiotherapeutische voorziening gepland. Aan de noordzijde is een parkeergarage voor bezoekers gepland. Tevens is voorzien in een fietsenstalling.
De meest vitale onderdelen van het ziekenhuis, zoals de intensive care en het verblijf van patiënten, zijn niet gelegen op de begane grond.
5.10.13 Conclusie
Uit de watertoets blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn om te voldoen aan de eisen van het waterschap en de gemeente Utrecht. In overleg met het waterschap en de gemeente Utrecht en de Universiteit worden de benodigde waterhuishoudkundige maatregelen getroffen. Met het uitvoeren van deze maatregelen en het feit dat deze maatregelen in de vorm van een voorwaardelijke verplichting zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.10.14 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder
Op 8 september 2014 heeft het waterschap aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van deze waterparagraaf, met de toevoeging dat dit positief advies wordt gegeven onder de voorwaarden dat sprake zal zijn van het 'stand-still-principe' op basis waarvan minimaal 1.500 m2 watercompensatie plaatsvindt. Op basis hiervan zijn de teksten in het bestemmingsplan aangepast en is deze watercompensatie tevens verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan. Daarnaast heeft op verzoek van het waterschap de watergang ten oosten van het Prinses Máxima Centrum op de verbeelding de bestemming 'Water' gekregen.
5.11 Archeologie
5.11.1 Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
5.11.2 Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
5.11.3 Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie Utrecht en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
5.11.4 Archeologie in het plangebied
Het plangebied Prinses Máxima Centrum, bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met hoge archeologische waarde (zie gele kader). Voor het gebied met een hoge archeologische waarde geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 50 m2 en dieper dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn.
Afbeelding: uitsnede uit de archeologische waardenkaart Prinses Máxima Centrum
5.11.5 Onderzoek en resultaten
Het plangebied Prinses Máxima Centrum bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een hoge archeologische waarde. Deze hoge archeologische waarde is gebaseerd op de aanwezigheid van fysisch geografische fenomenen geassocieerd met de stroomgordel van de Rijn waar bewoningsresten uit de prehistorie tot de Middeleeuwen verwacht kunnen worden. Voor het gearceerde gebied met een hoge archeologische waarde geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 50 m2 en dieper dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn.
Volgens de gemeentelijke verordening op de Monumentenzorg, moet de initiatiefnemer, indien hij deze ondergrenzen overschrijdt, door een archeologisch onderzoeksrapport moeten aantonen of er al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Voor het totale plangebied geldt dat indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de Gemeente Utrecht.
In november 2010 is in het plangebied reeds een bureauonderzoek en een inventariserend archeologisch veldonderzoek verricht16. Aanleiding voor dit onderzoek was destijds de geplande plaatsing van drainagebuizen in het gebied. De drainagebuizen worden geplaatst op 70 cm -mv, waarbij er dus een gerede kans dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden.
Uit het bureau- en veldonderzoek blijkt dat op basis van bodemkundige, landschappelijke en archeologische/historische informatie de middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de Steentijd (complextype: jagers- en/of verzamelaarskampement) en de hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd B (complextypen: uithoven, bijgebouwen, grachten behorende tot het kloostercomplex Oostbroek) gehandhaafd blijft voor het plangebied, met uitzondering van een strook met daarin recent verstoorde bodemprofielen. Vanwege de bodemverstoringen tot in de C-horizont van de onderliggende dekzand- of crevasse-afzettingen is de kans in dit deel van de deelgebieden 2 en 3 op het aantreffen van archeologische resten “in situ” zeer klein en krijgt derhalve een lage verwachting.
- 16. BAAC B.V. Plangebied Terrein Diergeneeskunde, De Uithof, Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), rapportnummer V-10.0316, november 2010.
5.11.6 Aanbevelingen
Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseerd om ter plaatse van de delen van het plangebied, waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt, geen bodemverstorende activiteiten uit te voeren, zodat de aanwezige archeologische resten in situ behouden kunnen blijven. In de navolgende afbeelding is te zien voor welke gebieden dit geldt.
Afbeelding: delen van het plangebied met een hoge en lage archeologische verwachting
Indien de bodem toch verstoord wordt, wordt aanbevolen om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren voor de locaties waar bodemverstoringen gepland zijn. Voor het overige deel van de gebieden met een middelhoge tot hoge verwachting dient een archeologische dubbelbestemming opgenomen te worden in het bestemmingsplan; bij eventuele toekomstige bodemverstorende activiteiten op deze locaties is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.
Voor de gebieden met een lage archeologische verwachting wordt een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.
