Kolpingpad
Bestemmingsplan - gemeente Alkmaar
Vastgesteld op 12-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan "Kolpingpad" van de gemeente Alkmaar;
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0361.BP00128 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bebouwingspercentage
Een aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, waarbij kelders en souterrains niet mee worden gerekend.
1.7 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.10 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.11 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.12 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.13 consumentenvuurwerk
Vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat krachtens het Vuurwerkbesluit (AMvB d.d. 22 januari 2002) is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik alsmede vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 2, 3 of 4 en dat krachtens het Vuurwerkbesluit (AMvB d.d. 22 januari 2002) niet is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
1.14 evenement
Elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, waaronder mede wordt verstaan een herdenkingsplechtigheid, een braderie, een optocht niet zijnde een betoging, en een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, met uitzondering van bioscoopvoorstellingen, markten, kansspelen, het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, betogingen- samenkomsten- en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, activiteiten als straatartiest, voetbalwedstrijden, en sport- en spelwedstrijden in of op de daartoe bestemde gebouwen en terreinen.
1.15 evenement categorie 1
Een evenement met onversterkte (straat)muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties.
1.16 groenvoorziening
De inrichting van de gronden als openbaar toegankelijk 'gebruiksgroen' met daaraan ondergeschikt speelvoorzieningen ten behoeve van het recreatieve en sportieve gebied en voorzieningen voor sport- en spel.
1.17 maatvoeringsvlak
Een geometrisch bepaald vlak waarbinnen maatvoeringsaanduidingen gelden.
1.18 omgevingsvergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.20 speelvoorzieningen
Voor het terrein qua omvang geschikte voorzieningen ten behoeve van sport- en spel waaronder verharde en onverharde speelvelden en voorzieningen ten behoeve van sport- en spel.
1.21 sport- en spel
Onder voorzieningen voor sport- en spel worden in ieder geval verstaan: een klimtoestel, trimparcours
1.22 verharding
Verharding ten behoeve van groenvoorziening, speelvoorzieningen, sport-en spel.
1.23 voorgevel
De naar de openbare ruimte toegekeerde gevellijn waar zich de hoofdentree van het gebouw bevindt.
1.24 voorgevelrooilijn
Een denkbeeldige of aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelgrens.
1.25 Wet
De Wet ruimtelijke ordening zoals die gold ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. bruto vloeroppervlak: de som van het product van de afstand tussen de gevelvlakken en de afstand hart op hart van de bouwmuren per bouwlaag, niet inbegrepen balkons, loggia's en galerijen.
- c. goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- d. oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- e. ondergeschikte bouwdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten;
- f. de begrenzing van de onderscheiden bestemmingen: met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter;
- g. de pandbreedte wordt gemeten ter plaatse van de voorgevel van het pand, zijnde de gevel die grenst aan de bestemming "Verkeer - verblijf";
- h. peil:
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
De onderstaande bestemming is een voorbeeld van een bestemming voor grote groengebieden. De bestemming kan nader worden ingevuld aan de hand van het karakter van het betrokken gebied (parkachtig, natuurlijk etc.). Dit kan door een nadere specificatie van het begrip groenvoorzieningen in de doeleindenomschrijving (alleen deze vorm van groen) dan wel door een gerichte aanvulling van de beschrijving in hoofdlijnen (overwegend deze vorm van groen).
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. speelvoorzieningen;
- c. sport- en spel;
- d. recreatie;
- e. evenement van categorie 1;
- f. verharding;
met de daarbij behorende:
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. voet- en fietspaden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- 1. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6,00 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. een standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van grond;
- c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. seksinrichtingen;
- e. prostitutie.
3.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
- a. Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken en reeds onherroepelijk verleende vergunningen die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel de Woningwet op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
- c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
5.2 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen
- a. Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
- b. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- 1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- 2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
- 3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
- 4. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
- c. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b sub 3 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
- 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld in a, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van antennemasten voor telecommunicatie, mits het grondoppervlakte ten hoogste 5% van het dakvlak bedraagt;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
- e. het bepaalde in het plan en toestaan dat nutsvoorzieningen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 35 m³ bedraagt.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Verwijzingen naar andere wetgeving
Waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Kolpingpad".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2013 heeft de gemeente Alkmaar bestemmingsplan Oudorp vastgesteld. Met dit bestemmingsplan is voorzien in het planologisch kader voor een groot deel van het oostelijk grondgebied van de gemeente Alkmaar. Bestemmingsplan Oudorp is onherroepelijk en in werking getreden op 6 juni 2013.
