bestemmingsplan Nieuwewegnoord273
Bestemmingsplan - gemeente Veenendaal
Vastgesteld op 26-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273 met identificatienummer NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01 van de gemeente Veenendaal
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0345.BPNieuwewegn273-vg01 waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-10_11;
1.4 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;
1.8 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.9 archeologisch vooronderzoek:
archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning kan worden verleend;
1.10 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bedrijfsgebouwen:
het geheel aan gebouwen, behorend bij een bedrijf;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen;
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van een persoon (en diens huishouden), wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is;
1.16 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, door (een van) de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
1.17 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteiteisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Staatsblad 2004, nr. 250) zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.18 Besluit MER 1994:
besluit van 4 juli 1994, houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.19 bestaande afstand, bouwwerk, object, oppervlakte
afstand, bouwwerk, object, oppervlakte die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan zijn, zullen of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens een omgevingsvergunning;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijgebouw:
een gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op dezelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zowel vrijstaand als aangebouwd;
1.23 bodemingrepen:
werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;
1.24 boogkas:
een transparante afdekking van gewassen, geen bouwwerk zijnde;
1.25 bos
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
1.26 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.27 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.28 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.32 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.33 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.34 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar;
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.36 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.37 erkende partij:
een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 geluidswerende voorziening:
een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal;
1.40 grondgebonden agrarisch bedrijf:
het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen;
1.41 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een perceel door zijn gebruik, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.42 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.43 horeca van categorie 2:
vormen van horeca, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd zoals: restaurants, bistro, pizzeria, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis;
1.44 intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee – zelfstandig of als neventak – waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
1.45 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.46 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;
1.47 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;
1.48 Landbouwkwaliteitswet:
wet van 8 april 1971 (Staatsblad 1971, nr. 371), houdende een algemene regeling betreffende de kwaliteit van voortbrengselen van de landbouw en de visserij zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.49 lijst van bedrijfsactiviteiten:
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen als bijlage bij de regels;
1.50 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, welke zorg wordt geboden in een woning of in een afhankelijke woonruimte;
1.51 Monumentenwet:
wet van 23 december 1988 (Staatsblad 638), tot het vaststellen van nieuwe bepalingen voor het behoud van monumenten van bouwkunst en archeologie zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.52 natuur- en landschapsdeskundige:
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap;
1.53 nutsbedrijf:
bedrijf gericht op de productie en/of distributie van drinkwater, electriciteit, gas of warmte en op het telecommunicatieverkeer;
1.54 nutsvoorziening:
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;
1.55 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;
1.56 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.57 opgraving:
de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.
Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.58 paardenbak:
een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.59 peil
voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
a. de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.60 perceelsgrens:
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
1.61 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.62 risicovolle inrichting:
inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.63 scheidingslijn
een als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt tussen delen van vlakken, waarvoor verschillende bouw- of andere bepalingen gelden;
1.64 schuilgelegenheid
een bouwwerk in een weiland dat beschutting biedt tegen weersinvloeden aan vee;
1.65 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf (bordeel);
1.66 teeltondersteunende voorziening:
voorzieningen ter bescherming van gewassen met een hoogte van maximaal 1,5 m, die uitsluitend zijn toegestaan zolang de teelt het vereist. Hieronder worden in ieder geval verstaan tunnels van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen, insectengaas, afdekfolies en vlakveldfolies;
1.67 transportroute gevaarlijke stoffen:
route aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijkestoffen;
1.68 verbindingsteken
teken waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden gebiedsdelen als één worden aangemerkt;
1.69 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels;
1.70 voorgevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.71 voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.72 vrijstaande woning:
een niet-aaneengebouwde woning;
1.73 waarde-archeologie 2:
gronden (buitengebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.74 waarde-archeologie 3:
gronden (bebouwd gebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde en/of gronden (buitengebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.75 waarde-archeologie 4:
gronden (bebouwd gebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.76 weg
al dan niet openbaar toegankelijke gronden die zijn bedoeld voor de afwikkeling van verkeer, en daarbij behorende voorzieningen;
1.77 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.78 Wet Milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979 (Staatsblad 442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.79 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;
2.2 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, met dien verstande dat
- een kelder dient te worden meegerekend indien er sprake is van een ruimtelijke uitstraling en de kelder van buiten toegankelijk is en;
- loggia's meetellen voor de bepaling van de inhoud;
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden,
- b. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten, poelen en andere waterpartijen,
- c. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de onder a, b en e bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast en,
- d. agrarisch medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “agrarisch medegebruik”,
- e. landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarde",
- f. paden.
3.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in artikel 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m¹ mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2, ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals schuilgelegenheden en bergingen, mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de in artikel 3.1bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast.
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 300 m² bedragen, waarbij de oppervlakte per gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
- b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m¹ bedragen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroepsmatige activiteiten in of bij een woning, met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn;
- c. tuinen;
- d. erven;
- e. verharde en onverharde paden en wegen en, binnen het bouwvlak, parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 onder a, voor de uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- a. de inhoud van de woning niet meer bedraagt dan 600 m³, dit is inclusief aan en uitbouwen en exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder het gebouw en geen sprake is van een ruimtelijke uitstraling en de kelder niet van buiten toegankelijk is;
- b. de vergroting van de woning plaatsvindt in aansluiting van de bestaande woning en waarbij maximaal 25 % van de oppervlakte van de woning buiten het bouwvlak is gesitueerd.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
- b. waterhuishouding;
- c. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen natuurwaarden;
- d. extensieve openluchtrecreatie, voor zover de onder c en f bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
- e. bij een en andere behorende voorzieningen, zoals bruggen,steigers, duikers en beschoeiingen;
- f. landschapswaarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden".
