KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
Artikel 4 Agrarisch - 2
Artikel 5 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 6 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 7 Agrarisch - Glastuinbouw Bedrijfswoning
Artikel 8 Bedrijf
Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorzieningen
Artikel 10 Groen
Artikel 11 Tuin
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Openbaar Vervoer
Artikel 14 Water
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Leiding-gas
Artikel 17 Waarde - Archeologie
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Luchtvaartverkeerzone Lib Artikel 2.2.1 Nr. 4
Artikel 22 Luchtvaartverkeerzone-lib Artikel 2.2.2
Artikel 23 Luchtvaartverkeerzone-lib Artikel 2.2.3
Artikel 24 Veiligheidszone - Lpg
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Tussenuitspraak
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Beschrijving
3.1 Beschrijving Plangebied
Hoofdstuk 4 Functionele Beschrijving En Overige Aspecten
4.1 Agrarisch/glastuinbouw
4.2 Bedrijven En Kantoren
4.3 Wonen
4.4 Verkeer En Vervoer
4.5 Water
4.6 Cultuurhistorie, Archeologie En Monumenten
4.7 Landschap En Ecologie
4.8 Leidingen
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Bodem
5.2 Water
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Flora En Fauna
5.7 Duurzaam Bouwen En Energie
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Handhaving
Bijlage 1 Archeologiebeleid
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone Lib Art 2.2.2 Hoogtelijnen
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone Lib Artikel 2.2.3 Vogelbeleid
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone Lib Artikel 2.2.3 Vogelbeleid
Bijlage 6 Verbeelding Legmeerpolder Zuid
Bijlage 7 Vaststellingbesluit
Bijlage 1 Einduitspraak Raad Van State
Bijlage 2 Tussenuitspraak Raad Van State
Bijlage 3 Advies Stab
Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Ontwerp
Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Voorontwerp

Legmeerpolder Zuid

Bestemmingsplan - gemeente Amstelveen

Vastgesteld op 12-11-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Legmeerpolder Zuid' van de gemeente Amstelveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0362.11E- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsvlak:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanlegvergunning:

onder een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dient in dit plan tevens te worden verstaan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van en/of fokken met dieren, met dien verstande dat:

  • een paardenhouderij, manege, kennel en dierenasiel niet worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf;
  • een paardenfokkerij en het houden van paarden voor de melkproductie wordt aangemerkt als agrarisch bedrijf.

1.9 agrarisch bouwvlak/bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één al of niet grondgebonden agrarische bedrijfsvestiging is toegestaan;

1.10 agrarisch deskundige:

een door de gemeente aan te wijzen deskundige;

1.11 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.12 agrarisch recreatief medegebruik:

vormen van agrarische recreatie waarbij gronden met een agrarische bestemming mede gebruikt worden voor agrarisch recreatieve activiteiten;

1.13 archeologisch onderzoek:

een rapport als bedoeld in het tweede lid van artikel 39, het eerste lid van artikel 40, dan wel het eerste lid van artikel 41 van de Monumentenwet 1988 (Stb. 2007, 293), voldoend aan de regels gesteld krachtens artikel 43 van die wet;

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit vroegere tijden;

1.15 basisbestemming:

een bestemming die samenvalt met één of meer op dezelfde gronden liggende dubbelbestemmingen;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.17 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

1.18 bedrijf:

elke vorm van activiteit of organisatie waarbij of waarin personen voor zichzelf, voor derden of in dienst van derden, structureel en/of met een zekere regelmaat inkomensvormende activiteiten verrichten of activiteiten die in de regel inkomensvormend zijn, ongeacht of dit gebeurt binnen een private, publieke, commerciële, maatschappelijke of anders gerichte organisatie, ongeacht of de activiteiten al dan niet in loondienst worden verricht en ongeacht of daarmee een volledig inkomen wordt verworven. Als één bedrijf kunnen worden aangemerkt meerdere op één locatie gehuisveste bedrijven die functioneel en organisatorisch zeer nauw verbonden zijn en die zich ruimtelijk gezien als één geheel manifesteren;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.21 belemmerde strook:

geprojecteerde zone ter weerszijde van de leiding ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en). Op deze gronden is het oprichten van bebouwing en het uitvoeren van een aantal werkzaamheden niet zonder meer toegestaan. De belemmerde strook dient in principe obstakelvrij te blijven;

1.22 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.23 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.24 bestaand gebruik of bouwwerk:

een gebruik of een bouwwerk, dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van dit plan;

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.28 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm en gebruik onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.36 bruto vloeroppervlakte b.v.o:

de som van de binnen de gevels gelegen vloeroppervlakten van alle bouwlagen alsmede onderbouw en zolder, inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften, toiletten e.d., met uitzondering van (kruip)kelders met een hoogte van minder dan 1.50 meter en technische ruimten op daken;

1.37 carport:

een niet aan alle zijden met wanden omsloten overdekte ruimte ten behoeve van de stalling van (motor-)voertuigen;

1.38 dak:

iedere bovenbeëindiging, vlak of hellend, van een gebouw;

1.39 dakkapel:

een toevoeging van ondergeschikte omvang binnen een hellend dakvlak, waarbij het karakter van het dak in stand blijft;

1.40 dakopbouw:

een toevoeging aan de bouwmassa van een (hoofd)gebouw vanaf het bestaande dakvlak, waarbij gehele of gedeeltelijke verhoging van het oorspronkelijk dakvlak plaatsvindt;

1.41 dakterras:

een vanuit een gebouw betreedbaar plat dakvlak, voorzien van een vloerafscheiding (hekwerk, balustrade);

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.43 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.44 dove gevel:

een gevel zonder te openen delen;

1.45 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.46 eengezinshuis/eengezinswoning:

een woning bestemd voor één huishouden;

1.47 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.48 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.49 erfafscheiding:

een scheiding tussen erven, tuinen en/of openbare ruimten in de vorm van een bouwwerk, dan wel beplanting;

1.50 erker:

een aan de voor- of zijgevel van een woning of een ander gebouw geplaatste uitbouw in één bouwlaag, welke onlosmakelijk verbonden is met en deel uitmaakt van de hoofdmassa van die woning of dat gebouw, bedoeld om het genot van die woning of dat gebouw te vergroten. De uitbouw dient uit functioneel oogpunt ondergeschikt en uit architectonisch oogpunt een aanvulling op de hoofdvorm te zijn;

1.51 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.52 extensieve dagrecreatie:

recreatief buiten verblijven, uitgezonderd recreatief nachtverblijf, dat in hoofdzaak gericht is op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, waarbij in het algemeen het verlangen naar rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is;

1.53 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.54 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij gericht op de dienst aan derden voor het gebruik van paarden ten behoeve van recreatie en sport/ontspanning;

1.55 geluidgevoelige functies:

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. andere regelgeving;

1.56 geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. andere regelgeving;

1.57 geluidreducerende maatregelen:

fysieke en niet-fysieke maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting vanwege industrie-, bedrijfs of wegverkeerslawaai op geluidsgevoelige objecten, of maatregelen die daar niet specifiek op gericht zijn doch wel tevens een geluidsreducerende uitwerking hebben, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, het aanbrengen van geluidsarm asfalt, geluidswallen of -schermen of de aanleg van nieuwe wegen elders die tot gevolg hebben dat de verkeers- en de geluidsbelasting afneemt;

1.58 geluidwerende voorzieningen:

voorzieningen bedoeld voor het beperken van de geluidhinder;

1.59 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone (50 dB (A) contour Zonebesluit) moet worden vastgesteld;

1.60 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.61 glastuinbouw:

agrarische bedrijvigheid die in hoofdzaak in kassen plaatsvindt en in een zodanige omvang dat op een duurzame wijze bloemen en/of planten kunnen worden gekweekt, bewerkt dan wel verwerkt;

1.62 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf gericht op het telen of kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, veredelen of acclimatiseren van bloemen, planten, groenten en/of fruit, waarbij deze bedrijvigheid hoofdzakelijk wordt uitgevoerd in kassen;

1.63 goot, druiplijn, boeiboord:

de laagste snijlijn van gevel- naar dakvlak;

1.64 groepsaccommodatie:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, bestemd voor recreatief verblijf door groepen van personen waarin gemeenschappelijk gebruik wordt gemaakt van keuken en verblijfsruimten. Vormen van recreatief verblijf die gelijk kunnen worden gesteld aan een groepsaccommodatie zijn: (jeugd)herbergen, kamphuizen en kampeerboerderijen;

1.65 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.66 hobbymatig houden van paarden:

het houden van paarden waarbij een winstoogmerk ontbreekt en het houden van een beperkt aantal paarden (maximaal 5) strekt ter persoonlijk gebruik van de paarden door de bewoners van het betrokken perceel;

1.67 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.68 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.69 hoofdverblijf:

de plaats waar een persoon gedurende een jaar het merendeel van de nachten doorbrengt en waar het sociale leven van deze persoon zich afspeelt;

1.70 hoogtescheidingslijn:

een aangegeven lijn welke de grens vormt van een gedeelte van een bebouwingsvlak waar een bepaalde hoogte is toegestaan;

1.71 horeca I, daghoreca:

horecabedrijven, die een relatie hebben met het winkelend publiek en die overdag en tot uiterlijk 21.30 uur open zijn, zoals lunchrooms, koffie-/theehuizen, ijssalons; onder daghoreca word mede begrepen een combinatie van winkel en horecabedrijf in 1 gebouw;

1.72 horeca II, (fastfood)restaurants, cafetaria, snackbars en shoarmazaken:

inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Het accent ligt op de verkoop van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren;

1.73 horeca III, cafés, eetcafe's, bars:

inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van dranken dan wel op het verstrekken van kleine etenswaren;

1.74 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.75 huishouden:

één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep van personen van beperkte omvang, die bij verblijf in een woning of een recreatiewoning de daar aanwezige essentiële woonvoorzieningen deelt;

1.76 intensieve dagrecreatie:

recreatief buiten verblijven, uitgezonderd recreatief nachtverblijf, al dan niet doorgebracht in onderkomens, die na afloop van het verblijf tezamen met de andere meegebrachte voorwerpen, worden verwijderd, waarbij in het algemeen gebruik wordt gemaakt van een min of meer geconcentreerd voorzieningenpakket en waar het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid relatief groot kan zijn;

1.77 intensief veehouderijbedrijf:

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.78 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.79 kamperen:

het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk, dat ter beschikking is gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension, een woning of een tuinhuis;

1.80 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.81 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.82 keurgebied:

gebied ter plaatse en aan weerszijden van waterkeringen en wateren waarbinnen de Keurbepalingen (verboden en geboden) van toepassing zijn;

1.83 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het bedrijfsmatig overwegend handmatig vervaardigen, bewerken, herstellen en/of installeren van goederen, alsmede diverse vormen van opslag, van een zodanige aard en omvang, dat daarop de Wet milieubeheer niet van toepassing is;

1.84 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.85 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur;

1.86 langzaam-verkeerszone:

een begrensd gebied ter bundeling van fiets-, ruiter- en/of voetpaden;

1.87 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.88 maaiveld:

de bovenkant van het oorspronkelijke dan wel (verhoogd of verlaagd) aangelegd terrein waar een gebouw zal worden opgericht;

1.89 manege:

een recreatie-/sportbedrijf, uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het geven van paardrijlessen, het verzorgen, africhten c.q. trainen van paarden en het beoefenen van de ruitersport met een publieke recreatieve- en sportfunctie, al dan niet gecombineerd met het fokken en de verkoop van paarden;

1.90 mansardekap:

kapvorm met gebroken, naar buiten geknikte, hellende dakvlakken die in de nok samenkomen, waarbij de dakhelling van het onderste dakvlak (maximaal 60% van het vlak) steiler is dan het bovenste dakvlak;

1.91 natuur en landschapsontwikkeling:

cultuurlijke ingrepen teneinde natuurlijke processen in gang te zetten, die de natuurlijke en landschappelijke waarden dienen te ontplooien;

1.92 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorphologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.93 nevenfuncties:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch perceel die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;

1.94 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.95 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.96 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van transport van aardgas, alarmeringssignalen, elektriciteit, telecommunicatie, water en soortgelijke goederen;

1.97 ondergronds bouwen:

het bebouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het maaiveld (zoals kelders en parkeergarages);

1.98 ondergeschikte detailhandel

Ondergeschikte detailhandel is toegestaan voor maximaal 10% van het bruto vloer oppervlakte tot een maximum van 40m² bruto vloeroppervlakte. De ondergeschikte detailhandel moet direct aan de hoofdactiviteit zijn gerelateerd en de goederen moeten deel uitmaken van de normale dienst verlening. Uitgesloten is in ieder geval de verkoop artikelen die vallen onder food, persoonlijke verzorging, kleding en textielzaken, huishoudelijke artikelen en consumentenelektronica. Het is tevens verboden voor cateringbedrijven, groothandels, webwinkels, showrooms en soortgelijke bedrijven om een deel van hun ruimte in te richten voor de verkoop van ondergeschikte detailhandel. Reclame-uitingen voor de verkoop van ondergeschikte detailhandel zijn niet toegestaan

1.99 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.100 ondergeschikte horeca:

horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca zijn en waarvan de hoofdfunctie aantoonbaar is als de hoofdfunctie, zoals een kantine bij een sportaccommodatie;

1.101 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming en/of gebruik onttrokken – voertuigen, vaartuigen, woonschepen, toercaravans, stacaravans, tenten of gedeelten daarvan, voorzover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.102 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.103 opslag:

het bedrijfsmatig opslaan, verhandelen of verpakken van goederen;

1.104 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van bouwkundige voorzieningen, zoals een omheining en lichtmasten;

1.105 paardenfokkerij:

het productiegericht houden van paarden, uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het fokken (inclusief opfokken en kunstmatige inseminatie), africhten c.q. trainen en verhandelen van paarden;

1.106 paardenhouderij:

het gebruiksgericht houden van paarden, uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het verzorgen, africhten c.q. trainen van en rijden met paarden, zonder publieke recreatieve- of sportfunctie, zoals een pensionstalling;

1.107 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de gemiddelde hoogte van het aanliggende, afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdtoegangde, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Nieuw Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.108 permanente bewoning:

het gebruik van een kampeermiddel, recreatieverblijf of vakantiehuis door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die ingevolge de Wet gemeenschappelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving van bewoner(s) in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amstelveen, terwijl deze perso(o)n(en) niet aannemelijk kan/kunnen maken elders over een hoofdverblijf te beschikken;

1.109 platte afdekking:

een horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw;

1.110 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn inrichting en indeling geschikt is om te worden gebruikt door beoefenaren van vrije beroepen; onder vrije beroepen worden in dit plan verstaan (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.111 productiegerichte paardenhouderij:

paardenhouderij waarbij het paard als productiemiddel centraal staat, zoals het fokken van paarden, hengstenstations en opfokbedrijven;

1.112 reclame-object:

bouwwerk of werk opgericht en/of in stand gehouden met het doel te functioneren als of als drager van reclame-uiting(en);

1.113 reclame-uiting:

een op enige wijze met een bouwwerk verbonden zijnde, openbare aanprijzing om de afzet of het gebruik van goederen of diensten te bevorderen. Onder aanprijzing wordt mede begrepen de naam van de verkoper, dienstverlener etcetera;

1.114 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie waarbij gronden met een niet recreatieve bestemming mede gebruikt worden voor recreatieve activiteiten;

1.115 recreatief verblijf:

het kortdurend verblijf van één of meerdere personen met of zonder overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarmee in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning;

1.116 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.117 recreatie woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar de aard en inrichting is bestemd voor recreatieve bewoning daaronder niet begrepen trekkershutten;

1.118 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.119 scheidingslijn:

een aangegeven lijn, die de grens aangeeft tussen delen van bestemmings- en/of bouwvlakken, waardoor verschillende, in de regels nader aangegeven, regelingen van toepassing zijn;

1.120 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.121 souterrain:

bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het peil is gelegen;

1.122 straatmeubilair:

de bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen: abri´s, afvalbakken, (ondergrondse) afvalcontainers, alarmeringsinstallaties met bijbehorende antennes, bloemen- of plantenbakken, brandkranen, draagconstructies voor reclame, fietsenrekken, gedenktekens, lichtmasten, parkeermeters, schakelkasten, speeltoestellen, straatverlichting, telefooncellen met bijbehorende antennes, urinoirs, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeerslichten, vitrines, voorwerpen van beeldende kunst, wegbewijzering en zitbanken; onder straatmeubilair worden niet begrepen verkooppunten voor motorbrandstoffen;