Het terrein achter de Herenweg 58-80 (het voormalig terrein van handbalvereniging Kolping) is uit dit bestemmingsplan gelaten om te kunnen onderzoeken of en in welke vorm woningbouw op deze locatie mogelijk zou zijn. Vanwege het ontbreken van draagvlak voor het volbouwen van het terrein heeft de gemeenteraad besloten het voormalig Kolpingterrein geen woningfunctie toe te willen kennen. De gemeenteraad heeft op 6 maart 2014 besloten het terrein te willen bestemmen ten behoeven van de functies groen, sport en recreatie in het verlengde van het bestaande gebruik en het door de bewonerscommissie “Groene Hart Oudorp” gewenste gebruik.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied bevindt zich in het oostelijke deel van Oudorp, de Oudorperpolder. Dit gebied wordt voornamelijk gekenmerkt door woningbouw en maatschappelijke voorzieningen.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
Het plangebied beslaat ruim 10.000 m² grond en bevindt zich tussen de achtertuinen van de bestaande woningen. Aan de westzijde ligt de ontsluitingsweg via de Herenweg en het Kolpingpad. De Neptunusstraat, Antarestraat en Het Wuiver bevinden respectievelijk aan de noord, oost en zuidzijde van het gebied.
1.3 Doel Bestemmingsplan
Zoals aangegeven heeft de gemeenteraad besloten het terrein te willen bestemmen als groen, sport en recreatie in het verlengde van het bestaande gebruik en het door de bewonerscommissie “Groene Hart Oudorp” gewenste gebruik.
Voorliggende bestemmingsplan voorziet in de uitwerking van het besluit van de gemeenteraad van 6 april 2014 onder de noemer “Bestemmingsplan Kolpingpad'. Het bestemmingsplan biedt naast het conserverende karakter de flexibiliteit om in de toekomst aan de (mede door de bewonerscommissie “Groene Hart Oudorp”) gewenste functies ten behoeven van sport, spel en recreatie tegemoet te willen komen. Functies als (onder andere) een pluktuin (groen), verharde en onverharde sportvelden (verharding en groen), een klimtoestel, trimparcours (sport/spel) en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden planologisch mogelijk gemaakt. De functies worden allen gefaciliteerd binnen de (hoofd)bestemming “groen”.
1.4 Leeswijzer
In de toelichting van het bestemmingsplan worden de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten van het gemeentelijk beleid weergegeven en wordt de regeling van het plan gemotiveerd.
In hoofdstuk twee betreft de een inleidend hoofdstuk waarin het vigerende bestemmingsplan en de bestaande en beoogde situatie wordt omschreven. Na het inleidende wordt in hoofdstuk 3 “beleidskader” het vastgestelde beleid van het rijk, de provincie en de gemeente aangegeven voor zover dit van betekenis is voor dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 schetst de milieusituatie, veiligheid en bescherming van kwetsbare functies. In hoofdstuk 5 wordt een uitleg en verantwoording gegeven van de planologische regeling waaronder de verbeelding, de regels met de gebruiks- en bebouwingsregeling. Hoofdstuk 6 geeft een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot geeft hoofdstuk 7 inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en de procedure van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Vigerende Bestemmingsplan
Het plangebied Kolpingpad is in 2013 buiten de herziening van het bestemmingsplan Oudorp gelaten. Op het plangebied is het bestemmingsplan van Oudorp-Oost van toepassing. Dit plan is in 1968 vastgesteld door de gemeenteraad en in 1969 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. In dit plan heeft het terrein de bestemming “bebouwingsklasse b eengezinshuizen” (figuur 2).
