Nedereindseweg 576, Rijnenburg
Wijzigingsplan - gemeente Utrecht
Vastgesteld op 31-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het wijzigingsplan 'Nedereindseweg 576, Rijnenburg' met identificatienummer NL.IMRO.0344.WPNEDER576RIJNENBU-VA01 van Gemeente Utrecht.
1.2 Wijzigingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 (raam)Prostitutiebedrijf
Een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt vanuit de werkruimte door prostituees die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats.
1.4 Aan-huis-verbonden bedrijf
Beroep of bedrijf dat in een woning of een daarbij bijhorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent bewoner van de woning is.
Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een belhuis en een seksinrichting; hieronder wordt onder andere wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 Afhaalzaak
Een specifieke vorm van detailhandel waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht voor directe consumptie anders dan ter plaatse.
1.8 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 Antennedrager
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een bedrijf dat beschikt over het in artikel 1, eerste lid, van de Erfgoedwet, bedoelde certificaat.
1.11 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 Bebouwing
Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 Bebouwingspercentage
Het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
1.14 Bed & breakfast
Het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning.
1.15 Bedrijf
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.16 Bedrijfsvloeroppervlak
De totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten en met uitzondering van gebouwde (ondergrondse of halfverdiept gelegen) parkeervoorzieningen.
1.17 Belhuis
Een onderneming die in de sfeer van publiekgerichte dienstverlening in hoofdzaak is gericht op het aanbieden van diensten op het gebied van telecommunicatie, zoals telefoon- en internetverbindingen.
1.18 Bestaand
- a. Bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan of kan worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
- b. Bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan:
- 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
- 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
1.19 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.20 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.22 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.23 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.24 Bouwmarkt
Een detailhandelsbedrijf met een overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m², waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden.
1.25 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 Bouwperceelsgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.27 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bouwwerken zijn toegelaten.
1.28 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.29 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom of historische gaafheid.
1.30 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden niet verstaan afhaalzaken.
1.31 Dienstverlening
Dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus e.d. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.
1.32 Erfzone
De zone van 4 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw in het achtererfgebied.
1.33 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 Hobbykas
Een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.35 Hobbymatig agrarisch gebruik
Het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij, op niet bedrijfsmatige wijze.
1.36 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.37 Kelder
Het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat geheel onder het peil ligt.
1.38 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van recreatieve activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.
1.39 Landschapswaarde
Waarden in landschappelijk-esthetische geomorfologische zin.
1.40 Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
De Lijst van Bedrijven 'functiemenging' die als Bijlage 1 onderdeel uitmaakt van deze regels, die een onderverdeling van bedrijfsactiviteiten aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.
1.41 Natuurwaarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.42 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.43 Omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.44 Onderbouw
Een kelder of een souterrain.
1.45 Ondersteunende horeca
Horeca in een detailhandelsvestiging, waarbij als voorwaarden gelden dat:
- a. het horecadeel niet direct zichtbaar is vanaf de straatzijde;
- b. het pand het aanzicht en de uitstraling behoudt van een detailhandelsvestiging;
- c. voor detailhandel tot en met 1.000 m2 bvo de verhouding tussen horeca en publiekstoegankelijke detailhandel 30:70 bedraagt en er een directe relatie is met de producten die in de winkel worden verkocht (het gaat primair om het proeven van producten die in de winkel worden verkocht);
- d. voor detailhandel die meer bedraagt dan 1.000 m2 de horeca maximaal 20% bedraagt van het bebouwd oppervlak; dit geldt ook voor de non-food, zoals kledingwinkels, boekwinkels, schoenenzaken et cetera;
- e. de vestiging zich houdt aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.
1.46 Peil
- a. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.
- b. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
- c. Voor gebouwen die grenzen aan een dijk: de hoogte van de kruin van de dijk ter plaatse van het bouwwerk.
1.47 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.48 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, dan wel meerdere besloten ruimten in elkaars directe nabijheid, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen, al dan niet met een ander, tegen vergoeding worden verricht. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, raamprostitutiebedrijf of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.49 Verblijfsmiddelen
Voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, woonketen, arken, caravans en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voorzover deze geen bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn.
1.50 Verkoopvloeroppervlakte (vvo)
De totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
1.51 Verordening op de Archeologische Monumentenzorg
De sedert 22 december 2009 van kracht zijnde Verordening op de Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht.
1.52 Voorgevelrooilijn
Een lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied, zoals de weg, openbaar groen of water, gekeerde gevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.
1.53 Woning/wooneenheid
Een complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.54 Zelfstandige woonruimte
Woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals badruimte, toilet en keuken, buiten de woonruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Brutovloeroppervlak
De totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte, inclusief de verdiepingen, gemeten volgens NEN 2580.
2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 De hoogte van een kap
Vanaf de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot het hoogste punt van de kap.
2.6 De hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 Verticale bouwdiepte
Vanaf peil tot aan het laagste punt van een ondergronds gebouw of van een ondergronds bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, heipalen en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Als de vloer het laagste punt ondergronds is dan geldt onderkant vloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven danwel een bed & breakfast;
- b. hobbymatig agrarisch gebruik.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 3.3.1 onder c voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 in de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voorzover deze naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieu aspecten) geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Bijlage 1.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting.
4.2 Specifieke gebruiksregels
Onder met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen, het handelen in strijd met de bij deze regels behorende Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Artikel 5 Waarde - Landschap
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden.
5.2 Bouwregels
- a. Binnen deze bestemming zijn, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, alsmede erfafscheidingen tot ten hoogste 2 meter.
- b. Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd, ter plaatse is geen sprake van een erf zoals bedoeld in bijlage II artikel 2 en artikel 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Een uitzondering hierop is de bouw van erfafscheidingen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is vereist voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- 1. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk)
- 2. het aanbrengen van boven en/of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
- 3. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem waaronder begrepen het ophogen met bagger- of grondspecie;
- 4. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
- 5. het aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
- 6. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
- 7. het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
- 8. het dempen van water;
- 9. het permanent aanleggen van dammen of soortgelijke constructies, die de watergang beïnvloeden, in waterlopen;
- b. De omgevingsvergunningplicht als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- c. de werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering naast de andere hieraan gegeven bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de overige bestemmingen, uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 voor:
- a. het bouwen van gebouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
- b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met inachtneming van de betreffende regels van dit plan, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Gevallen waarin het overschrijden van de bouwgrens is toegestaan
Een bouwgrens, niet zijnde bestemmingsgrens, mag, ongeacht de ter plaatse geldende aanduidingen en regels over maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's en afdaken of andere ondergeschikte bouwdelen.
8.2 Gevallen waarin het overschrijden van de bouw- en bestemmingsgrens is toegestaan
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bestemming en bij omgevingsvergunning toestaan dat een bouw- en bestemmingsgrens, ongeacht de ter plaatse geldende aanduidingen en regels over bestemmingen, maatvoering en situering, met maximaal 1,5 meter overschreden worden door:
- a. bij gebouwen horende trappenhuizen, entreeportalen, veranda's;
- b. andere ondergeschikte bouwdelen, zoals bij gebouwen horende stoepen, stoeptreden, hellingbanen;
- c. balkons, erkers en afdaken, als de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende, afgewerkte maaiveld minimaal 2,2 meter bedraagt.
