Trechtweg 9
Bestemmingsplan - gemeente Wijk bij Duurstede
Vastgesteld op 17-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Trechtweg 9 van de gemeente Wijk bij Duurstede;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0352.BpTrechtweg9-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, als ook ondergeschikte detailhandel ten dienste van het dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) van de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.7 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;
1.8 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.10 archeologisch vooronderzoek:
archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning vor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bed and breakfast:
overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch verblijf voor enkele nachten met het serveren van ontbijt;
1.13 bestaande woning, bebouwing of afmeting:
de woning, bedrijfswoning of andere bebouwing, alsmede de goothoogte, oppervlakte of andere maat, zoals die bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die ten minste vijf jaar aantoonbaar voor het oorspronkelijke doel waarvoor het is gebouwd is gebruikt;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van kelder- en kapverdiepingen;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen ambtenaar;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 eengezinswoning:
een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, gebouw dat één woning omvat;
1.25 erkende partij:
een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 huishouden:
de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen:
- 1. de inwoning, al dan niet bij wijze van mantelzorg, met eigen voorzieningen van ten hoogste twee verwanten of andere personen;
- 2. een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband van maximaal 6 personen, daaronder begrepen een woongroep van mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking;
- 3. de gezamenlijke huisvesting van een groep van maximaal 6 personen die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning;
1.29 kampeermiddel:
een tent, vouwwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.30 opgraving:
de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.31 paardenbak:
een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden, met daarbij behorende voorzieningen;
1.32 peil:
- a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg;
- b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein;
- c. bij ligging anders dan aan een weg of verhard terrein: het maaiveld;
- d. bij dijkwoningen: de kruin van de dijk;
1.33 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel;
1.34 vloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.35 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevels die kennelijk als zodanig moeten worden aangemerkt;
1.36 voorgevelrooilijn:
een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel, die in de richting van de openbare weg niet door bebouwing mag worden overschreden;
1.37 Waarde - Archeologie - 3:
gronden met een hoge archeologische verwachting (Verwachtingswaarde archeologie – hoog) zoals vermeld op de archeologische beleidskaart Wijk bij Duurstede;
1.38 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de diepte van gebouwen:
tussen de buitenzijden van de gevels en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de onderling afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling en ook de afstand van bouwwerken tot erfscheidingen wordt daar gemeten, waar deze afstand het kleinst is;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken, zoals tuinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' is het verboden vanaf één jaar na de gereedmelding van de bouw van de woning de gronden en de bebouwing te gebruiken voor het in lid 3.1 omschreven gebruik, zonder dat een passende landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, als opgenomen in Bijlage 1, ten uitvoer is gebracht en vervolgens aldus in stand wordt gehouden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
- 1. Bij een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
- 2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria.
- 3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 4.2, indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
- c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat:
- a. De bestemmingen ‘Waarde - Archeologie - 3’ wordt veranderd in ‘Waarde – Archeologie – 2’ voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
- b. De bestemming ‘Waarde - Archeologie - 3’ kan worden veranderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Gebouwen
Tenzij elders in het plan anders wordt bepaald, gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen:
- a. de goothoogte en de bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m;
- b. de dakhelling van de hoofdgebouwen mag niet minder dan 15° en niet meer dan 45° bedragen;
- c. de afstand van de voorgevel van gebouwen tot de as van de weg mag:
- 1. niet minder bedragen dan 20 m, doch
- 2. niet minder bedragen dan de bestaande afstand, in geval van bestaande gebouwen;
- d. de afstand tussen gebouwen onderling mag niet minder bedragen dan 2 m, tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd;
- e. de goothoogte en de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 5,5 m;
- f. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 m.
6.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Tenzij elders in het plan anders wordt bepaald, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, de volgende bepalingen:
- a. de afstand tot de as van de weg van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor zover de bouwhoogte van de bouwwerken meer dan 1 m bedraagt, mag niet minder bedragen dan 20 m;
- b. van erf- of perceelafscheidingen mag:
- 1. de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen,
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen, mits de erf- of perceelafscheiding wordt gebouwd op een erf- of perceel waarop een gebouw staat, en de afstand tot de voorgevelrooilijn niet minder dan 1 m bedraagt;
- c. van tuinmeubilair mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
- d. van een overkapping mag:
- 1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen, en
- 2. de bouw uitsluitend op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn plaatsvinden;
- e. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan:
- 1. 10 m voor lichtmasten;
- 2. 6 m voor andere, overige bouwwerken;
- 3. 12 m voor ooievaarsnesten.
6.3 Afwijkende afmetingen
Ingeval de bestaande:
- a. dakhelling steiler is dan,
- b. inhoud groter is dan,
- c. goothoogte of bouwhoogte van bebouwing groter is dan
volgens deze regels is toegestaan, wordt deze afwijkende maat geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen in het bestemmingsplan.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming of het plan wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik:
- a. van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens;
- b. van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten;
- c. van onbebouwde gronden voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
een en ander tenzij het gebruik samenhangt met of voortvloeit uit de betreffende bestemming en het daar toegestane gebruik;
- d. ten behoeve van een seksinrichting;
- e. van bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- f. van gronden, gelegen buiten de bouwvlakken, als paardenbak.
7.2 Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is toegestaan binnen bestaande woningen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte tot maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt; met een maximum van 75 m²;
- b. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning;
- c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid binnen het agrarisch bouwvlak of bestemmingsvlak;
- d. ondergeschikte detailhandel mogelijk is ten dienste van het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
- e. er geen buitenopslag plaatsvindt;
- f. een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend een activiteit uit de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2) of een daarmee gelijk te stellen activiteit betreft;
- g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
- h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 3 m mogen bedragen.
8.2 Openbaar nut
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van het bouwen van:
- a. een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, wachthuisje, telefooncel, rioolgemaaltje en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, gebouwtjes en andere bouwwerken van openbaar nut tot een inhoud van 75 m³;
- b. lichtmasten, wegwijzers, verkeerstekens en andere bij wegen behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen.
8.3 Telefoonmasten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie tot een bouwhoogte van maximaal 25 m, met dien verstande dat de aanwezigheid van een dergelijke mast niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende landschapswaarden (horizonvervuiling).
8.4 Afwijking algemene bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 6.1 sub b, tot een maximum van respectievelijk 8 m en 10 m;
- b. het bepaalde in lid 6.1 sub d, ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de as van de weg, met dien verstande dat deze afstand niet kleiner mag zijn dan het gemiddelde van de afstand tot de as van de weg van de voorgevel van de hoofdgebouwen op de bouwvlakken, ter weerszijden van het betreffende perceel.
8.5 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van het gebruiken van woningen en daarbij behorende gebouwen, voor ten hoogste 5 'bed and breakfast'-appartementen binnen één gebouw met elk een inhoud van maximaal 200 m³, en een daarbij behorende gemeenschappelijke ruimte van maximaal 30 m².
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden de volgende bepalingen in acht genomen:
- a. de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing binnen het betreffende bestemmingsvlak mag niet worden vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op het met omgevingsvergunning toegestane gebruik;
- b. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de in de aanhef bedoelde bebouwing behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
- c. in vergelijking met het als recht toegestane gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
- d. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient op eigen terrein plaats te vinden;
- e. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de open lucht plaatsvinden; en
- f. het andere gebruik mag door de visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Trechtweg 9.
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Ecologische Quickscan
Bijlage 2 Ecologische quickscan