Haarlemmerplein 48
Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam
Vastgesteld op 18-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Haarlemmerplein 48 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.A1305BPSTD met de bijbehorende regels (en bijlagen);
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.6 additionele horeca:
horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;
1.7 archeologisch rapport:
een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het dagelijks bestuur in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
1.8 archeologische waarde:
waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
1.9 automatenhal:
iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bodemverstoring:
elke vorm van grondverzet;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwhoogte:
de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 bijzondere bouwlaag:
kelders, souterrains en kappen;
1.23 consumentverzorgende dienstverlening:
een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;
1.24 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
1.26 dove gevel:
een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A);
1.27 galerie:
een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 gebouwd terras:
een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;
1.30 geldwisselkantoor:
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;
1.31 geluidzone industrie:
zone rond een industrieterrein als bedoeld in art. 41 en 53 van de Wet geluidhinder;
1.32 gevelverkoop:
het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg
1.33 goothoogte:
de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;
1.34 horeca 1:
fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.
1.35 horeca 2:
horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;
1.36 horeca 3:
horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;
1.37 horeca 4:
horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;
1.38 horeca 5:
hotels;
1.39 horeca 6:
de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);
1.40 kantoor met baliefunctie:
een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;
1.41 kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;
1.42 kelder:
één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;
1.43 mengformule:
in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverleing tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:
- 1. de openingstijden van het eet- en /of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening;
- 2. de netto verkoopvloeroppervlak van het eet- en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m2. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
- 3. het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
- 4. het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
- 5. het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
- 6. het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;
- 7. het eet- en/of drinkgedeelte op geen enkele wijze een horeca-uitstraling heeft.
1.44 netto verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.45 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;
1.46 open puiverkoop:
het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;
1.47 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.48 perceel:
een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;
1.49 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.50 prostitutiebedrijf:
een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;
1.51 samenvoegen:
het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen;
1.52 seksinrichting:
een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;
1.53 short stay:
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.
1.54 smartshop:
detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen;
1.55 souterrain:
een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;
1.56 telefoneerinrichting:
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;
1.57 tuinhuis:
een niet aan het hoofdgebouw verbonden gebouw, bestaande uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, gesitueerd op een keurtuin (specifiek op de verbeelding aangeduid) en met een sierfunctie. Tuinhuizen zijn onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en zijn bedoeld om kortstondig te verpozen en om aan tuingebruik gerelateerde zaken in op te slaan.
1.58 voorzieningen:
Voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieninggen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.3.1;
- b. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang, kinderdagopvang en/of schoolplein, uitsluitend daar waar de bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang en/of school in gebruik is;
- c. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
3.2 Bouwregels
Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Artikel 4 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De gronden aangewezen voor 'Waarde - archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 2 (hoge archeologische verwachting).
- b. De bestemming 'Waarde - archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemming.
4.2 Bouwregels
- a. De aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.
- b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Omgevingsvergunning
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
- b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
- c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het dagelijks bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het dagelijks bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
4.5 Uitzonderingen
Het bepaalde in de artikelen 4.2 en 4.3 is niet van toepassing op:
- a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
- b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.
Artikel 5 Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie
5.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.
- b. De bestemming 'Waarde-cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemming 'Tuin - 2''.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.
Artikel 8 Algemene Regels Bij Omgevingsvergunning Afwijken
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:
8.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.
8.2 Scootmobielstalling
Plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.
8.3 Geringe afwijkingen
Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.
8.4 Geringe overschrijdingen
Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de voorschriften, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.