1.123 tuinbouwbedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van produkten door middel van het telen van gewassen, door gebruik te maken van kassen en/of van open (onbebouwde) grond;

1.124 tuincentrum:

een detailhandelsvestiging waar boomkwekerijprodukten, planten, bloembollen, kamerplanten en attributen voor de verfraaiing en het onderhoud van tuinen en daarbij nodige hulpmaterialen en tuinmeubilair ten verkoop worden aangeboden;

1.125 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.126 verdieping:

een boven de begane grond gelegen bouwlaag;

1.127 verkooppunt voor motorbrandstoffen:

een inrichting, waar door middel van één of meer pompinstallaties motorbrandstoffen worden verkocht en geleverd met aan het verkooppunt gerelateerde detailhandel ;

1.128 verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

1.129 vloeroppervlakte woning:

de som van de oppervlakten van alle bouwlagen, deel uitmakende van het hoofdgebouw, daar onder begrepen kelderruimten en zolderruimten voorzover de vrije hoogte ten minste 1.50 meter bedraagt, en met uitzondering van: ruimten waar kleinere vrije hoogte dan 1.50 meter aanwezig is, alsmede balkons, bijgebouwen, gemeenschappelijke berg-, verkeers- en wasruimten en loggia's;

1.130 volumineuze detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van volumineuze goederen (waaronder ten dezen in ieder geval wordt verstaan grootschalige meubeldetailhandel, bouwmarkten en tuincentra) aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending naders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit;

1.131 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.132 voorgevelrooilijn:

voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening. Dit is de denkbeeldige lijn langs de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw die naar een openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;

1.133 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.134 waterberging:

de tijdelijke opslag van een overmaat aan (oppervlakte) water in (oppervlakte) watersystemen. Waterberging kan worden onderverdeeld in drie categorieën:

  1. 1. natuurlijke overstroming (water dat buiten de beekbedding treedt zonder dat hier speciale voorzieningen zijn aangelegd);
  2. 2. gestuurde overstroming (retentie) (water dat buiten de beekbedding treedt en waarvoor voorzieningen zijn aangebracht zodat dit met vooraf bepaalde frequentie wordt toegepast in gebieden die hiervoor zijn ingericht);
  3. 3. noodoverloopgebieden (gebieden die met een zeer lage frequentie worden ingezet in geval van noodsituaties);

1.135 waterbergingsgebied:

gronden bedoeld voor waterberging zoals omschreven in het begrip 'waterberging';

1.136 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die het waterhuishoudingbelang dienen, zoals watergangen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke;

1.137 waterkering:

grondlichamen (dijk) of constructie met als functie bescherming van lager gelegen gebied (veelal polders) tegen water buiten dat gebied;

1.138 Wet:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan;

1.139 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.140 zone:

een op de verbeelding aangegeven gebied, waarvoor aanvullende bepalingen gelden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 1.30 bouwen:

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.9 verticale diepte:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Toepassing ten aanzien van ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met de daarbij behorende:

  1. b. verhardingen;
  2. c. recreatief medegebruik;
  3. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. openbare nutsvoorzieningen;
  2. f. infrastructurele voorzieningen;
  3. g. waterhuishoudkundige voorzieningenen en sloten.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Agrarisch - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met daarbij behorende;

  1. b. verhardingen;
  2. c. bouwwerken geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. openbare nutsvoorzieningen;
  2. e. parkeervoorzieningen
  3. f. recreatief medegebruik;
  4. g. infrastructurele voorzieningen;
  5. h. waterhuishoudkundige voorzieningen en sloten.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het oprichten van paardenbakken ten behoeve van een productiegerichte en hobbymatige paardenhouderij met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. met dien verstande dat:
    1. 1. de paardenbak een oppervlakte van maximaal 1200 m² mag verkrijgen;
    2. 2. de afstand van enig punt van de omheining van de paardenbak tot nabijgelegen woningen van derden minimaal 50 meter bedraagt;
    3. 3. de paardenbak mag worden voorzien van maximaal 4 lichtmasten met een hoogte van maximaal 4 meter, mits de afstand van de paardenbak tot nabijgelegen woningen van derden minimaal 75 meter bedraagt;
    4. 4. de omheining van de paardenbak niet hoger mag zijn dan 1.50 meter;
    5. 5. de omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien het aanleggen van de paardenbak geschiedt op aan het agrarisch bouwperceel of woonperceel direct aansluitende gronden;
  2. b. indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het aanleggen, verleggen of verharden van wegen, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  3. c. het scheuren van grasland ten behoeve van graslandverbetering, tijdelijke andere teelt of permanente teelt;
  4. d. het aanbrengen van bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. e. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, dammen en aanlegplaatsen;
  6. f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  7. g. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.

Artikel 5 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-Agrarisch Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen;

met daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. verhardingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. openbare nutsvoorzieningen;
  2. f. infrastructurele voorzieningen;
  3. g. parkeer voorzieningen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen en sloten.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Agrarisch - Glastuinbouw

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Glastuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het tuinbouwbedrijf,
    uitgezonderd bedrijfswoningen;
  2. b. een caravanstalling ter plaatse van de aanduiding caravanstalling;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. verhardingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. groenvoorzieningen
  2. f. openbare nutsvoorzieningen;
  3. g. parkeervoorzieningen;
  4. h. infrastructuele voorzieningen;
  5. i. waterhuishoudkundige voorzieningen en sloten.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Agrarisch - Glastuinbouw Bedrijfswoning

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw Bedrijfswoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinbouwbedrijven met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen;
  2. b. bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. tuinen en erven;
  3. e. verhardingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. openbare nutsvoorzieningen;
  2. g. infrastructurele voorzieningen;
  3. h. parkeervoorzieningen;
  4. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. j. sloten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Bedrijf

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van bedrijven voor zover deze behoren tot de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 uit de van deze planregels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in de bedrijvenlijst met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, alsmede met uitzondering van bedrijfsactiviteiten die vallen onder het besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf ten hoogste tot en met categorie 2": uitsluitend bedrijfsactiviteiten van bedrijven die behoren tot de categorieën 1 en 2 uit de van deze planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, alsmede met uitzondering van bedrijfsactiviteiten die vallen onder het besluit externe veiligheid inrichtingen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3.1": uitsluitend bedrijfsactiviteiten van bedrijven die behoren tot de categorieën 1, 2 en 3.1 uit de van deze planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, alsmede met uitzondering van bedrijfsactiviteiten die vallen onder het besluit externe veiligheid inrichtingen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3.2": uitsluitend bedrijfsactiviteiten van bedrijven die behoren tot de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 uit de van deze planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, alsmede met uitzondering van bedrijfsactiviteiten die vallen onder het besluit externe veiligheid inrichtingen;
  5. e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, indien en voorzover de gronden hiertoe zijn voorzien van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  6. f. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, indien en voorzover de gronden hiertoe zijn voorzien van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen';
  7. g. kantoorruimte verbonden aan de bedrijfsactiviteiten voor maximaal 30% van de brutobedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 2000 m², voor de bedrijfsbestemming gelegen aan de N 201 geldt een maximaal kantoorruimte verbonden aan de bedrijfsactiviteiten van 50 %;
  8. h. een bedrijfswoning is slechts toegestaan ter plaatse van de specifieke aanduiding 'bedrijfswoning', met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. detailhandel;

met de daarbij behorende:

  1. j. laad- en losvoorzieningen;
  2. k. parkeervoorzieningen;
  3. l. tuinen, erven en terreinen;
  4. m. een centraal logistiek systeem;
  5. n. nutsvoorzieningen
  6. o. groenvoorzieningen;
  7. p. water en waterpartijen;
  8. q. wegen, straten en paden;
  9. r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen te stellen aan:

  1. a. de situering en het aantal parkeerplaatsen in het kader van de verkeersveiligheid;
  2. b. de situering van laad- en losdocks en/of erfafscheidingen, voor zover dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse, voor een verantwoorde stedenbouwkundige/landschappelijke inpassing en ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. de situering en omvang van onderdelen van het waterhuishoudingssyteem;
  4. d. (technische) voorzieningen in het kader van de externe veiligheid;
  5. e. de situering en/of oriëntatie van gebouwen en (nood)uitgangen in het kader van de externe veiligheid;
  6. f. de uitvoering van gebouwen in het kader van de externe veiligheid.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening, of waterzuiveringsinstallatie en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. b. ontsluitingswegen;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. terreinen;
  4. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 201, eerste lid onder c van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van goederen;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. behoud en ontwikkeling van bestaande en potentiële ecologische waarden ter plaatse van de functie aanduiding 'ecologische waarde', waarbij de voorwaarden vanuit de ontheffing van de Flora- en Faunawet in acht worden genomen;
  6. f. water, waterlopen en waterpartijen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. verhardingen;
  2. h. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op of in de in 10.1, lid e bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, binnen de belemmerde strook de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
    1. a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder rietbeplanting;
    2. b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. d. diepploegen;
    5. e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    6. f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    7. g. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    9. i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

Het in lid 1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

De aanlegvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de in lid 1 bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de ecologische waarde in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast.

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin (T) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. erkers;
  4. d. entreeportalen;
  5. e. paden en terassen;
  6. f. (fietsen-)bergingen;
  7. g. carports;
  8. h. parkeervoorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen, waaronder bermen en waterpartijen
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. geluidwerende voorzieningen;
  4. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. g. weg- en waterbouwkundige constructies.

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Verkeer - Openbaar Vervoer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Openbaar Vervoer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. openbaar vervoerstracé, tramwegvoorzieningen, banen, haltes perrons en voorzieningen voor openbaar vervoer;

met de daarbij behorende:

  1. b. parkeervoorzieningen;
  2. c. geluidwerende voorzieningen;
  3. d. groenvoorziening;
  4. e. water, waterlopen en waterpartijen;
  5. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. het verkeer in en over het water;
  5. e. behoud en ontwikkeling van bestaande en potentiële ecologische waarden ter plaatse van de functie aanduiding 'ecologische waarde', waarbij de voorwaarden van de ontheffing Flora- en Faunawet in acht worden genomen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

  1. 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning op of in de in 14.1 lid e bedoelde grond zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, binnen de belemmerde strook de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
    1. a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder rietbeplanting;
    2. b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. d. diepploegen;
    5. e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    6. f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    7. g. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    9. i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. 2. Het in lid 1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. 3. De aanlegvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de in lid 1 bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de ecologische waarde in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis- verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. c. parkeervoorzieningen.

met de daarbij behorende:

  1. d. tuinen en erven;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Leiding-gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de al dan niet ondergronds gelegen:

  1. a. aardgastransportleiding W-529-01 en W-540-01 (40 bar), waarbij een belemmerde strook geldt van ten minste 4 meter, ter weerzijde uit het hart van de leiding;

Met dien verstande, dat indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen, deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming leidingen.

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

Binnen een afstand van ten minste 4 meter ter weerzijden van de hart van de leidingen mogen uitsluitend bouwwerken tot een bouwhoogte van 3 meter worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 16.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd mits:

  1. a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet worden geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Archeologie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde-Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archelogische waarden.

17.2 Bouwregels

Op de in lid 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1.50 meter bedragen.

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.5 Wijzigingsbevoegdheid

17.6 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterhuishouding door middel van dijken, dijksloten en kaden. Indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen, zijn deze andere bestemmingen ondergeschikt aan de bestemming waterkering.

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings-, bouwgrenzen en/of hoogtematen te overschrijden:

  1. a. ten behoeve van toegangen van bouwwerken, stoepen, stoeptreden, vrijhangende balkons bij meergezinswoningen, gaanderijen en funderingen en daarmee gelijk te stellen onderdelen van gebouwen, voor zover de bouwgrens met niet meer dan 2.50 meter wordt overschreden en deze onderdelen van gebouwen niet worden opgericht op gronden, bestemd voor verkeersdoeleinden en tevens een niet te bebouwen strook van 1 meter in acht wordt genomen ten opzichte van de gronden, bestemd voor verkeersdoeleinden;
  2. b. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, trappenhuizen en lichtkappen, alsmede technische voorzieningen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25% van de oppervlakte van het dak(vlak) bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 5 meter van de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

20.2 Algemeen toetsingskader bijzondere bepalingen

De in dit artikel genoemde criteria gelden in ieder geval als (mede)toetsingskader voor het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen en het wijzigen van het plan.

Artikel 21 Luchtvaartverkeerzone Lib Artikel 2.2.1 Nr. 4

21.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4 gelden beperkingen voor bebouwing als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

21.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.1 nr. 4 gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden die zijn aangeduid met de term 'Luchtvaartverkeerzone LIB artikel 2.2.1 nr.4' zijn geen woningen, woonwagens, woonboten, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Hiervoor gelden de bepalingen gesteld in artikel 2.2.1 van het "Luchthavenindelingbesluit Schiphol" (Stb. 2002, nr. 591);
  2. b. van bestaand gebruik is sprake indien op de datum van de inwerkingtreding van het LIB (20 februari 2003) op de desbetreffende plaats een gebouw rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt, of voor de datum van inwerkingtreding van het LIB een omgevingsvergunning is verleend voor dit gebouw op de desbetreffende plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt.

Artikel 22 Luchtvaartverkeerzone-lib Artikel 2.2.2

22.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2 gelden beperkingen van bouwhoogten als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

22.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-lib artikel 2.2.2 gelden de volgende regels

  1. a. op de gronden die zijn aangeduid met de term 'Luchtvaartverkeerzone-LIB artikel 2.2.2' mag de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan is aangegeven met hoogtelijnen met de daarbij behorende hellende vlakken, zoals aangegeven op bijlage 2. Hiervoor gelden de bepalingen gesteld in artikel 2.2.2 lid 1 van het "Luchthavenindelingbesluit Schiphol";
  2. b. In afwijking van het eerste lid is een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat hoger is dan de desbetreffende maximale waarde toegestaan indien:
    1. 1. het bouwwerk, geen gebouw zijnde opgericht of geplaatst is overeenkomstig een bouwvergunning of een omgevingsvergunning of voor het bouwwerk een dergelijke vergunning is verleend en;
    2. 2. de vergunning is verleend voor de datum van inwerkingtreding van het LIB (20 februari 2003);
  3. c. de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde wordt gemeten in relatie tot de referentiehoogte van de luchthaven Schiphol, zijnde -4.00 meter NAP.

Artikel 23 Luchtvaartverkeerzone-lib Artikel 2.2.3

23.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaarverkeerzone-LIB artikel 2.2.3' zoals aangegeven op bijlage 3, gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

23.2 Specifieke gebruiksregels

Op deze gronden is een grondgebruik of een functie binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  1. a. industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag;
  2. b. viskwekerijen met extramurale bassins;
  3. c. opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
  4. d. natuurreservaten en vogelreservaten;
  5. e. moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare;

tenzij en voor zover dit gebruik of deze bestemming rechtmatig is op de datum van inwerkingtreding van het LIB (20 februari 2003).

Artikel 24 Veiligheidszone - Lpg

De voor Veiligheidszone-LPG aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico voor kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten vanwege een LPG-installatie.

24.1 Bouwregels

Binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘Veiligheidszone-LPG’ mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de binnen dit gebied voorkomende bestemmingen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

24.2 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 24.1 en toestaan dat kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

  1. a. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
  2. b. met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
  3. c. het groepsrisico wordt afgewogen.

24.3 Specifieke gebruiksregels

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, onder voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen, het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. a. de bestemming "Veiligheidszone LPG" van de kaart wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
  2. b. de dubbelbestemming "Veiligheidszone LPG" op de kaart wordt gewijzigd (verkleind), mits:
    1. 1. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd;
    2. 2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;
    3. 3. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden.