5.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in artikel 5.1 mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals bruggen, steigers, duikers en beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m¹ mag bedragen.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in 6.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op of in de gronden als bedoeld in 35.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 1.000 m²:
- a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- c. het ophogen en egaliseren van gronden;
- d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- f. het slopen van bouwwerken
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.2.1 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in 7.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in 7.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 5.000 m²:
- a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- c. het ophogen en egaliseren van gronden;
- d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- f. het slopen van bouwwerken
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waterstaat - Waterstaatkundige functie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhouden van de watergangen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.2.1 voor het bouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, met dien verstande dat:
- a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in artikel 26.1;
- b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder en dit advies de bouwwerken niet in de weg staat.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszone;
- b. bij deze bestemming behorende waterstaatkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 24.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor de voor deze gronden geldende andere bestemming en ten behoeve van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor de voor deze gronden geldende andere bestemming en/of bestemming “Waterstaat - Waterkering”, met dien verstande dat:
- a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in artikel 9.2;
- b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder en dit advies de bouwwerken niet in de weg staat.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in 9.4.1 is het verboden om zonder of in afwijking aan een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op of in de gronden als bedoeld in 9.1:
- a. het verrichten van afgravingen en seismische onderzoeken;
- b. het brengen of hebben van werken met een overdruk van 10 bar;
- c. het opslaan van explosiegevaarlijke materialen of het hebben van explosiegevaarlijke inrichtingen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Ondergrondse bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Vormen van verboden gebruik
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
De gronden met de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de Extensiveringsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.
13.2 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
De gronden met de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de Verwevingsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.
13.3 Veiligheidszone - leiding gas
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Algemeen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken dan kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de regels van het plan ten behoeve van het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart. De afwijking mag ten hoogste 5 m bedragen;
- c. de regels van het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- d. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³bedraagt;
- e. de regels van het plan ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.
14.2 Geen onevenredige afbreuk
De in 14.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden en beheerdoelen van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
15.1 Algemeen
- 1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van:
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart;
- b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande regels, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
- 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van het toevoegen van de zinsnede "seksinrichtingen toegestaan" aan de bestemming bedrijf en de daarvan afgeleide of daarmee vergelijkbare bestemmingen met aspecten van commerciële dienstverlening, mits:
- a. er niet reeds één seksinrichting in de gemeente is gevestigd of krachtens geldende bestemmingsplannen kan worden gevestigd;
- b. het geen bestemming betreft, welke betrekking heeft op een bestaande of nog te realiseren gebouw, dat gedeeltelijk in een woonfunctie voorziet;
- c. het woon-, leef- en/of werkklimaat in de desbetreffende omgeving niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
Burgemeester en wethouders kunnen hieraan voorwaarden verbinden met betrekking tot:
- parkeren;
- toegankelijkheid;
- omvang van de seksinrichting.
- 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, het plan in die zin te wijzigen dat de aangeduide “ Vervoer gevaarlijke stoffen” kan worden veranderd dan wel kan worden verwijderd. Dit naar aanleiding van veranderingen in het gebruik van de route of het beëindigen van deze route.
15.2 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen zodanig, dat uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een bestaande woning, danwel een bestaande al of niet agrarische bedrijfs- of bedrijfswoning, een tweede woning is toegestaan:
- a. indien die bestaande woning een beschermd monument is in de zin van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke verordening .
- b. indien zulks leidt tot instandhouding van die bestaande woning, en
- c. vaststaat dat de woning past in het gemeentelijk woningbouwprogramma, en
- d. mits op geen van de gevels van de tweede woning, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt,
- e. mits in de betreffende woning, danwel een bestaande al of niet agrarische bedrijfs- of bedrijfswoning een functieverandering heeft plaatsgevonden, en
- f. mits vooraf advies is ingewonnen van de monumentencommissie,
met dien verstande dat, onverminderd het overigens in het plan bepaalde, voor die woningen geldt, dat geen van de woningen buiten de aaneengesloten bebouwing van die bestaande woning mag worden geplaatst.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273
Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal
d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273
Mij bekend,
de griffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In deze toelichting worden de ruimtelijke consequenties weergegeven van de realisatie van een extra burgerwoning op het perceel Nieuweweg Noord 273 met toepassing van een “ruimte voor ruimte” regeling. De noodzakelijke sloop van bedrijfsgebouwen vinden plaats op het eigen perceel, deels gelegen binnen de gemeente Veenendaal en deels binnen de gemeente Renswoude.
Over de toepassing van de bovengenoemde regeling is een principeverzoek ingediend. Op 19 april 2011 heeft college van burgemeester en wethouders besloten om het verzoek zoals is ingediend af te wijzen, wegens het niet voldoen aan de ruimte voor ruimte regeling.
- Er wordt te weinig bebouwing gesloopt;
- Er blijven te veel bijgebouwen staan;
- De nieuwe woning ligt buiten het bouwvlak.
Het college van burgemeester en wethouders zijn wel bereid om te komen tot een maatwerkoplossing.
Over deze maatwerkoplossing zijn diverse gesprekken geweest tussen de gemeente Veenendaal en initiatiefnemers. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de ruimte voor ruimteregeling en het maatwerkoplossing
Zowel de gemeente Veenendaal als de provincie Utrecht zien kansen voor maatwerk. Deze moeten leiden tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het behalen van natuurdoelstellingen. Belangrijke voorwaarde om te komen tot een maatwerkoplosssing is dat de agrarische gronden ten goede komen voor natuurontwikkeling.
