Eerste partiële herziening bestemmingsplan Noordoost, Roba Metals
Bestemmingsplan - Gemeente IJsselstein
Vastgesteld op 02-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Eerste partiële herziening bestemmingsplan Noordoost, Roba Metals" met identificatienummer NL.IMRO.0353.201410RobaMetals-Va01 van de gemeente IJsselstein.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding.
1.7 aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf, uitgezonderd prostitutie, dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet omgevingsvergunningplichtig of meldingsplichtig is.
1.8 achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen.
1.9 afhankelijke woonruimte:
bebouwing bij een woning, welke qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
1.10 ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bestaand:
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en is gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is van het hoofdgebouw.
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden .
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 dienstverlening:
het beroeps- of bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten.
1.25 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.26 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.29 gevellijn
de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, waarnaar de voorgevel van een hoofdgebouw moet zijn georiënteerd;
1.30 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.31 kelder:
een (gedeelte van) een gebouw waarvan de diepte gemeten wordt vanaf de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd en dat in hoofdzaak dient als bergruimte.
1.32 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.33 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.
1.34 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.35 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.36 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.37 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.38 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.39 uitvoeren:
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.40 vloeroppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen en de zolder.
1.41 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
1.42 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.43 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 horizontale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.
2.9 verticale diepte:
de diepte, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een bedrijf zijnde een handels- en productieonderneming op het gebied van o.a. staal, RVS, aluminium, (non-)ferro halffabricaten en metaalafval inclusief ondergeschikte productie gebonden detailhandel, op- en overslag en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat:
- 1. de capaciteit ten behoeve van op- en overslag maximaal 9900 ton bedraagt;
- 2. mechanische bewerking is toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens voor ten hoogste 2 bedrijfswoningen;
- c. bijbehorende wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en de ligging van parkeergelegenheden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemt voor waterkering en de bijbehorende beschermingszone.
4.2 Bouwregels
- a. ten behoeve van de in lid 4.1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m worden gerealiseerd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt goedkeuring gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Ten behoeve van deze andere onderliggende bestemmingen mogen gebouwd worden conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in Hoofdstuk 2 van deze regels anders is bepaald - niet meer bedragen dan:
- a. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
- b. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
- c. van overkappingen 7 m;
- d. van overig straatmeubilair 6 m;
- e. van antennes 5 m;
- f. van tuinmeubilair 2 m;
- g. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Algemeen
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. het gebruik van gronden en wateren als permanente ligplaats voor woonboten of (woon-)schepen;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 archeologisch waardevol gebied - 3
- a. ter plaatse van de aanduiding archeologisch waardevol gebied - 3' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-) waarden;
- b. het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
- 1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
- 2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- 3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
- c. het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- 1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10 ha;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
- 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- 5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
- d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld;
- e. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
- 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning verbonden regels.
- f. het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- g. indien het bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
- h. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
9.2 Voorwaarden afwijken
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1 kan slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Eerste partiële herziening bestemmingsplan Noordoost, Roba Metals'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Roba Metals B.V. is gevestigd op het industrieterrein Zomerdijk. te IJsselstein. De onderneming is voornemens enkele oude gebouwen te slopen en hiervoor nieuwe panden neer te zetten, alsmede een nieuw magazijn te bouwen, waarmee de onderneming haar bedrijfsvoering efficiënter kan uitvoeren. Binnen de planvorming is er rekening mee gehouden om de hinder voor de omgeving binnen aanvaardbare grenzen te houden. De voorgenomen ontwikkelingen passen niet in het huidige bestemmingsplan IJsselstein-Noordoost, vastgesteld 30 mei 2013. Om deze ontwikkelingen toch mogelijk te maken is het daarom nodig een passend bestemmingsplan op te stellen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het bedrijf.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bevindt zich in het noorden van IJsselstein. Onderstaande afbeelding geeft de exacte ligging ervan weer. Het gebied wordt globaal begrensd door de Kerspellaan aan de noordzijde, de Zomerdijk aan de oostzijde en de Hollandsche IJssel aan de westzijde. De grens van het plangebied aan de zuidzijde wordt bepaald door de kadastrale perceelsgrens die dwars door de bedrijfsbestemming loopt.