5.11.7 Conclusie
Door de bouw van het Prinses Máxima Centrum zal een deel van de gronden met een hoge archeologische verwachting geroerd worden. Om die reden wordt een proefsleuvenonderzoek verricht, dat naar verwachting voor de vaststelling van het bestemmingsplan gereed zal zijn. In het plangebied is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Met het opnemen van deze dubbelbestemming vormt het aspecten archeologie geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.12 Cultuurhistorie
5.12.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten, naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Daarnaast is het plangebied op grond van artikel 2.10 van de provinciale ruimtelijke verordening aangewezen als militair erfgoed. Door deze aanwijzing moeten in de toelichting van het bestemmingsplan de aanwezige waarden worden geanalyseerd en gewaardeerd en moet worden beoordeeld op welke wijze de plannen hierop invloed hebben. Daarnaast dient aandacht te worden besteed aan de wijze waarop de ruimtelijke ontwikkeling de cultuurhistorische waarden behoudt en versterkt.
In paragraaf 3.2.1 is reeds ingegaan op de historische ontwikkeling van (de omgeving van) het plangebied. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de nog aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied en op welke wijze deze versterkt kunnen worden.
5.12.2 Oorspronkelijke landschap
De Uithof ligt landschappelijk in de overgang van het beboste stuwwal-landschap (de Utrechtse Heuvelrug) naar het veenweide landschap. Het landschap vindt zijn oorsprong in een meanderend rivierensysteem. Het is een halfopen landschap met veel verschillende elementen: weiden, velden, boomgaarden, bossen, landgoederen, de Nieuwe Hollandse Waterlinie (zie volgende paragraaf) en in het zuiden de Kromme Rijn. Met name de middeleeuwse tijdslaag waarin de Hoofddijk, de stichting van het klooster Oostbroek en de verkaveling tot stand zijn gekomen borgt de samenhang met het omliggende landschap. Deze waarden hangen samen met de ontwikkeling van het gebied dat is gesitueerd op de overgangszone tussen landschap dat tot stand is gekomen door activiteiten van de rivier en de dekzandgronden vanaf de Heuvelrug.
5.12.3 Nieuwe Hollandse Waterlinie
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is de meest uitgewerkte en daardoor de indrukwekkendste van een stelsel van nationale verdedigingslinies. De linie deed dienst vanaf 1815. Zoals de naam al aangeeft was het water het verdedigingswapen. Als de vijand eraan kwam, konden stroken weiland tussen Muiden en de Biesbosch onder water gezet worden. Het land werd daardoor moeilijk begaanbaar voor de vijand.
Door hoogteverschillen in het landschap, bijvoorbeeld bij rivieren en dijken, bleven sommige gronden droog en dus begaanbaar door de vijand. Deze kwetsbare delen van de Waterlinie werden onder schot gehouden vanuit forten. Ook heeft de Linie vijf vestingsteden: Muiden, Weesp, Naarden, Gorinchem en Woudrichem.
De Waterlinie heeft haar waarde als verdedigingslinie nooit echt kunnen bewijzen, maar is wel drie keer (deels) in staat van verdediging gebracht. In 1870 toen de Frans-Duitse oorlog dreigde uit te draaien op een Europese oorlog, tijdens de Eerste Wereldoorlog en de laatste keer in 1939 toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak.
Na 1945 verloor het systeem geleidelijk zijn noodzaak, het onderhoud aan de bouwwerken kwam op een laag pitje te staan en de beperkingen die de Waterlinie stelde aan de landbouw en de stadsuitbreiding kwamen te vervallen. De terreinen verloren meer en meer hun historische sporen.
Hoewel de militaire noodzaak is verdwenen, kan de Waterlinie nog wel degelijk van betekenis zijn. Sedert de jaren '60 is het Werk aan de Hoofddijk in gebruik bij de Universiteit Utrecht. Het Werk is grotendeels vergraven en op het Werk is een botanische tuin aangelegd.
5.12.4 Plangebied
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de topografisch militaire kaart uit 1888 te zien. Het plangebied, dat globaal met een rode contour is aangegeven, was destijds in gebruik als akkerland. Duidelijk te zien is de Oerweg (thans Hoofddijk) en de Bunnikseweg (dwars op de Oerweg).
Afbeelding: uitsnede topografisch militaire kaart 1888
bron: www.watwaswaar.nl
De Oerweg (Hoofddijk) ligt ten zuiden van het plangebied en was van oudsher één van de oude radialen naar het centrum van Utrecht. Deze belangrijke weg werd bewaakt door het Fort Hoofddijk op circa 800 meter ten westen van het plangebied ter plekke van het huidige Botanische Tuinen. Het Fort Hoofddijk was gebouwd om eventuele invallen vanuit de hooggelegen Oerweg tegen te gaan. Rondom de forten werden zones aangewezen (zogenaamde verboden kringen) die zo veel mogelijk vrijgehouden moesten worden van bebouwing. Pas in 1963 werden deze kringen opgeheven en kon er weer gebouwd worden.
