Bestemmingsplan Prins Bernhardlaan
Bestemmingsplan - gemeente Veenendaal
Vastgesteld op 30-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Prins Bernhardlaan met identificatienummer NL.IMRO.0345.PBernhardlaan-vg01 van de gemeente Veenendaal
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan Prins Bernhardlaan, bestaande uit de kaart XX 00-00-00, waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-00-00;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.7 archeologisch vooronderzoek:
archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend;
1.8 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied;
1.9 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bodemingrepen:
werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.16 infrastructuur:
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (ontsluiting van) de bestemmingen die ingevolge deze regels aan gronden zijn toegekend, zoals aanlegsteigers, (ondergrondse) afvalcontainers, bruggen, duikers, geluidbeperkende voorzieningen, kadewanden, keermuren, lichtmasten, objecten van beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, reclameobjecten, stallingsruimten, tunnels, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties, vlaggenmasten, vlonders, stuwen, wachthuisjes;
1.17 Monumentenwet:
wet van 23 december 1988 (Staatsblad 638), tot het vaststellen van nieuwe bepalingen voor het behoud van monumenten van bouwkunst en archeologie zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.18 nutsbedrijf:
bedrijf gericht op de productie en/of distributie van drinkwater, electriciteit, gas of warmte en op het telecommunicatieverkeer;
1.19 nutsvoorziening:
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;
1.20 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.21 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;
1.22 openbare ruimte:
de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water;
1.23 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.24 perceelsgrens:
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
1.25 permanent geluiddichte gevel:
een gevelconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB;
1.26 waarde-archeologie 1:
gronden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.27 waarde-archeologie 2:
gronden (buitengebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.28 waarde-archeologie 3:
gronden (bebouwd gebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde en/of gronden (buitengebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.29 waarde-archeologie 4:
gronden (bebouwd gebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;
1.30 waarde - archeologie 5
1.31 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet van 6 november 2008 (Staatsblad 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.32 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
1.33 Wet Milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979 (Staatsblad 442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afmetingen, diepte en breedte van overige bouwwerken:
tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;
2.3 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.8 de hoogte van een bouwlaag:
de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.
2.9 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.10 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.11 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).
2.12 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.13 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.14 het peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. park;
- c. voetpaden;
- d. plantsoen;
- e. water;
- f. objecten van beeldende kunst;
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Groen - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. infrastructuur;
- c. nutsvoorziening;
- d. ontsluiting;
- e. pad;
- f. park;
- g. parkeerterrein;
- h. plantsoen;
- i. objecten van beeldende kunst;
- j. een hondenuitlaatvoorzieningen;
- k. speelvoorzieningen;
- l. water;
- m. wegen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van (ondergrondse) gebouwen en overige bouwwerken gelden de volgende regels:
Bouwwerken | Eis |
maximum bouwhoogte speelvoorzieningen | 5 m¹ |
maximum bouwhoogte objecten van beeldende kunst | 10 m¹ |
maximum bouwhoogte infrastructurele voorzieningen | 10 m¹ |
maximum bouwhoogte gebouwen voor nutsvoorzieningen | 3 m¹ |
maximum oppervlakte per gebouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen | 15 m² |
maximum bouwhoogte overige bouwwerken voor nutsvoorzieningen | 10 m¹ |
maximum bouwhoogte andere gebouwen en overige bouwwerken | 5 m¹ |
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. weg;
- b. wegverkeer;
- c. bij de aanduiding (lav) is uitsluitend langzaam verkeer toegestaan (wandel- en/of fietspaden):
- d. wandel- en/of fietspaden;
- e. afvalcontainers;
- f. beeldende kunst;
- g. geluidscherm en/of geluidwal;
- h. groen(voorziening);
- i. infrastructuur;
- j. nutsvoorziening;
- k. ontsluiting;
- l. pad;
- m. parkeervoorzieningen;
- n. plantsoen;
- o. onderdoorgang/tunnel;
- p. viaduct;
- q. voorzieningen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen;
- r. water;
- s. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- t. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- u. kleine faunavoorzieningen;
- v. overige spoorwegwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1', aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.2.1 voor gebouwen en overige bouwwerken ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in 6.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in 6.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.30 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 100 m²:
- a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
- b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- c. het ophogen en egaliseren van gronden;
- d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- f. het slopen van bouwwerken en van werken, geen bouwwerken zijnde.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.2.1 voor gebouwen en overige bouwwerken ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in 7.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in 7.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m¹ onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 10.000 m²:
- a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
- b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- c. het ophogen en egaliseren van gronden;
- d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- f. het slopen van bouwwerken en van werken, geen bouwwerken zijnde.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Vormen van verboden gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
10.2 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Maatvoering
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding. De afwijking mag ten hoogste 5 m¹ bedragen;
- c. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- d. de regels van het plan ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.