Na het doorlopen van de juridische planologische procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan medewerking worden verleend aan de beoogde realisatie van een extra woning.
1.2 Ligging Plangebied
De nieuwe woning wordt opgericht op het perceel Nieuweweg Noord 273, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie G, nummer 976.
Het plangebied wordt begrensd aan de noordzijde door de spoorlijn Utrecht – Arnhem. Aan de oostzijde ligt een woning (Nieuweweg Noord 271) en Fort aan de Buurtsteeg (onderdeel van de Grebbelinie). Aan de zuidzijde en oostzijde grenst het bouwperceel aan agrarische gronden, de Emminkhuizerberg en de EHS (ecologische hoofstructuur).
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Op de locatie is het bestemmingsplan “herziening Landelijk Gebied” van kracht, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 oktober 1976. Het perceel heeft de bestemming “Agrarische doeleinden, bouwperceel” De omringende gronden zijn bestemd als “Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke waarden” en “Agrarisch natuurrandgebied”. Binnen al deze bestemmingen is geen burgerwoning toegestaan. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen worden herzien ex artikel 3.1 Wro.
1.4 Nieuw Bestemmingsplan
Het perceel is gelegen in het ontwerp bestemmingsplan “Buitengebied”. Het ontwerp bestemmingsplan heeft in 2011 ter inzage gelegen en de verwachting is dat het bestemmingsplan in september 2012 door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Het perceel is bestemd tot Agrarisch met waarde, bouwvlak. In het ontwerp bestemmingsplan is tevens een ruimte voor ruimte regeling opgenomen. De regels voor Wonen in het bestemmingsplan Nieuweweg Noord 273 komen overeen met de regels voor Wonen uit het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven;
- In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is; o
- In hoofdstuk 4 worden vervolgens de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
- In hoofdstuk 5 en 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken
- In hoofdstuk 7 komt welstand aan bod;
- In hoofdstuk 8 beschrijft duurzaam bouwen
- In hoofstuk 9 wordt tenslotte de juridische planopzet besproken
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Bestaande Situatie
Op de locatie Nieuweweg Noord 273 is op dit moment een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf heeft een milieuvergunning voor zowel melkvee (24 stuks) als varkens (155 stuks). De oppervlakte cultuurgrond bedraagt circa 10 hectare. Hiervan is 3986 m² in het geldende bestemmingsplan aangegeven als agrarisch bouwvlak.
Op dit moment staan er op het perceel diverse bedrijfsbebouwing, een woningen, bijgebouwen en overige bouwwerken. Door de sloop van de bebouwing wordt verrommeling in het buitengebied tegen gegaan.
2.2 De Ontwikkeling
Het is de bedoeling het perceel Nieuweweg Noord 273 te herontwikkelen in het kader van de ruimte voor ruimte regeling, met de realisatie van een burgerwoning.
2.2.1 Ruimte voor ruimte regeling
In het reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal te laten plaatsvinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra burgerwoning en beëindiging van de agrarische functie. De ruimte voor ruimte regeling is mogelijk mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- Omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering:
- Eventuele bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de nieuwe grondgebonden functie;
- Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt niet gesloopt;
- De nieuwe situatie wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast, een beeldkwaliteitsrapport is daarbij een nuttig hulpmiddel;
- Er vindt geen buitenopslag plaats;
- Er is geen sprake van detailhandel;
- De nieuwe functie trekt geen overmatig verkeer aan.
Indien alle voormalige bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van tenminste 1.000 m² wordt gesloopt, kan maximaal één extra burgerwoning worden toegestaan. Het eerste plan wat ingediend is voldeed aan voorwaarden voor de toepassing van de ruimte voor ruimte regeling.
In het eerste plan werd te weinig bebouwing gesloopt
Er werd uitgegaan van de sloop van 662 m² aan bebouwing en 535 m² aan mestopslag. Formeel gezien valt deze mestopslag niet onder de regeling van de ruimte voor ruimteregeling, aangezien er in het geval van een mestopslag geen sprake is van een bedrijfsgebouw. Het resterend deel dat overblijft, is circa 662 m². Dit is te weinig om voor de Ruimte voor ruimte regeling in aanmerking te komen. Voor grondgebonden bedrijven geldt dat minimaal 1000 m² moet worden gesloopt, ook in extensiveringgebied.
In het eerste plan bleven te veel bijgebouwen staan
Bij de resterende woning bleven te veel bijgebouwen staan. Bij de voormalige bedrijfswoning is maximaal 50 m² aan bijgebouwen mogelijk. De woning met inpandig stalgedeelte en een tweetal vrijstaande bijgebouwen. Bij elkaar is dit 193 m² aan vrijstaande bijgebouwen en circa 125 m² inpandig stalgedeelte.
Bij een minder groot sloopoppervlak dan vereist is, kan via maatwerk toch een extra burgerwoon worden toegestaan, mits er sprake is van extra compensatie. Hiervoor is wel ontheffing nodig van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht op grond van artikel 4.9 van de Provinciale Ruimtelijke verordening 2009.
2.2.2 Afwijking ruimte voor ruimte regeling
De gemeente, maar ook de provincie zien kansen voor maatwerk, die moeten leiden tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het behalen van natuurdoelstellingen. Het huidige plan voldoet aan de volgende randvoorwaarden:
Verkoop van alle agrarische gronden ten behoeve van natuurontwikkeling en tegengaan verdroging Meeuwenkampje.
