KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie D
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Gebiedsaanduidingsregels - Geluidzone - Industrie
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied
1.3 Doel
1.4 Digitalisering Bestemmingsplannen
1.5 Opzet
Hoofdstuk 2 Beleidskader En Karakteristieken Plangebied
Hoofdstuk 3 Het Bestemmingsplan
3.1 Inleiding
3.2 Wijzigings- En Ontheffingsbevoegdheden
3.3 De Verbeelding
3.4 De Bestemmingen
3.5 Gebiedsaanduiding
3.6 Algemene Regels
3.7 Overgangsrecht
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Geluidhinder
4.2 Bedrijfshinder
4.3 Bodem
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Archeologie
5.1 Algemeen
5.2 Archeologische Vindplaatsen
5.3 Archeologische Verwachtingskaart
5.4 Archeologische Beleidskaart
Hoofdstuk 6 Water
Hoofdstuk 7 Natuur En Landschap
Hoofdstuk 8 Luchthavenindelingsbesluit
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
9.1 Algemeen
9.2 Herziening
Hoofdstuk 10 Inspraak
Hoofdstuk 11 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

1e herziening bestemmingsplan Oostelijke Eilanden

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Vastgesteld op 01-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Oostelijke Eilanden met identificatienummer NL.IMRO.0363.A1402BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 additionele horeca:

horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;

1.7 archeologisch rapport:

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.8 archeologische waarde:

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 automatenhal:

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains en kappen;

1.16 bodemverstoring:

elke vorm van grondverzet;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwhoogte:

de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 consumentverzorgende dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt worden bergepen;

1.26 galerie:

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 gebouwd terras:

een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;

1.29 geluidzone industrie:

zone rond een industrieterrein als bedoeld in art. 41 en 53 van de Wet geluidhinder;

1.30 gevelverkoop:

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg

1.31 goot:

de ligging van de goot wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak;

1.32 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.33 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.34 kelder:

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.35 mengformule:

in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:

  1. 1. de openingstijden van het eet- en /of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening;
  2. 2. de netto verkoopvloeroppervlak van het eet- en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m2. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
  3. 3. het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
  4. 4. het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
  5. 5. het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
  6. 6. het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;
  7. 7. het eet- en/of drinkgedeelte op geen enkele wijze een horeca-uitstraling heeft.

1.36 netto verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.37 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;

1.38 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.39 perceel:

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 samenvoegen:

het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen;

1.42 short stay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.

1.43 smartshop:

detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen;

1.44 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.45 telefoneerinrichting:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.46 voorzieningen:

voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg,

politie/brandweer en welzijnsvoorzieninggen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.

1.47 waterkering:

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen);

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2;
  3. c. kantoren met baliefunctie, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2;
  4. d. openbare en bijzondere voorzieningen, met in achtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.2, 3.5.4 en 3.6.4;
  5. e. galeries, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2;
  6. f. detailhandel, met uitzondering van smartshops, en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inachtneming van de artikelen 3.5.2, 3.5.3, 3.6.2 en 3.6.3;
  7. g. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.1 en 3.5.2;
  8. h. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. tuin en erven.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 3.2 en 3.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:

3.5 Specifieke gebruiksregels

Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van de binnenstad te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven. Om deze functiemenging te behouden is het beleid mede gericht op handhaving en versterking van de binnenstad als belangrijkste werkgebied van Amsterdam.

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksbepalingen:

3.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikel 4.

Artikel 4 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie D

4.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De gronden aangewezen voor 'Waarde-archeologie D' zijn naast de op de plankaart aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden D (lage archeologische verwachting, grachten).
  2. b. De bestemming 'Waarde-archeologie is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels

  1. a. De aanvrager van een bouwvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, dient in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 3 meter onder maaiveld plaatsvinden, een archeologisch rapport te overleggen.

Aan de bouwvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3 Aanlegvergunning

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 3 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  2. b. De aanvrager om een aanlegvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.

Aan de aanlegvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie D' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

4.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in de artikelen 4.2 en 4.3 is niet van toepassing op:

  1. a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  2. b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.