Figuur 2: Vigerende bestemmingsplan Oudorp-Oost
2.2 Bestaande En Nieuwe Situatie
Op dit moment is het gebied ingericht met verharde sportvelden, onverharde sportvelden en een speelplaats. Het terrein wordt als “gebruiksgroen” benut door de omgeving en door scholen. Gelet op het huidige gebruik heeft het bestemmingsplan ondanks de juridisch planologische “transformatie” een conserverend karakter. Het bestaande gebruik wordt grotendeels vastgelegd.
Daarnaast biedt het bestemmingsplan de flexibiliteit om aan de door de bewonerscommissie gewenste functies ten behoeven van sport, spel en recreatie tegemoet te willen komen. Gewenste functies zoals een pluktuin (groen), verharde en onverharde sportvelden (speelvoorzieningen), een klimtoestel, trimparcours (sport/spel) en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden planologisch mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het plan gekoppeld aan de relevante beleidskaders van de Rijksoverheid, de provincie Noord-Holland en de gemeente Alkmaar. In hoofdstuk 5 is beschreven op welke wijze deze beleidskaders zijn vertaald in dit bestemmingsplan.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- De bereikbaarheid verbeteren;
- Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. In het huidige Barro zijn opgenomen:
- het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- militaire terreinen en -objecten;
- de Wadden;
- de kust (inclusief primaire kering);
- de grote rivieren;
- de Werelderfgoederen;
- reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
- veiligheid vaarwegen;
- het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
- de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
- bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
- reservering voor rivierverruiming Maas;
- de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking (verder: ladder) is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) en is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. De ladder stelt door middel van een drietal 'treden' eisen aan een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en ruimtelijke inpassing. Dit om tot een zorgvuldige afweging met betrekking tot de benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies te komen. Indien er geen sprake is van nieuwe verstedelijking is de ladder derhalve niet van toepassing.
De ladder voor bestemmingsplan Kolpingpad
Het plangebied bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Bestemmingsplan Kolpingpad voorziet in een laagdrempelige en goed bereikbare wijkgebonden groenvoorziening, met daaraan ondergeschikte ruimte voor sport en recreatie. De groenvoorziening heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te behouden/verhogen op buurt/ straatniveau. In dit verband is er geen sprake van een “regionale” vraag of behoefte. Gelet op het vorengaande is de ladder niet van toepassing op het bestemmingsplan Kolpingpad.
Conclusie Rijksbeleid
Gelet op het bovenstaande constateren wij dat er met het voorliggende bestemmingsplan geen Rijksbelangen worden geschaad. Het plan behoeft op dit specifieke onderdeel geen verdere toelichting.
3.2 Provinciaal Beleid
Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld door Provinciale
Staten van Noord-Holland. In de Structuurvisie is het uitgangspunt voor 2040 'kwaliteit door veelzijdigheid'. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven als een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water, uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op deze doelstellingen heeft de provincie een aantal belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Dit zijn Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid.
3.2.1 Provinciale ruimtelijke verordening
De provinciale belangen die in de structuurvisie zijn gedefinieerd zijn verankerd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (verder: verordening). Op 3 februari 2014 is de meest recente versie van de verordening in werking getreden.
In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing voor een bestemmingsplan.
Conclusie provinciaal beleid
Gelet op het bovenstaande constateren wij dat er sprake is van een juridisch planologische transformatie van bestaand bebouwd gebied, maar in de praktijk in een verankering van het bestaande gebruik. Dit ten behoeve van het behouden/versterken van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid op buurt/straatniveau. Met het voorliggende bestemmingsplan worden er geen provinciale belangen geschaad. Het plan behoeft geen verdere motivering ten aanzien van de bepalingen uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie Alkmaar 2030
In de toekomstvisie Alkmaar 2030 heeft de gemeente zich laten leiden door het antwoord op de vraag “Wat voor stad wil Alkmaar zijn in 2030?”. De visie geeft een beeld van Alkmaar in het jaar 2030. Dit beeld is gebaseerd op de drie keuzes die de gemeente met deze visie heeft gemaakt.