- 2. Burgemeester en wethouders verlenen de onder 1 bedoelde omgevingsvergunning niet als:
- a. de overschrijding niet te verenigen is met de aard van de bestemming of
- b. de overschrijding onevenredige hinder voor aangrenzende percelen tot gevolg heeft.
8.3 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
- 1. Een vergunning voor het bouwen wordt alleen verleend, als vast staat dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
- 2. De regel onder 1 is niet van toepassing op het bouwen van bijbehorende bouwwerken, dakopbouwen of dakterrassen.
- 3. Aan de hand van beleidsregels waarin de normen voor parkeergelegenheid zijn opgenomen, stellen burgemeester en wethouders vast of aan de regels onder 1 wordt voldaan.
8.4 Woningvorming en omzetting
- 1. Het veranderen, vervangen of vergroten van een woning mag niet leiden tot omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder 1 en woningvorming en omzetting toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht', blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het woon- en leefmilieu;
- b. de privacy van omwonenden;
- c. het verkeer en de parkeersituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Met uitzondering van de gevallen waarin de bestemmingsregeling dat gebruik expliciet toestaat, is strijdig met de bestemming het gebruik van of het laten gebruiken van:
- 1. onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- 2. onbebouwde gronden of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- 3. stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- 4. onbebouwde gronden als kampeerterrein;
- 5. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als woonruimte;
- 6. onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- 7. onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
9.2 Woningvorming en omzetting zonder bouwkundige aanpassingen
- 1. Een gebruiksverandering waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is, mag niet leiden tot de omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regel onder 1 en woningvorming en omzetting toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen uit de beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht', blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het woon- en leefmilieu;
- b. de privacy van omwonenden;
- c. het verkeer en de parkeersituatie;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van vlucht- en/of noodtrappen;
- d. het overschrijden van de maximale bouwhoogte van gebouwen voor het plaatsen van hekwerken of borstweringen ten behoeve van dakterrassen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
- e. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, trappenhuizen, lichtkappen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een kinderdagverblijf, mits deze geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omgeving heeft in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat voor de realisatie van het kinderdagverblijf geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.
Artikel 12 Overige Regels
Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming moet vaststaan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), volgens het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
- 3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatte;
- 4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Nedereindseweg 576, Rijnenburg'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de Nedereindseweg 576 in Utrecht. Het agrarisch bedrijf op deze locatie is volledig beëindigd. Initiatiefnemer wil de voormalige agrarische bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik nemen en de woning splitsen in twee wooneenheden. Dit initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid zoals die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht'. Er is voor de ontwikkeling een indicatieaanvraag ingediend waarop door de gemeente Utrecht op 16 december 2020 in beginsel positief gereageerd is.
In het voorliggende wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Nedereindseweg in Rijnenburg, ten zuidwesten van Utrecht in de gemeente Utrecht. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Utrecht, sectie Z, perceelnummers 687 en 688. De gezamenlijke oppervlakte van deze twee percelen bedraagt 6.235 m². Het plangebied is globaal begrensd door een watergang en de Nedereindseweg in het zuiden en agrarische percelen in het westen, noorden en oosten.
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Geldende Plannen
De gronden van het plangebied liggen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht', vastgesteld op 5 maart 2015 door de raad van de gemeente Utrecht. Tevens geldt het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels over bouwen en gebruik', vastgesteld op 31 oktober 2018 door de raad van de gemeente Utrecht.
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht' weer.
Uitsnede geldend bestemmingsplan Rijnenburg, Utrecht, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Enkelbestemming 'Agrarisch'
Voor de gronden van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven. Dankzij de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 1' is er tevens een agrarisch loonbedrijf mogelijk. De bestaande bebouwing is opgenomen in een royaal bouwvlak, waarbij uitgegaan wordt van de bestaande bebouwde oppervlakte vermeerderd met maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 10 meter. Tevens is geregeld dat de bedrijfsgebouwen in beginsel uit maximaal één bouwlaag mogen bestaan.
Het bestemmingsplan biedt in artikel 3.7, lid a de mogelijkheid om af te wijken middels een wijzigingsplan. In paragraaf 1.4 wordt er getoetst aan deze wijzigingsbevoegdheid.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
Het gehele plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
Dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'
Het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied dat grenst aan de Nedereindseweg is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud en de bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'
De gronden aangrenzend aan het water aan de zuidkant van het plangebied hebben op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. In de regels betreft het evenwel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering, naast de andere daar voorkomende bestemmingen.
Met het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid, opgenomen in artikel 3.7, lid a kan de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt worden. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken is een wijzigingsplan nodig, waarin getoetst wordt aan de gestelde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.
1.4 Wijzigingsbevoegdheid Opgenomen In Het Vigerend Bestemmingsplan
In de regels van het bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht' is in artikel 3.7 lid a een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het voorgenomen plan mogelijk maakt. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders kunnen de agrarische bestemming wijzigen met in achtneming van de volgende regels:
- a. De bestemming van de agrarische bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte wordt gewijzigd in de bestemming Wonen – waarbij het op de verbeelding aangegeven bouwvlak komt te vervallen -, onder de voorwaarden dat:
- 1. het agrarisch bedrijf volledig is beëindigd;
- 2. de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of verstrekt;
- 3. omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
- 4. er geen belemmeringen zijn van milieutechnische aard, zoals wegverkeerslawaai;
waarbij splitsing van het gebouw in meerdere wooneenheden aanvaardbaar is, mits de eenheid in de bebouwing gehandhaafd blijft.
Planspecifiek
In de wijzigingsbevoegdheid worden vier voorwaarden gesteld waar aan voldaan moet worden. Zoals hieronder beschreven wordt aan al deze voorwaarden voldaan. Aanvullend wordt er voor woningsplitsing nog een vijfde voorwaarde gesteld. De eenheid in de bebouwing zal gehandhaafd blijven en ook aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.
1) Het agrarisch bedrijf op de planlocatie is volledig beëindigd.
2) Met behulp van het inrichtingsplan zijn de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden behouden en versterkt. Zo blijft het voorterrein in dezelfde staat behouden en wordt door het toevoegen van nieuwe knotwilgen de landschapsinrichting en de omkadering van het boeren ensemble versterkt. In het schetsplan (d.d. 15 juni 2021) wordt dit verder toegelicht, zie Hoofdstuk 4. De landschappelijke inpassing is ook als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels (zie Schetsplan Nedereindseweg 576).
3) Op de planlocatie is op het moment al een bedrijfswoning aanwezig. De omliggende agrarische bedrijven dienen al rekening te houden met deze woning. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd op een andere locatie binnen het plangebied. De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd (zie ook onder punt 4).
4) Zoals beschreven in Hoofdstuk 5 wordt er aan alle milieuaspecten en randvoorwaarden voldaan.
Splitsing van het gebouw in meerdere wooneenheden is aanvaardbaar, aangezien de eenheid in de bebouwing gehandhaafd blijft. Tevens is de tweede wooneenheid in het woongebouw georiënteerd op de Nedereindseweg; zie ook het eerder genoemde schetsplan.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Hoofdstuk 2 Relevante Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Het beoogde plan is in lijn met de nationale belangen, al is de NOVI niet direct van toepassing op het onderhavige initiatief. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten die zijn aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast geldt voor ontwikkelingen met een ruimtebeslag van minder dan 500 m² of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m², dat deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.