Het plangebied zelf maakte deel uit van het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In de provinciale verordening wordt het samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen als één van de drie kernkwaliteiten beschouwd. In het plangebied bevinden zich geen militaire objecten die vragen om een nadere inpassing. Aandachtspunt is daarom de inpassing van de bebouwing en de buitenruimten aan de rand van het voormalige inundatiegebied en het versterken van de samenhang met andere onderdelen van het militair erfgoed. Hierbij zijn de kernkwaliteiten 'groen en overwegend rustig karakter' en 'openheid' van belang. De openheid van het gebied heeft echter slechts een betrekkelijk waarde, omdat het fort waartoe de verboden kring behoort al lang niet meer in verband te brengen is met het open gebied.
Een grotere waarde is de in essentie middeleeuwse oorsprong van het weidelandschap en het daarbij behorende gebruik en is herkenbaar aan de diagonale verkavelingsrichtingen in de vorm van sloten, laantjes en houtwallen.
Hoofddijk vanaf de Heidelberglaan in oostelijke richting
De realisatie van het Prinses Máxima Centrum heeft invloed op de bestaande Hoofddijk en het oorspronkelijke open weidegebied. Om de beleefbaarheid het oorspronkelijk landschap zoveel mogelijk te respecteren wordt het contrast tussen de nieuwbouw en het oorspronkelijke landschap waar mogelijk versterkt door het aanhouden van het principe 'schuin is oud, recht is nieuw'. Schuin staat hierbij voor de diagonale verkavelingsrichtingen in de vorm van sloten, laantjes en houtwallen. Om die reden is heeft het bouwvlak van het Prinses Máxima Centrum een rechte zuidgevel. De bebouwing wordt binnen het bouwvlak als een cluster geconcentreerd zodat ook in dit opzicht het contrast met het open landschap, net als bij de bestaande bebouwing op De Uithof, zichtbaar blijft.
De buitenruimten van het Prinses Máxima Centrum vormen de overgang naar de open groene weide. De open groene weide verliest in de toekomst haar agrarisch gebruik en door een aangepast beheer zullen ecologische en landschappelijke kwaliteiten verder worden ontwikkeld. Hierdoor krijgt het gebied ook een meer recreatieve functie, als overgang van De Uithof en de HOV-halte naar landgoed Oostbroek, welke een rijksmonumentale status heeft. Voor een nadere beschrijving van de landschappelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
5.12.5 Conclusie
Uit deze paragraaf blijkt dat de waarde van het gebied als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de huidige situatie reeds beperkt is. Een belangrijkere waarde in het gebied vormt het feit dat het veenweidegebied een nog zichtbaar middeleeuwse oorsprong heeft. Door het concentreren van de bebouwing in een cluster en het toepassen van een rechte zuidgevel wordt het contrast tussen de nieuwbouw (recht) en het oorspronkelijke landschap (schuin) benadrukt en worden de aanwezige cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk gerespecteerd. Dit sluit aan bij de uitgangspunten, als opgenomen in de visie voor De Uithof, welke uitgaat van het benadrukken van de tegenstellingen tussen De Uithof en het landschap (geconcentreerde hoogbouw ten opzichte van de uitgestrekte weilanden als onderdeel van het parkweidelandschap).
5.13 Elektromagnetische Interferentie
5.13.1 Kader
Ten westen van het plangebied wordt een deel van de HOV-baan De Uithof aangelegd. Het vastgestelde bestemmingsplan HOV-baan De Uithof biedt hiervoor de planologische grondslag. De nieuw aan te leggen trambaan in De Uithof, als onderdeel van de HOV-baan, zal worden uitgevoerd als een geëlektrificeerde trambaan. Op dit moment is er geen trambaan in De Uithof, hierdoor verandert door de komst van de Uithoflijn de situatie op het gebied van Elektromagnetische Interferentie (EMI).
In het kader van de trambaan is daarom onderzocht of de Uithoflijn op het gebied van EMI onaanvaardbare gevolgen heeft voor de aanwezige apparatuur in de omgeving. EMI is het (op een onaanvaardbare wijze) beïnvloeden van de werking van een toestel, apparaat of een systeem door een stoorsignaal.
EMI kan ook van invloed zijn op het toekomstige Prinses Máxima Centrum. Bij het gebruik van het Prinses Máxima Centrum zal dan ook expliciet rekening moeten worden gehouden met de elektromagnetische straling en het profiel van de vrije ruimte van de tram.
5.14 Kabels En Leidingen
5.14.1 Algemeen
Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is het van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen kan een significante kostenpost vormen die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.
5.14.2 Afweging
In het plangebied zijn geen kabels, leidingen of straalpaden aanwezig die vragen om een nadere planologische afweging. Om de overige kabels en leidingen in het plangebied te inventariseren wordt voor de werkzaamheden een zogenaamde KLIC17-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC-melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.
- 17. KLIC staat voor Kabels en Leidingen Informatie Centrum.