8.5 Balkons en andere ondergeschikte delen van bouwwerken
Het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:
- a. in het gehele plangebied is het mogelijk bij omgevingsvergunning af te wijken voor een balkon aan de achtergevel met een diepte van 2 meter, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging of bij omgevingsvergunning wordt afgeweken, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
- b. balkons aan de voorzijde tot een diepte van ten hoogste 1 meter kunnen worden toegestaan aan panden in de volgende straten: Leidsekade, Marnixstraat, Weteringschans, Eerste Weteringplantsoen, Tweede Weteringplantsoen, Den Texstraat, Nicolaas Witsenkade, Nicolaas Witsenstraat, Westeinde, Oosteinde, Sarphatikade en Sarphatistraat, met uitzondering van de eerste en de bovenste bouwlaag;
- c. de omgevingsvergunning om af te wijken ten behoeve van galerijen wordt slechts verleend indien een andere vorm van ontsluiting niet mogelijk is. De overschrijding van de bestemmingsgrens bedraagt ten hoogste 2 meter. Deze afwijking wordt alleen voor de achterzijde van bebouwing verleend. Daarbij dient de parcellering zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan te worden gehandhaafd;
- d. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
- e. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat en mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 0,60 meter bedraagt. Er wordt alleen bij omgevingsvergunning afgeweken voor een openbare of bijzondere voorziening. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt niet bij omgevingsvergunning afgeweken;
- f. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de eerste bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst.
Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter.
8.6 Ondergrondse voorzieningen
Bergbezinkbassins.
8.7 Elektronische communicatiemiddelen
De omgevingsvergunning om af te wijken voor elektronische communicatiemiddelen zal slechts worden verleend tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig. Plaatsing op panden met een ' specifieke bouwaanduiding - orde 1(sba-1)' is niet toegestaan, tenzij de karakteristiek van het monument niet wordt aangetast. Plaatsing op panden met een 'speciefieke bouwaanduiding-orde 2 (sba-2) is toegestaan, tenzij de karakteristiek van het stadsgezicht wordt verstoord.
8.8 Toegelaten overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:
- 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
- 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
- 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
- 4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;
- 5. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
- 6. bouwen op vlucht.
Artikel 9 Procedureregels
9.1 Besluit omtrent exploitatieplan
Het dagelijks bestuur is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12.3. van de Wet ruimtelijke ordening, gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12.1 of 6.12.2. vast te stellen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Eenmalig afwijken
Het dagelijks bestuur kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Onderbroken verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Artikel 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Haarlemmerplein 48.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
Het plangebied omvat een deel van het onbebouwde terrein van het perceel Haarlemmerplein 48, gelegen achter de hoofdbebouwing.
1.2 Aanleiding
Haarlemmerplein 48 is al geruime tijd niet meer in gebruik als brandweerkazerne. In de tuin bij het gebouw is in het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt ten behoeve van de destijds aanwezige brandweerkazerne een bouwrecht opgenomen. Er mag een gebouw met een hoogte van 4 meter worden opgericht. Het belang van de brandveiligheid van de stad werd zwaarwegender geoordeeld dan het belang van een (groene) tuin die zo veel mogelijk vrij van bebouwing is. Omdat het hoofdgebouw niet meer als brandweerkazerne in gebruik is, prevaleert bij belangenafweging het belang van de ruimtelijke kwaliteit boven het in stand laten van het bouwrecht. Het belang van de ruimtelijke kwaliteit brengt met zich mee dat een tuin als deze als tuin kan worden gebruikt en zoveel mogelijk vrij is van bebouwing. Dit belang is ermee gediend de mogelijkheid om extra bouwvolume te realiseren te laten vervallen.
1.3 Doel
Het bestemmingsplan heeft tot doel het bouwrecht opgenomen in het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt te laten vervallen. Voor het plangebied wordt de bestemming 'Tuin – 2' opgenomen met een bouwregeling die overeenkomt met de gebruikelijke regeling voor tuinen die aan openbare ruimte grenzen in de binnenstad.
1.4 Beschermd Stadsgezicht
Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.
De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in de bestemmingsplannen voor de binnenstad regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
1.5 Unesco Werelderfgoed
In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.
De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Het plangebied ligt in de bufferzone, overeenkomstig met het beschermd stadsgezicht.
Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.
1.6 Digitalisering Bestemmingsplannen
Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.