Beoogde ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging en woningsplitsing van een bestaande bedrijfswoning en de herinrichting van de kavel. Gezien de beperkte omvang kan deze ontwikkeling als een niet-stedelijke ontwikkeling worden gezien. Derhalve is het niet noodzakelijk om het plan te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
2.1.4 Structuurvisie Ondergrond
In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.
De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.
Planspecifiek
Gezien de schaal en het karakter van de voorgenomen ontwikkeling is de Structuurvisie Ondergrond niet specifiek van toepassing.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Kaart 4 geeft aan dat de polder Rijnenburg een locatie is voor grootschalige integrale ontwikkeling wonen-werken-bereikbaarheid. Daarnaast wordt aangegeven dat het ook een locatie is voor een (tijdelijk) energielandschap. Dit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, aangezien het hier een bestaand (agrarisch) perceel betreft.
Kaart 5 geeft aan dat op het plangebied het thema groenblauwe structuur van belang is. Omdat mensen aantoonbaar gezonder zijn als ze in een bruikbare en bereikbare groene omgeving wonen en door de grote druk op de ruimte is het noodzakelijk om de groenblauwe ruimte efficiënt en multifunctioneel in te delen en te benutten. Hierbij richt de provincie zich op de ontwikkeling van groenblauwe structuren. Gezien de aard en omvang van onderhavig plan heeft het plan een beperkte invloed op de groenblauwe structuren. Wel zal rekening gehouden worden met natuur en water. de bestaande watergangen worden gehandhaafd en de landschappelijke structuur wordt ter plaatse versterkt met knotwilgen en een boomgroep. Bovendien wordt de hoeveelheid verharding verminderd.
Kaart 8 geeft aan dat het plangebied is gelegen in overstroombaar gebied. Hierbinnen wordt gewerkt aan gevolgenbeperking bij overstromingen. Dit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling aangezien het een bestaande situatie betreft.
Het plangebied is gelegen in het 'Landschap Groene Hart'. Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten. De Kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn de openheid, het veenweidekarakter, de landschappelijke diversiteit en de rust en stilte. De provincie Utrecht heeft de ambitie om de kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en doorontwikkelen. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het karakteristieke profiel. De kernkwaliteiten worden verder niet aangetast. De ontwikkeling heeft, gelet op de aard en omvang, verder geen invloed op de hiervoor genoemde samenhangende stelsels.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling op de planlocatie in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
2.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
Op kaart 5 'Watersysteem kaart 4' staat aangegeven dat het plangebied in 'gebied dempen oppervlaktewaterlichamen' ligt. In dit gebied is het verboden om zonder ontheffing geheel of gedeeltelijk oppervlaktewateren te dempen, tenzij de activiteit is toegelaten op grond van artikel 2.35 en 2.36 van de Interim Omgevingsverordening. Daarnaast geldt hier ook een specifieke zorgplicht met betrekking op oppervlaktewaterlichamen. Het initiatief is niet van invloed op watergangen; de bestaande sloten worden gehandhaafd.
Volgens kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' ligt het plangebied in het landschap Groene Hart. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Het voorliggende plan betreft de herbestemming en splitsing van een bedrijfswoning en de herinrichting van het plangebied. Hierbij zullen de kernkwaliteiten van het landschap niet verder aangetast worden. Geconcludeerd kan worden dat, gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, er geen kernkwaliteiten van het Groene Hart worden aangetast.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan voor de woningsplitsing in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
- Plaats voor iedereen. Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
- Gezonde groei voor iedereen. Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
- De kracht van iedereen. Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden diverse maatregelen voorgesteld op het gebied van gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën, meer woningen in de sociale voorraad, bevorderen circulaire bouw en klimaatadaptatie en aandacht voor dierenwelzijn.
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:
- in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
- alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
- (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.
Planspecifiek
Met het realiseren van de woningsplitsing wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe inwoners. Vanuit de gedachte dat er plaats is in Utrecht voor iedereen, is de ontwikkeling in lijn met het Coalitieakkoord. Bovendien worden de nodige duurzaamheidsmaatregelen overwogen, zoals zonnepanelen en hergebruik van materialen. Tevens wordt de landschappelijke structuur versterkt en neemt de hoeveelheid verharding op het perceel af, wat ten goede komt aan de biodiversiteit en klimaatadaptatie.
2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
- 1. De koers: het beleid voor de lange termijn. Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
- 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp. Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
- 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt. In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
2.4 Conclusie
De conclusie is dat de ontwikkeling past binnen de beschreven beleidskaders.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt aan de Nedereindseweg in Rijnenburg. Op het perceel bevinden zich een agrarische bedrijfswoning, een voormalige hooiberg, een loods en een stal van het agrarisch bedrijf. Het agrarisch bedrijf op deze locatie is volledig beëindigd en de Hinderwetvergunning voor de huidige bedrijfsactiviteiten in de loods wordt ingeleverd. De loods is nu al weinig tot niet meer bedrijfsmatig in gebruik.
Het verharde terrein in het noordoosten van het plangebied wordt voornamelijk gebruikt voor de opslag van materialen en het parkeren van eigen voertuigen. Het plangebied is voor een groot deel verhard, met uitzondering van de west-, oost- en zuidgrens. Ten zuiden van de woning bevindt zich grasland met een nieuw aangeplante boomgaard en een solitaire eik. Ten oosten van de woning is voornamelijk grasland met een rij knotwilgen, een boomgroep en een solitaire wilg aanwezig. Tevens is sprake van het hobbymatig houden van een tweetal paarden. Hiervoor is een paddock aanwezig ten oosten van de voorste stal.
Overzicht oppervlakte bestaande bebouwing:
- hoofdgebouw (bedrijfswoning): 145 m²
- loods; 450 m²
- stal; 200 m²
- hooiberg; 60 m².
In onderstaande afbeeldingen en het schetsplan is de ruimtelijke inrichting weergegeven.
Ruimtelijke inrichting in de bestaande situatie (bron: Buro SRO d.d. 15 juni 2021)
De onderstaande afbeeldingen geven de huidige situatie van het plangebied weer.
Bestaande situatie v.l.n.r.: de bedrijfswoning, de stal naast de bedrijfswoning en zicht op Nedereindseweg (bron: Buro SRO, 27 mei 2021)
Bestaande situatie v.l.n.r.: voorgevel bestaande bedrijfswoning, achterzijde stal met hooiberg en loods en entree met paddock (bron: Buro SRO, 27 mei 2021)
Historische ontwikkeling, monumenten en cultuurhistorie
De rijke geschiedenis van het gebied laat zich aflezen aan de verschillende (agrarische) bouwstijlen die zich met name bevinden langs de Nedereindseweg. De boerderijen langs deze weg zijn gebouwd vanaf de 17e eeuw tot en met de 20e eeuw. De huidige boerderijen liggen op het erf met daarvoor een groente- en bloementuin en een representatieve uitstraling naar het lint. Op het achtererf bevinden zich nog vaak oorspronkelijke bijgebouwen zoals de hooiberg, schuren en stallen, die inmiddels meestal een andere functie hebben, bijvoorbeeld als woning of garage.
De huidige bebouwing op het perceel Nedereindseweg 576 staat niet beeldbepalend of anderszins cultuurhistorisch waardevol, maar sluit wel aan bij de hiervoor genoemde kenmerken.
