Van Overloopplantsoen
Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam
Onherroepelijk op 06-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.2 aanlegsteiger
boven het water aangebrachte constructie voor het afmeren van een boot, waarna over de aanlegsteiger naar de walkant kan worden gelopen.
1.3 archeologisch rapport:
een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
1.4 archeologische waarde:
waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.A1104BPSTD met de bijbehorende regels;
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bodemverstoring:
elke vorm van grondverzet;
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.11 bouwhoogte:
de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.14 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.16 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.17 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;
1.18 peil
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil
1.19 perceel
een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster
1.20 plan:
het bestemmingsplan Van Overloopplantsoen van de gemeente Amsterdam, Stadsdeel Centrum;
1.21 plankaart:
de digitale en/of analoge verbeelding van het bestemmingsplan Van Overloopplantsoen van de gemeente Amsterdam;
1.22 pleziervaartuig
een boot, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie
1.23 steiger
boven het water aangebrachte constructie, waarover gelopen kan worden, niet zijnde een aanlegsteiger.
1.24 voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft;
1.25 waterkering:
een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 het vloeroppervlak van een bouwwerk
wordt bepaald door de bebouwde oppervlakte te vermenigvuldigen met het aantal bouwlagen en bijzondere bouwlagen;
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.
3.2 Bouwregels
Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van het volgende:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden geldt de volgende gebruiksregel.
Verharding
Het aanbrengen van verharding ten behoeve van een ander gebruik dan tuinen is niet toegestaan.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden;
- b. steiger, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduiding 'steiger' voorkomt.
4.2 Bouwregels.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied.
5.1 Bestemmingsomschrijving.
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming, tevens bestemd voor:
- a. afvoer (handhaving en verbetering) van oppervlaktewater vanuit de Amsterdamse grachten via het gemaal Zeeburg;
- b. waterberging en waterbeheer met de daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding;
- c. een steiger, uitsluitend ter plaatse waar op de plankaart te aanduiding 'steiger' is aangegeven.
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' is primair ten opzichte van de bestemming 'Water'.
5.2 Bouwregels.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 7.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.3 Eenmalige afwijking
Het dagelijks bestuur kan in afwijking van het bepaalde in 7.1 een omgevingsvergeunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1 met maximaal 10%.
7.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
7.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
7.6 Onderbroken verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
7.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 7.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Van Overloopplantsoen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Plangrenzen
Het plangebied omvat een strook grond in het J.W. van Overloopplantsoen (verder in het plan Van Overloopplantsoen genoemd), gelegen in de uiterste zuidoostelijke punt van het plantsoen, direct gelegen naast het pand Plantage Muidergracht 4. Ook omvat het een klein deel van het water van de Nieuwe Keizersgracht, grenzend aan genoemde strook grond.
1.2 Aanleiding
Het Van Overloopplantsoen ligt in het plangebied van het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad, dat op 28 september 2010 door de stadsdeelraad gewijzigd is vastgesteld. Een van de wijzigingen betrof het Van Overloopplantsoen. Het bestemmingsplan is op 30 maart 2011 in werking getreden.
In het ontwerpbestemmingsplan Oostelijke binnenstad was de eigendomssituatie van het plantsoen vastgelegd. Het plantsoen, in eigendom van het stadsdeel Centrum, was bestemd tot 'Groen'. Een strook grond, gelegen in het meest zuidoostelijk deel en grenzend aan het pand Plantage Muidergracht 4, in eigendom van één van de appartementseigenaren van dit pand, was in het ontwerpplan bestemd tot 'Tuin-2'.
De raad wenste een gelijke bestemming voor het gehele plantsoen en heeft bij amendement de strook grond met de bestemming 'Tuin-2' gewijzigd in de bestemming 'Groen'. De eigenaar van het appartement dat grenst aan de strook grond, heeft tegen de gewijzigde vaststeling van het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
Vervolgens is door enkele raadsleden op 21 december 2010 een motie ingediend met het verzoek aan het dagelijks bestuur om, in overleg met de omwonenden en de appartementseigenaar, te komen tot herinrichting van het plantsoen. Uitgangspunt is om met brede steun van de buurt recht te doen aan de publieke functie van het plantsoen, waarbij tevens tegemoet wordt gekomen aan de wensen van de appartementseigenaar.
