Bestemmingsplan Veenendaal-Oost,Veenderij
Bestemmingsplan - gemeente Veenendaal
Vastgesteld op 30-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Veenderij met identificatienummer NL.IMRO.0345.Veenderij-vg01 van de gemeente Veenendaal.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Veenderij, bestaande uit de kaart XX 00-00-00, waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-00-00.
1.4 aan- of uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aaneengebouwde woningen
bebouwing bestaande uit meer dan twee aaneengebouwde woningen.
1.8 achtergevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.
1.9 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw behorend bij een woning op één bouwperceel, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest
1.10 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken.
1.12 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bedrijf aan huis
het door één of meer van de bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.14 beroep aan huis
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.
1.18 bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 bovenwoning
een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin vanaf de eerste verdieping ofwel de tweede bouwlaag meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel naast elkaar gesitueerd zijn, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is.
1.27 calamiteitenpad
een pad dat doorgaans gebruikt wordt voor voet- en fietsverkeer, maar dat tijdelijk gebruikt kan worden voor het gebruik van hulpdiensten, zoals brandweer, ambulance en politie, alsmede bestemmingsverkeer in geval van calamiteiten.
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.31 erf
het gedeelte van een bouwperceel dat achter de voorgevelrooilijn is gesitueerd, met uit-zondering van het hoofdgebouw.
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 geluidbeperkende voorziening
een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal.
1.34 geschakelde woning
een woning die door middel van ondergeschikte bouwdelen, zoals garages of bergingen, verbonden is met andere woningen.
1.35 gestapelde woning(en)
een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden en naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.
1.36 gezondheids- en welzijnszorg
- geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen;
- medische, tandheelkundige en paramedische praktijken;
- apotheken;
- verpleeg- en verzorgingshuizen;
- dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting;
- maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.
1.37 hoofdgebouw
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.38 infrastructuur
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (ontsluiting van) de bestemmingen die ingevolge deze regels aan gronden zijn toegekend, zoals aanlegsteigers, (ondergrondse) afvalcontainers, bruggen, duikers, geluidbeperkende voorzieningen, kadewanden, keermuren, lichtmasten, objecten van beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, reclameobjecten, stallingsruimten, tunnels, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties, vlaggenmasten, vlonders, stuwen, wachthuisjes.
1.39 kampeermiddel
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen of enig andere voertuig of gewezen voertuig of gedeelte darvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
- één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.40 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.41 kap
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.42 maatschappelijke functies
voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder maatschappelijke functies verstaan functies ten behoeve van onderwijs, gezondheids- en welzijnszorg, levensbeschouwelijke functies, politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs en openbare dienstverlening.
1.43 mantelzorg
het op individuele basis, buiten organisatorisch verband, bieden van zorg aan personen die fysiek, psychisch of verstandelijk ernstig hulpbehoevend zijn.
1.44 nutsbedrijf
bedrijf gericht op de productie en/of distributie van drinkwater, electriciteit, gas of warmte en op het telecommunicatieverkeer.
1.45 nutsvoorziening
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen.
1.46 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.47 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;
1.48 onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
1.49 onderlaag
de onderste laag van een woongebouw, voor tenminste 1,5 m hoogte gelegen boven het peil, waarin uitsluitend zijn ondergebracht niet voor bewoning bestemde ruimten, ten dienste van de bewoners van de bovengelegen woningen.
1.50 onderwijs
georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.
1.51 openbare dienstverlening
- openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
- uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.
1.52 openbare ruimte
de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water.
1.53 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.54 overkapping
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en waarvan de steunconstructie uit ten hoogste één wand bestaat.
1.55 perceelsgrens
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.
1.56 permanent geluiddichte gevel
een gevelconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB.
1.57 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.58 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf (bordeel).
1.59 sociale huurwoning
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd.
1.60 twee-aaneengebouwde woning
bebouwing bestaande uit twee grondgebonden woningen die samen een bouwblok vormen.
1.61 voorgevel(rooilijn)
de naar de openbare ruimte gekeerde gevel (bouwgrens), erkers e.d. niet meegerekend.
1.62 vrijstaande woning
een niet-aaneengebouwde woning.
1.63 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afmetingen, diepte en breedte van overige bouwwerken:
tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;
2.3 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.8 de hoogte van een bouwlaag:
de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.10 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).
2.11 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.13 peil:
- a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdentree;
- b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein ter plaatse van de hoofdentree;
- c. bij ligging, anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld ter plaatse van de hoofdentree;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. infrastructuur;
- c. jongeren ontmoetinsplek;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. ontsluiting;
- f. voet- en fietspaden;
- g. park;
- h. parkeerterrein;
- i. plantsoen;
- j. specifieke vorm van groen - beeldende kunst;
- k. specifieke vorm van groen - hondenuitlaatvoorziening;
- l. hondenlosloopplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - hondenlosloopplaats".
- m. speelvoorziening;
- n. water;
- o. weg.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het uitlaten van honden zonder dat deze zijn aangelijnd, met uitzondering van het uitlaten van honden zonder dat deze zijn aangelijnd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - hondenlosloopplaats".
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersvoorzieningen, zoals wegen, paden, bruggen en parkeervoorzieningen;
- b. infrastructuur;
- c. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
- d. voorzieningen voor de waterhuishouding;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen
- g. nutsvoorzieningen;
- h. objecten van beeldende kunst.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- d. bruggen en duikers;
- e. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuin;
- c. erf;
- d. beroep aan huis.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.4 voor het toestaan van een vlonder, voor zover deze voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er mag ten hoogste 1 vlonder per bouwperceel worden gerealiseerd;
- b. de breedte gemeten langs de waterlijn bedraagt maximaal 3,5 meter;
- c. de diepte gemeten dwars op de waterlijn bedraagt binnen de in 6.1 bedoelde gronden maximaal 2,5 meter, waarbij deze diepte van de vlonder in samenhang met het bepaalde in 5.2.3 onder c wordt gemeten.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Wonen - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuin;
- c. erf;
- d. bedrijf aan huis.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Wonen - 3
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Woongebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met de bijbehorende tuinen en erven;
- b. verkeersvoorzieningen, zoals wegen, paden en parkeervoorzieningen;
- c. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
- d. voorzieningen voor de waterhuishouding;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. beroep aan huis.
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 9 Wonen - Uit Te Werken
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen – Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen met uitzondering van woonwagens;
- b. verkeersvoorzieningen in de vorm van wegen, fiets- en voetpaden, bruggen en parkeerplaatsen;
- c. speel- en groenvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen;
- d. geluidwerende voorzieningen;
- e. maatschappelijke functies;
- f. alle overige voorzieningen die functioneel tot een woongebied behoren, zoals buurtvoorzieningen, met uitzondering van seksinrichtingen;
- g. bedrijven, voor zover behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van bedrijfsactiviteiten als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), alsmede met uitzondering van seksinrichtingen;
9.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in lid 9.1 omschreven bestemming uit met in achtneming van de volgende hoofdlijnen, uitgangspunten, wensbeelden en regels,
In hoofdlijnen
- a. Veenderij vormt deels de stedenbouwkundige afronding van Veenendaal in de richting van de ten oosten van het plangebied op het grondgebied van de gemeente Ede te realiseren natuurontwikkelingszone. De stedenbouwkundige opzet van Veenderij dient daarbij zodanig te zijn dat enerzijds een goede verbinding tussen het bestaand stedelijk gebied en het buitengebied ontstaat en dat anderzijds een geleidelijke overgang tussen beide gebieden tot stand wordt gebracht;
- b. binnen het plangebied wordt gestreefd naar een aantrekkelijk en hoogwaardig woonmilieu,
waarin plaats wordt geboden aan initiatief van de toekomstige gebruikers (particulier opdrachtgeverschap en/of bijzondere woonvormen) bij de realisering van het plangebied; - c. Veenderij wordt ontwikkeld volgens de principes van Duurzame stedenbouw. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van Energie neutraal Veenendaal 2035 is uitgangspunt bij de ontwikkeling van de wijk.
Algemene stedenbouwkundige structuur van Veenendaal-Oost
- d. Het gehele plangebied dient een heldere stedenbouwkundige structuur te krijgen. Dit vindt onder meer zijn uitwerking in structurerende en niet-structurerende elementen:
- 1. Structurerende elementen:
- het woongebied krijgt een eigen karakter (zie 9.2 sub g) Zo dient Veenderij een kenmerkende dichtheid, sfeer en profilering van de openbare ruimte te krijgen;
- een verkavelingsrichting die aansluit op de landschappelijke kavelrichting ter plaatse. Dit betekent dat Veenderij in hoofdzaak dezelfde oost-west gerichte verkaveling krijgt. Veenderij zal qua richting tevens haaks aan dienen te te sluiten op het bestaande bebouwingslint van het Gelders Benedeneind, waardoor er een "dubbele" verkavelingsrichting ontstaat. In het algemeen geldt dat afwijkingen in de bestaande kavelstructuur aanleidingen vormen voor het realiseren van markante plekken en/of structuren;
- de hoofdontsluitingsstructuur van Veenendaal-Oost voor gemotoriseerd verkeer staat grotendeels haaks op de landschappelijke hoofdstructuur en zal worden ingericht voor een verkeerssnelheid van maximaal 50 km/uur. Het zuidelijke deel van de wijk (in casu Buurtstede en Veenderij) is/zal worden aangesloten op de Rondweg-oost. Het noordelijke deel van Veenendaal-Oost (Groenpoort) zal daarentegen worden aangesloten op de Buurtlaan oost. Beide hoofdontsluitingen krijgen ongeveer ter plaatse van het centrale cluster een koppeling voor hulpdiensten en langzaamverkeer. Door de loskoppeling van beide hoofdontsluitingen wordt doorgaand gemotoriseerd verkeer door de wijk tegengegaan en wordt langzaamverkeer bevorderd;
- de hoofdgroenstructuur van Veenendaal-Oost is voornamelijk oost-west gericht. De belangrijkste twee groene elementen vormen de verbindende elementen tussen de deelgebieden.
- de hoofdwaterstructuur van Veenendaal-Oost ondersteunt de hoofdontsluitingsstructuur en de hoofdgroenstructuur en sluit aan op de natuurontwikkelingszone. Daarnaast zal een aanwezige waterschapssloot langs de Rondweg-oost, hoewel deze geen functie heeft voor het gebied zelf, eveneens worden opgenomen in de hoofdwaterstructuur.
- 1. Niet-structurerende elementen:
- langzaamverkeersroutes worden zo veel mogelijk gekoppeld aan de hoofdontsluiting en de hoofdgroenstructuur van Veenendaal-oost. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij doorgaande routes buiten het plangebied.
- de secundaire wegenstructuur zal in hoofdzaak parallel lopen aan de huidige verkavelingsstructuur (oost-west). De inrichting zal afgestemd zijn op een verkeerssnelheid van maximaal 30 km/uur;
- de ten oosten van het plangebied te situeren woongebieden binnen de natuurontwikkelingszone (balkons) zullen een geleidelijke overgang naar het landschap bewerkstelligen. Eenzelfde rol vervult de zuidelijkste rand van Veenderij. Ter plaatse van het bestaande bebouwingslint aan de zuidzijde dient het nieuwe woongebied duidelijk van het bestaande lint te worden gescheiden door een zone met relatief lage woningdichtheid en waterpartijen. Op deze wijze behoudt het lint zo veel mogelijk het waardevolle cultuur-historische karakter;
- ten behoeve van de waterberging en waterafvoer wordt uitgegaan van het zo veel mogelijk bergen van regenwater in de wijk. Indien nodig kan aanvullende bergingscapaciteit worden gezocht in de natuurontwikkelingszone. De wijze waarop het water vormgegeven wordt, zal een belangrijk instrument zijn bij het differentiëren van het deelgebied Veenderij ten opzichte van de andere deelgebieden.
Stedenbouwkundige structuur
- e. Veenderij vormt het zuidelijkst gesitueerde deelgebied van Veenendaal-oost. De
volgende uitgangspunten zijn daarbij van belang:- 1. de (gemiddelde bruto) woningdichtheid zal 15 à 35 woningen per hectare bedragen, waarbij
de woningdichtheid in zuidelijke richting afneemt; - 2. de woningblokken bestaan hoofdzakelijk uit halfopen bouwblokken;
- 3. het oostelijk deel langs de Dragonderweg zal -aansluitend op het buiten het plangebied te
realiseren woongebied (zogenaamde balkon)- een lagere dichtheid krijgen dan de rest van
dit deelgebied; - 4. Veenderij wordt gekenmerkt door een waterrijk karakter. In Veenderij is het mogelijk om het water een belangrijke rol toe te kennen in de woon- en leefomgeving. Door de oriëntatie van de waterstructuur ontstaan bovendien zichtlijnen naar de Utrechtse Heuvelrug;
- 5. ondergeschikte clusters voor sociaal-maatschappelijke-, medische-, educatieve- en soortgelijke voorzieningen zijn door het gehele gebied mogelijk;
- 6. dagelijkse voorzieningen (niet zijnde winkelvoorzieningen) dienen goed bereikbaar te zijn (zo mogelijk binnen een straal van 250 meter) en dienen bij te dragen aan functiemenging op buurtniveau. Indien situering binnen een straal van 250 meter niet mogelijk blijkt is het situeren van de voorzieningen zo dicht mogelijk bij routes voor langzaamverkeer en/of haltes van openbaar vervoer eveneens een optie.
- 1. de (gemiddelde bruto) woningdichtheid zal 15 à 35 woningen per hectare bedragen, waarbij
Programmering
- f. Binnen Veenderij dienen minimaal 825 woningen respectievelijk maximaal 1225 woningen te worden gerealiseerd.
Omgevingsfactoren
- g. Bij de uitwerking dient te worden aangetoond dat de beoogde planontwikkeling geen knelpunten oplevert voor de relevante milieuaspecten (akoestiek, bodem, water, flora en fauna, e.d.) in de directe omgeving en vice versa; Dit betekent onder andere dat de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald, dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende de relevante leefmilieuaspecten;
Bebouwing en gebruik
- h. binnen de in het uitwerkingsplan te bepalen stankcirkels rond agrarische bedrijven mogen geen woningen of andere gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd;
- i. ten behoeve van de realisering van Veenderij dient voldoende waterberging te worden gerealiseerd;
- j. de hoogte van de bebouwing in Veenderij bedraagt maximaal 5 bouwlagen;
- k. de bouwlagen worden in meters bepaald op 4,5 meter voor de voorzieningen en op 3,5 meter voor de woonlagen.