De bebouwing is niet aangemerkt als gemeentelijk of Rijksmonument. De woning op het perceel tegenover de planlocatie en ten westen van de planlocatie betreft wel twee Rijksmonumenten.
Structuurbepalende elementen
Het lint van de Nedereindseweg is een mooi ensemble van landelijke bebouwing en erfbeplantingen, watergangen en bruggetjes, open vergezichten over de weilanden en een kronkelende weg met laanbeplanting. Het voorliggende initiatief voegt zich naar deze structuurbepalende elementen.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Initiatiefnemer heeft het voornemen de bestaande bedrijfswoning te verbouwen tot twee wooneenheden. Hiervoor zal de woning intern verbouwd worden en worden dakkapellen toegevoegd. De entrees van de woningen komen naast elkaar, zodanig dat de beide woningen georiënteerd zijn op de Nedereindseweg. Ook krijgen de twee woningen een gezamenlijke parkeerplaats aan de voorzijde van de voorste stal.
De bebouwing van het beëindigde agrarisch bedrijf zal behouden blijven. In de toekomstige situatie krijgen de beide woningen elk één stal/loods ter beschikking.
- De stal, met een oppervlakte van 200 m², blijft vooral in gebruik voor het hobbymatig houden van twee paarden en van schapen, zoals dat nu reeds het geval is.
- Voor het gebruik van de loods, die een oppervlakte heeft van 450 m², is van belang dat hiervan de Hinderwetvergunning wordt ingeleverd. In de nieuwe situatie wordt de loods uitsluitend nog hobbymatig gebruikt, onder andere voor de stalling van eigen voertuigen (geen caravanstalling), voor opslag van tuinmaterialen, ruimte voor hobbymatige houtbewerking e.d.
- Ook de hooiberg (60 m²) blijft behouden en zal als parkeergelegenheid kunnen dienen.
Het terrein zal opnieuw ingericht worden. Hiervoor is een schetsplan opgesteld (d.d. 15 juni 2021), zie Schetsplan Nedereindseweg 576. De belangrijke en waardevolle groenstructuren op het perceel blijven behouden en worden aangevuld. In het noordoosten wordt in totaal ca. 850 m² aan verharding (stelconplaten) verwijderd en vervangen door een groene weide. De boomgroep in deze weide wordt uitgebreid met inheemse soorten. Tevens worden knotwilgen toegevoegd aan de bestaande rij knotwilgen op de oostelijke rand van het perceel. Het voorterrein blijft in dezelfde fraaie staat behouden. De beoogde landschappelijke inrichting is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Onderstaande afbeelding toont een schets van de beoogde situatie van de ontwikkeling.
Schets beoogde situatie plangebied (bron: Buro SRO, d.d. 15-06-2021)
Verkeer
De beide woningen zullen gebruik maken van de bestaande inrit vanaf de Nedereindseweg. Het aantal woningen zal met één woning toenemen. De Nedereindseweg heeft genoeg capaciteit om deze verkeersbewegingen te verwerken. Overigens ging de voormalige agrarische functie ook gepaard met verkeersbewegingen, juist ook van zwaar verkeer. Per saldo zal de verkeerssituatie zondermeer verbeteren.
Parkeren
De parkeernorm die gebruikt wordt is bepaald in de Nota Stallen en Parkeren van de gemeente Utrecht. Het plangebied is gelegen in zone C2 (buiten)gebied en uitgegaan wordt van woningen van 80 tot 130 m² bvo. Dit betekent een parkeernorm (inclusief bezoekers) van minimaal 1,6 en maximaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. In totaal zullen er daarom vier parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Er is hiervoor voldoende ruimte op eigen terrein. Het parkeren van de bewoners heeft 'uit het zicht' plaats, bijvoorbeeld in de voormalige hooiberg en in de loods achterop het terrein. Voor bezoekers is er wel (informele) parkeergelegenheid aan de voorzijde van het perceel.
Hoofdstuk 5 Onderzoek En Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
5.2 Milieueffectrapportage
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Deze ontwikkeling heeft betrekking op een woningsplitsing en een herinrichting van het perceel. Het aantal woningen neemt daardoor toe, maar het ruimtebeslag van deze woningen is gelijk aan dat in de huidige situatie. Gezien de beperkte omvang kan deze ontwikkeling als een niet-stedelijke ontwikkeling worden gezien. Verder vinden er geen aanpassingen aan het plangebied plaats die een nadelige invloed hebben op het milieu. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk. Ook is het niet nodig is om een aanmeldnotitie op te stellen om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Conclusie
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Het streven is om in de stad wonen en werken op een goede manier te laten samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk in Utrecht, maar voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving. Het streven is om werkfuncties in de woonomgeving te integreren en om daarmee de levendigheid in de woonwijken te vergroten. Deze werkfuncties mogen alleen geen overlast veroorzaken. Dus bedrijven die (te veel) geur of geluidshinder veroorzaken, overlast geven of andere risico' s voor de gezondheid en veiligheid meebrengen, moeten ruimtelijk worden gescheiden van gevoelige bestemmingen als wonen. Dit wordt bereikt door milieuzonering.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in een omgeving met voornamelijk agrarische functies. De geplande ontwikkeling bevat geen nieuwe bedrijvigheid, anders dan beroep of bedrijf aan huis. Ten aanzien van omliggende agrarische bedrijven moet aan de afstandsnorm van 50 m tot een geurgevoelig object worden voldaan. De richtafstanden volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gelden daarbij tussen enerzijds de grens van de bestemming die agrarische bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan is toegelaten.
De bestaande woning wordt gesplitst. Hierdoor wordt een geurgevoelig object gerealiseerd. Alleen ten oosten van het plangebied bevindt zich een agrarisch bedrijf. De afstand van onderhavige woning tot de rand van het agrarische bouwvlak van het betreffende agrarische bedrijf bedraagt ca. 130 m. Dit agrarische bedrijf bevindt zich derhalve op een afstand van meer dan 50 m, waardoor wordt voldaan aan de afstandsnorm tot een geurgevoelig object.
Gezien het voorgaande is de conclusie dat een goed woon- en leefmilieu gegarandeerd kan worden en dat bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden.
Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering.
5.4 Geluidhinder
Kader
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Met het voorliggende initiatief neemt het aantal woningen toe. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai is dan ook noodzakelijk. Hiertoe is een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai (zie Bijlage 2).
De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Utrecht binnen de geluidzone van de Nedereindseweg op 17 meter uit de as van de weg. De geluidbelasting door wegverkeer op de Nedereindseweg bedraagt 49 dB op de zuidgevel na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee overschreden. De maximale grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. De zijgevels voldoen wel aan de voorkeursgrenswaarde: deze gevels zijn als geluidluw te bestempelen.
De geluidbelasting door alle wegverkeer samen bedraagt ten hoogste 54 dB zonder aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh.
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is civieltechnisch niet mogelijk. Afscherming van de woning langs een secundaire weg wordt door de gemeente Utrecht niet onderzocht of afgewogen. Voor de zuidgevel van de zuidelijke woning is derhalve een hogere waarde nodig van 49 dB (rekenpunt 1), voor wegverkeer op de Nedereindseweg. De overige gevels van de zuidelijke woning zijn als geluidluw te bestempelen. Alle gevels van de noordelijke woning zijn geluidluw, voor deze nieuwe woning is geen hogere waarde nodig.