Ligging plangebied (luchtfoto 2014, bron: Globespotter)
1.3 Vigerend(e) Bestemmingsplan(nen)
Als vigerend bestemmingsplan geldt 'IJsselstein Noordoost'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 mei 2013. Ter plaatse van de planlocatie is een bestemming Bedrijf opgenomen, met daarbij behorende maximale milieucategorie 3.2. Verder is aangeduid/ bestemd een bouwvlak, maximale goothoogte, Waterstaat - Waterkering en archeologische verwachtingswaarde.
Het bouwvlak met de bestemming 'Bedrijf' kan voor 100% worden bebouwd met een maximale goothoogte als ter plaatse aangeduid. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte, vermeerderd met 50 cm.
Afbeelding: vigerend bestemmingsplan Noordoost, uitsnede plankaart (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer Toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De sectorale aspecten en juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en 5.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie Plangebied
Het plangebied op het terrein van Roba Metals te IJsselstein is gelegen tussen de Zomerdijk, Kerspellaan en de Hollandsche IJssel en beslaat een oppervlakte van ongeveer drie hectare (gehele terrein Roba Metals: vijf hectare).
Afbeelding: plattegrond bestaande situatie
Het terrein is grotendeels bestraat met betonnen platen en bevat bebouwing in de vorm van een grote loods (Hal D langs de Hollandsche IJssel), een kleinere loods (Hal E) en een kantoorgebouw. Enkele grasvelden met bomen zijn te vinden aan de randen van het terrein langs de Zomerdijk. Verder is er een bomenrij aanwezig aan de noordzijde van het terrein (langs de Kerspellaan) en zijn er enkele bomen aanwezig langs hal D aan de Hollandsche IJssel. De bomen rondom hal D worden gekapt. Het terrein wordt intensief gebruikt voor metaal recycling. Groot materieel is dan ook continu actief op het terrein. Momenteel wordt de bebouwing op het terrein intensief gebruikt. Voor een indruk van het terrein is onderstaand een foto-impressie van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: technische ruimte (Hal E)
Afbeelding: kantoorgebouw
Afbeelding: bomenrij aan de Kerspellaan
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
De nieuwe terreininrichting is in onderstaande afbeelding weergegeven met aan de linkerzijde de Hollandsche IJssel en aan de rechterzijde van de tekening de Zomerdijk. De nieuwe bedrijfshal is gesitueerd aan de bovenzijde.
De geplande werkzaamheden bestaan uit het slopen van de kleine loods en het kantoorpand. De nieuwbouw (een kantoor, een loods en een bedrijfshal) wordt gerealiseerd op de in onderstaande figuur gearceerde locaties. Het kantoor wordt aan de oostrand van het terrein geplaatst, de bedrijfshal aan de noordrand. Hiervoor worden de grasvelden met enkele bomen en struiken, aan de rand van de Zomerdijk, verwijderd. Hal D blijft staan, de bomen er omheen worden zoveel mogelijk verwijderd.
Tevens worden twee ondergrondse tanks (voor respectievelijk benzine en diesel) verwijderd. De benzine tank is reeds gesaneerd en was gelegen aan de rand van het plangebied. De dieseltank is gelegen in de ingang tot het recylingterrein naast kantoor 33. De huidige tank zal worden gesaneerd en er zal tussen de nieuwe TD-ruimte en de Zomerdijk een nieuwe bovengrondse tank worden gerealiseerd voor de opslag van diesel.
Nieuwe situatie
Op onderstaande afbeelding is weergegeven hoe het bouwplan zich verhoudt tot de in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak. Hieruit kan worden opgemaakt dat de nieuwe bedrijfshal aan de noordzijde en de loods en kantoorruimte aan de oostzijde het bouwvlak overschrijden. Er is geen sprake van overschrijding van de bestemmingsgrens.
Afbeelding: Rode lijn is bouwvlak conform bestemmingsplan Noordoost.