Zowel ten noorden als ten zuiden van de spoorlijn ligt het bijzondere natuurgebied het Meeuwenkampje. Dit gebied is in 2007 aangewezen als Top-gebied verdroging. Dit betekent dat onderzocht wordt op welke wijze verdere verdroging van dit beschermd natuurgebied kan worden tegengegaan. De omringende percelen zijn in 2009 aangewezen als prioritaire EHS, omdat ze onmisbaar zijn bij de bestrijding van verdroging. Door herijking van de EHS is het gebied in het akkoord van Utrecht aangegeven als categorie deels 1: gedeelte (circa 10 ha) blijft EHS en gedeelte wordt categorie 2 (groene contour). Doordat de onderhandelingen voor dit gebied al liepen, is dit meegenomen in het akkoord van Utrecht en zijn de gronden inmiddels verworven.
Sloop van alle bedrijfsgebouwen
In het oorspronkelijke verzoek was uitgegaan van sloop van 1197 m². Dit is inclusief de mestopslag van circa 535 m². Formeel gezien valt deze mestopslag, niet onder een bouwwerk en kan daarom niet worden meegerekend bij de oppervlakte van gebouwen en bouwwerken. Het resterend deel dat overblijft, is circa 660 m². Dit is te weinig om voor de Ruimte voor ruimte regeling in aanmerking te komen. Voor grondgebonden bedrijven in extensiveringsgebied dient feitelijk minimaal 1.000 m² te worden gesloopt. Afgesproken is dat ook de kapschuur van 144 m² zal worden gesloopt. Daarmee komt de te slopen bebouwing op 800 m². Omdat het feitelijk gaat om een deels grondgebonden en deels niet-grondgebonden, wordt hierbij aangesloten bij de minimaal te slopen oppervlakte voor intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebied.
Naast de sloop van de bedrijfsgebouwen zal eveneens de mestopslag van 535 m² worden gesloopt, zie afbeelding 8. Op deze manier blijft de voormalige bedrijfswoning met inpandig stalgedeelte en een bijgebouw van 50 m² gehandhaafd.
Uitgegaan zal moeten worden van een zo compact mogelijk bebouwingscluster, waarbij de extra woning zoveel mogelijk richting de bestaande bedrijfswoning wordt gesitueerd. Tevens dient het geheel landschappelijk te worden ingepast.
Door de geluidzonering van de spoorlijn is het niet mogelijk de woning binnen het bestaande agrarisch bouwvlak te situeren. Dit betekent dat de woning ten zuiden van de bestaande woning komt te liggen. Enerzijds heeft de gemeente als uitgangspunt dat het karakteristiek open gebied en de zichtlijnen vanuit het Fort aan de Buursteeg naar de Emminkhuizerberg, beide onderdeel van de Grebbelinie, behouden moeten blijven, anderzijds mag de geluidsbelasting niet boven de 68 db liggen. De huidige situering van de nieuwe woning is akkoord. Hierbij is de nieuwe woning wel in dezelfde richting als de bestaande woning geplaatst, zodat sprake is van een verspringende rooilijn, maar wel in dezelfde richting. De nieuwe woning komt te liggen in een gebied met een geluidsbelasting tussen 60-65db voor spoorweglawaai. Dit betekent dat niet voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 55db en voor deze woning een hogere grenswaarde (gebaseerd op een akoestisch onderzoek) moet worden vastgesteld, zie paragraaf 4.6 Geluid.
2.2.3 Advies provincie
De provincie Utrecht kan vanuit het provinciaal beleid instemmen met het voorgenomen plan en de wijze waarop het nu onderbouwd is. Een ontheffing op grond van de provinciale verordening is niet noodzakelijk. De provincie geeft aan dat zij in het verleden vaker hebben meegewerkt aan vergelijkbare initiatieven (bescheiden afwijking, geen sprake van verlegging van de rode contour) zonder hiervoor een formele ontheffing te verlenen op grond van de provinciale verordening. Volgens de provincie is in dit geval sprake van een gedegen ruimtelijke onderbouwing en er is sprake van compensatie voor groen. Ook gezien het overleg met de provincie is de afgelopen jaren draagt hier aan bij.
In een recente uitspraak van de afd. Bestuursrechtspraak Raad van State (1 aug. 2012, nr. 201111951/1/R3) is namelijk een plan dat via dergelijke handelswijze tot stand was gekomen in stand gelaten. Ook daar was sprake van een ruimte voor ruimte zaak waarbij minder dan het in de PRV genoemde minimum werd gesloopt, ook daar was sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst en ook daar is bewust geen ontheffing verleend van de in de PRV vastgelegde normen. De provincie heeft in die situatie geen gebruik gemaakt van de middelen die door de Wro worden geboden, althans werd in dat geval een eerder ingediende zienswijze weer ingetrokken. De afdeling Bestuursrechtspraak was op de hoogte van de strijdigheid met het provinciaal beleid zoals dat is neergelegd in de PRV en heeft het niet nodig gevonden om dat aspect mee te laten wegen in de uitspraak.
Gezien het vele overleg dat reeds is gevoerd over het plan aan de Nieuweweg Noord stemt de provincie in met dit bestemmingsplan. De provincie geeft dan ook aan dat er in het kader van debestemmingsplansprocedure geen zienswijze worden ingediend of andere stappen worden ondernomen.