Artikel 7 Gebiedsaanduidingsregels - Geluidzone - Industrie

7.1 Gebiedsaanduidingsregel - geluidzone - industrie

De geluidsbelasting van het bedrijventerrein 'Oostenburgereiland' is vastgelegd in een bestaande geluidzone, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie', als bedoeld in artikel 53 Wet geluidhinder.

7.2 Bouwregels

De bouw van een woning of een gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, alsmede in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder, is binnen deze geluidzone niet toegestaan, tenzij:

  1. a. een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw vóór de vaststelling van dit plan is verleend;
  2. b. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen geluidzone

Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' te verwijderen, indien:

  1. a. de zone verkleind of verwijderd wordt;
  2. b. aangetoond is dat de geluidsbelasting in het gebied, dat ophoudt deel uit te maken van de zone, lager is dan 50 dB(A).

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het bevoegd gezag bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van regels van dit plan, voor:

8.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

Gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

8.2 Scootmobielstalling

Plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

8.3 Geringe afwijkingen

Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

8.4 Geringe overschrijdingen

Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

8.5 Balkons en andere ondergeschikte delen van bouwwerken

Het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met in achtneming van het volgende:

  1. a. in het gehele plangebied is met ontheffing een balkon aan de achtergevel toegestaan met een diepte van 2 meter, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging of de ontheffing wordt verleend, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  2. b. ontheffing voor galerijen wordt slechts verleend als een andere vorm van ontsluiting niet mogelijk is. De overschrijding van de bestemmingsgrens dan wel de differentiatielijn bedraagt ten hoogste 2 meter. Deze ontheffing wordt alleen voor de achterzijde van bebouwing verleend. In elk geval dient de parcellering, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan te worden gehandhaafd;
  3. c. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
  4. d. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat, mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 0,60 meter bedraagt. Deze ontheffing wordt alleen verleend voor een openbare of bijzondere voorziening. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt geen ontheffing verleend;
  5. e. erkers zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt de ontheffing slechts verleend vanaf de eerste bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst.

Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter.

8.6 Ondergrondse voorzieningen

  1. a. Bergbezinkbassins.
  2. b. Voorzieningen ten behoeve van warmte-koudeopslag.

8.7 Elektronische communicatiemiddelen

De omgevingsvergunning om af te wijken voor elektronische communicatiemiddelen zal slechts worden verleend tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig.

8.8 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:

  1. 1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
  3. 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  4. 4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;
  5. 5. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
  6. 6. bouwen op vlucht.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsregel Staat van Inrichtingen

Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende Staat van inrichtingen te wijzigen in die zin dat:

  1. a. aan de Staat van inrichtingen functies kunnen worden toegevoegd;
  2. b. in de Staat van inrichtingen opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Besluit omtrent exploitatieplan

Het bevoegd gezag is bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12.3. van de Wet ruimtelijke ordening, gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12.1 of 6.12.2. vast te stellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Eenmalig afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Onderbroken verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 1e herziening bestemmingsplan Oostelijke Eilanden.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 juli 2010 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' vastgesteld. Voor de woonblokken aan de Nieuwe Oostenburgerstraat is bepaald dat de maximale goothoogte 11 meter mag bedragen en de maximale bouwhoogte 14 meter. Indien de goot- en de bouwhoogte ten tijde van de terinzage legging van het ontwerpbestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' hoger was, gelden de feitelijk aanwezige hoogten. De goot- en de bouwhoogten van de panden aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 3 t/m 20 zijn 12,5 meter, respectievelijk 16,6 meter.

De koppanden (de huisnummers 1 en 2) zijn in de jaren zeventig van de vorige eeuw gesloopt. In 2005 is het idee opgevat om de twee gesloopte panden terug te bouwen. Deze panden zijn nog niet gerealiseerd. Voor deze nog te realiseren panden geldt, conform het geldende bestemmingsplan, een maximale goot- en bouwhoogte van 11, respectievelijk 14 meter.

Voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan in 2010 is in 2009 een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) opgesteld voor de Nieuwe Oostenburgerstraat en omgeving. Hierin is bepaald dat 'de goothoogte en dakvorm van de nieuwbouw dienen aan te sluiten bij die van de bestaande bebouwing. Hierbij gelden de bestaande goot- en nokhoogte als maximale bouwhoogtes'. Daarmee is de ontwikkeling van de beide panden niet mogelijk in het geldende bestemmingsplan. Deze herziening maakt de herontwikkeling van de panden mogelijk.