Op dit moment stamt het kantoor uit de jaren 70. Dit is verouderd en nodig aan vervanging toe. Een loods, eveneens uit de jaren 70 (gebouwd ten tijde van het kantoor), doet in zijn huidige vorm dienst als TD-werkruimte, maar is daar niet voor geschikt. Deze wordt gesloopt en daarvoor in de plaats, wordt een nieuwe loods geplaatst die wel geschikt is voor de TD. Door het verplaatsen van de loods wordt hiermee tevens bereikt dat er enerzijds een groter stuk open ruimte binnen het bedrijf logistiek beter benut kan worden. Anderzijds door de wijze van uitvoering van deze loods, het hiervoor genoemde kantoor en magazijn wordt bewerkstelligd dat de geluidsactiviteiten op het terrein meer omsloten worden door bebouwing.
In hal D vinden momenteel de productieactiviteiten van de recyclingafdeling plaats, alsmede de logistieke handelingen. Dit levert in de praktijk problemen op. Een deel van de activiteiten moet door ruimtegebrek op het buitenterrein plaatsvinden. Door het bouwen van een nieuw magazijn kunnen de productieactiviteiten en de logistieke activiteiten uit elkaar worden getrokken, waardoor een efficiëntievoordeel kan worden behaald. Hierdoor kan een gedeelte van de buitenactiviteiten weer naar binnen verplaatst worden. Dit magazijn zal een vloeroppervlakte van ca. 4.000 m2 krijgen. De activiteiten die overblijven op het buitenterrein zullen voornamelijk bestaan uit logistieke bewegingen en op- en overslag van containers en materialen. Dit omvat ook de opslag van emballage en verpakking.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk ‘concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig’. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
- 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- a. Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- b. Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofd netwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energie transitie;
- c. Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofd netwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- d. Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- a. Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- b. Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
- c. Nationaal belang 7: Het instand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- a. Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- b. Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwater-voorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- c. Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- d. Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- e. Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
- a. Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
3.1.2 Barro
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is op 1 oktober 2012 volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.
Met het inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan is een (gedeeltelijk) ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, waardoor rekening gehouden dient te worden met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ”Ladder van duurzame verstedelijking” is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder andere bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de Ladder van duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder van duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In eerste instantie kan opgemerkt worden, dat de ontwikkeling, die mogelijk gemaakt worden op basis van het voorliggende bestemmingsplan, zich afspeelt in bestaand stedelijk gebied.
Hieronder zal wat dieper ingegaan worden op de “Ladder van Duurzame verstedelijking”.
De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:
- 1. Is er een regionale behoefte?
- 2. Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
- 3. Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.
Omdat de beoogde ontwikkeling gelegen is in bestaand stedelijk gebied, behoeven uitsluitend de eerste twee stappen doorlopen te worden.
- 1. Is er een regionale behoefte?
Er is sprake van een behoefte van het bestaande bedrijf. Er is sprake van vernieuwing van verouderde, ongeschikte bebouwing (kantoor en TD-werkruimte) welke wordt vernieuwd waarmee wordt bewerkstelligd dat er logistieke verbeteringen worden doorgevoerd. Door het bouwen van een nieuw magazijn kunnen de productieactiviteiten en de logistieke activiteiten uit elkaar worden getrokken, waardoor een efficiëntievoordeel kan worden behaald. Hierdoor kan een gedeelte van de buitenactiviteiten weer naar binnen verplaatst worden.
- 2. Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Voorliggende bestemmingsplan beoogt de uitbreiding van een bestaand bedrijf binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid.
De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
In het verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor bedrijventerreinen geldt dat de provincie overaanbod wil voorkomen en herstructurering van bestaande terreinen wil stimuleren. Een belangrijke input voor het beleid voor bedrijventerreinen zijn de regionale convenanten.