5.14.3 Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
5.15 Kwaliteit Van De Leefomgeving
5.15.1 Algemeen
Naast de in dit hoofdstuk genoemde milieu en omgevingsaspecten wordt de kwaliteit van de leef- en woonomgeving nog door een aantal andere ruimtelijke aspecten bepaald, zoals zon en wind. Deze laatste aspecten zijn elementen, die met name bij hogere gebouwen vanaf ongeveer 25 meter) van belang zijn. Woningen en openbare ruimten als pleinen en terrassen moeten voldoende licht- en zoninval krijgen willen ze een prettige verblijfskwaliteit hebben. Daarnaast moet rondom hogere bebouwing voor langzaam verkeer worden voorkomen dat de wind er hinder veroorzaakt. Ten aanzien van de leefomgeving spelen daarnaast lichthinder en de sociale veiligheid een rol.
5.15.2 Bezonning
Dit bestemmingsplan voorziet in een bouwhoogte tot maximaal 35 meter. Om de effecten van het gebouw op de bezonning in kaart te brengen is een bezonningsonderzoek uitgevoerd. Op 3 dagen in het jaar, te weten 21 maart, 21 juni en 21 september, is gekeken of de uitvoering van het bestemmingsplan schaduwhinder op aanliggende percelen tot gevolg heeft. De conclusie van het onderzoek luidt dat op alle genoemde data enige schaduwhinder ontstaat voor de omgeving, maar dat deze schaduw op geen van de tijdstippen het gebouw van het Wilhelmina Kinderziekenhuis bereikt. Er zijn dus geen gebouwen die schaduwhinder ondervinden van het Prinses Máxima Centrum. In totaliteit beoordeelt de gemeente de schaduweffecten als acceptabel. Voor het bezonningsonderzoek wordt verwezen naar de bijlage van dit bestemmingsplan.
5.15.3 Windhinder
Hoge gebouwen hebben invloed op het windklimaat in de directe omgeving. Op grond van dit bestemmingsplan zijn gebouwen mogelijk tot 35 meter. Gebouwen van deze hoogte worden als hoogbouw beschouwd. In het geval het gebouw hoger wordt dan 30 meter zal in het ontwerp van het gebouw en de buitenruimten rekening moeten worden gehouden met de mogelijke effecten van wind op het verblijfsklimaat. Het bestemmingsplan De Uithof maakt gebouwen mogelijk tot maximaal 35 meter.
5.15.4 Verlichting
De buitenverlichting wordt zodanig toegepast dat deze geen negatief effect heeft op de nachtrust of de natuur.
5.15.5 Sociale veiligheid
In het ontwerp en het beheer voor het gebouw en de buitenruimten wordt rekening gehouden met het aspect sociale veiligheid. De buitenruimten zijn overzichtelijk en zodanig vormgegeven dat bezoekers zich goed kunnen oriënteren en sociale controle kan plaatsvinden. Daarnaast wordt gekozen voor plezierige materialen, kleuren en beplantingen die bijdragen aan een veilig gevoel. Doorgaande routes en verblijfsplekken worden daarnaast goed en prettig verlicht.
5.16 Gezondheid
Het bestemmingsplan is getoetst aan het beleid van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG en GD). In deze paragraaf komen de bevindingen van deze toetsing aan bod alsmede het advies van de GG en GD ten aanzien van het ontwerp van het gebouw.
Lucht
Het gebouw ligt op minder dan 300 meter van de A28. Volgens de modellen die gebruikt worden voor luchtverontreiniging voldoet de luchtkwaliteit op deze locatie aan de EU grenswaarden voor NO2 en PM10. Dat neemt niet weg dat de lucht dichtbij een snelweg minder gezond is dan de lucht iets verder ervandaan. Dichtbij wegen is de concentratie verkeersgerelateerde luchtverontreiniging hoog. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat mensen die dichtbij een drukke weg wonen korter leven dan mensen die er verder vandaan wonen. Ook kinderen die opgroeien dichtbij drukke wegen krijgen vaker astma en ze hebben een verminderde longgroei dan kinderen die verder van de weg vandaan wonen.
Bij een afstand vanaf circa 300 meter van de weg wordt de directe invloed van de weg op de luchtkwaliteit zo klein dat er nauwelijks meer sprake is van een direct negatief effect. De GG en GD adviseert daarom om voor gevoelige bestemmingen als het mogelijk is een minimale afstand tot de snelweg van 300 meter aan te houden. De vraag is dus of een ziekenhuis als gevoelige bestemming is aan te merken of niet. Daarbij spelen verschillende afwegingen. In een ziekenhuis verblijven zieke mensen, en in dit geval zieke kinderen, dat is een gevoelige groep mensen. Een groot deel van de patiënten verblijft relatief kort in het ziekenhuis, waardoor de extra blootstelling aan luchtverontreiniging die met dat verblijf gepaard gaat slechts gering zal zijn. Verder trekt een ziekenhuis meestal vrij veel autoverkeer aan van bijvoorbeeld bezoekers. Dat pleit er dus voor een ziekenhuis dichtbij een invalsweg te bouwen, waardoor zo min mogelijk extra verkeersbewegingen ontstaan. Dat is hier duidelijk het geval.