1.2 Ligging En Grenzen Van Het Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1402BPSTD-VG01_0001.png"

Afbeelding 1. Ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Doel

Het doel van deze herziening voor de Oostelijke eilanden is dat de panden aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 en 2 ontwikkeld kunnen worden, overeenkomstig het SPvE dat is opgesteld. Met deze herziening worden de goot- en bouwhoogten van beide panden verhoogd van 11, respectievelijk 14 meter naar een goothoogte van maximaal 12,5 meter en een maximale bouwhoogte van 16,6 meter.

1.4 Digitalisering Bestemmingsplannen

Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De nieuwe regelgeving is op 1 januari 2010 in werking getreden. De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de verbeelding (plankaart), de regels en de toelichting.

1.5 Opzet

De toelichting van de 'Eerste herziening bestemmingsplan Oostelijke Eilanden' is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven dat het beleidskader, de historische ontwikkeling en de ruimtelijke- en functionele beschrijving en uitgangspunten, zoals omschreven in de hoofdstukken 2 t/m 5 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' ook van toepassing zijn op deze herziening.

In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 4 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 5, 6, 7 en 8 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 9 en 10.

Hoofdstuk 2 Beleidskader En Karakteristieken Plangebied

In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) wordt uitgebreid ingegaan op de volgende onderwerpen:

  1. 1. het relevante beleidskader;
  2. 2. de historische ontwikkeling;
  3. 3. de ruimtelijke beschrijving en uitgangspunten van het plangebied;
  4. 4. de functionele beschrijving en uitgangspunten van het plangebied .

Deze onderwerpen zijn in de hoofdstukken 2 t/m 5 van het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' beschreven en zijn ook van toepassing op deze eerste herziening van dat bestemmingsplan. Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor deze beschrijvingen verwezen naar de hoofdstukken 2 t/m 5 van dat bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Het Bestemmingsplan

3.1 Inleiding

In de hoofdstukken 2 t/m 5 van het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) zijn achtereenvolgens het beleidskader, de historische ontwikkelingen en de ruimtelijke- en functionele beschrijving en uitgangspunten beschreven. Voor een uitgebreide beschrijving van deze onderdelen wordt verwezen naar de toelichting van bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden'. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen de herziening vormen.

Deze herziening ziet erop toe dat de opgenomen goot- en bouwhoogten voor de panden in de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 en 2, zoals vastgelegd in bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden', worden aangepast. Om de herbouw van de beide panden mogelijk te maken, overeenkomstig het vastgestelde 'Stedebouwkundig Programma van Eisen Nieuwe Oostenburgerstraat e.o.' wordt de goothoogte verhoogd naar 12,5 meter. De maximale bouwhoogte wordt 16,6 meter.

3.2 Wijzigings- En Ontheffingsbevoegdheden

Met het bestemmingsplan wordt de herbouw van 2 panden beoogd. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bebouwingsregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en ontheffingsbevoegdheden. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomende gevallen geen veelal zwaardere en langdurigere planherzieningen of projectbesluiten ex artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening in procedure te worden gebracht. De ontheffingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bebouwingsregels, bijvoorbeeld een ontheffing van de maximale bouwhoogte, en bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een ontheffing van het maximale vloeroppervlak. De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor het realiseren van een andere functie, bijvoorbeeld een ondergrondse parkeervoorziening of een hotel. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk criterium dat van toepassing is binnen het beschermde stadsgezicht is dat de toepassing van een ontheffings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Ontheffingen zullen niet automatisch worden verleend. Wijzigingen zullen niet vanzelfsprekend worden doorgevoerd. Elk verzoek om toepassing van één van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een ontheffing wordt verleend of een wijziging doorgevoerd. Ruimtelijke ordening is immers een kwestie van belangenafweging.

Artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpbesluit kunnen indienen.

Er zijn dan ook geen procedureregels meer in het bestemmingsplan opgenomen.