Dit overleg heeft geleid tot een plan voor de herinrichting van de strook grond dat als volgt kan worden omschreven: tweederde van de strook grond komt weer in eigendom van het stadsdeel en eenderde van de strook blijft in eigendom van de appartementseigenaar. De bestemming van het privédeel zal worden gewijzigd in 'Tuin - 2'. Tevens zal aan de privétuin een steiger worden gerealiseerd, die een directe toegang van het appartement naar de privétuin mogelijk maakt.
Tussen het stadsdeel en de appartementseigenaar is een vaststellingsovereenkomst afgesloten waarin deze afspraken zijn vastgelegd. De appartementseigenaar heeft vervolgens zijn beroep bij de Raad van State ingetrokken.
1.3 Doel
Het bestemmingsplan Van Overloopplantsoen is opgesteld om het gebruik van de strook grond als tuin en de aanleg van de steiger juridisch/planologisch mogelijk te maken.
1.4 Beschermd Stadsgezicht En Unesco Werelderfgoed
Bij besluit nr. U99/583 d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003. De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in de bestemmingsplannen voor de binnenstad regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarde. Deze regels betreffen vooral de bebouwing. In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel geplaatst op de Lijst van Werelderfgoed van Unesco. De grachtengordel vormt de kernzone ('property'), het gebied dat is geplaatst. Het Van Overloopplantsoen ligt buiten de kernzone. De binnenstad vormt de voor een werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone. Het Van Overloopplantsoen ligt wel in deze bufferzone. Met een verbod op het bouwen in de tuin zijn de cultuurhistorische waarden van het Van Overloopplantsoen voldoende beschermd. Omdat in het plangebied verder geen bebouwing aanwezig is en geen bebouwing mogelijk wordt gemaakt kunnen regels ter bescherming en versterking van de cultuurhistorische waarde achterwege blijven.
1.5 Digitalisering Bestemmingsplannen
Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding (voorheen plankaart), de regels en de toelichting. De opzet en regels van het bestemmingsplan Van Overloopplantsoen voldoen aan de wettelijke standaarden.
1.6 Opzet
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Vanwege het doel van het bestemmingsplan en de beperkte omvang van het plangebied zijn hierin alleen de relevante beleidsnota's van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen. Met aandacht voor de historische ontwikkeling van het plantsoen worden in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en de uitgangspunten van het plan beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk beoogt een verantwoording te geven van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 5 betreft de milieuaspecten, zoals de watertoets en flora en fauna. In hoofdstuk 6 wordt het aspect archeologie beschreven. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 7en 8. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 9.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk is het relevante gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
2.1 Stadsdeel Centrum
Voor dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij vastgestelde beleidsplannen van het stadsdeel. Uiteraard is in dit beleid ook het beleid van de hogere overheden verwerkt. Het betreft onder andere:
- a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
- b. Strategische Visie Amterdamse Binnenstad, 2002;
- c. Visie op het water van de binnenstad en ontwerpbestemmingsplan Water.
Beleidsplan Binnenstad
De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:
- het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.
Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel. Andere hoofdoelstellingen zijn:
- behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
- verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
- verbeteren van de bereikbaarheid.
Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:
- zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.
Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.
Strategische Visie
In de Stratgische Visie Amsterdamse Binnenstad uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
- waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
- waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
- waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.
Visie op het water van de binnenstad en voorbereiding ontwerpbestemmingsplan Water
Op 26 januari 2006 is de “Visie op het Water van de binnenstad” door de stadsdeelraad vastgesteld. Na de vaststelling van de visie is voortvarend gestart met de uitwerking ervan. De volgende beleidsdocumenten zijn intussen als uitwerkingen van de Visie vastgesteld:
- het Steigerplan (d.d. 22 januari 2008, dagelijks bestuur);
- de Uitvoeringsnota van het bedrijfsvaartuigenbeleid in de binnenstad (d.d. 11 december 2007, dagelijks bestuur);
- het “Afmeerbeleid voor pleziervaartuigen” (d.d. 10 april 2007, dagelijks bestuur);
- de nota “Welstand op het water” (d.d. 22 en 29 januari 2009, stadsdeelraad)
- de “Bootrichtlijnen 2008” (d.d. 22 en 29 januari 2009, stadsdeelraad).