- 1. Alkmaar is een levendige stad voor jong en oud;
- 2. Alkmaar is een duurzame stad in het groen;
- 3. Alkmaar is hoofdstad van Noord-Holland Noord.
Onafhankelijk van de keuzes die in een toekomstvisie worden gemaakt, is er een aantal uitgangspunten dat centraal staat in Alkmaar.
Alkmaar is een sociale stad met vrijheidslievende mensen. In Alkmaar is er ruimte voor ontwikkeling van de bewoners. Sport zit in de genen van Alkmaar en tradities worden hoog gehouden. De waardering voor monumenten, de Kaasmarkt, 8 oktober viering, 'bij Alkmaar begint de victorie' en de wens om mee te praten met het stadsbestuur, geven een indicatie van de binding van Alkmaarders met de stad. De beleefde kwaliteit van leven hangt nauw samen met de rust en ruimte die Alkmaar en de omgeving biedt.
Daarnaast is Alkmaar een economisch sterke stad. Bedrijvigheid en dienstverlening gaan hier hand in hand. Alkmaarders zijn ondernemers. Dat was vroeger al zo op de Waag en Alkmaar is nog steeds één van de aantrekkelijkste winkelsteden van Nederland en ontmoetingsplek bij uitstek. Er is een sterke stroom woon-werk verkeer van Alkmaar naar en de regio en vice versa. Dit legt een druk op de bereikbaarheid via de weg. Alkmaar is goed bereikbaar per trein. Alkmaar is ook een duurzame stad. De stad is omringd door natuurgebieden en door vooraanstaande bedrijven op het gebied van duurzaamheid.
3.3.2 Groen
In de visie van het Groenbeleidsplan Alkmaar 2003-2014 wordt de gewenste groene kwaliteit van de openbare ruimte van Alkmaar aangegeven. De parken, groene verbindingen, straatbomen en plantsoenen, vormen een onmisbaar onderdeel van de leefbaarheid in de stad. De groenvisie sluit aan op de groene en ecologische plannen buiten Alkmaar, zoals de provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Alkmaar streeft naar een groene hoofdstructuur die bestaat uit:
- grotere groengebieden en parken (kerngebieden);
- een groen lineair netwerk van groenstroken, boomlanen;
- een blauwe structuur van waterlopen met oevers;
- gebruiksgroen in de wijken;
- bijzondere accenten en zichtgroen langs bedrijventerreinen.
Bij de inrichting en de spreiding over de buurt, wordt een sociaal veilig groenbeleid gevoerd. Het gaat daarbij onder andere om speelplekken voor de ogen van de buurt, en vrij liggende fietspaden, die goed zichtbaar en verlicht zijn. In Alkmaar is het hele watersysteem een belangrijke drager voor de beleving van het stedelijk landschap. De singels, grachten en kanalen hebben hun eigen functionele karakter en harde randen. Bij de andere waterlopen wordt gestreefd naar oevers met riet- en oevervegetatie. De waterlopen en oevers langs de ecologische verbindingen worden natuurvriendelijk ingericht en onderhouden.
De groene en natte gebieden vormen samen een raamwerk voor de natuurontwikkeling in de stad: de natuur dichtbij. De ecologische hoofdstructuur van de gemeente wordt gevormd door de kerngebieden, met elkaar verbonden door verbindingszones. In het ecologisch groen richt het beheer zich op het begeleiden en stimuleren van natuurlijke processen en natuurontwikkeling.
Het groen en het water zijn om te gebruiken en te beleven, op de fiets of wandelend, met speelplekken en picknickplaatsen. Spelen in het groen moet ook overal dichtbij huis kunnen, omdat de straat daartoe steeds minder ruimte biedt. In de grote groengebieden horen ook volkstuinen, of aan de randen een kinderboerderij.
Groen vormt eveneens een onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de delen van de stad. Met groen kunnen historisch landschappelijke lijnen (dijken en wegen) worden geaccentueerd. Het gemeentelijk groenbeleid adviseert de aanleg van een volledige ruimtelijke hoofdstructuur van laanbomen langs ontsluitingswegen en stadsgrachten.
