Bestemmingsplan Eerste Partiele Herziening Stationseiland-Fietsflat
Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam
Onherroepelijk op 25-02-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Eerste Partiële Herziening Stationseiland-Fietsflat van de gemeente Amsterdam
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.A0901BPGST-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
Een op de (digitale) plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.
1.6 achtergevel
De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.7 analoge plankaart
papieren plankaart van het bestemmingsplan "1e partiele herziening Stationseiland-Fietsflat"
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
Een in de voorschriften of (digitale) plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden.
1.10 bestaande bebouwing of gebruik
Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.11 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.16 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Centrum
1.21 digitale plankaart
Een verzameling van geografisch bepaalde objecten waarbij door klikken in de kaart de administratieve gegevens getoond worden.
1.22 eerste bouwlaag / plint
De bouwlaag op de begane grond.
1.23 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 overbouwing / onderdoorgang
Een op de (digitale) plankaart aangegeven gebied waar, binnen het bouwingsvlak een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.
1.25 peil
Onder het peil wordt verstaan:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd:het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.26 plankaart
De digitale plankaart van het bestemmingsplan "1e partiele herziening Stationsgebied-Fietsflat".
1.27 planregels
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan "1e partiele herziening Stationsgebied- Fietsflat".
1.28 scheidslijn bebouwingswaarden
Een op de (digitale) plankaart aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan.
1.29 verplichte gevellijn
Een op de (digitale) plankaart aangegeven lijn, waarop de gebouwen moeten worden opgericht.
1.30 voorgevelrrooilijn
Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.
1.31 waterpeil
Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.
1.32 wet
Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de verticale bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de begrenzing van de onderscheidene bestemmingen
voorzover niet in maten op de kaart vastgelegd, door middel van meting op de (digitale) plankaart vanaf het hart van de lijn met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.
2.8 de bebouwingsoppervlakte
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de (digitale) plankaart voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het stallen van fietsen.
3.2 Bouwregels
Op en onder de in lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend een bouwwerk en één beheergebouw, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. maximale bouwhoogte : 14 m;
- b. maximaal bebouwingsoppervlakte : 1470 m2 ;
- c. maximale afmetingen van het beheergebouw bedragen:
-hoogte: 2,50m
-breedte: 5,50m
-diepte: 2,50m
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, conform het gestelde in artikel 3.6 Wro, de bestemming Verkeer wijzigen in de bestemming Water (Vw) conform artikel 8 van het bestemmingsplan "Stationseiland" zodra de ondergrondse parkeervoorzieningen voor (brom)fietsen onder het Centraal Station zijn gerealiseerd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
- a. Op en onder de in het bestemmingsplan begrepen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
In aanvulling op het algemeen gebruiksverbod in van de wet wordt onder verboden gebruik in ieder geval begrepen:
- 1. telefoneerinrichting of belhuis, automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop;
- 2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.2 Ontheffing
Eenmalig kan ontheffing worden verleend van lid 7.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerkals bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
7.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
7.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
7.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
7.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Eerste Partiele Herziening Stationseiland-Fietsflat.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Het voorliggende bestemmingsplan behelst de 1e partiële herziening van het Bestemmingsplan "Stationseiland". Het bestemmingsplan "Stationseiland" is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2003. Reden voor de partiele herziening is dat de vigerende planologisch-juridische regeling met betrekking tot de bestemming "Fietsflat" in dit bestemmingsplan niet meer actueel is. In het vigerende bestemmingsplan is aangegeven dat de voorlopige bestemming "Fietsflat" per 31 december 2009 expireert. Besloten is om het bestemmingsplan "Stationseiland" conform 3.1 Wro op dit betreffende punt te herzien.
Ter verbetering van de inrichting van het plein en het verbeteren van het openbaar vervoer van en naar het CS van Amsterdam is men bezig met vele werkzaamheden in en rondom het Centraal Station van Amsterdam. Dit heeft geleid tot het oprichten van allerlei tijdelijke bouwwerken voor bestaande winkeliers en andere voorzieningen.
De fietsflat is opgericht om tijdelijk te voorzien in parkeervoorziening voor fietsen. De fietsflat biedt ruimte aan 2500 fietsen.
In de definitieve inrichting zullen 10.000 fietsparkeerplekken gerealiseerd worden op het Stationseiland. Op dat moment is de fietsflat als tijdelijke voorziening niet meer nodig.