11.2 Geen onevenredige afbreuk
De in 11.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel artikel 3.6van de Wetruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste
5 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding; - b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Prins Bernhardlaan
Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal
d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan Prins Bernhardlaan
Mij bekend,
de griffier.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In het meerjaren Investeringsplan is opgenomen wanneer welke wegen in Veenendaal worden gereconstrueerd. De Prins Bernhardlaan staat in het Meerjaren Investeringsplan opgenomen om in 2016/2017 te reconstrueren. Het aan te pakken wegvak loopt van het centrum (Zwaaiplein) tot aan de entree van verzorgingshuis Het boveneind.
De bestaande riolering en de wegverharding zijn aan vervanging toe. Tevens voldoet de kruispuntinrichting van de Prins Bernhardlaan met de Bevrijdingslaan - Kleine Beer qua doorstroming niet meer aan de eisen van de huidige tijd. In de reconstructie van de Prins Bernhardlaan wordt een regenwaterriool aangelegd. Tevens wordt het vuilwaterriool onderhouden dan wel vervangen. De bestaande kruising met de Bevrijdingslaan - Kleine Beer wordt aangepast en zal een rotonde worden aangelegd. Onderdeel van de herinrichting van de Prins Bernhardlaan is de aanleg van een vrijliggend fietspad. Als gevolg van de aanleg van het fietspad gaan parkeerplaatsen verloren. Deze parkeerplaatsen worden gecompenseerd aan de westzijde van de Prins Bernhardlaan (voormalig eigendom Dishman).
Zowel een deel van de rotonde als de toe te voegen parkeerplaatsen zijn in strijd met de geldende bestemmingsplannen. Na het doorlopen van de juridische planologische procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan medewerking worden verleend aan de realisatie van de rotonde en de aanleg van extra parkeerplaatsen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordelijke toegangsweg tot het centrum. Het plangebied bevalt de kruising Prins Bernhardlaan, Kleine Beer en Bevrijdingslaan. Het kruispunt maakt onderdeel uit van de centrumring.
Locatie rotonde
1.3 Vigerend(e) Plan(nen)
Op de locatie zijn de bestemmingsplannen "Woongebied Noord" en "Centrum" van kracht. In het bestemmingsplan Centrum heeft het zuidelijk deel van de rotonde de bestemming Verkeer. De locatie waar de extra parkeerplaatse moeten worden aangelegd de bestemming "Bedrijf".
Het noordelijk deel van het plan is gelegen binnen Woongebied Noord en is naast de bestemming "Verkeer" tevens bestemming "Groen" en "Wonen". De reconstructie van de Prins Bernhardlaan past binnen de geldende bestemmingen. De nieuwe parkeerplaatsen het noordelijk deel van de rotonde zijn in strijd met de vigerende bestemmingen. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen worden herzien ex artikel 3.1 Wro.
Uitsnede bestemmingsplan Woongebied Noord
Uitsnede bestemmingsplan Centrum: zuidelijk deel rotonde
Uitsnede bestemmingsplan Centrum: locatie extra parkeerplaatsen
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven;
- In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- In hoofdstuk 4 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
- Hoofdstuk 5 beschrijft het juridische deel van het plan;
- In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
- In hoofdstuk 7 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt eerst de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Daarna wordt een beschrijving gegeven van de nieuwe situatie.
2.2 Huidige Situatie
De huidige kruising is een belangrijke toegang van het noorden (A12) en station Veenendaal de Klomp tot het centrumgebied. Op het kruispunt staan nu verkeerslichten om het verkeer te regulieren. De kruising wordt gebruikt door fietsers, autoverkeer, vrachtverkeer en lijnbussen.
Luchtfoto bestaande situatie
Zicht op bestaand kruispunt vanaf noordelijk deel Prins Bernhardlaan
Zicht op bestaand kruispunt vanaf Bevrijdingslaan
2.3 Nieuwe Situatie
De reconstructie van de Prins Bernhardlaan sluit aan bij de huidige structuur rond het Zwaaiplein (zuidelijk deel Prins Bernhardlaan en Verlaat). Op het kruispunt van Prins Bernhardlaan met de Kleine Beer en Bevrijdingslaan wordt een rotonde aangelegd. Op de rotonde dienen weggebruikers voorrang te verlenen aan het verkeer op de rotonde. Binnen de centrumring wordt het een 30 km/u zone en buiten de centrumring 50 km/u zone.
De Prins Bernhardlaan maakt onderdeel uit van de beoogde snelfietsroute Veenendaal - De Klomp. Daarom krijgt de Prins Bernhardlaan een gescheiden en verhoogde fietspaden. Binnen de centrumring wordt het profiel van de Wolweg doorgezet voor fietsers. Het deel noordelijk deel wordt aansloten bij het bestaande profiel Prins Bernhardlaan-Stationsstraat.
De Prins bernhardlaan is een belangrijke inprikker voor het centrum vanuit noordelijke richting en vanaf centrumring. De Prins Bernhardlaan behoud de functie als toegangsweg voor bezoekers van het centrum (het wordt aantrekkelijker) en de functie van de bevoorradingsroute blijft geborgd.