3.3.3 Sport- en recreatie
Van de beleidskaders voor de komende jaren is een blijvende focus op accommodatiebeleid van belang. Door de bouw en het beheer van accommodaties worden de voorwaarden geschept voor sportbeoefening door sporters op alle niveaus. Daarnaast is een sportieve inrichting van openbare buitenruimten van belang.
Alkmaar onderscheidt 3 typen sportaccommodaties:
- 4. Accommodaties op wijkniveau: wijkgebonden, laagdrempelig en bereikbaar: Sportcomplex Oosterhout, gymzalen, trapveldjes, buitensportcomplexen, etc;
- 5. Accommodaties met een regiofunctie zoals: zwembad Hoornse Vaart en hockeycomplex AMHC;
- 6. Accommodaties met een landelijke/internationale uitstraling zoals: ijsbaan De Meent, sportpaleis Alkmaar en het AZ-stadion.
Vooral de accommodaties op wijkniveau dienen zoveel mogelijk gelijk verspreid te zijn over de stad.
Mogelijkheden om recreatief te sporten moet in Alkmaar in voldoende mate en niet te ver van huis aanwezig zijn. De gemeente voert een gemeentelijk sportbeleid dat sportief bezig zijn voor jong en oud bevordert. Voor de diverse wijken worden vanuit het wijkwerk buurtgerichte spel- en sportactiviteiten georganiseerd, die gebruik moeten kunnen maken van de sportvoorzieningen in de buurt van het wijk- of buurtcentrum. In de wijk Oudorp zullen voldoende sportmogelijkheden binnen en buiten en voor iedereen bereikbaar, aanwezig moeten zijn.
Conclusie gemeentelijk beleid
Het bestemmingsplan Kolpingpad voorziet in de door de gemeenteraad gewenste groene, recreatieve en sportieve invulling van het gebied. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de bestaande locatie/ accommodatie te behouden en te versterken. Het groengebied is bedoeld om als 'gebruiksgroen' en 'wijkgebonden accommodatie' dichtbij huis, fietsend of wandelend, of door middel van sport en recreatie te kunnen beleven.
Gelet op het bovenstaande constateren wij dat er sprake is van een ontwikkeling die in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu En Waarden
Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen dient, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.
4.1 Milieueffectrapportage
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
- 1. het plangebied worden een nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze planologische ontwikkeling kan worden geschaard onder de noemer 'de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject'. Een dergelijk project staat op de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r.. Er is geen sprake van een overschrijding van deze drempelwaardenlijst wanneer de oppervlakte minder dan 100 hectare bedraagt, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Op grond van de lijst D van het besluit m.e.r. hoeft er dus geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
- 2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden en/of cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Uit paragraaf van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden.
- 3. In hoofdstuk Milieu en Waarden zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door onderhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
4.2 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u, spoorwegen en inrichtingen die “in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken” een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een uiterste grenswaarde. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Conclusie
Ten oosten van het plangebied loopt de gezoneerde N242. Ook de aan de respectievelijk noordelijk en zuidelijk gelegen Nollenweg en Nieuwe Schermerweg kennen een 50-km-regime.
Bestemmingsplan Kolpingpad voorziet niet in de ontwikkeling van geluidgevoelige objecten binnen geluidzones van weg, spoor en/of inrichtingen die geluidhinder veroorzaken waarmee wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.
4.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden.
Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
De groenvoorziening levert niet in betekende mate (NIBM) bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er hoeft geen onderzoek plaats te vinden naar de luchtkwaliteit ter plaatse.
4.4 Bedrijven In Of Nabij Het Plangebied
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaarbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de risicobronnen (inrichtingen, buisleidingen, luchthavens en transport van gevaarlijke stoffen) die zorgen voor risico's in het plangebied. Dit kunnen ook risicobronnen zijn die buiten het plangebied liggen, maar die mogelijk wel zorgen voor risico's in het plangebied.