- l. iedere woning heeft minimaal één gevel waar de voorkeurswaarde van 48 dB Lden vanwege wegverkeer niet wordt overschreden;
- m. het binnenniveau in de geluidsgevoelige verblijfsruimten binnen iedere woning vanwege wegverkeer mag niet hoger zijn dan 33 dB Lden.
- n.
9.3 Bouwregels
Voorlopig bouwverbod
Voorzover de in lid 9.2 bedoelde uitwerking niet van kracht is, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.3, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.
Artikel 10 Waarde - Landschap
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming van de op deze gronden voorkomende landschappelijke waarden die worden ontleend aan de historische openheid van de Dragonderweg, zoals met name de openheid tussen de afzonderlijke bebouwingsensembles.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2 voor:
- a. een vlonder als bedoeld in 5.2.3 en 6.2.4
- b. gebouwen en overige bouwwerken voor zover:
- 1. deze gebouwen en overige bouwwerken niet buiten (het verlengde van) de zijdelingse begrenzing van de bebouwbare zone worden gebouwd;
- 2. deze gebouwen en overige bouwwerken niet in het talud langs de bestemming "Water" worden gebouwd;
- 3. overigens wordt voldaan aan de in 6.2 gegeven maatvoeringseisen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Vormen van verboden gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijkeordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Maatvoering
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels kan worden afgeweken kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding. De afwijking mag ten hoogste 5 m¹ bedragen;
- c. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- d. de regels van het plan ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.
14.2 Geen onevenredige afbreuk
De in 14.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
15.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel artikel 3.6van de Wetruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste
5 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding; - b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
16.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.
16.3 Voorwaardelijke verplichting ontwikkeling woongebied
Een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten als bedoeld in dit plan wordt slechts verleend, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden, dan wel aannemelijk is gemaakt dat hieraan wordt voldaan tijdens de looptijd van dit plan:
- a. het bestemmingsvlak van het betreffende woongebied wordt op ieder eiland door middel van ten minste 2 kruisingen aangesloten op de bestemming Verkeer dan wel door middel van 1 kruising in combinatie met een calamiteitenpad;
- b. binnen de zone met de aanduiding "langzaam verkeer" wordt op ieder eiland een noord-zuid gerichte langzaamverkeersroute gerealiseerd;
- c. aansluitend op de onder b bedoelde langzaamverkeersroute wordt op ieder eiland een centrale openbare plek gerealiseerd met groenvoorzieningen en speelvoorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - binnenwaarde bouwbesluit" mogen slechts woningen worden gebouwd indien is aangetoond dat de binnenwaarde als gevolg van het wegverkeer niet meer bedraagt dan de in artikel 3.3, lid 1 van het Bouwbesluit aangegeven waarde;
- e. het aantal te realiseren sociale huurwoningen bedraagt per eiland niet minder dan aangegeven door middel van de aanduiding "minimum percentage sociale huurwoningen (%)" als percentage van het in 8.2.2 onder b genoemde aantal woningen;
- f. aan de westzijde van de eilanden G, F en D wordt bij ieder eiland één speciale overgang tussen water en land gecreëerd, zoals een vlonder of steiger of een andere voorziening.
16.4 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
17.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Veenderij
Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal
d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan Veenderij
Mij bekend,
de griffier.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Gemeenten zijn vanaf 1 juli 2013 verplicht om actuele bestemmingsplannen te hebben (niet ouder dan 10 jaar). Deze verplichting komt voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Dit is van belang om (kleinschalige) ruimtelijke activiteiten te kunnen faciliteren, ongewenste ontwikkelingen te weren en rechtszekerheid te bieden aan belanghebbenden.
Op 1 juli 2013 rondde de gemeente Veenendaal het actualiseringsproject af van haar (verouderde) bestemmingsplannen. Omdat de actualisering in feite een doorlopend proces is, is het thans van belang om voor de in ontwikkeling zijnde woonwijk Veenendaal-oost, het uit 2006 daterende bestemmingsplan actueel te maken.
Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens dezelfde systematiek op te stellen, wordt eenheid in kaartbeeld en planregels tot stand gebracht. Hierdoor wordt de rechtszekerheid en de gebruiksvriendelijkheid van de bestemmingsplannen vergroot.
Ook moet worden voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het voorliggende geactualiseerde bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) gemaakt. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige manier worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie.
Dit bestemmingsplan is consoliderend met een ontwikkelingsgericht karakter. Dit houdt in dat de vigerende globale (woon)bestemming gehandhaafd blijft. Weliswaar is het gehele gebied nagenoeg nog onbebouwd. De vigerende uit te werken woonbestemming geldt daar reeds vanaf 2006. Via een uitwerkingsplicht van het bestemmingsplan kan de gewenste woningbouwontwikkeling binnen Veenderij mogelijk worden gemaakt. Bestaande te handhaven bebouwing, inclusief de in de afgelopen tien jaar gerealiseerde bebouwing is in bestemmingsplan Veenderij ingepast. Verder zijn ook vier vastgestelde uitwerkingsplannen overgenomen in het bestemmingsplan. Dit betreft de volgende uitwerkingsplannen:
- Veenderij, De Linten, deelplan 1, vastgesteld 14 oktober 2014;
- Veenderij, De Linten, deelplan 2, vastgesteld 13 oktober 2016;
- Veenderij, De Eilanden deelplan 1, vastgesteld 16 augustus 2016;
- Veenderij, De Eilanden deelplan 2, vastgesteld 16 augustus 2016.
Overige nieuwe ontwikkelingen op perceelsoverschrijdend niveau worden alleen meegenomen in actualisering van bestemmingsplannen, zoals voorliggend plan, wanneer alle relevante onderzoeken zijn uitgevoerd, burgemeester en wethouders kunnen instemmen met de ontwikkeling en er een (exploitatie)overeenkomst is getekend met de gemeente. Is dit niet het geval dan wordt de ontwikkeling niet meegenomen in de actualisering en wordt voor de ontwikkeling zo nodig een afzonderlijk bestemmingsplan gemaakt of een projectbesluit genomen.
Verschillende deelgebieden - verschillende regelingen
In het plangebied Veenendaal-Oost zijn drie deelplannen te onderscheiden, namelijk:
- Veenderij;
- Buurtstede en;
- Groenpoort.
Afbeelding 1.1: uitsnede deelgebieden Veenendaal Oost
Afgezien van de ligging, is er met name een verschil in de mate waarin de deelgebieden al zijn ontwikkeld. Veenderij is het meest zuidelijke deelgebied en zal binnenkort in ontwikkeling worden gebracht. Hiervoor dient het vigerende dan wel toekomstige bestemmingsplan te worden uitgewerkt. De ontwikkeling van het centrale deel, Buurtstede, daarentegen is op enkele 'vlekken' na grotendeels gereed. Voor de gerealiseerde bouwplannen is het vigerende bestemmmingsplan Veenendaal Oost al grotendeels uitgewerkt in uitwerkingsplannen.
Groenpoort is het meest noordelijke deelgebied. Dit deelgebied moet nog volledig ontwikkeld worden.
Gelet op de verschillen in de mate waarin de deelgebieden zijn uitgewerkt dan wel nog moeten worden ontwikkelt, is ervoor gekozen per deelplan een bestemmingsplan op te stellen. Ieder plan heeft daarin zijn eigen plansystematiek. De intentie is om Veenderij en Buurtstede parallel aan elkaar in procedure te brengen. Groenpoort zal in een later satdium in procedure worden gebracht.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt het planologisch juridisch kader voor de ontwikkeling van Veenderij. Voor het meest oostelijk deel van Veenderij zijn onder de werking van het vigerende bestemmingsplan Veenendaal-oost vier uitwerkingsplannen uitgewerkt. Deze krijgen in bestemmingsplan Veenderij een globale eindbestemming met een directe bouwtitel. Voor de overige gronden geldt een globale eindbestemming met uitwerkingsplicht 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Hiermee wordt tegelijkertijd een ontwikkelingskader voor de toekomstige woonwijk verkregen en een beheerkader voor de gebruiksfase.
1.2 Ligging Plangebied
Globaal gesproken is het plangebied Veenderij aan de oostzijde van Veenendaal gesitueerd, tussen het Valleikanaal en de Van Essenlaan. De begrenzing van het gebied wordt aan de westzijde gevormd door Rondweg-oost, aan de noordzijde door de Van Essenlaan, de oostzijde door de Dragonderweg, en de zuidzijde door de achtertuinen van het Gelders Benedeneind.
Onderstaande afbeelding toont onder andere plangebied Veenderij.
Afbeelding 1.2: deelgebieden Veenendaal Oost
1.3 Beschrijving Plangebied
1.3.1 Geschiedenis
Het plangebied ligt in een gebied met stuwwallen die in de voorlaatste IJstijd (het Saalien) door landijs zijn gevormd. Het betreft de Utrechtse Heuvelrug, de Ede-Wageningen stuwwal en de stuwwal Veenendaal-Emminkhuizerberg. De Utrechtse Heuvelrug en de Ede-Wageningen stuwwal omsluiten samen de Gelderse Vallei, waarin het plangebied ligt. Door latere turfwinning is een veenlandschap ontstaan, waarvan de kavelrichting oost-west gericht is.
Het Valleikanaal is circa 45 meter ten zuiden van het plangebied gesitueerd (kortste afstand), maar heeft een rol gespeeld bij de ontstaansgeschiedenis van het plangebied. Dit kanaal volgt de loop van de voormalige Grift of Bisschop Davidsgrift. Deze in oorsprong uit de 15e eeuw daterende Grift liep vanaf het huidige Zwaaiplein in zuidoostelijke richting, naar de Rijn. In de jaren zestig van de 19e eeuw werd, in samenhang met de aanleg van het Omleidingskanaal, dit gedeelte van de Grift verbreed tot een
breedte van circa 8 meter. Hierdoor werd een eventuele inundatie in dit deel van de Grebbelinie beter mogelijk (een inundatiegebied is een gebied dat ten behoeve van de verdediging onder enkele decimeters water kon worden gezet). In de 20e eeuw werden Grift en Omleidingskanaal opgenomen in het Valleikanaal, dat tussen 1937 en 1942 werd gegraven naar het IJsselmeer ter verbetering van de afwateringssituatie in de Gelderse Vallei.
Grenzend aan het plangebied is één weg op historische dwarskaden aangelegd: de Buursteeg (de huidige Buurtlaan-oost). De Dragonderweg, Spitsbergenweg en Rondweg-oost dateren van recentere datum.
Ten noorden van het plangebied ligt deelgebied Buurtstede. Ten zuiden van het plangebied ligt het Gelders Benedeneind en de Meentdijk, waar lineaire bebouwing aanwezig is. Het betreft hier voornamelijk vrijstaande woningen. Deze bebouwing dateert van na 1945. Verder bevindt zich in het plangebied ook nog beperkte woonbebouwing langs de Dragonderweg.
Veenendaal Oost als geheel heeft vanaf het midden van de 18e eeuw tot in de Tweede Wereldoorlog een functie gehad als inundatiegebied van de Grebbelinie. Het behoorde tot de meest zuidelijke inundatiekom van deze linie. Kenmerkend voor inundatiegebieden zijn landschappelijke openheid, een relatief lage ligging en een vlak karakter. Deze eigenschappen zijn in het plangebied nog goed herkenbaar. Het inundatiegebied strekte zich buiten het plangebied uit in oostelijke richting tot aan de Kade (gemeente Ede).
1.3.2 Huidig gebruik
Het grootste deel van het plangebied bestaat uit een open gebied met een strokenverkaveling. Het plangebied heeft een open karakter en werdt tot voor kort nog voor agrarische doeleinden gebruikt (grasland), hoewel er geen agrarische bedrijven meer actief zijn in het plangebied. In het noorden van het plangebied is nog wel een parkeervoorziening in gebruik in combinatie met een bouwplaatsinrichting. Deze voorziening diende voor de tijdelijke onderwijsgebouwen in Veenendaal-Oost. Het basisionderwijs is inmiddels ondergebracht in het Ontmoetingshuis in deelgebied Buurtstede. Verder wordt in het noordelijk deel ca. 1 ha. gebruikt voor de opslag van (bouw)materialen en vindt daar ook de directievoering van het plangebied plaats.
Verder zijn er nog drie woningen aan de Dragonderweg gesitueeerd.
1.4 Vigerend(e) Plan(nen)
Op de locatie is het bestemmingsplan Veenendaal-oost van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Uit te werken Woondoeleinden'. Daarnaast zijn nog enkele aanduidingen op de verbeelding opgenomen die de structurerende elementen binnen het plangebied weergeven.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van het bestemmingsplan beschreven;
- In hoofdstuk 2 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- In hoofdstuk 3 is het plan(gebied) beschreven;
- In hoofdstuk 4 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
- Hoofdstuk 5 beschrijft het juridische deel van het plan;
- In hoofdstuk 6 komt de financieel economische uitvoerbaarheid aan bod;
- In hoofdstuk 7 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
- de Nota Ruimte;
- de Structuurvisie Randstad 2040;
- de Nota Mobiliteit;
- de MobiliteitsAanpak;
- de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)
Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het is grotendeels een consoliderend plan met een ontwikkelingsgericht karakter. Dit houdt in dat de vigerende globale (woon)bestemming gehandhaafd blijft: door een toegesneden juridische regeling wordt de bestaande situatie gehandhaafd en blijvende kwaliteiten behouden.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leiden tot een kwaliteitsverbetering van cultuurhistorische waarden, ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor de waterhuishoudkundige aspecten.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
Toets plan
Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barroaanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
2.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021
Op 10 december 2015 is dit beleidsplan vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.
In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:
- 1. Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het plangebied Veenendaal Oost valt binnen het Stroomgebiedbeheerplan Rijn en Overstromingsrisicobeheerplan Rijn (hier niet nader toegelicht).
Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.
Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.
2.1.4 Overig wettelijk kader
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2018
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de tweede partiële herziening van de structuurvisie vastgesteld.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 2.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
Afbeelding 3.2.1: PRS: kaart wonen en werken, met aanduiding plangebied (rood kader).
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
- 1. een duurzame leefomgeving;
- 2. vitale dorpen en steden;
- 3. landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Wonen
De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.
Tabel 3.2.1: Woningbouwprogramma 2013-2028
Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd (zie paragraaf 4.7).
Toets plan
Op grond van de PRS, kaart 'wonen en werken' komt het plangebied in aanmerking voor woningbouw, zoals op afbeelding 3.2.1 is weergegeven. Binnen deze aanduiding is de bouw van nieuwe woningen mogelijk.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen, zoals opgenomen in de structuurvisie.
Verstedelijking
Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied). Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de rode contourenkaart voor Veenendaal weergegeven.