Er komen aparte parkeervakken. Een deel van de bestaande parkeerplaatsen gaan door de aanleg van het vrijliggend fietspad verloren. Uit overleg met de ondernemers van de Prins Bernhardlaan is naar voren gekomen dat zij de voorkeur hebben om de parkeerplaatsen die er zijn, vooral aan de oostzijde, te handhaven. Het de reconstructie is de oplossing gevonden om halverwege de Prins Bernhardlaan (westzijde) extra parkeerplaatsen te realiseren.
Verbeelding nieuwe rotonde
Nieuwe situatie vanuit noorden
Nieuwe situatie vanuit zuiden
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de MobiliteitsAanpak;
- de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)
Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
Er is sprake van een kleinschalige aanpassing van de bestaande wegenstructuur. Dit plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het is grotendeels een beheerplan: door een toegesneden juridische regeling wordt de bestaande situatie gehandhaafd en blijvende kwaliteiten behouden.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barroaanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
3.1.3 Waterbeleid
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
3.1.4 Overig wettelijk kader
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de
binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het
landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als
vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo’n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen d actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren. Op navolgende afbeelding is te zien dat welk deel van Veenendaal binnen de rode contour ligt en daarmee valt onder de categorie binnenstedelijke woningbouw.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziene versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart ‘Wonen en werken’ als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Conclusie
De aanleg van de rotonde en de realisatie van extra parkeerplaatsen vinden plaats binnen stedelijk gebied. Het plan is niet strijdig met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Veenendaal 2025
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
- 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
- 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
- 3. heldere routes met duidelijke entrees;
- 4. brandpunten in de stad;
- 5. groene stad;
- 6. aantrekkelijke woonwijken;
- 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
- 8. bereikbare economische gebieden;
- 9. een fietsende stad;
- 10. goed openbaar vervoer.
Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Enkele delen van de stad is verder ingezoomd en wordt een inventarisatie en analyse gegeven.
Conclusie
De reconstructie van de Prins Bernhardlaan met de aanleg van de rotonde verbetert de bereikbaarheid van het centrum. Het bestemmingsplan draagt bij aan de ambities uit de structuurvisie.
Uitsnede verbeelding structuurvisie 2025
3.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012
De reconstructie van de Prins Bernhardlaan met de aanleg van de rotonde en een vrijliggend fietspad sluiten goed aan bij de ambities die zijn opgenomen in de structuurvisie Veenendaal 2025.
Tevens is de Prins Bernhardlaan opgenomen in het Gemeentelijk Vervoersplan 2012-2015 (GVVP). De Prins Bernhardlaan heeft in het GVVP meerdere belangrijke verkeersfuncties gekregen. Het is de hoofdroute voor het OV (bussen). Het is benoemd als fietssnelweg en ontsluiting van het centrum voor auto en vrachtverkeer (secundaire lokale as). In het GVVP staat dat wegen met een dubbele functie (verkeer en leefbaarheid) de verkeersfunctie voorop staat (GVVP pagina 4). Een hoogwaardige inrichting voor de belangrijkste verkeersstromen is dan ook het uitgangspunt. De aanleg van de rotonde en een vrijliggend fietspad vloeien hier uit voort. Dit is heeft zijn uitwerking gekregen in het definitieve ontwerp.
3.3.3 Groenstructuurplan
Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
- 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
- 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
- 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
- 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
- 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
3.3.4 Archeologie-/monumentenbeleid
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenedaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeolgische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelnkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplanprocedure of van de aanvraag omgevingsvergunning zal de bodemkwaliteit geen belemmeringen opleveren bij de herinrichting van de openbare ruimte en infrastructuur. Vanuit het oogpunt van de Wet bodembescherming (Wbb) en Arbeidsomstandighedenwet (ARBOwet) is het echter wel van belang om de bodemkwaliteit in beeld te hebben. Er mag namelijk niet in verontreinigde grond worden gewerkt, zonder dat hier passende maatregelen voor worden genomen.
Bodemverontreinigingssituatie
In het plangebied van de rotonde zelf zijn geen bodemonderzoeken bekend. Wel zijn in de nabijheid enkele bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er over het algemeen lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK in de bovengrond voorkomen. Plaatselijk zijn er puinbemengingen waargenomen en wordt hier af en toe een spot met matige verontreinigingen met zware metalen aangetroffen. Er zijn bij de Omgevingsdienst echter geen (potentiële) gevallen van ernstige bodemverontreiniging (Wbb-locaties) bekend nabij het plangebied.
Ondergrondse brandstoftanks
Op de locatie Mulderslaan 82, een van de percelen met een huidige woonfunctie die gewijzigd worden naar een verkeersbestemming, is bekend dat er een bovengrondse huisbrandolietank aanwezig is of is geweest. Het is bij de Omgevingsdienst niet bekend waar de tank zich op het perceel bevindt. De tanklocatie betreft een verdachte locatie op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voordat hier werkzaamheden kunnen plaatsvinden, zal aan de hand van een bodemonderzoek conform NEN 5740 moeten worden vastgesteld of hier sprake is van een verontreiniging.