Echter gezien de complexiteit van en de hoeveelheid werkzaamheden in en rondom het stationsgebied, heeft de voortgang van deze werkzaamheden vertraging opgelopen, waardoor de fietsflat de komende tijd noodzakelijk blijft om in de behoefte aan fietsparkeren te voorzien.
Op grond van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening heeft een een tijdelijke bestemming een maximale termijn van 5 jaar. Dit geldt ook van een tijdelijke bouwvergunning, waarbij geen mogelijkheid is tot verlenging van de gestelde termijn.
Omdat de behoefte voor de fietsflat nog steeds aanwezig is, kan de aanwezigheid van het object alleen gecontinueerd worden door een permanente bestemming toe te kennen. Echter, de fietsflat blijft feitelijk een tijdelijke voorziening, die verwijderd wordt op het moment dat de (ondergrondse) parkeervoorzieningen op het stationseiland zijn gerealiseerd. Op dat moment is de behoefte waarin de fietsflat voorziet niet meer aanwezig en kan de bestemming gewijzigd worden in de bestemming "Water", middels een herzieningsplan.
Relatie met bestemmingsplan Stationseiland
De onderhavige partiële herziening is bedoeld om de fietsflat in zijn huidige vorm te continueren totdat nieuwe definitieve bewaakte en onbewaakte fietsenstallingen zijn gerealiseerd. Hiervoor is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Stationseiland noodzakelijk. Het gaat om het continueren van de bestaande regeling en het aanpassen van enkele standaard bestemmingsplan onderdelen aan de nieuwe Wro en Bro, zoals het overgangsrecht en de antidubbeltelbepaling. In de onderhavige herziening wordt aangegeven op welke punten de regeling wordt gecontinueerd en gewijzigd.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
De fietsflat is 105 m lang, 14 meter breed, drie verdiepingen hoog, gedeeltelijk overdekt en gebouwd op palen boven het water en is gelegen in het open waterfront aan de westkade van het stationsplein. De ontsluiting van de fietsflat is gelegen aan de kant van het stationsplein.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
In januari 2006 werd de Nota Ruimte definitief door het Rijk vastgesteld. Hierin wordt in hoofdlijnen het nationale ruimtelijke beleid tot 2020, met vooruitblikken tot 2030, uiteengezet.
Het motto van de Nota is: 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Met de Nota Ruimte worden vier hoofddoelen nagestreefd:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van veiligheid.
De in de Nota Ruimte verwoorde doelstellingen hebben inmiddels hun weg gevonden naar beleid op provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Het onderhavige plan is niet in strijd met het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Noord-Holland Zuid
Amsterdam neemt binnen het provinciale streekplan een bijzondere positie in. Als uitvloeisel van de gesloten beleidsovereenkomst tussen gedeputeerde staten van Noord-Holland en burgemeester en wethouders is het structuurplan "Kiezen voor Stedelijkheid" op 17 februari 2004 door gedeputeerde staten vastgesteld als uitwerking van het streekplan Noord Holland Zuid.
Daarnaast heeft Provinciale Staten op 15 december 2008 de Provinciale ruimtelijke verordening 2009 vastgesteld. Hierin zijn de provinciale belangen voor zowel het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord- als Noord-holland Zuid en de daarbij behorende ontheffingen in opgenomen. Het langer exploiteren van de fietsflat is niet in strijd met het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurplan Amsterdam 2003-2010
Het vigerende Amsterdamse structuurplan "Kiezen voor stedelijkheid" is op 16 april 2003 door de gemeenteraad vastgesteld en heeft de status van een streekplanuitwerking van het streekplan Noord-Holland zuid. Het structuurplan beschrijft de ruimtelijke ontwikkelingen voor het Amsterdamse grondgebied tot 2010.
In dit plan wordt het stationsgebied aangewezen als grootstedelijk kerngebied, met aanduiding "station eerste orde". De grootstedelijke kerngebieden liggen rond knooppunten van openbaar vervoer, op enige afstand van de binnenstad, en zijn bestemd voor de vestiging van grootstedelijke voorzieningen met een (inter)nationale uitstraling, in combinatie met hoogwaardige kantoren en metropolitaanse woonvormen in een hoge dichtheid. Zowel bereikbaarheid ín de stad als bereikbaarheid ván de stad spelen een belangrijke rol. Bereikbaarheid, intensivering en ontwikkeling van centrummilieus zijn nauw met elkaar verbonden. Door juist goed bereikbare zones en knooppunten te ontwikkelen wordt die bereikbaarheid optimaal benut. Het aandeel van het openbaar vervoer in combinatie met de fiets kan daarmee worden verhoogd.