3.3 De Verbeelding

Tot nu toe was de plankaart de verbeelding van het plan. Vanaf heden is wettelijk gezien geen sprake meer van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Om aan de wettelijke verpliching uit de Wet ruimtelijke ordening te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Met het oog op de leesbaarheid van de regels en deze toelichting wordt de term 'plankaart' nog gehanteerd. In de begripsbepaling van de regels is bepaald dat met plankaart wordt bedoeld de analoge of de digitale verbeelding. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de plankaart met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie D'. Met de dubbelbestemming Waarde-archeologie D zijn de archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan verankerd.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Regeling standaarden ruimtelijke ordening, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, ontheffing van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, ontheffing van de gebruiksregels, sloopvergunning en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komen ook bouwaanduidingen voor. Een voorbeeld hiervan is de goot- en bouwhoogte.Tevens is er een gebiedsaanduiding geldig, namelijk 'geluidszone - industrie'.

De analoge verbeelding is getekend op een topografische ondergrond, schaal 1:1000. Op elk perceel is een huisnummer aangegeven, zodat eenvoudig is na te gaan welke bestemming ter plaatse geldt.

3.4 De Bestemmingen

3.4.1 Wonen

Functies

Voor gronden met de bestemming 'Wonen' geldt dat wonen overal is toegestaan. Behalve wonen zijn op de eerste bouwlaag ook andere functies toegelaten zoals bedrijven, kantoren en openbare en bijzondere voorzieningen. Binnen de bestemming 'Wonen' is short stay niet toegestaan. Wonen is niet toegestaan in het 'detailhandellint-plus'; in de eerste bouwlaag van de bebouwing aan de Czaar Peterstraat, Kattenburgergracht, Wittenburgergracht, Oostenburgergracht, Cruquiuskade en de Kleine Wittenburgerstraat (tot aan de Parelstraat), tenzij deze woningen al legaal aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

De woonfunctie wordt beschermd door de Regionale Huisvestingsverordening. Het beleid is erop gericht woningonttrekking tegen te gaan.

Bouwregels en gebruiksregels

De bouwregels worden uiteengezet in bepaling 3.2 van de regels. De regels vloeien grotendeels voort uit het gemeentelijke beleid, zoals verwoord in hoofdstuk 2 van het bestemmingsplan Oostelijke Eilanden. Enkele bepalingen worden nader toegelicht. De maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogten zijn vastgesteld op 12,5 meter, respectievelijk 16,6 meter. Daarmee wordt aangesloten op de hopogten, welke gelden voor de naastegelegen gemeentelijke monumenten.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen in bepaling 3.3. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken voordoen, maar kan zich ook in andere situaties voordoen.

In bepaling 3.4 zijn de ontheffingen van de bouwregels opgenomen met de objectieve criteria waaraan wordt getoetst. Ontheffing voor schoorstenen en ventilatie-inrichtingen wordt alleen verleend op grond van aantoonbaar technische redenen, rekening houdend met de bouwhoogte van omringende bebouwing.

Ontheffing voor een dakterras is onder voorwaarden slechts mogelijk.

Ontheffing van de opgenomen goot- en bouwhoogte wordt alleen verleend voorzover het straatbeeld dit toelaat. Door de ophoging van panden mogen de variatie, de hoekaccenten en de toonaangevende elementen niet worden aangepast.

De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies, zijn opgenomen in artikel 3.5. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het stadsdeel te behouden en te versterken en de functiemening te handhaven. Om deze functiemenging te behouden is het beleid mede gericht op handhaving en versterking van de binnenstad als belangrijk werkgebied van Amsterdam.

3.4.2 Waarde - archeologie D

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is er een dubbelbestemming Waarde-archeologie D opgenomen. De dubbelbestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemming. Dat betekent dat bij de beoordeling van aanvragen op deze gronden primair de archeologische waarden beoordeeld en beschermd worden. Waarde-archeologie D heeft een lage verwachtingswaarde; bij bouwprojecten vanaf 500 m2 en een diepte van 3 meter wordt een archeologisch rapport verlangd. De bouw van de twee panden bedraagt circa 150 m2. In principe hoeft er geen archeologisch rapport opgesteld te worden.