Het accent van het provinciaal beleid omtrent bedrijventerreinen ligt bij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen door de aanpak van private kavels en/of lege delen van terreinen. Door de structureel leegstaande bebouwing en restkavels aan te pakken kan er een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de kwaliteitsverbetering van de Utrechtse bedrijventerreinen. Het stedelijk programma van IJsselstein omtrent bedrijventerreinen voorziet in de realisering van 8,5 hectare netto nieuw bedrijventerrein in het stedelijk gebied, te weten 7 hectare op de A2-locatie en 1,5 hectare als uitbreiding van het bedrijventerrein Panoven (bron: Regionaal convenant bedrijventerreinen regio Utrecht-West).
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziene versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied.
Voor bedrijventerreinen geldt dat nieuwe, nog te ontwikkelen locaties voor bedrijventerreinen alleen mogelijk zijn als ze in overeenstemming zijn met een kwalitatief goed regioconvenant. In dat regioconvenant is in ieder geval de toepassing van de duurzame verstedelijkingsladder (voorheen de SER-ladder) verder uitgewerkt zodat er een relatie is tussen de herstructureringsopgave, planning en fasering en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein. Het regioconvenant vormt het vertrekpunt voor de op te stellen herstructureringsplan(nen). Voorkomen moet worden dat bedrijventerreinen worden gerealiseerd zonder dat er een plan is voor de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.
In het provinciale beleid is een maximale oppervlaktemaat opgenomen voor kantoren bij bedrijven. Wordt deze oppervlaktemaat voor kantoren bij bedrijven overschreden dan moet dit afgestemd zijn met de regio. De maximale oppervlaktemaat voor kantoren wordt bij het bedrijf Roba Metals overschreden. Aan de gemeenten waarmee een regioconvenant is gesloten is gevraagd of zij kunnen instemmen met de overschrijding van de maximale oppervlaktemaat voor kantoren bij bedrijven bij Roba Metals.
De gemeenten die een reactie hebben gegeven, hebben aangegeven dat zij hiermee kunnen instemmen.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionaal StructuurPlan 2005-2015
Het algemeen bestuur van het Bestuur Regio Utrecht heeft op 21 december 2005 het Regionaal StructuurPlan 2005-2015 (RSP) vastgesteld. In dit plan staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich gedurende de planduur van 10 jaar moet ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid. Het RSP gaat in op kansen en bedreigingen die alleen op regionaal niveau zijn op te pakken of te bestrijden. Daarnaast is het een belangrijk instrument voor overleg met rijk en provincie over de in te zetten middelen. Het structuurplan dient tevens als toetsingskader voor gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen.
Een aantal ontwikkelingen vraagt om een integrale aanpak op regionale schaal, zoals de versterking van natuur- en recreatiegebieden, de grote vraag naar woningen, de ontwikkeling van de netwerkeconomie, de ontwikkelingen op de kantorenmarkt, de onzekere positie van de landbouw en de herwaardering van het cultureel erfgoed. De ambities en opgaven worden in het structuurplan gekoppeld aan de ruimtelijke structuur van de regio. Het gaat daarbij om het groenblauwe, het stedelijke en het infrastructurele ordeningsprincipe. Op basis daarvan zijn de programma's per sector nader uitgewerkt. Daarbinnen zijn prioriteiten (zowel projecten als programma's) gesteld. Via het principe ‘beheerste dynamiek’ moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk (in kwantitatieve en kwalitatieve zin) om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling. De regio legt de nadruk op binnenstedelijke locaties, die via herstructurering of transformatie tot stand moeten komen. Echter, ook bij een zware inzet op herstructurering en verdichting zijn nieuwe uitbreidingslocaties noodzakelijk, om de woningbouwopgave te kunnen realiseren. Daarnaast bieden uitbreidingslocaties goede mogelijkheden om aan te sluiten bij de gewenste woonmilieus.