In de uitwerkingsparagraaf van de visie is destijds opgenomen dat de visie juridisch-planologisch vertaald zou worden in facetbestemmingsplannen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 behoren facetbestemmingsplannen echter niet meer tot de mogelijkheden. Om die reden wordt een apart bestemmingsplan voor het gehele binnenwater van de binnenstad opgesteld, dat onder de bevoegdheid van stadsdeel Centrum valt. Met een bestemmingsplan voor het water wordt de stadsdeelbrede visie op het water van de binnenstad juridisch-planologisch verankerd en worden alle bestaande, vaak uiteenlopende bestemmingsplanregelingen voor het water in de binnenstad vervangen door één eenduidige regeling.
Het ontwerpbestemmingsplan Water is in voorbereiding en is eind 2011 ter inzage gelegd.
2.2 Gemeente Amsterdam
2.2.1 Structuurvisie Amsterdam 2040
Algemeen
Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.
Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:
- Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
- Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
- Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
- Investeren in recreatief gebruik groen en water;
- Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
- Olympische Spelen Amsterdam 2028.
De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.
Stadsdeel Centrum
Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.
De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeel gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.
Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.
Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.
Hoofdgroenstructuur
In het instrumentarium zijn beleidsuitgangspunten van het visiedeel uitgewerkt in randvoorwaarden op de terreinen Werken, Ruimtelijke structuur, Groen en water, Verkeer en Vervoer, Energie.
Voor Groen is een Hoofdgroenstructuur vastgelegd. De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuidhouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten. In de Hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. In de Plantagebuurt behoren Artis, het sportterrein Swift/Wertheimpark en de Hortus Botanicus tot de hoofdgroenstructuur. Het Van Overloopplantsoen is op de bijbehorende kaart aangeduid als 'Groen buiten de hoofdgroenstructuur.'
Hoofdstuk 3 Beschrijving En Uitgangspunten
3.1 Het Ontstaan Van Het Plantsoen
Het J.W. van Overloopplantsoen ligt aan de Nieuwe Keizersgracht in de Plantagebuurt, een beetje verborgen achter de Hortus Botanicus. Het plantsoen is vernoemd naar een buurtbewoner, die naar men zegt in dit plantsoen elke dag de duiven voerde.
Huidige situatie Van Overloopplantsoen
Het plantsoen vormt in aanleg een onderdeel van het Hortusplantsoen, dat zich uitstrekt van het Dr. D.M. Sluyspad langs de Nieuwe Herengracht, naar de zijgevel van het voormalige Zeemanlaboratorium. Het Hortusplantsoen is ontstaan vanuit twee afzonderlijke, maar vergelijkbare structuren, te weten de Hortus Botanicus en de groenstrook langs de Nieuwe Keizersgracht en de Plantage Muidergracht. De Hortus is in aanleg 17e eeuws en een overblijfsel van de eerste, groene aanleg van de Plantagebuurt. Het is van oorsprong een besloten tuin. De groenstrook langs de Nieuwe Keizersgracht en de Plantage Muidergracht is 19e eeuws, ontstaan of aangelegd nadat de aanliggende groene perken al bebouwd waren (circa 1870-1880). Het heeft altijd een openbaar karakter gehad.
De Plantagebuurt als één groot groengebied (links) en de Plantagebuurt rond 1875 (rechts)
Rond 1880 wordt het laatste stuk van de Nieuwe Keizersgracht en de Plantage Muidergracht (naar de Nieuwe Herengracht) afgeknepen en getransformeerd tot een soort vijverpartij als uitbreiding van de Hortus. De ene oever valt dan onder de beslotenheid van de tuin, de andere onder het openbaar gebied. De Plantage Parklaan snijdt de groenstrook langs de Nieuwe Keizersgracht en de Plantage Muidergracht af van de rest van het Hortusplantsoen en blijft geheel openbaar.