Bij de aanvraag om bouwvergunning moet een archeologisch rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een aanlegvergunning is vereist.

Daarnaast geldt dat de werkzaamheden in de bodem vanaf een bepaalde omvang en diepte zijn gekoppeld aan een aanlegvergunning. Dit betekent dat de werkzaamheden pas mogen worden uitgevoerd als het bevoegd gezag de betreffende aanlegvergunning heeft verleend.

Aan zowel de bouwvergunning als de aanlegvergunning kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.

3.5 Gebiedsaanduiding

Het bedrijventerrein Oostenburgereiland heeft een geluidzone. Van oudsher waren op het bedrijventerrein zoneringsplichtige bedrijven aanwezig. Deze bedrijven zijn niet meer aanwezig, waarmee de geluidszone zijn functie heeft verloren. Momenteel is er een bestemmingsplan voor het Oostenburgereiland in voorbereiding, waarmee de geluidszone verwijderd wordt.

Het pand aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 valt binnen de geluidszone. Het pand aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 2 valt buiten de geluidszone. Aangezien deze herziening in tijd voor loopt op het nieuwe bestemmingsplan Oostenburgereiland dat in voorbereiding is, is de geluidszone voor deze herziening nog wel opgenomen. De regels voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de zonegrens te verwijderen.

3.6 Algemene Regels

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als algemene bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard is uitgesloten. Verder is een aantal algemene ontheffingsregels opgenomen, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en GSM-antennes. Ook is een ontheffing mogelijk voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Deze ontheffing kan uitsluitend worden verleend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De ontheffing wordt verleend voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.

In de algemene regels zijn een tweetal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De eerste betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie. De tweede betreft de mogelijkheid om de geluidszone industrie te wijzigen dan wel op te heffen.

In het hoofdstuk dat gaat over de algemene regels zijn ook een aantal procedureregels opgenomen in artikel 10.

3.7 Overgangsrecht

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening zijn de overgangsbepalingen voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, ten aanzien van bouwwerken en gebruik, zodat in heel Nederland in nieuwe bestemmingsplannen uniforme overgangsregels gelden.

Ten aanzien van bouwwerken geldt dat bouwwerken die legaal aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en afwijken van het bestemmingsplan, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.

In de oude bestemmingsplannen werd in de planvoorschriften ten aanzien van het gebruik dat op grond van het nieuwe bestemmingsplan niet meer wenselijk was nog expliciet genoemd dat dit gebruik onder het nieuwe bestemmingsplan mocht worden voortgezet. Gelet op de uniform geldende overgangsregels mag het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplannen legaal aanwezig is, worden voortgezet. In de regels wordt dat niet meer afzonderlijk vermeld. Dat betekent dus dat als een bepaald gebruik in strijd is met dit bestemmingsplan, maar al legaal aanwezig was op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dat gebruik mag worden voortgezet.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A09016BPSTD) wordt in hoofdstuk 7 van de toelichting uitgebreid ingegaan op de milieuaspecten geluidhinder, duurzaam bouwen, bedrijfshinder, luchtkwaliteit, bodem en externe veiligheid.

Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor de uitgebreide beschrijving verwezen naar de hoofdstuk 7 van de toelichting van dat bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt kort aangegeven of deze milieuaspecten een rol spelen voor de herziening.

4.1 Geluidhinder

Het pand aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 valt binnen de geluidszone van bedrijventerrein Oostenburgereiland. Het pand aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 2 valt buiten de geluidszone. Aangezien deze herziening voor loopt op het nieuwe bestemmingsplan Oostenburgereiland dat in voorbereiding is, is de geluidszone voor deze herziening nog wel opgenomen. De regels voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de zonegrens te verwijderen.

Deze herziening is erop gericht om de bouw van twee panden op te richten met een woonbestemming. De herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' geen nieuwe woningen mogelijk. De noodzaak voor het verrichten van akoestisch onderzoek vervalt hiermee.

4.2 Bedrijfshinder

Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' geen nieuwe functies mogelijk. Er zijn daarmee geen belemmeringen aanwezig voor het opstellen van deze herziening.