Afbeelding 3.2:2 Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie 2005-2012, provincie Utrecht) met indicatieve aanduiding plangebied
Wonen
Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart ‘Wonen en werken’ als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Toets plan
Aangezien dit bestemmingsplan consoliderend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, geldt dat de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening geen beperkingen opleggen aan voorliggend bestemmingsplan. Het provinciaal belang is niet in het geding.
2.2.3 Bodem- Water- en Milieuplan 2016-2021
Dit beleidsplan is vastgesteld op 7 december 2015 en komt voort uit de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. De provincie draagt met dit beleidsplan bij aan het realiseren van ontwikkelopgaven zoals Veenendaal Oost door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein. Bij de uitwerking van het beleid is de focus van de provincie gericht op vier prioriteiten uit de Strategische Agenda:
- Waterveiligheid en wateroverlast;
- Schoon en voldoende oppervlaktewater;
- Ondergrond;
- Leefkwaliteit stedelijk gebied.
De provincie Utrecht wil deze prioriteiten oppakken samen met gebiedspartners. De rol van de provincie in de regionale samenwerking verschilt naar behoefte, waarbij gebiedsgerichte aanpak het uitgangspunt is. De provincie kan optreden als (gebieds)regisseur, maar ook als sparringpartner, deskundige, bevoegd gezag of vanuit een kaderstellende rol.
Op grond van de te verwachten Omgevingswet dienen provincies één integraal plan voor de fysieke leefomgeving op te stellen: de omgevingsvisie. De omgevingsvisie vervangt vier wettelijk verplichte plannen (de structuurvisie voor ruimtelijke ordening, het waterplan, het milieubeleidsplan en het mobiliteitsplan, hier verder niet meer genoemd). De Omgevingswet zal naar verwachting weinig inhoudelijke en juist meer procesmatige veranderingen met zich meebrengen. Dit Bodem-, Water- en Milieuplan gaat op termijn op in de omgevingsvisie. De Provincie heeft ervoor gekozen om via het Bodem- Water- en Milieuplan alvast te anticiperen op het gedachtegoed van de Omgevingswet.
De provincie geeft deels uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), de Provinciale Milieuverordening (PMV) en de Provinciale Waterverordening. Tegelijk met de vaststelling van het Bodem- Water- en Milieuplan is ook een partiële herziening van de PMV vastgesteld. De doorwerking in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en PRV zal plaatsvinden in de eerstvolgende herziening van de PRS en de PRV.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regio Foodvalley
Algemeen
Voor de periode 2015-2025 hebben de portefeuillehouders Wonen nieuwe afspraken gemaakt over de verdeling van het aantal woningen in de regiogemeenten. Het Regiobestuur Foodvalley heeft ingestemd met het voorstel. De prognose is dat circa 14.500 woningen verdeeld worden over de regiogemeenten in Regio FoodValley. Deze aantallen zijn gebaseerd op prognoses. Als de werkelijkheid verandert, wijzigen de prognoses en dus ook de aantallen.
De verdeling is als volgt: | |
Ede | 4.000 |
Barneveld | 3.500 |
Nijkerk | 2.000 |
Scherpenzeel | 500 |
Wageningen | 1.600 |
Renswoude | 50 |
Rhenen | 350 |
Veenendaal | 2500 |
Regionaal is afgesproken de verdeling te baseren op de Gelderse prognose 2014. De Utrechtse gemeenten gaan uit van de afspraken die zijn vastgelegd in het Utrechtse beleid (Structuurvisie 2013).
Voor het monitoren van de woningbouwaantallen wordt samengewerkt met Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley. Alle woningen die klaar zijn worden meegenomen in de woningmarktmonitor.
Regionale Woonagenda
Binnen Regio FoodValley wordt samen met onze partners uit de woningbouw (waaronder Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley en woningcorporaties uit de regio) aan de regionale Woonagenda gewerkt. Deze is opgesteld en ingevuld met de diverse partners op de woningmarkt (overheden, corporaties, ontwikkelaars, makelaars, zorgpartijen, huurdersverenigingen). De woonagenda heeft tot doel om de aantrekkelijke woonomgeving van de regio te behouden en te versterken. Het is daarom van belang dat de juiste woningen voor de juiste doelgroepen worden gebouwd. Het is van belang om niet alleen te kijken naar het woningaanbod, maar voornamelijk ook naar woningvraag en de daarbij behorende woonwensen.
De vraag gaat meer bepalen wat er in de markt gebeurt. Daarom kijkt Regio FoodValley naar bevolkingsprognoses voor kwantitatieve afspraken. Er wordt gebouwd naar bevolkingsontwikkelingen binnen de regio. Naast de bevolkingsontwikkeling wordt gekeken naar de behoefte. Speerpunt van de samenwerking betreft in 2016 het voortzetten van het thema 'Kwaliteit van het wonen'. Daarbij wil de regio samen met de partners een gezamenlijk beeld vormen en komen tot afspraken over kwalitatieve aspecten van woningbouw en herstructurering in de regio.
Toets plan
Onderhavig woningbouwplan past binnen de gemaakte afspraken. Zie hiervoor ook paragraaf 4.7 inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking en paragraaf 4.7
2.3.2 Waterschap Vallei en Veluwe
De gemeente Veenendaal en daarmee ook het plangebied Veenendaal Oost ligt binnen het beheergebied van dit waterschap.
1) Keur 2013, beleidsregels en algemene regels
De Keur is een algemene verordening van het waterschap voor de behartiging van de opgedragen taken. De Keur is gebaseerd op de Waterwet en de Waterschapswet (die de organisatie van waterschappen regelt). De verordenende bevoegdheden zijn vormgegeven naar een model van de Unie van Waterschappen.
In de Keur staat wat er wel en niet mag in wateren, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken (waterstaatswerken) en grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden. Zo mogen bepaalde activiteiten bij wateren en dijken alleen worden uitgevoerd als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend. Hiermee voorkomen we met elkaar risico's op wateroverlast of gevaren voor de dijken.
In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningplicht. In deze algemene regels worden minder risicovolle activiteiten toegestaan zonder dat er vooraf toestemming hoeft te worden gevraagd aan het waterschap. Wel gelden er meestal voorwaarden en moet er achteraf een melding worden gedaan. Van de waterstaatswerken wordt via een legger de technische norm en geografische begrenzing aangegeven.
2) Waterbeheerprogramma 2016-2021
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld onder het motto 'partnerschap als watermerk'. Het waterbeheerprogramma is bedoeld als een handleiding vanuit de tactische doelstellingen van het waterschap. De tactische doelstellingen zijn gebaseerd op de strategische doelen uit de Langetermijnvisie van het waterschap, de aanbevelingen uit het klimaatrapport van OESO uit 2014 en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), hier niet apart toegelicht.
Het waterschap onderscheidt de drie programma's waterveiligheid, watersysteem en waterketen. Het programma watersysteem is onderverdeeld in landelijk gebied, stedelijk gebied en KRW. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt. Hieraan zijn meerjarenramingen gekoppeld voor de reguliere exploitatiekosten en voor investeringen. De verdere uitwerking van de maatregelen volgt de jaarlijkse beleidscyclus, waaronder de vaststelling van de meerjarenbegroting.
Het waterschap geeft invulling aan partnerschap door jaarlijks de mogelijke projecten en trajecten te bespreken met de gebiedspartners, zoals de gemeente Veenendaal. Het waterschap ziet 'partnerschap' als onderdeel van de basishouding, om het voorliggende programma beter, effectiever, efficiënter en integraler te kunnen uitvoeren. Het waterbeheerprogramma mag daarom worden beschouwd als een contract met de samenleving.
Toets plan
Het plan wordt aan de uitgangspunten van het regionale beleid getoetst in de waterparagraaf (paragraaf 4.8).
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2025
De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:
- 1. ruimbaan voor ondernemen;
- 2. meer binding en innovatie in de ondernemerstraditie;
- 3. Veenendaal jonge leefstad van de toekomst;
- 4. De bestaande jeugdige leeftijdsopbouw vasthouden;
- 5. herkenbare stadslandschappen;
- 6. meer afwisseling en samenhang in het ruimtelijk beeld.
De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:
- sociaal en cultureel profiel;
- stedelijk profiel;
- groei na 2015;
- profiel in de regio.
Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.
Toets plan
Veenderij wordt het waterrijkste deel van Veenendaal Oost. Dit gedeelte van Veenendaal Oost krijgt een dorpse uitstraling die o.a. wordt gekenmerkt door factoren, zoals landschap, schaal en maat, herkenbare eenheden, informele sfeer en wisselende verkaveling.
De waterrijke, natte omgeving is van oudsher karakteristiek voor de omgeving.
De ontwikkeling van Veenderij is daarmee passend binnen de Strategische Visie Veenendaal 2025
2.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
- 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
- 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
- 3. heldere routes met duidelijke entrees;
- 4. brandpunten in de stad;
- 5. groene stad;
- 6. aantrekkelijke oonwijken;
- 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
- 8. bereikbare economische gebieden;
- 9. een fietsende stad;
- 10. goed openbaar vervoer.
Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de kaart die bij de structuurvisie 2025 hoort.
Afbeelding 3.4.2: uitsnede structuurkaart, Structuurvisie 2025 (plangebied globaal aangeduid met rode cirkel)
Toets plan
Op de structuurkaart valt het plangebied binnen de functie 'Wonen' en 'Water'. Het plan voldoet aan de beoogde ontwikkeling van een woonfunctie in combinatie met water(berging).
Zowel binnen als grenzend aan het plangebied is de entree van het plangebied met een zwart vierkant aangeduid. Deze entree (aansluiting Prins Clauslaan/Van Essenlaan op de Rondweg-Oost ) is een belangrijke aansluiting op de doorgaande routes die de verschillende delen van Veenendaal met elkaar verbinden.
Het plan voldoet aan de Structuurvisie 2025.
2.4.3 Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan
Het Waterplan van de gemeente Veenendaal is in 2006 vastgesteld en kende twee onderdelen:
- een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar;
- en een maatregelendeel voor een periode van 4 jaar.
Inmiddels wordt het waterplan niet meer gebruikt. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.
Relevante aspecten uit de ontwikkeling Veenendaal-Oost zullen vanaf 2016 worden meegenomen bij het opstellen van dit beleidsdocument.
Toets plan
Gelet op het voorgaande heeft geen toetsing aan het gemeentelijk riolerings- en waterplan plaatsgevonden. De waterhuishoudkundige ontwikkeling binnen Veenendaal Oost en de mogelijke gevolgen hiervan maken onderdeel van de Waterparagraaf zoals beschreven in 4.8 Waterhuishouding.
2.4.4 Groenstructuurplan
Algemeen
In 2003 is het Groenstructuurplan Veenendaal vastgesteld. Hierin zijn de volgende groene kwaliteiten van Veenendaal benoemd:
- de directe omgeving van Veenendaal met hoogwaardige landschappen en recreatieve kwaliteiten;
- de oorspronkelijk heldere opbouw met onder andere de Grift;
- het vele groen in de woonwijken;
- de ontwikkelingspotenties van het Binnenveld voor natuur;
- recreatie en landschapsontwikkeling;
- de groene vingers afkomstig van de Utrechtse heuvelrug aan de zuidwestkant van de stad en de bestaande natuurgebieden met onder meer blauwgraslanden (de Hel en de Blauwe Hel).
Het doel van het groenstructuurplan kan als volgt worden geformuleerd:
- de samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
- met het groen de herkenbaarheid en de identiteit van de openbare ruimte in zowel de hoofdstructuur als de afzonderlijke wijken vergroten;
- de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
- groen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
- accenten in het groen aan brengen overeenkomstig de plaats en niveau.
Toets plan
Het voorliggende plan is een inzet om de herkenbaarheid en de identiteit van de openbare ruimte in de hoofdstructuur en de wijken te vergroten. Het groen is hierbij als een belangrijk dan wel leidend principe gebruikt.
2.4.5 Milieukwaliteitsplan 2012-2016
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Voor de langere termijn zijn wensbeelden geformuleerd en voor de kortere termijn tot en met 2016 zijn doelstellingen geformuleerd. In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving.
Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema’s integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
Naast de fysieke leefomgeving richt dit Milieukwaliteitsplan zich ook op de huidige en toekomstige gebruikers ervan. Milieumaatregelen raken burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties immers direct in hun belangen en beleving van hun dagelijkse omgeving. Communicatie, informatievoorziening en samenwerking zijn daarom de trefwoorden.
Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw staat centraal in Veenendaal-Oost. De wijk moet een bijdrage leveren aan de gemeentelijke ambitie om in 2035 energieneutraal te zijn. Wij verwachten dat de woningbouw minimaal voldoet aan de ambitie mainstream duurzaam, de wijk is voorbereid op de gevolgen van een veranderend klimaat en een hoge grondwaterstand. De wijk en de woningen zijn voorbereid op het wonen in elke levensfase (levensloopbestendig).
2.4.6 Visie 'Natuurlijk Ontwikkelen'
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen, waaronder Veenendaal Oost.
2.4.7 Detailhandelstructuur 'Nu en in de toekomst'
De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.
In de detailhandelstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie onderstaande afbeelding).
Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan.
Gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investeringen kunnen renderen. Bestaande winkels kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten en behouden de rechten die zij reeds hebben.
Toets plan
In Veenderij zijn geen winkelvoorzieningen opgenomen. Wel is binnen een redelijjke afstand ruimte gereserveerd voor een nieuw buurtwinkelwinkelcentrum in Veendaal-Oost. Dit betreft de wijk Buurtstede. Binnen Buurtstede worden alle voorzieningen geclusterd. Een en ander is passend binnen de vastgestelde detailhandelstructuur.
2.4.8 Prostitutiebeleid
In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.
Toets plan
De planregels van het bestemmingsplan sluiten de vestiging van (nieuwe) seksinrichtingen uit. Hiermee wordt voldaan aan het geldende prostitutiebeleid.
2.4.9 Notitie Parkeernormen
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
- 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
- 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
- 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leebaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
- 5. indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.
Toets plan
Uitgaande van de parkeernorm van 1.8 parkeerplaats per woning, zijn er voor het stedenbouwkundig plan (exclusief de uitwerking van eiland J), ongeveer 1.800 parkeerplaatsen nodig. Het stedenbouwkundige plan bevat voldoende parkeerplaatsen.
2.4.10 Archeologie-/monumentenbeleid
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenedaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeolgische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelnkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.
2.4.11 Welstandsnota 2011
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Op 24 mei 2012 heeft de gemeenteraad het beeldkwaliteitsplan 'Veenderij' vastgesteld en toegevoegd aan de Welstandsnota. Dit vormt het uitganspunt voor de te realiseren beeldkwaliteit.