Bij externe veiligheid rondom inrichtingen gaat het om het beheersen van de risico's voor omwonenden van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Met inrichtingen worden hier locaties bedoeld waar opslag, gebruik en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
In directe omgeving van het plangebied zijn inrichtingen als hierboven genoemd niet aanwezig
Vuurwerkopslag
Aan de Herenweg bevindt zich een bouwbedrijf dat tijdelijk (met de jaarwisseling) mede een verkooppunt van consumentenvuurwerk is. Het bedrijf voldoet volledig aan de nieuwe eisen van het Vuurwerkbesluit. De bewaarplaats is in het bestemmingsplan Oudorp vastgelegd. In principe moet op basis van de milieuvergunning 8 meter vanuit de deur van een bufferbewaarplaats in voorwaartse richting worden aangehouden voor een vrije ruimte.
Buisleidingen
In het plangebied zijn (blijkens de risicokaart) geen buisleidingen aanwezig waarvoor in dit bestemmingsplan een regeling moet worden getroffen. Vanuit het omgevingsaspect externe veiligheid worden er geen aanvullende eisen gesteld en kan dit bestemmingsplan worden uitgevoerd.
Conclusie
In directe omgeving van het plangebied zijn inrichtingen en buisleidingen niet aanwezig. Met betrekking tot de vuurwerkopslag wordt geconstateerd dat de vuurwerkopslag geen belemmering vormt voor de bestemming “groenvoorziening”.
4.6 Ecologie, Flora En Fauna
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich niet in of bij een beschermd natuurgebied. Nabij het plangebied zijn geen Natura2000-gebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied op 4 km ten westen van Alkmaar is het “Noord-Hollands Duinreservaat”. Ook ligt het plangebied niet in of nabij de EHS.
Bij ontwikkelingen, die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, zal de gemeente de initiatiefnemer wijzen op een eventueel noodzakelijke ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat er op grond van de Flora- en faunawet geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.7 Water
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet niet in ingrepen in waterlopen of waterhuishoudkundige werken op of nabij het plangebied. Daarnaast worden er geen werken toegevoegd. In het plangebied zijn geen waterkeringen. Vanuit het omgevingsaspect 'Water' worden er geen aanvullende eisen gesteld en kan dit bestemmingsplan worden uitgevoerd.
4.8 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Bodem
Het bestemmingsplan is geen kader voor nieuwe ontwikkelingen, het betreft een plan met een conserverend karakter zonder verandering van functiegebruik waardoor bodemonderzoek in dit kader niet aan de orde is.
4.9 Kabels En Leidingen
Bij nieuwbouw of grote verbouwingen, dient bekeken te worden of kabels en leidingen (gas, elektriciteit, etc.) in of direct bij het plangebied zijn gelegen.
Conclusie
Het bestemmingsplan is geen kader voor nieuwbouw of grote verbouwingen. Het betreft een plan met een conserverend karakter en uitsluitend uitbreidingsmogelijkheden in het verlengde van het huidig gebruik. Gelet op het karakter van het plan worden er in dit stadium geen aanvullende eisen gesteld.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet het plan aan alle bepalingen van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De nieuwe Wro en het Bro stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. Het nieuwe Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de RO-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de Standaarden voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen, de SVBP, en er is tevens een digitaal plan.
5.2 De Regels
In de standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit de volgende vier hoofdstukken:
- 1. Bestemmingsomschrijving;
- 2. Bouwregels;
- 3. Afwijking van de bouwregels;
- 4. Specifieke gebruiksregels.
In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.
In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.
Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
In een bestemmingsregel is aangegeven waarvoor de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.
In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is in afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden mogelijk, in sommige gevallen is dit slechts mogelijk na het verlenen van een ontheffing door burgemeester en wethouders.