4.3 Bodem

Voorafgaand aan de bouw dient er bodemonderzoek verricht te worden. Dit onderzoek vormt een onderdeel van de bouwvergunning aanvraag (omgevingsvergunning). Indien er sprake is van vervuilde grond, moeten er maatregelen genomen worden zodat de grond geschikt wordt voor de functie 'wonen'.

4.4 Luchtkwaliteit

De 'Eerste herziening bestemmingsplan Oostelijke Eilanden' is conserverend van aard, maar kent wat betreft de functies een zekere dynamiek. Het plangebied is gelegen in een binnenstedelijke situatie. Dynamiek van functies hoort hierbij.

De voorliggende 'Eerste herziening van bestemmingsplan Oostelijke Eilanden' draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze herziening.

4.5 Externe Veiligheid

Het plan valt buiten de 200 meter risicozone van de spoorlijn Amsterdam CS- Muiderpoort. In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.

Hoofdstuk 5 Archeologie

5.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiele overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud in de bodem of documentatie, op maatgesneden maatregelen vergen. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Een essentieel uitgangspunt uit dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op de juiste wijze te documenteren en de informatie en de vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht.

De afdeling archeologie van Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) is in 2001 gestart met een nadere inventarisatie van archeologische verwachtingen in elk afzonderlijk stadsdeel. De wetgeving schrijft namelijk voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting. In opdracht van stadsdeel Centrum heeft Bureau Monumenten & Archeologie daarom een archeologisch bureauonderzoek (december 2008) uitgevoerd voor het plangebied Oostelijke eilanden. Het onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting van dat bestemmingsplan toegevoegd. Dit heeft geresulteerd in een overzicht van archeologische informatie over de ontwikkeling van de drie oostelijke haveneilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg vanaf de 17e eeuw tot in de 20e eeuw.

Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4 van de toelichting van bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden'.

5.2 Archeologische Vindplaatsen

Rondom het plangebied zijn 21 vindplaatsen bekend. Op 15 daarvan heeft de afdeling Archeologie van BMA een opgraving uitgevoerd. Van de overige vindplaatsen zijn vondsten afkomstig die tijdens waarnemingen zijn verzameld. Deze vondsten hebben belangrijke informatie verschaft over de geschiedenis en topografie van Amsterdam en zijn een onmiskenbare graadmeter voor het potentieel van het nog aanwezige bodemarchief. Voor een compleet overzicht wordt verwezen naar het archeologisch bureauonderzoek dat verricht is voor bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden'. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd bij de toelichting.

5.3 Archeologische Verwachtingskaart

Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het bestemmingsplangebied Oostelijke eilanden materiële overblijfselen te verwachten. Dit leidt tot een verwachtingenkaart met de volgende negen zones van archeologische materiële neerslag (zone 1-9).

  1. 1. Woonhuizen en werkplaatsen uit de 17de - 19de eeuw op Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg;
  2. 2. Grachten;
  3. 3. Oosterkerk;
  4. 4. VOC-werf;
  5. 5. Stadsschuitenmakerswerf;
  6. 6. Stadswal Vierde Uitleg;
  7. 7. Molen De Gooyer;
  8. 8. Sint Pieterskerkhof;
  9. 9. Stads-Rietlanden.

5.4 Archeologische Beleidskaart

De archeologische beleidskaart van het bestemmingsplangebied Oostelijke eilanden is een vereenvoudigde weergave van de diverse archeologische verwachtingen, vertaald in archeologische waarderingen en beleidsmaatregelen. De kaart is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. Op basis van archeologische verwachtingen zijn er verschillende beleidszones te onderscheiden; ieder met bijbehorende beleidsmaatregelen.

Voor de gronden, gelegen binnen deze herziening geldt er een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 3,00 m - NAP een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de planvorming moet worden opgenomen.

De gronden zijn vrijgesteld van archeologische maatregelen zodat hier geen archeologisch veldonderzoek in de bouwplanning behoeft te worden opgenomen. In geval onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen bij de uitvoering van bodemwerkzaamheden geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit geldt vooral voor die zones waarvoor geen archeologisch vooronderzoek vereist is en wanneer de ontgravingen niet dieper reiken dan genoemde diepten. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in gezamenlijk overleg met de uitvoerder maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Het volledige archeologisch bureauonderzoek, inclusief de archeologische beleidskaart is als bijlage 4 bij de toelichting op het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' gevoegd. Voor de herziening geldt dat er een lage archeologische verwachtingswaarde is. De herziening voorziet in een dubbelbestemming om de mogelijke aanwezige archeologische waarden te beschermen, indien de bouwwerkenzaamheden meer dan 500 m2 bedragen en dieper dan 3 meter plaats vinden.