Bij het toetsen of er sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. Aan dit toetsingskader kan worden voldaan zoals hierboven omschreven. De ambitiewaarde uit het geluidbeleid voor de gecumuleerde geluidbelasting van 63 dB zonder aftrek wordt niet overschreden. Daarmee leidt de ontwikkeling niet tot een onaanvaardbare situatie. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
De geluidbelaste zuidgevel van de zuidelijke woning ondervindt een geluidbelasting van 54 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevel bedraagt in een nieuwbouwsituatie GA;k = 21 dB. Het Bouwbesluit stelt andere eisen aan nieuwbouwsituaties dan aan bestaande situaties. Omdat het gaat om de transitie van ruimten met een niet-geluidgevoelige functie naar een woonfunctie in een bestaand gebouw kan worden uitgegaan van de eisen voor een bestaande situatie (verbouw). In dat geval hoeft niet te worden uitgegaan van een nieuwbouwsituatie, maar kan dan worden uitgegaan van het “rechtens verkregen niveau”.
Conclusie
De conclusie is dat het aspect gelueidhinder geen belemmering vormt voor deze ontwikkeling, mits voor de zuidelijke woning een hogere waarde wordt verkregen. Daarnaast moet aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit worden voldaan.
5.5 Geur
Kader
Sinds 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. In deze wet is bepaald wat geuroverlast is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten. In het kader van de realisatie van de burgerwoningen is sprake van het toevoegen van geurgevoelige objecten. Om te bepalen of het woon- en leefklimaat acceptabel is én of veehouderijen worden belemmerd, is het aspect geur nader beschouwd.
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (zoals bij een grondgebonden veehouderij het geval is), en een geurgevoelig object, zoals een burgerwoning bedraagt:
- 1. ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- 2. ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.
Planspecifiek
Het aspect geur is aan de orde gesteld in paragraaf 5.3.
Conclusie
Dit aspect vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
5.6 Externe Veiligheid
Kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd.
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen. Bij calamiteiten zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied ligt daarmee niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat op circa 320 meter ten zuiden van het plangebied een buisleiding ligt. Het gaat hier om een buisleiding waardoor aardgas vervoerd wordt (W-515-2, werkdruk 40 bar, diameter 220 mm). Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
5.7 Luchtkwaliteit
Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van maximaal 2 woningen (woningsplitsing). In de Regeling NIBM staat hoeveel woningen en/of kantoren (vloeroppervlak) zijn toegestaan. De aantallen in het plan zijn veel lager. Het plan draagt dus 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Er worden geen andere plannen in de buurt (tot ongeveer 1 km) verwacht die samen met dit plan zorgen voor te veel luchtverontreiniging (anticumulatiebepaling Besluit NIBM).
Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17 µg/m³ PM10, 10 µg/m³ PM2,5 en 16 µg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
Conclusie
De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.
5.8 Bodem
Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
- Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan, is een 'nieuw' geval. Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
- Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt ten minste functiegericht en kosteneffectief.
- Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen, middels een melding of een vergunning.
- Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet gekeken worden of nabij gelegen grondwaterverontreinigingen hierdoor kunnen verplaatsen, waarbij een saneringsvergunning aangevraagd of melding (eventueel of grond van gebiedsgerichte aanpak Utrecht) gedaan moet worden.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt een bestemmingswijziging naar strenger gebruik plaats. Bodemonderzoek wordt derhalve noodzakelijk geacht. In dit kader heeft een Verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden (zie Bijlage 1).
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk verdacht voor diverse stoffen ter plaatse van de dempingen en de algemene bodemkwaliteit en asbest in de puinverharding.
Op grond van de uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
- Ter plaatse van de dempingen is de bodem tot circa 1,5 m-mv geroerd. In het onderzochte puinhoudende dempingsmateriaal (MM6) zijn lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK vastgesteld. Het dempingsmateriaal zonder bodemvreemde materialen (MM5) is niet verontreinigd.
- De bovengrond met bijmengingen van bodemvreemde materialen (0,0 – 0,5 m-mv, MM1 en MM2) is licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB en minerale olie.
- De zintuiglijk onverdachte bovengrond onder de puinverharding (0,5 – 1,0 m-mv, MM3) is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen.
- De zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie (0,5 – 1,0 m-mv, MM4) is licht verontreinigd met zware metalen en PAK.
- Het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 112) is licht verontreinigd met diverse zware metalen, minerale olie, benzeen, xylenen en naftaleen. Tevens is een matig verhoogde concentratie aan barium gemeten.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese ‘verdacht voor verontreiniging’ bevestigd, vanwege de aangetoonde verontreinigingen in de grond en in het grondwater. De lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en PCB in de grond worden toegeschreven aan de bijmengingen met puin, in combinatie met een diffuse historische bodembelasting. De matig verhoogde concentratie aan barium en licht verhoogde concentraties van enkele overige zware metalen in het grondwater worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. De lichte verontreinigingen met minerale olie, benzeen, xylenen en naftaleen staan naar verwachting in verband met de voormalige tankplaats en olievatenopslag.
De aangetoonde verhoogde gehalten zijn zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
Asbestonderzoek
In het opgegraven puin (REPAC, stabilisatielaag) is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. De verdenking op een verontreiniging met asbest voor de puinverharding is daarmee opgeheven. In de opgegraven grond, onder de puinverharding ter plaatse van de sleuven 204 en 205, is asbest aangetoond. Aangezien het asbestgehalte hoger is dan de interventiewaarde van 100 mg/kg is in principe de uitvoering van nader onderzoek nodig is. Omdat het betreffende terreindeel volledig verhard is met stelconplaten (met enkele klinkerstroken) kan de verontreiniging, bij handhaving van de verharding, al als gesaneerd beschouwd worden. Dit kan geformaliseerd worden middels een BUS-melding.
Omdat over nagenoeg het gehele terrein puinbijmengingen zijn aangetroffen, is het overige terrein ook verdacht voor een verontreiniging met asbest. Om vast te stellen of op het overige terrein al dan niet sprake is van een verontreiniging met asbest, is de uitvoering van een verkennend asbestonderzoek noodzakelijk.
Concluisie
De conclusie is dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor dit wijzigingsplan. Aanvullend moet een asbest-in-grond onderzoek worden uitgevoerd op een deel van het terrein. Bovendien moet na sloop ter plaatse van de gesloopte opstallen een aanvullend onderzoek worden verricht. Dit komt aan de orde in het kader van de omgevingsvergunning.
5.9 Natuurbescherming
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
- 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
- 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
- 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.
Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn opgenomen. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse Soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt de splitsing van twee woningen plaats. Hierbij wordt vooral intern verbouwd en wordt een aantal dakkapellen geplaatst. Dit wordt als een beperkte externe ingreep aan de woning beschouwd. Het terrein rondom de woning en loodsen wordt groener dan in de bestaande situatie. Tevens worden er nieuwe bomen toegevoegd.
Soortenbescherming
Deze locatie staat op de gemeentelijke Natuurwaardenkaart bekend als locatie waar o.a. steenuil (erf als leefgebied, schuur als potentiële verblijfsplek), huismus (leefgebied, nestlocaties) en vleermuizen voorkomen. Er zullen geen ingrepen plaatsvinden aan de schuren op het terrein en er worden geen bomen verwijderd. De ingrepen aan het terrein zullen plaatsvinden op verhard terrein waar zich nu vooral stelconplaten bevinden en waar verder geen beplanting of bomen aanwezig zijn.
