KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Water
Artikel 5 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Doorwerking Bestaand Beleid
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Haalbaarheidsaspecten
4.1 Geluidhinder
4.2 Externe Veiligheid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bodem
4.5 Flora En Fauna
4.6 Water
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Planvorm
5.2 Opbouw Regels
5.3 Artikelsgewijze Toelichting
5.4 Bijzondere Aspecten
5.5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
5.6 Lijst Van Horeca-inrichtingen
5.7 Handhaving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten

Zuidelijke stadsas Oost

Bestemmingsplan - Utrecht

Onherroepelijk op 26-11-2009 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.4 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.5 bestemmingsplan:

het bestemmingsplan Zuidelijke Stadsas OOST van de gemeente Utrecht, bestaande uit de toelichting, regels en de plankaart met nummer NL. IMRO.0344.05.00 0001.

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NLIMRO.0344.05.00-0001 met bijbehorende regels, en de plankaart.

1.6 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.7 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.8 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.9 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.10 brutovloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.

1.11 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.12 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.13 ondergeschikt:

functie waarvoor maximaal 30% van de brutovloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.14 plankaart:

de analoge verbeelding van het plan, met nummer NL IMRO.0344.05.00 0001

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 peil

  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen met ten hoogste 1 doorgaande rijstrook per rijrichting, opstelstroken en busstroken daaronder niet begrepen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. waterbeheer en waterberging;
  6. f. water en kruisingen met water;
  7. g. de daarbij behorende voorzieningen waaronder ondergrondse afvalinzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en kunstwerken.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6m2 per gebouw;
  2. b. de (bouw)hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 2m;
  3. c. de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. anders dan ter geleiding, begeeiding en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterbeheer en waterberging;
  2. b. de daarbij behorende voorzieningen waaronder, groenvoorzieningen en kunstwerken.

4.2 Bouwen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de (bouw)hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, naast de overige aangewezen bestemmingen voor deze gronden bestemd voor een ondergrondse hoofdwaterleiding.

5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de dubbelbestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

5.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.2 voor:

  1. a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige op de plankaart voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding;
  2. b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige op de plankaart voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelbepaling


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende bepalingen:

  1. 1. de richtlijnen voor het verlenen van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. 4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. 6. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval:

het gebruik van gronden en bebouwing als of ten behoeve van een seksinrichting;

het gebruik van onbebouwde gronden:

  1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens,
  2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing te verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, aantallen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, aantallen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen en andere ongeschikte bouwdelen.

Artikel 10 Algemene Procedureregels


Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid of het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in deze regels, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:

  1. a. het ontwerpbesluit tot ontheffing of nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de onder a bedoelde terinzagelegging tevoren in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Ontheffing

Eenmalig kan ontheffing worden verleend van lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1, met maximaal 10 %.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel


Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanZuidelijke Stadsas Oost.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

Dit bestemmingsplan heeft tot doel de realisatie mogelijk te maken van de Zuidelijke Stadsas Oost in Leidsche Rijn. Het gaat om de aanleg van het laatste – meest Oostelijk gelegen - deel van de Zuidelijke Stadsas in het verlengde van de bestaande Langerakbaan. Na aanleg van dit wegvak, is de Zuidelijke Stadsas van Leidsche Rijn verbonden met de Stadsbaan op het dak van de rijksweg A2. De wegen maken onderdeel uit van de hoofdverkeersstructuur en van hoofdfietsroutes in Leidsche Rijn.

Door de realisering van het Oostelijke deel van de Zuidelijke Stadsas ontstaat via de Stadsbaan en Hooggelegen een verbinding van het Oostelijke deel van Leidsche Rijn met de A2 en de centrale stad.

Realisering van de aansluiting op de Stadsbaan is op basis van het nu ter plaatse geldende planologische regime niet mogelijk. Om het wegvak mogelijk te maken moet daarom een bestemmingsplanprocedure worden gevoerd. Dit bestemmingsplan vormt de juridisch planologische basis voor de beoogde aansluiting.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de bestaande stad Utrecht. Het plangebied ligt tussen de bestaande woonwijk Langerak aan de westzijde en de overkapping van de nieuwe rijksweg A2 aan de Oostzijde. Aan de zuidzijde ligt Park Voorn en de Strijlandweg. Aan de noordzijde liggen, niet meer in gebruik zijnde, sportvelden (figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUIDSTADSASOOST-0601_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende Plannen

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan vigeren een tweetal bestemmingsplannen. Voor de gronden die behoren tot het westelijke gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Leidsche Rijn Utrecht 1999” dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 oktober 1999 en goedgekeurd door GS op 6 juni 2000. Het bestemmingsplan werd onherroepelijk door besluit van de Raad van State op 27 februari 2002. In dit bestemmingsplan zijn aan de gronden behorende tot het plangebied de bestemmingen “Gemengde doeleinden” (nader uit te werken) en “Transportleidingen” toegekend.

Voor het Oostelijke gedeelte van het plangebied vigeert het bestemmingsplan “Hogeweide 1960”. Het plan is vastgesteld op 23 juni 1960 en goedgekeurd op 5 december 1960. In dat bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Sportvelden”.