Voor bedrijventerreinen geldt dat de regio er vooralsnog van uitgaat dat de geplande en in ontwikkeling zijnde bedrijventerreinen voldoende ruimte bieden om aan de vraag te voldoen. De kleinere bedrijfsterreinen in de regio worden gestimuleerd kleinschalig door te groeien en waar nodig te moderniseren. Het type bedrijvigheid moet voldoen aan de regionale ambities en mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid. Binnen bestaand stedelijk gebied en in de bestaande regionale centra is een groot aantal arbeidsplaatsen binnen het segment detailhandel, midden- en kleinbedrijf. Dit beslaat een groot deel van de regionale werkgelegenheid en draagt tevens zorg voor een groot deel van de (centrum) stedelijke en dorpse dynamiek. Het behouden van deze werkgelegenheid is van groot belang binnen de bestaande regionale kernen.
3.3.2 Regionaal convenant bedrijventerreinen Regio Utrecht-West
De gemeenten De Ronde Venen, IJsselstein, Lopik, Montfoort, Oudewater, Stichtse Vecht en Woerden werken samen in regionaal verband, onder de naam Utrecht-West. Het regionale convenant toont het belang van voortdurend een goed onderbouwde afweging te maken tussen rood en groen voor het behoud van economie en natuur op gemeentelijk en regionaal niveau. In dit convenant maken partijen afspraken die bijdragen aan deze afweging. Zo wordt er in de regio sterk ingezet op de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen. Herstructurering van oude locaties kan niet los gezien worden van de ontwikkeling van nieuwe locaties. Er is immers voldoende schuifruimte nodig om herstructurering van verouderde terreinen succesvol uit te voeren, waarbij de uitgangspunten van 'inbreiding vóór uitbreiding' en landschappelijke inpassing voorop staan.
Het convenant heeft geen betrekking op uitbreiding van bedrijventerrein met een omvang als met voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is niet in strijd met het Regionaal convenant bedrijventerrein Regio Utrecht-West.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie (2003)
Op 3 juli 2003 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de structuurvisie 'Kwaliteit met karakter' vastgesteld. In deze visie is beschreven hoe de gemeente IJsselstein over 10 tot 15 jaar invulling geeft aan werken, wonen, recreatie en natuur.
De visie is gericht op het versterken van kwaliteit en karakter door te streven naar zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame ruimtelijke kwaliteit. Een belangrijk uitgangspunt van de visie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van woon- en bedrijfsgebieden. In de structuurvisie staan de volgende doelstellingen centraal:
- versterking van de eigen identiteit van IJsselstein binnen de stadsregio als middelgrote dynamische stad met historisch karakter aan de Hollandsche IJssel als poort naar het Groene Hart;
- werken aan een duurzaam leefbare stad, met aandacht voor kwaliteit en een gedifferentieerd aanbod van woningen, arbeidsplaatsen en voorzieningen, met respect voor landschap en natuur en een duidelijke plaats voor water;
- benutten van de potenties van de Hollandsche IJssel voor wonen, recreatie en natuur.
Voor het bestaande stedelijke gebied is het uitgangspunt kwaliteitsverbetering, herstructurering, een zekere intensivering van het ruimtegebruik en meer differentiatie in woonmilieus. Eveneens wordt ingezet op de versterking van de stedelijke entree en de relatie tussen het stedelijk gebied en het buitengebied.
3.4.2 Toekomstvisie (2010)
Op 21 januari 2010 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de Toekomstvisie 'IJsselstein Dichtbij' vastgesteld. De gemeente IJsselstein kenmerkt zich onder meer door drie belangrijke kwaliteiten:
- IJsselstein is een stad met een sterke sociale samenhang. Mensen zijn zeer betrokken bij de gemeenschap en bij elkaar. Dit geldt voor zowel inwoners als ondernemers. De samenhang komt onder meer tot uitdrukking in een actief verenigingsleven en tal van evenementen.
- IJsselstein is een stad met een karakteristieke historische ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke kenmerken in deze ruimtelijke kwaliteit zijn de historische binnenstad met monumenten en de Hollandsche IJssel die door de stad stroomt.
- IJsselstein heeft een unieke ligging in zowel het Groene Hart als het stedelijk gebied van Utrecht. Hierdoor combineert de stad de rust en ruimte van het groene buitengebied met de economische dynamiek van een stad.