Bestemmingsplan "Stationseiland".
De fietsflat is opgenomen in het bestemmingsplan Stationseiland. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 mei 2003 en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd op 16 december 2003. De fietsflat heeft in dit bestemmingsplan de bestemming voorlopige bestemming "Fietsflat". In het vigerende bestemmingsplan is aangegeven dat de voorlopige bestemming "Fietsflat" per 31 december 2009 komt te vervallen.
Hoofdstuk 4 Verkeer
4.1 Algemeen
Het verkeersaspect van het voorliggende plan is het fietsparkeren. De fietsparkeerbehoefte nabij het Centraal Station vormt hier het middelpunt. In oktober 2008 heeft de Dienst Infrastructuur, Verkeer en vervoer (DIVV) van de gemeente Amsterdam dit aspect onderzocht en samengevat in het rapport "Fietsparkeerdruk Stationseiland".
Het rapport toont aan dat de fietsflat een onmisbaar onderdeel vormt van het geheel aan fietsparkeervoorzieningen nabij het Centraal Station. Sterker nog: met de reeds aanwezige fietsflat is de fietsparkeerdruk nabij het Centraal Station zelfs meer dan 100%. Dat betekent dat het huidige aanbod aan fietsparkeervoorzieningen de vraag nog niet geheel tegemoet kan komen. Daarnaast moet worden geconcludeerd dat er, gelet op het ruimtebeslag op en rond het Centraal Station, op dit moment geen alternatieven voor handen zijn waar een (tijdelijke) fietsparkeervoorziening voor 2.500 fietsen gerealiseerd kan worden. Het rapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
4.2 Conclusie
In de huidige situatie is de fietsflat is een onmisbaar onderdeel van het gehele aanbod aan fietsparkeervoorzieningen nabij het Centraal Station. Dit rechtvaardigt het voornemen om de fietsflat positief te bestemmen. Dat neemt verder niet weg, dat vervolgens het voornemen bestaat om de fietsflat te verwijderen op het moment dat de aldaar beoogde fietsvoorzieningen in gebruik genomen kunnen worden.
Hoofdstuk 5 Externe Veiligheid
5.1 Algemeen
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met een lijn, de maatgevende 10-6 contour rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR wordt per kilometer berekend en drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is geen norm maar is een oriëntatiewaarde die door het bevoegd gezag gemotiveerd mag worden overschreden.
Het terrein valt binnen de risicocontouren van de spoorweg en van de vaarweg over het IJ. Het Plaatsgebonden- en het Groepsrisico dienen dus in de besluitvorming te worden betrokken. Uit eerdere onderzoeken in vergelijkbare situaties zoals die ten behoeve van Buiksloterham (AVIV 05875, 7 december 2005) en Oosterdokseiland (AVIV 091569, 26 juni 2009) blijkt dat voor zowel de huidige bebouwing als de toekomstige bebouwing in die gebieden, er geen Plaatsgebonden risico is en dat het Groepsrisico tengevolge van het transport over water zeer ver, en tengevolge van het transport over het spoor ruim, onder de oriëntatiewaarde ligt. Deze uitkomsten zijn zeker ook van toepassing op de Fietsflat, aangezien de Fietsflat gunstiger ligt ten opzichte van de vaarweg en de spoorweg .
Daarnaast is het zeker dat de Fietsflat zal geen invloed hebben op het de hoogte van het Groepsrisico. Dat komt omdat de mensen (ca. 1500) die dagelijks gebruik maken van de fietsenstalling er maar kort verblijven, hooguit vijf minuten per dag. In vergelijking bijvoorbeeld met kantoren en woningen, waar mensen een groot deel van de dag verblijven, is de aanwezigheidsduur van mensen in de Fietsflat vrijwel nihil en draagt daardoor niet bij aan het Groepsrisico. Het aantal aanwezigen in de Fietsflat is (veel) minder dan 1 promille van het totaal aantal aanwezigen in het IBIS hotel, het daarnaast gelegen kantoorgebouw en het Centraal station.