1.4 Doorwerking Bestaand Beleid

In deze paragraaf worden een aantal belangrijke bevindingen uit het beleid aangehaald die het beleidskader vormen voor het bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsas Oost”. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om in deze paragraaf het volledige scala aan beleidsdocumenten samen te vatten. Het landelijk, provinciale en regionale beleid is reeds concreter uitgewerkt in een aantal gemeentelijke visies.

In het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn met name de gemeentelijke “Structuurvisie 2015-2030” , “Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn 1997” en de “Ontwikkelingsvisie Centrale Zone” van belang. De Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn heeft echter de basis gevormd voor de totale ontwikkeling van Leidsche Rijn en kan daarbij als vertrekpunt gezien worden voor de recenter vastgestelde Ontwikkelingsvisie Centrale Zone. Daarom is de “Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn 1997” zelf niet expliciet uitgewerkt in deze toelichting.

1.4.1 Structuurvisie 2015-2030

De “Structuurvisie Utrecht 2015-2030” (vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2004) beschrijft de gewenste ruimtelijke invulling van de stad op middellange en lange termijn. De structuurvisie is een middel om grip te krijgen op de stedelijke ontwikkeling. Lopende programma's en projecten worden daartoe met elkaar en met de gewenste stedelijke ontwikkeling in verband gebracht. Mede gebaseerd op de positie van de stad in regionaal en Randstedelijk verband vloeien hier de hoofdlijnen uit voor het stedelijk ruimtelijk beleid. Uitwerkingen daarvan voor wijk- en buurtniveau zijn vervolgens noodzakelijk voor nadere concretisering van deze hoofdlijnen.


In de “Structuurvisie 2015-2030” voor de gemeente Utrecht is één van de speerpunten van de Visie het verbeteren van de bereikbaarheid. Dit geldt zowel voor de verbinding de stad in en uit, als voor de interne ontsluiting. Het plangebied is gelegen binnen het Marktperspectief waarbij bereikbaarheid een bijzonder belangrijke opgave is. Het economisch perspectief van de stad drijft immers voor een belangrijk deel op de netwerkpositie en de bereikbaarheid op verschillende schaalniveaus. Door het verbeteren van het infrastructurele netwerk worden de ontwikkellocaties met elkaar verbonden. Het ontwikkelen van 'het nieuwe midden van Utrecht' is niet alleen bedoeld in de richting noord-zuid, maar vooral ook het verbinden van Oost en west middels dwarsverbindingen via knooppunten. De barrièrewerking van de snelweg en de kanalen worden op deze wijze weggenomen.

Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de verbinding tussen Leidsche Rijn en de bestaande stad. Onderhavige locatie is in de Structuurvisie reeds aangewezen als onderdeel van de Zuidelijke Stadsas Leidsche Rijn (uitvoeringsprogramma 2007-2010). De beoogde ontwikkeling zorgt voor de aansluiting van de zuidelijke stadsas op de stadsbaan en draagt bij aan de verbinding van Leidsche Rijn en de oude stad. Het realiseren van dit laatste wegvak is daarmee essentieel voor het bereiken van de doelstellingen zoals geformuleerd in de Structuurvisie.

1.4.2 Ontwikkelingsvisie Centrale Zone

Toen in 1995 de plannen voor Leidsche Rijn werden gemaakt, was een belangrijk uitgangspunt dat de nieuwe wijk een duidelijke verbinding zou krijgen met de bestaande stad. De Centrale Zone is het gebied dat moet zorgen voor deze aansluiting. Om deze doelstellingen te concretiseren is de “Ontwikkelingsvisie Centrale Zone” opgesteld en door de gemeenteraad van de gemeente Utrecht vastgesteld op 12 januari 2006.

De Centrale Zone ligt tussen de reeds gerealiseerde nieuwbouw in Leidsche Rijn en de bestaande stad Utrecht. In het noorden grenst het gebied aan bedrijventerrein De Wetering en in het zuiden loopt het door tot knooppunt Oudenrijn. Met onder meer 6.800 woningen, het Leidsche Rijn Centrum, bedrijven, parken, wegen en een sportpark, vormt de Centrale Zone het sluitstuk van de grootste stadsuitbreiding uit de Utrechtse geschiedenis (figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUIDSTADSASOOST-0601_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied in centrale zone

Het wegvak waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft maakt in de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone onderdeel uit van de Zuidelijke Stadsas en maakt daarmee onderdeel uit van de hoofdverkeersstructuur van Leidsche Rijn (figuur 1.3). De Zuidelijke Stadsas doorsnijdt de Centrale Zone - als verlengde van de Langerakbaan – aan de zuidkant van Hogeweide. Boven op de A2-overkapping ligt de gelijkvloerse kruising met de Stadsbaan. Het bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsas Oost” maakt de meest zuidelijke aansluiting op de stadsbaan mogelijk.