Gedempte sloten en stortplaatsen/ophogingen
In het plangebied zijn enkele gedempte sloten aanwezig, ter plaatse van de bestaande wegen. Voor de locatie van de slootdempingen, zie het Geoloket op onze website, www.odru.nl. De kwaliteit van het dempingsmateriaal is bij de Omgevingsdienst niet bekend. Er wordt verondersteld dat bij eerdere werkzaamheden voor de aanleg van de wegen (in het verleden) de sloten zijn gedempt met gebiedseigen grond of met cunet zand. De kans op bodemverontreiniging ter plaatse van deze voormalige sloten is dan ook erg klein.
Bodemkwaliteitskaart
Voor de Veenendaal geldt de Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer die in 2012 zijn vastgesteld voor deze gemeente. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'Wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'Wonen' of schoner.
Conclusie
De verwachte bodemkwaliteit binnen het plangebied is kwaliteit 'Wonen'. Voor de ruimtelijke procedure worden geen belemmeringen verwacht.
4.1.2 Luchtkwaliteit
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm), ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wet implementeert onder andere de normen uit Europese regelgeving. Op grond van artikel 5.16 Wm dient een bestuursorgaan, in geval van de in dit artikel genoemde gevallen, een besluit te nemen met in achtneming van één van de volgende gronden:
- 1. het project leidt niet tot overschrijding van een grenswaarde;
- 2. het project leidt per saldo tot gelijk blijven of verbetering van de luchtkwaliteit;
- 3. het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van een stof;
- 4. het project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Deze rotonde zal meer ruimte in beslag nemen dan de huidige verkeerssituatie. Bij een dergelijke fysieke wijziging aan wegen moet op grond van de Wet milieubeheer onderzoek worden uitgevoerd naar de mogelijke verandering van de concentratie luchtverontreinigende stoffen langs de wegen.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat overal in het onderzoeksgebied wordt voldaan aan de grenswaarden luchtkwaliteit. Daarnaast heeft de wijziging van de wegen geen effect op de luchtkwaliteit bij de woningen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.1.3 Geluid
Op grond van artikel 73 en 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de aanpassing van wegen of de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan grenswaarden in acht te worden genomen. De Wgh stelt hiermee voorwaarden aan nieuwe ontwikkelingen van en nabij geluidsgevoelige objecten. De gemeente heeft als nadere invulling van deze voorwaarden in 2008 de Beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld.
Deze paragraaf behandelt het wettelijk kader voor het geluid vanwege wegverkeer. Het betreft de gevolgen door het aanpassen van de bestaande infrastructuur. Er zijn in het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige objecten opgenomen.
Algemeen wettelijk kader voor ontwikkelingen
Aandachtsgebieden (geluidszones)
De Wgh gaat uit van aandachtsgebieden (geluidszones) rond wegen. Binnen een geluidszone moet bij het wijzigen van de weg akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting (Lden) bij geluidsgevoelige objecten. In het voorliggend plangebied zijn de meest maatgevende geluidsgevoelige objecten woningen. In deze toelichting wordt daarom alleen gesproken over woningen.
Een weg met één of twee rijbanen binnen de bebouwde kom heeft een geluidszone van 200 meter breed aan weerszijde van de weg. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen geluidszone.
Aanpassing bestaande weg (aanleg rotonde)
Bij aanpassing van de infrastructuur moet binnen de geluidszones van de te wijzigen wegen, de gevolgen voor de geluidsbelasting bij woningen onderzocht worden. Er is sprake van reconstructie in de zin van de Wgh als de te verwachten geluidsbelasting zonder maatregelen toeneemt met 2 dB of meer ten opzichte van de heersende geluidsbelasting. Elke weg wordt hierin afzonderlijk getoetst.
De heersende geluidsbelasting wordt berekend op basis van de situatie die één jaar voor de wijziging van toepassing is. Indien de heersende waarde lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB dan dient van deze waarde te worden uitgegaan. De te verwachten geluidsbelasting wordt berekend uit de situatie die is ontstaan tot 10 jaar na de wijziging. Daarbij wordt bij de verkeersgegevens uitgegaan van het toekomstig maatgevende jaar. Uitgaande van een jaarlijkse autonome groei van het verkeer is dat meestal 10 jaar na de wijziging van de weg.
Als in het verleden voor woningen in de geluidszones al geluidsbelastingen (hogere waarden) zijn vastgesteld, dan moet bij deze woningen worden uitgegaan worden van de laagste waarde van de heersende geluidsbelasting of de eerder vastgestelde hogere waarden.
Indien uit het onderzoek volgt dat bij geen enkel geluidsgevoelig object sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh, dan mag de aanpassing van infrastructuur doorgaan zonder dat verder aandacht besteedt hoeft te worden aan geluidsreducerende maatregelen.