In 1883 na het afknijpen van de Muidergracht (links) en 1938 (rechts), deze structuur is nog steeds in grote lijnen zichtbaar
In 1923 wordt deze strook aan de andere kant ingekort door de bouw van het nieuwe Zeemanlaboratorium, vernoemd naar de Nederlandse Nobelprijswinnaar Pieter Zeeman. De zijgevel van dit bouwwerk is nadrukkelijk georiënteerd op het plantsoen en vormt een optische beëindiging van de zichtlijnen. Foto's van het plantsoen vanaf de bouw van het nieuwe lab in 1923 laten zien hoe de oorspronkelijke setting wat vertroebeld is geraakt.
Foto's van de situatie in de vorige eeuw
3.2 Beschrijving Van De Bestaande Situatie
Het Van Overloopplantsoen is een van de weinige plekken in de strook tussen het water van de Nieuwe Keizersgracht en de weg die onbebouwd is gebleven. Oorspronkelijk was deze strook over de gehele lengte van de Plantagebuurt volledig groen en openbaar. Gaandeweg is deze strook ingevuld met losse bebouwing. De strook vormt nu een gesloten wand van gebouwen waarvan één zijde direct aan het water staat.
Het plantsoen grenst aan het voormalige Zeemanlaboratorium met adres Plantage Muidergracht 4. Tegen de gevel van het pand staat een fontein met een waterbak, geflankeerd door twee beeldhouwwerken. In het plantsoen stond de gedichtentafel van Adriaan Morriën met banken eromheen. De schrijver Adriaan Morriën (1912-2002) woonde meer dan een halve eeuw op de Plantage Muidergracht tegenover het plantsoen. Tussen de bomen is een boomhut gebouwd.
Het plantsoen heeft naast een groen- en verblijfsfunctie, vooral voor omwonenden een ontmoetingsfunctie. In het najaar van 2011 is gestart met het groot onderhoud. De gedichtentafel en de fontein worden gerestaureerd. De gedichtentafel krijgt een andere plaats en de fontein krijgt in de inrichting van het plantsoen weer een prominente plek: de symmetrie van gevel, fontein en park worden op elkaar afgestemd. Aan weerszijden van de fontein worden twee borders gemaakt, omzoomd met een haag.
3.3 Uitgangspunten
De border ten zuiden van de fontein is in eigendom van de appartementseigenaar en mag worden gebruikt als tuin. Deze border grenst aan de Plantage Muidergracht. Aan dit deel van de tuin is boven het water van de Nieuwe Keizersgracht de bouw van een steiger toegestaan. De steiger mag maximaal 9 meter lang en 1,50 meter breed zijn. De Nieuwe Keizersgracht maakt onderdeel uit van het gevoelig gebied gemaal Zeeburg (zie paragraaf 5.2). Dit betekent dat het bestaande doorstroomprofiel op geen enkele wijze verder mag worden aangetast. In verband daarmee is in de regels bepaald dat de steiger niet in het water mag worden geplaatst, maar aan de wal moet worden bevestigd. De steiger is bedoeld om de tuin vanuit het appartement te bereiken; de steiger mag worden gebruikt om op te lopen en te verblijven.
Hoofdstuk 4 Het Bestemmingsplan
4.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand, waaronder de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied, beschreven en geanalyseerd en het gemeentelijk beleid verwoord. In dit hoofdstuk wordt een korte toelichting gegeven op de gekozen bestemmingen.
4.2 De Verbeelding
Op de analoge verbeelding (plankaart) zijn de bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Tuin-2', 'Water' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'.
Op de plankaart komt de functieaanduiding "steiger" voor.
De analoge verbeelding is getekend op een topografische ondergrond, schaal 1:500.
4.3 De Bestemmingen
4.3.1 Tuin - 2
Tuinen die grenzen aan de openbare ruimte of aan Groen, zijn bestemd voor 'Tuin - 2'. Op deze tuinen mogen geen gebouwen worden opgericht. Op gronden met de bestemming 'Tuin - 2' is een erfafscheiding met een hoogte van 1,80 meter toegestaan.
4.3.2 Water
Het water heeft de bestemming 'Water' gekregen. Binnen deze bestemming is een steiger van 9 meter lang en 1,5 breed toegestaan, uitsluitend ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding 'steiger' voorkomt. Deze steiger komt boven het water te hangen en wordt bevestigd aan de walkant.