Door de realisering van het Oostelijke deel van de Zuidelijke Stadsas takt dit deel van de hoofdstructuur aan op de Stadsbaan. De Stadsbaan is de doorlopende noord-zuidverbinding in het Oostelijk deel van Leidsche Rijn. Via de Stadsbaan en Hooggelegen ontstaat een verbinding naar de A2 en de centrale stad. In de Centrale Zone is de Stadsbaan de belangrijkste ontsluitingsroute voor het Oostelijke deel van Leidsche Rijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUIDSTADSASOOST-0601_0003.png"

Figuur 1.3: Auto Hoofdstructuur

Binnen het plangebied zal ook een vrij liggend fietspad aangelegd worden. Dit fietspad zal een verbinding worden die in Oostelijke richting tevens over het Amsterdam-Rijnkanaal aangelegd zal worden. Daarnaast zal een solitair fietspad langs Park Voorn aangelegd worden dat sportpark en woongebied Rijnvliet verbindt met de kruising Langerakbaan/Stadsweg (figuur 1.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUIDSTADSASOOST-0601_0004.png"

Figuur 1.4: Fietsstructuur


De realisering van het laatste deel van de zuidelijke stadas in het verlengde van de Langerakbaan is een onmisbaar onderdeel van de hoofdinfrastructuur in Leidsche Rijn. De realisering van dit wegvak is reeds vastgelegd in de “Ontwikkelingsvisie Centrale Zone” en past daarmee binnen het vastgestelde beleid.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beknopte beschrijving van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken voor de uitvoering van het project komen in hoofdstuk 4 aan bod. De hoofdstukken 5 en 6 gaan respectievelijk in op de juridische aspecten en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

De westkant van het plangebied grenst aan de woonwijk Langerak, dat onderdeel uitmaakt van Leidsche Rijn. Ten tijde van het schrijven van deze toelichting van het bestemmingsplan vindt op de gronden direct ten Oosten van het plangebied de aanleg van de overkapte rijksweg A2 en de stadsbaan plaats.

Ter plaatse van het plangebied zijn op dit moment sportvelden aanwezig, die overigens niet meer als zodanig in gebruik zijn. De oude sportkantine wordt tijdelijk gebruikt door het archeologisch dienstencentrum. Daarnaast loopt door het plangebied de Strijlandweg. Dit is een doodlopende weg die dienst doet als ontsluiting van het archeologische dienstencentrum, de telefooncentrale van KPN Telecom b.v. en een tweetal historische boerderijen.

Het merendeel van de gronden behorende tot het plangebied is in eigendom van de gemeente. Echter, een beperkt gedeelte van de gronden is in eigendom bij een particulier. Het gaat om het deel van het plangebied dat is gelegen in de zuidelijke oksel van de wegen Hogeweide en de Strijlandweg. Dit deel is in gebruik als tuin bij een bestaande woning. Dit gedeelte dient in het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling nog verworven te worden (bijlage 1).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsas Oost” maakt de aanleg van het laatste deel van de Zuidelijke Stadsas mogelijk. Dit gedeelte van de weg komt te liggen in het verlengde van de bestaande Langerakbaan. De aanleg van deze weg zorgt voor een verbinding van de Zuidelijke Stadsas van Leidsche Rijn met de Stadsbaan op het dak van de rijksweg A2.

Het project zal uitgevoerd worden met twee vrijliggende rijstroken ten dienste van het autoverkeer. Tevens zal aan de noord en zuidzijde van de rijweg een vrijliggend fietspad gerealiseerd worden die de hoofdfietsroute in Leidsche Rijn voltooid. Beide wegen zullen verhard worden met asfalt. De rijweg en het fietspad worden over nagenoeg het hele traject van elkaar gescheiden middels een berm waarop beplanting gerealiseerd zal worden (figuur 3.1).

Daarnaast is in het project gezorgd voor gelijkvloerse aansluiting op de Strijlandweg en een aansluiting voor fietsers op de Groenedijk. Halverwege het plangebied is op de Zuidelijke Stadsas een aansluiting voorzien, die aan de zuidzijde een aansluiting geeft op de Strijlandweg en aan de noordzijde het aanliggende plangebied Hogeweide ontsluit. Op deze aansluiting wordt aan de noordzijde een tijdelijke aansluiting van de weg Hogeweide gemaakt, zolang het plangebied Hogeweide nog niet is gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUIDSTADSASOOST-0601_0005.png"

Figuur 3.1: Weergave project

In het plangebied zal ten slotte ten zuiden van de Zuidelijke Stadsas Oost een watergang verlegd worden. Deze maakt in waterhuishoudkundig opzicht onderdeel uit van de hoofdwatergangen van het “Watersysteem Leidsche Rijn” (zie paragraaf 4.6). Onder de rijbanen door kruist de hoofdwaterleiding WTM Rijn Kennemerland.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheidsaspecten

4.1 Geluidhinder

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object. In dit specifieke geval is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant.

De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:
- bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten als woningen en scholen;
- bestemmingen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of
30 km-wegen);
- reconstructie van wegen;
- geluidsgezoneerde bedrijventerreinen.

Als een van bovenstaande situaties aan de orde is dient er een akoestisch onderzoek te worden gedaan en als het nodig blijkt te zijn kan er Ontheffingen Hogere grenswaarde worden aangevraagd.

Ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan is de Wet geluidhinder van toepassing omdat het gaat om de aanleg van een nieuwe weg waarvoor een hogere maximale snelheid geldt dan 30 km/uur.

4.1.1 Akoestisch onderzoek

In opdracht van Projectbureau Leidsche Rijn is door Bureau Milieukwaliteit op 27 januari 2009 een akoestisch onderzoek verricht naar de gevolgen van de aanleg van de Verlengde Langerakbaan tussen Langerak en de Stadsweg.

Het akoestisch onderzoek “Verlengde Langerakbaan” (bijlage 3) is uitgevoerd voor zowel de bestaande woningen langs de Groenedijk die liggen in het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999 en de woningen in Park Voorn en de Strijlandweg die liggen buiten het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999.

Het onderzoek laat zien dat voor de woningen in Park Voorn en de Strijlandweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) niet wordt overschreden.

Voor de bestaande woningen aan de Groenedijk, die vallen onder de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999, varieert de geluidsbelasting tussen 51 dB(A) en 57 dB(A). Voor de woningen waar de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt dient in het kader van de planuitwerking Leidsche Rijn in het kader van de geluidsmonitoring deze waarden te worden vastgelegd. Verder dient het Projectbureau Leidsche Rijn er voor zorg te dragen dat de binnenniveaus in de betreffende woningen niet meer dan 35 dB(A) zal bedragen in de woon- en slaapkamers. Hiervoor zal per woning akoestisch onderzoek plaats dienen te vinden om te bepalen of en zo ja welke geluidswerende voorzieningen er dienen te worden getroffen.

Het onderzoek zal binnen 3 maanden na besluitvorming tot aanleg van de weg aangevangen moeten zijn. De eventuele maatregelen moeten uiterlijk bij in gebruik name van de weg getroffen zijn.

Concluderend blijkt dat voor een deel van de bestaande woningen aan de Groenendijk de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden. Voor deze woningen dient de bovengenoemde binnenwaarde gegarandeerd te worden. Voor het overige vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2 Externe Veiligheid

Op plekken waar wordt gebouwd kunnen veiligheidsrisico's optreden voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om de veiligheid te vergroten wordt bij bestemmingsplannen aandacht besteed aan de omgeving van bedrijven die veiligheidsrisico's met zich meebrengen. De normen en richtlijnen komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Dit besluit schrijft voor dat beschikkingen zoals een bestemmingsplan moeten worden getoetst aan deze normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen beschrijft de afstanden tussen risicovolle bedrijven en kwetsbare objecten/bestemmingen. Risicovolle bedrijven zijn bijvoorbeeld LPG stations. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld woningen, gebouwen waarin mensen zijn die zichzelf slecht in veiligheid kunnen brengen (scholen en zorginstellingen) en gebouwen waarin vaak grote aantallen personen aanwezig zijn (grote winkelcentra, grote kantoren etc.). Daarnaast bestaan beperkt kwetsbare objecten, dit zijn alle andere gebouwde objecten.

In het kader van de aanleg van een weg is in het kader van externe veiligheid uitsluitend vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Het veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is verwoord in de “Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (RNVGS), vervolg en samenvatting van de nota RNVGS. De circulaire geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes en geeft de normering aan voor Plaatsgebonden Risico en Groepsrisico.

In de stad ligt een vastgestelde route waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats mag vinden. Het is van belang dat gevoelige bestemmingen voldoende afstand houden tot deze wegen. In het kader van onderhavige ontwikkeling speelt het aspect externe veiligheid geen rol doordat de route voor gevaarlijke stoffen niet door het plangebied loopt en de aanleg van de nieuwe weg geen invloed heeft op de reeds bestaande route voor gevaarlijke stoffen.

4.3 Luchtkwaliteit

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht, is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit (Wlk) middels de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb 414, 2007). Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het “Besluit luchtkwaliteit 2005”. Deze wet is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijnen voor luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit en de Wet milieubeheer zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen. De concentraties van deze stoffen in de buitenlucht moeten hier in principe aan voldoen, tenzij de bijdrage van het plan of inrichting niet in betekende mate is.

4.3.1 Onderzoek luchtkwaliteit

De Verlengde Langerakbaan maakt onderdeel uit van de Zuidelijke Stadsas en verbindt de Langerakbaan met de (zuidelijke) Stadsbaan. De afwikkeling van het verkeer richting de rijksweg A2 en het centrum van Utrecht gaat als gevolg van deze ontwikkeling minder langs de route Ouderijnseweg, Het Zand en de Noordelijke Stadsas. In plaats daarvan wordt het verkeer meer afgewikkeld via de Stadsas en de Stadsbaan. Dit heeft gevolgen voor de luchtkwaliteit ter plaatse.