Als bij één of meerdere woningen wél sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh, dan moet voor die weg worden onderzocht of er geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden. Daarbij geniet de volgorde bron, overdracht en ontvanger de voorkeur. Als bron- en overdrachtsmaatregelen niet voldoende zijn om de reconstructie weg te nemen of overwegende bezwaren ontmoeten, dient het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de betreffende woningen vast te leggen. Daarbij geldt een maximale waarde die afhankelijk van de heersende geluidsbelasting in deze situatie 63 dB of 68 dB bedraagt. De gemeente stelt hierbij voorwaarden conform de Beleidsregel hogere waarden Wgh, zoals een inspanningsverplichting voor een basiskwaliteit van 58 dB voor woningen.
Bij het vaststellen van een hogere waarde voor een bestaande woning stelt de Wgh ook eisen aan het geluidsniveau binnen de woning. Voor woningen geldt in het algemeen een maximaal toelaatbaar binnenniveau van 33 dB. Voor woningen die vermeld zijn op een geluidsaneringslijst wordt uitgegaan van een hoger geluidsniveau binnen. Bij het realiseren van de aanpassing van de infrastructuur dient voor de betreffende woningen een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidswering van de gevels uitgevoerd te worden, om uit te zoeken of de wegbeheerder gevelmaatregelen moet aanbieden.
Goede ruimtelijke ordening
Volgens de Wgh hebben wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur geen geluidszone en hoeven daardoor niet te worden getoetst. Toch kan de geluidsbelasting vanwege dergelijke wegen bij woningen hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Vanaf een intensiteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal bij asfaltverharding of 600 motorvoertuigen per etmaal bij klinkerbestrating kan de voorkeurswaarde al worden overschreden. Daarom moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de gevolgen voor de wijziging van deze wegen worden onderzocht.
In het gemeentelijk geluidbeleid hanteert de gemeente een basiskwaliteit voor woningen in de bebouwde kom van 58 dB. Indien bij de wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur vanwege de wegaanpassing een toename is van 2 dB of meer en de basiskwaliteit wordt overschreden, dan dient de gemeente maatregelen te overwegen.
Resultaten onderzoek
Ten behoeve van de aanpassing van de infrastructuur is door SPA ingenieurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de woningen. De bevindingen zijn opgenomen in het rapport 'Wijziging kruising Bevrijdingsln./Pr. Bernhardln./Kleine Beer in Veenendaal' met kenmerk 21620168.R01a van 31 augustus 2016. Het rapport is in Bijlage 3 Onderzoek geluid opgenomen.
Aanleg rotonde
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege de aanleg van de rotonde op vier woningen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Het betreft de adressen Mulderslaan 76, 78 en 80 en Prins Bernhardlaan 83. De geluidsbelasting bij de woningen voldoen na de aanleg van de rotonde nog wel aan de basiskwaliteit van 58 dB volgens het gemeentelijk geluidbeleid.
Maatregelen aan de bron (stil wegdek op rotonde en overige wegen) en in de overdracht (schermen langs de rotonde) kunnen de toename van de geluidsbelasting onvoldoende wegnemen. Daarnaast zijn er praktische redenen om deze maatregelen niet te treffen. Het betreft verkeerskundige, stedenbouwkundige en beheerstechnische bezwaren.
De gemeente zal daarom tegelijk met het bestemmingsplan hogere waarden voor de vier adressen vaststellen. Verder zal zij bij het realiseren van de rotonde een aanvullend akoestisch onderzoek laten uitvoeren naar de geluidswering van de gevels van de vier woningen. Daarbij wordt uitgegaan van de (gecumuleerde) geluidsbelasting van alle wegen tezamen.
Vanuit de Wgh gelden er verder geen aanvullende eisen.
Overige wijziging wegen
De Prins Bernhardlaan ten zuiden van de rotonde zal ook worden gewijzigd. Daarbij zal het asfalt vervangen worden door elementenverharding, het wegprofiel iets worden aangepast en de snelheid verlaagd worden naar 30 km/uur. De weg heeft daardoor geen zone meer binnen de Wgh.
In het akoestisch onderzoek zijn de gevolgen van deze wijzigingen op de geluidssituatie onderzocht. De gemeente gaat stille elementenverharding toepassen om de grootste toenames van het geluid te voorkomen. Met het toepassen van de stille elementenverharding wordt ook voldaan aan de basiskwaliteit voor woningen van 58 dB volgens het gemeentelijk geluidsbeleid. Er zijn vanuit een goede ruimtelijke ordening verder geen aanvullende eisen.
Cumulatie
Zoals hierboven vermeld zijn er vanwege de aanpassing van de infrastructuur diverse woningen waarbij de toename van de geluidsbelasting meer dan 2 dB toeneemt. De geluidsbelasting op deze woningen voldoet nog wel aan de basiskwaliteit van woningen volgens het gemeentelijk beleid. Dat geldt ook voor de geluidsbelasting van alle wegen tezamen.
Het betreft woningen die liggen aan een drukke weginfrastructuur en daar horen hogere geluidsbelastingen bij. De hoogte van de geluidsbelasting vanwege alle wegen tezamen op deze woningen is daardoor niet onacceptabel.
4.2 Waterhuishouding
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Beoordeling
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
4.3 Archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente Veenendaal een archeologische beleidskaart laten ontwikkelen1.