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

  1. 1. Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
    1. a. de in de bestemmingsregels opgenomen maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dit nodig is voor een technische betere realisering van het plan;
    2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
    3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
    5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
    6. f. de bestemmingsregels ten behoeve van het oprichten van ondergrondse kelderruimte, met dien verstande dat:
      • I. de ondergrondse bouwwerken binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak dienen te worden gerealiseerd en conform de bestemming te worden gebruikt;
      • II. het realiseren van ondergrondse bouwwerken geen nadelige effecten mag hebben op de bodem- en waterhuishouding. Hiertoe dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij de Waterbeheerder;
    7. g. de bestemmingsregels ten behoeve het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten behoeve van de dienstverlening van overheidswege, het openbaar bestuur en openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten, mits de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter;
    8. h. de bestemmingsregels ten behoeve van het realiseren van groene daken op hoofdgebouwen, dan wel bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
      • I. de overschrijding van de voorgeschreven goot- en/of bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10%;
      • II. deze overschrijding met 10% heeft slechts betrekking op de extra (constructieve) opbouw op een dak dat nodig is om een groendak te kunnen toepassen, exclusief beplanting;
      • III. groene daken mogen niet als dakterras of daktuin worden gebruikt als deze worden toegepast op woningen. Bij andere gebouwen dan woningen wordt het gebruik van een groendak als dakterras of daktuin per geval beoordeeld, waarbij vooral de privacy van naburige woonpercelen niet nadelig mag worden beïnvloed.
  1. 2. Geen omgevingsvergunning wordt verleend indien:
    1. a. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan (bijvoorbeeld door schaduwwerking) aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    2. b. dit leidt tot aantasting van de ruimtelijke karakteristiek ter plaatste.

Artikel 26 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  3. c. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

27.2 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan eenmalig afgeweken worden van lid 27.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 27.1 met maximaal 10%.

27.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 73.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

27.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 27.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

27.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 27.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

27.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 27.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Legmeerpolder Zuid'

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

De griffier, de voorzitter,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Het bestemmingsplan is het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om ruimtelijke doestellingen te realiseren. In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) behoudt het bestemmingsplan de belangrijke rol in het ruimtelijke planstelsel. Het bestemmingsplan is en blijft een belangrijk normstellend instrumentarium voor het ruimtelijk beleid.

Op 4 februari 2003 heeft het college besloten in te stemmen met het 'Plan van Aanpak Actualisatie Bestemmingsplannen', met als doel om te komen tot 10 actuele bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied van de gemeente Amstelveen. Bij de aanpak gaat het om conserveren en beheren van de bestaande situatie en consolideren van het bestaande juridisch-planologisch kader. Vastgesteld beleid wordt doorvertaald en ontwikkelingen, waarvoor de planvorming en besluitvorming zijn afgerond, worden meegenomen. Het gemeentelijk beleid is erop gericht toe te werken naar grotere uniformiteit en daardoor meer rechtsgelijkheid van de bestemmingsplannen.

In de Wro is de wettelijke verplichting opgenomen om vóór 1 juli 2013 actuele bestemmingsplannen vast te stellen. Indien niet aan deze verplichting wordt voldaan, is het niet meer mogelijk om leges te heffen. Om voor 1 juli 2013 aan de wettelijke verplichting te kunnen voldoen, is voor dit plangebied gekozen voor een consoliderend bestemmingsplan. Dit houdt in dat de geldende situatie wordt vastgelegd. Het consoliderend bestemmingsplan 'Legmeerpolder Zuid' is de voorloper van de bestemmingsplannen voor bedrijventerrein 'De Loeten' en 'Amstelveen Zuid' langs de N201. De bedrijfsontwikkelingen op 'De Loeten', die reeds zijn vergund en/of gerealiseerd, worden in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de overige percelen, waar op korte termijn geen ontwikkeling wordt verwacht, is gekozen om de bestaande situatie vast te leggen en de bestemming te consolideren.

De ontwikkelingsstrategie voor 'De Loeten' en 'Bedrijventerrein Amstelveen Zuid' blijft ombedrijventerreinen te ontwikkelen. Door de economische crisis is de vraag naar bedrijventerreinen minder groot dan eerst werd aangenomen. Het nu integraal ontwikkelen van een nieuw bedrijventerrein met exploitatieplan resulteert in een exploitatietekort. Overeenkomstig de uitvoeringsparagraaf van de Structuurvisie is er gekozen voor faciliterend grondbeleid.

De gemeente faciliteert bedrijfsontwikkelingen, die passen binnen de beoogde en gewenste bedrijfsbestemming. Voor deze ontwikkelingen zal dan een separate ruimtelijke procedure (omgevingsvergunning) worden gevoerd. Voorwaarden voor een omgevingsvergunning zijn, dat er kostenverhaal mogelijk is en dat het past binnen de stedenbouwkundige kaders.

Een ontwikkeling die voldoet aan de voorwaarden is het perceel aan Zijdelweg nr. 13. De bestemming van 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' is gewijzigd naar de bedrijfsbestemming. De financiele uitvoerbaarheid is verzekerd door middel van een getekende anterieure overeenkomst en de uitbreiding past binnen het beleid dat bestaande bedrijven op het toekomstige bedrijventerrein Amstelveen Zuid mogen uitbreiden.

De gemeente Amstelveen heeft meebetaald aan de ontwikkeling en omlegging van de provinciale weg de N201. De private afspraak tussen de gemeente en de provincie is destijds gemaakt dat Amstelveen aan de N201 twee bedrijventerreinen tot ontwikkeling kan brengen. In de structuurvisie van de provincie Noord-Holland is vervolgens de bestemming bedrijventerrein aan deze gronden toegekend. Het gegeven dat er op dit moment een consoliderend bestemmingsplan wordt gemaakt, doet niets af aan de afspraak, die gemaakt is in het kader van de ontwikkeling van de N201.

Voorontwerpbestemmingsplan De Loeten

In 2010 is het 'voorontwerp bestemmingsplan De Loeten' in de inspraak gebracht en ter beoordeling aan de externe overlegpartners gestuurd. Op basis van de geringe interesse bij grondeigenaren heeft de gemeente besloten om faciliterend op te treden bij de ontwikkeling van het plangebied en vooral aansluiting te zoeken bij de behoefte van de grondeigenaren.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gesitueerd in het zuidwesten van de gemeente. Het plangebied wordt in het noorden onder meer begrensd door kassen ten noorden van de Meerlandenweg, de Meerlandenweg en de watergang ten noorden van de Zijdelweg 3, in het oosten door de Zijdelweg, in het zuiden door de gemeentegrens met de gemeente Uithoorn en de N201 en in het westen door de Legmeerdijk.

Het plangebied wordt (van west naar oost) doorsneden door het tracé van de nieuwe N201. Dit tracé is buiten het plangebied gehouden, omdat het in bestemmingsplan Legmeerpolder zit.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt geheel of gedeeltelijk het plan:

1. bestemmingsplan Landelijk Gebied, vastgesteld op 24 maart 1993 en goedgekeurd op 9 november 1993 (gedeeltelijk);

2. bestemmingsplan 1e Herziening Bestemmingsplan N201, vastgesteld op 13 november 2007;

3. tweede wijziging bestemmingsplan Landelijk Gebied perceel Zijdelweg 13, goedgekeurd op 19 maart 1997;

4. Derde wijziging bestemmingsplan Landelijk Gebied perceel Meerlandenweg 57, vastgesteld op 4 juni 1996.

Deze geldende bestemmingsplannen komen met het in werking treden van dit bestemmingsplan (gedeeltelijk) te vervallen.

1.4 Tussenuitspraak

Op 16 april 2014 heeft de Raad van State een uitspraak, deels tussenuitspraak gedaan inzake de beroepen ingediend tegen bestemmingsplan Legmeerpolder Zuid (zie bijlage 2.2.5). In de deze paragraaf wordt nader ingegaan op de gevolgen van de tussen uitspraak.

Het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 10.3 dient te worden hersteld. Daarbij dient in acht te worden genomen met de aanvraag voor een bouwvergunning van 30 juni 2008 voor de bouw van een meerlaagse modulaire caravanstalling op het achterste gedeelte van Legmeerdijk 272 (a) en alsnog te motiveren waarn de aanduiding caravanstalling slechts aan het middengedeelte van het perceel is toegekend.

Het geconstateerde gebrek inzake het perceel Legmeerdijk 284 dient met inachtneming van rechtsoverweging 12.5 tot en met 12.8 te worden hersteld.

Op het ontwerpreparatie bestemmingsplan, dat tot en 27 augustus 2014 voor zienswijzen ter inzage heeft gelegen, zijn geen zienswijzen ingediend.

1.4.1 rechtsoverweging 10.3 modulaire caravanstalling

Op 30 juni 2008 is verzocht om een vrijstelling voor een meerlaagse modulaire caravanstalling op het achterste gedeelte van het perceel Legmeerdijk 272a. Sinds 1990 is De Shelter Amstelveen B.V. met caravanstallingen op diverse locaties langs de Legmeerdijk actief, te weten: Legmeerdijk 222, Legmeerdijk 226 en Legmeerdijk 274a te Amstelveen, en Legmeerdijk 147 te Aalsmeer alwaar geen uitbreidingsmogelijkheden meer aanwezig zijn.

1.4.2 Aanduiding bedrijf Legmeerdijk 272 (a) middengedeelte

Ter plaatse van de caravanstalling op het middengedeelte van het perceel Legmeerdijk 272a is de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf, gezien de aanwezige bebouwing en het beperkte perceelsoppervlak, niet meer mogelijk. Daarbij is het perceel ingeklemd tussen functies waardoor schaalvergroting ten behoeve van tuinbouwdoeleinden niet meer tot de mogelijkheden behoort.

De loods op het middengedeelte van het perceel Legmeerdijk 272a is voorzien van een betonnen vloer, de wanden en dak zijn voorzien van beplating. Gezien het ontbreken van een glazen dek is de betreffende loods niet meer geschikt voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf. Gezien de beperkte omvang van de locatie Legmeerdijk 272a is het perceel tegenwoordig te beperkt voor de uitoefening van een volwaardig productie-tuinbouwbedrijf. Voor de glastuinbouw geldt dat met name de verkaveling en de ontsluiting van belang zijn. Voor de verkaveling geldt dat relatief grote, blokvormige kavels wenselijk zijn om dit zo optimaal mogelijk voor kassen te benutten. Een kavelbreedte van tenminste 80-100 m is noodzakelijk voor een efficiënte bedrijfsvoering.

Voor het plangebied Legmeerdijk 272a geldt dat de huidige verkaveling niet efficiënt genoeg is voor grootschalige moderne glastuinbouw. De kavel is slechts zo'n 50 meter breed, hetgeen bedrijfseconomisch gezien niet geschikt is voor de exploitatie van een modern en rendabel tuinbouwbedrijf.

De Shelter Amstelveen B.V. heeft de locatie Legmeerdijk 272a, waarop een verouderde rozenkwekerij was gevestigd, in 1998 aangekocht. De tuinbouwactiviteiten waren reeds door de vorige eigenaar (De Wit) wegens onrendabele bedrijfsvoering beëindigd.

Kortom, wegens de beperkte kavelbreedte, het te kleine perceelsoppervlak, het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden, en de aanwezigheid van een hoogwaardige loods op het midden van het perceel voor het stallen van caravans is de locatie Legmeerdijk 272a niet geschikt voor de exploitatie van een volwaardig tuinbouwbedrijf en is derhalve aan het middelste gedeelte van het perceel Legmeerdijk 272 (a) de bedrijfstemming toegekend. Dit is op 26 mei 2014 met De Shelter en de gemachtigde besproken.

1.4.3 rechtsoverweging 12.5 tot en met 12.8 bedrijfsbestemming Salomo

Uit het deskundigenbericht volgt dat de kassen op het perceel Legmeerdijk 284 overwegend worden gebruikt, verpakkingen en groupage en niet voor het telen van gewassen en in kassen of open (onbebouwde) grond. De handelsactiviteiten hebben geen betrekking op handel in tuinbouwproducten van het eigen bedrijf. Door de bestemming bedrijf voor het perceel op de Legmeerdijk 284 vast te stellen wordt het gebruik in overeenstemming gebracht met de bestemming.

1.4.4 Bedrijven

Voor zowel De Shelter als Salomo wordt de bedrijfsbestemming vastgesteld. Voor de mogelijkheden binnen de bestemming "Bedrijf" wordt verwezen naar paragraaf Debestemmingen. De opzet van de bedrijventerrein De Loeten kent een opbouw in de milieucategorisering. Aan het perceel Legmeerdijk 272 (a) wordt de milieucategorisering tot en met 3.2 toegekend. Vanwege een woning op de Legmeerdijk kent het perceel Legmeerdijk 284 een oplopende milieucategorisering. In casu vallen de bedrijfsactiviteiten van Salomo binnen de categorisering.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Hieronder volgt de behandeling van de voor dit plangebied relevante rijksbeleid.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.


Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ('je gaat er over of niet'). Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Tevens werkt het Rijk aan eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.


Rol provincies en gemeenten bij ruimte en mobiliteit

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei, aansluitend op de woonwensen van mensen. Bij beheer en ontwikkeling van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Bij gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties leidend. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid. Het Rijk vindt de stedelijke regio's van mainports, brainport, greenports en valleys van nationale betekenis. Gebiedsontwikkelingen van nationaal belang zoals de Zuidas en Structuurvisie Mainport Schiphol Amsterdam Haarlemmermeer worden doorgezet. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen, zoekt het Rijk in samenwerking met marktpartijen en andere overheden naar nieuwe vormen van financiering.


Bereikbaarheid verbeteren

Om de bereikbaarheid te verbeteren, zet het Rijk in op investeren, innoveren en instandhouden. Het Rijk geeft vanuit het verlengde Infrastructuurfonds na 2020 prioriteit aan het oplossen van bereikbaarheidsknelpunten voor de main-, brain- en greenports. Bij het verbeteren van de bereikbaarheid wordt sterk gelet op het samenspel tussen alle modaliteiten in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling. Op de weg wordt doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer zo veel mogelijk gescheiden. In de Randstad wordt voor snelwegen de standaard 2x4 rijstroken Op het spoor kunnen reizigers vanaf 2020 spoorboekloos reizen (op de drukste trajecten 6 intercity's en 6 sprinters per uur). Verder wordt veel geld uitgetrokken voor wegenonderhoud. Daarnaast wordt er innovatief omgegaan met benutting van infrastructuur, zoals ruimere openstelling spitsstroken, introductie intelligente transportsystemen en afspraken met werkgevers over terugdringen woon- werkverkeer.


Juridische doorwerking

De SVIR definieert de beleidsverantwoordelijkheid van het rijk inzake de ruimtelijke ordening en mobiliteit. Deze verantwoordelijkheid zal betrekking hebben op basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden; (inter)nationale hoofdnetten en ruimtelijke voorwaarden voor versterking van de economische structuur. De structuurvisie vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040.

De nationale belangen uit de structuurvisie worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb komt in de plaats van de eerdere ontwerp-Amvb Ruimte die in 2009 aan de Tweede kamer is aangeboden. De Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Amvb is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' Amvb en deels uit nieuwe onderwerpen.

De Amvb is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. De Amvb Ruimte bevat de juridische kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.

In de SVIR wordt de detailinformatie gegeven over 'Structuurvisie-gebied 20 kE contour'. Het plangebied valt binnen de geluidscontour van Schiphol. In de 'Structuurvisie-gebied Stedelijke Regio's met Topsectoren' wordt de greenport Aalsmeer als topsector aangemerkt. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de greenport Aalsmeer.

In het eerdere plannen voor bedrijventerrein 'De Loeten' was het plangebied gereserveerd voor veilinggerelateerde bedrijven. Deze koppeling is bij het voorontwerpbestemmingsplan al losgelaten. De gemeente blijft bereid om met een omgevingsvergunning mee werken aan de vestiging van nieuwe (veilinggerelateerde) bedrijven op 'De Loeten' (zie ook 2.2.3).

2.1.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)

Voor de ruimtelijke ordening in de omgeving van Schiphol is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) van 26 november 2002 met de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) met ingang van 20 februari 2003 van kracht. In het streekplan Noord-Holland Zuid, vastgesteld op 17 februari 2003, wordt verwezen naar dit Luchthavenindelingbesluit. Het Luchthavenindelingbesluit bevat de ruimtelijke maatregelen op rijksniveau in verband met de luchthaven Schiphol. In het Lib zijn regels en beperkingen opgenomen voor de bebouwing rond Schiphol (vanuit externe veiligheid en geluid).

Bij Besluit van 23 augustus 2004, Stb. 425 is het Luchthavenindelingbesluit gewijzigd in verband met het herstellen van een invoerfout en wijziging van uitvliegroutes in westelijke richting vanaf de Polderbaan. Deze wijziging van het Lib is in werking getreden op 2 september 2004.