De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Dit heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan Haarlemmerplein 48 wat betreft opzet en presentatie van kaart en regels afwijkt van de oude plannen voor dit gebied. De bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in het stadsdeel de eerste plannen die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld. Inmiddels zijn ook de bestemmingsplannen Zuidelijke binnenstad, Westelijke binnenstad, Water en Postcodegebied 1012 gereed. Met het bestemmingsplan Haarlemmerplein 48 wordt aansluiting gezocht bij deze recent tot stand gekomen bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.
1.7 Opzet
De toelichting op het bestemmingsplan Haarlemmerplein 48 is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.
De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van het plangebied bevindt zich in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 6 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 7, 8 en 9 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 10 en 11. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 12.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Stadsdeel Centrum
Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid van het stadsdeel van belang:
- a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
- b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
- c. Bestemmingsplan Water, 2012;
Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het in dit hoofdstuk genoemde beleid.
Beleidsplan Binnenstad
De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:
- het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.
Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel, evenals de andere hoofddoelstellingen. Dit zijn:
- behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
- verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
- verbeteren van de bereikbaarheid.
Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:
- zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.
Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.
Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad
In de Stratgische Visie uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
- waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
- waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
- waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.
Bestemmingsplan Water
Voor het gehele binnenwater (inclusief de bruggen), dat onder de bevoegdheid van stadsdeel Centrum valt, is een apart bestemmingsplan opgesteld. Met een bestemmingsplan voor het water wordt de stadsdeelbrede visie op het water van de binnenstad juridisch-planologisch verankerd en worden alle bestaande, vaak uiteenlopende bestemmingsplanregelingen voor het water in de binnenstad vervangen door één eenduidige regeling.
In verband hiermee is het water binnen het plangebied niet in het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden opgenomen. Dit houdt in dat de regeling die geldt voor het water in de binnenstad verwoord is in het bestemmingsplan Water. Het bestemmingsplan is op 16 november 2012 in werking getreden.
2.2 Gemeente Amsterdam
2.2.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam
Algemeen
Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.
Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:
- Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
- Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
- Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
- Investeren in recreatief gebruik groen en water;
- Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
- Olympische Spelen Amsterdam 2028.
De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.
Stadsdeel Centrum
Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.
Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.
Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.
2.3 Provincie Noord-holland
Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:
- klimaatbestendigheid;
- duurzaam ruimtegebruik;
- ruimtelijke kwaliteit.
De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.
In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.
Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.
2.4 Rijksoverheid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:
- 1. een goede bescherming tegen overstroming;
- 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
- 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
- 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmingsplan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.
Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed
2.3. Betekenis van de aanwijzing van de grachtengordel als werelderfgoed
3.1 Algemeen
3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed
De 17de eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.
3.1.2 Kern- en bufferzone
De 17de eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.
Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone
3.2 Waardering Van De Grachtengordel Als Werelderfgoed
3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden
Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organistaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast.
“Uitzonderlijke universele waarde” houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.
De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.
3.2.2 Criteria
Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de ”World Heritage Convention”, de “Operational Guidelines”.De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.
De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.
(i) – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;
(ii) – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;
(iv) – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.
3.2.3 Authenticiteit en integriteit
In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde”.
Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de “Uitzonderlijke universele waarde”. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.
Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de “Uitzonderlijke universele waarde” van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.
De “Operational Guidelines” geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.
3.3 Verklaring Van Uitzonderlijke Universele Waarde
Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.
Korte synthese
De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.
De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de 17e en 18e eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.
Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de 16e eeuw en gebouwd in de 17e eeuw.
Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma
van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.
Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.
In de 17e eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.
Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de 17e eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.
Integriteit en authenticiteit
Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.
Het merendeel van de huizen, gebouwd in de 17de en 18de eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.
Eisen aan de bescherming en het beheer
Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.
Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.
3.4 Betekenis Van De Aanwijzing
3.4.1 Algemeen
De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.
3.4.2 Nieuwbouw
Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.
UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenciteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:
“Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.”
3.4.3 Visual impact en hoogbouwbeleid
Voor UNESCO is het aspect “visual impact” (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.
Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011).
Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.
Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/ doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Beschrijving En Uitgangspunten
4.1 Ruimtelijke Beschrijving
Het Haarlemmerplein is gelegen aan de noordwestelijke rand van de binnenstad. Het Haarlemmerplein werd aangelegd als onderdeel van de grote westelijke stadsuitbreiding van Amsterdam, die plaatsvond vanaf 1610. Het plein ligt aan weerszijden van de Haarlemmerdijk. Tot de jaren zeventig was het Haarlemmerplein een duidelijk begrensde ruimte met drie gesloten gevelwanden en één open zijde, waarin de karakteristieke poort staat. Met het slopen van de bebouwing aan de noordzijde heeft het plein deze karakteristieke U-vormige begrenzing verloren en had het plein het karakter van een braakliggende restruimte aan de rand van de stad. Met de bouw van het appartementencomplex in 2012 zijn de originele stedenbouwkundige vorm en maat van het plein grotendeels teruggebracht. Het plein heeft haar gesloten karakter teruggekregen. Drie binnenhoven snijden in de structuur van het bouwblok. Een van de hoven vormt de entree tot de appartementen en creëert een doorgangsroute tussen het plein en de woningen. Onder het bouwblok is een parkeergarage gesitueerd.
De 19e eeuwse Willemspoort, met zijn fraaie en monumentale architectuur, domineert nog altijd het plein. Gelegen aan de Singelgracht en in de as van de Haarlemmerstraat en -dijk blijft de poort een markant herkenningspunt in de stad. De bouwblokken rond het plein zijn opgebouwd uit panden met een vrijwel gelijke breedte, te weten 5 à 6 meter. Deze maat komt overeen met de oorspronkelijke perceelsbreedte van 20 voet, zoals deze ooit bij de gronduitgifte is vastgelegd. De gevelwanden van de bouwblokken aan de Haarlemmerdijkzijde hebben een zeer gevarieerde opbouw, zowel in hoogte als in architectuur. De gevelwand aan de zuidzijde van het plein geeft een homogener beeld. De meeste panden in deze bouwblokken hebben een opbouw van vier bouwlagen en een kap. De bouwblokken aan weerszijden van de poort zijn typisch 19e eeuwse bouwblokken die in series of in ensembles zijn gebouwd.
4.2 Ruimtelijke Uitgangspunten
4.2.1 Binnenterreinen en tuinen
In de Haarlemmerbuurt is het gesloten bouwblok de meest voorkomende typologie. In het plangebied grenst de tuin direct aan het water. Deze tuin heeft de bestemming 'Tuin - 2'. Voor deze bestemming geldt als uitgangspunt dat de bestaande openheid gehandhaafd moet blijven. In de tot 'Tuin - 2' bestemde tuinen – de tuinen die grenzen aan de openbare ruimte – gaat verdichting ten koste van de beleving van de open ruimte en de kwaliteit van het openbaar gebied. Om het open karakter te behouden is het oprichten van gebouwen niet toegestaan.
Op gronden met de bestemming 'Tuin - 2' mag niet worden geparkeerd.
De bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening, waarbij het criterium 'in het belang van handhaving van natuur-, landschaps- of stadsschoon' bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inzake het kappen van een boom zeer strikt wordt toegepast.
Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan
5.1 De Verbeelding
Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.
Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
- Tuin - 2
- Dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2
- Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie
De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.
5.2 Inleidende Regels
In de eerste twee artikelen van de regels is een begrippenlijst opgenomen en een regeling over de wijze van meten. Deze artikelen zijn gelijkluidend aan die uit de bestemmingsplannen voor grotere gebieden zoals het bestemmingsplannen Zuidelijke binnenstad, Westelijke binnenstad alsmede het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden. Hoewel niet alle bepalingen rechtstreeks toepasselijk zijn op het onderhavige plangebied, is er, zekerheidshalve voor gekozen niet in deze artikelen te schrappen ten einde maatwerk te pretenderen. Het resultaat is identiek.