Hoofdstuk 6 Water

In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) wordt in hoofdstuk 9 van de toelichting uitgebreid ingegaan op het aspect water.

Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor de uitgebreide beschrijving van alle water gerelateerde aspecten verwezen naar de hoofdstuk 9 van de toelichting van dat bestemmingsplan.

Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' een zeer beperkte ontwikkeling mogelijk, namelijk een verhoging van de bouwhoogte met 2,6 meter. Er spelen daarom geen waterspecten waar deze herziening rekening mee dient te houden.

Hoofdstuk 7 Natuur En Landschap

In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) wordt in hoofdstuk 10 van de toelichting uitgebreid ingegaan op het aspect natuur en landschap.

Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' een zeer beperkte ontwikkeling mogelijk, namelijk een verhoging van de bouwhoogte met 2,6 meter. Daarmee zijn er geen consequenties vanuit de natuurwetgeving voor deze herziening.

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' is wel een natuurtoets uitgevoerd door Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam. Deze is als bijlage 5 toegevoegd aan de toelichting van dat bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Luchthavenindelingsbesluit

In het vastgestelde bestemmingsplan Oostelijke Eilanden (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A0901BPSTD) wordt in hoofdstuk 11 van de toelichting de werking van het Luchthavenindelingsbesluit beschreven.

Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' een zeer beperkte ontwikkeling mogelijk, namelijk een verhoging van de bouwhoogte met 2,6 meter. Daarmee zijn er geen consequenties vanuit het Luchthavenindelingsbesluit voor deze herziening.

Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid

9.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen indien er een 'bouwplan' mogelijk wordt gemaakt. Artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan wanneer er sprake is van een bouwplan.

Indien er sprake is van een bouwplan, kan de (deel-)raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie moet plaatsvinden of fasering van de bouwplannen niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen of regels aan de inrichting, de kwaliteit van bouwlocaties niet noodzakelijk is.

In aanvulling op het voorgaande kan de (deel-)raad besluiten geen explotatieplan vast te stellen indien (artikel 6.2.1 a van het Bro):

  • het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19, van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • er geen verhaalbare kosten zijn;
  • de verhaalbare kosten, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

De stadsdeelraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bouwplan. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.

9.2 Herziening

De herziening biedt voor de twee panden aan de Nieuwe Oostenburgerstraat slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Er wordt met de beperkte verhoging van de goot- en bouwhoogte geen bouwplan mogelijk gemaakt, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro (nml een woning). Er is daarmee geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 10 Inspraak

Nadat het bestemmingsplan 'Oostelijke Eilanden' in werking is getreden, is geconstateerd dat voor de panden aan de Nieuwe Oostenburgerstraat 1 en 2 geen juiste bouwhoogte is opgenomen. De plannen, zoals deze uiteen waren gezet in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen, kunnen daarmee niet gerealiseerd worden.

Op grond van artikel 2 van de inspraakverordening van Stadsdeel Amsterdam - Centrum wordt geconstateerd dat er geen inspraak verleend hoeft te worden op deze eerste herziening van het bestemmingsplan Oostelijke Eilanden. Over het stedenbouwkundig programma van eisen is eind 2007 inspraak verleend.

Hoofdstuk 11 Rapportage Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het concept-ontwerpbestemmingsplan van deze 'Eerste herziening van het bestemmingsplan Oostelijke EIlanden' is voorgelegd aan de Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) en Waternet. Beide instanties hebben te kennen gegeven geen inhoudelijke reactie te hebben op de herziening.

Gezien de aard en omvang van de herziening, zijn er geen provinciale belangen betrokken. De provincie heeft laten weten dat vooroverleg niet nodig is bij bestemmingsplannen waar geen provinciale belangen bij betrokken zijn.

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van inrichtingen