Op 21 april 2006 is het kabinetsstandpunt uitgebracht inzake de ontwikkeling van Schiphol op de middellange en lange termijn. Naar aanleiding van een evaluatie is een actieprogramma opgesteld. De snelheid waarmee de maatregelen kunnen worden doorgevoerd, varieert. Er zijn maatregelen die direct worden uitgevoerd, maatregelen die nog nader onderzoek vergen en maatregelen waarvoor de regelgeving moet worden gewijzigd. Dit betekent dat het nieuwe Schipholbeleid nog niet in werking is.

De voorgestelde wijzigingen kunnen van invloed zijn op dit bestemmingsgebied. Dit kunnen wijzigingen met betrekking tot ligging van geluid- en/of risicocontouren zijn. Naast een toename van de geluidsoverlast hebben de ruimtelijke beperkingen die voortvloeien uit de Schipholwet een behoorlijke impact op de ontwikkelingsmogelijkheden van Amstelveen. Stedelijke vernieuwing in Amstelveen Noord en rond het A9 gebied wordt hierdoor belemmerd. Grootschalige uitbreiding in de Legmeerpolder is niet mogelijk gebleken.

De volgende voorgestelde wijzigingen kunnen in ruimtelijk opzicht van invloed zijn op het plangebied:

  • uitbreiding van het gebied rond de luchthaven met een verbod op nieuwbouw van gebouwen waar veel mensen bijeen zijn;
  • in het gebied daarbuiten hebben grote concentraties van mensen minder effect op het groepsrisico, maar het effect is niet nul;
  • de exacte begrenzing van de hierboven genoemde gebieden en de plannen die niet onder het verbod komen te vallen, worden nader geïnventariseerd;
  • tot slot wil het kabinet onderzoeken of het groepsrisico te verkleinen is door vliegroutes te verleggen dichtbij de luchthaven, en zo plaatsen waar veel mensen bijeen zijn te vermijden.

Het eerste standpunt komt neer op een formalisering van de huidige praktijk. Bouwplannen in Amstelveen die liggen in de IR 10 - 7 contour worden op dit moment al getoetst aan het groepsrisicobeleid. Dit leidt er toe dat niet alleen woningbouw (met meer dan 25 woningen), maar ook bijvoorbeeld kantoorontwikkeling in deze zone niet mogelijk is.

Het tweede standpunt, te weten de aanscherping van het groepsrisicobeleid buiten de IR 10 – 7 contour zal wel tot een verdere ruimtelijke beperking leiden. Onduidelijk is nog in welke gebieden een restrictiever beleid zal gaan gelden. Wanneer hiervoor de IR 10 -8 contour gebruikt gaat worden, zal dit zeker consequenties hebben voor Amstelveen. Uit een eerste indicatieve IR 10 -8 contour blijkt namelijk dat behalve een groter deel van Amstelveen Noord, ook het Noordelijke deel van de Legmeerpolder in deze zone valt.

Of deze wijzigingen daadwerkelijk worden doorgevoerd en wanneer dit het geval is, is op dit moment nog niet bekend. Voor meer informatie over het Schipholbeleid wordt verwezen naar de website http://www.bezoekbas.nl/.

Tevens zijn er in het kader van het Luchthavenindelingbesluit gebieden waar hoogtebeperkingen, respectievelijk beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen gelden. In het gebied waar hoogtebeperkingen gelden, mogen geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de maximale waarden die in de verschillende deelgebieden van kracht zijn.

De omvang van het gebied waar beperkingen gelden voor het aantrekken van vogels, is zodanig dat de afstand tussen de grens van het gebied en iedere baan minimaal 6 km bedraagt. Bij de bepaling van de omvang is uitgegaan van de bescherming van dat gebied rond het banenstelsel waarin, statistisch gezien, de meeste vogelaanvaringen plaatsvinden.

Een gebruik of bestemming kan binnen de genoemde categorie wel worden gerealiseerd als overeenkomstig de Wet luchtvaart een verklaring van geen bezwaar is verleend. Als een verklaring van geen bezwaar is afgegeven kan het bestemmingsplan te zijner tijd met deze verklaring in overeenstemming worden gebracht.

Het plangebied valt binnen de beperkende contouren en kent hoogtebeperkingen die gelden voor maximale bouwhoogtes waarbij de referentiehoogte van de luchthaven in verrekend. Deze hoogtebeperkingen zijn in de bijlage 'luchtvaartverkeerzone' van het bestemmingsplan verwerkt.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Structuurvisie Noord Holland 2040

De structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.

De drie hoofdbelangen die Noord-Holland met de structuurvisie heeft vastgelegd zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Zo wordt de komende dertig jaar het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo’n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behoeden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.

In de structuurvisie is het plangebied aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. Zowel 'De Loeten' als 'Bedrijventerrein Amstelveen Zuid' zijn in de structuurvisie opgenomen als 'vastgesteld of bestaand bedrijventerrein'. Ten oosten van de Noordammerweg zijn bedrijven tot een milieucategorie 4 of 5 toegestaan. Het overige van toepassing zijnde beleid voor het plangebied is de aanwijzing voor fijnmazige waterbergingen en kleinschalige oplossingen voor duurzame energie. De Noorder Legmeerpolder valt binnen de cultuurlandschappen in de categorie droogmakerij.

2.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De provincies hebben de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Bij het stellen van deze regels moeten provinciale belangen in het geding zijn. In een verordening kunnen regels worden opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen). De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen aan te passen aan de provinciale verordening.

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (hierna: Prvs) op 21 juni 2010 vastgesteld. Op 3 november 2010 is de verordening in werking getreden. De regels van de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Met de provincie Noord-Holland is overlegd dat er een consoliderend bestemmingsplan wordt vastgesteld om te voldoen aan de actualisatieverplichting van de Wro. De provincie is op de hoogte van de door Amstelveen beoogde fasering van de bedrijventerreinen; eerst de ontwikkeling van 'De Loeten' en daarna 'BtAZ'. Dit is conform de uitvoeringsparagraaf van de Amstelveense structuurvisie. De provincie is eveneens geïnformeerd over de ruimtelijke reservering voor bedrijventerreinen die de gemeente Amstelveen wenst te continueren in een opvolgend bestemmingsplan.

2.2.3 Regionale economische samenwerking

Amsterdam Economic Board (AEB)

De AEB voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het belangrijkste regionale adviesorgaan op economisch gebied. De AEB is samengesteld uit representanten van overheid, bedrijfsleven en kenniswereld. Amstelveen is via de Stadsregio vertegenwoordigd in de AEB. In november 2010 is het convenant ondertekend. Deelnemende partijen committeren zich aan het gezamenlijk investeren in de economie van de Amsterdamse regio om ondernemerschap, innovatie en werkgelegenheid te bevorderen. Zeven economische clusters zijn belangrijk en kansrijk: ICT, Creatieve Industrie, Rode Life Sciences, Zakelijke/Financiële Dienstverlening, Logistiek & Handel, Flowers & Food en Toerisme & Congressen. Voor elk van de clusters wordt een eigen strategie opgesteld.

Platform regionaal Economische Structuur (PRES)

De MRA wil de komende jaren blijven meespelen in de top van Europese regio's. Als een economisch centrum dat aantrekkelijk is voor (internationale) bedrijven, als een dynamische regio met voldoende werkgelegenheid voor iedereen, als innovatieve en creatieve regio die voorop loopt bij de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. Om dit te bereiken heeft het PRES de Economische Agenda Metropoolregio Amsterdam 2010-2014 'Global Business Gateway' opgesteld. Voor de zeven economische clusters ligt de nadruk op vijf stimuleringsthema's:

- kennis en innovatie (inclusief duurzaamheid) als economische motor;

- actief voorsorteren op de arbeidsmarkt van de toekomst;

- versterking van promotie, acquisitie en exportbevordering;

- garanderen van voldoende ruimte en een goede bereikbaarheid;

- good governance: slagkracht en efficiency in regie en uitvoering.

Platform Bedrijventerreinen en Kantoren (Plabeka)

Plabeka richt zich binnen de MRA specifiek op de bedrijventerreinen en kantoren. In juni 2011 hebben bestuurders van gemeenten, stadsregio en provincies uit de MRA commitment gegeven aan de Uitvoeringsstrategie 2010 – 2040. De aanpak moet bijdragen aan het versterken van de economische toppositie van de MRA in Europa. Het doel van de uitvoeringstrategie is om 2.200 ha verouderde bedrijventerreinen te herstructureren, 1,5 miljoen m2 aan bestaande kantoren duurzaam te herontwikkelen en nog eens 1,5 miljoen m2 aan incourante kantoorpanden aan de kantorenmarkt te onttrekken voor andere functies. Daarnaast zijn afspraken gemaakt om in de periode tot 2040 van het planaanbod van nieuwe kantoren 1,9 miljoen m2 te schrappen en meer dan 500 ha aan nieuwe bedrijventerreinontwikkelingen te bevriezen. Er wordt ingezet op het beter benutten van de bestaande voorraad kantorenlocaties en bedrijventerreinen. Ook zijn scherpe keuzes nodig over nieuwe ontwikkelingen in de MRA. Zuinig en duurzaam ruimtegebruik staan daarbij hoog in het vaandel. Samenwerking met private partijen is hierbij noodzakelijk en onmisbaar. De overheid wil initiatieven vanuit de markt optimaal faciliteren. De gemeente Amstelveen heeft de uitvoeringsstrategie onderschreven. Een van de acties waaraan Amstelveen werkt is om samen met de gemeenten Aalsmeer en Uithoorn te komen tot een regionale bedrijventerreinenstrategie waarvan ook 'De Loeten' en 'Amstelveen-Zuid' deel van uitmaken.

Middellange Termijnvisie (MLT) 2025 Greenport Aalsmeer

De ruimtelijk-economische visie voor de Greenport Aalsmeer is opgenomen in de MLT 2025. De ambities van Greenport Aalsmeer passen binnen de kaders die de Greenports in Nederland gezamenlijk hebben gesteld. Daarbinnen neemt iedere Greenport haar eigen positie in. De ambities van Greenport Aalsmeer voor 2025 zijn:

  • De (internationale) concurrentiepositie op lange termijn verder uitbouwen. De verantwoordelijke partijen binnen Greenport Aalsmeer versterken door in te zetten op de speerpunten bereikbaarheid, ruimte, innovatie, onderwijs, arbeidsmarkt, imago, lobby en organiserend vermogen. Verbreding van de sierteeltsector naar een logistiek vers-centrum biedt mogelijkheden voor een nog grotere economische groei.
  • Internationaal toonaangevend zijn op het gebied van duurzaamheid in de glas- en tuinbouw. De bedrijven in Greenport Aalsmeer investeren volop in Research & Development, bieden duurzame producten en diensten aan en doen aan duurzame bedrijfsvoering.
  • Een hoogwaardig glas- en tuinbouwgebied zijn. Een gebied waar ruimtelijke- en groenkwaliteit, intensief ruimtegebruik, functiemenging, uitstraling en belevingswaarde hand in hand gaan. De gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Uithoorn en Haarlemmermeer zetten in op een sterke vermindering van het waterverbruik en lichthinder in een gebied dat in 2025 minimaal energieneutraal is.

De belangrijkste ruimtelijk-economische opgaven in de Greenport Aalsmeer zijn:

  • de herstructurering van enkele verouderde glasgebieden, waaronder de Noorder Legmeerpolder;
  • de verbetering van de bereikbaarheid binnen de greenport,verbinding met de mainports en met het achterland;
  • de ontwikkeling van nieuwe agrogerelateerde bedrijventerreinen (Green Park Aalsmeer en Bloemenveiling Aalsmeer).

Voor wat betreft infrastructuur is bij Greenport Aalsmeer e.o. aangegeven dat verbetering van de infrastructuur tussen Mainport Schiphol, Greenport Aalsmeer en het oosten noodzakelijk is en prioriteit op nationale schaal heeft. De verbinding tussen de A4, A2 en A1/A6 naar het oosten toe wordt momenteel als knelpunt gezien. Het opwaarderen van de A1/A9/A6 of de ondertunneling van de A6/A9 (mogelijk via Publiek Private Samenwerking) wordt als oplossing gezien.

Op regionale schaal heeft het prioriteit om de capaciteit van het onderliggende wegennet van Aalsmeer te verbeteren. Verwacht wordt dat de N201 in oostelijke richting binnen 10 jaar na aanleg een nieuw knelpunt zal vormen. Er zal gezorgd moeten worden voor goede aansluitingen op de A2 en A9.

Het te realiseren bedrijventerrein 'De Loeten' is bedoeld voor de vestiging van allerlei soorten bedrijven uit de transport en logistiek of groothandel. In het licht van de Greenport Aalsmeer en de gunstige ligging ten opzichte van Flora Holland Aalsmeer is het bedrijventerrein ook geschikt voor de vestiging van bloemverwerkende bedrijven en specialistische handel. Dit is de typische bedrijvigheid die in de schil rondom de kern van de Greenport plaatsvindt. Bloemverwerkende bedrijven zullen daarom ook op het nabij gelegen bedrijventerrein Greenpark Aalsmeer hun kunnen plek vinden.

Economische agenda 2012-2015

De provincie Noord-Holland wil met de Economische Agenda bijdragen aan het verbeteren van de internationale concurrentiepositie van de provincie. Deze agenda zet in op het versterken van de sterke en kansrijke economische sectoren: agribusiness, financiële en zakelijke dienstverlening en logistiek. Daarnaast ligt de focus op de volgende thema's: kenniseconomie & innovatie, werklocaties, arbeidsmarkt & onderwijs en toerisme. Tevens worden goede resultaten van de afgelopen periode voortgezet: HIRB subsidie regeling, regionale promotie als 'Amsterdam bezoeken, Holland zien', Plabeka en Kansenkanon.

2.2.4 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, 2007

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.
Daarnaast geeft het stuk aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.

De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.

De provincie streeft bij de ontwikkeling van haar infrastructuurbeleid een zorgvuldige inpassing na en investeert in milieu, ecologie en ruimtelijke kwaliteit bij aanleg van infrastructuur. Naast de wettelijke verplichte instrumenten zoals MER, worden zogenaamde beeldkwaliteitsplannen opgesteld ter behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in een dynamische omgeving.

De nieuwe N201 is opgenomen in het Provinciaal Verkeers en Vervoersplan als in uitvoering. De N201 is een drukke provinciale weg. Uit oogpunt van verbetering van veiligheid, leefbaarheid in de gemeenten Haarlemmermeer, Aalsmeer, Uithoorn en de Ronde Venen is de verlegging van de N201 gewenst.

2.2.5 Regionaal Verkeers- en Vervoersplan Stadsregio Amsterdam, december 2004

De stadsregio Amsterdam heeft verschillende corridorstudies verricht waarvan hier van belang de Openbaar vervoerscorridor Amstelveen - Uithoorn (COVAU), intussen verder opgepakt door de provincie Noord-Holland. Deze tracé studie richt zich op de toekomstige kwaliteit van het openbaar vervoer tussen Amstelveen en Uithoorn. Vooralsnog wordt bestuurlijk uitgegaan van een tracé via het spoortracé door de Noorder Legmeerpolder.

Tenslotte is vanuit het RVVP het busstation Amstelveen, als belangrijk onderdeel van het stadshart, een aandachtspunt. Het busstation is benoemd als regionaal OV knooppunt van een aantal hoog frequente RegioNet lijnen waarvoor op de aanvoerroutes voorzieningen ten behoeve van een betrouwbare en snelle doorstroming gewenst zijn. '

In het bestemmingsplan Landelijk Gebied (1993) is in de Legmeerpolder een openbaarvervoertracé opgenomen ter verbetering van de verbinding tussen Amstelveen en Uithoorn. Dit tracé is tot nu toe nog niet gerealiseerd, maar nog steeds actueel. De stadsregio stelt hoogwaardig openbaar vervoer verbinding te laten ontstaan tussen Uithoorn en Amstelveen via een vrije busbaan. Deze vrije busbaan loopt over het oude spoortracé in de Legmeerpolder. Over deze vrije businfrastructuur kunnen diverse regionale buslijnen tijden. Amstelveen steunt verbetering van de OV kwaliteit op de relatie Amstelveen/Uithoorn en houdt in de planvorming van de Legmeerpolder rekening met de realisatie van een vrije busbaan tussen Amstelveen en Uithoorn. In dit bestemmingsplan is dit openbaar vervoertracé weer opgenomen, onder de bestemming 'Verkeer - Openbaar vervoer.

2.2.6 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Noord-Holland heeft een grote variëteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' heeft een belangrijke plek gekregen in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijke en landelijke gebied voortdurend moet worden aangepast. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'. De provincie Noord-Holland wil verantwoord met het verleden omgaan en tegelijkertijd ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basis uitgangspunt van het beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd.