5.3 De Bestemmingen
5.3.1 Tuin - 2
Tuinen die grenzen aan de openbare ruimte, zoals in dit geval, zijn bestemd voor 'Tuin - 2'. Op deze tuinen mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. Op gronden met de bestemming 'Tuin - 2' is een erfafscheiding met een hoogte van 1 meter toegestaan.
Er is een wijzigingsbevoegdheid voor ondergrondse parkeervoorzieningen en/of fietsenstallingen opgenomen. De bovenkant van het dak dient minimaal een meter onder het maaiveld te worden geprojecteerd opdat daar een laag grond van een meter dik op kan worden aangebracht om beplanting mogelijk te maken.
5.3.2 Dubbelbestemming Waarde - archeologie 2
Op basis van de archeologische verwachtingswaarden zijn vijf dubbelbestemmingen Waarde-archeologie opgenomen. Waarde - archeologie 2 en 3 is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting, Waarde - archeologie 7 is gegeven aan gronden met een lage archeologische verwachting. De dubbelbestemming Waarde - archeologie 9 is gegeven aan gronden met een waterbodem met hoge archeologische verwachting en Waarde - archeologie 10 is toegepast voor gronden met een waterbodem met lage archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.
Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.
De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.
5.4 Algemene Regels
Hetgeen is opgemerkt met betrekking tot de 'Inleidende regels', geldt ook voor de Algemene regels. Deze regels zijn gelijkluidend aan die uit de bestemmingsplannen voor grotere gebieden zoals het bestemmingsplannen Zuidelijke binnenstad, Westelijke binnenstad alsmede het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden. Hoewel niet alle bepalingen rechtstreeks toepasselijk zullen op het onderhavige plangebied, is er, zekerheidshalve voor gekozen niet in deze artikelen te schrappen ten einde maatwerk te pretenderen. Het resultaat is identiek.
Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatiemiddelen. Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.
5.5 Algemeen Gebruiksverbod
Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.
In Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) was niet voorzien in een algemeen gebruiksverbod om gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de daarvoor geldende regels. Deze algemene gebruiksverboden werden apart in elk bestemmingsplan opgenomen. Tussen 1 juli 2008, toen de Wet ruimtelijke ordening in werking trad, en 1 oktober 2010 was het algemene gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Genoemd artikel is met de inwerkingtreding van de Wabo vervallen.
5.6 Overgangsrecht
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.
Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.
De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.
De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Hoofdstuk 6 Milieu-aspecten
6.1 Geluidhinder
Om het plangebied ligt een aantal wegen die op grond van de Wet geluidhinder een zone hebben. Het gaat om de Planciusstraat en de Haarlemmer Houttuinen. Als een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, in een zone van een weg mogelijk maakt is toetsing aan geluidsnormen van de Wet geluidhinder noodzakelijk.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk, er worden geen geluidsgevoelige fucties mogelijk gemaakt.
6.2 Bedrijfshinder
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven.
6.3 Luchtkwaliteit
6.3.1 Toetsingskader
In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer.
Het bestemmingsplan Haarlemmerplein 48 is conserverend van aard en biedt geen ruimte aan nieuwe functies die tot verslechtering van de luchtkwaliteit zouden leiden.
6.4 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen grenzen houden van risico's bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.
In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.
Hoofdstuk 7 Archeologie
7.1 Algemeen
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die sinds 1 september 2007 van kracht is. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (november 2010) uitgevoerd voor het plangebied Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De waardestelling in het bureauonderzoek is gebaseerd op een historisch topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. In het onderzoek komen het nationale, provinciale en het gemeentelijke archeologiebeleid aan de orde. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.
Een samenvatting van het archeologisch bureauonderzoek is in de hierna volgende paragrafen opgenomen. Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.