5.2 Conclusie
Er is geen 10-6 contour van het Plaatsgebonden risico; het Groepsrisico ligt ruim onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door de aanwezigen in de Fietsflat. De externe veiligheid is dus geen belemmering voor de partiële herziening van het bestemmingsplan Stationseiland.
Hoofdstuk 6 Milieuaspecten
6.1 Geluid
6.1.1 Algemeen
Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
Omdat zowel in de directe omgeving van de fietsflat geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn en het object niet is aan te merken als een geluidsgevoelige gebouw/terrein is deze partiele herziening niet in strijd met de Wet geluidhinder.
6.1.2 Conclusie
Het voorliggende plan is niet strijdig met het bepaalde in de Wet geluidhinder of de vereiste van een "goede ruimtelijke ordening" (wat het aspect geluid betreft).
6.2 Luchtkwaliteit
6.2.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door:
- De Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit.
- De Wet luchtkwaliteit (2007), zoals opgenomen in de Wet milieubeheer, en de daarop gebaseerde AMvB's.
- Actieplan Luchtkwaliteit (Gemeente Amsterdam).
Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
De fietsflat is bedoeld als stalling voor fietsen, dus deze zal geen extra gemotoriseerd verkeer aantrekken. Het ligt zelfs in de rede, dat de fietsflat in combinatie met de nabijheid van het Centraal Station leidt tot minder gemotoriseerd verkeer van en naar Amsterdam. Gezien het bovenstaande is het aannemelijk (in de zin van artikel 5.16 lid 1 sub b) dat de luchtkwaliteit door het voorliggende plan gelijk blijft, of mogelijk zelfs verbetert.Om deze reden is er verder geen kwantitatief luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.
Overigens is het gebied waar de fietsflat is gesitueerd, het gebied waar de minste verkeersbewegingen plaatsvinden. Aan de oostzijde van het stationsgebied is op dit moment het busstation gevestigd en hier zijn derhalve de meeste verkeersbewegingen. De Fietsflat is aan de westzijde van het Stationseiland gesitueerd.
6.2.2 Conclusie
Het voorliggende plan zal ervoor zorgen dat de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied gelijk blijft, of mogelijk zelfs verbetert. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in de Wet milieubeheer. Tevens wordt voldaan aan het criterium van een "goede ruimtelijke ordening".
6.3 Bodem
6.3.1 Algemeen
De Wet bodembescherming geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwaterde voor de stof geldende streefwaarde overschrijdt. De Wet bodembescherming kent ook interventiewaarden, die hoger liggen dan de streefwaarden. Of een verontreiniging acceptabel is hangt af van de aardvan de verontreiniging en de bestemming van de gronden.
Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing voor een bestemmingsplan is in ieder geval een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk, waarbij met een literatuuronderzoek kan worden volstaan.
Op grond van het gestelde in artikel 8 lid 3 van de Woningwet is geen bodemonderzoek noodzakelijk omdat de constructie, die de bodem raakt, geen gebouw is, maar een bouwwerk geen gebouw zijnde. Omdat het beheerdersgebouwtje die op de fietsflat is gesitueerd niet in aanraking komt met de bodem hoeft hier geen separaat bodemonderzoek voor plaats te vinden.
6.3.2 Conclusie
Op basis van bovenstaande gegevens wordt voldaan aan de Wet bodembescherming en is geen nader bodemonderzoek meer noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Water
7.1 Algemeen
Op grond van artikel3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
- 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
- 2. de taken van de waterbeherende instantie;
- 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
- 4. het huidige watersysteem;
- 5. het toekomstige watersysteem.
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Aandachtpunten bij de watertoets zijn: vasthouden van gebiedseigenwater, materiaalkeuze en het scheiden van schoon- en vuilwaterstromen.
Alhoewel het voorliggende plan een juridische regeling is, om de fietsflat een eindbestemming (dus geen tijdelijke bestemming) te laten dragen, beoogt het bevoegd gezag de fietsflat op termijn te verwijderen. Dat moment van verwijdering is afhankelijk van het moment dat de definitieve fietsparkeergelegenheden van het Centraal Station in gebruik kunnen worden genomen. Voor zover water-belangen al in geding zouden zijn, is de fietsflat evenwel een voorziening van tijdelijke aard. Om die reden vormt de fietsflat geen (permanente) bedreiging voor de waterkwaliteit en -kwantiteit.