Aansluitend op de uitgangspunten van de Provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, bestaat ook in Amstelveen de wens de kenmerkende kwaliteiten, de diversiteit en identiteit van de gemeente te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het Ruimtelijk Kwaliteitskader van de gemeente Amstelveen biedt hier een goed startpunt toe. De meest karakteristieke objecten, die ons doen herinneren aan vroeger tijden, zijn aangewezen als monument of beschermd gezicht. Voor grotere landschappelijke structuren die karakteristiek zijn voor de gemeente kunnen ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en structuurplannen als beoordelingskader gebruikt worden.

Er zijn geen bijzondere landschappelijke of cultuurhistorische waarden aan dit gebied toegekend.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Amstelveen 2025+

De gemeenteraad van Amstelveen heeft op 21 september 2011 de Structuurvisie Amstelveen 2025+ vastgesteld. Het is op de eerste plaats een ruimtelijke visie, maar ondersteunt ook maatschappelijke ontwikkelingen. Het biedt daarmee helderheid aan inwoners, ondernemers, instellingen en andere overheden over de gewenste ontwikkeling van Amstelveen en de prioriteiten die het bestuur hierbij stelt.

Amstelveen is in een aantal decennia stormachtig is gegroeid door zijn gunstige ligging en door ondernemend op het juiste moment kansen te grijpen. Inmiddels staat de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam onder druk. De tijd dat Amstelveen kon meeliften op de groei van de regio is voorgoed voorbij. Dat vraagt om een andere instelling. Vraag is nu wat Amstelveen kan betekenen voor de regio.

Verkeer

Amstelveen zal fors moeten blijven investeren in bereikbaarheid, op lokaal en op regionaal niveau. Wat betreft dit laatste maakt Amstelveen zich hard voor opwaardering van de N201 tot 2x2 rijstroken tot aan de A2 (‘2x2 tot de A2’) op de kortst mogelijke termijn. Voor de lange termijn is onderzoek nodig naar aanvullende mogelijkheden voor de verkeersafwikkeling in het zuiden van Amstelveen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen in Amstelveen zelf en in het zuidelijk deel van de metropoolregio Amsterdam. Hierbij staat een oostelijke randweg buiten de discussie. In de structuurvisie is de oude spoordijk opgenomen als 'hoogwaardige openbare vervoersas (bus)'.

Werken

Amstelveen heeft in de structuurvisie in het zuiden van de gemeente, langs de omgelegde N201 twee nieuwe bedrijventerreinen gepland: De Loeten en Amstelveen-Zuid. Mede door de economische crisis is erin de regio Amstelland-Meerlanden een overschot aan bedrijventerreinen en kantorenlocaties ontstaan. Daarnaast ontwikkelt de markt voor kantoren en bedrijven zich van een uitbreidings- naar een vervangingsmarkt, vooral vanwege de verwachting dat de werkzame beroepsbevolking per saldo minder hard groeit. Segmentering en fasering van het (plan)aanbod in de tijd is noodzakelijk om dreigende overschotten en prijsbederf te voorkomen. Dit betekent concreet dat Amstelveen in regionaal verband afspraken moet maken over De Loeten en Amstelveen Zuid.

Nieuwe bedrijventerreinen moeten zorgvuldig worden ontwikkeld, waarbij duurzaamheid, bereikbaarheid en efficiënt ruimtegebruik als uitgangspunten worden gehanteerd. Bedrijventerrein 'De Loeten' komt als eerste in aanmerking voor feitelijke ontwikkeling. Dit terrein blijft bestemd voor modern gemengde bedrijvigheid, waarbij veilinggerelateerde bedrijvigheid een subcategorie vormt. Amstelveen is van plan om een klein deel te oormerken voor Amstelveense tuincentra. Het helder afbakenen van een deelgebied voorkomt een wildgroei aan tuincentra. Ook BtAZ lijkt het meest geschikt voor gemengde bedrijvigheid. Naar verwachting wordt dit terrein voorlopig niet ontwikkeld, tenzij er functies gevestigd kunnen worden die elders in Amstelveen en de regio geen plaats kunnen vinden of het gaat om uitbreiding van bestaande bedrijven. De ontwikkelingspotenties worden onderzocht, waarbij ook wordt nagegaan in hoeverre er ruimte beschikbaar kan komen voor bedrijven in milieucategorie 4. De gronden op bedrijventerreinen De Loeten en Amstelveen-Zuid zijn in eigendom van particulieren. Amstelveen bezit nauwelijks gronden en is niet van plan om grondposities in te nemen. De gemeente wil via anterieure overeenkomsten afspraken maken met de eigenaren over de ontwikkeling van deze locaties. De in 2010 vastgestelde structuurvisie Amstelveen-Zuid biedt hiervoor het kader. De gemeente is in deze opzet niet geslaagd. De gemeente zal niet overgaan tot een actieve grondpolitiek door middel van het verwerven van gronden.

Energie

Een mogelijkheid in opkomst, hoewel op beperkte schaal, is de lokale toepassing van windenergie. Door innovatie komen er nieuwere, ook kleinschalige, typen windturbines op de markt, met minder geluidsoverlast en visuele hinder. De mogelijkheden voor toepassing van grootschalige windenergie in het buitengebied van Amstelveen zijn niet aanwezig gelet op de hoogterestricties vanwege de luchtvaart.

Thema's uit de structuurvisie

Versterken bestaande kwaliteiten

Amstelveen wil dat allereerst doen door haar bestaande kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te versterken. Dit zijn een uitstekend woonklimaat, een ondernemend werkklimaat en een meer dan gemiddelde bereikbaarheid. Dit laatste is het grootste punt van zorg, zowel de bereikbaarheid van de stad als binnen de stad zelf. Dit vergt grote investeringen in hoofdwegen en openbaar vervoerssystemen. Voor de stedelijke ontwikkeling van Amstelveen op langere termijn is dit thema van doorslaggevend belang.

Uitvoeringsparagraaf Structuurvisie Amstelveen 2025+

In de uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie is planning voor het aanleggen van het bedrijventerrein De Loeten gefaseerd van 2011 tot 2013. Het bedrijventerrein Amstelveen Zuid staat in de planning vanaf 2020. Voor zowel De Loeten als bedrijventerrein Amstelveen Zuid geldt dat er geen actief grondbeleid wordt gevoerd.

2.3.2 Structuurvisie Amstelveen Zuid, 15 december 2010

Op 15 december 2010 heeft de raad van de gemeente Amstelveen de Structuurvisie ‘Amstelveen Zuid’ vastgesteld. De structuurvisie Amstelveen Zuid is een visie op hoofdlijnen volgens de Wro. De visie brengt reeds vastgesteld beleid en geplande ontwikkelingen in kaart en met elkaar in verband; het biedt voor Amstelveen Zuid een totaalperspectief. De structuurvisie biedt de planologische onderbouwing voor de mogelijkheid tot het (deels) verhalen van gemeentelijke kosten omlegging N201 (inclusief ongelijkvloerse kruising) via de ontwikkelgebieden bedrijventerreinen ‘De Loeten’ en ‘Amstelveen Zuid’ en woningbouwlocatie ‘De Scheg’.

Bedrijventerrein Amstelveen Zuid

In de bijlage waar de ontwikkelingen worden beschreven geldt voor BtAZ, dat de voorkeur voor wat betreft de invulling ligt bij het ontwikkelen van logistieke functies en regionale en lokale bedrijvigheid. De ontwikkeling zal gepaard gaan met hoge gestelde eisen aan duurzame inrichting van het terrein. De maximale oppervlakte van de bedrijven zal bij elkaar naar verwachting 69 ha bedragen, waarbij naar verwachting netto 46 ha uitgeefbaar is. Vanuit BtAZ dient een bijdrage te komen aan de volgende bovenwijkse werken en voorzieningen. De verlegging van de N201 inclusief de realisering van de ongelijkvloerse kruising van de N201. De aanleg van deze ontwikkeling zal naar verwachting plaatsvinden in de periode 2010-2020.

Bedrijventerrein De Loeten

De maximale oppervlakte van de bedrijven zal naar verwachting 48,3 hectare bedragen waarbij naar verwachting 32,3 uitgeefbaar. Tot voor kort is bij bedrijventerrein De Loeten ingezet op veilinggerelateerde bedrijvigheid. Naar aanleiding van een onderzoek naar de regionale ruimtebehoefte van veilinggerelateerde bedrijven is afgesproken om nadere afspraken te maken over het mogelijke overaanbod. Hierbij is de veilinggerelateerde bestemming verruimd naar gemengd. Ontwikkeling en fasering zijn mede afhankelijk van nog te maken afspraken in regionaal verband. Vanuit de Loeten dient een bijdrage te komen voor de bovenwijkse voorziening voor de verlegging van de N201 inclusief de realisering van de ongelijkvloerse kruising. De fasering van deze ontwikkeling wordt verwacht in de periode 2010-2020.

Door de wettelijke verplichting om voor 1 juli 2013 geactualiseerde bestemmingsplannen te hebben en de stagnatie van de ontwikkeling van het bedrijventerrein door de economische crisis is gekozen voor een tussenstap waardoor wel kan worden voldaan aan de wettelijke verplichting. De ruimtelijke reservering voor het ontwikkelen van een bedrijventerrein blijft bestaan. Op een later tijdstip kan gefaseerd uitvoering worden gegeven aan de structuurvisie Amstelveen Zuid.

2.3.3 Beleid bedrijventerrein Amstelveen 2011-2015

De gemeente Amstelveen heeft behoefte aan een bedrijventerreinen beleid om beter in te kunnen spelen op de ruimtebehoefte van ondernemers. Bedrijven die zich in Amstelveen willen vestigen of verplaatsen kunnen niet altijd die ruimte vinden die aan de behoefte voldoet. Veelal passen de verzoeken niet binnen de bestaande bestemmingsplannen. Ook zorgen overaanbod van geplande terreinen in de regio in combinatie met een financiële verplichting aan nieuwe infrastructuur ervoor dat nieuwe bedrijventerreinen wel gewenst zijn, maar zorgvuldig en gefaseerd gerealiseerd moeten worden. Dit bedrijventerreinen beleid beoogt een helder kader te scheppen voor de bestaande en toekomstige bedrijventerreinen.

Loeten Bedrijventerrein Amstelveen Zuid (BtAZ)

Op korte termijn komt De Loeten tot ontwikkeling. Afhankelijk van de marktontwikkeling is op langere termijn ruimte voorzien op Amstelveen-Zuid. De gemeente heeft zelf geen grondpositie en laat de realisatie van de nieuwe terreinen over aan de markt.

De Loeten profileert zich als duurzaam groen terrein voor gemengde bedrijfsactiviteiten, inclusief veilinggerelateerde bedrijven. Daarnaast komt een deel beschikbaar voor Amstelveense tuincentra. Amstelveen-Zuid blijft ook gereserveerd als bedrijventerrein. Bestaande bedrijven mogen in uitzondering op de afgesproken fasering vooruitlopend wel ontwikkelen op BtAZ.

Relatie financiering infrastructuur en ontwikkeling nieuwe bedrijventerreinen.

De afgelopen jaren zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de financiering van de verschillende infrastructurele projecten. De ontwikkeling van bedrijventerreinen dienen als financiering van de infrastructurele projecten. De gemeente Amstelveen heeft fors bijgedragen aan de nieuwe N201. Een deel van deze middelen moet terugverdiend worden door de ontwikkeling van de nieuwe bedrijventerreinen De Loeten en Amstelveen Zuid.

Om het voor de eigenaren op 'De Loeten' mogelijk te maken hun gronden te ontwikkelen, sluit de gemeente (anterieure) overeenkomsten af. Er zijn tot nu toe meerdere omgevingsvergunningen, met anterieure overeenkomst, verleend.

2.3.4 Energie beleidsplan 2009-2012

Het energiebeleidsplan (27 mei 2009) geeft het energiebeleid van Amstelveen nieuwe impulsen.

Amstelveen heeft de ambitie met regiogemeenten in 2040 een energieneutrale regio gerealiseerd te hebben, door integraal en maximaal in te zetten op alle gerelateerde onderwerpen die binnen haar invloedssfeer liggen.

Hiertoe zet zij gedurende de periode 2009-2012 en verder, waar mogelijk, maximaal in op het terugdringen van het energiegebruik en de CO2-uitstoot. Tegelijk stimuleert de gemeente het opwekken en benutten van duurzame energie, wil ze een voorbeeldfunctie vervullen en een nauwe samenwerking met regiogemeenten, inwoners, bedrijven en andere organisaties aangaan op het bereiken van de doelen.

2.3.5 Parkeernota 2005-2010

De parkeernota 2005-2010 (2004) geeft uitgangspunten, richtlijnen en instrumenten voor het autoparkeerbeleid voor de periode 2005-2010. Het parkeerbeleid dient een bijdrage te leveren aan een sociaal, veilig, groen en duurzaam Amstelveen. Om dit te realiseren wordt gekozen voor een beleid dat gericht is op het faciliteren en reguleren van de groeiende mobiliteitsbehoefte. De mate waarin de parkeervraag gefaciliteerd wordt, vergt een voortdurende afweging tussen bereikbaarheid, economische ontwikkeling, leefbaarheid en stedelijke kwaliteit. Aangezien dit bestemmingsplan consoliderend is, hoeft er niet getoetst te worden aan de parkeernota.

2.3.6 Nota hobbymatig en bedrijfsmatig houden van paarden en het oprichten van paardenbakken, januari 2007

Met name in het buitengebied komt het houden van paarden zowel bedrijfsmatig als hobbymatig veel voor. Ten behoeve van het houden van paarden wordt vaak gebruik gemaakt van een buitenbak (een niet overdekte paardenbak).

In deze nota wordt nader ingegaan op de diverse vormen van houden van paarden en is een standaardtoetsingskader opgenomen voor het oprichten van paardenbakken.

2.3.7 Nota Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, maart 2005

n de nota Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB), maart 2005 is een specifiek beleid voor het buitengebied van Amstelveen ontwikkeld, waardoor negatieve gevolgen van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing worden weggenomen. De nota biedt een toetsingskader voor nieuwe neven- of vervolgactiviteiten.

In het agrarisch buitengebied van Amstelveen wordt de gemeente steeds vaker geconfronteerd met nieuwe bedrijfsmatige activiteiten. Deze veelal niet-agrarische activiteiten vinden dikwijls plaats in voormalige agrarische bedrijfspanden, hetgeen veelal volgens de geldende bestemmingsplannen in strijd is met de bestemming ter plaatse.

Aangezien de agrariërs (ook) in Amstelveen moeite hebben om ´economisch het hoofd boven water te houden´, worden steeds vaker nevenactiviteiten ontwikkeld om een aanvulling op het inkomen te genereren.

De provincie Noord-Holland heeft in de notitie ´Nieuwe kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing in Noord-Holland´ globaal een aanzet gegeven voor versoepeling van beleid en regelgeving. In de beleidsnota ´Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) is een nadere uitwerking voor de gemeente Amstelveen gemaakt, met als doel om een duidelijk toetsingskader te bieden voor nieuwe neven- of vervolgactiviteiten in vrijkomende agrarische bebouwing. De in deze nota opgenomen ´positieve lijst´ van functies die kunnen worden toegestaan is opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

Detailhandel is niet wenselijk in het landelijk gebied. De vestiging van bedrijven in het landelijk gebied kan ten koste gaan van de uitgifte van een bedrijventerrein, indien bedrijven worden toegelaten die naar aard en omvang bij voorkeur op een bedrijventerrein gevestigd dienen te worden. Bij vestiging in het landelijk gebied, weliswaar in VAB, is mede daarom het kleinschalige karakter van de nieuwe functie een belangrijk criterium. Op het moment dat dergelijke bedrijven willen groeien, zal verplaatsing naar een bedrijventerrein noodzakelijk zijn. Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college besloten de nota VAB te verruimen in die zin dat de mogelijkheid wordt geboden sloop en vervangende nieuwbouw te plegen. In geval van nieuwbouw wordt slechts medewerking verleend aan herbouw van het op dat moment aanwezige oppervlak van de bedrijfsbebouwing met een marge van maximaal 10%

2.3.8 Amstelveense verkeers en vervoersvisie (oktober 2008)

De Amstelveense Verkeers- en Vervoersvisie (oktober 2008) telt acht ambities voor de mate van bereikbaarheid, kwaliteit van de leefbaarheid en gewenste verkeersveiligheid. De gemeente werkt er aan om deze ambities tussen nu en 2025 gestalte te geven. Relevant voor dit plangebied zijn de ambities voor een hoogwaardige OV-verbinding.