Voorts zal een nieuw te bouwen ziekenhuis voorzien worden van state-of-the-art luchtbehandelingssystemen. Het verdient aanbeveling om bij de aanleg van die systemen rekening te houden met de vuilere lucht nabij de snelweg. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door de aanzuigopening voor verse lucht zo ver mogelijk van de snelweg af te plaatsen. Verder zijn er mogelijkheden voor het filteren van lucht (waardoor de verkeersgerelateerde luchtverontreiniging deels zal verdwijnen) in dit soort systemen, maar daarmee is relatief weinig ervaring in praktijksituaties. Ook indien dat soort filtersystemen niet ingebouwd worden blijft het voor de binnenluchtkwaliteit in het gebouw belangrijk om een goed functionerend ventilatiesysteem te hebben, dat ook goed onderhouden en schoongemaakt wordt. Als in het plan ook buitenruimtes zijn waar patiënten langdurig buiten zullen vertoeven verdient het aanbeveling die ruimtes zo ver als mogelijk van de snelweg te situeren.
Geluid
Geluid van de snelweg en de bus/trambaan zou voor hinder kunnen zorgen. Daarom beveelt de GG en GD geluidsisolerende maatregelen aan de gevel aan om het geluidsniveau in het gebouw zo laag mogelijk te houden.
Elektromagnetisch veld van de trambaan
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt een statistisch significante associatie tussen het optreden van leukemie bij kinderen en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Kinderen die langdurig verblijven in een magnetisch veld met een veldsterkte boven de 0,4 ìT blijken een verhoogde kans te hebben op leukemie. Het is echter onduidelijk hoe een dergelijk magneetveld leukemie zou kunnen veroorzaken, en daardoor is er onduidelijkheid over het bestaan van een oorzakelijk verband. Omdat het wel om een zeer ernstige aandoening gaat adviseert de GGD om niet allen bij hoogspanningslijnen, maar in alle situaties uit voorzorg langdurig verblijf van kinderen in een magneetveld met een sterkte groter dan 0,4 µT zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden. Daarbij zouden, als de sterkte van het magneetveld boven de 0,4 µT komt, bijvoorbeeld alle ruimtes waar kinderen langdurig verblijven zover mogelijk van de trambaan af gesitueerd kunnen worden. Het magneetveld dat ontstaat door aanwezigheid van de trambaan is anders van aard dan het magneetveld in de buurt van een hoogspanningslijn (gelijkstroom versus wisselstroom). Daarom geldt voor dit magneetveld dat het zeer onzeker is of er in deze specifieke situatie ook echt sprake zou kunnen zijn van een negatief effect op de gezondheid, omdat er simpelweg geen onderzoek is gedaan naar het magneetveld behorende bij een trambaan. Daarom beveelt de GG&GD aan om alleen maatregelen te nemen die wat betreft kosten en moeite in verhouding staan tot de onzekerheid omtrent dit risico.
Groen
Uit een groeiend aantal wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat groen belangrijk is voor de gezondheid en het welbevinden van mensen en dat groen het ziekteherstel bevordert. Juist voor de kwetsbare groep kinderen die ernstig ziek zijn en die (soms) langdurig in dit ziekenhuis verblijven, is een groene omgeving belangrijk. Het ziekenhuis komt in een groene omgeving te staan, waar groencompensatie plaatsvindt. Vanuit gezondheidsperspectief is belangrijk om gebruik te maken van de groene omgeving door:
- de afdelingen waar langduriger verbleven wordt uitzicht te geven op het groen aan de oost, zuid en noordkant van het ziekenhuis,
- de buitenruimtes groen in te richten,
- de recreatieve verbinding van het ziekenhuis met het bestaande groen en het weiland en het landgoed Oostbroek te versterken in het kader van de groencompensatie.
Gezonde mobiliteit
Voor de gezondheid is het gunstig als de automobiliteit afneemt en die van de fiets en het OV toeneemt, zowel wat betreft de luchtkwaliteit als qua lichaamsbeweging voor de reizigers zelf. Alhoewel het ziekenhuis gunstig gelegen is aan de snelweg, is het belangrijk om te zorgen voor voldoende fietsparkeren voor medewerkers en aan te sluiten bij het mobiliteitsplan van de Universiteit Utrecht. Zorg ook voor voldoende fietsparkeren voor de bezoekers uit de nabije omgeving (het ziekenhuis ligt aan diverse fietsroutes uit De Bilt, Utrecht Oost en het zuiden), alhoewel vanwege het landelijke bereik van het Prinses Máxima Centrum het aantal bezoekers dat op de fiets komt beperkter zijn dan bij de andere ziekenhuizen op De Uithof (waar het fietsparkeren erg krap is).