De stedelijke economie functioneert momenteel goed en is de motor voor allerlei maatschappelijke ontwikkelingen. Om deze motor draaiende te houden, is het noodzakelijk te blijven investeren in versterken van bestaande economische kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De gemeente IJsselstein zet in op vitaliteit, aantrekkelijkheid en leefbaarheid. Dit wordt geambieerd door de bestaande kwaliteiten van de stad te versterken. De kracht van de economie van IJsselstein ligt in een combinatie van verschillende zaken.
Dit alles is terug te brengen tot drie kernkwaliteiten:
- 1. Het goed functionerend bedrijfsleven.
- 2. De centrale strategische ligging in Nederland en aan de A2.
- 3. Het aantrekkelijke woon- en leefklimaat.
De komende tien jaar richt IJsselstein zich op behoud en bovenal versterking (betere benutting) van deze drie kernkwaliteiten. Daarnaast is een zorgvuldige benutting van de schaarse ruimte bij ruimtedruk van belang.
Kansen voor een betere benutting van ruimte dienen zich aan bij de herinrichting van bedrijventerreinen. En ook door slimme functiecombinaties kan de schaarse ruimte beter benut worden.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Geluid
4.1.2 Bodem
4.1.3 Externe veiligheid
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
4.1.5 Luchtkwaliteit
4.1.6 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Om de doelstellingen te bereiken wordt voor bepaalde projecten en plannen een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Hierin wordt duidelijk welke milieueffecten verwacht worden van het project of plan.
In Nederland is m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in de uitvoeringswetgeving in de vorm van een Amvb (het Besluit milieueffectrapportage). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben. Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor activiteiten die wel worden genoemd in het Besluit m.e.r., maar vanwege de omvang van de activiteit (onder de drempelwaarde) geen m.e.r.(beoordelings)plicht kent.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarde in onderdeel D. Dit betekent dat voor activiteiten die genoemd staan in het Besluit m.e.r. (bijvoorbeeld woningbouw, kantoren, bedrijven, recreatie, etc.) maar onder de gestelde indicatieve drempelwaarden zitten toch een beoordeling nodig is of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Inhoudelijk wordt getoetst aan dezelfde criteria als voor een m.e.r.-beoordeling (die uitgevoerd moet worden bij activiteiten uit onderdeel D die wel boven de drempelwaarden zitten). De enige procedurele verplichting die geldt voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat het opgenomen moet worden in de toelichting van het betreffende besluit.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Archeologie
4.2.2 Cultuurhistorie
4.3 Water
4.3.1 Wettelijk kader
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Beleid waterschap
De watertoets is bedoeld om negatieve effecten op waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen te voorkomen. Ook is deze bedoeld om deze aspecten zoveel als mogelijk vooraf in de planvorming te betrekken.
4.3.2 Onderzoek
4.3.3 Conclusie
De bedrijfshal die wordt gerealiseerd ligt in de beschermingszone van de waterkering langs de Hollandsche IJssel. Voor de bouw in deze zone is een watervergunning nodig. Om te bepalen of er geen obstakels (bijvoorbeeld grondankers van de damwand) in de bodem aanwezig zijn, adviseert het waterschap om grondonderzoek uit te laten voeren.
De toename van het verhard oppervlak ligt onder de drempel van 500 m². Hierdoor is geen watercompensatie nodig.
Het gescheiden rioleringsstelsel wordt aangepast aan de nieuwe situatie. Per saldo zal de kwaliteit van het geloosde regenwater iets toenemen doordat de verhouding dakoppervlak en terreinverharding wijzigt.
4.4 Flora En Fauna
4.4.1 Wettelijk kader
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.
4.4.2 Onderzoek
In opdracht van Roba Metals heeft Tauw een quickscan flora- en faunawet uitgevoerd, zie Bijlage 6 Flora en fauna:Quickscan. Aanvullend daarop is vervolgonderzoek gedaan door Elzerman Ecologisch Advies, zie Bijlage 7 Flora enfauna: Vleermuisonderzoek.