Hoofdstuk 3 Toekomstige Situatie
3.1 Stedenbouwkundige Structuur Veenendaal Oost
Het oost-west gerichte kavelpatroon van het onderliggende veenlandschap is uitgangspunt geweest bij het opstellen van de verkavelingsstructuur voor Veenendaal-oost. Kenmerkende eigenschappen van dit landschap zijn lange smalle kavels, smalle sloten tussen de kavels die het gebied afwateren en incidenteel opgaande beplanting tussen de kavels.
In het landschappelijk patroon van kavels in oost-west richting ligt een aantal elementen die afwijken van de parallelle oost-west gerichte kavels. Het gaat om een aantal bestaande sloten en laantjes. Deze elementen zijn meegenomen in de nieuwe verkaveling en vormen interessante plekken in delen van de wijk en vormen daarom een aanleiding voor bijzondere plekken en/of functies. Deze elementen kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren aan de identiteit van buurten op een lager schaalniveau.
Het zuidelijk deel van Veenendaal-oost (Veenderij) zal een specifiek karakter krijgen door de grote hoeveelheid water die in dit gebied opgevangen moet worden. Het landschappelijk patroon langs het (Gelders) Benedeneind is bijzonder, doordat hier de oost-west gerichte kavels omslaan naar een verkaveling haaks op het Valleikanaal (Bisschop Davidsgrift). In deze structuur is ook de bestaande lintbebouwing langs het Valleikanaal opgenomen. Om een goede overgang te maken tussen de wijk en het bebouwingslint en tegelijkertijd de verbijzondering van het landschappelijk patroon zichtbaar te maken is een zone gedefinieerd met een waterrijk milieu. Door deze verkavelingsstructuur (met behulp van een markante zichtlijn en de aanwezigheid van oppervlaktewater) zichtbaar te maken vanaf de hoofdentree van de wijk, wordt het waterrijke karakter van de wijk reeds bij de entree herkenbaar gemaakt. Ook wordt de entree vanaf de Rondweg-oost op deze wijze een bijzondere plek in de stedenbouwkundige structuur van de wijk.
De Groene Grens
In de nota 'Interprovinciale Structuurvisie Ede-Veenendaal' (ISEV; augustus 1994) en een in 2007 gesloten samenwerkingsovereenkomst is afgesproken om een natuurontwikkelingszone te realiseren. Deze is bedoeld als compensatie voor realisering van Veenendaal-Oost waar Veenderij onderdeel van uitmaakt. Veenendaal-Oost is na een gemeentegrenswijziging tot het grondgebied van de gemeente Veenendaal gaan behoren.
De natuurontwikkelingszone dient twee doelen. In de eerste plaats de bescherming van de ecologische en visueel-landschappelijke waarden van het Binnenveld. Het plangebied zal niet alleen meer voor agrarische doeleinden maar nu -en vooral- ook voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden worden bestemd. Daarnaast bestaat er behoefte aan het stellen van een uiterste grens aan de stedelijke uitbreiding van Veenendaal-oost.
Nieuw wonen
Veenendaal-oost is een voorbeeldproject in het kader van Nieuw Wonen. Nieuw Wonen gaat uit van een levensloopbestendige wijk. Hieronder wordt verstaan: een woonwijk die mensen (in willekeurig welke levensfase, ongeacht levensomstandigheden, huishoudensamenstelling en culturele achtergrond) optimale mogelijkheden biedt voor alle vormen van fysieke en geestelijke activiteiten en zelfontplooiing en die een woningaanbod en voorzieningenniveau heeft die daartoe zijn uitgerust. Eén van de belangrijkste ontwerpuitgangspunten die hieruit is afgeleid is de realisering van buurtjes met een menselijke maat.
3.1.1 De deelgebieden
Veenendaal Oost is onderverdeeld in drie deelgebieden, namelijk Groenpoort in het noorden, Buurtstede in het midden en het hier aan de orde zijnde Veenderij in het zuiden. Deze deelgebieden krijgen ieder hun eigen karakter, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in een kenmerkende dichtheid, sfeer en profilering van de openbare ruimte.
Groenpoort
Het deelgebied "Groenpoort" vormt het noordelijke deelgebied van Veenendaal Oost. De (gemiddelde bruto) woningdichtheid zal naar huidige inzichten ongeveer 26 woningen per hectare bedragen. Dit gebied zal worden doorsneden door singels en groene elementen waardoor meerdere kleine woonbuurtjes ontstaan, waarbinnen de woningblokken voornamelijk uit halfopen bouwblokken bestaan. Door de grote voortuinen en de relatief brede profielen van de openbare ruimten krijgt de buurt een groen karakter.
Buurtstede
Het centraal in de wijk gesitueerde deelgebied "Buurtstede" met een woningdichtheid van ongeveer 30 woningen per hectare, bevat de voorzieningen voor Veenendaal-Oost (alsmede voor de Dragonder Oost). Het voorzieningencluster in Buurtstede bedraagt in totaal 16.500 m², waarvan 5.000 m² detailhandel en 11.500 m² maatschappelijke functies, inclusief horeca. Hiermee worden alle niet-wonen functies centraal in Veenendaal-Oost gesitueerd. In het centrum is een menging van functies belangrijk voor de leefbaarheid/levensloopbestendigheid van de centra en de wijk als geheel.
De woningblokken bestaan hoofdzakelijk uit gesloten bouwblokken met voornamelijk aaneengesloten woningen en gestapelde woningen. Door de beperkte aanwezigheid van voortuinen en het materiaalgebruik van de openbare ruimten krijgt de buurt een stedelijk karakter.
Veenderij
Het deelgebied "Veenderij" vormt het zuidelijke deel van Veenendaal Oost. De woningdichtheid bedraagt ongeveer 24 woningen per hectare (825 tot 1.225 woningen). De woningblokken bestaan hoofdzakelijk uit halfopen bouwblokken. De woningdichtheid zal van noord naar zuid afnemen. Ook het oostelijk deel langs de Dragonderweg zal, aansluitend op het buiten het plangebied te realiseren woongebied (zogenaamde balkon), een lagere dichtheid krijgen. In Veenderij is het mogelijk om het water een belangrijke rol toe te kennen in de woon- en leefomgeving.
3.1.2 Verkeersstructuur
De hoofdontsluitingsstructuur van Veenendaal-oost staat voor het merendeel haaks op de landschappelijke hoofdstructuur van het gebied. De hoofdontsluitingsstructuur heeft een duidelijk herkenbaar profiel binnen ieder deel van de wijk. Een brede watergang vervult in het profiel van de hoofdontsluiting een belangrijke rol en onderstreept het waterrijke karakter van de wijk.
De hoofdverkeersstructuur is voor het gemotoriseerde verkeer zo ontworpen dat de deelgebieden Buurtstede en Veenderij niet worden verbonden met het deelgebied Groenpoort. Doordat de hoofdontsluiting voor Buurtstede en Veenderij wordt losgekoppeld van de hoofdontsluiting van Groenpoort is er geen doorgaande verkeersbeweging voor gemotoriseerd verkeer mogelijk tussen het zuidelijke deel van de wijk en het noordelijke deel. Verbinding van beide delen is vanzelfsprekend wel mogelijk voor langzaamverkeer en openbaar vervoer.
In het centrale deel van de wijk (Buurtstede) worden op logische plekken voorzieningen, scholen en andere functies gecreëerd. Het centrale voorzieningencluster met winkels zal voor gemotoriseerd verkeer zowel vanuit het noordelijk als vanuit het zuidelijk deel bereikbaar zijn. De hoofdontsluitingsweg wordt waar mogelijk ingericht als 50 km/uur weg. Langs de hoofdontsluitingswegen is rekening gehouden met een ventweg zodat enige afstand gecreëerd wordt tussen de woningen en de hoofdontsluiting. Dit mede in verband met het aspect verkeersgeluid.
3.1.3 Water- en groenstructuur
Groen en water worden in Veenendaal Oost ingezet als belangrijke structurerende elementen. Zo vormen de oost-west gerichte groenzones de verbindingszones tussen de deelgebieden Groenpoort, Buurtstede en Veenderij en de aan de oostzijde van Veenendaal-oost geprojecteerde natuurontwikkelingszone. Deze groenzones geven bovendien de relatie met de bestaande stad vorm, doordat de langzaamverkeersroutes in de richting van het centrum van Veenendaal hierin worden opgenomen.
Aan de zuidzijde vormen de waterstructuren haaks op de Grift een duidelijke afwijking van de landschappelijke richting van Veenendaal-oost waardoor lange zichtlijnen naar de Utrechtse Heuvelrug ontstaan. Om zorg te dragen voor een goede waterhuishouding is hier sprake van relatief veel oppervlaktewater.
De groenzones leggen niet alleen een relatie met de natuurontwikkelingzone ten oosten van het plangebied, maar vormen ook een belangrijke interne kwaliteit binnen het plangebied. De groenzones kunnen op een verschillende wijze worden ingericht, waarbij de verhouding tussen water en groen bepalend zal zijn voor het karakter van de zone. Daarnaast krijgt ook ieder deel van de wijk een eigen groene ontmoetingsplek waar invulling gegeven kan worden aan een meer intensief gebruik van het groen.
3.2 Veenderij
Veenderij wordt het waterrijkste deel van Veenendaal Oost. Dit gedeelte van Veenendaal Oost krijgt een dorpse uitstraling die wordt gekenmerkt door verschillende factoren, zoals landschap, schaal en maat, herkenbare eenheden, informele sfeer en wisselende verkaveling.
De waterrijke, natte omgeving is van oudsher karakteristiek voor de omgeving. Ook bij de ontwikkeling van Veenderij tot woongebied zal het water overal zichtbaar en voelbaar zijn. Brede watergangen zorgen voor een heldere structuur die in directe verbinding staat met het omringende landschap, zoals de Nieuwe Wetering en de Grift.
In Veenderij zal een subtiele overgang gerealiseerd worden van stedelijk gebied (noordwestzijde) naar het bestaande landschap (zuidoostzijde). De relatie met het landschap krijgt al vorm door landschappelijke structuren door te zetten in Veenderij. De inrichting van de openbare ruimte en de uitstraling van de bebouwing moeten bijdragen aan een soepele overgang naar het omringende landschap. Veenderij bestaat uit vier buurten, te weten: "Hart" met een stedelijk dorps karakter (noordwest), "Eilanden" met een landelijk dorps karakter (centraal), "Weteringse Zoom" met een waterrijk landelijk karakter (zuidoost) en "De Linten" (zuid en oost).
Voor Veenderij is een indicatief stedenbouwkundig plan1 gemaakt. Het plan schetst de mogelijke toekomstige stedenbouwkundige configuratie. Dit stedenbouwkundige plan heeft geen juridische status en er kunnen derhalve geen rechten aan worden ontleend. Het ‘schetst sferen’ en ‘geeft suggesties voor oplossingen’, zonder dat het ‘voorschrijft’. Het laat de ontwikkelaar of woningcorporatie derhalve alle vrijheid voor creativiteit en interpretatie. Tegelijkertijd kan het gezien worden als een inspanningsverplichting om het gesuggereerde stedenbouwkundige kwaliteitsniveau na te streven bij de verdere uitwerking. Op basis van onder meer markttechnische overwegingen kan echter bij de definitieve uitwerking worden afgeweken van het stedenbouwkundige plan.
De basis voor het stedenbouwkundig plan vormt de wijze waarop het water is georganiseerd in combinatie met het dorpse karakter van de woonbuurtjes. Het water moet niet alleen beleefbaar zijn vanaf het openbaar gebied, maar ook vanuit de privétuinen. Daarom is gekozen voor kleinschalige eilanden. Elk eiland vormt een min of meer op zichzelf staand dorps buurtje met een eigen karakter. Tussen de eilanden is een gevarieerd en fijnmazig stelsel van waterwegen gecreëerd met in het midden van “Veenderij” een centrale waterpartij. Het water vanuit het deelplan “Buurtstede” is naar het zuiden toe doorgezet, takt aan op De Nieuwe Wetering (het betreft hier de bestaande watergang ten oosten van de Dragonderweg) en mondt uit in het Valleikanaal.
Afbeelding 2.2: Indicatieve verkaveling Veenderij (oktober 2015)
Het noordelijk deel van “Veenderij” is dichter bebouwd dan de overige delen van “Veenderij”. Om een natuurlijke overgang te creëren richting het (Gelders) Benedeneind, de Meentdijk en de Dragonderweg zijn in het zuidelijk en zuidoostelijk deel van “Veenderij” relatief veel vrijstaande woningen en tweekappers geprojecteerd. Daar waar sprake is van rijwoningen staan deze woningen haaks op de percelen van het (Gelders) Benedeneind. Hiermee wordt een gesloten wandvorming richting deze percelen voorkomen.
De woonbuurtjes hebben een dorps karakter met een informeel beloop van de wegen en een gevarieerde mix van woningtypen. Elk wooneiland krijgt een eigen identiteit met een eigen brink (een plein) en wordt ontsloten door een 30 km/h weg. De hoofdontsluiting van “Veenderij” takt op twee punten aan op de Van Essenlaan. De meeste appartementen (circa 110) worden gesitueerd in het noordelijk deel. Twee appartementengebouwen van elk naar verwachting 15 appartementen met een landelijke uitstraling krijgen een zorgvuldig toegewezen plek in het zuidelijk deel. Hierbij wordt rekening gehouden met voldoende afstand tot de bestaande bebouwing in de omgeving.
In het Beeldkwaliteitplan voor “Veenderij” wordt de gewenste sfeer van de bebouwing en de openbare ruimte in samenhang omschreven. Voor “Veenderij” zijn een dorpse, informele uitstraling in een waterrijke wijk, waarin water goed beleefbaar is, de belangrijkste uitgangspunten.
Het centraal gelegen eiland (Hart) krijgt een meer stedelijk dorps karakter. De daaromheen liggende eilanden (De Eilanden) verkrijgen een meer landelijk dorps karakter met een groene uitstraling door de aanwezigheid van veel voortuinen met hagen. Het dorpse beeld wordt versterkt door te variëren met de rooilijnen en kaprichtingen. Alle woningen worden in beginsel van een kap voorzien. Het gebied “Weteringse Zoom” is een landelijk waterrijk karakter toegedicht. Veel vrijstaande woningen met een landelijke uitstraling zijn aan het water gesitueerd. Het deelgebied “De Linten” wordt gevormd door de toekomstige woningen langs de Dragonderweg en nabij het (Gelders) Benedeneind. “De Linten” krijgt een sfeer en een beeld van lintbebouwing: vrijstaande woningen met een landelijke uitstraling.
In het Beeldkwaliteitplan zijn de richtlijnen weergegeven voor de uitwerking van de bebouwing en de openbare ruimte. Met deze richtlijnen wordt beoogd de gewenste sfeer en kwaliteit te waarborgen, zonder de vrijheden voor architecten en anderen bij de uitwerking te veel in te perken.