2.2.4 Conclusie
De ruimte voor ruimteregeling, die is neergelegd in het Streekplan Utrecht 2005-2015 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht (2009) houdt samengevat in dat de bouw van één extra woning in het landelijk gebied mogelijk is indien voormalige bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² worden gesloopt. In speciale situaties is echter maatwerk mogelijk en mag met de sloop van een kleinere oppervlakte worden volstaan, waarbij als voorwaarde geldt dat uiteindelijk sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Een voorbeeld van maatwerk is volgens het streekplan de situatie waarin minder dan 1000 m² wordt gesloopt, maar toch voldoende aanvullende ruimtelijke kwaliteitswinst wordt behaald. In dit plan komen de voormalige agrarische grond beschikbaar voor natuur- en landschapsontwikkeling.
Met de beoogde ontwikkeling wordt er voldoende ruimtelijke kwaliteitswinst behaald (sloop conform afbeelding 8) en dat deze ontwikkelingen door maatwerk toe te passen niet in strijd zijn met de ruimte voor ruimte regeling.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
In een groot aantal landelijke, provinciale en gemeentelijke plannen en besluiten worden randvoorwaarden en uitgangspunten vermeld die van belang zijn voor de ontwikkeling van het gebied. In de navolgende paragrafen wordt in het kort ingegaan op de plannen en besluiten, voor zover deze van belang zijn voor onderhavig plan.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In dit geval is er geen sprake van één van deze 3 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
3.2.2 Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
3.3 Provinciaal Beleid
In december 2004 hebben Provinciale Staten het streekplan 2005-2015 van Utrecht vastgesteld. In het streekplan 2005-2015 geeft de provincie Utrecht inzicht in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie op de middellange termijn (tot 2015).
Het streekplan vormt het actuele toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de Provincie Utrecht. De provincie streeft in het streekplan naar kwaliteit, uitvoering en samenwerking. De provincie kiest voor kwaliteit boven eenvoudige oplossingsrichtingen. De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd. Het plangebied ligt buiten de rode contour van Veenendaal.
Het streekplan dient niet langer slechts als ruimtelijk toetsingskader, maar is tevens een instrument om gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in gang te zetten. Het streekplan is afgestemd op andere ruimtelijke plannen, zoals het provinciaal waterhuishoudingsplan (WHP, 2004) en het milieubeleidsplan (PMP, 2004). Het streekplan is door de provincie beleidsneutraal omgezet in een structuurvisie, en de Beleidslijn nieuwe Wro en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009. Dit in verband met de nieuwe Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 inwerking is getreden.
In het landelijk gebied wil de provincie de landschappelijke kernkwaliteiten ontwikkelen en richtinggevend laten zijn bij verdere ontwikkelingen in het landelijk gebied. De relatie tussen stad en land dient waar mogelijk te worden verbeterd. Een integratie en afstemming met water- en milieubeleid wordt noodzakelijk geacht, evenals het inzetten op meervoudig ruimtegebruik.
Ter benutting en ontwikkeling van de kernkwaliteiten is het landelijk gebied in vier zones ingedeeld. Het plangebied valt binnen de zone: Landelijk gebied 4: Natuur, zoals in afbeelding 9, is weergegeven. Landelijk gebied 4: hoofdfunctie natuur.
Het gaat om bestaande natuurgebieden en gebieden die als nieuwe natuur worden ingericht, beide vaak met recreatief medegebruik. Behoud van bestaande en ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden staan centraal. De EHS ligt in het plangebied en wordt door de verkoop van de agrarische gronden verstevigd. Ook kan de nieuwe natuur bijdragen aan de ontwikkeling van het natuurgebied het Meeuwenkampje (voorkoming uidroging).
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de in de Streekplan opgenomen doelen.
Ruimte voor Ruimte
Het beleid voor wat betreft vrijkomende bebouwing is primair gericht op de kwaliteitswinst door ontsteniging van het Landelijk gebied. Dit kan bereikt worden door sloop van voormalige bedrijfsbebouwing in combinatie met vervangende woningbouw. De ruimte voor ruimte regeling is opgenomen in artikel 4.9 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2009.
Hierbij gelden een aantal voorwaarden.
- omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
- eventueel bijbehorende gronden blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies
- landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het gebied;
- er wordt geen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfsbebouwing gesloopt;
- een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist.
De ruimte voor ruimte regeling is in hoofdstuk 2 aan de orde gekomen in kader van het bouwplan.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie
Op 5 november 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Veenendaal 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft een integraal beeld van de gewenste ruimtelijke en verkeerskundige ontwikkeling van Veenendaal. De visie geeft onder andere zoekgebieden voor wonen en werken aan. Daarnaast is er aandacht voor het versterken van de landschappelijke kwaliteit van de gebieden rondom de stad. Een ander streven is het meer zichtbaar maken van het historische karakter van oude linten, zoals de Kerkewijk, en het vergroten van de leefbaarheid in deze straten.
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
- 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
- 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters;
- 3. Heldere routes met duidelijke entrees;
- 4. Brandpunten in de stad;
- 5. Groene stad;
- 6. Aantrekkelijke woonwijken;
- 7. Goed gebruik van beschikbare ruimte;
- 8. Bereikbare economische gebieden;
- 9. Een fietsende stad;
- 10. Goed openbaar vervoer.
Voor iedere ambitie is geformuleerd wat de gemeente Veenendaal wil bereiken en zijn voorbeelden gegeven hoe dit bereikt kan worden. Daarnaast bevat de visie een structuurkaart. Deze geeft de gewenste ontwikkeling weer voor de komende jaren.