4.3.3 Dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied
Het water van de binnenstad maakt gedeeltelijk onderdeel uit van de afvoerroute van overtollig water uit het achterland van de Amstel en wijde omstreken en wordt via het gemaal Zeeburg afgevoerd. Het oostelijk deel van de binnenstad wordt als gevoelig gebied aangemerkt en het overige deel als niet-gevoelig gebied. Voor het oostelijk deel van de binnenstad gelden hierdoor een aantal beperkingen die voor de rest van het water van de binnenstad niet gelden.
Om dit tot uitdrukking te laten komen in het bestemmingsplan heeft het water in het gevoelig gebied een dubbelbestemming gekregen, 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'. Het streven is er op gericht het waterbergend vermogen van het gevoelig gebied te vergroten. Er is alleen een steiger toegestaan die boven het water hangt.
4.4 Algemene Regels
In hoofdstuk 3 van de regels is de standaard antidubbeltelbepaling opgenomen.
4.5 Overgangs- En Slotregels.
In hoofdstuk 4 zijn de standaard overgangsbepalingen opgenomen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Bodem
Er is geen reden te veronderstellen dat er sprake is van bodemverontreiniging die nader moet worden onderzocht.
5.2 Watertoets
Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Integrale Keur van AGV. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden.De keur van AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwatertaak uit, alsmede de afwaterinzameling en de drinkwaterlevering.
Voor AGV is een waterbeheerplan in werking: het 'Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015'. In dit plan staat het beleid op hoofdlijnen beschreven voor alle verantwoordelijkheden van AGV: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. Ook komen maatschappelijke (neven)taken aan bod: zorgen voor goede en veilige vaarwegen, verbeteren van recreatie- en natuurgebieden en onderhouden van het culutuurhistorisch landschap.
Binnen de gemeente Amsterdam is het 'Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 ("Breed water")' kaderstellend. De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken:
- inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
- nemen van grondwatermaatregelen.
In het plan staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld.
Per 1 december 2011 zijn de Keur AGV 2011, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen in werking getreden. De regels van de Keur beschermen de oevers, waterkeringen en wateren. Voor werkzaamheden rond een water of een dijk is vaak een vergunning van het waterschap nodig, bijvoorbeeld bij aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, plaatsen van bouwwerken, onttrekken van grondwater e.d. De artikelen in het Keurbesluit Vrijstellingen beschrijven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een Keurvergunning hoeft te worden aangevraagd. er geldt in veel gevallen wel een meldplicht.
5.2.1 Het bestemmingsplan
Het water van de binnenstad ten oosten van de Amstel maakt onderdeel uit van de afvoerroute van overtollig water uit het achterland van de Amstel en wijde omstreken. Het water wordt via het gemaal Zeeburg afgevoerd en wordt ''gevoelig gebied gemaal Zeeburg" genoemd. Deze afvoerroute vanuit het achterland van de Amstel naar het gemaal Zeeburg functioneert niet goed. Dit heeft tot gevolg dat er wateropstuwing kan plaatsvinden in het gebied en vooral in de Amstel ten zuiden van Amsterdam. Door de smalle grachten en dikke pijlers van bruggen kan wateropstuwing ontstaan met hoog water als gevolg. Ook kan er onvoldoende water bij gemaal Zeeburg komen. Behalve smalle grachten en bruggen zorgen (drijvende) voorwerpen zoals woonboten en schepen, steigers, afmeerpalen etc. voor extra opstuwing van het water. In de waterwegen in het gevoelig gebied mag het bestaande doorstroomprofiel op geen enkele wijze verder worden aangetast. Dit betekent dat geen vergunningen worden gegeven voor nieuwe werken en woonboten en ook niet voor verplaatsing, vervanging of verbouwing van bestaande werken en woonboten die tot een grotere waterverplaatsing of een grotere weerstand tegen doorstroming leiden.
In de regels van het bestemmingsplan is daarom opgenomen dat de gewenste steiger in het plangebied uitsluitend aan de wal mag worden bevestigd. Het plaatsen van een hangende steiger met de voorgenomen afmetingen is (water-)vergunningplichtig, maar onder bepaalde voorwaarden wel vergunbaar. De voorwaarden zijn dat de steiger maximaal 1,5 meter uitsteekt uit de oever en dat er niets aan de steiger wordt aangelegd. Op het aanleggen van bootjes en dergelijke zal streng worden gehandhaafd. Voor de bouw van de steiger is een omgevingsvergunning vereist.