Woningbouwprogramma
Het woningbouwprogramma voor Veenderij omvat in totaal circa 1.000 woningen in diverse categorieën.
Parkeren
Uitgaande van de parkeernorm van 1.8 parkeerplaats per woning, zijn er voor het stedenbouwkundig plan (exclusief de uitwerking van eiland J), ongeveer 1.800 parkeerplaatsen nodig. Het stedenbouwkundige plan bevat voldoende parkeerplaatsen.
Groenvoorzieningen en speelplaatsen
In het stedenbouwkundig plan wordt elk wooneiland voorzien van een centrale groene plek en een groene plek aan het water. Op deze plekken is er ruimte voor ontmoeten, spelen of om te wandelen. Het principe voor speelplekken is dat de speelmogelijkheden gekoppeld zijn aan de voetpaden in de wijk.
Naast de openbare verblijfsplekken spelen boomstructuren een belangrijke rol binnen de groenstructuur van Veenderij. De hoofdontsluiting van Veenendaal Oost wordt begeleid door een dubbele bomenrij. De bomen staan langs de rijbanen en het fietspad in brede grasbermen. De buurtontsluiting van Veenderij wordt aangezet met een enkele bomenrij (1e grootte) in een brede groene berm. In de buurtstraten en op de brinken vindt men solitaire bomen. Landschappelijke bomen staan los langs de watergangen.
Een ander element van de groenstructuur is de Weteringse Zoom. De bredere watergang van de Nieuwe Wetering vormt een duidelijke scheiding tussen de wooneilanden en de eilanden van de Weteringse Zoom. De overgang tussen deze twee typen wooneilanden wordt benadrukt door de aanwezigheid van oevers met plasbermen die begroeid zijn met rietachtige oevervegetaties als lisdodde en gele lis.
- 1. Stedenbouwkundig plan Veenderij, BDP.khandekar, 26 september 2011, en herziening
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
4.1 Bodem
4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
4.1.2 Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico’s. De noodzaak om te saneren wordt voor het project Veenderij bepaald door de bouwplannen/herinrichting. Met andere woorden: de urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. Dit is voor Veenderij niet van toepassing. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
4.1.3 Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op de bodemkwaliteitskaart (Bron: Omgevingsdienst, 2015) ligt het bestemmingsplangebied "Veenderij" in het oostelijk deel van Veenendaal. In dit plangebied is zowel de boven- als de ondergrond gekwalificeerd als kwaliteit "landbouw/natuur".
4.1.4 Planspecifiek
Gemeente Veenendaal heeft in het verleden een historisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft bestaan uit het raadplegen van archieven, het verzamelen en samenvatten van eerder uitgevoerde onderzoeken, het bestuderen van historisch en huidig kaartmateriaal, alsmede luchtfoto-interpretatie.
Voor het deelgebied Veenderij is onder andere een zogenaamd sleuvenonderzoek uitgevoerd2. Dit onderzoek is gericht op de mogelijke aanwezigheid van asbest in de puinverhardingen, slootdempingen of andere verdachte deellocaties. Bovendien is onderzocht in welke vorm de verontreiniging met asbest aanwezig is (hechtgebondenheid en type). Indien mogelijk worden uitspraken gedaan over de globale omvang van de verontreiniging met asbest. In Veenderij zijn bovendien de in eigendom verkregen percelen middels een fase "verkennend bodemonderzoek" onderzocht. Dit kunnen -mede gezien de lange looptijd van het project- al wat oudere onderzoeken zijn.
Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken is vervolgens een saneringsplan op hoofdlijnen opgesteld3 voor de sanering van de ernstig verontreinigde bodem (de gevallen van ernstige bodemverontreiniging). In dit saneringsplan worden de sanerende maatregelen en de te volgen procedures beschreven die noodzakelijk zijn om de ernstige verontreinigingen, dan wel de gevolgen daarvan, tot een milieuhygiënisch aanvaardbaar niveau terug te brengen.
Gelijktijdig met het opstellen van het raamsaneringsplan zijn een verkennend bodemonderzoek gedateerd 2 april 2007 en een waterbodemonderzoek van 30 maart 2007 uitgevoerd.
Aanvullend bodemonderzoek en sleuvenonderzoek4 is uitgevoerd voor het kadastraal perceel sectie K, nummer 4156 (gedeeltelijk). Uit dit onderzoek is geen noodzaak tot het uitvoeren van saneringswerkzaamheden voortgekomen. De kadastrale percelen sectie K, nummer 4115 en 4166 zijn inmiddels gesaneerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem(verontreiniging) geen belemmering is voor het bouwrijp maken en een gebruik overeenkomstig de bestemming. Ondanks de uitgevoerde onderzoeken is het mogelijk dat tijdens het bouwrijpmaken van het plangebied niet-aangetoonde bodemverontreinigingen worden aangetroffen. Het raamsaneringsplan biedt dan uitkomst en voorkomt stagnatie tijdens de werkzaamheden.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
Het bestemmen van wegen, woningen en andere geluidsgevoelige objecten moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder (Wgh) en een goede ruimtelijke ordening. Als invulling hiervan heeft de gemeente geluidsbeleid vastgesteld en volgt zij ook de lokale uitvoeringspraktijk. Dit wordt hieronder nader toegelicht.
4.2.2 Beleid en regelgeving
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Ten behoeve van de bestemmingplanprocedure wordt getoetst aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Door Sweco is een inventarisatie Bedrijven en milieuzonering uitgevoerd op 22 juni 2016 (zie Bijlage 2) en een quickscan op het gebied van industrielawaai (zie Bijlage 3). In deze documenten is de invloed van de omliggende bedrijven op de geplande ruimtelijke ontwikkeling beoordeeld en vice versa.
4.3.1 Goede ruimtelijke ordening
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)' is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.
De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk (bijlage 1 VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering) zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.
4.3.2 Gebiedstypering
Het plangebied kan aangemerkt worden als 'Gemengd gebied', gelet op de aanwezige hoofdinfrastructuur (Rondweg-oost) en de menging van functies (wonen en werken) in de gebieden rondom het plangebied.
4.3.3 Feitelijke situatie
De daadwerkelijk aanwezige bedrijven in en om het plangebied zijn in kaart gebracht zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven.
Afbeelding 4.3.3: ligging relevante bedrijven (paars) en Veenderij (geel)
Van de bedrijven die op grond van de richtafstanden een belemmering kunnen vormen voor de nieuwbouw in het plangebied zijn de vergunningen ingezien. Het milieuaspect geluid is daarbij bepalend.
4.3.4 Inpasbaarheid
Binnen Veenderij zijn er geen knelpunten met bestaande bedrijven te verwachten. De kortste afstand tot een van de relevante bedrijven bedraagt circa 250 meter.
4.3.5 Conclusie
De betrokken locatie is niet gelegen binnen de invloedsfeer van milieubelastende activiteiten, zoals die worden gedefinieerd in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG.
4.4 Luchtkwaliteit
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
4.4.1 Wet milieubeheer
Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Door vertaald betekent dat meer dan 1,2 microgram per m³ wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit door vertaald naar bijvoorbeeld 100.000 m² kantooroppervlak, < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg of < 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling .
4.4.2 Wet ruimtelijke ordening
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.
Een aantal ontwikkelingen is gekoppeld aan de luchtkwaliteitseisen, zoals bestemmingplannen, tracé besluiten en omgevingsvergunningen. Indien blijkt dat het uitoefenen van een bevoegdheid leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit tot boven de grenswaarden zijn aanvullende maatregelen nodig. Deze aanvullende maatregelen kunnen projectspecifiek worden genomen of het project kan worden ondergebracht in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In onderstaande tabel staan de grenswaarden uit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer weergegeven:
Tabel 1: Grenswaarden hoofdstuk 5, titel luchtkwaliteitseisen Wet milieubeheer
Situatie
Er zijn geen relevante autonome ontwikkelingen op het gebied van luchtkwaliteit
Conclusie
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof na ontwikkeling van Veenendaal-Oost (Sweco, 17 mei 2016, referentie SWNL-0184398), zie Bijlage 4. Uit de resultaten blijkt dat in de onderzochte situaties wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Ondanks dat Veenendaal-Oost leidt tot een toename van het verkeer, nemen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in de situatie met ontwikkeling van Veenendaal-Oost af ten opzichte van de huidige situatie. Dit komt door de lagere achtergrondconcentraties en het schoner worden van het verkeer.
4.5 Ecologie
4.5.1 Wettelijk kader
Met betrekking tot ecologie dient er bij ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de wet- en regelgeving voor natuur. De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders:
- Natuurbeschermingswet 1998: Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten.
- Flora- en faunawet: individuele soorten.
- Provinciaal beleid: Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en gebieden buiten het NNN en eventuele weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
4.5.2 Onderzoek
Voor het plangebied is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5). Uit een reeds eerder uitgevoerde ecologische quikscan (zie Het verkennend onderzoek is erop gericht om een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen met betrekking tot aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en nadere procedures. In figuur 6.5.2 is aangegeven welke procedures mogelijk moeten worden doorlopen. Het verkennend onderzoek is de eerste stap in de procedure. Afhankelijk van het resultaat moeten de navolgende stappen al dan niet worden doorlopen.
Figuur 6.5.2: Procedureschema wet – en regelgeving natuurbescherming
4.6 M.e.r.-beoordeling
Ten behoeve van het vaststellen van het bestemmingsplan Veenendaal-Oost in 2006 is de procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) gevolgd. Dit heeft in 2005 geresulteerd in een PlanMER. Vervolgens is in het kader van uitwerkingsplan 'Centrale groenzone Buurtstede' een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Op 14 juni 2016 heeft het bevoegd gezag het besluit genomen dat er geen belangrijk nadelige effecten te verwachten zijn die aanleiding geven een m.e.r.-procedure te doorlopen. Met het opstellen van het PlanMER in 2005 en het uitvoeren van de m.e.r.-beoordeling in 2016 is de m.e.r.-plicht voor het bestemmingsplan Veenendaal-Oost 'uitgewerkt'. Voor later vast te stellen uitwerkingsplannen en/of bestemmingsplannen hoeft dan geen m.e.r.-procedure meer te worden doorlopen. Om deze reden is voor voorliggend, geactualiseerd bestemmingsplan verder geen nadere invulling gegeven aan de m.e.r.. In Hoofdstuk 4 wordt vanuit het kader van goede ruimtelijke ordening nog wel aandacht besteed aan diverse milieuaspecten.
4.7 Ladder Duurzame Verstedelijking
4.7.1 Inleiding
De gemeente Veenendaal bereidt een actualisatie voor van het bestemmingsplan Veendaal Oost en meer specifiek voor deelgebied Veenderij. Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van Veenendaal en heeft een omvang van circa 40 hectare. Anno 2016 is daarvan nagenoeg nog niets verwezenlijkt. Er resteert daarom nog 40 hectare aan uitgeefbaar gebied in het geactualiseerde bestemmingsplan die opnieuw voor de functies, die in "Veenderij" gedacht zijn, bestemd moeten worden. Het continueren van de nog niet verwezenlijkte bestemmingen zal, onder meer aan de hand van wet- en regelgeving en relevante beleidskaders, nader onderbouwd moeten worden in het kader van de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook paragraaf 4.7).
4.7.2 Vraagstuk
Voldoet de verdere ontwikkeling van Veenderij aan de vereiste toets aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking, met daarbij als te beantwoorden deelvraagstukken:
- Is er sprake van een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is?
- Is er sprake van een aantoonbare regionale behoefte aan de ruimte die in Veenderij wordt geboden voor de voorziene functies?
- Indien dat niet het geval is, kan dan op een andere manier vanuit een aantoonbare kwalitatieve en kwantitatieve ruimtevraag toch de behoefte aan de verdere ontwikkeling van Veenderij onderbouwd worden?
4.7.3 Achtergrond
Met ingang van 1 oktober 2012 is de zogenoemde “Ladder voor duurzame verstedelijking” (formeel geïmplementeerd door middel van de invoering van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro) als toetsingsinstrument voor ruimtelijke plannen, die een stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, in werking getreden. De Ladder is op rijksniveau ook geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), zoals ook beschreven in paragraaf 2.1.1. Het doel van toepassing van de Ladder is het bevorderen van een goede ruimtelijke ordening door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het rijk wil met de introductie van de Ladder een meer vraaggerichte manier van ruimtelijk programmeren bevorderen.
De Ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Toetsing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan de hand van de Ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro. De Ladder kent drie toetsingstreden die achter elkaar worden doorlopen. Overheden moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van deze drie opeenvolgende stappen, de 3 B's:
Trede 1.: Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
Trede 2.: Binnen- of buiten stedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
Trede 3.: Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
4.7.4 Situatie in de huidige bestemmingsplannen
Het vigerende bestemmingsplan Veenendaal Oost, waar Veenderij onderdeel van uitmaakt, dateert van (ruim) voor de implementatie van de Ladder als ruimtelijk afwegings- en motiveringsinstrument. Dit plan geeft dan ook geen inzicht in de vragen die bij toepassing van de Ladder onderzocht en beantwoord moeten worden.
4.7.5 Analyse
Kaderstelling
De Ladder is een instrument dat toegepast kan/moet worden voor het afwegen en onderbouwen van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro geeft de volgende definitie van een stedelijke ontwikkeling:
'Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Veenderij is bedoeld om ruimte te bieden aan woningbouw en de daarbij behorende openbare bestemmingen verkeer, groen en water. Met name de laatstgenoemde vormt een belangrijk stedenbouwkundig uitgangspunt voor de ontwikkeling van dit plangebied. Het op te stellen bestemmingsplan, dat consoliderend is met een ontwikkelingsgericht karakter en daardoor ook de planologische grondslag zal vormen voor de verdere verwezenlijking van het plangebied, voorziet dus in elk geval in een stedelijke ontwikkeling.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro schrijft dwingend voor dat de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een Ladder-analyse bevat. Bij de herziening van het bestemmingsplan voor Veenderij zal integraal, voor alle beoogde verdere invullingen van de gronden binnen het gebied die in dit nieuwe bestemmingsplan worden vastgelegd, een beoordeling aan de hand van de Ladder plaats moeten vinden. Van die beoordeling zal in de plantoelichting verslag gedaan moeten worden.