Conclusie
Op de structuurkaart valt het plangebied binnen het als “Zoekgebied met landschappsontwikkeling" met recratieve verbinding aangeduide gebied. Het voorgenomen plan van een extra burgerwoning en de verkoop van grond ten behoeve van natuurontwikkeling draagt bij aan de vise voor het gebied wat is opgenomen in de Structuurvisie Veenendaal 2025.
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan
Het landelijk gebied verandert. Waar vroeger alleen landbouwactiviteiten plaatsvonden, vinden nu ook andere activiteiten plaats, zoals recreatie, verkoop aan huis en er zijn woningen bijgekomen. Ook het landschap en de natuur zijn veranderd: het gebied is meer open geworden door het verdwijnen van de houtwallen en andere streekeigen beplanting.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP), vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2007, beschrijft hoe de gemeente omgaat met het veranderende landelijk gebied.
Het plangebied maakt volgens het LOP deel uit van het deelgebied Fort Buursteeg.Het deelgebied ligt in een uitgebreide vlakte van ten dele verspoelde dekzanden, waar een groot deel van de Gelderse Vallei ook deel van uitmaakt. Het gebied heeft de doelmatige karaktertrekken van een jong broek- en heideontginningslandschap. Opvallend aan het gebied is de openheid en de landelijke sfeer.
Vanuit het LOP is het behoud van de bestaande natuurwaarden (Meeuwenkampje) het uitgangspunt. Voor het overige deel is de wens om het open landschap te behouden en te versterken.
De voorgenomen ontwikkeling zet agrarische gronden om in natuur. Door de provincie is het gebied ook aangewezen voor nieuwe natuur. Hierdoor kan het Meeuwenkampje extra beschermd worden. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen genoemd in het LOP.
3.4.3 Waterplan Veenendaal 2006
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.
Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
4.1 Verkeer
Ontsluiting
De bestaande ontsluiting van het perceel zal blijven functioneren.
Parkeren
Parkeren zal plaatsvinden op het eigen perceel.
4.2 Bodem
Van de locatie Nieuweweg-Noord 273 is een historisch onderzoek1 bekend. Hierin is aangegeven, dat er een verdachte deellocatie aanwezig is. Dit betreft een bovengrondse huisbrandolie tank met een inhoud van 1.200 l. De tank staat, of zou hebben gestaan, in de nabijheid van het hoofdgebouw. De bedrijfsactiviteit van de locatie, een veehouderij, wordt niet als verdacht gezien voor mogelijke veroorzaking van bodemverontreiniging.
Daarnaast is van luchtfoto's bekend dat de opstallen, die gesloopt gaan worden, veelal een dak hebben van asbestverdachte golfplaten. De bodem rond de opstallen wordt hierdoor als verdacht op bodemverontreiniging beschouwd.
Om een uitspraak te kunnen doen of de milieuhygiënische bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor de toekomstige bestemming, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform NEN5740:2009. Hierbij is van belang dat er aandacht is voor de asbestverdachte deellocaties.
Bodemonderzoek
Het uitgevoerde bodemonderzoek is gerapporteerd als:
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740, nieuwbouwlocatie woonhuis, Nieuweweg-noord 273 te Veenendaal; rapportdatum 19-12-2012; rapport P12-0113-026; Buro BOOT
Er zijn op basis van de uitgevoerde vooronderzoeken en de waarnemingen tijdens het veldwerk drie verdachte deellocaties onderscheiden op en nabij de bouwkavel, namelijk:
een met puin gemengde ophooglaag bij het schuurtje op de bouwlocatie (deellocatie A2), een voormalige bovengrondse tank (deellocatie B) bij de oude woning, asbestverdacht puin op het maaiveld bij een buiten de bouwlocatie gelegen schuur (deellocatie C).
Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt dat er asbest in de bodem zit ter plaatse van deellocatie A2. De ernst en omvang zijn echter nog niet vastgesteld. In de bodem van deellocatie B is geen verontreiniging met minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen en deze deellocatie geldt daarom niet langer als verdacht.
Het puin op maaiveld van deellocatie C is inderdaad asbesthoudend. De onderliggende bodem bevat geen asbest. De overige vaste bodem van de bouwkavel, deellocatie A1 genoemd, is als onverdachte bodem onderzocht. Hier wordt alleen voor PAK een overschrijding van de Achtergrondwaarde geconstateerd. Het grondwater van het hele terrein is licht verontreinigd met barium, koper, nikkel.
Conclusies
Het asbesthoudend puin op maaiveld bij gebouw 8 (deellocatie C) kan/moet worden verwijderd tegelijk met de sloop van de asbest bevattende opstallen.
Zonder nader onderzoek dat het tegendeel aantoont, moet ervan worden uitgegaan dat de met asbestverontreinigde ophooglaag (deellocatie A2) een geval van ernstige bodemverontreiniging is volgens de Wet bodembescherming. Er moet daarom worden voldaan aan de saneringsregels van de Wbb. Het bevoegd gezag is de provincie Utrecht.
Na uitvoering van de sloop- en bodemsaneringswerkzaamheden dient ter afsluiting een terreininspectie te worden uitgevoerd en zo nodig nog een verificatieonderzoek te worden gedaan naar asbest op / in de bodem.
4.3 Milieuzonering
De nieuw te bouwen woning ligt niet binnen de invloedssfeer van milieubelastende activiteiten, zoals die worden gedefinieerd in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Er is geen sprake van stankcirkels van de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven.
Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het project.