Advies
De GG&GD beveelt aan om in het ontwerp van het gebouw rekening te houden met de aanwezigheid van de snelweg en de daarmee samenhangende luchtverontreiniging. Dat zou kunnen middels de dimensionering en plaatsing van het luchtbehandelingssysteem, en de situering van de buitenruimtes bij het gebouw.
De GG&GD beveelt verder aan om gebruik te maken van het bestaande groen en de groencompensatie met het uitzicht, groene buitenruimtes en de recreatieve verbindingen aan de oostkant en om in voldoende fietsparkeren te voorzien.
In het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan zullen bovenstaande adviezen van de GG & GD worden overgenomen.
5.17 Conclusie
In dit hoofdstuk is geconcludeerd dat er geen milieu- en omgevingsknelpunten in het plangebied bestaan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Inleiding
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van het Prinses Máxima Centrum mogelijk. Het initiatief voor de uitvoering van dit bestemmingsplan ligt grotendeels bij het Prinses Máxima Centrum, waarbij wordt samengewerkt met de Universiteit Utrecht. De gemeente zal ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van het project, buiten haar gebruikelijke publieke taken, een hoofdzakelijk faciliterende rol spelen.
6.1.2 Economische uitvoerbaarheid
De initiatiefnemer heeft ten aanzien van het plangebied een bouwplan uitgewerkt voor de ontwikkeling van een kinderoncologisch centrum, genaamd Prinses Máxima Centrum, ter grootte van circa 49.500 m2 (inclusief parkeervoorzieningen) met een capaciteit voor maximaal 200 parkeerplaatsen voor bezoekers, patiënten en nachtmedewerkers.
De planning gaat uit van één bouwfase met een totale doorlooptijd van vijf jaar. Het is aannemelijk dat het bouwplan en daarmee de bestemming binnen de planperiode zal worden gerealiseerd. Gemeente en PMC hebben hiervoor een (anterieure) overeenkomst gesloten.
6.1.3 Kostenverhaal
Ten behoeve van het verhaal van door de gemeente gemaakte kosten is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Hiermee worden alle door de gemeente bij dit initiatief gemaakte kosten verhaald op het Prinses Máxima Centrum. De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen, bijvoorbeeld een aanvraag om omgevingsvergunning, worden door leges gedekt. Aangezien het kostenverhaal dus anderszins is verzekerd, is het vaststellen van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooraankondiging
Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht hebben het voornemen om dit bestemmingsplan in procedure te brengen gepubliceerd in de 'Dichtbij' van 27 november 2013. Met deze zogeheten 'vooraankondiging' is voldaan aan de verplichting uit artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor een reactie als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. De resultaten van het overleg zijn opgenomen in de afzonderlijke bijlage 'Nota van overleg'.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is eveneens toegezonden aan de Wijkraad Oost. Van de wijkraad is geen reactie ontvangen.
6.2.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft van vrijdag 6 februari 2015 gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met donderdag 19 maart 2015, als ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 7 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in het vaststellingsrapport. In het vaststellingsrapport is aangegeven hoe en of de zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen.
Hoofdstuk 7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
7.2 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.
Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:
- De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
- De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
- De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
- De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.
Op 1 november 2014 is het besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Hiermee worden de mogelijkheden voor het vergunningvrij oprichten of vergroten van gebouwen verruimd en wordt het eenvoudiger gemaakt om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan. Ook is de duur van de tijdelijke vergunning verruimd. Met voornoemde wijzigingen werpt de Omgevingswet zijn schaduw vooruit.
7.3 Planvorm
Voorliggend bestemmingsplan betreft een zogeheten globaal bestemmingsplan met bouwtitel. Op grond van dit bestemmingsplan kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruik en de bebouwing van de gronden ten behoeve van een kinderziekenhuis. De opzet van het plan is globaal van aard, wat niet wil zeggen dat alles is toegestaan. Op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan zijn namelijk bepalingen opgenomen over de positionering van het gebouw en de massa ervan. Zo is op de verbeelding de maximale hoogte van 35 meter vastgelegd en bepaalt de ligging van het bouwvlak de maximale contouren van het gebouw. Het bestemmingsplan laat verschillende bouwplannen toe. Het exacte stedenbouwkundige plan voor de locatie is thans ook nog niet bekend. Voor een indruk van het mogelijke gebouw wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
7.4 Opbouw Regels
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
- bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
- bouwregels;
- nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
- afwijkingsregels van de bouwregels;
- waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
- afwijkingsregels van de gebruiksregels;
- eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische,
- landschappelijke of natuurwaarden;
- in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.4.1 Nadere eisen
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz. Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling. Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
- Stedenbouwkundige aspecten;
- Landschappelijke en of ecologische aspecten;
- Milieukundige aspecten;
- Cultuurhistorische aspecten;
- Verkeersaspecten;
- Sociale veiligheid;
- De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.
Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast. Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.
Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
Verkeersaspecten;
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de bouwhoogte of aan de situering van erfbebouwing.
7.5 Artikelsgewijze Toelichting
In deze paragraaf wordt per artikel uitgelegd wat de achtergrond daarvan is.
7.5.1 Inleidende regels Artikel 1 en 2
In artikel 1 worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. In artikel 2 is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels vastgelegd.
7.5.2 Artikel 3 Groen - Graslanden
Deze bestemming is opgenomen voor de groene weide ten noorden en ten oosten van het Prinses Máxima Centrum. Binnen deze bestemming zijn onder andere bloemen, kruiden- en faunarijk grasland, recreatief medegebruik, groenvoorzieningen, beplantingen, bermen en bermsloten, (halfverharde) voetpaden, agrarisch medegebruik (uitsluitend in de vorm van nabeweiding), nutsvoorzieningen, water, waterbeheer en waterberging toegestaan. Hierbij dient artikel 4.4 in acht te worden genomen (groen- en watercompensatie).
Tevens zijn de gronden bestemd voor natuurontwikkeling en het behoud en de bescherming van de aangelegde natuur en het landschap (landschappel;ijke en ecologische waarden). Dit heeft te maken met het feit dat ter plaatse van het oostelijke weidegebied, evenals aan de Hoofddijk, groencompensatie wordt gerealiseerd. In artikel 4.4.2 is hiertoe een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarbij voorwaarden zijn gesteld aan het in gebruik mogen nemen en houden van het Prinses Máxima Centrum. De regeling ziet toe op het starten met de aanleg van groencompensatie vóór de ingebruikname van het Prinses Máxima Centrum en op de afronding ervan binnen 5 jaar nahet onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Daarnaast moeten de maatregelen ook in stand worden gehouden.
Voor de inhoudelijke eisen aan de groencompensatie wordt verwezen naar vermeld artikel en in paragraaf 4.3 van deze toelichting.
Gebouwen zijn niet toegestaan. Wel zijn andere bouwwerken mogelijk. In de bestemmingsregeling is aangesloten bij de regels, zoals opgenomen in het vorige bestemmingsplan De Uithof.
Tenslotte is in artikel 3.3 een aanlegvergunningstelstel opgenomen ten behoeve van het open houden van het landschap en ter waarborging van de bescherming van de groen- en watercompensatie, na realisatie ervan.
7.5.3 Artikel 4 Maatschappelijk - Gezondheidszorg
Het Prinses Máxima Centrum heeft, net als de onderdelen van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, de bestemming Maatschappelijk - Gezondheidszorg gekregen. De hoofdfunctie binnen de bestemming is gezondheidszorg. Naast de gezondheidszorg zijn tevens wetenschappelijk onderzoek en aan de gezondheidszorg ondergeschikte wetenschappelijke en geneeskundige onderwijsdoeleinden en science-activiteiten belangrijke functies binnen deze bestemming. Binnen de bestemming Maatschappelijk- Gezondheidszorg zijn nog diverse andere ondergeschikte functies mogelijk zoals zorggerelateerde dienstverlening en kantoorruimte.
Op de verbeelding is de maximale hoogte vastgelegd, evenals het bouwvlak, waarbinnen het hoofdgebouw moet worden opgericht. Daarnaast is aangegeven dat de noordelijke gevel van het toekomstige gebouw moet worden gerealiseerd in de meest noordelijke grens van het bouwvlak.
Tevens zijn op de verbeelding twee aanduidingen aangegeven (aan de noordzijde en westzijde), waar een beperking geldt wat betreft de toelating van geluidgevoelige bestemmingen, hetgeen is vastgelegd in artikel 4 van de regels van dit plan. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 5.3.2.2.
In de specifieke gebruiksregels is een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting koppelt de noodzakelijke groen- en watercompensatie aan de ingebruikname van het Prinses Máxima Centrum.
Hierbij is in artikel 4.4.1 van de regels ten aanzien van de watercompensatie bepaald dat, ter compensatie van de toename van de verharding in het plangebied, minimaal 1.500 m2 aan waterberging moet worden gecompenseerd. De compensatie moet plaatsvinden binnen 1 jaar na het onherroepeijk worden van het bestemmingsplan.
In artikel 4.4.2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter waarborging van de groencompensatie, waarbij voorwaarden zijn gesteld aan het in gebruik mogen nemen en houden van het Prinses Máxima Centrum. De regeling ziet toe op het starten met de aanleg van groencompensatie vóór de ingebruikname van het Prinses Máxima Centrum en op de afronding ervan binnen 5 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Daarnaast moeten de maatregelen ook in stand worden gehouden.
Voor de inhoudelijke eisen aan de water- en groencompenserende maatregelen wordt tevens verwezen naar respectievelijk paragraaf 5.10 en 4.3 van deze toelichting.