In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
5.3 Toelichting Per Artikel
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1 bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot onduidelijkheid over de regelgeving zou kunnen leiden. Een aantal van deze begrippen zijn voorgeschreven in de landelijke standaarden.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel regelt op welke wijze moet worden gemeten. Ook de wijze van meten is ten dele voorgeschreven in de landelijke standaarden. De bouwhoogte van een bouwwerk moet bijvoorbeeld worden gemeten vanaf het peil (gedefinieerd in artikel 1), waarbij ondergeschikte delen zoals schoorstenen niet worden meegenomen bij de bepaling van de bouwhoogte. De breedte van een pand wordt bepaald door de breedte van de voorgevel. Om te bepalen wat de voorgevel van een pand is, zijn de voorgevels aangegeven op de bebouwingskaart. Zo is ook bij bijvoorbeeld hoekpanden op de kaart af te lezen wat in het specifieke geval de voorgevel en de zijgevel is. In de planregels zijn in een aantal gevallen bepalingen opgenomen die betrekking hebben op specifieke adressen. Omdat straatnamen en huisnummers in de loop der tijd kunnen wijzigen, is bepaald dat voor dit bestemmingsplan de adressen gelden zoals op de plankaart zijn aangegeven in de topografische ondergrond.
Artikel 3 Groen
De bestemming groen voorziet in een flexibele invulling van functies op het gebied van groen, sport en recreatie. Het doel van de groenvoorziening is realiseren van een openbaar toegankelijk gebied wat dient als wijkgebonden gebruiksgroen met ruimte voor voorzieningen ten behoeven van sport en spel voor jong en oud.
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kortweg gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten. In deze regels is eveneens opgenomen dat balkons en dergelijke kunnen worden gerealiseerd, buiten het bouwvlak.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is bepaald dat gronden en bouwwerken alleen mogen worden gebruikt conform het aangegeven gebruik in de planregels. Het strijdig met de bestemming gebruiken van gronden en bebouwing is strafbaar. Een aantal gebruiksmogelijkheden worden in ieder geval aangemerkt als verboden gebruik: het gebruik als standplaats voor kampeermiddelen, het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van grond; het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; seksinrichtingen en prostitutie.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in het plan. Afhankelijk van aard en omvang van de gewenste afwijking wordt, rekening houdend met het wettelijk kader zoals dat in de Wabo en de Awb is vastgelegd, bepaald welke procedure van toepassing is.
Artikel 8 Overige regels
Voor zover in de planregels wordt verwezen naar wetgeving, wordt gedoeld op de wetgeving zoals die gold op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Artikel 9 Overgangsrecht
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de planregels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.
Artikel 10 Slotregel
De planregels van het bestemmingsplan worden aangehaald onder de titel "Regels van het bestemmingsplan Kolpingpad".
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Gelet op het huidige gebruik heeft het bestemmingsplan ondanks de juridisch planologische “transformatie” een conserverend karakter. Het bestaande gebruik wordt grotendeels vastgelegd. Het bestemmingsplan biedt naast het conserverende karakter de flexibiliteit om aan de functies ten behoeven van sport, spel en recreatie in de toekomst verder uit te breiden.
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk gericht op het behouden van de bestaande situatie en heeft daarom geen financiële consequenties voor de gemeente: er zijn geen kosten die verhaald moeten of kunnen worden. Op grond daarvan besluit de gemeente om toepassing te geven aan artikel 6.12, tweede lid Wro en geen exploitatieplan vast te stellen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan overlegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt tevens dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het vooroverleg dient te worden beperkt tot over met overheidsinstanties waarmee overleg noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt geraakt. Bij dit bestemmingsplan is, gelet op de inhoud en de geringe omvang van het plan, geen herschikking van betrokken belangen aan de orde en daarnaast worden er geen Rijks en provinciale belangen geschaad.
6.2.2 Participatie
Voorliggende bestemmingsplan voorziet in verankering van bestaande gebruik. Vanwege het karakter van het bestemmingsplan is de participatie beperkt gebleven tot informeren.
Alvorens het ontwerp bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen is de betrokken partij, in dit geval de bewonerscommissie “Groene Hart Oudorp” voor een gesprek uitgenodigd en geïnformeerd over het plan en in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen. Dit overleg heeft plaatsgevonden op 4 mei 2015.
6.2.3 Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 4 juni 2015 gedurende een periode van zes weken ter visie gelegen waarbij aan eenieder de mogelijkheid is geboden om een zienswijze in te dienen. Gedurende de periode van tervisielegging zijn er geen zienswijzen ingediend. Bestemmingsplan Kolpingpad wordt daardoor ongewijzigd vastgesteld.