4.4 Externe Veiligheid En Leidingen
De beoogde locatie ligt tussen de rijksweg A12 en de spoorlijn Utrecht-Arnhem, ten westen van het bedrijventerrein De Batterijen. De hiernaast getoonde uitsnede van de Risicokaart (bron: Provincie Utrecht) toont de omgeving van de planlocatie. Afbeelding 11 toont de ligging van de planlocatie ten opzichte van de noordelijk gelegen buisleidingen meer gedetailleerd.
Afbeelding 13toont de ligging van de planlocatie ten opzichte van de noordelijk gelegen buisleidingen meer gedetailleerd.
Risicobedrijven
Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
Transport van gevaarlijke stoffen
Er zijn geen transportroutes aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
Buisleidingen
Ten noorden van de planlocatie liggen 2 buisleidingen: een defensieleiding voor brandbare vloeistoffen en een hogedrukaardgasleiding. Voor beide leidingen geldt dat er geen contour is voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. De aandachtszones voor het groepsrisico bedragen 31 meter voor de defensieleiding en 95 meter voor de aardgasleiding.
Hoogspanningslijnen
Er zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
Zendmasten
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
Beoordeling nieuwe situatie
De plaatsgebonden risico's van de buisleidingen vormen geen belemmering voor de bouw van de nieuwe woning. De detailkaart laat zien dat deze woning ook buiten de aandachtszones van de groepsrisico's van de buisleidingen ligt. Er hoeft dus geen rekening met de groepsrisico's van de leidingen rekening gehouden te worden.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de bouw van de woning.
4.5 Luchtkwaliteit
Een woningbouwlocatie behoort tot één van de categorieën genoemd in artikel 4 van het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen). Dit houdt in dat een woningbouwlocatie met netto niet meer dan 500 woningen en één ontsluitingsweg niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het project.
4.6 Geluid
Inleiding
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidsbelasting. Als de geluidsbelasting hoger is dan de in de Wet geluidhinder genoemde voorkeurswaarde moet worden geprobeerd bron- of overdrachtsmaatregelen te treffen om wel aan de voorkeurswaarde te voldoen. Als deze niet mogelijk zijn, kan het college van b&w ontheffing verlenen door een hogere waarde vast te stellen. Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde.
Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh
Voor de afweging voor het verlenen van hogere waarden heeft het college van b&w de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De belangrijkste aspecten hieruit zijn dat elke woning ten minste één gevel heeft met een geluidsniveau dat niet hoger is dan de voorkeurswaarde (geluidsluwe gevel) en dat de gemeente geen hogere waarden verleend die hoger zijn dan de voorkeurswaarde plus 10 dB.
Geluidssituatie
De toekomstige woning ligt in de geluidszone van het spoortraject Utrecht-Arnhem. Uit het akoestisch onderzoek van bureau Appel (projectnummer 12.018, versie 2.0, datum oktober 2012) blijkt dat ten gevolge van het spoortraject de geluidsbelasting bij de woning 62 dB bedraagt, zie ook onderstaande figuur.
Afbeelding 14 geluidsbelasting
Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 55 dB overschreden, maar de gemeentelijke maximale ontheffingswaarde van 65 dB niet. Uit het akoestisch onderzoek blijkt tevens dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig is. Omdat het plan voldoet aan het gemeentelijk geluidsbeleid kan het college van b&w van de gemeente Veenendaal ontheffing verlenen. Hiervoor moet, gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure, een hogere waarden procedure worden doorlopen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de karakteristieke geluidwering van de gevels van de woning. Omdat voor de woning een hogere waarde wordt vastgesteld, geldt dat, om de binnenwaarde van 33 dB niet te overschreden de geluidwering groter moet zijn dan de minimale eis van 20 dB, namelijk 29 dB.
Conclusie
De woning ligt in de geluidszone van het spoortraject Utrecht-Arnhem. De geluidsbelasting overschrijdt de voorkeurswaarde en het treffen van geluidsreducerende maatregelen is niet doelmatig. Het college van b&w moet daarom voor de woning hogere waarde van 62 dB verlenen. Het ontwerp besluit hogere grenswaarde heeft tegelijkertijd ter inzage gelegen als het ontwerp bestemmingsplan. De karakteristieke geluidwering van de gevels van de woning dient 29 dB te bedragen.
4.7 Waterhuishouding
Watertoets
Het uitvoeren van een watertoets en opnemen van een waterparagraaf in ruimtelijke plannen is ingegeven vanuit het “Waterbeleid voor de 21e eeuw” (WB21) en het daaruit voortvloeiende Nationaal Bestuursakkoord Water, getekend op 2 juli 2003. De Watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding'.
Het Waterschap Vallei en Eem heeft bepaald dat geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,25 ha (2.500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied. In het plangebied was reeds bebouwing aanwezig (bijgebouw), waardoor de netto verharding met minder dan 0,25 ha (2.500 m²) toeneemt. Volgens het beleid van het waterschap blijkt dat daarom geen compensatie noodzakelijk is.
Riool
Voor beide woningen moeten aparte rioolaansluiten worden aangelegd (nieuwe uitlegger).
Het aspect Water vormt derhalve geen belemmering voor de geplande herontwikkeling.
4.8 Archeologie & Cultuurhistorie
In en om het gebied bevindt zich geen rijks- of gemeentemonument en het ligt ook niet binnen de invloedsfeer van een molenbiotoop.
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, in het bijzonder bij plannen waarbij bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd worden. Het gaat hierbij om het bekende en nog niet bekende bodemarchief. Uitgangspunt hierbij is, dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden moeten blijven en niet aangetast mogen worden.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Veenendaal (Vestiga BV, 2009) is de onderhavige projectlocatie aangegeven als gebied met hoge verwachting buitengebied (catergorie 2). Onderzoeksplicht is bij bodemingrepen vanaf 1000 m² verplicht. Het plan behelst een bodemingreep van minder dan 1000 m².