Diezelfde eis is te herleiden uit het actuele provinciale ruimtelijk beleid, dat is verankerd in de PRS en PRV. Ook dit provinciale beleid schrijft in bestemmingsplannen, die zien op een nieuwe stedelijke ontwikkeling, een onderbouwing van die ontwikkeling voor die vrijwel identiek is aan de drie treden van de Ladder. In de toelichting van een bestemmingsplan kan in dat geval als motivering, dat de ontwikkeling aan de eisen van de Ladder voldoet, worden volstaan.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Eén van de eerste vragen die beantwoord moet worden is: voorziet het geactualiseerde bestemmingsplan voor Veenderij in het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Immers, toepassing van de Ladder is alleen voorgeschreven wanneer het gaat om een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een relatief nieuw instrument. Sommige relevante aspecten zijn niet eenduidig gedefinieerd en roepen daarom nog vragen op. Het begrip ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ is er daar één van. Noch het Bro, noch andere relevante regelingen en beleidskaders geven een eenduidig antwoord op de vraag wanneer een stedelijke ontwikkeling als nieuw moet worden aangemerkt.
Dat betekent dat het antwoord op deze vraag gezocht moet worden in een goed onderbouwde en voldoende gedragen interpretatie. Uit de jurisprudentie en de literatuur over deze vraag is een, zij het ook nog niet altijd even eenduidig toegepaste, hoofdlijn te destilleren, te weten:
'Continuering van een al in eerdere plannen vastgelegde planologische regeling voor een gebied levert geen nieuwe stedelijke ontwikkeling op, ook niet wanneer het gebied braak ligt en/of leegstand vertoont, waardoor het toevoegen van bebouwing feitelijk beschouwd dus een wijziging van de bestaande situatie zou opleveren. Zodra een functie in ruimtelijk relevant opzicht wijzigt en/of de toegestane bebouwing toeneemt, zal wel sprake zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder wél van toepassing is.'
Strikte lezing van deze hoofdlijn leidt tot de conclusie dat het opnieuw en conform het nu nog vigerende plan bestemmen van nog niet verwezenlijkte functies in Veenderij niet gezien hoeft te worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing van het plan aan de hand van de Ladder zou dan formeel achterwege kunnen blijven. Deze opvatting wordt inmiddels door verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. Op grond van deze jurisprudentie3 lijkt zich een vaste lijn te ontwikkelen bij de Afdeling die inhoudt dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan opgenomen mogen worden zonder dat hoeft te worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Voor de actualisatie van het bestemmingsplan Veenderij wordt als uitgangspunt aangenomen dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de Ladder ten behoeve van het bestemmingsplan is in dat geval niet voorgeschreven.
Zorgvuldigheidshalve wordt hierna wel een Ladder-toets voor het te actualiseren bestemmingsplan doorlopen. Enerzijds omdat zoals gezegd het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' nog niet voldoende hard gedefinieerd is en er daarom op voorhand geen absolute zekerheid bestaat of er voor het te actualiseren bestemmingsplan een Ladder-verplichting geldt. Anderzijds omdat aan de hand van deze Ladder-toets waardevolle input voor de uitvoerbaarheidstoets voor het bestemmingsplan wordt verkregen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
- 3. inspanningsverplichting: indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dat niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen
4.7.6 Behoefte
Woningbouw
CBS cijfers
Per 1 juli 2014 wonen er 63.350 personen in Veenendaal en zijn er 26.120 huishoudens. Dit betekent een gemiddelde van 2,43 personen per huishouden. De verwachting van de ontwikkeling van de bevolking en het aantal huishoudens, is volgens het CBS als volgt:
Lokale prognose kerncijfers CBS; 2011-2040
INWONERS
Onderwerpen | Totale bevolking | Bevolking naar leeftijd | |||
0 tot 20 jaar | 20 tot 65 jaar | 65 jaar of ouder | |||
Regio's (situatie 2011) | Perioden | ||||
Veenendaal | 2013 | 63.100 | 16.800 | 36,600 | 9.700 |
2015 | 63.800 | 16.700 | 36.600 | 10.500 | |
2020 | 65.800 | 16.500 | 36.800 | 12.400 | |
2025 | 67.000 | 15.800 | 36.900 | 14.300 | |
2030 | 68.300 | 15.800 | 36.500 | 16.000 | |
2035 | 68.000 | 15.600 | 34.900 | 17.500 | |
2040 | 68.400 | 15.800 | 34.100 | 18.500 | |
CBS/PBL. 10-12-2013 |
HUISHOUDENS
Onderwerpen | Totaal | Eén-persoons huishouden | Paren | Eénouder huishouden | Overig | |
Regio's (situatie 2011) | Perioden | |||||
Veenendaal | 2015 | 26.600 | 8.300 | 16.700 | 1.500 | 200 |
2020 | 28.100 | 9.100 | 17.300 | 1.500 | 200 | |
2030 | 30.400 | 10.700 | 18.000 | 1.500 | 200 | |
2040 | 30.700 | 11.400 | 17.600 | 1.500 | 200 |
CBS/PBL. 12-8-2014
Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat er in 2030 in totaal 30.400 huishoudens verwacht worden. In relatie met het aantal van 68.300 inwoners betekent dit dat in 2030 de gemiddelde omvang van een huishouden 2,25 personen bedraagt.
Voor dit aantal huishoudens is in deze periode een toename van het aantal woningen noodzakelijk van 4280 woningen. Om minimaal deze hoeveelheid woningen te kunnen realiseren zal er, rekening houdend met gangbare factor van 70% daadwerkelijke realisatie, een plancapaciteit van 6114 woningen moeten zijn.
4.7.7 Provincie
In de op 4 februari 2013 door de Provinciale Staten van Utrecht vastgestelde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie staat vermeld dat gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen in de periode 2013-2028 te realiseren. Vermeld is dat dit stedelijk programma voor Veenendaal geheel via inbreiding kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat de verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de zogeheten rode (bebouwings)contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het vorenstaande is van toepassing op het plangebied omdat Veenderij in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt.
4.7.8 Regio Foodvalley
Veenendaal is één van de deelnemende gemeenten aan het samenwerkingsverband Regio FoodValley. In 2012 is in opdracht van de Regio FoodValley door Companen een rapport gemaakt over de geplande bouwproductie in de verschillende gemeenten van de Regio FoodValley. In het in oktober 2012 uitgebrachte rapport “Inventarisatie en probleemanalyse, Eerste stap naar regionaal woningbouwprogramma?” komt naar voren dat voor de regio FoodValley als geheel, niet gesproken kan worden van een samenhangend woningmarktgebied.
Wel zien we dat gemeenten wel een sterke relatie hebben met directe buurgemeenten binnen de regio. Met name Ede heeft een relatief sterke relatie met gemeenten binnen de FoodValley, waarbij relatief veel verhuisbewegingen plaatsvinden tussen Ede, Barneveld, Veenendaal en Wageningen. De gemeenten Nijkerk en Scherpenzeel zijn daarentegen meer georiënteerd op gemeenten buiten de regio. Nijkerk is vanwege haar ligging sterk georiënteerd op Amersfoort, en Scherpenzeel op andere gemeenten binnen de provincie Utrecht.
Dit heeft geleid tot de conclusie dat het niet nodig is om uitgangspunten op te stellen voor een regionaal afstemmingsprogramma.
4.7.9 Gemeente
Er zijn in de afgelopen jaren meerdere gemeentelijke beleidsdocumenten op- en vastgesteld over de woningbehoeften. Hieronder volgt een opsomming van en toelichting op de meeste actuele en relevante documenten
4.7.10 Planspecifieke toetsing
Het voorliggende plan is met behulp van het stappenplan getoetst aan de ladder. Dit levert de volgende beoordeling op.
Trede 1. Bestaande regionale behoefte:
Binnen het plangebied worden woningen gerealiseerd. Hoewel hier deels sprake is van een globaal, nog uit te werken bestemmingsplan, verwachten wij dat op grond van het stedenbouwkundig plan ca. 1000 woningen gerealiseerd gaan worden. Uit het voorgaande blijkt dat de ook mogelijke woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief binnen de bestaande regionale en plaatselijk behoefte van ca. 4.000 woningen tot 2030 past.
Trede 2. Binnen- of buitenstedelijk:
Het terrein ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied valt ook binnen de rode contour. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.1 van deze toelichting.
Het plan is daarmee aan te merken als een binnenstedelijk plan.
Trede 3 Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten
Met het bevestigend beantwoorden van de vraag in trede 2 is de motivering afgerond. Immers de keuze voor een locatie buiten het stedelijk gebied is niet aan de orde. Toetsing aan trede 3 is daarmee niet aan de orde.
4.8 Waterhuishouding
4.8.1 Inleiding
Deze paragraaf (de 'waterparagraaf') beschrijft de gevolgen van de ruimtelijke plannen voor Veenendaal Oost voor de lokale waterhuishouding op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro art. 3.1.6.). Het doel van deze beschrijving is om uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar gebiedsspecifieke, ruimtelijke uitgangspunten. Deze uitgangspunten enIn geval van droogte zal water worden aangevoerd naar het peilgebied om het streefpeil te kunnen handhaven
wensen zijn deels vastgelegd in de vigerende beleidsdocumenten (zie Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan) en deels in specifieke onderzoeksdocumenten voor het plangebied. Deze waterparagraaf beperkt zich tot de gebiedsspecifieke, ruimtelijke uitgangspunten van het plan Veenendaal Oost.
Deze waterparagraaf is tot stand gekomen via vroegtijdige afstemming tussen de gemeente Veenendaal en de waterbeheerder, het Waterschap Vallei en Veluwe, via 'de watertoets'. Door het uitvoeren van de watertoets is gewaarborgd dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing zijn genomen. Vanaf het begin van de planontwikkeling voor Veenendaal Oost is de watertoets doorlopen. Reeds in 2004 heeft het waterschap een positief wateradvies afgegeven voor het plan Veenendaal-Oost. De planontwikkelingen in de voorbije 10 jaren hebben ertoe geleid dat het waterschap ten behoeve van de actualisatie van het bestemmingsplan een nieuw - wederom positief - wateradvies heeft afgegeven aan de gemeente. Een samenvatting van het wateradvies is opgenomen aan het einde van deze paragraaf.
4.8.2 Waterhuishoudkundige ontwikkeling Veenendaal-Oost
4.8.3 Relatie met nabij gelegen ontwikkelingen
Een aantal ontwikkelingen in de directe omgeving van plangebied Veenendaal Oost is relevant voor dit bestemmingsplan.
Mogelijke aanpassing Rondweg-oost
Provincie Utrecht is wegbeheerder van Rondweg-oost. De provincie heeft het initiatief genomen voor een studie naar capaciteitsvergroting tussen de Wageningselaan en de rijksweg A12. Op dit moment is het plan om te komen tot 2x eenbaansweg met verkeersregelinstallaties (VRI's) op de kruispunten Wageningselaan en Clauslaan/Van Essenlaan. Dit plan past binnen de vigerende bestemmingsplannen; Bij een wegverbreding dient een afwijking op het vigerende bestemmingsplan te worden geregeld dan wel via een provinciaal inpassingsplan.
De bestaande wegsloot aan de oostzijde van de rondweg kan hiermee naar verwachting gehandhaafd blijven. Deze wegsloot heeft namelijk een regionale, waterhuishoudkundige functie.
Natuurgebieden De Hel en de Blauwe Hel
De Hel en de Blauwe Hel liggen in het Utrechtse deel van de Gelderse Vallei, ten zuiden van het Valleikanaal (en het plangebied Veenendaal Oost). In deze gebieden komt bijzonder trilveen voor. Bij trilvenen drijft een laagje veengrond op water. Bij betreding golft de grond onder je voeten. Door toestroming van mineraalrijk grondwater (kwel) zijn hier beschermde planten als rietorchis, grote boterbloem, moeraskartelblad, waterdrieblad en veenpluis te vinden.
Om de grondwaterstanden en de waterkwaliteit in De Hel en De Blauwe Hel te kunnen beheersen, wordt in eerste instantie ingezet op beheer en interne maatregelen, zoals het dempen van watergangen en het kappen van bomen.
Een alternatieve beheermaatregel is het plaatsen van kwelputten waarmee grondwater omhoog gehaald kan worden. Dit als alternatief voor het opzetten van het waterpeil van het kanaal De Grift.
Het toekomstige waterpeil van NAP +4,70 m in Veenderij is gelijk of hoger dan de huidige waterstanden in De Hel en De Blauwe Hel. Dit waterpeil in de Veenderij in combinatie met het grote wateroppervlak heeft een positief effect op de kweldruk in De Hel en De Blauwe Hel.
Natuurontwikkeling De Groene Grens
In het gebied direct ten oosten van het plangebied Veenendaal-Oost wordt natuurontwikkelingsproject De Groene Grens ontwikkeld. In een vastgesteld provinciaal Aanwijzingsbesluit zijn hiervoor natuurdoeltypen benoemd waarop de inrichting wordt afgestemd.
De waterstructuur van Veenendaal-Oost gaat optimaal aansluiten op die van De Groene Grens. De gemeente en de Ontwikkelingsbedrijf Veenendaal-oost (OVO) zijn overeengekomen om binnen de natuurontwikkeling De Groene Grens circa 4 hectare nieuw water te realiseren als onderdeel van de waterbergingscapaciteit van Veenendaal-Oost. Deze waterberging kan worden gerealiseerd tijdens de ontwikkeling van deelgebied Groenpoort, welke gelijk valt met fase 3 van de ontwikkeling van De Groene Grens ter hoogte van deelgebied Buurtstede. De planning hiervoor is rond 2025.
In de eindsituatie draagt het open water van Veenendaal Oost en De Groene Grens zo gezamenlijk bij aan de regionale waterbergingsopgave. Het nieuwe water past binnen het bestaande bestemmingsplan voor het buitengebied. Na realisatie van het water zal het waterschap de Legger Wateren hierop aanpassen en hiermee de instandhouding van de waterberging handhaven.
Ontwikkeling Balkon-Zuid
Voor het plangebied Balkon-Zuid bestaat een plan voor woningbouw. De locatie grenst ter plaatse van de Dragonderweg aan plangebied Veenendaal Oost. Balkon-Zuid valt onder gemeente Veenendaal en wordt aan drie zijden begrensd door de provinciegrens. Balkon-Zuid maakt geen onderdeel uit van het plangebied Veenendaal Oost en is planologisch vastgesteld.
Afbeelding 5.2.3: ligging plangebied Balkon-Zuid ten opzichte van Veenendaal-Oost
4.8.4 Waterhuishoudkundige aspecten
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien in samenhang met het vaststellen van het zogenaamde Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
- 1. Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten.
Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen. - 2. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Beschrijving risicosituatie plangebied
Uit de risico-inventarisatie “Risico-inventarisatie externe veiligheid” opgesteld door Sweco, d.d. 3 juni 2016, referentienummer SWNL-0184829, zoals genoemd in Bijlage 7 is naar voren gekomen dat het plangebied alleen binnen het invloedsgebied ligt van de N233. Voor deze weg is een risicoberekening uitgevoerd.