7.2 Conclusie
Het voorliggende plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit en -kwantiteit.
Hoofdstuk 8 Natuur En Landschap
8.1 Algemeen
Twee wettelijke regelingen zijn van belang:
- 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
- 2. de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.
Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte of het provinciale ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Ststionseiland is het onderdeel Natuur summier afgewogen. Geconcludeerd kan worden dat als de basaltkade langs de Ruijterkade wordt verwijderd op basis van het de Flora- en faunawet een ontheffing vereist is. Dit is voor deze herziening niet relevant. In het kader van het Stedenbouwkundig plan van Eisen voor het Stationseiland, die vooruitlopend op dat bestemmingsplan is opgesteld, blijkt dat grondgebonden dieren niet of nauwelijks op het stationseiland voorkomen. Dit komt door de stedelijke omgeving van het gebied. Deze omstandigheden zijn niet gewijzigd. Voor overige dieren die in het gebied aanwezig zijn zoals broedvogels, vissen en insecten vormt de Fietsflat geen bedreiging.
Verder zijn de gronden waarop de fietsflat is gesitueerd, niet gelegen binnen een Natura 2000 gebied, ecologische hoofdstructuur of een ander gebied aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora- en faunawet. Het is derhalve niet aannemelijk dat het handhaven van de fietsflat negatieve gevolgen voor flora en fauna gaan leidt.
8.2 Conclusie
Het voorliggende plan heeft geen negatieve effecten op flora en fauna-aspecten.
Hoofdstuk 9 Cultuurhistorie En Archeologie
9.1 Algemeen
Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Het gaat om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten (kaart 5 van het streekplan), cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.
In gebieden waar archeologische waarden voorkomen, of een reële verwachting bestaat dat zij aanwezig zijn, zal hiermee rekening moet worden gehouden bij het ontwikkelen van gebied. Het archeologisch erfgoed kan zijn:
- beschermde terreinen op grond van de Monumentenwet;
- terreinen van groot archeologisch belang volgens de Archeologische Monumenten Kaart;
- terreinen met reële archeologische verwachtingswaarden volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden.
De gronden in het plangebied zijn sinds 1997 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Alhoewel het voorliggende plan een juridische regeling is, om de fietsflat een eindbestemming (dus geen tijdelijke bestemming) te laten dragen, beoogt het bevoegd gezag de fietsflat op termijn te verwijderen. Dat moment van verwijdering is afhankelijk van het moment dat de definitieve fietsparkeergelegenheden van het Centraal Station in gebruik kunnen worden genomen. Voor zover het beschermd stadsgezicht al in geding zou zijn, is de fietsflat evenwel een voorziening van tijdelijke aard. Om die reden vormt de fietsflat geen (permanente) bedreiging voor het beschermd stadsgezicht.
9.2 Conclusie
Het voorliggende plan staat de cultuurhistorische- en archeologische waarden in het gebied niet in de weg.
Hoofdstuk 10 Juridische Planbeschrijving
10.1 Algemeen
Het plan is gemaakt met behulp van RO-Plan, een softwarepakket waarmee bestemmingsplannen digitaal en volgens de standaard van het Handboek Amsterdamse bestemmingsplannen kunnen worden getekend en voorzien van de bijbehorende regels.
Het bestemmingsplan is door particulieren te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming met de muis verschijnen de regels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker voor particulieren. Daarnaast is zoals gebruikelijk een 'papieren plan' beschikbaar dat geraadpleegd kan worden.
Artikel 1
In artikel 1 staat een overzicht van de begrippen die in dit plan zijn gehanteerd. Per begrip is een omschrijving daarvan opgenomen.
Artikel 2
In artikel 2 is uiteengezet op welke wijze er in relatie tot dit plan gemeten moet worden.
Artikel 3
In artikel 3 zijn de regels omtrent de bestemming ("Verkeer") opgenomen. Hierin staan de bestaande afmetingen van de fietsflat opgenomen en het huidige gebruik van de fietsflat.
In het bestemmingsplan Stationseiland heeft de fietsflat de (voorlopige) bestemming "Fietsflat". Deze partiele herziening is opgesteld conform de bestemming Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008).