Daarnaast moet een toets worden uitgevoerd op de nautische aspecten. Hierbij wordt onderzocht of de steiger belemmeringen oplevert voor vaarverkeer en wordt bepaald of wordt voldaan aan de regels uit de Verordening op het binnenwater. Bij stadsdeel Centrum kan een opbreekontheffing worden aangevraagd voor plaatsing van de steiger. Het benodigde nautisch advies is een onderdeel van deze opbreekontheffing.
In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.
5.2.2 Riolering
In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater af te koppelen, d.w.z. scheiden van de vuilwaterstromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "Richtlijnen voor het lozen van regen-, grond- en leidingwater" opgesteld door AGV/Waternet. Mocht de mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.
5.2.3 Materiaalkeuze
Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en dient voorkomen te worden (gedurende zowel de bouw- en gebruiksfase alsmede de inrichting van de openbare ruimte). Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.
5.3 Flora En Fauna
Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde.
Het bestemmingsplan Van Overloopplantsoen is een bestemmingsplan gericht op het beheer van het plangebied. Wel is het toegestaan een steiger te bouwen.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en Faunawet.
Indien uit gegevens of uit onderzoek blijkt, dat er sprake is van een beschermde soort of beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rust -plaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend op grond van de Flora- en Faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader.
De bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening). Het criterium 'in het belang van handhaving van het natuur-, landschaps- of stadsschoon" zal door het dagelijks bestuur bij de toetsing van aanvragen strikt worden toegepast.
Voor het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad, waarbinnen het Van Overloopplantsoen ligt, is in 2010 onderzoek verricht naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna ('Natuurtoets Oostelijke binnenstad", Dienst Ruimtelijke Ordening, maart 2010) in het gehele gebied tussen Amstel, Nieuwe Herengracht, Nieuwe Vaart en Singelgracht. In dit onderzoek is nagegaan of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad. Volgens dit onderzoek zijn in het Van Overloopplantsoen en de oevers van de Nieuwe Keizersgracht geen beschermde flora- en faunasoorten aangetroffen.
Volstaan wordt daarom met de algemene conclusies uit dit rapport.
In het plangebied van de Oostelijke binnenstad komen een aantal beschermde dier- en plantensoorten voor. Ook relatief kleine ingrepen kunnen effect hebben op deze soorten. Veel gebouwen in het plangebied zijn geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Bij sloop of grote renovatie van gebouwen is dan ook vrijwel altijd nader onderzoek nodig. Voor de meeste broedvogels geldt dat de nesten alleen gedurende de broedperiode beschermd zijn. Nesten van gierzwaluwen en huismussen zijn echter het hele jaar beschermd. Dichte struiken en klimop waarin huismussen zich verschuilen horen bij de beschermde verblijfplaatsen.
Op een aantal kademuren groeien muurplanten. Gele helmbloem, tongvaren en steenbreekvaren vallen onder de Flora- en faunawet. Indien bij de werkzaamheden gebruikt wordt gemaakt van de gedragscode van de Gemeente Amsterdam is een ontheffing van de Flora- en faunawet niet nodig.
5.4 Luchthavenindelingsbesluit En Luchthavenverkeersbesluit
Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.
In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van het Van Overloopplantsoen. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.
Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Voor het gebied van het bestemmingsplan Van Overloopplantsoen volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 6 Archeologie
6.1 Algemeen
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in de bodem of documentatie op maat gesneden maatregelen vergen. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta vastgesteld. Een essentieel uitgangspunt uit dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op de juiste wijze te documenteren en de informatie en de vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is sinds 1 september 2007 van kracht.
De afdeling archeologie van Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) is in 2001 gestart met een nadere inventarisatie van archeologische verwachtingen in elk stadsdeel. De wetgeving schrijft namelijk voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting. In opdracht van stadsdeel Centrum heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (november 2009, BO 09-081) uitgevoerd voor het plangebied van het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad. In het bijbehorende rapport zijn de archeologische waarden van het Van Overloopplantsoen aangegeven.