De ingrepen aan de woning beperken zich tot interne verbouwingen en het toevoegen van dakkappelen. De woning is niet geschikt voor steenuilen, er zijn geen ongebruikte zolders. De interne ingrepen hebben geen invloed op eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals een spouwmuur of spleten en gaten aan de buitenzijde van het gebouw. De kans dat het realiseren van de dakkappelen invloed heeft op verblijfplaatsen van de huismus wordt klein geacht. Volgens de werkwijze van de gemeente Utrecht hoeft geen quickscan aangevraagd te worden wanneer de dakkapel de randen van het dak niet beïnvloedt, aangezien de kans groot is dat eventuele huismussen zich aan de rand van het dak bevinden. Tevens heeft de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD Utrecht) aangegeven dat de effecten met betrekking tot beschermde soorten klein zijn, aangezien de werkzaamheden voornamelijk intern plaatsvinden en het plaatsen van de dakkapellen de dakrand ongemoeid laten. Daarbij wordt opgemerkt dat de werkzaamheden aan het dak dan buiten de broedperiode (loopt globaal van half maart tot half augustus) van vogels plaats dienen te vinden.
Eventuele verblijfsplekken van beschermde flora en fauna worden niet worden beïnvloedt door de werkzaamheden. Onderzoek en/of het aanvragen van ontheffing is niet noodzakelijk voor beschermde soorten flora en fauna. Om diezelfde reden hoeft ook geen onderzoek te worden gedaan naar de Utrechtse soorten.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en locatie betreffende Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van ongeveer 8 km ligt het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek'. De planlocatie ligt op een afstand van ca. 1 km van het Natuurnetwerk Nederland. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.
Stikstofdepositie
Een ontwikkeling mag niet leiden tot een toename in stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden, samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering. Op grond daarvan is geen beoordeling meer nodig van de stikstofuitstoot in de bouwfase ('bouwvrijstelling'). Gelet op de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' (ongeveer 8 km) en de uiterst beperkte schaal van het initiatief (één extra woning) is de reële verwachting dat de effecten op de Natura 2000-gebieden nihil zijn. Een stikstofberekening is niet nodig.
Houtopstanden
Aangezien er geen bomen gekapt zullen worden in het plangebied is een kapmelding bij de provincie Utrecht voor beschermde houtopstanden niet aan de orde.
De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaar zoals is bepaald in in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordeningen en art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening.
Daarbij kan worden opgemerkt dat bij de verdere uitwerkingen aandacht besteed zal worden aan diervriendelijk bouwen. Dat betreft ook de inrichting van het noordoostelijke deel van het perceel, waar 850 m² aan verharding plaats maakt voor een groene invulling met inheemse soorten. Tevens worden knotwilgen toegevoegd aan de bestaande rij knotwilgen op de oostelijke rand van het perceel.
Algemene zorgplicht
Er moet tijdens de werkzaamheden voorzichtig gehandeld worden met alle aanwezige flora en fauna (zorgplicht). Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Conclusie
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
5.10 Bomen
Kader
Volgens de nota Bomenbeleid Utrecht 2009 is bij ruimtelijke plannen een 'Bomenparagraaf' noodzakelijk. Hierin dient een uitspraak gedaan te worden over de wijze waarop rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.
Planspecifiek
In de huidige situatie zijn meerdere bomen aanwezig binnen de plangrens, met name op het voorterrein. Deze bomen blijven behouden. Hiermee wordt voldaan aan de ruimtelijke randvoorwaarden de bestaande bomen te behouden. Binnen het plangebied worden daarnaast nieuwe bomen aangeplant. De bomenrij aan de oostzijde van het plangebied (knotwilgen) wordt uitgebreid zodat deze de gehele lengte van het plangebied aan deze zijde zal begrenzen en een boomgroep wordt versterkt. Op deze wijze wordt rekening gehouden met het belang van de bomen.
Conclusie
Het aspect bomen vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
5.11 Water
Kader
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.
Planspecifiek
Verhard oppervlak
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat bij een verhardingstoename van meer dan 500 m² er minimaal 45 mm berging per m² moet worden gerealiseerd of als het in oppervlaktewater wordt uitgevoerd, dan betreft het 15% van de toe te voegen verharding. Daarnaast is een vergunning nodig voor de lozingsconstructies naar oppervlaktewater.
In de huidige situatie is het plangebied voor een groot gedeelte verhard. Met het voorgenomen plan wordt een deel van de verharding verwijderd en vervangen door groen, waarmee de oppervlakte aan verharding met in totaal ca. 850 m² zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Conform de eisen van HDSR hoeft niet voorzien te worden in compensatie door middel van de aanleg van (extra) waterberging. Het is dan ook niet nodig om de benodigde (minimale) waterberging te berekenen op basis van het nieuw verhard oppervlak.
Waterafvoer
In de Visie Klimaatadaptatie Utrecht (2022) is als doelstelling vastgelegd dat er naar gestreefd wordt om minimaal 90% van de jaarlijkse neerslag vast te houden via de volgende drie stappen:
- 1. vasthouden en nuttig gebruiken;
- 2. bovengronds infiltreren;
- 3. ondergronds infiltreren via een voorziening.
Bij de meest gangbare bodemopbouw en infiltratiecapaciteit in Utrecht betekent dit dat er een bergingsvoorziening nodig is met de inhoud van 15 mm (15 liter per m²) over het aangesloten verharde oppervlak. Hiermee wordt de sponswerking van de stad vergroot en wordt schade door droogte voorkomen.
In de voorliggende situatie gaat het om bestaande bebouwing waarvan de oppervlakte niet toeneemt. De situatie van de waterafvoer wordt eveneens niet gewijzigd: het hemelwater wordt net als in de huidige situatie vertraagd via onverhard terrein afgevoerd naar het oppervlaktewater. Daarbij is van belang dat op het perceel juist meer infiltratiemogelijkheden gaan ontstaan, doordat in totaal ca. 850 m² aan verharding (stelconplaten) wordt verwijderd, om plaats te maken voor groen. Infiltratievoorzieningen zijn om die reden hier dan ook niet nodig.
Het initiatief sluit aan bij de ambities uit de Visie Klimaatadaptatie Utrecht.
Waterkeringen
Op basis van de legger van het hoogheemraadschap is het plangebied niet gelegen binnen een beschermingszone van een watergang of waterkering. Wel wordt de huidige dubbelbestemming 'waterstaat - Waterkering' overgenomen in het voorliggende wijzigingsplan.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
5.12 Archeologie
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van hoge archeologische verwachting. In een dergelijk gebied dient op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 100 m² en 30 cm diepte ten opzichte van maaiveld een archeologievergunning aangevraagd te worden. Gelet op het feit dat het een bestaande situatie betreft en alleen (interne) verbouw plaats heeft, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. Ook voor het verwijderen van circa 850 m² aan verharding wordt de genoemde dieptemaat niet overschreden, aangezien het hier gaat om een verharding met stelconplaten. Wel wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gehandhaafd binnen het voorliggende wijzigingsplan.
Conclusie
het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
5.13 Kabels En Leidingen
Het betreft een volledig particulier initiatief. Het eventueel aanpassen/verleggen van aanwezige kabels en leidingen ten behoeve van deze ontwikkeling is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels- en leidingen in het projectgebied.