Hoogwaardig OV-systeem

OV wordt een volwaardig systeem van transport, dat bijdraagt aan de in- en externe bereikbaarheid van Amstelveen. We streven naar een systeem van ontsluitende en verbindende hoogwaardige (doorgaande) lijnen, dat onderdeel uitmaakt van het regionale netwerk. Een kwalitatief goede aansluiting op het landelijk spoornet maakt onderdeel uit van een volwaardig OV-systeem (zie ook paragraaf Regionaal Verkeers- en VervoersplanStadsregio Amsterdam, december 2004)

Speciale routes voor vrachtverkeer

Logistieke routes bewerkstelligen dat goederenvervoer snelle en directe verbindingen heeft tussen de Amstelveense bestemmingen en het hoofdwegennet. Speciale aandacht gaat uit naar het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een binnen regionaal kader functionerend (stads)distributiecentrum ondersteunt de detailhandel in haar logistiek proces. Tegelijkertijd vermindert dit het aantal verkeersbewegingen wat ten goede komt aan milieu, verkeersveiligheid en bezetting van parkeervoorzieningen.

Doorgaand verkeer buiten Amstelveen

Het Amstelveense verkeersnetwerk functioneert primair voor de Amstelveense samenleving. Dit komt niet alleen ten goede aan de doorstroming maar beperkt ook de schadelijke milieu-effecten. Het gebied aan de zuidwestkant van Amstelveen genereert veel vrachtverkeer. De capaciteitsuitbreiding van de aansluiting Fokkerweg/Schipholdijk op rijksweg A9 (masterplan N201) biedt hier de komende jaren soelaas voor (vracht)verkeer uit de richting van de bloemenveiling Aalsmeer en de vrachtterminals van luchthaven Schiphol. Op termijn zal deze aansluiting de explosieve toename van de zware verkeersstromen niet aankunnen. Extra capaciteit aan de zuidzijde van Amstelveen is om die reden noodzakelijk. De opwaardering van de N201 naar een regionale stroomweg tot aan rijksweg A2 vraagt een zware inzet van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Beschrijving

3.1 Beschrijving Plangebied

Legmeerpolder Zuid

In de Middeleeuwen bestond de NoorderLegmeerpolder uit een moerasgebied. Het veenmoeras was in de voorgaande eeuwen ontstaan als gevolg van een daling van de toenmalige zeespiegel. Vanaf de 17e eeuw zijn droogmakerijen aangelegd. Aanleiding was de behoefte aan landbouwgrond en de toegenomen bedreiging door overstromingen. De droogmakerijen liggen gemiddeld dieper dan de oude veenpolders, omdat in de veenpolders het veen niet is ontgraven. In 1876 werd het stoomgemaal bij de Roode Paal (aan de Amstel) gesticht, waarmee de Noorder Legmeerplas tussen 1876 en 1879 is drooggemaakt. Hiervoor is voornamelijk gebruik gemaakt van bestaande dijken en taluds, die deels zijn versterkt: de Legmeerdijk, de Noorddammerweg, de ringdijk van de Thamerbinnenpolder en de Vuurlinie (beide laatstgenoemde liggen in de gemeente Uithoorn). Na de drooglegging werd het land voor gebruik geschikt gemaakt. Hiervoor werd een landbouwkundige en dus logische, rationele verkaveling ontworpen. Het slotenpatroon is gebaseerd op de efficiënte afvoer van het water. De polder (feitelijk de droogmakerij) werd voorzien van een centrale wegenas.

Een ander verschil met de veenpolders betreft het bodemgebruik. Doordat de bodem van de droogmakerijen uit klei bestaat was de bodem geschikt voor akkerbouw. Hiervoor werd de grondwaterstand extra verlaagd. De Noorder Legmeerpolder kent dan ook vrijwel geen veeteelt. In de eerste helft van de vorige eeuw zijn grote delen van de polder met grondbewerking (diepploegen) geschikt gemaakt voor tuinbouw. In de Noorder Legmeerpolder is vanaf 1960 een aantal grote ruimtelijke ingrepen gedaan, zoals de aanleg van glastuinbouw en woningen. De karakteristiek van deze polder is aangetast door het dempen van een groot aantal poldersloten. Hierdoor is een beeld ontstaan met percelen van wisselende breedte, maar met een overhand van brede percelen. Hierdoor is het historisch landschap aangetast. Waar de kassen nog in de percelen liggen, trekt de nieuwbouw zich mondjesmaat wat aan van het polderlandschap. Het karakter van het vroegere akkerbouwgebied in de Noorder Legmeerpolder is in de laatste tientallen jaren ook sterk gewijzigd doordat de kassencomplexen een meer industriële uitstraling hebben gekregen. Alleen het gedeelte van de Noorder Legmeerpolder ten oosten van de voormalige spoorbaan is een akkerbouwgebied met een open karakter gebleven. De nog zichtbare tegenstelling tussen enerzijds het open karakter van het gebied ten oosten van de spoorbaan Uithoorn-Amstelveen en anderzijds het gesloten karakter van het kassengebied is in belangrijke mate te danken aan het werk van de zogenaamde Kassencommissie. In de jaren vijftig dreigde in en rond Aalsmeer een ongecoördineerde ontwikkeling van kassencomplexen met alle gevolgen van dien voor het landschap. In mei 1959 werd het Structuurplan Tuinbouwgebied uitgebracht. Hierin werden gebieden aangewezen waar onbeperkt kassenbouw mogelijk was en gebieden waar kassenbouw zou moeten worden geweerd in verband met toekomstige woningbouw, of wegenaanleg of uit zuivere landschappelijke overwegingen. Het karakter van het landelijke gebied van de Noorder-Legmeerpolder wordt ook bedreigd door een groot aantal kleinschalige bedrijfjes langs de Bovenkerkerweg. Veel van de historisch waardevolle elementen zijn hier verdwenen of aangetast. Een belangrijk nog aanwezig element is de spoorlijn, die voor de ontwikkeling van het achterland een belangrijke betekenis heeft gehad.

Historische geografie

De aanleg van een netwerk van lokaalspoorlijnen is kenmerkend voor de snelle ontwikkelingen in de verkeersfunctie in het begin van de 20ste eeuw. De restanten van de spoorlijn, spoordijken, zijn nog herkenbaar in het landschap. Over het traject Bovenkerk-Amstelveen rijdt nu de museumtramlijn van en naar Amsterdam. De lokaalspoorlijn Amsterdam-Bovenkerk-Uithoorn is op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland aangemerkt als 'van waarde' (CHW-code MLA041G). Droogmakerijen zijn zeer kenmerkend voor de landschapsontwikkeling van de Noorder Legmeerpolder. De rationele en regelmatige inrichting is nog duidelijk herkenbaar, de openheid is aangetast door de vele tuinbouwkassen en de bouw van woningen. De oorspronkelijke strookvormige verkaveling is sterk aangetast door een herverkaveling.

De ruimtelijke en genetische samenhang met het wegen- en afwateringspatroon en de ringdijk is aanwezig. In de polder ligt de Vuurlijn van de Stelling van Amsterdam. De droogmakerij van de Noorder-legmeerpolder is “van waarde” (CHW-code MLA048G). Ringdijken, ringvaarten en afwateringssloten zijn kenmerkende elementen van de droogmakerijen. De ringdijk van de Noorder-Legmeerpolder valt samen met de Legmeerdijk en de Bovenkerkerweg. Het is dus nog goed herkenbaar. De Legmeerdijk en de Bovenkerkerweg waren bij de aanleg van de droogmakerij twee bestaande wegen over de dijken. De ringdijk heeft een ruimtelijke samenhang met het afwateringspatroon. De ringdijk is “van waarde” (CHW-code MLA092G). De drie noordoost-zuidwest lopende tochten en de haaks hierop staande hoofdtocht, die naar het gemaal in de Bovenkerkerpolder leidt, zijn ook nog herkenbaar. In het noorden is het patroon gewijzigd door de bouw van Westwijk. Het rechtlijnige patroon van afwateringsloten heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met het even rechtlijnige wegenpatroon van de Legmeerpolder. De tochten zijn “van waarde” (CHW-code MLA093G).

Kenmerkend voor de middeleeuwse ontginningsblokken zijn rechte en slingerende wegen over kaden en dijken. De rechte en slingerende ontginningsassen en de rechte zij- en achterkaden vormden vaak de basis van het wegenpatroon. De Legmeerdijk is waarschijnlijk voortgekomen uit een achterkade. De Legmeerdijk is nog duidelijk herkenbaar. Een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerij van de Noorder-Legmeerpolder is duidelijk aanwezig en is “van waarde” (CHW-code MLA137G). De Bovenkerkerweg komt voort uit een ontginningsas. De weg is nog duidelijk herkenbaar. De Bovenkerkwerweg maakte deel uit van de doorgaande landverbinding van Amsterdam naar Gouda. De weg heeft een ruimtelijke samenhang met de dijken van de droogmakerijen van de Bovenkerkerpolder en de Noorder-Legmeerpolder en is “van waarde” (CHW-code MLA138G). Ook karakteristiek zijn de polderwegen in de droogmakerijen en over de ringdijken. Het rechtlijnige en rationele wegenpatroon is kenmerkend voor de inrichting van droogmakerijen. Het oorspronkelijke wegenpatroon (een langere centrale weg, twee parallel lopende korte wegen en drie dwarswegen) zijn ondanks de verdichting van het wegennet nabij Uithoorn en in Amstelveen goed herkenbaar. Een ruimtelijke en genetische samenhang (de wording en ontwikkeling tonend) met het afwateringsstelsel is nog aanwezig. De polderwegen sluiten aan op de landwegen over de grenzen van de middeleeuwse ontginningsblokken. Dergelijke polderwegen zijn “van waarde” (CHW-code 152G).

De Loeten

Voor bedrijventerrein 'De Loeten' is een stedenbouwkundige opzet gemaakt. De omgevingsvergunningen die vooruitlopend op het bestemmingsplan De Loeten zijn verleend zijn getoetst op de voorwaarden die gesteld zijn in de stedenbouwkundige opzet. Indien een grondeigenaar wil ontwikkelen, geldt de stedenbouwkundige opzet. De gemeente wil namelijk de stedenbouwkundige uniformiteit behouden. Het bestemmingsplan Legmeerpolder Zuid - is als tussenstap - consoliderend van aard. De stedenbouwkundige opzet is dan ook niet opgenomen bij de beschrijving van de deelgebieden.

Bedrijventerrein Amstelveen Zuid

Voor bedrijventerrein 'Amstelveen-Zuid' is een stedenbouwkundige opzet gemaakt. Met deze opzet wordt rekening gehouden ingeval bestaande bedrijven willen ontwikkelen. Deze moeten passen binnen de gewenste stedenbouwkundige verkaveling.

Hoofdstuk 4 Functionele Beschrijving En Overige Aspecten

4.1 Agrarisch/glastuinbouw

In het westelijk deel van het plangebied wordt de grond overwegend gebruikt voor glastuinbouw. De gronden zijn ook als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming liggen ook enkele percelen braak. De mogelijkheid om kassen op te richten is gecontinueerd. In het oostelijk gedeelte van het plangebied is het gebruik overwegend agrarisch, dat is ook al zodanig bestemd.

4.2 Bedrijven En Kantoren

In het plangebied komen verschillende bedrijven voor. Een deel was al als bedrijf bestemd in het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Deze bestemmingen zijn geconsolideerd. Tevens zijn er bedrijven middels een omgevinsvergunning mogelijk gemaakt. Het gaat dan zowel om bedrijven in de buurt van de Loetenweg als om een bedrijf aan de Zijdelweg. De milieucategorieën zijn overgenomen uit het vorige plan of uit de omgevingsvergunningen. De bedrijven aan de Zijdelweg zijn voornamelijk in gebruik voor opslag en er is één verkooppunt van motorbrandstoffen. Aangezien hier ook LPG wordt getankt, is er een veiligheidszone voor kwetsbare objecten op de verbeelding opgenomen. De bedrijven in de nabijheid van de Loetenweg zijn met een omgevingsvergunning gerealiseerd. Het gaat om een bedrijfsverzamelgebouw aan de Keurmeesterstraat en een bedrijfsverzamelgebouw aan de Afmijnstraat, ook hier is een verkooppunt van motorbrandstaffen toegestaan. Aan de Loetenweg is nog een bedrijf met artikel 19 WRO mogelijk gemaakt. Het pand is bedoeld voor een groothandel in bloemwerkverpakkingen. De milieucategorieën die zijn toegekend passen in de ontwikkelingsstrategie van bedrijventerrein De Loeten.

4.3 Wonen

Binnen het plangebied komt twee keer de woonbestemming voor. De woning aan de Legmeerdijk was in het bestemmingsplan Landelijk Gebied uit 1993 al als wonen bestemd. Met de ruimtelijke procedure 'derde wijzigingt bestemmingsplan Landelijk Gebied perceel Meerlandenweg 57' (1996) is de woonbestemming gerealiseerd. Er komen wel meerdere agrarische- en bedrijfswoningen voor.

4.4 Verkeer En Vervoer

De hoofdontsluiting aan de westkant van het gebied loopt via de Legmeerdijk, aan de oostkant is dat de Zijdelweg. De primaire ontsluiting vanaf de verlengde Meerlandenweg van het zuidelijke deel van het bedrijventerrein loopt via de De Loetenweg, die hiervoor verlengd is. Vanaf de De Loetenweg lopen secundaire ontsluitingswegen verder het gebied in. Het profiel van de verlengde Meerlandenweg is toekomstbestendig. Dit houdt in dat er ruimte gereserveerd wordt om het profiel van de verlengde Meerlandenweg van 1x2 rijstrook. Afhankelijk van de verkeersdruk in het gebied en de ontwikkeling van het naastgelegen beoogde bedrijventerrein Amstelveen-Zuid én de ontwikkelingen ten noorden van het plangebied (glastuinbouw/ woningbouw) kan deze uitbreiding plaatsvinden. De huidige Noorddammerweg aan de oostzijde van het plangebied eindigt in een fietsviaduct over de N201. Aangezien hier geen autoverkeer over mag is halverwege de Noorddammerweg ten zuiden van de verlengde Meerlandenweg een maatregel genomen met een bochtmarkering, en eventuele aanvullende fysieke maatregelen, het plangebied in te laten rijden.

4.5 Water

Watersysteem

Het watersysteen van het plangebied is onderdeel van de Noorder Legmeerpolder, een droogmakerij. In de Noorder Legmeerpolder ligt het plangebied in peilgebied 3-4 waarbij een vast peil wordt aangehouden op 6,1 m -NAP. De drooglegging (verschil tussen maaiveld en grondwaterstand) in de Noorder Legmeerpolder is relatief groot en afgestemd op de (voormalige) akkerbouwbestemming.

De Legmeerdijk is de westelijke waterkering van het plangebied. Het is een secundaire waterkering, waarvoor een beschermende dubbelbestemming in de regels is opgenomen. De woningen aan de Legmeerdijk bevinden zich op het (voormalige) talud van deze dijk.

De afvoer van hemelwater vindt van plaats via oost-west gerichte kavelsloten en noord-zuid gerichte tochten die het water in zuidelijke richting afvoeren naar de Randweg. In het kader van de aanleg van de Meerlandenweg en N201 zijn nieuwe watergangen aangelegd en is ruimte gereserveerd voor extra waterberging. Het oppervlaktewaterpeil wordt beheerd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) via haar uitvoeringsorganisatie Waternet.

In het peilbesluit is opgenomen dat het oppervlaktewaterpeil in de Noorder Legmeerpolder 6,1 m - NAP bedraagt.

Afvalwater

De bestaande bebouwing langs de Legmeerdijk en de Zijdelweg zijn aangesloten op drukriolering. De Meerlandenweg, Keurmeesterstraat en Afmijnstraat zijn voorzien van een gescheiden rioleringssysteem.

Watercompensatie

Het plangebied ligt volgens de Keur AGV 2011 in stedelijk gebied. In dit gebied moet een vergunning aangevraagd worden als meer dan 1.000 m2 verhard wordt. Er zullen dan maatregelen genomen moeten worden om het verlies aan waterbergend vermogen te compenseren. Een mogelijke maatregel is het graven van open water. Het waterschap AGV bepaalt welke maatregelen minimaal moeten worden getroffen.