7.2 Archeologische Vindplaatsen
In de rapportage van het archeologisch bureauonderzoek wordt een selectie van vindplaatsen kort toegelicht als illustratie van nog aanwezige archeologische sporen in het plangebied.
Haarlemmerplein
Aan de noordzijde van het Haarlemmerplein is in 1971 een huizenblok gesloopt. BMA afdeling Archeologie heeft in december 1999, januari 2000 en november/december 2005 op die locatie een deel van het 17e eeuwse huizenblok opgegraven. Er werden 17de-eeuwse bouwsporen en beerputten gedocumenteerd, en een grote stalhouderij en werkplaats. Die laatste elementen houden verband met de oorspronkelijke functie van het Haarlemmerplein als wagenplein, waar koetsen, karren en paarden werden gestald.
7.3 Archeologische Verwachtingskaart
Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met het gebruik van dit gebied van de 11e- tot de 20e- eeuw.
Vanwege vroegere (middeleeuwse en latere) bewoning in de Stads- en Godshuispolder kunnen binnen de Haarlemmerbuurt verkavelingsloten of andere overblijfselen, zoals afval en/of bebouwingsstructuren, verwacht worden.
Dit leidt tot een verwachtingenkaart van de archeologische materiële neerslag met elf zones.
Tien hiervan hebben een archeologische verwachting (zone A t/m I en deels zone J). Zone K heeft een negatieve verwachting. De verwachtingenkaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).
Binnen het plangebied geldt de volgende archeologisch verwachtingszone:
- A. Stadswal 1613
7.4 Archeologische Beleidskaart
De beleidskaart maakt onderscheid tussen zones met een hoge verwachting, zones met een lage verwachting en een zone zonder verwachting. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgestreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen (de beleidskaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).
voor het plangebied geldt de volgende Archeologische beleidszone op basis van de archeologische verwachtingszones en verstoringen:
Beleidscategorie 2: bij hoge verwachting (Verwachtingzones A en B).
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.
Voor het hele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Bureau Monumenten en Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.
Het volledige archeologisch bureauonderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.
Hoofdstuk 8 Flora En Fauna
8.1 Wettelijk Kader
8.1.1 Natuurbeschermingswet 1998
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in, of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.
8.1.2 Flora- en faunawet 2002
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.
Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Wat betreft de flora is de aandacht onder meer gericht op de flora van de kademuren. Als uit gegevens of onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend. De ontheffing vindt plaats op grond van de Flora- en faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. Op Rode lijsten staan soorten die om verschillende redenen sterk achteruitgaan. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van een ontheffingsaanvraag Ffw. Voor een beschermde soort van de Rode lijst is de afweging diepgaander.
Bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening).
De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.
Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan soorten moet worden voorkomen.
8.1.3 Ecologische hoofdstructuur (EHS)
De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Bij kwantitatieve of kwalitatieve aantasting van de EHS, dient volgens de in de Nota Ruimte vastgelegde regels, gecompenseerd te worden.
In het structuurplan van de gemeente Amsterdam wordt een aantal groengebieden planologisch beschermd.
8.2 Natuurtoets
De Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam heeft in juni 2013 een natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied Haarlemmerbuurt/ Westelijke Eilanden. In de natuurtoets is onderzocht of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het bestemmingsplan. Voor het plangebied is vooral de Flora- en faunawet van toepassing.
De volledige tekst van de toets is opgenomen als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan. Een korte samenvatting is hieronder opgenomen.
In de uitgevoerde natuurtoets wordt geconstateerd dat de natuurwaarden in de Haarlemmerbuurt niet hoog zijn. Het plangebied is niet aangesloten op een ecologische structuur. Grondgebonden soorten kunnen het plangebied niet of nauwelijks bereiken. Er komen echter wel door Flora- en faunawet beschermde soorten voor. Voor deze beschermde soorten kunnen ook relatief kleine ingrepen kunnen negatieve effecten hebben. Bij sloop of grote renovatie van gebouwen is dan ook vrijwel altijd nader onderzoek nodig. Ook kunnen in ieder geval in bomen en struikgewas nestelende vogels worden verwacht in het plangebied. Door bij de planning van werkzaamheden aan het groen rekening te houden met het broedseizoen van de aanwezige vogels wordt overtreding van de Flora-en faunawet voorkomen.