De fietsflat heeft conform deze standaarden de bestemming "Verkeer" gekregen waarbij middels de regels alleen het parkeren van fietsen is toegestaan. Daarnaast wordt het beheergebouw juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Artikel 4 tot en met 8
In artikel 4 tot en met 6 zijn de regels opgenomen die deel uitmaken van ieder bestemmingsplan. Artikel 4 tot en met 6 zijn de algemene regels, die met name bedoeld zijn om kleine afwijkingen van de regels alsnog toe te staan. Artikel 7 regelt het overgangsrecht. Daarin wordt bepaald welke regels van toepassing zijn op het reeds bestaande gebruik en de reeds bestaande bebouwing, op het moment dat het voorliggende plan in werking treedt. In artikel 8 is de naam van het voorliggende plan geregeld, en onder de tekst van artikel 8 staat een paraaf van het bevoegd gezag.
Hoofdstuk 11 Economische Uitvoerbaarheid
De fietsflat wordt beheerd door de Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer. De dienst heeft voor haar werkzaamheden een eigen begroting. Verder zijn er nauwelijks nieuwe kosten te verwachten omdat het hier gaat om continuering van bestaand gebruik.
Hoofdstuk 12 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
12.1 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan verzonden aan:
1. Provincie Noord-Holland
2. Vrom-Inspectie, Regio Noord-West
3. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
4. Waternet
5. Bureau Monumenten en Archeologie
6. Dagelijks Bestuur stadsdeel Amsterdam Centrum
7. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
De Provincie Noord-Holland (bij e-mail van 15 december 2009), de Vrom-Inspectie, regio Noord-West (bij brief van 29 oktober 2009), Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (bij e-mail van 28 april 2010) en het Dagelijks Bestuur, Stadsdeel Amsterdam Centrum (bij e-mail van 29 oktober 2009) hebben aangegeven geen bezwaren tegen het voorontwerpbestemmingsplan te hebben. Het Hoogheemraadschap heeft niet gereageerd in het kader van het vooroverleg.
Bij brief van 30 november 2009 heeft het Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan, daarnaast heeft Waternet per mail op 31 mei 2010 gereageerd. Daarbij zijn (samengevat) de volgende opmerkingen gemaakt :
I.
BMA is van mening dat de informatie in hoofdstuk 9 onvolledig is. Onder verwijzing naar de wetswijziging van 1 september 2007 (Stb. 2007,42), ter implementatie van het verdrag van Malta, is het BMA van mening dat artikel 38a lid 1 van de Monumentenwet impliceert dat (in ieder geval) een archeologisch bureauonderzoek zou moeten worden uitgevoerd. In hoofdstuk 9 wordt verwezen naar de archeologische waardestelling van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. De waardestellingen van beide kaarten zijn echter bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven middels een bureauonderzoek. Het BMA verzoekt tot het uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek, dan wel de resultaten van dit onderzoek toe te voegen aan de toelichting/bijlage.
Reactie :
Artikel 38a van de Monumentenwet luidt als volgt : De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38,van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Artikel 38a van de Monumentenwet impliceert de plicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan kennis te nemen omtrent het “bodemarchief” ter plaatse . Het staat buiten kijf dat archeologische monumentenzorg deel uit dient te maken van de integrale afweging ter zake van het gebruik van de ruimte. BMA stelt voor deze kennis te vergaren door middel van een bureauonderzoek. Voorliggend bestemmingsplan geeft een bestemmingsplanregeling voor een reeds bestaand en opgericht bouwwerk. De bestemmingsregeling geeft de precieze afmeting van het bouwwerk zoals het nu is opgericht. Middels een wijzigingsbepaling kan de bestemming alleen worden gewijzigd naar de bestemming “Water”. Voor zover er archeologische waarden aanwezig zijn zullen deze door voorliggende bestemmingsregeling of de wijzigingsbevoegdheid niet (verder) worden aangetast. Immers, het bestemmingsplan maakt, als de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, alleen de bestemming “Water”mogelijk. Een archeologisch bureauonderzoek ten behoeve van een reeds bestaand en opgericht gebouw lijkt ons niet oppertuun.
II.