4.4.3 Conclusie
Toetsing van de beoogde ingreep aan door de Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden laat zien dat voor enkele beschermde soorten een negatief effect verwacht wordt (bij sloop van de bebouwing). Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid van en het gebruik van het plangebied door vleermuizen is uitgevoerd om inzichtelijk te kunnen maken of er mogelijk sprake is van effecten waarvoor een ontheffingsplicht geldt.
Daaruit blijkt dat de sloop en nieuwbouw geen directe invloed hebben op de beschermde functies en de toekomstige inrichting van het terrein weinig verandert aan het huidige biotoop.
De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. In dit geval is een ontheffing dus niet nodig.
4.5 Verkeer En Parkeren
Dit bestemmingsplan maakt uitbreiding van de bebouwing en vervanging van bestaande bebouwing mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
4.5.1 Onderzoek
4.5.2 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
5.1.1 beoordeling
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.
Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een ‘aangewezen bouwplan’. Derhalve dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie ‘anderszins te verzekeren’. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
5.1.2 Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan naar verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan Eerste partiële herziening bestemmingsplan Noordoost, Roba Metals heeft met ingang van 2 december 2015 tot en met 13 januari 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode is voor iedereen de mogelijkheid geboden een inspraakreactie in te dienen. Tevens is er door Roba op 7 december in samenwerking met de gemeente IJsselstein een inloopavond georganiseerd, waar iedereen het bestemmingsplan kon inzien. Hier zijn alle vragen beantwoord en is toelichting gegeven op het bestemmingsplan. In totaal zijn er 8 schriftelijke inspraakreacties binnengekomen. De reacties zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de 'Nota inspraak en vooroverlegreacties voorontwerpbestemmingsplan Eerste partiële herziening bestemmingsplan Noordoost, Roba Metals'. Tevens is aangegeven of de reacties leiden tot een planaanpassing en waaruit deze bestaat. Deze nota is als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Er zijn twee overlegreacties ontvangen van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en van de provincie Utrecht.
Naar aanleiding van de reactie van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, is de waterparagraaf in de toelichting aangevuld met de uitkomsten van het wateradvies. Uit dit wateradvies blijkt, dat er voldoende rekening is gehouden met de waterbelangen en geeft verder geen aanleiding tot opmerkingen of wijzigingsvoorstellen.Het wateradvies is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.
Het overleg met de provincie Utrecht heeft geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.
De vooroverlegreactie is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.
Zienswijzen
Het ontwerp heeft van 14 juli 2016 tot en met 24 augustus 2016, gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode is iedereen de mogelijkheid geboden zienswijzen in te dienen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in het Klantcontactcentrum in het stadhuis en was raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website. De gemeente heeft alle zienswijzen samengevat in de Nota Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan eerste partiële herziening Bestemmingsplan Noordoost Roba Metals en aangegeven of deze reactie leidt tot een wijziging van het bestemmingsplan. In totaal zijn er vier zienswijzen binnengekomen, waarvan één niet ontvankelijk is, omdat deze na 24 augustus is ontvangen. De Nota Zienswijzen is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.
De ingediende zienswijzen zijn in deze nota samengevat weergegeven. Dit betekent niet dat die onderdelen van de reacties, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zijn betrokken. De reacties zijn in hun geheel beoordeeld. Bij de beoordeling is zoveel mogelijk rekening gehouden met de volledige inhoud van de ingezonden reacties.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is op 2 februari 2017 gewijzigd vastgesteld. De zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Er is wel een ambtelijke aanpassing doorgevoerd in de toelichting van dit bestemmingsplan. Deze aanpassing staat verwoord onder hoofdstuk 3 van de Nota Zienswijzen, welke als Bijlage 11 bij deze toelichting is gevoegd.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Plansystematiek
In dit bestemmingsplan wordt gestreefd naar de juridische verankering van de bestaande ruimtelijke situatie binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is opgesteld als een globaal gedetailleerd plan. Er wordt namelijk voorzien in enige mate van flexibiliteit, zodat kleinschalige uitbreidingsmogelijkheden niet meteen tot wijziging van het bestemmingsplan zullen leiden. Hierdoor ontstaat de ruimte om beter in te kunnen spelen op de dan bestaande behoefte. Anderzijds is het plan wel gedetailleerd in die zin, dat, vastgelegd is in de verbeelding waar welke functies toegestaan zijn en waar hoofdgebouwen gerealiseerd zijn.