Archeologische beleidskaart
Op de archeologische beleidskaart staan archeologische waarden- en verwachtingszones aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld die in de bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Uitsnede archeologische maatregelenkaart
Op de gemeentelijke maatregelenkaart (kaart 4) wordt de Prins Bernhardlaan (en het vervolg van deze straat zijnde de Stationsstraat) aangegeven als een historische lijnstructuur (Catalogusnummer 233, bijkaart 1 van de gemeentelijke verwachtingskaart). Beide wegen zijn onderdeel van het historische radiaalvormige wegenpatroon. Deze radiaal vormde de basis van het ontstaan van Veenendaal. De huidige Prins Bernhardlaan en Stationsstraat zijn aangelegd op een voormalige watergang, de Boveneindse Grift (zie ook bijkaart 2 van de gemeentelijke verwachtingskaart). Deze waterloop is gegraven in 1545 ter ontsluiting en ontginning van de Eder Venen. Later verbond deze route Veenendaal met De Klomp. Het water werd in 1930 gedempt, waarna de (voorgangers van de huidige) wegen zijn aangelegd.
Het plangebied Prins Bernhardlaan - Bevrijdingslaan - Kleine Beer staat met drie categorieën afgebeeld op de gemeentelijke beleidskaart. Het plangebied valt deels in een gebied waar een lage archeologische verwachting voor geldt (categorie 5) en deels in een gebied waar geen archeologische verwachting voor geldt (categorie 6). Dit laatste wegens een vastgestelde verstoring door afgraving/ ontgronding/ of een grootschalige wijkaanleg van na 1960. Voor het deel van het plangebied dat onder categorie 5 valt, geldt verder dat archeologisch onderzoek alleen verplicht gesteld wordt in het geval van zeer grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die onder de Milieueffectrapportageplicht vallen.
Een klein van het plangebied echter, het oostelijke deel van de Prins Bernhardlaan en het meest westelijke deel van de Kleine Beer, kent een zeer hoge archeologische verwachting. Deze verwachting is gebaseerd op de begrenzing van de oudste woonkern van het huidige Veenendaal zoals geformuleerd in de toelichting op de cultuurhistorische kenmerkenkaart (onderdeel van de archeologische beleidskaart). Bij verstoringen groter dan 100 m2 die dieper gaan dan 30 cm -MV geldt een onderzoeksplicht.
Het plangebied wordt heringericht van een kruispunt naar een rotonde. Ten behoeve van deze herinrichting vinden de nodige grondwerkzaamheden plaats, waaronder het vervangen van het vuilwaterriool en de aanleg van een regenwaterriool en de sloop van twee panden. Omdat deze ingrepen de vrijstellingsgrenzen overschrijden, dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De gemeente Veenendaal heeft inmiddels een bureauonderzoek2 laten opstellen.
Archeologisch vooronderzoek
Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het vanwege de ligging van het plangebied op de locatie van de (gedempte) grift en het gebruik als ontginningsbasis de kans bestaat op het aantreffen van waterstaatkundige werken, zoals kademuren, sluizen, brughoofden, beschoeiingen, vondstconcentraties en dempingsmateriaal van de wetering. Dergelijke archeologische resten kunnen direct onder het maaiveld aangetroffen worden. Verder kunnen natuurlijk resten aanwezig zijn van (eventueel onverharde voorgangers van) de weg langs de grift, tegenwoordig de Prins Bernhardlaan.
Mogelijk is ook sprake van de aanwezigheid van ondergrondse resten van historische bebouwing, met name in het oostelijke deel van het plangebied. Het is ook niet uit te sluiten dat zich hier resten van een molencomplex in de ondergrond bevinden. In theorie kan in het dekzand sprake zijn van archeologische resten uit de prehistorie. De verwachting hierop binnen het plangebied is echter laag, gezien de sterke beïnvloeding van de bodem door de turfwinning en de aanleg van de grift. Hierdoor is de kans op het aantreffen van potentiële archeologische niveaus in de top van het dekzand laag.
Op basis van deze verwachting dient bij de civieltechnische werkzaamheden een archeologische begeleiding plaats te vinden conform de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
Regels en Verbeelding
Met betrekking tot de Regels en de Verbeelding dienen vooralsnog de bepalingen met betrekking tot de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gehandhaafd te blijven. Er is immers nog geen 'gravend' archeologisch onderzoek uitgevoerd zodat archeologische resten nog niet ex-situ zijn veiliggesteld.