Parkeren, voorwaardelijke verplichting
Op 29 november 2014 is de mogelijkheid vervallen om via de bouwverordening het realiseren van voldoende parkeergelegenheid te regelen. Dat heeft tot gevolg dat dit bestemmingsplan de werking van de bouwverordening moet overnemen. Op 1 november 2014 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden die de gemeente de mogelijkheid geeft om een algemeen geformuleerde parkeereis via beleidsregels te concretiseren. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over bestemmingsplan 'Van Esveldstraat, Zeeheldenbuurt, Hengeveldstraat e.o.' van 17 juni 2015, zaaknummer 201410618/1/R6, blijkt dat een algemene gebruiksregel onvoldoende rechtszekerheid biedt. Daarom is in lid 4.2.1, onder i, de parkeereis als voorwaardelijke verplichting in de bouwvoorschriften van het bestemmingsartikel opgenomen. De in paragraaf 4.2.3 berekende parkeerbehoefte is in lid 4.2.1, onder i, overgenomen. Op deze wijze is het realiseren van voldoende parkeergelegenheid geborgd en is in ieder geval de rechtszekerheid geboden die volgens de genoemde uitspraak van de Afdeling vereist is.
7.5.4 Artikel 5 Verkeer - Openbaar vervoer
Vanwege de wens om een overbouwing te realiseren tussen het Prinses Máxima Centrum en het Wilhelmina Kinderziekenhuis is een deel van de geplande HOV-baan bestemd, uitsluitend daar waar een luchtbrug is voorzien. Ter plaatse is voor dat doel de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' opgenomen.
7.5.5 Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De omgeving direct rondom het gebouw van het Prinses Máxima Centrum heeft de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied teneinde de nieuwe inrichting van dit terrein mogelijk te kunnen maken. Ook ten westen van het plangebied is een deel van het terrein van het Wilhelmina Kinderziekenhuis bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Op deze gronden is tevens de aanduiding 'parkeerterrein opgenomen', zodat ter plaatse een parkeerplaats mogelijk is. Binnen de bestemming mag eveneens een gasopslag ten behoeve van de bestemming Maatschappelijk - Gezondheidszorg worden gerealiseerd, behoudens daar waar dit expliciet is aangegeven (een strook van 20 meter aan weerszijden van de HOV-baan).
7.5.6 Artikel 7 Water
Vanwege de wens om een overbouwing te realiseren tussen het Prinses Máxima Centrum en het Wilhelmina Kinderziekenhuis is een deel van de geplande HOV-baan bestemd, uitsluitend daar waar een luchtbrug is voorzien. Ter plaatse loopt een watergang, waardoor de voor de beoogde luchtbrug opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' over de bestemming Water is geprojecteerd.
Ook loopt ten oosten van het Prinses Máxima Centrum een watergang. Deze wordt vanwege de noodzakelijke watercompensatie verbreed. De watergang is als zodanig bestemd.
7.5.7 Artikel 8 Leiding - Gas
De thans al aanwezige gasleiding met de daarbij behorende bebouwingsvrije/risicozone heeft deze dubbelbestemming gekregen. Voor de andere, onderliggende bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.
7.5.8 Artikel 9 Waarde - Archeologie
De archeologische waarde en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en de specifieke gebruiksregel, die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd, terwijl overtreding van het bestemmingsplan een strafbaar feit is. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarde en verwachtingen conform de Monumentenwet.
7.5.9 Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
7.5.10 Artikel 11 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblusvoorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen. Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
7.5.11 Artikel 12 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen. Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld. Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd. Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
7.5.12 Artikel 13 Algemene regel m.b.t. parkeergelegenheid
Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloopnieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
7.5.13 Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
7.5.14 Artikel 15 Overgangsrecht
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt. Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt. Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt. Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten. Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
7.5.15 Artikel 16 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
7.6 Handhaving
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
7.6.1 Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
7.6.2 Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn.
Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Weg- En Spoorwegverkeer
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek weg- en spoorwegverkeer
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Geluidsimmissie Umc Utrecht
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek geluidsimmissie UMC Utrecht
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 5 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 5 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 6 Nader Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 6 Nader onderzoek externe veiligheid
Bijlage 7 Verkeersonderzoek
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Quickscan flora en fauna
Bijlage 9 Nader Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 9 Nader onderzoek flora en fauna
Bijlage 10 Voortoets
Bijlage 11 Watertoets
Bijlage 12 Erratum Watertoets
Bijlage 13 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 13 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 14 Indicatie Bezonningsstudie
Bijlage 14 Indicatie bezonningsstudie
Bijlage 15 Vormvrije M.e.r.-beoordeling April 2015
Bijlage 15 Vormvrije m.e.r.-beoordeling april 2015
Bijlage 16 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 16 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 17 Planschaderisicoanalyse Maart 2015
Bijlage 17 Planschaderisicoanalyse maart 2015