In hoofdstuk 9 wordt gesteld dat de fietsflat door zijn tijdelijkheid geen (permanente) bedreiging vormt voor het Beschermd Stadsgezicht. Het BMA is van mening dat de fietsflat door zijn aanwezigheid alreeds een aantasting is van het Beschermd Stadsgezicht, waarin overigens het vrije uitzicht op het station en de bijbehorende infrastructurele voorzieningen door de minister als specifieke kwaliteit worden genoemd. Door omzetting van de tijdelijke bestemming naar een eindbestemming wordt deze aantasting voor onbepaalde tijd gecontinueerd . BMA verzoekt om aan te geven het uiteindelijke verwijderen van de fietsflat is gegarandeerd en tevens of een indicatie gegeven kan worden van de tijdelijkheid.
Reactie :
De fietsflat, welke als tijdelijke voorziening is gerealiseerd, had in het bestemmingsplan “Stationseiland” een voorlopige bestemming welke op 31 december 2009 is geexpireerd. Er zijn geen juridische mogelijkheden meer om de fietsflat op basis van een tijdelijke vergunning of voorlopige bestemmingsplan nog nader te faciliteren. Geconstateerd kan worden dat de fietsflat nog benodigd is als fietsparkeervoorziening totdat de fietsparkeervoorzieningen onder het Centraal Station gereed zijn gekomen. De ondergrondse fietsparkeervoorzieningen hangen samen met de realisatie van de Noord-Zuidlijn. Om de fietsflat een formeel-juridische status te geven is het benodigd de fietsflat permanent te bestemmen. Dit ondanks het feit dat het hier feitelijk een tijdelijk bouwwerk betreft. De fietsflat is opgericht om tijdelijk te voorzien in parkeervoorziening voor fietsen en/of bromfietsen. De fietsflat biedt ruimte aan 2500 fietsen. In de definitieve inrichting van het Stationseiland zullen 10.000 fietsparkeerplekken gerealiseerd worden op en rond het Stationseiland. Op dat moment is de fietsflat als tijdelijke voorziening niet meer nodig. Echter, gezien de complexiteit van en de hoeveelheid werkzaamheden in en rondom het stationsgebied, heeft de voortgang van deze werkzaamheden vertraging opgelopen, waardoor de fietsflat de komende tijd noodzakelijk blijft om in de behoefte aan fietsparkeren te voorzien.Volgens de planning zullen eerder genoemde 10.000 fietsparkeerplaatsen medio 2013 worden opgeleverd. Ammovering van de fietsflat hangt dus samen met de afronding van de eerder genoemde activiteiten. De Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (DIVV) is eigenaar van de fietsflat, derhalve heeft de gemeente het zelf in de hand om over te gaan tot ammovering.
III
Waternet voert namens de gemeente Amsterdam het onderhoud uit van de waterbodem in de gracht. In de tijdelijke situatie had Waternet hier geen problemen mee omdat na ammovering de waterbodem weer gebaggerd kan worden. Nu de fietsflat een definitieve bestemming krijgt, en het hier om een forse constructie gaat, is het niet mogelijk om de waterbodem onder de constructie te onderhouden.
Reactie:
Om het onderhoud van de waterbodem te garanderen is in overleg tussen DIVV en Waternet afgesproken dat DIVV een ( tijdelijke) Watervergunning aanvraagt. In deze Watervergunning komen de afspraken te staan over hoe het onderhoud van de waterbodem kan worden gegarandeerd.
IV
Waternet zou de globale datum van ammovering van de fietsflat graag in de tekst opgenomen zien.
Reactie:
Zie onze reactie onder II.
V
Voor de fietsflat is nog nooit een watervergunning aangevraagd. Nu de fietsflat een bestemming voor onbepaalde tijd krijgt is een dergelijke vergunning noodzakelijk.
Reactie:
DIVV zal als eigenaar van de flat een watervergunning aanvragen. In deze watervergunning komen ook de afspraken over het onderhoud van de waterbodem te staan.
12.2 Behandeling Van Zienswijzen
Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingebracht. Het bestemmingsplan kan ongewijzigd worden vastgesteld.
Bijlage 1 Fietsparkeerdruk - Stationseiland 2008 -Divv
Bijlage 1 Fietsparkeerdruk - Stationseiland 2008 -DIVV
Bijlage 2 Artikel 8 Bestemmingsplan Stationseiland
Bijlage 2 Artikel 8 bestemmingsplan Stationseiland