4.6 Cultuurhistorie, Archeologie En Monumenten

4.6.1 Archeologiebeleid Amstelveen

In opdracht van de provincie Noord-Holland heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in het najaar van 2003 een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Eerste herziening bestemmingsplan N201. Het onderzoek diende te worden uitgevoerd, omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogeljike aanwezige archeologische resten. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in het plangebied.

In februari 2010 is een inventariserend veldonderzoek door RAAP uitgevoerd in het nabij gelegen plangebied N201, aansluiting Zijdelweg. Ook in dit onderzoek is geconcludeerd dat vrijwel zeker geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Ook wanneer er gekeken wordt op de archeologische waardenkaart is er geen aanleiding om aan te nemen dat het plangebied binnen een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied ligt. De Noorder Legmeerpolder, op de kaart aangegeven als 'verveend en drooggemaakt', is niet als zodanig aangegeven. Alleen in de meest westelijk gelegen grens van het plangebied komt op de archeologiekaart van de gemeente Amstelveen de aanduiding naar voren dat er hier sprake is van een zone waarbinnen historische bebouwing heeft plaatsgevonden. In het oostelijk deel van het plangebied komen kreekruggen voor. Deze zijn als zodanig op de verbeelding opgenomen en als dubbelbestemming toegevoegd aan de planregels.

4.7 Landschap En Ecologie

Het karakter van de later drooggelegde Noorder Legmeerpolder onderscheidt zich om verschillende redenen in belangrijke mate van dat van de Bovenkerkerpolder. Het verkavelingspatroon is eveneens rechthoekig, maar de kavels zijn breder en onregelmatiger van grootte (maaiveld tussen 4,0 en 5,3 meter onder NAP). Meer en grotere infrastructuurlijnen doorsnijden de polder en vormen door het daarop aanwezige drukke verkeer een fysieke barrière. Het grondgebruik is grotendeels akker- of tuinbouw. Met name in de laatste decennia is het karakter van deze polder sterk veranderd door de zich vanuit Aalsmeer uitbreidende verglazing en daarmee optredende verdichting van het landschap. Hierdoor is een tweedeling ontstaan in een vrij deel ten westen van het voormalig goederenspoorlijntje en een open gedeelte ten oosten daarvan. Bebouwing komt aan de randen, maar ook langs de polder doorkruisende wegen voor.

4.8 Leidingen

Kabels

De kabels voor elektra en communicatiesignalen zijn voornamelijk gesitueerd onder het wegdek en groenvoorzieningen. Deze leidingen zijn niet opgenomen op de verbeelding. Er zijn twee gastransportleidingen van de N.V. Nederlandse Gasunie in het plangebied aanwezig. Deze leidingen zijn op de verbeelding opgenomen. Het gaat om twee 12 inch 40 bar leidingen.

De minimale bebouwingsafstand bedraagt 4 meter en de vrijwaringszone bedraagt 4 meter. De leidingen zijn op de verbeelding aangegeven. De overige (kleinere) leidingen zijn niet apart op de verbeelding aangegeven. De leidingen zijn gesitueerd onder het wegdek en groenvoorzieningen. Met betrekking tot de externe veiligheid en leidingen wordt verwezen naar paragraaf 5.5.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bodem

Bodemopbouw

Het plangebied bevindt zich in de de Noordelijke Legmeerpolder. In de vorige eeuw is voor grote delen van de polder grondverbetering toegepast. Hierbij is de zandige ondergrond met behulp van een diepploeg omhoog gebracht en vermengd met de bovenliggende klei. Hierdoor is de bodem geschikt gemaakt voor akkerbouw.

De Legmeerdijk is een voormalige polderkade en bevat een basis van veen. De wegen in het gebied zelf zijn voorzien van een zandbed. Ook het spoorbed van de voormalige spoorlijn bestaat uit zand. Het maaiveld van het plangebied kent een kleine variatie maar bevindt zich gemiddeld op –4,5 NAP. De bodemopbouw in de Legmeerpolders bestaat uit lichte klei. Soms komt er nog een laag veen voor van meer dan 40 cm binnen de eerste 80 cm, maar het merendeel van de venige gronden bevat veel klei in de bovenste 80 cm.

Chemische bodemkwaliteit

Oorspronkelijk was het plangebied vrij van verontreiniging. Bodemverontreiniging is o.a. ontstaan door de toepassing van erfverhardingen en - ophogingen, opslag en gebruik van (vloeibare) brandstoffen zoals huisbrandolie (huisbrandolie), het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de tuinbouw en het gebruik van asbesthoudende constructiedelen en beschoeiingen. Het overmatige gebruik van meststoffen in de glastuinbouw heeft plaatselijk geleid tot matige tot sterke verontreinigingen met nikkel in het grondwater.

In de regionale bodemkwaliteitskaart uit 2008 blijkt dat de gemiddelde bovengrondkwaliteit licht verontreinigd is en dat de ondergrond vrij is van verontreinigingen. Getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit (2011) blijkt de gemiddelde boven –en ondergrond de klasse Overig (schoon) te omvatten.

Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar de milieukwaliteit van de bodem. Het agrarisch gebied in de Legmeerpolder is niet onderzocht. Aangezien dit deelgebied altijd een agrarisch gebruik (akkerbouw) heeft gekend, is er geen aanleiding tot het verwachten van verontreinigde bodem.

In zijn algemeenheid vormen de meeste verontreinigingen geen risico voor het bestaande gebruik. Bij herinrichtingen, bouwplannen en aanlegplannen kan blijken dat bodemsanering noodzakelijk is.

In 2011 is een bodemkwaliteitskaart (hierna: bkk) opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op het Besluit bodemkwaliteit (hierna Bbk). Het Bbk verdeelt de milieuhygiënische bodemkwaliteit in bodemkwaliteitsklassen die gerelateerd zijn aan het bodemgebruik. De zogenaamde bodemkwaliteitsklasse is een streefniveau waaraan vooralsnog alleen wordt getoetst bij nieuwe toepassing (aanvulling, ophoging etc.) van grond en bagger.

Aardkundige waarden

In het oostelijk deel van het plangebied komen kreekruggen voor.

5.2 Water

Oppervlaktewaterkwaliteit

De waarden voor fosfaat en stikstof overschrijden de norm bij het gemaal. Om een voldoende waterkwaliteit in stand te houden wordt oppervlaktewater ingelaten vanuit de Amstelveense Poel. De kwaliteit van dit inlaatwater (N: 3,56 mg/l; P: 0,26 mg/l) overschrijdt weliswaar de norm, maar is veel beter dan het water in de polder zelf. De kwaliteit van het gebiedseigen water (water uit landelijk gebied) is slechts in één meetpunt bekend in de winter wanneer er geen inlaat is. Het gebiedseigen water (voornamelijk neerslag) in de winter is heel zoet (chloride 30 t/m 70 mg/l). Het is wel sulfaatrijk (gemiddeld 200 mg/l). Dit sulfaat zit in de veenbodem (veenbodem kan pyrietrijk, FeS, zijn) en leidt tot mobilisatie van P uit de waterbodem.

Ecologische waarden

Het plangebied kent van oorsprong weinig ecologische waarden als gevolg van de stijle oevers en de slechte waterkwaliteit. De nieuw aangelegde watergangen zijn voorzien van milieuvriendelijke oevers, waardoor de ecologische waterkwaliteit plaatselijk is verbeterd (zie ook paragraaf 5.6).

5.3 Geluid

Beleidskader
In het algemeen maakt een bestemmingsplan aan de ene kant bronnen van geluid ruimtelijk mogelijk, zoals industrie en wegverkeer. Aan de andere kant worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situtaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Amstelveen heeft de 'Deelnota Hogere Waarden' vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  • het heersende geluidsniveau;
  • het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
  • cumulatie en compensatie.

Plangebied
Het plangebied ligt voor een deel in het beperkingengebied geluid zoals vastgelegd in het Luchthavenindelingbesluit. Hierdoor worden bepaalde beperkingen opgelegd aan toegestane bebouwing.

Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen.

Binnen het plangebied is sprake van industrie; er is echter geen gezoneerd industrieterrein aanwezig. In het kader van de Wet geluidhinder is alleen akoestisch onderzoek op geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van gezoneerde industrieterreinen noodzakelijk. In geval er nieuwe bedrijven binnen het plangebied gerealiseerd worden zal in het kader van de Wet milieubeheer wel onderzocht moeten worden welke geluidbelasting op aanwezige geluidsgevoelige bestemmingen dit zal veroorzaken.

5.4 Luchtkwaliteit

Beleidskader
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer. Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen. Daarvoor heeft zij extra tijd van de Europese Commissie gevraagd en gekregen, het zogenoemde derogatieverzoek.

Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in het plangebied zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

  • de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
  • voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
  • de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (41 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
  • voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.


Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

Actieplan Luchtkwaliteit Amstelveen
De gemeente Amstelveen heeft vanuit gezondheidsoogpunt en vanwege het veilig stellen van haar ruimtelijke plannen reeds in augustus 2005 het besluit genomen om een actieplan op te stellen om de luchtkwaliteit in Amstelveen te verbeteren. In het Actieplan Luchtkwaliteit Amstelveen is een elftal maatregelen uitgewerkt. Het Actieplan Luchtkwaliteit is vastgesteld in de raadsvergadering van 26 september 2007 en heeft een looptijd tot 2015.

Plangebied

Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen. Aangezien het plan een conserverend plan is, worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de luchtkwaliteit kunnen verslechteren. Voorts geldt dat een deel van het plangebied het oorspronkelijke Bedrijventerrein Amstelveen Zuid beslaat. Dit terrein is opgenomen in het NSL als IBM-project nummer 708, ter grootte van 100 hectare. Dit betekent dat in het NSL maatregelen zijn getroffen om de luchtverontreiniging ten gevolge van het bedrijventerrein te compenseren.

5.5 Externe Veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het doel van het Bevi is om individuele burgers en groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi (en Revi, de Regeling externe veiligheid inrichtingen) legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels). Bij bedrijven met risicovolle activiteiten kan worden gedacht aan chemische fabrieken, Lpg-tankstations en – op termijn ook – spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Gemeenten en provincies zijn met de inwerkingtreding van het besluit wettelijk verplicht om bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijk stof betrokken is.

Groepsrisico (GR)

Cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100, 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijk stof betrokken is.

Het Bevi verdeelt de te beschermen objecten in 'beperkt kwetsbare' en 'kwetsbare objecten'. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van de risicovolle inrichting. Het Bevi verplicht de bevoegde gezagen (voor de Wet Milieubeheer en Wet op de Ruimtelijke Ordening) afstand te creëren tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Risicocontouren en/of veiligheidsafstanden met betrekking tot het plaatsgebonden risico zijn op grond daarvan zowel in de ruimtelijke planvorming als bij de milieuvergunning op te nemen. De verankering in het bestemmingsplan kan plaatsvinden via weergave van risicocontouren en afstanden op de verbeelding, zonering, opname van de normen in het bestemmingsplan en via uitwerkingsbepalingen; zie de Handleiding Externe veiligheid inrichtingen (Infomil, 2004).

Bij het groepsrisico wordt gewerkt met de “oriënterende waarde”: een ongeval met tien doden mag slechts met een kans van één op de honderdduizend per jaar voorkomen, een ongeval met honderd doden met een kans van één op de tien miljoen per jaar. Voor het groepsrisico geldt de zogenaamde verantwoordingsplicht, dit houdt in dat voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico het bevoegd gezag gehouden is om haar besluit te motiveren. Voor de elementen die in deze verantwoording aandacht moet krijgen, wordt verwezen naar de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (Ministerie van VROM, 2004).

Nota vervoer gevaarlijke stoffen

Op 11 november 2005 werd de nota vervoer gevaarlijke stoffen door de minister aan de tweede kamer aangeboden. Deze nota heeft de kamer nog niet geaccepteerd. Dit beleid zal te zijner tijd worden meegenomen bij de ontwikkeling en het opstellen van gemeentelijk beleid.

De nota is een uitwerking van de beleidsvernieuwing uit de Nota Mobiliteit en heeft tot doel om het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot ruimte en veiligheid zo duurzaam mogelijk te maken en kan mogelijk ook gevolgen hebben voor Amstelveen.

Het plangebied is gelegen buiten de risicozone van de spoorlijn Amsterdam Amstel naar Abcoude.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen ten gevolge van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Belangrijke begrippen zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is het risico op een bepaalde plaats te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval, uitgedrukt in de kans per jaar. Het groepsrisico geeft de kans aan dat een groep personen van ten minste een bepaalde omvang overlijdt ten gevolge van een ongeval.

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

Plangebied

In het plangebied ligt een verkooppunt van LPG. Binnen de plaatsgebonden risicocontour voor dit tankstation liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

Het invloedsgebied van het lpg-tankstation heeft een straal van 150 meter. In dit gebied moet het groepsrisco berekend worden. Uit een berekening van Tauw (rapport 4558108 d.d. 28-03-2008) bleek dat het groepsrisico ruim onder de zogenoemde oriënterende waarde bleef op basis van de in de 2008 bekende ontwikkelingen. Door de herziening van het bestemmingsplan zal het groepsrisico niet toenemen. Er worden immers niet grotere groepen mensen mogelijk gemaakt in het invloedsgebied van het tankstation.

In het plangebied liggen twee hogedrukaardgasleidingen. Uit het Arcadis-rapport 'Risicoberekening hogedruk aardgasleidingen' (24 mei 2011, 075534003.A - Definitief) blijkt dat deze leidingen een plaatsgebonden risciocontour hebben die overal op de leiding zelf ligt, behalve bij de bedrijfshal van Van Beinum aan de Zijdelweg. Deze bedrijfshal is echter een beperkt kwetsbaar object en een dergelijk object mag binnen de plaatsgebonden risicocontour liggen. Bovendien zal de Gasunie de leiding hier dieper gaan aanleggen vanwege een kunstwerk voor de verlegde N201. Daardoor zal de bedrijfshal niet langer binnen de plaatsgebonden risicocontour liggen.

De groepsrisico's ten gevolge van de hogedrukaardgasleidingen liggen ver onder de oriënterende waarde. Door de herziening van het bestemmingsplan zal het groepsrisco niet toenemen. Er worden immers niet grotere groepen mensen mogelijk gemaakt in het invloedsgebied van de leidingen.

Ingeklemd door het plangebied ligt de verlegde N201. Deze provinciale weg wordt ter plaatse gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. In opdracht van de provincie Noord-Holland heeft Grontmij de externe veiligheidsaspecten onderzocht (16 augustus 2005, documentnummer I&M - 99363858/RM). Uit dit onderzoek blijkt dat er zowel in 2020 als in 2030 geen knelpunten zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico en groepsrisico ten gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de N201.

5.6 Flora En Fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van het voormalige ministerie van LNV in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en plantensoorten op het Nederlandse grondgebied. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern). De wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van EL&I. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.

De gemeente Amstelveen beschikt over een eigen gedragscode in het kader van de Flora- en faunawet. Zowel bij bestendig beheer en onderhoud als bij ruimtelijke ingrepen dient men zich te houden aan deze code.

Plangebied

In de Noorder Legmeerpolder verblijven rugstreeppadden; dit is een streng beschermde soort. Door ontwikkelingen in het verleden is een deel van de rugstreeppaddenhabitat aangetast. Hiervoor zijn ontheffingen van de Flora- en faunawet artikel 75, lid 5 en lid 6, onderdeel c, verleend door de minister van EL&I (met kenmerk FF/75C/2009/0414.toek.sh d.d. 20 januari 2010 en met kenmerk FF/75C/2009/0020.toek.to d.d. 30 juni 2009). Eén van de voorwaarden bij het verlenen van de ontheffingen was het aanleggen van een compensatiegebied voor de rugstreeppadden. Dit gebied ligt langs de Meerlandenweg, tussen de Noorddammerweg en de Legmeerdijk. Dit gebied is zodanig ingericht dat het de juiste leefomgeving voor de rugstreeppadden biedt. Of dat ook het geval is, wordt gemonitord door ecologen.

Het plangebied valt binnen de gronden waarop beperkingen zijn gesteld aan gebruik en beperkingen aan een bestemming die vogels aantrekt. Een gebruik of bestemming kan binnen de genoemde categorie wel worden gerealiseerd als overeenkomstig de Wet luchtvaart een verklaring van geen bezwaar is verleend.