- 1. Alkemade, M. J. van den Berg, M. Gouw, A. van den Hazelkamp, K. Klerks, 25 februari 2010: Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal. Vestigia rapport V564
- 2. Torremans, R., 20-06-2016: Veenendaal, Prins Bernhardlaan-Bevrijdingslaan, rotonde (gemeente Veenendaal). Een archeologisch bureauonderzoek. ODRU Erfgoed rapport 40
4.4 Groen, Natuur En Landschap
Door De Groene Ruimte BV is in april 2016 een ecologische quickscan ingevolge de Flora- en faunawet (FF-wet) uitgevoerd voor het plangebied Mulderslaan 82 en Prins Bernhardlaan 79 te Veenendaal. In het plangebied betreft een dubbel woonhuis met enkele andere opstallen, verhardingen en groenvoorzieningen. De ingreep betreft de sloop van de bebouwing, het amoveren van een deel van de groenvoorzieningen en het verwijderen van een deel van de verhardingen. Deze ingreep is in het kader van de FF-wet aan te duiden als een 'ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Tijdens de quickscan voor het plangebied en omgeving zijn van diverse streng beschermde soorten mogelijkheden voor vaste verblijfplaatsen aangetroffen:
- Huismus;
- Gierzwaluw;
- Eekhoorn;
- Steenmarter;
- vleermuizen.
Het verstoren van deze streng beschermde soorten is wettelijk verboden (Flora- en faunawet). Het is wettelijk verplicht om aan te tonen, dat door de ingreep geen streng beschermde soorten worden verstoord. Indien verstoring door de beoogde ingreep niet kan worden voorkómen, dan kan een ontheffing worden aangevraagd. Alvorens een ontheffing kan worden aangevraagd, dient vastgesteld te worden welke soorten, aantallen en functies worden verstoord.
4.4.1 Conclusies en aanbevelingen
4.5 Verkeer
Het aanleggen van een rotonde en een vrijliggende fietspad langs de Prins Bernhardlaan is gebaseerd op keuzes die gemaakt zijn in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012.
De Prins Bernhardlaan heeft in het GVVP meerdere belangrijke verkeersfuncties gekregen: hoofdroute voor het OV (bussen), fietssnelweg en ontsluiting van het centrum voor auto en vrachtverkeer (secundaire lokale as). Daarnaast is het een weg waar mensen wonen, winkels zijn gevestigd en waar leefbaarheid van belang is. In het GVVP staat dat wegen met een dubbele functie (verkeer en leefbaarheid) de verkeersfunctie voorop staat (GVVP p. 4). Een hoogwaardige inrichting ten bate van de belangrijkste verkeersstromen is dan ook het uitgangspunt
Keuze rotonde
Fietsverkeer
Voor snelfietsroutes gelden de hoogste eisen aan de fietsvoorzieningen qua snelheid, comfort en directheid (GVVP, p. 20). De eisen die in Veenendaal gesteld worden aan diverse types van voor fietsroutes zijn vastgelegd in bijlage 7 van het GVVP.
Voor snelfietsroutes geldt dat de directheid en snelheid zo groot mogelijk moet zijn. Bij kruising met andere wegen kan dit door de routes voorrang te bieden, ongelijkvloerse kruisingen of vlotte doorstroming bij VRI's. Een rotonde heeft als voordeel dat fietsers hier in de voorrang kunnen passeren. Veel kruispunten op de centrumring zijn al uitgevoerd als rotonde. Hiermee zijn positieve ervaringen opgedaan. Ook is de kruising van de centrumring met een andere snelfietsroute (naar Ede) uitgevoerd als rotonde.
Ten bate van de doorstroming van het fietsverkeer op deze route is gekozen om de huidige verkeerslichten te vervangen door een rotonde.
Autoverkeer
Ook voor de afwikkeling van het autoverkeer biedt een rotonde een goede oplossing. Een rotonde als vervanging van de huidige VRI staat al jaren op de gemeentelijke planning. Ook zorgt een rotonde voor meer verkeersveiligheid doordat het verkeer wordt gedwongen om af te remmen en met lagere snelheid het kruispunt te passeren. Tenslotte zijn de beheerskosten van een rotonde lager dan van een VRI.
Keuze voor vrijliggende fietspaden
De fietsroute langs de Prins Bernhardlaan is zoals aangegeven een fietssnelweg van Veenendaal naar o.a. station De Klomp, waarvoor de hoogste eisen gelden. Daarnaast speelt de Prins Bernhardlaan, zoals al aangegeven, ook voor gemotoriseerd en busverkeer verkeer een belangrijke functie. Een belangrijke doelstelling van het GVVP is een goede bereikbaarheid van het centrum, dat een van de pijlers is van de Veense economie (GVVP, p. 9). De voorzieningen voor de verschillende vervoerswijzen dienen dan ook hoogwaardig te zijn. Een vraag, die in het project beantwoord moest worden was of de fietspaden vrijliggend moesten worden in het centrumdeel van de weg.
Binnen de centrumring is zone 30 uitgangspunt en erbuiten 50 km per uur. In erftoegangswegen binnen zone 30 is tot bepaalde intensiteiten per dag (5.000 motorvoertuigen) en beperkte hoeveelheid fietsers gemengd verkeer mogelijk, aldus de Ontwerpwijzer Fiets van het CROW (par. 5.4.2).
De Prins Bernhardlaan zit op de grens van die intensiteiten (4500 motorvoertuigen per dag) en zal daar waarschijnlijk in de toekomst overheen gaan, zeker nu de knip voor autoverkeer in de Wolweg niet wordt gerealiseerd. Ook is het aantal fietsers zeker niet beperkt. Op basis van de CROW-richtlijn ligt een keuze voor vrijliggende fietspaden voor de hand.