Conclusie
Uit de beschikbare gegevens (Klic-melding) blijkt dat er alleen object gebonden kabels en leidingen (huisaansluitingen) op het terrein liggen. Er liggen geen hoofdkabels of leidingen in het plangebied die moeten worden beschermd via een regeling in het wijzigingsplan.
5.14 Gezondheid
Kader
In paragraaf 2.3.2.2.6 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').
Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.
Planspecifiek
De ontwikkeling vindt plaats op aanzienlijke afstand van de snelweg. Hierdoor is de kans op een schone lucht, weinig geluidhinder en betere water- en bodemkwaliteit groter. Met het inrichtingsplan zal de leefomgeving ter plaatse prettig ingericht worden. De derde invalshoek is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Gezondheid vormt geen belemmering voor de planvorming. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.
5.15 Toegankelijkheid
Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar niemand wordt buitengesloten. Een inclusieve toegankelijke stad: alle Utrechters, met en zonder beperking, moeten alle openbare gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
De gemeente Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die de gemeente wil pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Hiervoor is het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' opgesteld.
Planspecifiek
Voor woningen is het Bouwbesluit van kracht. Dat houdt bijvoorbeeld in dat drempels niet hoger mogen zijn dan 2 centimer. Daarnaast wil de gemeente Utrecht graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen, zodat een ieder nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. In de plannen wordt hiermee rekening gehouden, al betreft het wel een aanpassing in een bestaand gebouw, met alle beperkingen vandien.
Conclusie
Er zal waar mogelijk rekening worden gehouden met de toegankelijkheid van minder validen.
5.16 Duurzaamheid
Kader
In Utrecht wordt ingezet op duurzame energie. Het streven is meer energie besparen en meer duurzame energie opwekken. Voor woningen en gebouwen komt er een duurzame warmtevoorziening, waardoor geen aardgas meer nodig is. De overstap naar een duurzaam huis of bedrijf zal voor iedereen mogelijk zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat de keuzes die nu gemaakt worden, ervoor zorgen dat Utrecht in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Dit uit zich in nieuwbouw projecten in drie aspecten: energie, duurzaamheid en circulair bouwen. Aspecten als vergroening van daken voor opvang van hemelwater en het verminderen van de koellast, het toepassen van een slim energiesysteem met zonnepanelen en toepassing van een WKO zijn mogelijkheden.
Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om in een energievisie aan te geven, in lijn met het Utrechts Energie Protocol en op basis van Total Cost of Ownership, hoe wordt geminimaliseerd naar energieverbruik en gemaximaliseerd naar het opwekken van hernieuwbare energie.
Utrecht heeft de wens dat deze gebieds- en/of gebouwontwikkeling gaat bijdragen aan de transitie naar een klimaatneutrale, klimaatadaptieve, circulaire en natuur-inclusieve stad. Onderwerpen die de revue kunnen passeren zijn de milieubelasting van het materiaalgebruik van de draagconstructie, omhulling, afbouw/afwerking en installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte en/of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en het effect van het initiatief op de belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte. Maar ook meer People georiënteerde onderwerpen zijn van belang.
Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging.
Circulair
Op het gebied van duurzaam bouwen spelen meerdere factoren een rol. Zo vraagt de gemeente aandacht voor circulair bouwen, groen, klimaatadaptatie (d.w.z. beperken hittestress, berging regenwater bij stortbuien etc.) diervriendelijk bouwen, duurzaamheidsaspecten Integrale woonkwaliteit en een hoge kwaliteit voor de gebruiker. Een plan van aanpak voor een circulaire ontwikkeling aan de hand van het 10-R model (voorstel NEPROM-aanpak), welke in de uitwerking in nadere afspraken wordt vastgelegd.
BENG
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Dit houdt in dat alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd wordt, en zoveel mogelijk energie duurzaam opwekt. In de warmtevisie zijn hiervoor de eerst beleidsregels vastgelegd. Concreet betekent dit voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast dienen er voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv. koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw. Het toepassen van het Nul op de Meter concept is daarbij gewenst.
Bij toepassing van bodemwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met het beperken van uitputting van de bodem; volledige regeneratie van de bodemtemperatuur is het uitgangspunt. Bij luchtwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met geluidsaspecten. Tevens dient rekening te worden gehouden met het feit dat in grote delen van de stad alleen het 1e watervoerend pakket tot 50 meter diepte gebruikt kan worden.
Planspecifiek
Bij de beoogde ontwikkeling wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrecht. Allereerst betreft het het hergebruik van een bestaand pand. Daarnaast heeft hergebruik van materialen plaats, worden zonnepanelen overwogen en worden de woningen goed geïsoleerd.
Conclusie
Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
5.17 Conclusie
Op basis van de hierboven beschreven paragrafen zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan. De onderzoeken die bij deze paragrafen horen zijn opgenomen in bijlagen bij deze plantoelichting.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren moet er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden.
De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor het wijzigingsplan worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt, waarbij legescategorie B van toepassing is. Hiertoe heeft de initiatiefnemers separaat een opgave van de investeringskosten aangeleverd bij de gemeente. Verder zijn er voor de gemeente geen kosten gemoeid met het onderhavige initiatief. Het gebeurt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemers.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Participatie
De direct omwonden zijn de afgelopen jaren regelmatig bijgepraat over het onderhavige initiatief. Daarbij zijn geen bedenkingen of zorgen geuit. Op 7 februari 2022 heeft initiatiefnemer opnieuw alle directe buren persoonlijk gesproken. De uitkomst daarvan is dat allen de initiatiefnemer succes wensen en hopen op een voorspoedig verloop.
6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het wijzigingsplan is aan het Hoogheemraadschap De Stischtse Rijnlanden (hierna HDSR) en de provincie Utrecht toegezonden voor een reactie op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De provincie Utrecht heeft aangegeven dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Provincie Utrecht en geborgd in de bijbehorende Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht.
Het HDSR adviseert om de toelichting van het wijzigingsplan aan te passen, op basis van onderstaande opmerkingen:
1. Concretiseren benodigde klimaatopgave
De richtlijn van de gemeente Utrecht en HDSR is dat bij herstructurering minimaal 15 mm waterberging (per m2 nieuw verhard oppervlak) wordt gerealiseerd. Wij vragen u om de benodigde (minimale) waterberging te berekenen op basis van het nieuw verhard oppervlak en deze op te nemen in de beschrijving in par. 5.11 van het wijzigingsplan.
Reactie
Er wordt binnen dit plan enkel gewijzigd in de massa van het gebouw en daarbij wordt ook op het erf een hoeveelheid verharding weggehaald, omdat deze overbodig is. We zien geen reden om de 15 mm uit de klimaatvisie toe te passen. Dat is aan de orde als sprake is van een herontwikkeling. Dus gebouwen slopen en nieuwe gebouwen terugplaatsen en het opnieuw inrichten van het kavel. Dan is die 15 mm wel van toepassing.
2. Uitwerken keuze voor infiltratievoorzieningen
HDSR vraagt om in paragraaf 5.11 aan te geven met welke (kansrijke) maatregelen, zoals groene daken, halfverharding of wadi's, de berekende klimaatopgave (zie punt 1) wordt gerealiseerd.
Reactie
Zie reactie onder punt 1.