Op 27 maart 2009 is door de afdeling Milieu en duurzaamheid conform de Wet Luchtkwaliteit onderzoek “Luchtrapportage Zuidelijke Stadsas (Verlengde Langerakbaan)” (bijlage 4) uitgevoerd. Het doel van deze rapportage is het toetsen van de luchtkwaliteit in het beïnvloedingsgebied aan de Wet luchtkwaliteit. Het onderzoek richt zich op het effect van de realisatie van de Verlengde Langerakbaan op de luchtkwaliteit. Het plan Verlengde Langerakbaan betreft een plan dat niet valt onder de vrijstellingen in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en wordt met onderhavig luchtonderzoek dan ook individueel getoetst aan de Wlk.

Er heeft conform de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 een saldering plaatsgevonden, waarbij het effect van de aanleg van de Verlengde Langerakbaan inzichtelijk is gemaakt met behulp van het totaal overschrijdingsvolume, het totaal blootstellingsoverschrijdingsvolume en de emissie in het gehele beïnvloedingsgebied. Het rapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan voor het bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsas Oost”. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de Zuidelijke Stadsas Oost.

4.4 Bodem

Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:

- Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat
moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt met name bij bedrijfsmatige activiteiten en/of
calamiteiten.

- Bodemsanering
Ernstig verontreinigde locaties dienen te worden gesaneerd indien er tevens sprake is van
milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden
(zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt
in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige)
bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt
mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging
nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen
worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden
waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige
verontreiniging.

- Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat schoon is
moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt een verbetering van de
kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.

Bij een aanvraag om bouwvergunning, een functiewijziging of aan- dan wel verkoop dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht te worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.

4.4.1 Bodemonderzoek

In 2004 is in opdracht van de gemeente Utrecht de actualisatie van de bodemkwaliteitskaart (bovenste halve meter) van VINEX-lokatie Leidsche Rijn voltooid. Op basis van die onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

4.5 Flora En Fauna

De Flora en Faunawet legt een zorgplicht op ten aanzien van natuur, planten en dieren. Indien een initiatief mogelijk de bestaande natuurwaarden kan verminderen moet de initiatiefnemer aangeven hoe dat beperkt en/of gecompenseerd gaat worden. Bij grote ingrepen of een behoorlijke aantasting waarbij beschermde planten of diersoorten in het geding zijn dient een ontheffing Flora Faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie LNV.

Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert, moet middels een flora-fauna inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten en diersoorten.

In het pangebied waar de weg gerealiseerd zal worden bevinden zich circa 75 bomen die reeds voor de grondophoging verwijderd moeten worden (BV2077087). Voor het vellen van de bomen is in het kader van deze ophoging reeds een velvergunning verleend en is al gestart met het vellen.

4.5.1 Quick scan flora en fauna

Op 14 maart 2008 is voor het plangebied door IJzerman Advies de “Quick scan flora en fauna, locatie Hoge Weide, Leidsche Rijn, Utrecht, rapportnummer 200832” (bijlage 5) uitgevoerd waarbij de locatie zowel vanuit het oogpunt van de soort-bescherming (Flora- en faunawet) als de gebiedsbescherming (Vogel- en Habitatrichtlijn, Ecologische HoofdStructuur en de Natuurbeschermingswet 1998) is onderzocht.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de Ecologische HoofdStructuur of in of nabij een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied. Vanuit het bestaande provinciale of rijksnatuurbeleid rust er geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.

Soortbescherming
Tijdens de veldinspectie zijn geen beschermde of bedreigde plantensoorten of resten hiervan in het plangebied aangetroffen. Deze worden hier op basis van de aanwezige biotopen en op basis van bekende verspreidingsgegevens ook niet verwacht. De locatie is tevens ongeschikt als vaste groeiplaats voor strikt beschermde plantensoorten.

Op het plangebied bevinden zich enkele bomen en struiken. Mocht het zo zijn dat door de geplande ontwikkelingen de omliggende groenaanplant (bomen en struiken) in het gebied wordt aangetast, dient men rekening te houden met broedvogels. Bij de inspectie werden onder andere: merel, ekster, pimpelmees en koolmees waargenomen. Aangeraden wordt eventuele kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. De aanwezigheid van permanente verblijfslocaties van streng beschermde vogelsoorten, zoals uilen, spechten of roofvogels wordt uitgesloten door de afwezigheid van oude bomen met geschikte holtes of geschikte bebouwing.

Uit deze quick scan komt naar voren dat een aanvullend veldonderzoek naar de aanwezigheid van beschermde vissoorten noodzakelijk was in het kader van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de overige beschermde soorten is geconcludeerd dat deze niet aanwezig zijn.

4.5.2 Aanvullend veldonderzoek

Naar aanleiding van de conclusies uit voornoemde quick scan heeft IJzerman Advies d.d. 7 mei 2008 het “Aanvullend veldonderzoek, locatie Hoge Weide, Leidsche Rijn, Utrecht, rapportnummer 200841” (bijlage 6) uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde vissoorten. Op basis van het onderzoek blijkt dat in de sloten die gedempt worden voor het verleggen van de watergang geen beschermde vissoorten zijn aangetroffen. Deze sloten vormen geen leefgebied voor strikt beschermde vissoorten. Een ontheffing op de Flora- en faunawet of het handelen volgens een goedgekeurde gedragscode, is niet noodzakelijk, door het ontbreken van leefgebieden van strikt beschermde soorten.