Voor het comfort en de veiligheid van de fietsers en de doorstroming van het auto- en busverkeer is daarom gekozen om ook binnen de centrumring naar gescheiden fietspaden te gaan. Zo ontstaat in het centrum een robuuste en veilige centrumroute, die zijn diverse verkeersfuncties volwaardig kan spelen.
4.6 Totaalbeeld Aspecten
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
5.2 De Indeling Van De Planregels
De indeling van de planregels is als volgt:
5.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
- begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
- wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen 1 en 2 Verkeer | G-1 en G-2 V |
Functieaanduidingen binnen bestemming Verkeer | |
Langzaam verkeer | (lav) |
Dubbelbestemmingen | |
Waarde Waarde - Archeologie 1 en 4 | WR WR-A 1 en A3 |
5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
- Anti-dubbeltelregel;
- Algemene bouwregels;
- Algemene gebruiksregels
- Algemene afwijkingsregels;
- Algemene wijzigingsregels.
5.3 Bestemmingen
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
De geldende bestemmingen worden kort toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Groen - 1
De bestemming Groen - 1 is bedoeld voor die gronden die als park of plantsoen ingevuld zijn of worden en van zodanige waarde zijn dat deze niet 'vergrijsd' mogen worden met functies als wegen en parkeerplaats. De gronden zijn bestemd voor:
- de aanleg en instandhouding van beplanting die is afgestemd op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgeving;
- de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
- de instandhouding van waardevolle bomen.
Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden. Wel is het mogelijk binnen deze bestemming passende (en noodzakelijke) overige bouwwerken te realiseren. De maximum hoogte van deze bouwwerken bedraagt 10 meter.
Groen - 2
De bestemming Groen - 2 is opgenomen voor het overige grootschaliger openbaar groen in het plangebied. Het betreft hier in hoofdzaak het belangrijke groen, speelvoorzieningen, alsmede voet- en fietspaden in deze wijk. Ondergeschikt groen is in veel gevallen ook ondergebracht onder de bestemming Verkeer.
Op gronden met deze bestemming mogen gebouwen of bouwwerken worden geplaatst die passen binnen deze bestemming. De maatvoeringseisen zijn afhankelijk van de functie. De maximum hoogte van overige bouwwerken bedraagt 10 meter.
Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de wegen en parkeerplaatsen in het plangebied. Ondergeschikt groen is ook ondergebracht onder de bestemming Verkeer. De gronden zijn onder andere bestemd voor:
- wegverkeer en ontsluiting;
- de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
- het parkeren;
- nutsvoorzieningen;
- geluidsschermen.
Op deze gronden mogen voor een beperkt aantal functies gebouwen gebouwd worden. Hiervoor zijn maximum oppervlaktes per gebouw opgenomen. De maatvoering voor deze gebouwen is gelijk aan de gebouwen binnen de bestemming Groen. Daarnaast zijn overige bouwwerken voor bijvoorbeeld afvalinzameling, speelvoorzieningen, infrastructuur en beeldende kust toegestaan. De maximum hoogte van deze overige bouwwerken varieert per functie en bedraagt maximaal 10 meter.
Hoofdstuk 6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet worden opgesteld als het kostenverhaal 'anderszins' verzekerd is, bijvoorbeeld door anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
De aanleg van wegen is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Daarnaast is de gemeente eigenaar van de gronden. Een exploitatieplan hoeft als gevolg hiervan niet te worden opgesteld.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan ook worden toegezonden aan diverse rijks- , provinciale-, gemeentelijke- en private instanties. De resultaten van het overleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan dat na deze fase ter inzage zal worden gelegd.
7.1 Informatiebijeenkomsten
Voor de herinrichtingsplannen zijn er twee informatieavonden georganiseerd (17 februari 2016 en 14 september 2016). Tijdens de beiden avonden hebben omwonenden en de ondernemers aan de Prins Bernhardlaan kunnen reageren op de voorgenomen plannen. Vooral behoud van de parkeerplaatsen speelt een belangrijke rol. Tussen de beide informatieavonden zijn de plannen aangepast. Het laatste ontwerp had tijdens de informatieavond van 14 september 2014 de instemming van alle aanwezigen. Dit ontwerp is het uitganspunt bij dit bestemmingsplan.
De verslagen van beiden avonden zijn als bijlage toegevoegd.
7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerp bestemmingsplan “Prins Bernhardlaan” ook worden toegezonden aan diverse rijks- , provinciale-, gemeentelijke- en private instanties. Er zijn geen reacties ontvangen.
7.3 Ontwerp Ter Inzage Legging
Het ontwerp bestemmingsplan "Prins Bernhardlaan" heeft met onderliggende stukken conform afdeling 3.4 van de Algemene wet Bestuursrecht met ingang vanaf 3 november gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Ook vanuit de diverse overheidsinstanties zijn geen zienswijzen ontvangen.