Plaatsgebonden risico
Uit de plaatsgebonden risicoberekeningen (zie bijlage 2 van de “Risico-inventarisatie externe veiligheid” ) van de N233 blijkt dat er geen PR10-6-contour is. Er zijn dus geen beperkingen wat betreft het plaatsgebonden risico.
Onderstaand wordt ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico. Voor een uitgebreide verantwoording wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van Bijlage 7 Externe veiligheid.
Groepsrisico
Volgens Artikel 7 van de Regeling basisnet moet bij een plan dat binnen het invloedsgebied ligt van een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd ingegaan worden op:
- a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
- b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
Volgens Artikel 8 moet bij een plan dat ligt binnen de 200 meter van de weg een uitgebreidere verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd wanneer het groepsrisico meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is en toeneemt.
In de Regeling basisnet (Artikel 14) staat dat de berekening (bij een besluit als bedoeld in artikel
8, eerste lid, van het Bevt dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute,
vindt ) uitgevoerd moet worden volgens de rekenmethodiek transportrisico’s. Deze bestaat uit RBMII en HART. De uitgangspunten en resultaten van de groepsrisicoberekeningen zijn opgenomen in bijlage 1 van Bijlage 7 (Risico-inventarisatie externe veiligheid).
Voor de N233 is met RBMII berekend dat het groepsrisico maximaal een factor 0,313 maal de oriëntatiewaarde is en niet toeneemt in de toekomstige situatie. Het groepsrisico hoeft daarom niet uitgebreid verantwoord te worden.
Onderstaand wordt ingegaan op de beperkte verantwoording van het groepsrisico van Veendaal-Oost, waar Veenderij onderdeel van uitmaakt. Voor een uitgebreide verantwoording wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van Bijlage 7 Externe veiligheid.
Beleidskader elektromagnetische straling
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.
Beschrijving risicosituatie plangebied
Onderstaande uitsnede van de professionele Risicokaart toont de omgeving van het plangebied
Afbeelidng 5.4.1: Veenendaal-Oost (rood omlijnd), overzicht inrichtingen, transport gevaarlijke stoffen kwetsbare objecten
(Bron; Risicokaart.nl)
Buisleidingen:
Ten westen van het plangebied ligt in noord-zuidrichting een hogedruk aardgasleiding. Het betreft een leiding met een maximale werkdruk van 40 bar met ee maximale diameter van 168 mm. Langs deze leiding geldt geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Volgens eerdere berekeningen is het groepsrisico ruimschoots lager dan 101% van de oriëntatiewaarde.
Langs de leiding moet een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden worden vrijgehouden ten behoeve van inspectie en onderhoud door de leidingbeheerder.
Hoogspanningslijnen:
Volgens de netwerkkaart van het RIVM is er aan de zuidkant van het plangebied een 150 kV hoogspanningslijn. De indicatieve zone is 80 meter. De lijn is gelegen op een afstand van bijna 700 meter en heeft om deze reden geen beperkende invloed op het plan.
Zendmasten:
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl (zie ook afbeelding 5.4.1) blijkt dat de in of nabij het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
Afbeelidng 5.4.1: overzicht zendmasten
(Bron; Antenneregister.nl)
Conclusie De risicobronnen rondom het plangebied zijn geïnventariseerd. Op grond van de beschikbare informatie, de huidige wet- en regelgeving en rekening houdend met bekend zijnde toekomstverwachtingen levert het aspect externe veiligheid geen beperkingen op voor de ontwikkeling van Veenderij.
4.10 Verkeer
Op grond van de Provinciale ruimtelijke verordening 2013-2018 en de ontwerp Provinciale ruimtelijke verordening 2013, herijking 2016 (hierna: PRV) moet een ruimtelijk plan waarin ontwikkelingen zijn voorzien een beschrijving bevatten van het aantal verplaatsingen dat deze ontwikkelingen tot gevolg hebben en van de ontsluiting van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen, alsmede een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk kunnen ontstaan. Indien uit de analyse blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, en mogelijk van (het ontstaan van) knelpunten, kan een mobiliteitstoets nodig zijn, waarin mogelijke oplossingen worden uitgewerkt. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan in een mobiliteitsscan of de mobiliteitstoets noodzakelijk is bij de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling. In onderhavige paragraaf is de mobiliteitsscan uitgewerkt voor de actualisering van de al eerder voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, inclusief beschrijving van de huidige en toekomstige situatie.
Onderstaande mobiliteitsscan maakt inzichtelijk wat de effecten zijn van de resterende bouwopgave in Veenderij en Veenderij op het omliggende wegennet, en in hoeverre dit kan (moet) leiden tot noodzakelijke aanpassingen aan de infrastructuur. Daarbij wordt een relatie gelegd met de lopende verkenningen door de provincie Utrecht van aanpassingen aan de N233 (Rondweg Oost).
4.10.1 Beschrijving plan en huidige situatie
De ontwerp bestemmingsplannen "Buurtstede" en "Veenderij" maken onderdeel uit van de in ontwikkeling zijnde woonwijk Veenendaal-Oost. Deze ontwikkeling is in 2006 mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Veenendaal-oost met een bestemming 'Uit te werken woondoeleinden'. De gemeente wil dit planologisch regiem consolideren voor de deelgebieden Veenderij en Buurtstede, welke respectievelijk zuidelijk en centraal in de woonwijk Veenendaal-Oost zijn gelegen.
Buurtstede is op enkele plekken na grotendeels gereed en planologisch uitgewerkt in uitwerkingsplannen. Gestart is met het in ontwikkeling brengen van Veenderij. Ook het noordelijk deelgebied Groenpoort moet nog ontwikkeld worden; hiervoor zal in een later stadium een actueel bestemmingsplan in procedure worden gebracht. Van de oorspronkelijk geplande 3.150 woningen in Veenendaal-oost is nu ruim een derde deel gerealiseerd of vastgelegd in uitwerkingsplannen, namelijk ruim 1.000 gebouwd in Buurtstede en (in uitwerkingsplannen, nog niet gebouwd) ca. 350 in Veenderij. Ten aanzien van de gronden waarvoor bouwmogelijkheden toegelaten zijn maar nog niet gerealiseerd of uitgewerkt, zijn de bestemmingsplannen ontwikkelingsgericht. In Buurtstede betreft dit ruimte voor nog ca. 200 woningen, in Veenderij voor ca. 650.
De plansituatie betreft de situatie waarin de wijken Buurtstede en Veenderij volledig zijn gerealiseerd. Het voorgaande betekent dat voor bestemmingsplan Buurtstede en Veenderij een vergelijking gemaakt moet worden tussen de huidige, feitelijke (getelde of berekende) verkeersintensiteiten (op de N233 en het onderliggende wegennet) op basis van onder meer de gerealiseerde situatie binnen het plangebied, en de verkeersintensiteiten in de toekomstige situatie, te weten na uitwerking en realisatie van de uit te werken Woonbestemming binnen het plangebied (en bekende ontwikkelingen in de omgeving).
In het Masterplan voor Veenendaal-Oost (2005) zijn de voorgenomen hoofdontsluitings-, groen- en waterstructuur vastgelegd. In het geldende bestemmingsplan zijn deze hoofdstructuren overgenomen, in overeenstemming met de SMB/Mer (meest milieuvriendelijke alternatief). Meerdere ruimtelijke ontwikkelingen aan de oostzijde van Veenendaal (grensgebied met Ede) zijn hier op gebaseerd. Voor de nieuwe bestemmingsplannen Buurtstede en Veenderij vormt dit ook het uitgangspunt.
De hoofdontsluiting van de deelgebieden Buurtstede en Veenderij takt via de Van Essenlaan aan op de Rondweg-oost (N233). Het deelgebied Groenpoort zal in de toekomst ontsloten worden op de Buurtlaan oost en via de Grote Beer en de Lorentzstraat bij de aansluiting A12 (oost) op de rest van Veenendaal en op de Rondweg-oost. Het centrale plein in Buurtstede (de brink) zal als verkeersknip functioneren.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP, vastgesteld 20 december 2012) is de volgende verkeersfunctie van de wegen te vinden (zie afbeelding 4.10.1). Ten noorden van Veenendaal ligt de A12 (weg met een stroomfunctie). De verschillende woonwijken en bedrijventerreinen in Veenendaal zijn door middel van twee ringwegen (Rondweg-oost (N233) en Rondweg-west) op de A12 ontsloten. Deze wegen komen aan de zuidzijde samen en vormen dan een verbinding via de N233 en de Rijnbrug bij Rhenen met de A15. Aan de noordkant van Veenendaal staat de Rondweg-west bovendien in verbinding met de N224 (richting Scherpenzeel/Ede) en de A30 (richting Barneveld). Aan de zuidkant wordt Veenendaal ook ontsloten door de N416, welke naar Elst leidt en daar overgaat in de N225 (richting Driebergen-Rijsenburg enerzijds en Wageningen anderzijds).
Aan de noordkant is de Buurtlaan-oost (gebiedsontsluitingsweg) gelegen, die Veenendaal over de A12 heen verbindt met Ede, via de bedrijventerreinen in het zuiden van Ede.
In en rondom het plangebied liggen verder nog de Dragonderweg, de Spitsbergenweg en het Gelders Benedeneind. De twee laatstgenoemde wegen zijn erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een lage verkeersfunctie. De Dragonderweg heeft een secundaire ontsluitingsfunctie van de deelgebieden Buurtstede en Veenderij in Veenendaal-oost. Op deze weg is voor autoverkeer geen doorgaande noord-zuid verbinding beschikbaar, vanwege een verkeersknip ter hoogte van de Spitsbergenweg. Ter hoogte van de zuidelijke grens van Buurtstede is een tijdelijke bussluis gepland. Hier zal geen permanente afsluiting plaatsvinden, maar een langzaamverkeersroute naar de Straten en de Erven.
Op onderstaande afbeelding zijn de diverse erftoegangswegen, gebiedsontsluitingswegen en stroomwegen weergegeven.
Afbeelding 4.10.1: OV-dekking Veenendaal (Bron: GVVP 2012, Veenendaal), Veenendaal-Oost groen omlijnd (indicatief)
Het deelgebied Groenpoort zal in de toekomst ontsloten worden op de Buurtlaan-oost, en via de Grote Beer en de Lorentzstraat op de rest van Veenendaal en op de Rondweg Oost bij de aansluiting A12 (oost). Het centrale plein in Buurtstede (de brink) zal als verkeersknip functioneren.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP, vastgesteld 20 december 2012) is de volgende verkeersfunctie van de wegen te vinden (zie afbeelding 4.10.1). Ten noorden van Veenendaal ligt de A12 (weg met een stroomfunctie). De verschillende woonwijken en bedrijventerreinen in Veenendaal zijn door middel van twee ringwegen (Rondweg-oost (N233) en Rondweg-west) op de A12 ontsloten. Deze wegen komen aan de zuidzijde samen en vormen dan een verbinding via de N233 en de Rijnbrug bij Rhenen met de A15. Aan de noordkant van Veenendaal staat de Rondweg-west bovendien in verbinding met de N224 (richting Scherpenzeel/Ede) en de A30 (richting Barneveld). Aan de zuidkant wordt Veenendaal ook ontsloten door de N416, welke naar Elst leidt en daar overgaat in de N225 (richting Driebergen-Rijsenburg enerzijds en Wageningen anderzijds).
Aan de oostkant is de Buurtlaan-oost (gebiedsontsluitingsweg) gelegen, die Veenendaal over de A12 heen verbindt met Ede, via de bedrijventerreinen in het zuiden van Ede.
In en rondom het plangebied liggen verder nog de Dragonderweg, de Spitsbergenweg en het Gelders Benedeneind. De twee laatstgenoemde wegen zijn erftoegangswegen buiten de bebouwde kom met een lage verkeersfunctie. De Dragonderweg heeft een secundaire ontsluitingsfunctie van de deelgebieden Buurtstede en Veenderij in Veenendaal-oost. Op deze weg is voor autoverkeer geen doorgaande noord-zuid verbinding beschikbaar, vanwege verkeersknippen ter hoogte van de Spitsbergenweg en (in de nabije toekomst) de zuidelijke grens van Buurtstede.
Op onderstaande afbeelding zijn de diverse erftoegangswegen, gebiedsontsluitingswegen en stroomwegen weergegeven.
4.10.2 Analyse verkeersnetwerk
4.10.3 Parkeren
Het stedenbouwkundige plan bevat voldoende parkeerplaatsen. De voor het gebied geldende parkeernormen en reductiefactoren zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan en het Startdocument Opstalontwikkeling.
Conclusie
Binnen het plangebied Veenderij zijn in voldoende mate parkeervoorziening gerealiseerd. Ook zijn de fysieke mogelijkheden aanwezig om te voorzien in het benodigd aantal (openbare) parkeerplaatsen op die locaties waar nog bouwmogelijkheden zullen worden benut.
4.11 Archeologie
4.11.1 Algemeen
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. Via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is het verdrag in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988.
De Wamz heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Zonodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied.
4.11.2 Archeologische verwachtingen
Om de archeologische verwachting inzichtelijk te krijgen is Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort opdracht gegeven deze verwachtingen in beeld te brengen, Dit heeft geleid tot het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010). Zie afbeelding 5.8.2.
Afbeelding 5.8.2: Uitsnede plangebied Veenderij "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010)
Conclusie
Uit bovenstaande uitsnede van de verwachtingenkaart blijkt dat het plangebied in een zone ligt die is vrijgegeven na onderzoek. Aangezien het beoogde plan geen MER-plichtig plan is (zie ook § 4.6), is nader onderzoek overbodig en kan de beoogde functie worden gerealiseerd.
4.12 Cultuurhistorie
4.12.1 Korte geschiedenis
Veenendaal ligt op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar de Gelderse Vallei. De Gelderse Vallei is zo'n 150.000 jaar geleden uitgesleten door de uitlopers van de ijskap waarmee het noordelijk deel van Nederland werd bedekt. Door de kracht van het ijs werd de grond weggedrukt. Langs de randen ontstonden de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe.
Na de ijstijd, stijgt de temperatuur en stagneert de afwatering in de vallei, waardoor de veengroei begon. Over een periode van duizenden jaren ontwikkelde zich een dik veenpakket. Tussen 4500 v. Chr. en 1500 na Chr. was het gebied nauwelijks begaanbaar voor de mens. Met de afgraving van het veen vanaf circa 1500 na Chr. kwam het onderliggende dekzand stukje bij beetje weer aan de oppervlakte en is het typisch Veenkoloniale landschap gevormd. De verveningsgeschiedenis is nog altijd zichtbaar in het verkavelingspatroon. De Grift vervulde hierbij een centrale rol.