Geconcludeerd kan worden dat vanuit ecologisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor onderhavige wijziging van gebruik van de gronden. De rapporten zijn als separate bijlage toegevoegd.

4.6 Water

Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden voorkomen.

De aanleg van de Zuidelijke Stadsas Oost maakt onderdeel uit van de totale (her)ontwikkeling Zuidelijke Stadsas en Zuidelijke Stadsweg. In dat kader is een integraal waterhuishoudingplan opgesteld. Op 28 april 2007 is het “Definitief Ontwerp Waterhuishouding Zuidelijke Stadsas – Zuidelijke Stadsweg” voltooid (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUIDSTADSASOOST-0601_0006.png"

Figuur 4.1: Weergave noordelijk deel definitief ontwerp waterhuishoudingsysteem

Dit waterhuishoudingsplan is opgesteld om te beschrijven op welke wijze het integrale watersysteem wordt ontwikkeld in relatie met de beoogde ontwikkelingen. Locatiespecifieke bouwsteen van dit rapport is het “Definitief rioleringsplan ZSA-ZSW, IBU/Allsat water consult, d.d. 08-02-2007” geweest.

In het kader van het bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsas Oost” zal een infiltratie-transport-leidingstelsel worden aangelegd. Zodoende wordt gegarandeerd dat het regenwater in de bodem kan infiltreren en door bodempassage gereinigd wordt. De overstort lOost op de watergang die middels een duiker de watergang ten noorden van de Groenedijk verbindt met de Verlengde Langeraksingel. Voor een volledige weergave van het waterhuishoudingsplan wordt verwezen naar bijlage 7.

4.7 Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

De archeologische waardekaart van gemeente Utrecht geeft inzicht in de archeologische waarden van het betreffende plangebied (figuur 4.2). Ter plaatse van het plangebied liggen geen krachtens de monumentenwet beschermde archeologische waarden. Direct ten zuidwesten van het plangebied ligt het beschermde archeologische monument met de resten van het Middeleeuwse kasteel Voorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPZUIDSTADSASOOST-0601_0007.png"

Figuur 4.2: Uitsnede archeologische waardenkaart gmeente Utrecht

4.7.2 Cultuurhistorie

Ten zuiden van het plangebied ligt het beschermde monument van de historische buitenplaats Huis Voorn. De grens van dit beschermde gebied ligt ten zuiden van de parallel met de ten zuiden van de Voornsche steeg gelegen watergang. De Voornsche Steeg ligt buiten de grens van deze bescherming. Dit wil echter niet zeggen dat de Voornsche Steeg geen cultuurhistorische waarde heeft. Het is immers het restant van één van de oudste verbindingswegen tussen Utrecht en het westen van Nederland. De oude weg sloot aan op de Groenedijk. Met de aanleg van de Leidsche Rijn in de zeventiende eeuw verloor de weg haar functie. Tegenwoordig is de weg met aan beide zijden gelegen waterpartijen zeer goed geconserveerd in het landschap zichtbaar. Het westelijke uiteinde van dit waardevolle cultuurhistorische lint zal door de aanleg van de Zuidelijke stadsas verdwijnen.

4.8 Kabels En Leidingen

Op de locatie bevindt zich een hoofdwaterleiding (WTM Rijn Kennemerland). Deze dient in de voorschriften van het bestemmingsplan voorzien te worden van een beschermingszone. Dit leidt niet tot gebruiksbeperkingen van de gronden, waardoor geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Planvorm

Het bestemmingsplan Zuidelijke Stadsas-Oost kenmerkt zich door een globale bestemmingsregeling, zowel op de plankaart als in de regels, voor de in het gebied gewenste functies.

5.2 Opbouw Regels

In het kader van de standaardisering van de bestemmingsplannen is de Utrechtse Leest opgesteld. Daarin zijn de 'standaardvoorschriften' voor de bestemmingsplannen binnen de gemeente Utrecht opgenomen. De inhoud van de bepalingen is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening en het SVBP 2008. Deze voorschriften zijn gegroepeerd in vier hoofdstukken:

- inleidende bepalingen;
- bestemmingsbepalingen;
- algemene bepalingen;
- overgangs- en slotbepalingen.

5.3 Artikelsgewijze Toelichting

In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

5.3.1 Bestemming Verkeer

Deze bestemming is bedoeld voor de aanleg van het wegvak. Het vlak mag worden gebruikt voor de aanleg van de hoofdweg, de fietsroute, (midden)berm en afwatering. Bebouwing is slechts in beperkte mate toegelaten.

5.3.2 Bestemming Water

Deze bestemming is gelegd op de ten zuiden van het wegvak gelegen watergang die onderdeel uitmaakt van het watersysteem van Leidsche Rijn. Gebouwen zijn in deze bestemming niet toegestaan.

5.4 Bijzondere Aspecten

Een bijzondere aspect betreft ten slotte de gebiedsaanduiding “leiding – water”. Het betreft het gedeelte van het plangebied dat gelegen is ter plaatse van de waterleiding. Het gebied is door middel van een dubbelbestemming voorzien van een beschermende regeling.