Beschermde soorten in het plangebied
Vleermuizen, broedvogels, amfibieën en muurplanten zijn door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Voor de kleine watersalamander, bruine kikker en de gewone pad geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij werkzaamheden waarbij beschermde muurplanten betrokken zijn, kan volgens de gedragscode van de gemeente Amsterdam worden gewerkt. Ontheffing is dan niet nodig. Voor de meeste broedvogels geldt dat er geen problemen met de Flora- en faunawet zijn als de broedperiode bij werkzaamheden wordt vermeden. Voor vleermuizen is een ontheffing nodig als verbodsartikelen overtreden worden.
Vleermuizen
Gezien de nabijheid van geschikt foerageergebied in de nabijheid is er een kans dat er vleermuizen verblijven in daarvoor geschikte gebouwen. Als een gebouw geschikt is en de voorgenomen ingreep potentiële verblijfsplaatsen zal vernietigen, dan is gespecialiseerd onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Vleermuizen worden door de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Indien na onderzoek blijkt dat er vaste verblijfplaatsen in gebouwen zijn, dan moet volgens de Flora- en faunawet gehandeld worden. In de gedragscode van de gemeente Amsterdam staan hiervoor de richtlijnen.
Broedvogels
Voor de meeste broedvogels geldt dat de nesten gedurende de broedtijd zijn beschermd. Ontheffing voor broedvogels wordt meestal niet verleend, omdat het in de regel goed mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen. In de gedragscode van de Gemeente Amsterdam staat voor een aantal vogelsoorten een natuurkalender; hieruit valt af te leiden in welke periode het beste gewerkt kan worden. Broedvogels waarvan het nest ook buiten de broedtijd beschermd is, zijn de huismus (Rode lijst) en de gierzwaluw. In het plangebied zijn langs de westelijke rand van het Bickerseiland huismussen waargenomen. Voor het in stand houden van een kolonie mussen is het van belang dat zowel nestgelegenheid als schuilplaatsen beschermd worden.
Flora
Op een aantal kademuren groeien diverse soorten muurplanten. Van de aanwezige soorten muurplanten zijn tongvaren, zwartsteel en steenbreekvaren beschermd door de Flora-en faunawet. Indien bij werkzaamheden aan de kademuren de gedragscode van de Gemeente Amsterdam gevolgd wordt is een ontheffing van de Flora-en faunawet voor beschermde planten niet nodig.
Zorgplicht
Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt bij voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden altijd de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan aanwezige plant- en diersoorten moet worden voorkomen. Dit kan door bij de planning en bij de uitvoering van werkzaamheden rekening te houden met de aanwezige soorten.
Hoofdstuk 9 Luchthavenindelingsbesluit
Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.
In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van de Zuidelijke binnenstad. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.
Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken met artikel 50.3 (m.b.t. bouwvergunning) van de Woningwet, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.
Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan Oostelijke binnenstad in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad.
Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Zuidelijke binnenstad, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.
Hoofdstuk 10 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan brengt slechts met zich mee dat de in het plan begrepen gronden, die onbebouwd zijn, onbebouwd blijven. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
Hoofdstuk 11 Inspraak
De gronden als in dit plan vervat maken eveneens onderdeel uit van het concept- ontwerpbestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden. Over dit plan heeft op 10 december 2013 een informatie en inspraakavond plaatsgevonden. Er zijn geen mondelinge noch schriftelijke inspraakreacties ontvangen over onderhavig perceel.
Hoofdstuk 12 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Gezien de inhoud van het bestemmingsplan is overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening achter wege gelaten. Aangenomen mag worden dat geen van de gebruikelijke overlegpartners is belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.