De planregels zijn zoveel mogelijk afgestemd op het bestemmingsplan moederplan en opgedeeld in 4 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de inleidende regels gegeven. In het tweede hoofdstuk is de bestemmingsregeling gegeven die gelden voor het plangebied. In hoofdstuk 3 zijn vervolgens de algemene regels opgenomen. Tot slot staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. In de onderstaande paragrafen wordt per artikel uiteen gezet wat de functie van het artikel is binnen het bestemmingsplan.
6.2 Bestemmingsregeling
6.2.1 Inleidende regels
Begrippen en Wijze van meten
De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in artikel 1 nader gedefinieerd. Bij toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel opgenomen definities van de begrippen. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte- en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.
6.2.2 Bestemmingsregels
Bedrijf
De bestemming Bedrijf is toegekend aan alle gronden, die benut mogen worden voor bedrijvigheid. Door middel van een nadere zonering is aangegeven welke categorie bedrijven op een bepaalde locatie toegestaan zijn. In de Bijlage is een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.
Binnen de bestemming Bedrijf is een bouwvlak aangebracht. De toekomstige bebouwing dient binnen deze bouwvlakken gerealiseerd te worden.
De gronden buiten het bouwvlak mogen benut worden voor de realisatie van parkeerplaatsen, wegen, groenvoorzieningen en water.
Waterstaat - Waterkering
Waterkeringen, in het plangebied de Hollandsche IJssel en de IJslandswetering, hebben ter bescherming van de waterkering deze bestemming gekregen.
6.2.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De regel is om te voorkomen dat mocht in het bestemmingsplan zijn bepaald, dat bij een gebouw een open terrein verplicht is, dat terrein nog eens meetelt bij de beoordeling van een aanvraag van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke verplichting wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels
Hoewel het verbod om gronden en opstallen in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening, wordt dit verbod in dit artikel gespecificeerd.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.
Algemene aanduidingsregels
Dit artikel is opgenomen om (onafhankelijk van de bestemmingsvlakken) een bestemming van bijzondere regels te voorzien. In dit geval is de gebiedsaanduiding 'archeologisch waardevol gebied - 3' opgenomen om de aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het moederplan betrof het eenzelfde gebiedsaanduiding onder artikel 28.3 en is overgenomen in dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
6.2.4 Slotregels
Overgangsrecht
Het overgangsrecht ten aanzien van het bouwen staat verwoord in artikel 3.2.1 Bro. Dit artikel is, rekening houdend met de terminologie uit de Wabo, één op één overgenomen in dit bestemmingsplan. Een bouwwerk dat op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt aanwezig is, dan wel planologisch mogelijk is en afwijkt van het plan, mag gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in het geval van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De aard van het gebouw mag hierbij niet veranderen en ook mag de omvang niet worden vergroot. Eventuele uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag. Het voorgaande geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het moment van in werkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Het tweede lid gaat in op het gebruik van (on)bebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Ander strijdig gebruik is niet toegestaan.
Slotregel
Het laatste artikel van het bestemmingsplan betreft de slotregel, waarin de naam, zoals de regels aangehaald kunnen worden, is opgenomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Roba Metals
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek Roba Metals
Bijlage 2 Emissie Onderzoek
Bijlage 3 Asbestonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Bodemonderzoek Dieseltanks
Bijlage 5 Bodemonderzoek dieseltanks
Bijlage 6 Flora En Fauna: Quickscan
Bijlage 6 Flora en fauna: Quickscan
Bijlage 7 Flora En Fauna: Vleermuisonderzoek
Bijlage 7 Flora en fauna: Vleermuisonderzoek
Bijlage 8 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 8 Nota inspraak en overleg
Bijlage 9 Wateradvies
Bijlage 10 Reactie Provincie Utrecht
Bijlage 10 Reactie provincie Utrecht