In 2010 is door bureau “b&d Natuuradvies” flora- en faunaonderzoek verricht in het oostelijk deel van het plangebied. Naar aanleiding hiervan is een territorium van de havik in het onderzoeksgebied aangetroffen. Havik is een soort met jaarrond beschermde nesten. De soort is ingedeeld in categorie 4 op de aangepaste vogellijst van EL&I. Als een jaarrond beschermd nest is aangetroffen en deze door de ingreep mogelijk verdwijnt, is altijd een omgevingscheck nodig. Een deskundige moet dan vaststellen of er voldoende gelegenheid is voor de soort om zelfstandig een vervangend nest te vinden in de omgeving. Is dit niet het geval, dan moet, voor zover mogelijk, een alternatief nest worden aangeboden. Is dat ook niet mogelijk, dan moet ontheffing worden aangevraagd. Ingeval van een ontheffing geldt ook dat in de meeste gevallen buiten het broedseizoen wordt gewerkt.

Behalve de havik zijn in het onderzoeksgebied geen vogelsoorten aangetroffen met jaarrond beschermde nesten. Er broedden andere soorten; daarom dienen ingrepen te gebeuren op een moment dat er geen nestelende vogels verstoord kunnen worden. Werkzaamheden kunnen dus het beste plaatsvinden buiten de vogelbroedtijd. De beste periode is november tot en met februari. Controle op nesten door een deskundige is sowieso aan te raden.

Er zijn geen vaste vleermuisverblijfplaatsen op deze locatie gevonden, maar uitsluitend foeragerende individuen.

Er zijn twee streng beschermde vissoorten gevonden: de kleine modderkruiper (LNV tabel 2) en de bittervoorn (LNV tabel 3), waarvoor speciale maatregelen nodig zijn als ze door ingrepen (dempen, verbreden sloten/wateren) schade kunnen lijden. Er zijn ook enkele bedreigde of Rode lijstsoorten gevonden. Bij mogelijk negatieve effecten op bittervoorn is een ontheffing of VvGB nodig. Dat geldt ook voor kleine modderkruiper, maar voor die soort kan ook gewerkt worden volgens de gedragscode van de gemeente Amstelveen.

Er zijn geen beschermde planten gevonden. Enkele soorten beschermde planten kunnen zich vestigen, bijvoorbeeld rietorchis, waarvoor dan maatregelen nodig zijn. Algemene beschermde soorten uit niet onderzochte groepen kunnen voorkomen, bijvoorbeeld amfibieën en grondgebonden zoogdieren. De algemene zorgplicht geldt voor alle in het wild levende planten en dieren.

5.7 Duurzaam Bouwen En Energie

De nota 'Duurzaam Bouwen, naar duurzame bouwresultaten', geeft een kader voor duurzaam bouwen in de gemeente Amstelveen. De noodzaak van dit kader komt voort uit in- en externe ontwikkelingen: nationale- en Europese wet- en regelgeving, ontwikkelingen in inzichten en instrumenten voor duurzaam bouwen. Het kader vindt zijn basis in de eigen praktijk van duurzaam bouwen. Een belangrijke impuls gaat naar verwachting uit van de nieuwe werkwijze voor duurzaam bouwen: prestatiegericht werken met het instrument GPR Gebouw (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn). Deze werkwijze verbreedt de reikwijdte van het beleid naar kwaliteitsthema's: gezondheid en woonkwaliteit. Tevens verbeteren de mogelijkheden voor monitoring van beleid en voor communicatie van de resultaten naar ontwikkelaars en consumenten. Beide worden gezien als belangrijke succesfactoren voor effectief beleid. De gemeente Amstelveen streeft voor de periode 2007-2012 een ambitieniveau na van 7,5.

De doelstelling van de gemeente Amstelveen is om door middel van duurzaam bouwen in de woningbouw en utiliteitsbouw (nieuwe en bestaande voorraad) een bijdrage te leveren aan het terugbrengen van de milieubelasting en het verhogen van de bouw- en leefomgevingskwaliteit.

Het energiebeleidsplan (27 mei 2009) geeft het energiebeleid van Amstelveen nieuwe impulsen. Amstelveen heeft de ambitie met regiogemeenten in 2040 een energieneutrale regio gerealiseerd te hebben, door integraal en maximaal in te zetten op alle gerelateerde onderwerpen die binnen haar invloedssfeer liggen. Hiertoe zet zij gedurende de periode 2009-2012 en verder, waar mogelijk, maximaal in op het terugdringen van het energiegebruik en de CO2 -uitstoot. Tegelijk stimuleert de gemeente het opwekken en benutten van duurzame energie, wil ze een voorbeeldfunctie vervullen en een nauwe samenwerking met regiogemeenten, inwoners, bedrijven en andere organisaties aangaan op het bereiken van de doelen.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.


De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.


Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend voor de burger. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader / interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.


De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Amstelveen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

6.2 De Bestemmingen

Begrippen (artikel 1)

hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.

Wijze van meten en berekenen (artikel 2)

hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.

Bestemmingen (artikel 3 t/m 17)

Artikel 3, 4 & 5 Agrarisch

Deze bestemming geldt voor de agrarische bedrijfsactiviteiten betrokken gronden en gebouwen. Voor de bedrijfsgebouwen plus woonhuis is gekozen voor de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf.

De weidegronden of graslanden voor agrarische productie zijn onder de bestemming Agrarisch gebracht met als het doel het huidige karakter en gebruik maximaal te handhaven. Binnen de bestemming A1 mag in het geheel niet gebouwd worden met uitzondering van terreinafscheidingen en behoudens de mogelijkheid van een binnenplanse afwijking ten behoeven van agrarische bedrijfsbebouwing met een gelimiteerd oppervlakte en een mestopslagplaats ten behoeven van een bestaand agrarisch bedrijf. Binnen de bestemming A2 mag in het geheel niet gebouwd worden met uitzondering van terreinafscheidingen. Binnen de bestemming A1 en A2 is het middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk een volwaardig agrarisch bedrijf op te richten.

Binnen deze bestemming zijn enkele aanduidingen opgenomen. Naast de mogelijkheid tot glastuinbouw is ook het gebruik van de kassen als caravanstalling toegestaan (aanduiding cs). Hiervoor zijn in het verleden vrijstellingen verleend. Binnen de agrarische en glastuinbouw bestemming staan enkele bedrijfswoningen in de daarvoor aangegeven bouwvlakken. De meeste woningen komen voor bij de Legmeerdijk, De Loetenweg en de Noordammerweg.

Artikel 6 Agrarisch - Glastuinbouw

Binnen de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw zijn de tuinbouwproducten aangewezen. Hier mogen de bedrijfsgebouwen en kassen worden gerealiseerd. Bedrijfswonigen zijn hier niet toegestaan. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsregels voor de kassen opgenomen, met inbegrip van de nodige afwijkingsmogelijkheden. Ondergeschikt is het mogelijk om kleinschalig cursussen en workshop te organiseren voor personeel van tuincentra en particulieren. Men dient er wel voor te zorgen dat de cursisten op eigen terrein parkeren.

Artikel 7 Agrarisch - Glastuinbouw Bedrijfswoning

Binnen de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw Bedrijfswoning mogen tuinbouwbedrijven en de bedrijfswoningen met bijgebouwen, tuinen en erven gerealiseerd worden. Binnen het bouwperceel is de bedrijfswoning geregeld en worden goot- en bouwhoogte aangegeven, evenals de omvang en hoogtes van de bij bedrijfswoning behorende bijgebouwen. Tenslotte worden ook hier het strijdig gebruik en de afwijkingsregels inzake de bebouwing en de bouw van een tweede bedrijfswoning geformuleerd. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, is het tevens mogelijk om binnen deze bestemming bedrijfsgebouwen en kassen te realiseren.

Artikel 8 Bedrijf & Bedrijfs - Nutsvoorzieningen

Deze bestemming geldt voor de in het plangebied voorkomende bedrijvigheid. Voorts kunnen op deze gronden bedrijven worden gerealiseerd/gevestigd, die in de van toepassing verklaarde categorieën van de bij de regels behorende bedrijvenlijst staan aangegeven. De Legmeerpolder Zuid is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kans als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, zoals de Legmeerdijk. Zijdelweg en de N201, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Kortom, in het geval van de Legmeerpolder Zuid is er sprake van zowel lintbebouwing in overwegend agrarisch gebied als van een gebied in hoofdinfrastructuur. Het hanteren van de richtafstanden van gemengd gebied valt hierdoor te rechtvaardigen.

Richtafstanden worden dan:

  • Milieucat. 1: 0 meter;
  • Milieucat. 2: 10 meter;
  • Milieucat. 3.1: 30 meter;
  • Milieucat. 3.2: 50 meter.

De lijst van richtafstanden bevat een compleet overzicht van bedrijfsactiviteiten en de mate van milieubelasting op omliggende woningen en dient derhalve niet te worden beschouwd als een opsomming van de binnen de bestemming 'Bedrijf' toegestane activiteiten. Binnen deze bestemming zijn de bedrijfswonigen aangeduid. In het plangebied komt één nutsvoorziening voor, die niet vergunningsvrij is. Binnen deze bestemming zijn ook functieaanduidingen opgenomen voor een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg en zonder lpg.

Artikel 10 Groen

Het groen binnen het plangebied is als zodanig bestemd. Het groen is mede bestemd voor bermen en beplantingen, paden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede voor verhardingen, parkeervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en straatmeubilair. In de bestemming Groen is een specifieke aanduiding opgenomen voor behoud van de ecologische waarde (rugstreeppad). Aan de aanduiding is een aanlegvergunningstelsel gekoppeld.

Artikel 11 Tuin

Op de bijbehorende gronden van de woningen met de bestemming 'Tuin' mogen behoudens bouwwerken, geen gebouw zijnde, erkers en entreeportalen geen bebouwing worden opgericht.

Artikel 12 & 13 Verkeer

Onder deze bestemming zijn gebracht de verkeerswegen, straten en fiets-en voetpaden. De toekomstige busverbinding tussen Amstelveen en Uithoorn valt onder de bestemming 'Verkeer-Openbaar Vervoer'.

Artikel 14 Water

In het plangebied is het water als zodanig bestemd. In de bestemming 'Water' is een specifieke aanduiding opgenomen voor behoud van de ecologische waarde (rugstreeppad). Aan de aanduiding is een aanlegvergunningstelsel gekoppeld.

Artikel 15 Wonen

De bestaande woningen en bijbehorende garages zijn als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming is een aan-huis-verbonden-beroep toegestaan.

Artikel 16 - 18 Leiding - Gas, Leiding - Archeologie, Waterstaat - Waterkering

Als dubbelbestemming zijn opgenomen de Leiding- Gas, Waarde - Archeologie en Waterstaat- Waterkering. De primaire bestemmingen mogen de belangen die worden behartigd door de dubbelbestemming niet onevenredig schaden.

Hoofdstuk 3 van de regels

In dit hoofdstuk is in artikel 19 de anti-dubbeltelbepaling. In artikel 20 worden regels gegeven over toegelaten overschrijdingen en aan welke criteria die worden getoetst. Tevens wordt in dit hoofdstuk aangegeven welke gronden binnen de gebiedsaanduidingen van het LIB vallen. Dit gebeurt in de artikelen 21-23. In artikel 24 is een vrijwaringszone opgenomen voor het toevoegen van kwetsbare objecten. de reden hiervoor is het LPG-tankstation aan de Zijdelweg.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

7.1.1 Financieel-economische haalbaarheid

De in het plangebied aanwezige gronden zijn grotendeels niet in eigendom van de gemeente Amstelveen. Op basis van de Wro is het sinds 1 juli 2008 verplicht om bij een bestemmingsplan een explotatieplan op te stellen indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Aangezien het hier om een consoliderend bestemmingsplan gaat, prefereert de gemeente om met alle in het gebied aanwezige grondeigenaren een sluitende anterieure overeenkomst vast te leggen om te komen tot de gewenste ontwikkeling van het gebied. Deze eventuele ontwikkelingen zullen dus middels een omgevingsvergunning worden gefaciliteerd en worden niet meegenomen in het bestemmingsplan. Bij de omgevingsvergunning zal worden gekeken of de ontwikkelende partij(en) over onvoldoende middelen beschikt om de bedoelde ontwikkelingen te kunnen realiseren en de exploitatiebijdrage aan de gemeente te voldoen.

Er zullen dus enkel kosten optreden die verband houden met het opstellen van het bestemmingsplan. Hiervoor staan dekkende fondsen uit de algemene middelen van de gemeente ter beschikking. Uit het onderzoek is daarnaast gebleken dat er geen onvoorziene hoge kosten zijn te verwachten en de gemeente bovendien geen hoge financiële risico's draagt. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.

7.1.2 Verhaal van kosten

Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatie plan vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. (Zie artikel 6.2.1. Bro)

Op basis van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwplannen ontwikkeld als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Het voorontwerp is gedurende vier weken ter inzage gelegd van donderdag 15 juni 2012 tot en met woensdag 11 juli 2012.

Hiervan is vooraf kennis gegeven in het Gemeenteblad van 6 juni 2012.

Er is een informatieavond gehouden op 3 juli, waarbij een ieder kon worden ingelicht over de doelstellingen van het voorontwerp bestemmingsplan en waarbij gelegenheid is gegeven om vragen te stellen en reacties naar voren te brengen. In bijlage 1 zijn de inspraakreacties zakelijk weergegeven en is het commentaar daarop van het college van burgemeester en wethouders neergelegd.

Het ontwerp is gedurende zes weken ter inzage gelegd van donderdag 4 oktober tot en met woensdag 15 november 2012 .

Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft een ieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken. De beantwoording van de zienswijzen is als bijlage 2 opgenomen.

7.2.2 Bro-partners

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties.

De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 4 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

  1. 1. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
  2. 2. Waternet
  3. 3. Stichting Steunpunt cultureel erfgoed Noord-Holland
  4. 4. Kamer van Koophandel voor Amsterdam e.o
  5. 5. Eneco Energie
  6. 6. Gasunie
  7. 7. Luchthaven Schiphol Group
  8. 8. Het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio
  9. 9. Gemeente Uithoorn
  10. 10. Gemeente Aalsmeer
  11. 11. Ondernemersvereniging Amstelveen
  12. 12. Land- en tuinbouworganisatie Noord
  13. 13. Milieufederatie Noord-Holland
  14. 14. Brandweer Amstelland

De gemeente Aalsmeer heeft te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen hebben. De rest van de instanties heeft niet gereageerd.

7.3 Handhaving

Wanneer dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, dan is de discussie over de inhoud van het plan afgerond en dienen overheid en burgers zich aan het plan te houden. Gebruik en/of bouwen dat niet in overeenstemming is met de verbeelding en/of de planregels is dan in strijd met het geldende bestemmingsplan. De zorg dat situaties gedurende de planperiode in overeenstemming zijn en blijven met het geldende bestemmingsplan valt onder het begrip handhaven. Goede handhaving vereist dat, naast de overheid ook belanghebbenden en de gebruikers van een plangebied op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de inhoud van het geldende bestemmingsplan. Om dit te bereiken wordt er naar gestreefd om bestemmingsplannen digitaal toegankelijk te maken via het internet. In de opzet van voorliggend bestemmingsplan is al rekening gehouden met deze nieuwe ontwikkeling.

Bijlage 1 Archeologiebeleid

Bijlage 1 archeologiebeleid

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone Lib Art 2.2.2 Hoogtelijnen

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone LIB art 2.2.2 hoogtelijnen

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone Lib Artikel 2.2.3 Vogelbeleid

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone LIB artikel 2.2.3 vogelbeleid

Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone Lib Artikel 2.2.3 Vogelbeleid

Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone LIB artikel 2.2.3 vogelbeleid

Bijlage 6 Verbeelding Legmeerpolder Zuid

Bijlage 6 verbeelding Legmeerpolder Zuid

Bijlage 7 Vaststellingbesluit

Bijlage 7 vaststellingbesluit

Bijlage 1 Einduitspraak Raad Van State

Bijlage 1 einduitspraak Raad van State

Bijlage 2 Tussenuitspraak Raad Van State

Bijlage 2 tussenuitspraak Raad van State

Bijlage 3 Advies Stab

Bijlage 3 advies stab

Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Ontwerp

Bijlage 4 nota van beantwoording ontwerp

Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Voorontwerp

Bijlage 5 nota van beantwoording voorontwerp