Er werd bij de Grift begonnen met het afgraven van het veen. Aan de zuidzijde van de Grift staan de kavels haaks op de hoogtelijnen van de Heuvelrug. Karakteristiek zijn de lange en smalle 'opstrekkende' kavels.
Aan de noordzijde van de Grift, bij het Benedeneind, is de verkaveling oost-west gericht en staan de kavels onder een hoek, maar zijn de koppen van de kavels gebogen en haaks naar de Grift gericht. Turfaken konden zo zonder veel moeite de Grift in- en uitdraaien.
Afbeelding 5.10.1: Ligging Veenendaal-Oost (kaart circa 1850)
De eerste bewoning ontstond op de hoger gelegen delen, het Grote en Kleine Veenloo. Toen de vervening op gang kwam ontstond de eerste lintbebouwing op het kruispunt van watergangen, waarover de turf werd vervoerd.
Het plangebied maakt ook deel uit van het inundatiegebied van de Grebbelinie. De Grebbelinie is een waterlinie. Daarbij werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van lage natte gebieden. Het plangebied behoorde tot de meest zuidelijke inundatiekom van deze linie. Het inundatiegebied strekte zich buiten het plangebied uit in oostelijke richting tot aan de Kade. Bij dreigend gevaar werd het gebied vanuit de Grift onder water gezet, zodanig dat het diep genoeg was om sloten en beken te maskeren, maar ook weer niet zo diep dat eroverheen kon worden gevaren.
4.12.2 Aanwezige cultuurhistorische waarden
Het gebied waar Veenendaal-Oost is gepland ligt in een voormalige open agrarisch gebied, waar de oostwest gerichte verkaveling nog herkenbaar is. Ook de draaiing van de kopse kant van de kavels is nog zichtbaar in het landschap. De landschappelijke openheid, een relatief lage ligging en een vlak karakter, zijn ook kenmerkend voor inundatiegebieden.
Het Benedeneind vormt een oude bewoningsplek, waar op de kadastrale kaart van 1818 al bebouwing voorkwam. Dit oude bebouwingslint is ook opgenomen op de cultuurhistorische kenmerkenkaart. In de huidige situatie is dit nog steeds een bebouwingslint, waarin de boerderijen hebben plaatsgemaakt voor woonbebouwing. Ook heeft de afgelopen jaren verdichting van het bebouwingslint plaatsgevonden.
Daarnaast liggen er twee oude wegen in het gebied. Dat zijn de Buurtlaan oost en de Spitsbergenweg die aansluit op de Vijgendam. Deze laatste is onderdeel van het radiaalvormig wegenpatroon. De Spitsbergenweg en de Buurtlaan oost vormden belangrijke verbindingen met Ede. In noord-zuid richting ligt de Dragonderweg, dit is een van oorsprong agrarische ontsluiting.
4.12.3 Ontwikkeling Veenendaal-Oost
In de opzet van Veenendaal-Oost is rekening gehouden met de onderliggende structuur. Dit uit zich in een aantal oost-west gerichte groenstructuren, die Veenendaal verbinden met het aangrenzende gebied de Groene Grens. Ook de oude verbindingsweg, de Spitsbergenweg is als belangrijke langzaam verkeerroute opgenomen in het plan. Zowel het plan Buurstede als Veenderij kennen een oostwest gerichte opzet met verschillende deelgebieden of eilanden met elk een eigen karakter. Buurtstede is al grotendeels ontwikkeld, Veenderij wordt momenteel bouwrijp gemaakt voor woningbouw.
Veenderij ligt in het van oorsprong natste gedeelte van Veenendaal, water vormt hier dan ook een belangrijke drager. Veenderij ligt dicht tegen het oude bebouwingslint van het Benedeneind, afgescheiden door een watergang. Daarnaast wordt de lintbebouwing verder doorgezet, hoewel het bestaande ritme van het lint met ruime opzet niet in gelijke mate wordt voortgezet, wordt de bestaande structuur behouden en verder versterkt. Dit geldt ook voor de Dragonderweg, daar is van oorsprong agrarische bebouwing aanwezig. Bestaande woonhuizen, veelal voormalige boerderijen, worden waar mogelijk ingepast in het plan.
Het inundatiegebied maakt deel uit van het militair erfgoed van de Grebbelinie, en is opgenomen in de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Behoud van deze waarden is van belang. De elementen van de Grebbelinie met liniedijken, keerkades en werken (forten) zijn aangewezen als groen rijksmonument en kennen daarmee een bescherming. Het bijbehorende Grebbelinielandschap dat in de invloedzone van deze elementen ligt zoals inundatiegebieden, schootsvelden en respectzones, kennen geen directe bescherming. Hiervoor is het beeldkwaliteitplan voor de Grebbelinie opgesteld en vertaald naar een inpassingsplan.
Afbeelding 5.10.3: Uitsnede inpassingsplan Grebbelinie
Het inpassingsplan heeft rekening gehouden met reeds bestaande planontwikkelingen. Voor Veenendaal-Oost was in 2006 een bestemmingsplan vastgesteld. Dit plan wordt nu herzien.
De beschermingszone beperkt zich tot het gedeelte tussen de Grebbeweg en de Grift, waar nog open ruimten aanwezig zijn tussen de bebouwing.
4.12.4 Cultuurhistorische kenmerken
Om de cultuurhistorische kenmerken in Veenendaal inzichtelijk te krijgen is Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort opdracht gegeven naast de archeologische verwachtingen ook de cultuurhistorische kenmerken binnen Veenendaal in beeld te brengen, Dit heeft geleid tot het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010). Zie afbeelding 5.10.4
Afbeelding 5.10.4: Uitsnede plangebied Veendaal Oost (rood omlijnd) "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010)
Conclusie
Uit bovenstaande uitsnede van de kenmerkenkaart blijkt dat in het plangebied Veenderij geen cultuurhistorische kenmerken aanwezig zijn. In Veendaal-Oost zijn twee wegen wel aangeduid als 'historische infrastructuur (weg/pad)'. Dit betreft de Spitsbergenweg en Buurtlaan oost. Naast het feit dat beiden wegen niet in het plangebied zijn gelegen, blijven beiden wegen ook in stand. Cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van Veenderij.
4.13 Leidingen
In of rond het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen gelegen met stoffen waarvoor veiligheidszones of minimale bebouwingsafstanden gelden, zoals hoofdgasleidingen of andere planologisch relevante kabels en leidingen.
4.14 Totaalbeeld Aspecten
Uit alle uitgevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel zal in het kader van de Flora- en faunawetgeving de zorgplicht in acht moeten worden genomen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.1.1 Wat is een bestemmingsplan
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming. De overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang.
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt daarom:
- het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen).
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor: - het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
5.1.2 Opbouw van het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. Verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.
5.1.3 Over bestemmen, dubbelbestemmen, aanduiden en zoneren
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Alle binnen het plangebied gelegen gronden hebben een bestemming gekregen. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven.
Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op drie manieren nader zijn gespecificeerd:
- 1. Via een dubbelbestemming
Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen. - 2. Via een aanduiding
Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben. - 3. Via een zone
Deze zones zijn gebieden waarbinnen bijzondere beperkende en/of aanvullende regels gelden ten behoeve van de bescherming van een specifiek belang of een specifieke waarde (bijvoorbeeld een zone ter bescherming van het woonmilieu door het ter plaatse niet toelaten van geluidsgevoelige functies).
5.1.4 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). - 2. Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook gebruiksregels en andere bepalingen opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste, wettelijk voorgeschreven opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen (eventuele) afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld. - 3. Algemene regels en overige regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en de overige regels. - 4. Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2.1 Achtergrond inhoud bestemmingsplan
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven.
In paragraaf 1.4 van deze toelichting is reeds gesteld dat in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan het bestemmingsplan Veenendaal-oost van kracht is.
Het voorliggende bestemmingsplan wijkt qua bestemmingssystematiek enigszins van het vigerende bestemmingsplan af, in bepaalde gevallen ook omdat er sprake is geweest van maatwerk, bijvoorbeeld in het lint van de Dragonderweg (uitwerkingsplan De Linten) en een deel van de eilanden binnen Veenderij (uitwerkingsplan De Eilanden, deelplan 1 en 2). In alle gevallen is gewerkt confrom de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen.
5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Verkeer Water Wonen - 1 Wonen - 2 Wonen - 3 Wonen - uit te werken | V WA W-1 W-2 W-3 W-U |
Dubbelbestemmingen | |
Waarde - Landschap | WR-L |
In paragraaf 5.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
- Anti-dubbeltelregel;
- Algemene bouwregels;
- Algemene afwijkingsregels;
- Algemene wijzigingsregels;
- Algemene procedureregels;
- Overige regels.
5.3 Bestemmingen
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Waar noodzakelijk wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Verkeer - V
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, bruggen, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) gebouwd worden.
Water - WA
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen en waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende kunstwerken, bruggen en bouwwerken ten behoeve van het beheer en onderhoud van het water en de waterlopen.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 5 m¹ hoog zijn.
Wonen
Binnen bestemmingsplan Veenderij komen vier woonbestemmingen voor, namelijk:
- Wonen - 1;
- Wonen - 2;
- Wonen - 3 en;
- Wonen - Uit te werken.
Deze vierdeling is voornamelijk het gevolg van de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de woonbestemmingen. Voor 'Wonen - 1' geldt een gedetailleerde bestemmingsregeling, waarin het eindbeeld grotendeels vastligt. De woningen zijn exact weergegven, net als de tuinen of het erf. De inrichting van het gebied staat hiermee vast.
Bij 'Wonen - 2' is er al een grotere mate van globaliteit. Binnen deze bestemming zijn geen bouwvlakken opgenomen, maar een bebouwbare zone. Binnen deze zone gelden wel planregels ten aanzien van afstanden tot de perceelsgrenzen, goot- en bouwhoogte. Waar de woningen dan exact komen, is nog niet gedefinieerd.
'Wonen - 3' kent een nog grotere mate van globaliteit. Alleen de bestemming 'Wonen - 3' is vastgelegd. Alle functies die daarbinnen vallen, waaronder woningen, wegen, groen en water, zijn mogelijk en vrij uitwisselbaar. Vooralsnog is geen van deze functies gebonden aan een exacte locatie. Wel is het maximum aantal woningen en de maximale bouwhoogte van de woningen vastgelegd. Het meest noordoostelijke 'eiland' vormt hier een uitzondering op. Hier is ook de hoofdverkeerstructuur vastgelegd.Tegelijkertijd is er nog veel mogelijk. De bestemming 'Wonen - 2' en 'Wonen - 3' maken het op deze wijze mogelijk maximaal invulling te geven aan de vraaggerichte planontwikkeling van Veenderij. Uiteraard is het aantal woningen gemaximeerd en is ook het stedenbouwkundig plan en de Welstandsnota uitgangspunt voor de planontwikkeling.
De bestemming 'Wonen - Uit te werken' gaat uit van de geldende regeling zoals deze is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Veenendaal -oost'. Ook hier is sprake van een bestemming met een ontwikkelingsgericht karakter. Deze bestemming moet echter nog worden uitgewerkt in een zogeheten uitwerkingsplan of -plannen, voordat hier een directe bouwtitel ontstaat. Dit in tegenstelling tot de eerder genoemde bestemmingen ('Wonen - 1, - 2 en - 3'). De nog op te stellen uitwerkingsplannen kennen een eigen procedure met de daarbijbehorende rechtsbescherming en zullen te zijner tijd afzonderlijk van dit bestemmingsplan in procedure worden gebracht.
Waarde - landschap (dubbelbestemming)
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - landschap' zijn primair bestemd voor de bescherming van de historisch aanwezige landschappelijke waarde. Deze waarde bestaat voornamelijk uit de openheid tussen de bebouwingsensembles. Deze waarde vormt de planologisch beperking voor vergunningsvrije bouwwerken. In beperkte mate kan hier van worden afgeweken via een omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Gelet op artikel 3.1.6 lid 1, sub f Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Wat de economische uitvoerbaarheid betreft zijn de aspecten kostenverhaal en planschade relevant.
Voor kostenverhaal geldt ingevolge artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat bij vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld, indien op de in het plan begrepen gronden een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen of onder andere, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Een bepaling in een bestemmingsplan, bijvoorbeeld een bestemmingswijziging, kan een oorzaak zijn van planschade als bedoeld in artikel 6.1 Wro. Ook een door gemeente uit te keren tegemoetkoming in planschade kan de economische uitvoerbaarheid in het geding komen.
6.2 Toetsing
Voor Veenendaal-oost is in 2003 een Samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente en een aantal private partijen. Dit heeft geresulteerd in de oprichting van het Ontwikkelingsbedrijf Veenendaal-Oost als Publiek Private Samenwerking (PPS) die de grondexploitatie voert voor het plan. De grondexploitatie wordt jaarlijks geactualiseerd. Er is sprake van een financieel sluitende grondexploitatie.
Voor het onderhavige plan behoeft geen exploitatieplan als bedoeld in Afdeling 6.4. van de Wet ruimtelijke ordening te worden opgesteld, omdat enerzijds het kostenverhaal via een anterieure overeenkomst in een PPS met diverse partijen is verzekerd. Anderzijds zijn alle gronden in het plangebied in eigendom van gemeente Veenendaal.
Overigens wordt opgemerkt dat het hier op hoofdlijnen om een consoliderend plan (met een ontwikkelingsgericht karakter) van de gemeente zelf gaat. Er zijn naast procedurele kosten geen andere kosten verbonden aan de vaststelling van dit plan. Voor de procedurele kosten geldt dat zij binnen de gemeentelijke begroting zijn, of kunnen worden, gedekt.
Conclusie
Op basis van genoemde argumenten is een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan niet nodig. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening is ten aanzien van dit bestemmingsplan niet van toepassing en de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is niet in het geding.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Er is voor gekozen om het bestemmingsplan direct als ontwerp in procedure te brengen, op grond van de volgende overwegingen:
- dit bestemmingsplan, hoewel ontwikkelingsgericht, grotendeels consoliderend van aard is.
- er geen nieuwe ontwikkelingen in het plan worden voorgenomen dan wel voorzien.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na deze bekendmaking nogmaals 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de ter inzagelegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vanaf dat moment is een bestemmingsplan onherroepelijk.
7.2 Vooroverleg
Over dit plan is vooroverleg gepleegd met provincie Utrecht, Waterschap Vallei en Veluwe en gemeente Ede. De vooroverlegreacties zijn waar nodig verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. De commentaarnota is als Bijlage 8 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan “Veenderijj” heeft met ingang van 1 december 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via de Veenendaalse Krant, op de gemeentelijke website, in de Staatscourant, en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Gedurende bovengenoemde termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.