6.2 Archeologische Beleidskaart
De archeologische beleidskaart van het bestemmingsplangebied Oostelijke binnenstad is een vereenvoudigde weergave van de diverse archeologische verwachtingen, vertaald in archeologische waarderingen en beleidsmaatregelen. De kaart is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied.
Voor het plangebied van het bestemmingsplan Van Overloopplantsoen zijn op basis van archeologische verwachtingen twee beleidszones onderscheiden, te weten C en I. Elke zone heeft eigen beleidsmaatregelen:
Zone C: gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog aanwezige historisch infrastructurele assen in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. Deze gebieden zijn onbebouwd of de bebouwing dateert van vóór de 19e eeuw. Dit betekent dat bij bodemingrepen over een oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 0,50 m - NAP een archeologisch veldonderzoek vereist is.
Zone I: terreinen met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Dit betekent dat bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan de waterbodem een archeologisch veldonderzoek is vereist.
Het plangebied is kleiner dan 100 m². De beleidsmaatregelen van zone C en I zijn van toepassing op bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m². Dit betekent dat bij bodemingrepen in plangebieden die kleiner zijn dan 100 m2 geen archeologisch verldonderzoek vereist is. Om deze reden zijn geen regels ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied opgenomen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Uitvoering van het bestemmingsplan komt voor rekening van het stadsdeel.
Het plan betreft geen aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, zodat er geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld.
Hoofdstuk 8 Inspraak
Op 12 december 2011 is een inspraakbijeenkomst gehouden. Hierbij waren negen belangstellenden aanwezig. Na een uitleg over het concept-ontwerpbestemmingsplan is er gelegenheid tot inspreken. Er zijn vragen over het gebruik van de steiger, hoe deze bereikt kan worden en of Waternet akkoord is. Verder zijn er opmerkingen gemaakt over de gevolgde procedure; dwz. eerst de privaatrechtelijke en daarna de publiekrechtelijke weg. Hiermee wordt erop gedoeld dat eerst een vaststellingsovereenkomst met de eigenaar is afgesloten en daarna de procedure voor het bestemmingsplan. Enkele van de aanwezigen achten de gevolgde gang van zaken als bijzonder schadelijk voor het publieke vertrouwen in de overheid.
Het inspraakverslag is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Hoofdstuk 9 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Omdat het plangebied niet meer dan één perceel omvat en het bestemmingsplan een uiterst beperkt effect zal hebben, is het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro met een gelimiteerd aantal overlegpartners gevoerd.
Over het concept ontwerpplan is overlegd met de volgende instantie:
1. Waternet
Waternet heeft in een schriftelijke reactie aangegeven, dat vanwege de ligging van de betreffende watergang in het hoogwaterbemalingsgebied het volgens de Intergrale Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, niet toegestaan en niet vergunbaar is werken in het water te plaatsen. Het plaatsen van een hangende steiger met de voorgenomen afmetingen is (water-)vergunningsplichtig, maar onder bepaalde voorwaarden wel vergunbaar.
Naast de bepaling of een watervergunning noodzakelijk is voor de steiger, moet een toets worden uitgevoerd op de nautische aspecten. Hierbij wordt onderzocht of de steiger belemmeringen oplevert voor vaarverkeer en wordt bepaald of wordt voldaan aan de regels uit de Verordening op het binnenwater. Vooralsnog verwacht Waternet in nautisch opzicht te kunnen instemmen met de steiger, mits:
- de steiger maximaal 1,5 meter uitsteekt uit de oever;
- er niets aan de steiger wordt aangelegd. Op aanleggen van bootjes en dergelijke zal streng worden gehandhaafd.
De opmerkingen van Waternet zijn in hoofdstuk 5.2 van de toelichting verwerkt.
Waternet heeft op 1 maart 2012 het stadsdeel bericht dat de adviezen op correcte wijze zijn verwerkt en dat Waternet akkoord is met het ontwerpbestemmingsplan.
De reactie van Waternet is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Bijlage 1 Verslag Inspraakbijeenkomst
Bijlage 1 Verslag inspraakbijeenkomst