5.5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

5.6 Lijst Van Horeca-inrichtingen

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type / de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van horeca-inrichtingen.

5.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan.Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om bouwvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een bouwvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een bouwvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder bouwvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende bouwvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde bouwvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd.Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De voorbereiding en uitvoering van het bestemmingsplan “Zuidelijke Stadsas Oost “ - inclusief de aankoop van gronden - is opgenomen in de grondexploitatie van Leidsche Rijn. De uitvoerbaarheid is hiermee zekergesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het plangebied maakt de deel uit van de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone uit 2005 waarover via de gebruikelijke inspraakprocedures publiekelijk is gecommuniceerd.

Op 13 september 2007 heeft een informatieavond plaatsgevonden, waarin het Definitief Ontwerp Inrichtingsplan (DO-IP) van de Zuidelijke Stadsas Oost samen met de Zuidelijke Stadsbaan voor omwonenden en belangstellenden is toegelicht. Ook in het kader van de gemeentelijke Structuurvisie (2004) heeft inspraak plaatsgevonden.

Voor een gedeelte van het wegvak dient nog grond verworven te worden. Hierover vinden onderhandelingen plaats. Indien niet tot minnelijke verwerving kan worden gekomen zal de grond worden onteigend.
Het bestemmingsplan doorloopt de voorgeschreven procedure van de Wet ruimtelijke ordening.

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening is het bestemmingsplan naar de verschillende instanties gezonden. De Provincie Utrecht heeft bij brief d.d. 02-04-2009 geconstateerd dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen en daardoor instemt met het plan. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert, bij brief d.d. 10-03-2009, positief over het plan. De Wijkraad en de Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening hebben niet gereageerd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 28 mei 2009 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging is één zienswijze ingediend door het Platform Bewonersverenigingen Leidsche Rijn. De zienswijze is ongegrond verklaard en heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Toelichting regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.

Toepassing Lijst van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging"

Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) zijn twee VoorbeeldStaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast.

Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:

  • kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
  • activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.


De toegepaste Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. In de Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:

- In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van
Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de
definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan). De
toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op
de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst
van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de
lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen
zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een
nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is
afgestemd op de verwachte milieueffecten) van deze activiteiten.

- In de Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid
gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid
tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid
van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en
het daarin te volgen beleid.

Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijfsaciviteiten 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.

Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. ) De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.

Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.

Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de LIjst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een ontheffing kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de LIjst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een ontheffing kan toestaan. Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

Voor de concrete toetsing van een verzoek om ontheffing wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Lijst van afkortingen in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten "functiemenging"

- niet van toepassing of niet relevant
< kleiner dan
> groter
= gelijk aan
cat. categorie
e.d. en dergelijke
kl. klasse
n.e.g. niet elders genoemd
o.c. opslagcapaciteit
p.c. productiecapaciteit
p.o. productieoppervlak
b.o. bedrijfsoppervlak
v.c. verwerkingscapaciteit
u uur
d dag
w week
j jaar
SBI-CODE OMSCHRIJVING
nummer CATEGORIE
01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
014 0 Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014 1 - algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m² B1
014 3 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² B1
15 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² B2
1552 1 Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² B1
1581 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2.500 kg meel/week B1
1584 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 1 - cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² B1
1584 5 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² B1
1593 t/m 1595 Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke B1
17 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175 Vervaardiging van textielwaren B2
176, 177 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen B2
18 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 Vervaardiging kleding van leer B2
20 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
203, 204, 205 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² B2
205 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken B1
22 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2222.6 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen B1
2223 A Grafische afwerking A
2223 B Binderijen B1
2224 Grafische reproductie en zetten B1
2225 Overige grafische activiteiten B1
223 Reproductiebedrijven opgenomen media A
24 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2442 2 - verbandmiddelenfabrieken B1
26 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
2612 Glas-in-lood-zetterij B1
2615 Glasbewerkingsbedrijven B2
262, 263 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW B1
267 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 2 - indien p.o. < 2.000 m² B2
2681 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B2
28 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
281 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² B2
284 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m² B2
2852 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m² B2
287 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m² B2
30 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 A Kantoormachines- en computerfabrieken B1
33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke B
36 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² A
362 Fabricage van munten, sieraden en dergelijke B1
363 Muziekinstrumentenfabrieken B1
3661.1 Sociale werkvoorziening B1
40 - PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 C1 - < 10 MVA B1
40 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A A
40 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C B1
40 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 E2 - blokverwarming B1
41 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
41 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41 B1 - < 1 MW B1
45 - BOUWNIJVERHEID
45 3 Aannemersbedrijf of bouwbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m² B1
453 Bouwinstallatie algemeen (exclusief spuiterij) B1
453 2 Elektrotechnische installatie B1
50 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (exclusief plaatwerkerij of spuiterij) B1
5020.4 B Autobeklederijen A
5020.5 Autowasserijen B1
503, 504 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires B1
51 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5134 Groothandel in dranken C
5135 Groothandel in tabaksproducten C
5136 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk C
5137 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen C
514 Groothandel in overige consumentenartikelen C
5148.7 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton B1
5153 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153 1 - algemeen C
5153 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5153.4 4 Zand en grind:
5153.4 6 - indien b.o. < 200 m² B1
5154 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 1 - algemeen C
5154 2 - indien b.o. < 2.000 m² B1
5156 Groothandel in overige intermediaire goederen C
5162 2 Groothandel in machines en apparaten, opp >= b.o. 2.000 m², exclusief machines voor de bouwnijverheid C
5162 Groothandel in machines en apparaten, opp < 2000 m², exclusief machines voor de bouwnijverheid B1
517 Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden en dergelijke) C
52 - REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
527 Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) A
60 - VERVOER OVER LAND
6022 Taxibedrijven B1
6024 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² C
603 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen B1
63 - DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
6321 3 Caravanstalling B1
64 - POST EN TELECOMMUNICATIE
641 Post- en koeriersdiensten C
71 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711 Personenautoverhuurbedrijven B2
712 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's) C
713 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen C
72 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 A Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke A
72 B Switchhouses B1
73 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek A
74 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
7481.3 Foto- en filmontwikkelcentrales C
7484.4 Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke A
90 MILIEUDIENSTVERLENING
9001 B Rioolgemalen B1
93 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3 A Wasverzendinrichtingen B1

Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten

Toelichting Lijst van Horeca-activiteiten
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, in het bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.

In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in "harde" tot "zachte" typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogd de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

De Lijst van Horeca-inrichtingen kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting. De volgende categorieën van horecabedrijven zullen voortaan worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat:

Categorie A. Discotheek; bardancing; zaalverhuur/party-centra (regulier gebruik t.b.v. feesten en muziek-/dansevenementen, i.t.t. zaalverhuur t.b.v. congressen en seminars)
Categorie B. Café; bar; brasserie
Categorie C. Cafetaria; snackbar; grillroom; fastfood-restaurant; automatiek; snelbuffet
Categorie D. Restaurant; bistro; crêperie, lunchroom;konditorei; Koffie-/theehuis; IJssalon

Onderscheid café-disco
Het verschil tussen een café en een disco zit in het gelegenheid geven tot dansen als wezenlijk onderdeel van de inrichting.

Cafetaria/snackbar
Het verschil tussen een lunchroom en een cafetaria/snackbar zit in het feit dat cafetaria al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren verstrekt. Het betreft hier laagdrempelige inrichtingen met veel in- en uitgaande bewegingen, die veelal laat open zijn. Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van etenswaren. De aantasting van het woon- en leefklimaat wordt vooral veroorzaakt door afval op straat van buiten de inrichting geconsumeerde spijzen en de daarbij behorende stank- en geluidsoverlast.

Afhaalcentra
Een winkel met als nevenfunctie een horecavoorziening valt bestemmingsplan technisch gezien onder de detailhandelsfunctie. Voorwaarde is dat het horeca-aspect een ondergeschikt deel uitmaakt van het geheel. Hiermee wordt voorkomen dat het probleem van branchevervaging leidt tot het vestigen van winkelfuncties die in de loop van de tijd veranderen in horecafuncties. Definitie afhaalcentrum: "detailhandelsvestiging met een horeca-exploitatievergunning op grond van de horeca-exploitatieverordening Utrecht".

Additionele horeca
Bij deze categorie gaat het om horeca-activiteiten die neven- of ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van de instelling. Deze activiteiten worden juridisch-planologisch gezien niet onder de functie "horeca" begrepen, maar onder de bestemming van de hoofdfunctie van de instelling sociaal-culturele/maatschappelijke/(sportief-)recreatieve doeleinden) gerekend. Voor de toepassing van de Lijst van Horeca-inrichtingen wordt onder een horecabedrijf het volgende begrepen:
een bedrijf of instelling waar;

1. bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of;

2. bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.

Categorie: Inrichting: Activiteiten:
A discotheek
bar-dancing zaalverhuur/partycentra1
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren, alsmede de verstrekking van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse, al dan niet met levende muziek en al dan niet met kleine etenswaren.
Het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen.
B café
bar
brasserie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren.
Het accent ligt op de verstrekking van drank.
C cafetaria
snackbar
grill-room
fastfood-restaurant automatiek snelbuffet
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije dranken.Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleineetenswaren.
D1 restaurant
bistro
crêperie
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken.
D2 lunchroom, konditorei


koffie-/theehuis





ijssalon
Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken.

Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholvrije dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren. Het accent ligt op de verstrekking van alcoholvrije dranken.

Een daghorecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse. Daghoreca (D.2) is gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel, conform de winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden. Bij deze horeca moet de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een overwegend winkelgebied (centrumgebied) en is zij geheel of overwegend gebonden aan c.q. ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied.

1regulier gebruik t.b.v. feesten en muziek- en dansevenementen, in tegenstelling tot zaalverhuur voor congressen en seminars.

Voor de toepassing van de lijst van horeca-inrichtingen wordt onder een horecabedrijf het volgende begrepen

een bedrijf of instelling waar:

  1. 1. bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of,
  2. 2. bedrijfsmatig zaal accommodatie wordt geëxploiteerd.