Er zijn derhalve in archeologisch en cultuurhistorisch opzicht geen belemmeringen voor de geplande herontwikkeling.
4.9 Groen, Natuur En Landschap
4.9.1 Flora & Faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
- A.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB) Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AmvB; vogels) Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB). Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer er:- geen andere bevredigende oplossing bestaat;
- sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
4.9.2 Quick scan Flora & Fauna
Omdat in het plangebied en/of in de directe omgeving mogelijk beschermde soorten voorkomen is een quick scan Flora en Fauna uitgevoerd om de consequenties met betrekking tot beschermde natuurwaarden in kaart te brengen
De Groene Ruimte heeft een zogenaamde quick scan Flora en Fauna in en rond het plangebied uitgevoerd en hiervan een rapport opgesteld. Een quick scan betreft een beoordeling van de aanwezige natuurwaarden in en rond het plangebied. Bronnenonderzoek, een terreinbezoek en ecologische kennis vormen de basis van de beoordeling.
4.10 Overige Aspecten
Beschrijving en beoordeling van aspecten welke hierboven niet aan de orde zijn gekomen maar welke wel van invloed kunnen zijn zoals: privaatrechtelijke verhoudingen, kabels en leidingen, eerdere besluitvorming door college en/of raad.
4.11 Totaalbeeld Aspecten
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel zal in het kader van de Flora- en faunawetgeving de zorgplicht in acht moeten worden genomen.
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerp bestemmingsplan "Nieuweweg Noord 273" heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen en een ieder heeft gedurende deze termijn de gelegenheid om zienswijzen in te dienen.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro zal de ruimtelijke onderbouwing ook worden toegezonden naar de diverse rijks-, provinciale-, gemeentelijke- en private instanties.
De resultaten van inspraak en overleg worden vewerkt in het definitieve vergunning.
6.1 Vooroverleg
Het plangebied is gelegen buiten de rode contouren. Het bouwplan is aan te merken als provinciaal belang. Er heeft uitvoerig voorleg plaatsgevonden. De provincie heeft dan ook ingestemd met dit bouwplan.
Ook komen hier geen belangen in het geding van eventueel betrokken andere gemeenten, waterschappen of diensten van het rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen voortvloeiend uit dit ontwerp bestemmingsplan.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan “Nieuweweg Noord 273” heeft met de onderliggende stukkken conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van XXX gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het ontwerpprojectbesluit. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk, via de email als mondeling zienswijzen in te dienen
Hoofdstuk 7 Welstand
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is er een concept aanvraag omgevingsvergunning ingediend. Deze conceptaanvraag moet uiteindelijk leiden tot een omgevingsvergunning, die de bouw van de tweede woning mogelijk maakt.
Deze omgevingsvergunning zal moeten voldoen aan redelijke eisen van welstand. Het concept van dit plan is daartoe ter toetsing aan de adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit voorgelegd. Het concept van het plan is een aantal keren met de commissie besproken en akkoord bevonden. De uiteindelijke aanvraag zal moeten overeenstemmen met dit advies. De commissie adviseert derhalve op grond van het beleid van de gemeente (welstandsnota en stedenbouwkundige randvoorwaarden) positief.
Hoofdstuk 8 Duurzaam Bouwen
Met betrekking tot duurzaam bouwen is in het milieukwaliteitplan van de gemeente Veenendaal als ambitie het volgende opgenomen:
- toepassen van alle vaste, kostenneutrale en besparende variabele maatregelen uit
Basispakketten Woningbouw. Utiliteitsbouw of Gww. - Toepassen alle maatregelen met kwalificatie 'altijd doen' uit het Basispakket Duurzaam Stedenbouw
Hoofdstuk 9 Juridische Planopzet
9.1 Inleiding
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
9.2 De Indeling Van De Planregels
De indeling van de planregels is als volgt:
9.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
- begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
- wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
9.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Natuur Verkeer Wonen | -N- -V- -W- |
Dubbelbestemmingen | |
Waarde - Archeologie Waterstaat - Waterkering | -WR-A- -WS-WK- |
In paragraaf wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
9.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen: (facultatief)
- Anti-dubbeltelregel:
- Algemene bouwregels;
- Algemene afwijkingsregels;
- Algemene wijzigingsregels;
9.3 Bestemmingen
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en ontmoetings- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.
Natuur -N-
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die in eigendom zijn van XXX en als natuurgebied worden beheerd. Het gebied is ook aangewezen als EHS. Ter bescherming van de natuurwaarden is een vergunningsplicht (Wabo) opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Uitzondering is gemaakt voor bijvoorbeeld schuilgelegenheden en bergingen, mits de nooodzaak daavan is aangetoond.
Wonen -W-
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W-' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding [bg] zijn alleen bijgebouwen zoals, garageboxen toegestaan.
Binnen het plangebied is de volgende woningtype toegestaan:
- ter plaatse van de aanduiding [vrij] mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
Ook maakt dit deelplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.
Bouwmogelijkheden
In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:
- het bouwvlak;
- het erf en;
- tuin.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. De maximale inhoudsmaat . Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:
- 1. de erkerregeling;
- 2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m² buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.
Binnen het op de plankaart aangegeven differentiatievlak “bedrijfsdoeleinden” is een oppervlakte aan (bij)gebouwen toegestaan tot maximaal 300 m².
Verkeer -V-
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.