3. Overige aspecten
Daarnaast adviseert HDSR om in het plan rekening te houden met onderstaande adviespunten en deze op te nemen in par. 5.11 van het wijzigingsplan:
- Het vloerpeil van panden ligt minimaal 0,15 m boven straatpeil;
- Het gebied dient zo ingericht te worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Hieraan wordt voldaan, als een extreme bui van 80 mm in één uur, verwerkt kan worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en vitale infrastructuur, zoals nutsvoorzieningen, door instromend regenwater.
- De ledigingstijd van infiltratievoorzieningen bedraagt circa 48 uur. De buffer dient hierna weer volledig beschikbaar te zijn voor nieuwe buien.
Reactie
Er worden geen gebouwen gesloopt en opnieuw gebouwd. Vloerpeil van de gebouwen wijzigen niet. Aan de hemelwaterleidingen van het huidige gebouw veranderd niets. Aan de afvoer van hemelwater op de erfverharding veranderd ook niets (loopt nu ook de berm, het grasveld of het weiland in), waarna het infiltreert in de bodem. Hemelwater werd in alle gevallen al indirect afgevoerd naar het oppervlaktewater en was al afgekoppeld van de (druk)riolering.
6.2.3 Ter inzage legging
Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken, van 18 maart tot en met 28 april 2022, ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het college van Burgemeesters en wethouders stelt het wijzigingsplan vast.
Hoofdstuk 7 Juridische Plantoelichting
7.1 Inleiding
Het wijzigingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
7.2 Planvorm
Het wijzigingsplan vloeit voort uit het bestemmingsplan 'Rijnenburg, Utrecht', waarin onder artikel 3.7, lid a een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'.
Dit wijzigingsplan vormt nadat het onherroepelijk is geworden een onderdeel van het moederplan.
Naast het bestemmingsplan 'Rijnenburgh, Utrecht' geldt het bestemmingsplan Chw Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze regels bestemmingsplan zijn in dit wijzigingsplan verwerkt in Hoofdstuk 3 Algemene regels.
7.3 Artikelsgewijze Toelichting
Hieronder wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 3 Wonen
De bestemming 'Wonen' is gegeven aan het gehele perceel. De gronden zijn bestemd voor wonen, in samenhang met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven danwel bed & breakfast. Daarbij zijn bepalingen opgenomen voor wat betreft de goot- en bouwhoogte. Ten hoogste het op de verbeelding met 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal wooneenheden (2) is toegestaan. Het is in afwijking van de regels voor woningvorming en omzetting mogelijk het hoofdgebouw te splitsen in twee wooneenheden. Daarnaast is een regeling opgenomen voor de omvang en situering van bijbehorende bouwwerken, waarbij uitgegaan wordt van de bestaande bijbehorende bouwwerken en een regeling voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen. Dit moet in relatie worden gezien met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' (artikel 5), waarin bepaald is dat ter plaatse van die dubbelbestemming geen (vergunningvrij) bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten, met uitzondering van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde en van erfafscheidingen tot ten hoogste 2 meter.
ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over de landschappelijke inrichting. Hiermee is veiliggesteld dat de beoogde landschappelijke inrichting zoals weergegeven op het schetsplan van 15 juni 2021 (zie Bijlage 2) binnen 18 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd, beheerd en als zodanig in stand wordt gehouden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
De archeologische waarde en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd.
Artikel 5 Waarde - Landschap
De landschappelijke waarde in het plangebied is door de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' beschermd. Het aangewezen gebied dient vrij te worden gehouden van vergunningplichtige en vergunningvrije bebouwing om het bijzondere karakter van het gebied te beschermen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bestaande bouwwerken, geen gebouwen toegestaan, alsmede erfafscheidingen tot ten hoogste twee meter. Daarnaast is voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het in stand houden en het onderhoud van de waterkering aan de zijde van de Nedereindseweg.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 8 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.
Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid.
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het wijzigingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.
Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. In beleidsregels wordt door middel van een overgangsregeling bepaald in welke gevallen het eerdere parkeerbeleid blijft gelden.
Op 25 november 2021 is de parkeervisie Fietsparkeren en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. De bijbehorende beleidsregels zijn op 1 februari 2022 in werking getreden.
Woningvorming en omzetting
De gemeenteraad heeft op 26 november 2015 de Beleidsnotitie Woningsplitsen en omzetten vastgesteld, waarin is geregeld dat het splitsen en omzetten van woningen niet zonder meer is toegestaan. Op grond van dit beleid is zowel in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 gemeente Utrecht, als in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik een vergunningplicht opgenomen voor woningvorming (door bouwkundig splitsen) of omzetting van woonruimte.
Woningvorming en omzetting van woonruimte voor kamerverhuur voorziet weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. Daarom wil de gemeente kunnen toetsen of de woningvorming of omzetting de leefomgeving niet onevenredig aantast.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeente een vergunning vragen voor woningvorming en omzetting. In lid 8.4 bepaalt de regel onder 1 dat het omzetten en woningvormen zonder vergunning verboden is. De regel onder 2 geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, in afwijking van de regel onder 1, woningvorming of omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte toe te staan. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsregels Wijziging samenstelling van de woonruimtevoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht. De voorwaarde voor het verlenen van de vergunning is, dat de nieuwe woningen of onzelfstandige woonruimten voldoen aan de oppervlakte- en geluidseisen en dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het verkeer, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de buren.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Woningvorming en omzetting
Het bestemmingsplan bevat een algemene gebruiksregel voor het vormen en het omzetten van woningen met behoud van een goede leefkwaliteit. Deze regel is, in aanvulling op de algemene bouwregel over woningvorming en omzetting nodig, omdat woningvorming en omzetting soms ook zonder bouwkundige aanpassingen kan plaatsvinden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 12 Overige regels
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 14 Slotregel
In dit artikel is de naam van het wijzigingsplan, de citeertitel, omschreven.
7.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Ter bescherming van de landschappelijke waarden is een vergunningenstelsel opgenomen. Ook is het vergunningvrij bouwen binnen de bestemming Waarde - Landschappelijk aan banden gelegd. Bij de bestemmingsomschrijving van verschillende bestemmingen is aangegeven dat voor de gronden die de dubbelbestemming Waarde - Landschap het verboden is om bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Het betreft werken en werkzaamheden zoals: het wijzigen van het gevelaanzicht, het ophogen, verlagen of afgraven van de gronden, het aanleggen van verhardingen, het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen en dergelijke. Op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, noodzakelijk zijn voor het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of reeds vergunde werken of werkzaamheden is het verbod niet van toepassing. De omgevingsvergunning wordt afgegeven als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden.
7.5 Lijst Van Bedrijven Functiemenging
Toepassing Lijst van Bedrijven functiemenging
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van Bedrijven functiemenging is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van Bedrijven functiemenging wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van Bedrijven functiemenging) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van Bedrijven functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van Bedrijven functiemenging worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:
- kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste Lijst van Bedrijven functiemenging
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van Bedrijven functiemenging. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
- 1. In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Lijst. In de Lijst van Bedrijven functiemenging zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Lijst van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de vermelde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten van deze activiteiten.
- 2. In de Lijst van Bedrijven functiemenging is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van Bedrijven functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van Bedrijven functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van Bedrijven functiemenging is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van Bedrijven functiemenging niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijven 'Functiemenging'
Bijlage 1 Lijst van Bedrijven 'functiemenging'
Bijlage 2 Schetsplan Nedereindseweg 576
Bijlage 2 Schetsplan Nedereindseweg 576
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek