KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd - 1
Artikel 5 Gemengd - 2
Artikel 6 Gemengd - 3
Artikel 7 Gemengd - 4
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 10 Maatschappelijk - Openbare Dienstverlening
Artikel 11 Natuur
Artikel 12 Recreatie
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Water
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Leiding - Leidingstrook
Artikel 17 Waarde - Archeologie
Artikel 18 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 24 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historie
2.2 Ruimtelijke Structuur En Functionele Indeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Beleid Stadsdeel Nieuw-west
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten
4.2 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieuzonering
5.2 Mobiliteit
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Geluid
5.5 Luchthavenindelingbesluit
5.6 Geurhinder
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Bodem
5.9 Water
5.10 Ecologie
5.11 Archeologie & Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Planregels
6.3 Handhaving
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone - Lib Art. ..1
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone - Lib Art. 2.2.2
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone - Lib Art. 2.2.3
Bijlage 1 Overzicht Relevante Rapportages
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties
Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Lutkemeerpolder

Bestemmingsplan - Gemeente Amsterdam

Vastgesteld op 24-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lutkemeerpolder van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Nieuw - West;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afkoeluurtje:

  1. a. een afkoeluurtje is het verlengen van de sluitingstijd met een uur van zaken die alcohol schenken;
  2. b. in dat extra uur mogen geen nieuwe bezoekers worden toegelaten en geen drank worden geschonken;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) of het houden van dieren;

1.7 automatenhal:

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen voor het publiek zijn opgesteld;

1.8 bastion:

een uitzichtplek voor recreanten op het natuurgebied;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

het op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage tot waar het bouwperceel maximaal mag worden bebouwd, of wanneer dat in deze planregels uitdrukkelijk is bepaald, het percentage tot waar het bouwvlak maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf:

inrichting voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten;

1.12 bedrijfswoning:

een woning in een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwhoogtescheidingslijn:

een op de verbeelding aangegeven lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bestemmingsvlak waarop verschillende hoogten zijn toegelaten;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 brutovloeroppervlak (bvo):

de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen et cetera;

1.24 combi-horeca:

  1. a. gelegenheden die dezelfde ruimte gebruiken voor zowel dansen als voor café of restaurant en gebruikelijke openingstijden hebben (tussen 7.00 en 1.00 uur doordeweeks en tussen 7.00 en 3.00 uur in het weekeind);
  2. b. het gebruik van de ruimte is afhankelijk van het tijdstip van de dag of van de dag in de week (bijvoorbeeld in het weekeind tussen 23 en 3 uur dansen);

1.25 consumentverzorgende dienstverlening aan huis:

persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;

1.26 dagelijks bestuur:

het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw - West;

1.27 dagrecreatie:

recreatie buiten de woning, zonder dat daar een overnachting gedurende één dag elders mee gepaard gaat;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

1.30 (eet)café:

alcoholhoudende drank verstrekkende cafés, bars, eetcafés, brasseries, petit restaurants, et cetera; waarbij drankverstrekking de hoofdactiviteit is;

1.31 extensief dagrecreatief medegebruik:

een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik, en met uitsluiting van recreatief nachtverblijf;

1.32 fastfood:

zaken die vooral zijn ingericht op het meenemen dan wel snel ter plekke nuttigen van etenswaren;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geluidbelasting vanwege het wegverkeer:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.35 geluidsgevoelige functies (of gebouwen):

bewoning of andere geluidsgevoelige functies (of de gebouwen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.36 groenvoorziening:

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren;

1.37 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van nabijgelegen agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.38 hogere waarde:

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder;

1.39 hotel:

Onder hotels worden verstaan bedrijven die een logiescapaciteit van 10 of meer bedden bieden, waarbij ondersteunende horeca, zoals een restaurant of café, en zalenverhuur als ondergeschikt onderdeel van het hotel is toegestaan;

1.40 horeca als hoofdactiviteit:

restaurant, lunch/tearoomachtig (ijssalon, koffiehuis, pannenkoekenhuis e.d.), (eet)café, fastfood, coffeeshops (met gedoogverklaring verkoop softdrugs), zalenverhuur, combi-horeca (dansgelegenheid en andere functies, zoals restaurant), laat-horeca (horeca met latere openings- en sluitingstijden dan gebruikelijk, vrijwel altijd dansgelegenheid en eventueel andere functies), hotel;

1.41 horeca als nevenactiviteit:

het verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plekke in een zaak met een andere hoofdactiviteit;

1.42 huishouden:

een samenleving van personen die een leefeenheid vormen waarbij sprake is van een continue samenstelling, (nagenoeg) zelfstandige bewoning en onderlinge verbondenheid;

1.43 kampeermiddelen:

een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.44 kantoren:

gebouw of deel van een gebouw waarin kantoorwerkzaamheden zoals administratie, bestuur, ontwerp, vergaderingen of andere bureauwerkzaamheden plaatsvinden;

1.45 kunstwerk:

een bouwwerk dat door de mens om artistieke redenen is gemaakt;

1.46 laat-horeca:

horeca met sluitingstijden na 1.00 uur 's nachts doordeweeks en na 3.00 uur 's nachts in het weekeind;

1.47 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.48 ligplaats:

een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen;

1.49 LIB:

het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Stb. 2002, nr. 591);

1.50 lunch/tearoomachtige gelegenheid:

  1. a. dit zijn onder andere lunchrooms, tearooms, ijssalons, pannenkoekenhuizen, poffertjeszaken, eethuizen en koffie- en theehuizen;
  2. b. zij verstrekken geen alcoholhoudende drank en geen maaltijden die uit drie warme componenten bestaan, zoals restaurants;

1.51 maaiveld:

het afgewerkte bouwperceel voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning;

1.52 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele, recreatieve- en sportvoorzieningen;

1.53 monument:

aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988;

1.54 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.55 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.56 ondersteunend bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op de dienstverlening aan andere bedrijven in de nabije omgeving. Zoals banken, postagentschappen, kindercrèches, fitnesscentra, horeca (café, restaurant, cafetaria en hotel) en kopieerinrichtingen, drukkerijen, informatievoorziening, vergaderruimten en naar der aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.57 peil:

  1. a. het peil voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: is de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de openbare weg waarop het desbetreffende gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, is georiënteerd;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.58 planregels:

de regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Lutkemeerpolder';

1.59 praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis:

dienstverlening, bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;

1.60 prostitutie:

het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding;

1.61 prostitutiebedrijf:

een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven;

1.62 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.63 recreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van:

  1. a. dagrecreatie (waaronder begrepen attractieparken, speeltuinen en - terreinen, volkstuinen en kinderboerderijen);
  2. b. verblijfsrecreatie, (waaronder begrepen kampeerterreinen en bungalowparken);

1.64 restaurant:

eetgelegenheden die volledige maaltijden verstrekken die uit drie warme componenten bestaan (aardappelen, rijst of meelproducten en vlees, vis of gevogelte en groenten);

1.65 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.66 scheidslijn bebouwingswaarden:

een op de verbeelding aangegeven lijn welke de scheiding aangeeft tussen bouwvlakken waar verschillende maximale bouwhoogten zijn toegestaan;

1.67 schouwpad:

een onverhard pad ten behoeve van het onderhoud en beheer van watergangen en waterscheidingen door de waterbeheerder;

1.68 seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, - automatenhal en - winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen;

1.69 shortstay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden;

1.70 stadslandbouw:

agrarisch natuurbeheer in combinatie met groene dienstverlenende nevenactiviteiten die inspelen op natuur- en landschapsbeheer in de Lutkemeerpolder en/of die inspelen op de recreatieve landschapsbeleving van deze polder en/of die inspelen op voedselproductie, waarbij tenminste 10% van de inkomsten uit agrarische activiteiten moeten voortkomen;

1.71 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze planregels, waarin vormen van bedrijfsactiviteiten zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder;

1.72 strooiweide:

een stuk grond voor de uitstrooiing van as;

1.73 verblijfsrecreatie:

recreatieve buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis;

1.74 watergang:

een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen;

1.75 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen overstroming;

1.76 waterpeil:

het N.A.P. of het plaatselijk aan te houden waterpeil of de waterspiegel (zie ook peil);

1.77 waterstaatkundige werken:

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken, uitgezonderd steigers;

1.78 weg:

alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken, nutsvoorzieningen, alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;

1.79 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.80 zakelijke dienstverlening aan huis:

het verlenen van diensten die bestaan uit het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, zoals makelaars, hypotheekadviseurs, financieel adviseurs, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;

1.81 zalenverhuur:

bedrijven die zalen verhuren voor besloten partijen (bruiloften, congressen en dergelijke) en partycentra.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld;

2.6 de bouwdiepte:

vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van de regels;
  2. b. kantoorruimte, uitsluitend tot een maximum van 30% van het brutovloeroppervlak per bedrijf, voor zover deze verband houden met de uitoefening van het bedrijf;
  3. c. in afwijking van het gestelde in lid 3.1 sub b is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kantoor' kantoorruimte toegestaan, uitsluitend tot een maximum van 50% van het brutovloeroppervlak per bedrijf en voor zover:
    1. 1. deze verband houden met de uitoefening van het bedrijf;
    2. 2. dit essentieel is voor het bedrijfseconomisch functioneren van het bedrijf;
    3. 3. het realiseren van de extra kantoorvloeroppervlakte wordt aangewend voor het versterken van de beeldvorming ter plaatse;

met de daarbij behorende:

  1. d. voet- en fietspaden;
  2. e. tuinen en erven;
  3. f. bergingen en andere nevenruimten;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. laad- en losvoorzieningen;
  6. i. ontsluitingen;
  7. j. nutsvoorzieningen;
  8. k. kunstwerken;

met dien verstande dat:

  1. l. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' een hoveniersbedrijf is toegestaan;
  2. m. in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 onder a ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', een verkooppunt voor motorbrandstoffen met een maximale lpg-doorzet van 1.500 m3 per jaar, opgenomen in categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, is toegestaan;
  3. n. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning is toegestaan;
  4. o. in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 onder a ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van de regels, is toegestaan;
  5. p. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 16 van toepassing is voor zover deze gronden mede zijn bestemd voor Leiding - Leidingstrook.

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. b. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. bebouwingspercentage: het bebouwingspercentage per bouwvlak zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangeduid;
    2. 2. bouwhoogte: zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangeduid;
    3. 3. situering gebouwen: tenminste 3 meter vanaf de zijdelingse bouwperceelgrenzen;
  3. c. voor bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 onder a de volgende maxima:
    1. 1. maximum oppervlakte: 150 m²;
    2. 2. maximum bouwhoogte: 9 meter;
  4. d. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    2. 2. bouwhoogte lichtmasten: 15 meter;
    3. 3. bouwhoogte overigebouwwerken geen gebouwen zijnde: 10 meter.

3.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  2. b. het bepaalde in lid 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van de regels;
  2. b. maatschappelijke dienstverlening, lunch, tearoom en fastfood, tot een maximum van 5.000 m2 bebouwd oppervlak;

met de daarbij behorende:

  1. c. voet- en fietspaden;
  2. d. tuinen en erven;
  3. e. bergingen en andere nevenruimten;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. laad- en losvoorzieningen;
  6. h. ontsluitingen;
  7. i. nutsvoorzieningen;
  8. j. kunstwerken;
  9. k. watergangen, oeververbindingen en water.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. b. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. bebouwingspercentage: het bebouwingspercentage per bouwvlak zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangeduid;
    2. 2. bouwhoogte: zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangeduid;
    3. 3. situering gebouwen: tenminste 3 meter vanaf de zijdelingse bouwperceelgrenzen;
  3. c. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    2. 2. bouwhoogte overigebouwwerken geen gebouwen zijnde: 10 meter.

4.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 4.1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd in lid 4.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  2. b. het bepaalde in lid 4.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch;
  2. b. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  3. c. praktijk of vrije beroepsuitoefening aan huis;
  4. d. consumentverzorgende dienstverlening aan huis;
  5. e. zakelijke dienstverlening aan huis;
  6. f. shortstay;

met de daarbij behorende:

  1. g. voet- en fietspaden;
  2. h. tuinen en erven;
  3. i. bergingen en andere nevenruimten;
  4. j. parkeervoorzieningen;
  5. k. laad- en losvoorzieningen;
  6. l. ontsluitingen;
  7. m. nutsvoorzieningen;
  8. n. kunstwerken;
  9. o. watergangen, oeververbindingen en water.

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is maximaal 1 woning toegestaan;
  3. c. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. bebouwingspercentage: het bebouwingspercentage per bouwvlak zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangeduid;
    2. 2. maximum bouwhoogte woningen: 10,5 meter;
    3. 3. maximum goothoogte woningen: 6 meter;
    4. 4. maximum bouwhoogte andere gebouwen dan woningen: 8 meter;
    5. 5. maximum aantal bouwlagen: 3, waarvan de derde bouwlaag, of als slechts sprake is van twee bouwlagen, de tweede bouwlaag, slechts mag worden uitgevoerd als een bijzondere bouwlaag, zijnde een kap;
    6. 6. situering gebouwen: tenminste 3 meter vanaf de zijdelingse bouwperceelgrenzen;
  4. d. voor woningen geldt dat deze slechts gebouwd mogen worden als enkele of dubbele woningen met een kap;
  5. e. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    2. 2. bouwhoogte overigebouwwerken geen gebouwen zijnde: 2,50 meter.

5.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 5.2 sub c onder 6 teneinde de voorgeschreven minimumafstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen te verkleinden.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Gemengd - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  2. b. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van de regels;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in lid 6.1 onder b zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', tevens bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van de regels, toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats', een plaats voor camperstandplaatsen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stadslandbouw', stadslandbouw met de daarbij behorende (agrarische) bedrijfsgebouwen, horeca- en detailhandel;

met de daarbij behorende:

  1. f. voet- en fietspaden;
  2. g. tuinen en erven;
  3. h. bergingen en andere nevenruimten;
  4. i. parkeervoorzieningen;
  5. j. laad- en losvoorzieningen;
  6. k. ontsluitingen;
  7. l. nutsvoorzieningen;
  8. m. kunstwerken;
  9. n. watergangen, oeververbindingen en water.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is maximaal 1 woning toegestaan;
  3. c. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. bebouwingspercentage: het bebouwingspercentage per bouwvlak zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangeduid;
    2. 2. maximum bouwhoogte woningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen': 10,5 meter;
    3. 3. maximum goothoogte woningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen': 6 meter;
    4. 4. maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stadslandbouw': 5 meter;
    5. 5. maximum goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stadslandbouw': 3 meter;
    6. 6. maximum bouwhoogte overige bedrijven: 8 meter, tenzij anders is aangeduid;
    7. 7. maximum aantal bouwlagen: 3, waarvan de derde bouwlaag, of als slechts sprake is van twee bouwlagen, de tweede bouwlaag, slechts mag worden uitgevoerd als een bijzondere bouwlaag, zijnde een kap;
    8. 8. situering gebouwen: tenminste 3 meter vanaf de zijdelingse bouwperceelgrenzen;
  4. d. voor woningen geldt dat deze slechts gebouwd mogen worden als enkele of dubbele woningen met een kap;
  5. e. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    2. 2. bouwhoogte overigebouwwerken geen gebouwen zijnde: 2,50 meter.

6.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd in lid 6.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  2. b. het bepaalde in lid 6.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 7 Gemengd - 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. hotel, met bijbehorende functies;
  2. b. horeca;
  3. c. wellness, fitness en leisure;
  4. d. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot de categorieën 1 t/m 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van de regels;

met de daarbij behorende:

  1. e. voet- en fietspaden;
  2. f. tuinen en erven;
  3. g. bergingen en andere nevenruimten;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. laad- en losvoorzieningen;
  6. j. ontsluitingen;
  7. k. nutsvoorzieningen;
  8. l. kunstwerken;
  9. m. watergangen, oeververbindingen en water.

7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. b. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. bebouwingspercentage: het bebouwingspercentage per bouwvlak zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangeduid;
    2. 2. bouwhoogte: zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangeduid ;
    3. 3. situering gebouwen: tenminste 3 meter vanaf de zijdelingse bouwperceelgrenzen;
  3. c. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    2. 2. reclamemast: 19 meter;
    3. 3. bouwhoogte overigebouwwerken geen gebouwen zijnde: 10 meter.

7.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 7.1 teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd in lid 7.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  2. b. het bepaalde in lid 7.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. openbare ruimte:
  3. c. water, watergangen en oeververbindingen;
  4. d. waterberging en waterbeheer met de daarbij behorende voorzieningen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tram', trambanen met bovenleiding;

met de daarbij behorende:

  1. f. voet- en fietspaden;
  2. g. bruggen;
  3. h. straatmeubilair;
  4. i. speelvoorzieningen;
  5. j. nutsvoorzieningen;
  6. k. kunstwerken;
  7. l. faunapassages en andere faunavoorzieningen;
  8. m. ontsluitingen;

met dien verstande dat:

  1. n. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 16 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Leiding - Leidingstrook;
  2. o. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Waterstaat - Waterkering.

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende maxima:

  1. a. bebouwingspercentage: 1%;
  2. b. bouwhoogte erfafscheiding: 2 meter;
  3. c. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
  4. d. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 4 meter.

8.3 Specifieke gebruiksregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. begraafplaats;
  2. b. uitvaartcentrum;
  3. c. crematorium;
  4. d. voorzieningen voor begraven en cremeren;
  5. e. strooiweide;
  6. f. horeca als nevenactiviteit;

met de daarbij behorende:

  1. g. voet- en fietspaden;
  2. h. parkeervoorzieningen;
  3. i. groenvoorzieningen;
  4. j. nutsvoorzieningen;
  5. k. kunstwerken;
  6. l. ontsluitingen;

met dien verstande dat:

  1. m. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Waterstaat - Waterkering.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. b. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. bebouwd oppervlak: 7.000 m²;
    2. 2. bouwhoogte: 9 meter;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. de bouwhoogte erfafscheiding: 2 meter;
    2. 2. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    3. 3. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2,5 meter.

9.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Maatschappelijk - Openbare Dienstverlening

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Openbare dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onderkomens, garages, opslag en werkplaatsen voor overheidsdiensten;

met de daarbij behorende:

  1. b. voet- en fietspaden;
  2. c. tuinen en erven;
  3. d. kantoorruimte, ondergeschikt aan en ten dienste van deze bestemming;
  4. e. bergingen en andere nevenruimten;
  5. f. parkeervoorzieningen;
  6. g. ontsluitingen
  7. h. nutsvoorzieningen;
  8. i. kunstwerken;
  9. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. k. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Waterstaat - Waterkering.

10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. bebouwingspercentage: het bebouwingspercentage per bouwvlak zoals dat op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangeduid;
    2. 2. bouwhoogte: 12 meter;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte erfafscheiding: 2 meter;
    2. 2. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    3. 3. bouwhoogte overigebouwwerken geen gebouwen zijnde: 12 meter.

10.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  2. b. water, watergangen, oeververbindingen en schouwpad;
  3. c. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. d. voet- en fietspaden;
  2. e. bruggen;
  3. f. nutsvoorzieningen;
  4. g. kunstwerken;

alsmede voor:

  1. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bastion/uitkijkpost', een bastion;
  2. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stadslandbouw', stadslandbouw met de daarbij behorende (agrarische) bedrijfsgebouwen, horeca- en detailhandel;

met dien verstande dat:

  1. j. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 16 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Leiding - Leidingstrook;
  2. k. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Waterstaat - Waterkering.

11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stadslandbouw' gelden de volgende bouwregels:
    1. 1. maximum oppervlakte bedrijfsgebouwen: 600 m2:
    2. 2. maximum bouwhoogte: 5 meter:
    3. 3. maximum goothoogte: 3 meter:
  3. c. behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stadslandbouw, mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte bastion/uitkijkpost: 15 meter;
    2. 2. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    3. 3. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

11.3 Specifieke gebruiksregels

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Recreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutstuinen, met de daarbij behorende bebouwing, paden en watergangen;
  2. b. kunstwerken;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. parkeervoorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. per nutstuin is maximaal 1 gebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 9 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter;
  2. b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte kunstwerken: 5 meter;
    2. 2. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2,50 meter.

12.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten en wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. in- en uitritten ten behoeve van parkeervoorzieningen;
  4. d. bermen en beplanting;
  5. e. trambanen met bovenleiding;

met de daarbij behorende:

  1. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. g. oeververbindingen en ontsluitingen;
  3. h. groenvoorzieningen;
  4. i. straatmeubilair;
  5. j. ondergrondse afvalcontainers;
  6. k. ondergrondse infrastructuur;
  7. l. nutsvoorzieningen;
  8. m. kunstwerken;
  9. n. faunapassages en andere faunavoorzieningen;
  10. o. andere voorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. p. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 16 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Leiding - Leidingstrook;
  2. q. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Waterstaat - Waterkering.

13.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende maxima:

  1. a. bouwhoogte kunstwerken: 8 meter;
  2. b. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 meter.

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water, watergangen, oeververbindingen en schouwpad;
  2. b. waterberging en waterhuishouding met bijbehorende voorzieningen;
  3. c. waterkering en waterstaatkundige werken;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tram', trambanen met bovenleiding;

alsmede voor:

  1. e. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal', een gemaal;

met de daarbij behorende:

  1. f. groenvoorzieningen;
  2. g. nutsvoorzieningen;
  3. h. kunstwerken;
  4. i. bruggen, ten behoeve van fiets- en wandelpaden;

met dien verstande dat:

  1. j. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 16 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Leiding - Leidingstrook;
  2. k. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Waterstaat - Waterkering.

14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. een gemaal is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' toegestaan, waarbij de volgende maxima gelden:
    1. 1. bebouwd oppervlak: 200 m²;
    2. 2. bouwhoogte: 4 meter;
  2. b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte van kunstwerken: 5 meter (gemeten vanaf de waterspiegel);
    2. 2. bouwhoogte van bruggen: 10 meter (gemeten vanaf de waterspiegel);
    3. 3. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2,50 meter (gemeten vanaf de waterspiegel).

14.3 Specifieke gebruiksregels

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. praktijk of vrije beroepsuitoefening aan huis;
  3. c. consumentverzorgende dienstverlening aan huis;
  4. d. zakelijke dienstverlening aan huis;
  5. e. shortstay;

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen en erven
  2. g. bergingen en andere nevenruimten;
  3. h. parkeervoorzieningen;
  4. i. ontsluitingen;
  5. j. nutsvoorzieningen;
  6. k. kunstwerken.

met dien verstande dat:

  1. l. in de eerste plaats het bepaalde in artikel 18 van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd voor Waterstaat - Waterkering.

15.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen;

  1. a. voor gebouwen gelden de volgende maxima:
    1. 1. wooneenheden: niet meer dan het op de verbeelding aangeduide 'maximum aantal woonheden'';
    2. 2. bebouwingspercentage: 100%;
    3. 3. bouwhoogte: 6 meter;
  2. b. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende maxima:
    1. 1. bouwhoogte erfafscheiding achter de voorgevellijn: 2 meter;
    2. 2. bouwhoogte erfafscheiding voor de voorgevellijn: 1 meter;
    3. 3. bouwhoogten kunstwerken: 5 meter;
    4. 4. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2,50 meter.

15.3 Nadere eisen

Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de in lid 15.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

Artikel 16 Leiding - Leidingstrook

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een leidingstrook, met daarin de volgende leidingen:

  1. a. waterleidingen;
  2. b. koolstofdioxideleiding;
  3. c. kerosineleiding.

16.2 Bouwregels

Op de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 16.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de medebestemming, mits daartegen uit hoofde van het leidingentransport geen bezwaren bestaan en de desbetreffende leidingbeheerder daar vooraf over is gehoord.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Archeologie

17.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  2. b. De bestemming 'Waarde - Archeologie' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

17.2 Bouwregels

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterstaat.

18.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de medebestemming, mits daartegen uit hoofde van de waterstaatsbelangen geen overwegende bezwaren bestaan en de waterbeheerder daar vooraf over is gehoord.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

19.1 Basisregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Bestaande maatvoering

Op en onder in het bestemmingsplan begrepen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen;

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemming zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze bestond ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, en destijds in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet is gerealiseerd.
  2. b. Indien zowel goot- als bouwhoogtes zijn voorgeschreven worden dakopbouwen getoetst aan het welstandsbeleid.

20.2 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. a. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. b. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/10 van de breedte van de aangrenzende straat met een maximum van 2 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg dan wel 2,4 meter boven een rijwielpad of voetpad, dat geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter;
  3. c. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en deze werken niet lager gelegen zijn dan 4,2 meter boven het aangrenzende peil;
  4. d. trappenhuizen, dakterrassen, hekwerken en dergelijke mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter en conform de toepasselijke eisen van het Bouwbesluit;
  5. e. bruggen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 meter.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

21.2 Verbodsregels

Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo, wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden en bebouwing voor:

  1. a. telefoneerinrichting of belhuis, automatenhal, prostitutie, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop;
  2. b. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud en beheer dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
  3. c. andere doeleinden dan waarvoor voor het dagelijks bestuur omgevingsvergunning heeft verleend.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 Geluidzone - industrie

22.2 Luchtvaartverkeerszone - LIB

22.3 Veiligheidszone - lpg

In afwijking van hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geen nieuwe gevoelige of beperkt gevoelige functies zijn toegestaan als bedoeld in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zoals deze gelden ten tijde van de tervisielegging van dit plan.

22.4 Vrijwaringszone - weg

In afwijking van hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone weg' geen nieuwe bouwwerken mogen worden gesitueerd.

Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, is het dagelijks bestuur bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken;
  2. b. geringe afwijkingen worden toegestaan welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer bedraagt dan 2 meter;
  3. c. de in de planregels toegestane maximale bouwhoogte mag worden overschreden ten behoeve van:
    1. 1. lift- en trappenhuizen met ten hoogste 1,50 meter;
    2. 2. centrale verwarmingsinstallaties en dakopbouwen met ten hoogste 1,50 meter
    3. 3. schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, antennes en zendmasten ten behoeve van mobiele telefonie met ten hoogste 3 meter;
  4. d. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 1,50 meter mogen worden overschreden ten behoeve van uitkragingen, bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;
  5. e. de plaatsing van een windturbine met een maximale bouwhoogte van 15 meter op minder dan 10 meter van de perceelsgrenzen, mits:
    1. 1. dat vanwege de windvang noodzakelijk is;
    2. 2. het woon- en leefklimaat op de aangrenzende percelen daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
    3. 3. de vogels op gronden met de bestemming 'Natuur', daardoor niet worden verstoord.

Artikel 24 Overige Regels

24.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

24.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen worden gerekend te blijven behoren tot het bedrijf of tot de instelling, waartoe zij behoorden op de eerste dag dat het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 25.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 25.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 25.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 25.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 25.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

25.3 Hardheidsclausule

Indien de toepassing van het overgangsrecht in 25.2 zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan de grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan het dagelijks bestuur aan de desbetreffende persoon of personen een niet overdraagbare omgevingsvergunning verlenen van dat overgangsrecht, met het oog op de beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie.

Artikel 26 Slotregel

26.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Lutkemeerpolder.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aanleiding voor dit onderliggend bestemmingsplan Lutkemeerpolder is dat het voorafgaande, vigerende bestemmingsplan Lutkemeerpolder dateert uit 2002 (vastgesteld op 27 januari 2002 en goedgekeurd op 1 oktober 2002). Dit plan dient geactualiseerd te worden.

Aanleiding voor de actualisatie is enerzijds het Programma van Eisen 'Tuinen van West' dat door de gemeente Amsterdam in 2008 is vastgesteld. Het plangebied Tuinen van West wordt gevormd door de vier polders tussen de bebouwde kom van de Westelijke Tuinsteden, de Ringvaart Haarlemmermeer en de Haarlemmertrekvaart. Het plangebied van onderliggend bestemmingsplan ligt voor een deel in het plangebied Tuinen van West. Het programma Tuinen van West bevat een ruimtelijke inrichting van het gebied. Tevens zijn nieuwe functies en/of bestemmingen op hoofdlijnen aangegeven.

Anderzijds is het beleid ten aanzien van de Schipholgebondenheid van de bedrijvigheid in het plangebied gewijzigd. Met het op 8 december 2011 ondertekende convenant Selectief Vestigingsbeleid Schipholregio is het Schipholconvenant uit 1986 vervangen. Consequentie hiervan is dat alleen globale vestigingscriteria in een convenant worden vastgesteld en dat verankering in een bestemmingsplan niet meer plaatsvindt. Dit betekent dat de 'oude' streekplancriteria ten aanzien van Schipholgebondenheid niet meer terugkomen in onderliggend bestemmingsplan.

Het nieuwe bestemmingsplan Lutkemeerpolder is overwegend conserverend van aard. Daarnaast worden echter ook enkele ontwikkelingsmogelijkheden in het nieuwe plan geregeld. Deze ontwikkelingen komen in paragraaf 4.2 nader aan bod.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied voor het bestemmingsplan Lutkemeerpolder ligt in het stadsdeel Nieuw-West (voorheen: stadsdeel Osdorp), tussen de Ringvaart, de Wijsentkade en de Osdorper Bovenpolder en de Ookmeerweg (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

Het vigerende bestemmingsplan van het gebied is 'Bestemmingsplan Lutkemeerpolder' uit 2002. Dit bestemmingsplan is door de Gemeenteraad van Amsterdam op 27 januari 2002 vastgesteld en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben het bestemmingsplan op 1 oktober 2002 goedgekeurd.

De huidige bestemmingen in het plangebied zijn onder andere bedrijven, wonen, agrarische doeleinden, begraafplaats/crematorium (Westgaarde), groen/ecologie, water en waterstaat. Kortom, het is een zeer divers gebied in de directe invloedssfeer van de stad en Schiphol. Er is een sterke relatie met Schiphol, niet alleen qua geluid(hinder), maar ook qua (beoogde) bedrijvigheid en de grondeigendommen binnen het plangebied. De aan te leggen Westrandweg valt buiten het plangebied, maar doorkruist deze wel.

1.3 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 wordt de aanleiding voor onderhavig bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van
het plangebied aangegeven. Hoofdstuk 2 geeft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur weer van het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke en functionele structuur. In Hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de ontwikkelingen in het plangebied gegeven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 5 ingegaan op de verschillende milieutechnische en overige ruimtelijke aspecten. Bekeken wordt of het onderhavige plan geen belemmeringen daartoe oplevert dan wel ondervindt. Hoofdstuk 6 gaat in op hoe het beleid en de planuitgangspunten/-doelstellingen zijn verwoord in de regels. Op deze regels wordt een toelichting gegeven. Als laatste wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Historie

De Lutkemeerpolder is vaak getransformeerd. Het gebied zoals wij dat nu kennen was oorspronkelijk een uitstulping van het woeste water van de Haarlemmermeer. Regelmatig was het water de oorzaak van overstromingen in het gebied. De eerste transformatie van de Lutkemeer werd dan ook ingegeven door een veiligheidsaspect. Door het aanleggen van een Ringvaart met dijk werd het wild uitslaande water getemd. Vanaf dit moment kon de Lutkemeerpolder gezien worden als een meer.

Omstreeks 1850 werd de Haarlemmermeer ingepolderd. Ongeveer 15 jaar later, in de zoektocht naar meer terrein voor agrarische doeleinden, werd ook de Lutkemeer (net als andere kleine meertjes in Osdorp) ingepolderd. De plaats en de omvang van de voormalige Lutkemeer is na de droogmaking in 1865 nog altijd herkenbaar aan de ligging van de Ringvaartdijk. Deze vormde destijds de waterkering van het Lutkemeer. De Wijsentkade vormt de kenmerkende scheiding tussen het veenweidegebied rond de Osdorperweg en het agrarische gebied van de Lutkemeerpolder. Een tweede kenmerk van de polder is de verkaveling. Deze onderscheidt zich van het omringende landschap door een min of meer rechthoekig patroon, het zogenaamde 'slagenlandschap' (zie afbeelding 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Met de klok mee: het woeste water, Haarlemmermeer ingepolderd, aanleg Ringvaart.

Tot ruim na de Tweede Wereldoorlog is de Lutkemeerpolder voor het overgrote deel door agrariërs gebruikt. Na 1970 is onder druk van de voortgaande verstedelijking de begraafplaats en crematorium Westgaarde aangelegd. Dat kan worden bestempeld als de eerste verandering van een agrarische naar een meer stedelijke functie.

2.2 Ruimtelijke Structuur En Functionele Indeling

De Lutkemeerpolder ligt in stadsdeel Nieuw-West in de gemeente Amsterdam. De grootte van de Lutkemeerpolder en het plangebied is ongeveer 218 hectare en kan worden ingedeeld in vijf deelgebieden (zie afbeelding 3). De volgende vijf deelgebieden vallen te onderscheiden binnen het plangebied:

  1. 1. Eerste fase bedrijvenpark.
  2. 2. Dijk, recreatie & ecologie.
  3. 3. Tweede fase bedrijvenpark.
  4. 4. Woon- en bedrijfsfuncties.
  5. 5. Westgaarde en stadsdeelwerf.afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Deelgebieden Lutkemeerpolder

Deelgebied 1

Dit (voormalig) agrarisch gebied is geschikt gemaakt en in gebruik door bedrijvigheid. Aan de Ookmeerweg ligt een tankstation met LPG. Het gebied vormt de entree naar de Lutkemeerpolder.

Deelgebied 2

Het (voormalig) agrarisch gebied wordt begrensd door de Ringvaart. De Ringvaartdijk heeft een groene, een natuur en een recreatieve functie. Over de dijk loopt een fiets- en voetpad. De zone langs de dijk is een ecologische verbindingszone.

De westelijke gronden van deelgebied 2 (tegen de Ringvaart aan) zijn ingericht als natuurgebied met diverse wandelpaden. In het noordelijke deel hiervan lag een slibdepot. Dit slibdepot is opgeruimd. Vervolgens zijn de gronden gebruikt als werkterrein voor de aanleg van de Westrandweg. Na de aanleg van de Westrandweg krijgen deze gronden een nieuwe functie als speelnatuurgebied en moeras. De aan te leggen Westrandweg doorkruist het noordwestelijke punt van het plangebied, maar valt buiten de begrenzing van het bestemmingsplan.

De gronden van deelgebied 2, ten oosten van de Lutkemeerweg zijn agrarisch in gebruik.

Deelgebied 3

In de huidige situatie liggen in deelgebied 3 nog agrarische gronden. In het bestemmingsplan Lutkemeerpolder uit 2002 zijn deze gronden al bestemd ten behoeve van bedrijvigheid.

Deelgebied 4

Aan de Lutkemeerweg bevindt zich lintbebouwing met voormalige agrarische bedrijven, bedrijven en (bedrijfs-)woningen. De gebouwen aan de Lutkemeerweg 149 en 180 zijn aangewezen als gemeentelijk monument.

In het zuidelijk deel van deelgebied 4 bevinden zich twee hoveniersbedrijven en is een groot deel van het gebied in gebruik als nuts- en volkstuin. Tevens bevindt zich hier een gemaal.

Deelgebied 5

Deelgebied 5 wordt voor het grootste deel gebruikt ten behoeve van begraafplaats en crematorium Westgaarde.

Aan de zijde van de Ookmeerweg/S106 ligt een stadsdeelwerf van stadsdeel Nieuw-West.

Tussen de stadsdeelwerf en Westgaarde bevindt zich een viertal woningen in een rij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Collage foto's deelgebieden

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Ookmeerweg/S106. Via de Etnastraat kan men de Lutkemeerpolder in. Dwars door de polder ligt de oude weg, de Lutkemeerweg. Via de Lutkemeerweg is het niet meer mogelijk door te rijden naar de Osdorperweg. Dit om sluipverkeer naar het bedrijvenpark via de Osdorperweg tegen te gaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de Tweede Kamer. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De SVIR heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Nationale opgaven Metropoolregio Amsterdam

Diverse ruimtelijke en mobiliteitsopgaven in de Metropoolregio Amsterdam, zijn volgens de SVIR van nationaal belang. Het Rijk heeft verantwoordelijkheden en of belangen bij de realisatie van deze opgaven. Naast het Rijk dragen ook decentrale overheden en marktpartijen volgens de SVIR bij aan de realisatie van deze nationale opgaven. Onderstaande nationale opgaven in de Metropoolregio Amsterdam, zijn relevant voor het plangebied:

Mainport Schiphol en EHS

De Metropoolregio Amsterdam heeft volgens de SVIR een sterke internationale economische positie. Binnen de Metropoolregio Amsterdam is Schiphol de belangrijkste vestigingsplaatsconditie voor internationale bedrijven, hoofdkantoren en kenniswerkers. Daarnaast is Schiphol cruciaal voor het aantrekken van bedrijfsfuncties op het gebied van research & development, sales en logistiek voor vrijwel alle topsectoren in Nederland.

Het versterken van de Mainport Schiphol en het bijbehorende netwerk van verbindingen is volgens de SVIR dan ook een opgave van nationaal belang. Hiertoe zal een Rijksstructuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer (SMASH) worden opgesteld, waarin wordt onderzocht welke ruimtelijke en infrastructurele randvoorwaarden daartoe moeten worden geborgd. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

In het voorliggende bestemmingsplan worden de rijksbelangen geborgd en sluit het aan bij de hoofddoelen van de SVIR. Zo biedt het bestemmingsplan mogelijkheden voor internationaal georiënteerde bedrijvigheid dat zich heeft gevestigd in het gebied rondom de luchthaven en elders in de Metropoolregio Amsterdam. Verder voldoet het bestemmingsplan aan de uitgangspunten van het Convenant Selectief Vestigingsbeleid Schipholregio dat op 8 december 2011 is ondertekend. Dit Convenant speelt in op Mainport Schiphol en introduceert een meer marktgerichte benadering voor selectiviteit in de Schipholregio. Hiervoor is onder meer een uitstekend en hoogwaardig ruimtelijk economische omgeving nodig, die internationaal opererende bedrijven kan verleiden om zich hier te vestigen. De selectiviteit wordt niet meer geborgd via selectiecriteria in planologische documenten, maar via een economische visie, een economische strategie en een convenant. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan ook rekening gehouden met de EHS door aan de betreffende gronden die zijn aangewezen als EHS een natuurbestemming te geven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Het Barro bevat de volgende onderwerpen:

  1. a. Rijksvaarwegen
  2. b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  3. c. Kustfundament
  4. d. Grote rivieren
  5. e. Waddenzee en waddengebied
  6. f. Defensie
  7. g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  8. h. Elektriciteitsvoorziening
  9. i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  10. j. Ecologische hoofdstructuur
  11. k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  12. l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  13. m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt voldaan aan het Barro. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.

3.1.3 Tracébesluit Westrandweg

Het tracébesluit voor de Westrandweg is in 2008 vastgesteld. Met dit besluit is een belangrijke stap gezet om de knelpunten in de Randstad voortvarend op te lossen. De Coentunnel is al jarenlang een groot knelpunt voor het autoverkeer in de noordelijke Randstad. Dit knelpunt veroorzaakt extra verkeersdrukte op de aansluitende snelwegen, de A8 en de A10. Dit heeft een negatieve invloed op de directe leefomgeving en op de toegankelijkheid van Westpoort, het Amsterdamse havengebied. Daarom is besloten naast de bestaande Coentunnel een tweede tunnel aan te leggen.

Voor een goede afwikkeling van het verkeer dat door de Tweede Coentunnel komt, is aanleg van de Westrandweg noodzakelijk. De Westrandweg moet de A10 ten zuiden van de Coentunnel verbinden met het knooppunt Raasdorp (A5/A9). Met de aanleg van deze weg kan het doorgaande verkeer op de A10-West worden omgeleid en ontstaat er een goede aansluiting op de rijkswegen vanuit het Westelijke Havengebied. In 2009 is gestart met de daadwerkelijke aanleg van de Tweede Coentunnel en Westrandweg zodat tunnel en weg in 2012 in gebruik kunnen worden genomen.

De besluitvorming rond de Westrandweg valt binnen de trajectprocedure op basis van de Tracéwet. Binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit dient inpassing in een bestemmingsplan plaats te vinden. Tegen deze inpassing staan geen rechtsmiddelen meer open. In het bestemmingsplan Westrandweg - 2e Coentunnel (vastgesteld 16 maart 2011) is de Westrandweg nu vastgelegd. De nieuwe Westrandweg maakt dus geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan Lutkemeerpolder.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2009-2015

De Vierde Nota Waterhuishouding is vervangen door het Nationaal Waterplan (22 december 2009). Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding versterkt voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Bij besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging moeten krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding al het geval is.

In het plan wordt benadrukt dat samenwerking tussen partijen van groot belang is om het waterbeleid tot stand te brengen. In het hoofdstuk ruimtelijke aspecten waterbeleid wordt ingezet op een klimaatbestendige inrichting van Nederland waarbij water een meer bepalende factor is bij ruimtelijke afwegingen. Er moet meer ruimte komen voor herstel van natuurlijke processen (bodem, water en natuur).

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland hebben op 21 juni 2010 de Structuurvisie 2040 aangenomen. Deze structuurvisie voorziet ten opzichte van het tot dan toe geldende streekplan niet in ingrijpende beleidsveranderingen. De provincie zet in op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. In het kader van klimaatbestendigheid dient er ruimte gevonden te worden voor bescherming tegen wateroverlast, voor voldoende schoon drinkwater en voor duurzame energie. De ruimtelijke kwaliteit wordt operationeel gemaakt in het behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit van het landschap. Duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd door functies slim te combineren en te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn.

De provincie Noord- Holland ziet met betrekking tot de algehele ontwikkeling binnen de provincie in 2040 het volgende eindbeeld ontstaan:

"Het aantal bedrijventerreinen is nauwelijks uitgebreid. Door herstructurering, duurzame inrichting, intensivering en transformatie wordt beter gebruik gemaakt van de bestaande voorraad. Schiphol is gegroeid in samenhang met Lelystad en Eindhoven. Het is gelukt het aantal vanuit Schiphol te bereiken bestemmingen op peil te houden, waardoor het vestigingsklimaat voor bedrijven aantrekkelijk is gebleven. De functies in en rond Schiphol zijn afgestemd op het banenstelsel en ontwikkelingen in de luchtvaart. De inzet op stedelijke woonmilieus heeft de bestaande steden van Noord-Holland verder getransformeerd tot hoogstedelijke milieus. Deze hoogstedelijke milieus kenmerken zich door functiemenging, hoogwaardige culturele voorzieningen en een goede bereikbaarheid. In de Metropoolregio Amsterdam wordt dit transformatieproces ondersteund door investeringen in een samenhangend netwerk van openbaar vervoer. Voor de woningbouwopgave van in totaal ruim 200.000 woningen tot 2040 is vooral ruimte gezocht binnen het bestaande bebouwde gebied. Zogenaamde "uitleg" is beperkt gebleven, en voldoet aan eisen van ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en bereikbaarheid".

Bestaand Bebouwd gebied

Een deel van het plangebied is aangewezen als 'Bestaand Bebouwd Gebied' (BBG). Het BBG is de opvolger van het rode-contourenbeleid uit het voordien geldende streekplan. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied. Met name waar het gaat om bedrijventerreinen, ondergronds bouwen, hoogbouw, stationsomgevingen en knooppunten. Voor nieuwe ontwikkelingen moet nut en noodzaak worden aangetoond. Vervolgens dient te worden aangetoond dat de betreffende ontwikkeling niet (geheel) door middel van verdichting, transformatie en herstructurering kan worden gerealiseerd. Wanneer een voorgenomen ontwikkeling noodzakelijk is en verdichting niet mogelijk is, wordt nieuwe uitleg buiten het BBG gerealiseerd. Met de verlening van de ontheffing voor bouwen buiten Bestaand Bebouwd Gebied wordt ook de weergave van het (nieuw) Bestaand Gebied op kaart vastgelegd (zie afbeelding 5). Locatiekeuzen hebben hier rechtstreeks mee te maken, waaraan gestructureerd onderzoek en overleg voorafgaat. Onderzoek dient plaats te hebben in het kader van de gemeentelijke structuurvisies en zo mogelijk ook in een samenhangende regionale ruimtelijke visie. Op te stellen op initiatief van de gemeenten onderling dan wel onder regie van de Provincie. Overleg hierover dient plaats te hebben tussen gemeenten onderling en zal worden gevoerd tussen de Provincie en de gemeenten. Ontwikkelingen buiten BBG moeten voldoen aan eisen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en duurzaam bouwen. In paragraaf 3.2.2 komt nader aan bod op welke wijze het bestemmingsplan wat betreft BBG in overeenstemming is met de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Uitsnede kaart Structuurvisie Noord-Holland 2040

Schipholgebonden werklocaties

In de loop der jaren heeft veel van de internationaal georiënteerde bedrijvigheid zich gevestigd in het gebied rondom de luchthaven en elders in de Metropoolregio Amsterdam. De regio heeft hier sinds eind jaren '80 op ingespeeld door een selectief vestigingsbeleid voor de Schipholregio te implementeren. Aanvankelijk had het selectief vestigingsbeleid als doel te voorkomen dat de regio dichtslibt met activiteiten die de ontwikkeling en de bereikbaarheid van het luchthavencomplex zou bemoeilijken. Met een zekere mate van selectiviteit zou Schiphol zich verder kunnen ontwikkelen, met als gevolg een sterker netwerk, waardoor de Metropoolregio Amsterdam voor de vestiging van internationaal georiënteerde bedrijvigheid nog aantrekkelijker wordt. In de loop der jaren is de visie op selectief vestigingsbeleid veranderd.

Het beleid voor selectieve vestiging van bedrijven in de Schipholregio kent een lange historie. Reeds bij de oprichting van het Bestuursforum Schiphol (dat een samenwerkingsverband is tussen provincie Noord-Holland, gemeenten Amsterdam en Haarlemmermeer, met Schiphol Group) via het Schipholconvenant van 1986, werd het principe van selectiviteit neergezet als één van de kernelementen van de samenwerking. Sindsdien is de uitwerking van dit principe een aantal malen aangepast aan veranderde omstandigheden, of aan nieuwe inzichten. Het laatst gebeurde dit in 1999, toen het Bestuursforum Schiphol de zogenaamde 'Rondjes om de toren' vaststelde. Deze 'rondjes' zijn destijds vertaald in vestigingscriteria voor bedrijven, die werden verankerd in het streekplan Noord-Holland zuid (2003). Een deel van de locatie Lutkemeerpolder was in het streekplan aangewezen als “Schipholgebonden bedrijventerrein”. Met de partiële herziening van de streekplannen Noord-Holland zuid en Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord werd in het streekplan Noord-Holland Zuid opgenomen dat het bedrijventerrein Lutkemeer I tot maximaal 25% (hierna: 25%-regel) van het oppervlak ook wordt opengesteld voor niet-luchthavengebonden bedrijvigheid en te verplaatsen bedrijven uit de Westrand in verband met de herinrichting van de Westrand in een parkachtig landschap ('Tuinen van West').

Vanwege de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft Provinciale Staten op 18 maart 2008 haar sturingsfilosofie vastgesteld. Daarbij werd ingezet op het gebruik van juridische instrumenten uit de Wro om tot doorwerking van haar beleid te komen, hetgeen leidde tot de vaststelling van een overgangsdocument geldend streekplanbeleid. Dit document gaf weer welke provinciale belangen in de geldende streekplannen in aanmerking kwamen voor proactieve juridische sturing en beleidsneutraal konden doorwerken. De regeling voor Lutkemeerpolder, zoals hiervoor nader is aangeduid, stond ook in het overgangsdocument. Het overgangsdocument is uiteindelijk opgevolgd door de Provinciale Structuurvisie 2040. Noch in de deze visie, noch in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (welke in paragraaf 3.2.2 aan bod komt) is voor de locatie Lutkemeerpolder een regeling te vinden die volledig correspondeert met de hierboven aangehaalde regeling uit het streekplan.

In juli 2008 besloot het Bestuursforum tot oprichting van een tijdelijke Commissie Selectief Vestigingsbeleid Schipholregio. De commissie is gevraagd om het Bestuursforum te adviseren over alternatieven voor de regeling voor selectief vestigingsbeleid. De oprichting van deze commissie liep parallel met het actualiseren van de huidige Ruimtelijk Economische Visie Schipholregio (REVS) 2009-2030, waarin partijen constateerden dat de praktijk van het stelsel van selectiviteit op problemen stuitte. Deze problemen werden enerzijds veroorzaakt door niet eenduidige interpretatie van de criteria met als gevolg dat de regeling weinig consistent werd toegepast. Anderzijds waren partijen tot het inzicht gekomen dat de regeling haar doel voorbij schoot. Volgens de partijen speelt zij te weinig in op de dynamiek en kansen van de internationaal georiënteerde markt in de Metropoolregio Amsterdam en geeft een te negatief signaal af aan deze primaire doelgroep. De commissie Meijdam adviseerde eind 2008 om een nieuwe regeling te ontwerpen.

Het advies van de commissie Meijdam is voor het Bestuursforum aanleiding geweest een alternatief te formuleren. In plaats van verankering in bestemmingsplannen is gekozen voor het verankeren van de afspraken in de vorm van een convenant. Dit convenant is op 8 december 2011 ondertekend door de leden van het Bestuursforum Schiphol en vervangt het vestigingsbeleid uit het Schipholconvenant van 1986. Met de nieuwe regeling wordt beoogd om een meer marktgerichte benadering voor selectiviteit te introduceren in de Schipholregio. Alleen globale criteria worden vastgelegd, niet verankerd in bestemmingsplannen maar in een convenant. Nieuwe gronduitgiften van kantoren en bedrijven boven 1.500 m² bvo zullen nog wel getoetst worden door Schiphol Area Development Company (SADC) op grond van de toetsingsaanvraag. Dit vindt niet meer plaats op kleinere of bestaande uitgiften. Voor nieuwe uitgiften onder 1.500 m² hoeft geen toetsingsaanvraag meer te worden ingevuld maar dienen de transacties bij SADC gemeld te worden. Bedrijfsverhuizingen in de regio blijft SADC wel monitoren om zo waar mogelijk de concurrentiepositie van de regio en de profielen van werklocaties te versterken.

In de Provinciale Structuurvisie 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn bepaalde gronden in het plangebied aangewezen als Schipholgebonden bedrijventerrein (zie afbeelding 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: uitsnede kaart Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de Provinciale Structuurvisie 2040 en Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn in tegenstelling tot het voorheen geldende streekplan en overgangsdocument verder geen criteria opgenomen voor Schipholgebonden bedrijven. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Provinciale Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. In het bestemmingsplan zijn ter plaatse van de gronden die volgens provinciaal beleid zijn aangewezen als Schipholgebonden bedrijventerrein in ieder geval Schipholgebonden bedrijven toegestaan. Ook andere bedrijven zijn daar toegestaan, waardoor het ook in overeenstemming is met het hiervoor genoemde convenant van 8 december 2011. Het selecteren van bedrijven vindt niet meer plaats via het bestemmingsplan. Wel kan selectie, zoals hiervoor opgemerkt, plaatsvinden op andere manieren.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland hebben op 21 juni 2010 naast de Structuurvisie 2040 ook de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (PRVS) aangenomen. Deze verordening bevat algemene regels die gevolgen kunnen hebben voor de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De PRVS vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de structuurvisie, de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid.

BBG

In de PRVS is aangegeven wat onder BBG moet worden verstaan. Wat betreft het plangebied geeft de kaart van de verordening aan wat is aangewezen als BBG. Deze kaart komt wat betreft bebouwing niet geheel overeen met de bouwmogelijkheden van onderhavig bestemmingsplan. Dit betekent niet dat het bestemmingsplan in strijd is met de PRVS. Onder BBG wordt namelijk volgens de verordening ook verstaan de geprojecteerde bebouwing als bedoeld in bestemmingsplannen die in werking zijn getreden. Doordat de delen die niet overeen komen met de kaart van de verordening wel zijn geregeld in het vigerende bestemmingsplan Lutkemeerpolder, is onderhavig bestemmingsplan wat betreft BBG in overeenstemming met de PRVS (zie afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 7: uitsnede kaart Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

EHS

Een deel van de gronden is aangewezen als ecologische hoofdstructuur (EHS). Voor de planologische bescherming van de EHS geldt sinds het verschijnen van de Nota Ruimte (2005) het nee, tenzij regime. Welk regime in de SVIR is voortgezet. Binnen gebieden waarin dit regime van kracht is, zijn geen activiteiten toegestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten, tenzij:

  1. a. sprake is van een groot openbaar belang;
  2. b. er geen reële andere mogelijkheden zijn, en;
  3. c. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.

Het plangebied is in beginsel niet in overeenstemming met de structuurvisie wat betreft de gestelde eisen omtrent EHS. In paragraaf 5.10 zal daar nader op in worden gegaan.

3.2.3 Raamplan Haarlemmerméér Groen

In de beleidsnota Raamplan Haarlemmerméér Groen (vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in april 2000) zijn de onderdelen van de Groene AS voor Landelijk West opgenomen:

  • 100 hectare groengebied in de Lutkemeerpolder (81 hectare extensief gebruik) in het kader van het
  • Strategisch Groen Project;
  • aanleg van de Westrandweg met ontsnipperende en compenserende maatregelen;
  • realisering van belangrijke delen van de recreatie en natuurverbindingen met name langs de Ringvaart van de Haarlemmermeer (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 8: Raamplan Haarlemmerméér Groen

Ontwikkelingsplan Groene AS

Het Ontwikkelingsplan Groene AS is als onderdeel van het Raamplan Haarlemmerméér Groen opgesteld onder verantwoordelijkheid van de stuurgroep Groene AS waarin deelnamen: het Ministerie van LNV, de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam en Haarlemmermeer, het stadsdeel Geuzenveld/Slotermeer, Osdorp en Slotervaart/Overtoomse Veld, het Waterschap Groot Haarlemmermeer, het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht en de provincie Noord-Holland. De gebiedsvisie Landelijk West is een uitwerking hiervan.

3.3 Regionaal Beleid

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

3.3.1 Regionaal Verkeer- en Vervoerplan

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregiogemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd.

Deze ambities zijn:

  • het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
  • het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
  • zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De hoofdlijnen van het beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën:

  • een samenhangend netwerk;
  • gebiedsgerichte aanpak;
  • prijsbeleid;
  • duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid;
  • een slagvaardige samenwerking en financiering.

3.3.2 Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit

Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijnstof (in 2010) te saneren. Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied in de Randstad. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 Economisch sterk en Duurzaam

De gemeente Amsterdam heeft op 16 februari 2011 een nieuwe Structuurvisie voor Amsterdam vastgesteld. In de structuurvisie worden keuzes vastgelegd voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Uitgangspunt is de vraag: Hoe ontwikkelt Amsterdam zich verder als de succesvolle en leefbare kernstad in de metropoolregio?

De Structuurvisie bestaat uit drie delen:

  • Het visiedeel waarin de grote ontwikkelingslijnen worden geschetst.
  • De uitvoeringsagenda met een beschrijving van de opgave en fasering per stadsdeel.
  • Het instrumentarium waarin is vastgelegd hoe regels worden gehandhaafd waardoor uitvoering van de visie mogelijk wordt.

Voor het plangebied geldt dat deelgebied 1 en 3 zijn aangewezen als 'werken' en wordt daarbij geschaard onder 'grootschalige bedrijventerreinen'. De overige gronden zijn aangeduid als 'Metropolitaan landschap (Tuinen van West)'. De Ringvaartdijk is aangewezen als 'regionale fietsroute'.

Amsterdam behoudt buiten de Ring A10 een aantal grootschalige bedrijventerreinen, waaronder het bedrijventerrein in het plangebied Lutkemeerpolder. Ze spelen een belangrijke rol in de logistieke functie van de stad. Vanuit de duurzaamheidsgedachte is het verstandig om milieuhinderlijke functies te bundelen op die locaties, waar vanwege luchtkwaliteit en geluidscontouren van Schiphol en/of rijkswegen toch nooit een woning gebouwd zal worden. De grootschalige bedrijfslocaties in Amsterdam lenen zich hier bij uitstek voor.

Amsterdam ziet haar omgeving dus als een metropolitaan landschap. Dit is een mede op de stedelingen afgestemd landelijk gebied, waarbij de wensen van stedelingen samensmelten met het karakter van de landschappen. Metropolitaans landschap bouwt meestal voort op de nu aanwezige sterke cultuur-historische identiteit van gebieden en gaat die versterken. Daarbinnen hebben ondernemers exploitatiemogelijkheden. In die zin zijn de ondernemers, waaronder de agrariërs, belangrijke dragers van het landschap. Het programma van metropolitaan landschap bevat elementen als beleving, verhalen, gelaagdheid, imago opbouw, monumenten, geografische en ecologische waarden, producten, activiteiten, evenementen, tijdelijke en permanente voorzieningen en functies.

In de Structuurvisie Amsterdam 2040 is Lutkemeerpolder genoemd als specifiek terrein voor Schipholgebonden bedrijven. Verder is bepaald dat deze bedrijven een milieucategorie kleiner dan IV mogen hebben en maximaal 30% kantoor tot 2.000 m² bruto vloeroppervlak per vestiging is toegestaan. Er is niet nader geregeld of de locatie voor 100% dient te bestaan uit Schipholgebonden bedrijven. Wel is bepaald dat plannen die bedrijfslocaties betreffen, voor advies worden voorgelegd aan het Platform Bedrijfslocaties. Dit platform beoogt door uitwisseling van informatie en expertise een positieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van bedrijfslocaties in Amsterdam. Hierbij gaat het zowel om de ontwikkeling van nieuwe bedrijfslocaties, als om herstructurering en behoud van reeds bestaande bedrijfslocaties.

Verder behoort het bestemmingsplan Lutkemeerpolder voor een deel tot de Hoofdgroenstructuur Amsterdam (zie afbeelding 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 9: Hoofdgroenstructuur 23 mei 2012

De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool. In de Hoofdgroenstructuur zijn de gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of natuurwaarde of andere functies van groen verhogen, worden juist gestimuleerd. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld door de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC).

In het plangebied is rekening gehouden met het gemeentelijke beleid inzake de Hoofdgroenstructuur. Zo hebben de gebieden die in de structuurvisie Amsterdam 2040 zijn aangewezen als Hoofdgroenstructuur voor een groot deel een bestemming gekregen waarbinnen groen en groene recreatie voorop staan. Zo is binnen de bestemming Natuur expliciet opgenomen dat extensieve dagrecreatie is toegestaan.

Voor de Hoofdgroenstructuur is een aanvullend toetsingskader opgesteld, welk toetsingskader ook van toepassing is op de Structuurvisie Amsterdam 2040. Volgens de Structuurvisie Amsterdam 2040 zijn er

voor het plangebied drie verschillende groentypen van toepassing, namelijk stadsrandpolder, volkstuinpark/schoolwerktuin en begraafplaats met bijbehorende beoordelingscriteria. De TAC toetst aan deze criteria. Doordat het plangebied ligt in het gebied Tuinen van West, geldt een uitzondering. In een dergelijk geval toetst TAC aan hoofdstuk 2 van 'De Tuinen van West'.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan zijn de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen in acht gehouden, evenals het programma Tuinen van West dat in paragraaf 3.4.4 nader aan bod komt. Laatstgenoemd programma is maatgevend geweest bij het bestemmen van gronden in het plangebied.

3.4.2 Waterplan Amsterdam

De gemeente Amsterdam heeft ambities om na het Waterplan Het Blauwe goud uit 2002, een nieuwe impuls te geven aan het waterbeheer in de stad. Het past bij het huidige denken in duurzaamheid en klimaatadaptatie. Ook vindt ook een verschuiving plaats op de schaal met de Metropoolregio Amsterdam. Waternet en de Dienst Ruimtelijke Ordening (Dro) zijn belast met het water in het stedelijk gebied van Amsterdam. Zij schrijven samen aan het blauwe deel van de Structuurvisie Amsterdam. Ook bestaat een wens om een integrale en nieuwe watervisie voor de stad of metropoolregio uit te werken. Medio 2008 is de brochure "Amsterdam Waterbestendig" opgesteld evenals de reactie van de gemeente Amsterdam op het advies van de Deltacommissie. Het op orde krijgen en houden van het waterbeheer in de stad vraagt om oplossingen voor:

  • de waterkwantiteit; het realiseren van voldoende waterberging (houden van 'droge voeten') en het tegengaan van verdroging,
  • de waterkwaliteit; het reduceren van emissies en de zorg voor gezond en schoon water,
  • de duurzame benutting van energie- en/of watervoorraden en
  • het organiseren van de belangen, zodat deze oplossingen worden opgepakt.

Op dit moment wordt er door het stadsdeel gewerkt aan een waterplan Nieuw-West. Dit plan zal begin 2013 worden vastgesteld.

3.4.3 Beleidsnota Grondwater Amsterdam 2007-2011

De nota Grondwater Amsterdam 2007-2011 vervangt de nota Grondwater Amsterdam 2002-2006 (nota Leven met grondwater) en de beleidsnota Grondwaterzorg Amsterdam 2002-2006. De nota beschrijft wat Waternet de komende vijf jaar op welke manier wil bereiken binnen het totale veld van de grondwaterzorg. Waternet voert de grondwaterzorg uit in opdracht van de gemeente Amsterdam. De nota Grondwater heeft tot doel vermindering van de grondwateroverlast en grondwateronderlast. Het streefbeeld voor langere termijn gaat uit van 80% minder bestaande grondwateroverlast en geen nieuwe problemen. Het beleid is erop gericht bestaande hinder weg te nemen en nieuwe hinder te voorkomen met een duurzaam functionerend grondwatersysteem én een duurzaam gebruik als resultaat.

3.4.4 Tuinen van West

Het plangebied van de Tuinen van West is het open gebied van de westelijke tuinsteden en de ringvaart Haarlemmermeer. Het omvat vier polders die zowel agrarische, groene als recreatieve functies herbergen (zie afbeelding 10). De Osdorperweg vormt het belangrijkste bebouwingslint door het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0010.jpg"

Afbeelding 10: Polders in Tuinen van West

Voor de gemeente Amsterdam vormde de planvorming over de Westrandweg aanleiding om ook de toekomst van het groengebied Tuinen van West op de agenda te plaatsen. Enerzijds wordt een groeiende behoefte aan recreatieruimte verwacht in westelijk Amsterdam, samenhangend met de verdichting van de westelijke tuinsteden. Anderzijds is landbouw als economische drager van het gebied sterk in belang afgenomen. Desondanks hebben de westelijke polders nog steeds grote landschappelijke en recreatieve kwaliteiten en potenties.

De stadsdeelraad Osdorp (thans stadsdeel Nieuw-West) heeft het Programma van Eisen (PvE) Tuinen van West op 26 september 2007 vastgesteld. Op 3 juli 2007 heeft de stadsdeelraad van Geuzenveld-Slotermeer (thans stadsdeel Nieuw-West) het PvE Tuinen van West vastgesteld. De gemeente Amsterdam heeft het PvE Tuinen van West op 10 september 2008 vastgesteld (zie afbeelding 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0011.jpg"

Afbeelding 11: Programma van Eisen Tuinen van West (ruimtelijk kader)

Lutkemeerpolder

Het grootste deel van de Lutkemeerpolder is bestemd als bedrijventerrein dan wel natuur. Begraafplaats Westgaarde is een planologisch gegeven.

De koers voor de Lutkemeerpolder, deelgebied 2, omvat het versterken van het routenetwerk en het versterken van de recreatieve betekenis van de vlakken in de kop van de Lutkemeerpolder (vlakken N3 t/m N6).

  • het aanleggen van een wandelroute zuidelijk langs de Wijsentkade;
  • het maken van een tweede ontsluiting naar begraafplaats Westgaarde;
  • het betrekken van de plaatselijke boeren bij het ontwikkelen van stadslandbouw.

Slibvelden (N3)

Dit gebied wordt ingericht als droog natuurgebied na beëindiging van de functie als gronddepot tijdens de aanleg van de Westrandweg. De mogelijkheid om een speelnatuurgebied aan te leggen wordt verkend.

Lutkemeerpolder Noord A (N5)

Dit vlak wordt begrensd door de Wijsentkade, de Lutkemeerweg, het gebied met bestemming bedrijventerrein en de kabels- en leidingenstrook door de Lutkemeerpolder. Dit gebied is mede bedoeld voor de uitoefening van stadslandbouw, waarbij het behoud van het polderlandschap voorop staat. Daarnaast vertegenwoordigt het gebied belangrijke natuurwaarden door aan de noordelijke kant van het perceel een ecologische zone in te richten in het kader van de Groene AS.

Lutkemeerpolder Noord B (N6)

Dit vlak wordt begrensd door de Wijsentkade, de Lutkemeerweg en begraafplaats Westgaarde.

Evenals Lutkemeerpolder Noord A dient dit gebied ten behoeve van de uitoefening van stadslandbouw, waarbij het behoud van het polderlandschap vooropstaat. Daarnaast vertegenwoordigt het gebied belangrijke natuurwaarden door aan de noordelijke kant van het perceel een ecologische zone in te richten in het kader van de Groene AS.

Voor de volgende vlakken zijn geen inrichtingsvoorstellen ontwikkeld, maar is wel afstemming nodig met de hierboven genoemde vlakken:

  • Natuurgebied Lutkemeerpolder (N7). Dit gebied is in ontwikkeling als natuurgebied met recreatieve nevenfunctie in het kader van Haarlemmerméér Groen/Groene AS.
  • Kabels- en leidingenstrook. Het gebiedje tussen Slibvelden en Lutkemeerpolder noord A (N4) krijgt een natuurfunctie (Groene AS).
  • Bebouwingslint Lutkemeerweg. Vrijkomende bebouwing langs dit lint kan ruimte bieden aan nieuwe horeca, stadslandbouw, leisure en dergelijke.
  • Bedrijventerrein Lutkemeer. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat dit bedrijventerrein een groene uitstraling krijgt.
  • Begraafplaats Westgaarde. Voorgesteld wordt de toegankelijkheid van de begraafplaats vanuit de Lutkemeerpolder te vergroten.

Lutkemeerpolder Noord A (N5) & Lutkemeerpolder Noord B (N6)

Dit gebied is mede bedoeld voor de uitoefening van stadslandbouw, waarbij het behoud van het polderlandschap voorop staat. Ten behoeve van de Groene AS moet een ecologische zone van 50 meter gerealiseerd worden.

  • Programma

De bestemming stadslandbouw in combinatie met natuurontwikkeling. Ook dient er op deze kavels de mogelijkheid te zijn om op de 'huiskavel' een gebouw(en) ter ondersteuning van de stadslandbouw te hebben (bijvoorbeeld voor verkoop van stadslandbouwproducten).

  • Functionele eisen

Inrichting en beheer moeten er op gericht zijn de cultuurhistorische waarde van het gebied te behouden. De stadslandbouwfunctie en de natuurontwikkeling dienen gezoneerd te worden. Het natuurdoeltype wordt bepaald in overleg met stadsdeel Nieuw-West en de coördinator Groene AS.

  • Ontwerpeisen

De natuurontwikkeling in het kader van de Groene AS wordt gesitueerd aan de noordelijke grens (aan de Wijsentkade) en heeft een maatvoering van 50 meter breed. Om natuurlijk en cultuurhistorisch karakter van de polder te benadrukken, is het noodzakelijk dat rondom de 'huiskavel' een houtsingel wordt geplant. Daarnaast dient de architectuur van de gebouwen in overeenstemming te zijn met de schaal en het agrarisch karakter van de Lutkemeerpolder (qua maat en schaalvoering dient ze overeenkomstig te zijn met de reeds bestaande percelen aan de Lutkemeerweg). Verder is het van belang dat de openheid van de polder gewaarborgd blijft op de stadslandbouwpercelen.

  • Belevingseisen

Het gebied moet vanaf de Wijsentkade goed zichtbaar zijn.

Stadslandbouw speelt een belangrijke rol bij het behouden van het polderlandschap en het zichtbaar maken van de agrarische geschiedenis. De Lutkemeerpolder is een kleipolder en dit maakt andere gewassen mogelijk dan in de andere polders. Een bijkomend voordeel is dat stadslandbouw zichzelf bedruipt, waar natuurgebieden beheerd moeten worden.

Stadslandbouw is in de regels van het bestemmingsplan omschreven als een agrarisch bedrijf in combinatie met dienstverlenende nevenactiviteiten die inspelen op natuur- en landschapsbeheer in het open veenweidegebied van de Osdorper Binnenpolder Zuid of de Osdorper Bovenpolder en/of die inspelen op de recreatieve landschapsbeleving van deze polders en/of die inspelen op voedselproductie, waarbij ten minste 10% van de inkomsten uit agrarische activiteiten moeten voortkomen. Voorbeelden van stadslandbouw zijn:

  • natuur - en landschapsbeheer;
  • natuur- en milieueducatie;
  • dierverzorging en moestuinieren;
  • een kinderboerderij, een kaasboerderij, een zorgboerderij (zonder overnachtingsmogelijkheden) of andere boerderijvorm waarbij educatie over het agrarische bedrijf, landschap en natuur centraal staan;
  • schoolwerktuinen;
  • recreatieve activiteiten die inspelen op agrarisch natuurbeheer en/of het polderlandschap zoals bijvoorbeeld een boerenspeel-, sport- en/of doetuin, een speel-, sport- of doetuin;
  • jeugd-, kinder- en naschoolse opvang, waarbij het actief bezig zijn met dierverzorging, natuur- en landschapsbeheer en voedselproductie onderdeel is van de activiteiten.

3.4.5 Actieplan Luchtkwaliteit

De gezondheid van de bewoners van Amsterdam is het belangrijkste argument om aan de luchtkwaliteit te werken. Hiervoor is het Actieplan Luchtkwaliteit opgesteld. Schonere lucht heeft invloed op de kwaliteit van het leven van de Amsterdammers. De voorgestelde maatregelen uit het Actieplan verbeteren ook de kwaliteit van de lucht in zijn geheel.

Als Amsterdam zich verder wil ontwikkelen door het realiseren van nieuwe bouwprojecten, dan moet er voldoende (milieu)ruimte worden geschapen. Amsterdam houdt binnen het Actieplan vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad, verbetering van het stedelijk functioneren door een grotere concentratie van de functies wonen, werken en recreëren. Daarnaast houdt Amsterdam vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het Hoofdnet Auto.

3.4.6 Beleidskader Hoofdnetten

Het Beleidskader Hoofdnetten (vastgesteld 11 mei 2005) beschrijft de doelen, de ligging en de kwaliteitseisen van de Amsterdamse hoofdinfrastructuur voor de fiets, het openbaar vervoer (OV) en de auto. Het vormt de basis voor de beslissingen die stadsdelen en de centrale stad nemen over de hoofdinfrastructuur en de te plannen investeringen.

Doel van de hoofdnetten fiets, OV en auto is het vergroten van de bereikbaarheid en de leefbaarheid van Amsterdam. Ze scheppen structuur en duidelijkheid en zorgen voor een goede aansluiting tussen onderliggende wegen en andere hoofdwegen (bijvoorbeeld Rijkswegen en spoorwegen).

De voornaamste principes voor de hoofdnetten zijn:

  • ‘ontstapeling’ (zo min mogelijk hoofdnetten op één wegvak);
  • eenduidigheid (kiezen voor de meest geschikte routes en de kwaliteit daarvan verbeteren);
  • geen half werk (beter een klein en goed functionerend hoofdnet dan een onduidelijk en niet compleet hoofdnet);
  • pragmatisme bij indelen en uitwerken van de wegen (het centrum bijvoorbeeld, leent zich door ruimtegebrek niet voor een strakke uitvoering van alle kwaliteitseisen).

3.5 Beleid Stadsdeel Nieuw-west

3.5.1 Natuurvisie

Om een juiste afweging te maken tussen recreatie en natuur in de Tuinen van West is informatie over de ecologische waarden van het gebied essentieel (zie afbeelding 12). Met dit doel is de Natuurvisie (vastgesteld 9 februari 2010) door de stuurgroep Tuinen van West opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 12: Natuurvisie

De Tuinen van West omvat een gebied voor weidevogels, bos- en tuinvogels en andere diersoorten. Er leven ruim 150 diersoorten die wettelijk beschermd zijn. De natuurwaarde is daarmee zeer hoog. De nieuwe plannen vanuit het Programma van Eisen voor de Tuinen van West hebben zowel voor- als nadelen voor de dieren in het gebied. Om de natuurwaarde in de toekomst hoog te houden, moet bij de inrichting en het beheer van het gebied rekening worden gehouden met verschillende voorwaarden als het oplossen van knelpunten tussen natuur en recreatie en het verbinden van ecologische deelgebieden.

3.5.2 Beeldkwaliteitplan Tuinen van West

Het beeldkwaliteitplan Tuinen van West (vastgesteld 9 februari 2010) gaat dieper in op de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische aspecten van het gebied. In het beeldkwaliteitplan Tuinen van West is zowel in woord als beeld de herkenbaarheid (samenhang tussen de vier polders) als de belevingswaarde (identiteit van de afzonderlijke polders) beschreven.

De invulling van het gebied met nieuwe functies moet zorgvuldig gebeuren met betrekking tot zowel kwaliteit als kwantiteit. Onzorgvuldige invulling gaat ten koste van de schaal en dus de beleving. Zelfs met groene functies kan de schaal verloren gaan als de verhouding open - dicht te radicaal wordt veranderd. Uitgangspunt voor de plaatsing van functies is waarborging van de schaal, dat wil zeggen de maat van de ruimten en de doorzichten. Hiertoe moeten bestaande patronen worden afgemaakt zonder nieuwe patronen te introduceren. De belangrijkste ruimtelijke conclusies (met betrekking tot de Lutkemeerpolder) zijn:

  • Er moet zoveel mogelijk samenhang komen tussen de ruimten ten oosten en ten westen van de
    Westrandweg.
  • De doorgangen van de Westrandweg moeten zeer hoogwaardig en, landschappelijk gezien, consistent worden vormgegeven.
  • De schaal van de Lutkemeerpolder moet zoveel mogelijk zichtbaar blijven. De mate van openheid in de noord oost hoek is hierin cruciaal.
  • De natuur en de beleving daarvan, moet een integraal onderdeel van de Tuinen van West worden.
  • Het routenetwerk, zowel regionaal en lokaal, moet worden versterkt.
  • Cultuur Historisch gezien heeft de Tuinen van West een hoge potentie. Voor de landschapsstructuren zijn dit landschappen als de middeleeuwse slagenverkaveling van de Osdorperbinnenpolder Zuid en de droogmakerij de Lutkemeer. Voor bebouwing zijn dit gebouwen als de 1800 roeden, het voormalige schoolgebouw aan de Osdorperweg en de prachtige gedecoreerde boerderij aan de Lutkemeerweg.

3.5.3 Beeldkwaliteitsplan Business Park Amsterdam Osdorp (fase 1)

Het Beelkwaliteitsplan Business Park Amsterdam Osdorp (2008) is opgesteld als handleiding voor architecten en als toetsingskader bij bouwplannen in fase 1 (deelgebied 1) van het bedrijfspark Lutkemeerpolder. Het beeldkwaliteitplan is het kader voor een hoogwaardige en duurzame ruimtelijke kwaliteit van de gebouwen en de openbare ruimte - mede in hun onderlinge samenhang. Het bevat de regels voor de kwalitatieve uitwerking.

Door de opzet van dit beeldkwaliteitplan blijft de flexibiliteit van het stedenbouwkundig plan behouden en worden alleen voorschriften en richtlijnen omschreven voor de aspecten die noodzakelijk zijn voor de gewenste sfeer en kwaliteit. De voorschriften en de richtlijnen zorgen voor continuïteit en samenhang, terwijl wel voldoende mogelijkheden voor variatie en interpretatie worden gewaarborgd.

Het beeldkwaliteitsplan doet kwalitatieve uitspraken over:

  • inrichting kavels;
  • vegetatie;
  • expeditie, parkeren en opslag;
  • positionering gebouwen;
  • architectuur en massa-opbouw.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten

Voor dit bestemmingsplan Lutkemeerpolder wordt voor een groot deel van het plangebied uitgegaan van een conserverend karakter. Dit betekent dat de huidige (planologische) situatie wordt vastgelegd in een nieuw bestemmingsplan. Het uitgangspunt hierbij is het bestemmingsplan Lutkemeerpolder uit 2002.

Het bestemmingsplan Lutkemeerpolder uit 2002 is destijds opgesteld voor de ontwikkeling van de Lutkemeerpolder tot een bedrijvenpark voor Schipholgebonden bedrijven en het realiseren van een ecologische zone.

Ook is een aantal ontwikkelingen meegenomen in dit bestemmingsplan, welke in paragraaf 4.2 nader aan bod komen, en is gekeken naar de huidige situatie van het plangebied. Verder is in het bestemmingsplan rekening gehouden met het Inrichtingsplan Lutkemeerpolder deel 1, 2 en 3 (december 2000) en de beleidskaders uit onder meer het Programma van Eisen van de Tuinen van West (september 2008).

4.2 Ontwikkelingen

4.2.1 Ontwikkelingen nabij het plangebied

Westrandweg

Het tracébesluit voor de Westrandweg is in 2008 vastgesteld. Met dit besluit is een belangrijke stap gezet om de knelpunten in de Randstad voortvarend op te lossen. De Coentunnel is al jarenlang een groot knelpunt voor het autoverkeer in de noordelijke Randstad. Dit knelpunt veroorzaakt extra verkeersdrukte op de aansluitende snelwegen, de A8 en de A10. Dit heeft een negatieve invloed op de directe leefomgeving en op de toegankelijkheid van Westpoort, het Amsterdamse havengebied. Daarom is besloten naast de bestaande Coentunnel een tweede tunnel aan te leggen.

Voor een goede afwikkeling van het verkeer dat door de Tweede Coentunnel komt, is aanleg van de Westrandweg noodzakelijk. De Westrandweg moet de A10 ten zuiden van de Coentunnel verbinden met het knooppunt Raasdorp (A5/A9). Met de aanleg van deze weg kan het doorgaande verkeer op de A10-West worden omgeleid en ontstaat er een goede aansluiting op de rijkswegen vanuit het Westelijke Havengebied. In 2009 is gestart met de daadwerkelijke aanleg van de Tweede Coentunnel en Westrandweg zodat tunnel en weg in 2012 in gebruik kunnen worden genomen. De Westrandweg gaat eind 2012 gedeeltelijk open voor het verkeer tussen het knooppunt Raasdorp en de aansluiting Luvernes. Het deel vanaf de aansluiting Luvernes tot de A10-West volgt in het voorjaar 2013 evenals de Tweede Coentunnel.

De besluitvorming rond de Westrandweg valt binnen de trajectprocedure op basis van de Tracéwet. Binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit dient inpassing in een bestemmingsplan plaats te vinden. Tegen deze inpassing staan geen rechtsmiddelen meer open. De nieuwe Westrandweg is niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

Omlegging A9 Badhoevedorp

In april 2012 is het Tracébesluit voor de omlegging van de A9 bij Badhoevedorp door de minister ondertekend. De A9 tussen de knooppunten Raasdorp en Badhoevedorp loopt vanaf 2018 niet meer dwars door Badhoevedorp, maar ten zuiden van het dorp (zie afbeelding 13). Met de omlegging wordt de doorstroming op de A9 verbeterd, evenals de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in Badhoevedorp. De nieuwe A9 wordt uitgebreid met drie rijstroken en een vluchtstrook in beide richtingen. Hierdoor blijven economisch belangrijke gebieden, als Schiphol en Amsterdam, goed bereikbaar.

Ook komen er tien nieuwe viaducten en een onderdoorgang. De nieuwe A9 wordt voorzien van dubbellaags asfalt (ZOAB) en geluidschermen. En voor de doorstroming van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) komen er voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0013.jpg"

Afbeelding 13: Omlegging A9 Badhoevedorp (Bron: www.rijkswaterstaat.nl)

4.2.2 Ontwikkelingen in het plangebied

In principe is dit bestemmingsplan conserverend van aard. In het plangebied speelt een aantal ontwikkelingen waar rekening mee moet worden gehouden. Voor deze ontwikkelingen wordt een passende juridisch/planologische regeling getroffen.

1. Bedrijvigheid/Schipholgebondenheid

Voor het plangebied geldt dat een deel van de Schipholgebondenheid van de bedrijvigheid wordt verminderd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan Lutkemeerpolder uit 2002. Het bestemmingsplan uit 2002 kende een 100% gebondenheid van de bedrijvigheid aan Schiphol. Dit betekende dat in de Lutkemeerpolder ruimte werd geboden aan bedrijven met een sterke binding met de luchthaven Schiphol. Het gaat daarbij om bedrijven waarvoor het (op grond van de plaats in de vervoersketen of op grond van de relatie met op Schiphol gevestigde bedrijven en bedrijfssoorten) bedrijfseconomisch van groot belang is dat zij nabij Schiphol gevestigd zijn. Voor de beoordeling of bedrijven Schipholgebonden zijn, zijn er criteria vastgesteld voor de omvang en/of frequentie van de relatie van het bedrijf met de luchthaven.

Zoals in paragraaf 3.2.1 is opgemerkt, is op 8 december 2011 een convenant selectief vestigingsbeleid Schipholregio vastgesteld die de oude afspraken om bedrijven te toetsen op de mate van binding met Schiphol vervangt. Met de nieuwe regeling, vastgelegd in voornoemd convenant, wordt beoogd om een meer marktgerichte benadering voor selectiviteit te introduceren in de Schipholregio. De ambitie van de partijen van het Bestuursforum Schiphol, Schiphol Group en SADC is om de internationale concurrentiepositie van de Schipholregio te versterken. Hiervoor is onder meer een uitstekend en hoogwaardig ruimtelijk economische omgeving nodig, die internationaal opererende bedrijven kan verleiden om zich hier te vestigen. Deze bedrijfsinvesteringen komen ten goede aan de werkgelegenheid en toegevoegde waarde van de regio en kunnen een katalyserend effect hebben op andere vestigingen. In dit verband zijn de partijen van het Bestuursforum van mening dat selectiviteit van groot belang is. Het selectief vestigingsbeleid moet echter, in tegenstelling tot voorheen, primair erop gericht zijn om het juiste aanbod te realiseren om deze doelgroep te verleiden zich hier te vestigen. Om deze reden is het nieuwe beleid 'offensief' en ligt het accent op het creëren van de juiste vestigingsmilieus voor de juiste bedrijven, in plaats van het handhaven van regels die ongewenste bedrijven moet weren. Dit nieuwe accent op het creëren van de juiste vestigingsmilieus vraagt om een sterkere sturing op locatieontwikkelingen via een gezamenlijk ontwikkelingsprogramma: de Ontwikkelingsstrategie REVS.

In relatie tot de nieuwe denkrichting heeft het Bestuursforum Schiphol besloten om de term 'Schipholgebonden' te vervangen door het begrip 'internationale oriëntatie'. Met dit nieuwe begrip wordt uitdrukking gegeven aan de metropolitane strategie die centraal staat in de REVS en de ambitie om de internationale concurrentiepositie te versterken. Het gaat in de metropolitane strategie namelijk niet alleen om de luchthaven, maar om een combinatie van factoren, waarbij het in de Schipholregio vooral gaat om de interactie tussen luchthaven (internationale bereikbaarheid) en de stad (hoogwaardige kennis, creativiteit, cultuur en voorzieningen). Internationaal georiënteerde bedrijven vinden de Schipholregio niet alleen aantrekkelijk omdat het luchtvaartnetwerk binnen bereik ligt, maar ook omdat het metropolitane klimaat voordelen heeft.

In voornoemd convenant is 'internationale oriëntatie' als volgt gedefinieerd: "gerichtheid op, dan wel binding van bedrijven vanuit het bedrijfsproces aan internationale markten waarvoor de aanwezigheid van een luchthaven met een netwerk van internationale verbindingen (personenvervoer en goederenvervoer) in combinatie met een grootstedelijk milieu (kennis, creativiteit en hoogwaardige arbeidsmarkt) belangrijke arbeidsvoorwaarden zijn". Een nuance daarbij is dat bedrijven vanuit het bedrijfsproces aan internationale markten gebonden dienen te zijn. Dit betekent dat bedrijven ook indirect, via hun toeleverende bedrijfsactiviteiten in een internationale keten, internationaal georiënteerd kunnen zijn.

Zoals ook eerder opgemerkt gaat het convenant uit van het loslaten van de 'oude' streekplancriteria voor bedrijfsvestigingen die voorheen in bestemmingsplannen verankerd moesten worden. Via andere wegen, zoals in paragraaf 3.2.1 is toegelicht, kan selectiviteit worden bewerkstelligd. In tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan is vanwege de nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan geen aparte regeling meer opgenomen ten behoeve van Schipholgebonden bedrijvigheid.

In het plangebied is behoefte aan ondersteunende voorzieningen voor de aanwezige bedrijvigheid. Te denken valt aan voorzieningen voor kopiëren en dergelijke, maar ook mogelijkheden om te lunchen. In het bestemmingsplan is de bestemming 'gemengd' opgenomen langs de Etnastraat waar dergelijke voorzieningen zijn toegestaan.

Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt een relatie gelegd met de realisatie en instandhouding van de ecologische verbindingszone van de Groene AS. Aan de randen van het bedrijventerrein wordt daartoe meer openheid gerealiseerd en wordt het bedrijventerrein groen ingericht. Het eerste wordt verkregen door aan de randen van het bedrijventerrein structurerende waterlopen tussen bedrijfspercelen te realiseren en een lagere bouwhoogte toe te staan dan centraler op het bedrijventerrein.

De groene inrichting wordt in het openbaar gebied van het bedrijventerrein onder andere gerealiseerd door waterlopen en beplanting.

2. Tuinen van West

Belangrijke leidraad voor het bestemmingsplan is het Programma van Eisen van de Tuinen van West. In dit beleidskader wordt een duidelijke visie gegeven op de gronden die niet bestemd zijn voor de bedrijven. In 2011 is in aanvulling op het Programma van Eisen van de tuinen van West een rapport 'Herijking functies Tuinen van West' opgesteld. In het rapport wordt voorgesteld om twee gebieden in de Lutkemeerpolder en één gebied in de Osdorperbovenpolder een andere bestemming te geven dan in het programma van Eisen Tuinen van West. In het Programma van Eisen worden drie gebieden bestemd voor 'te ontwikkelen natuur'. Het voorstel in het rapport is om drie gebieden te bestemmen voor 'stadslandbouw'. In de stuurgroepvergadering van 6 oktober 2011 heeft de stuurgroep hiermee ingestemd. De (voormalige) agrarische gronden krijgen een natuurbestemming met stadslandbouwfunctie in combinatie met een strook natuurontwikkeling aan de noordgrens.

In het gebied is extensieve recreatie ook van belang. Fiets- en wandelpaden zijn bijvoorbeeld overal toegestaan binnen de bestemming natuur.

In de Etnastraat wordt ruimte geboden voor een uitkijkpunt in de vorm van bijvoorbeeld een bastion. Dit is een soort verhoging waar bezoekers van het natuurgebied een mooi uitzicht hebben en levert een recreatieve bijdrage aan het plangebied. De exacte vorm van het bastion ligt nog niet vast. Op de verbeelding is dit bastion specifiek aangeduid.

3. Slibvelden

De slibvelden zijn tijdelijk in gebruik als tijdelijk werkterrein voor de aanleg van de Westrandweg. Ter plaatse van de slibvelden wordt een speelnatuurgebied gecreëerd zoals eerder is voorgesteld in het Programma van Eisen voor de Tuinen van West. Deze nieuwe invulling is aan de orde nadat het tijdelijk gebruik is beëindigd.

4. Westgaarde

De bestaande begraafplaats en crematorium Westgaarde zal zijn huidige functie behouden. Er is behoefte aan een meer recreatieve functie van het gebied voor bezoekers. Zo zal er een doorgaande fietsroute worden gerealiseerd over het terrein, via een brug richting de Lutkemeerweg.

Ook is er behoefte aan ondersteunende horeca op het terrein en een kleinschalig uitvaartcentrum. Het bestemmingsplan voorziet hierin door extra bebouwing toe te staan.

In het bestemmingsplan Lutkemeerpolder uit 2002 was een maximum van 5.000 m² aan bebouwing opgenomen. Dit aantal m² was niet in overeenstemming met de feitelijke situatie destijds. In 2002 was 6.000 m² bebouwing aanwezig op het terrein. In dit plan wordt deze fout hersteld en wordt uitgegaan van de feitelijke situatie anno 2010 (6.500 m²) en de wens voor extra bebouwing ten behoeve van de ondersteunende horeca en het kleinschalige uitvaartcentrum. Het aantal maximale vierkante meters is in de planregels op 7.000 gesteld.

5. Woningen

In het plangebied wordt een zevental kavels mogelijk gemaakt voor de bouw van vrijstaande woningen. Deze woningen zijn ook op grond van het vigerende bestemmingsplan al toegestaan, met dien verstande dat daarin de exacte verkaveling niet duidelijk was. De woningen kunnen dus niet als nieuw ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan worden aangemerkt. Voor zeven van de woningen betreft het de herbouw van woningen, die als gevolg van de aanleg van de Westrandweg gesloopt moesten worden. Voor deze woningen geldt dat herbouw plaatsvindt op een minder milieubelastende locatie. Naast de hiervoor genoemde woningen, zijn er ook nog 14 bestaande woningen langs de Lutkemeerweg opgenomen evenals de 4 woningen nabij de begraafplaats Westgaarde.

4.2.3 Ontwikkelingen na terinzagelegging voorontwerpbestemmingsplan

Penitentiaire inrichting

Er was een wens een penitentiaire inrichting te realiseren binnen de Lutkemeerpolder. Deze deels open, deels half open en deels gesloten inrichting zou dan eventueel worden gerealiseerd binnen deelgebied 3. Aangezien de termijnen waarop de inrichting zou worden gebouwd nog onduidelijk was - en of de inrichting er überhaupt wel komt - was in het voorontwerpbestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid voor deze functie opgenomen. Inmiddels is de situatie uit het voorontwerpbestemmingsplan achterhaald en zal er geen penitentiaire inrichting meer worden gesitueerd in de Lutkemeerpolder. Er worden dan ook geen mogelijkheden voor een dergelijke inrichting in dit plangebied geboden.

Schipholgebondenheid

In het voorontwerpbestemmingsplan was nog een regeling opgenomen over Schipholgebondenheid. Vanwege de vaststelling van het Convenant Selectief Vestigingsbeleid Schipholregio in 2011 hoeft borging van Schipholgebondenheid niet meer planologisch plaats te vinden. Derhalve is een verplichte Schipholgebondenheid uit het bestemmingsplan gehaald.

4.2.4 Ontwikkeling na tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Vrijstaande woningen

In het ontwerpbestemmingsplan was de bouw van vrijstaande woningen op een tiental kavels geregeld. Aanvullend akoestisch onderzoek, uitgevoerd vanwege een ingediende zienswijze, heeft laten zien dat de bouw van vrijstaande woningen slechts kan plaatsvinden op een zevental kavels. De resterende drie kavels zijn uit het bestemmingsplan gehaald.

In de onderzoeken die zijn uitgevoerd vanwege deze woningen en in het volgende hoofdstuk 5 aan bod komen, is als uitgangspunt de bouw van vrijstaande woningen op een tiental kavels gehanteerd. Dit aantal is daarin aangehouden nu dit het uitgangspunt was tot en met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. De conclusies die zijn getrokken ten aanzien van de tien woningen blijven onverminderd in stand, zij het dat in het bestemmingsplan slechts 7 van de 10 woningen planologisch mogelijk zullen worden gemaakt.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

Doordat er binnen het plangebied verschillende bedrijven gevestigd zijn, zijn gemeenten in het kader van een goede ruimtelijke ordening verplicht een bestemmingsplanregeling te treffen die recht doet aan de gevestigde bedrijven, maar ook garanties geeft voor een goede kwaliteit van de leefomgeving. Als uitgangspunt geldt dat milieubelastende en hindergevoelige functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden.

In het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering d.d. 2009. Deze publicatie is beter bekend onder de noemer 'het Paarse boekje'. In deze Staat wordt met behulp van een indeling in categorieën op basis van de SBI-codering aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of een bedrijfsactiviteit ten opzichte van een hindergevoelige functie toelaatbaar kan zijn. Aan deze categorieën worden bepaalde omgevingstypen en/of richtafstanden gekoppeld. Onderscheid wordt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste richtafstand bepalend is voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. Het betreft hier een indicatieve algemene regeling en is met name bedoeld bij het bestemmen van nog niet verwezenlijkte situaties. Bij bestaande situaties kan worden afgeweken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Steeds zal bekeken moeten worden of er specifieke omstandigheden zijn die een andere overweging rechtvaardigen.

5.1.2 Gevoelige bestemmingen, gebiedstypen en richtafstanden

In het paarse boekje is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden langs hoofdinfrastructuur behoren eveneens tot gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In relatie tot de gebiedstypen "rustige woonwijk" en "gemengd gebied" zijn richtafstanden opgenomen in het Paarse Boekje:

Milieucategorie Rustige woonwijk Gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. In principe kunnen twee soorten zoneringen worden toegepast. De eerste is de zogenaamde uitwaartse zonering, waarbij het bedrijf als uitgangspunt wordt genomen (zie afbeelding 14). Binnen de zonering worden geen gevoelige functies toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0014.jpg"

Afbeelding 14: uitwaartse zonering

De tweede benaderingswijze is de inwaartse zonering, waarbij uit wordt gegaan van de gevoelige functies als basis (zie afbeelding 15). De afstand tot deze functies bepaalt de toelaatbaarheid van bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0015.jpg"

Afbeelding 15: inwaartse zonering

5.1.3 Milieuzonering

Als zodanig is de bebouwing rond en in het plangebied aan te merken als gemengd gebied. Naast de woningen, onder ander aan de Lutkemeerweg, komen ook andere functies voor zoals bedrijven en horeca binnen de bestemming Gemengd. In dit bestemmingsplan wordt dan ook niet de omgevingskwaliteit nagestreefd van een rustige woonwijk. Onderstaand zal in worden gegaan op de wijze waarop invulling is gegeven aan de zonering.

  1. a. Bedrijven

Het plangebied is vooral bestemd voor bedrijven tot en met categorie 3.1 en 3.2. Deze bedrijven zijn gesitueerd op de gronden die in het bestemmingsplan zijn bestemd als Bedrijf, Gemengd - 1, Gemengd- 3 en Gemengd - 4. Ter plaatse van het bestemmingsvlak Bedrijf zijn overwegend bedrijven toegestaan tot een maximale categorie 3.2. Op een aantal plaatsen is een maximale categorie van 3.1 toegestaan. Dit zijn de gronden die nabij woningen zijn gelegen. Indien de milieuzonering voor dit type bedrijven volledig zou worden toegepast, zou dit kunnen betekenen dat zij in hun functioneren worden beperkt. Om geen afbreuk te doen aan de bedrijfsvoering is in dit bestemmingsplan een conserverende regeling getroffen.

Het enige bedrijf met een hogere categorie dan 3.2 betreft het LPG-tankstation op de Ookmeerweg 501. Dit bedrijf ligt in het zuiden van het plangebied en is een bedrijf dat valt in categorie 4.1. Naast dit bedrijf zijn geen woningen gelegen op een afstand van minder dan 50 meter.

b. Bedrijfswoningen

In het plan is het op een tweetal plaatsen een bedrijfswoning toegestaan. De bouw van deze bedrijfswoningen is toegestaan op grond van het vigerende bestemmingsplan. Het zou onrechtvaardig zijn om bedrijven te beperken in hun bedrijfsvoering vanwege de bedrijfswoning. Tegelijkertijd is de gemeente zich ervan bewust dat voorkomen moet worden dat meer bewoners van bedrijfswoningen worden gehinderd, dan wel bedrijven worden beperkt in de bedrijfsvoering. Dit komt doordat in het kader van de vergunningverlening voor de activiteit milieu op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel de melding op grond van het Activiteitenbesluit, een woning beperkingen kan opleveren voor de bedrijfsvoering van een naastgelegen bedrijf.

5.1.4 Aanpassen bedrijvenlijst

Het is mogelijk dat, door ontwikkelingen in de techniek, of het ontstaan van nieuwe industrieën, de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet meer voldoet. Er is daarom een bevoegdheid opgenomen om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bedrijvenlijst, indien daartoe aanleiding bestaat.

5.2 Mobiliteit

5.2.1 Algemeen

In de huidige situatie zijn enkele bedrijven, boerderijen, woningen, een camperplaats, natuurgebied met recreatief medegebruik, een tankstation en uitvaartpark Westgaarde (bestaande uit een begraafplaats, crematorium, aula, uitvaartcentrum en een ParkCafé) aanwezig in de Lutkemeerpolder.

De voornaamste ontsluiting van deze woon- en werkfuncties en voorzieningen verloopt via de Etnastraat naar de Ookmeerweg (S106). Uitvaartpark Westgaarde heeft een eigen aansluiting op deze S106. De S106 vormt de verbinding naar de A9 (afslag 7 Badhoevedorp).

De Lutkemeerweg, die via de Osdorperweg in verbinding staat met de S106, ontsluit het gebied via de noordoostzijde. Vanwege een fysieke knip (paaltje) in de Lutkemeerweg is het voor autoverkeer echter niet mogelijk om zich te verplaatsen tussen de Etnastraat en Osdorperweg en bevindt zich op de Lutkemeerweg uitsluitend bestemmingsverkeer.

5.2.2 Verkeersintensiteiten

Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan Lutkemeerpolder is door de gemeente Amsterdam verkeersonderzoek uitgevoerd (zie nr. 4, bijlage 1), waarbij gebruik is gemaakt van berekeningen met het lokale verkeersmodel Nieuw-West 2011. Berekeningen zijn uitgevoerd voor het modelbasisjaar 2008 en voor diverse toekomstjaren, voor zowel de referentiesituatie (= vigerend bestemmingsplan) als de situatie volgens het nieuwe bestemmingsplan.

In de modelberekeningen is voor de referentiesituatie uitgegaan van een volledige realisatie van het vigerende bestemmingsplan. Dit komt neer op in totaal 45 ha Schipholgebonden bedrijventerrein in de Lutkemeerpolder, inclusief een hotel (5 hectare) en voorzieningen (3.500 m²). Het totaal aantal arbeidsplaatsen betreft ruim 3.100 arbeidsplaatsen.

Deze ruimtelijke invulling is ook uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan, waarbij in het verkeersonderzoek aanvullend is uitgegaan van de realisatie van 10 extra woningen. Daarnaast is met het verkeersmodel een scenario doorgerekend met een lager aandeel Schipholgebondenheid (75%, in plaats van 100% volgens het vigerende bestemmingsplan).

Onderstaande tabel toont voor de wegvakken die voor de ontsluiting van de Lutkemeerpolder het meest van belang zijn, de verkeersintensiteiten op een gemiddelde weekdag (op een gemiddelde werkdag liggen de intensiteiten circa 10% hoger). Tevens zijn, op basis van extrapolatie, de intensiteiten bepaald voor een scenario met 0% Schipholgebondenheid (dit conform de actuele inzichten voor het bedrijventerrein).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0016.jpg"

(* Bepaald op basis van extrapolatie van het verschil tussen de met het model doorgerekende scenario's met 100% en 75% Schipholgebondenheid.)

Tabel 1: Verkeersintensiteit op gemiddelde weekdag.

De Etnastraat is de belangrijkste ontsluitingsweg van de Lutkemeerpolder. Als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein conform het vigerende bestemmingsplan en overige autonome ontwikkelingen neemt de intensiteit toe van circa 1.750 motorvoertuigen/dag (mvt/dag) tot circa 8.000 mvt/dag (weekdag). Het merendeel van het verkeer van en naar het bedrijventerrein heeft een relatie met de A9. Dit vertaalt zich op de S106 tussen de Etnastraat en A9 in een toename van de verkeersintensiteit met maximaal 30% ten opzichte van 2008. Op de S106 noordelijk van de Etnastraat en op de S107 blijft de verkeersgroei beperkt tot maximaal 5% ten opzichte van 2008.


Het verkeersbeeld in de situatie waarbij de Lutkemeerpolder zich volgens het nieuwe bestemmingsplan (0% Schipholgebondenheid) ontwikkelt, verschilt slechts in beperkte mate van het verkeersbeeld in de referentiesituatie. De hoeveelheid verkeer van/naar het bedrijventerrein verschilt niet van de referentiesituatie, wat blijkt uit de gelijkblijvende intensiteit op de Etnastraat. Wel wijzigt de herkomst/bestemming van een deel van het verkeer van/naar het bedrijventerrein, als gevolg van de afname van de Schipholgebondenheid.


Als gevolg van de afname van de mate van Schipholgebondenheid (0% in het nieuwe bestemmingsplan en 100% in referentie), is een deel van het verkeer niet langer gericht op A9 en Schiphol, maar op herkomsten en bestemmingen die noord(oost)elijk van het bedrijventerrein zijn gelegen. Hierdoor wordt het op de S106 noordelijk van de Etnastraat en op de S107 (De Alpen) wat drukker. Ten opzichte van de referentiesituatie gaat het bij 0% Schipholgebondenheid om een toename op de S106 Ookmeerweg (Baldwinstraat-De Alpen) van 3% (400 mvt/etmaal, weekdag) en om een toename van 7% (800 mvt/etmaal, weekdag) op de S107 De Alpen (Ookmeerweg - La Meye). Op de S106 tussen de Etnastraat en A9 is juist sprake van een lichte afname van het verkeer (3% tot 5%) in het nieuwe bestemmingsplan (0% Schipholgebondenheid) ten opzichte van de referentie (100% Schipholgebondenheid).

5.2.3 Verkeersafwikkeling

Uit het verkeersonderzoek (zie nr. 4, bijlage 1) blijkt dat er in de huidige situatie (basisjaar 2008) problemen met de verkeersafwikkeling zijn op de Amsterdamse Baan (S106) in de richting van de A9 (avondspits) en op de A9 zelf. Ook op de Ookmeerweg (S106) ter hoogte van het uitvaartpark zijn er enkele wegvakken waar de verkeersafwikkeling onder druk staat. Hoewel het op de S106 als gevolg van de autonome ontwikkeling van onder andere het bedrijventerrein in de toekomst drukker wordt, verbetert de verkeersafwikkeling op de S106 richting de A9. De betere doorstroming is het gevolg van de nieuwe aansluiting van de S106 op de omgelegde A9. Ook de knelpunten in de verkeersdoorstroming op de A9 zijn in 2020 verleden tijd, dit als gevolg van de omlegging en uitbreiding van de A9. Het nieuwe bestemmingsplan voor de Lutkemeerpolder is conserverend en kent ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niet of nauwelijks ontwikkelingen die extra verkeer genereren. Ten opzichte van de referentiesituatie in 2020 treden derhalve geen significante verschillen in de verkeersafwikkeling op.

Uit kruispuntberekeningen voor de avondspits in 2020 voor het kruispunt tussen de Etnastraat, de S106 (Opmeerweg) en de S107 (De Alpen) blijkt dat het kruispunt het verkeer in 2020 goed kan verwerken.

5.2.4 Parkeren

Parkeren in de Lutkemeerpolder vindt plaats op eigen terrein.

5.2.5 Openbaar vervoer

Een ruimtereservering op de Etnastraat voorziet in een mogelijke doortrekking van de tramlijn tot op het bedrijventerrein Lutkemeerpolder.

5.2.6 Langzaam verkeer

Fietsers in de Lutkemeerpolder hebben overwegend een eigen netwerk ter beschikking, gescheiden van gemotoriseerd verkeer.

5.2.7 Verkeersveiligheid

In de Lutkemeerpolder heeft tussen 2006 en 2010 een aantal verkeersongevallen plaatsgevonden. Op de kruising tussen Lutkemeerweg en Etnastraat is in deze periode één letselongeval geregistreerd. Op de kruising tussen Etnastraat en Fogostraat vond een ongeval plaats met uitsluitend materiële schade (UMS). Op de Ookmeerweg zijn tussen 2006 en 2010 30 verkeersongevallen geregistreerd, waarvan 25 UMS-ongevallen. In 2011 is er een dodelijk ongeval op de Ookmeerweg geregistreerd met als oorzaak de hoge snelheid. Bij de vormgeving van de infrastructuur in de Lutkemeerpolder wordt zoveel als mogelijk gescheiden infrastructuur voor gemotoriseerd en langzaam verkeer gerealiseerd, vormgegeven volgens de geldende ontwerprichtlijnen en het concept Duurzaam Veilig. Hiermee wordt een zo veilig mogelijke infrastructuur gerealiseerd. Doordat het nieuwe bestemmingsplan niet tot extra verkeer leidt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, heeft het nieuwe bestemmingsplan geen effect op de verkeersveiligheid.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

'Wet luchtkwaliteit'

Het wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen is weergegeven in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit wettelijke stelsel is van kracht sinds november 2007 en wordt ook wel de ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd.

In algemene zin kan worden gesteld dat de Wlk bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen van maximumconcentraties voor een aantal stoffen. Hierbij gaat het om stoffen als zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx als NO2), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), lood, benzeen, ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen.

Voor wat betreft de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx als NO2), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), lood en benzeen wordt in de Wlk aangegeven op welke termijn aan de normen voldaan dient worden en welke bestuursorganen verantwoordelijkheden hebben bij het realiseren van de normen. De normen zijn gebaseerd op recente inzichten van de WHO (World Health Organisation) in de mogelijke effecten van luchtverontreinigingen op de gezondheid van de mens. Voor bovengenoemde stoffen zijn grenswaarden geformuleerd. Voor de stoffen ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen zijn aanvullende richtwaarden opgenomen.

In Nederland zijn twee stoffen die problemen kunnen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Het betreft hierbij NO2 en PM10. NO2 wordt voornamelijk beïnvloed door het wagenpark (verkeersbewegingen). PM10 wordt beïnvloed door grote industriële bronnen (voornamelijk uit het buitenland), diffuse bronnen zoals het totale wagenpark, natuurlijke bronnen en in mindere mate door lokale bronnen. Voor alle andere stoffen uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer (waaronder benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide) is (nagenoeg) geen overschrijdingsrisico.

Voor de componenten arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen geldt dat op basis van een RIVM rapport uit 2007 gesteld kan worden dat voor bovengenoemde stoffen in Nederland ruimschoots zal worden voldaan aan de richtwaarde. De componenten worden derhalve eveneens als niet-kritisch beschouwd.

Ten slotte geldt voor ozon dat deze component niet als zodanig door de mens in de atmosfeer wordt gebracht. Ozon wordt onder invloed van zonlicht gevormd (complexe chemie) vanuit de stoffen NOx, VOS, CO en CH4 (methaan). Voor ozon zijn derhalve geen grenswaarden gehanteerd maar richtwaarden aangezien lokale maatregelen geen effect hebben op lokale ozonconcentraties. Verlaging van de ozonconcentraties is derhalve op Europees niveau geregeld. De richtwaarden voor ozon zijn gekoppeld aan de verplichte emissieplafonds voor de componenten zoals hierboven beschreven (NECrichtlijn).

Mocht in de toekomst blijken dat de richtwaarden niet zullen worden gehaald, dan kan ervoor worden gekozen om de emissieplafonds aan te scherpen. Op basis van dit gegeven wordt ozon verder niet in beschouwing genomen.

Grenswaarden relevante componenten

Voor de Europese luchtkwaliteitseisen is aan Nederland ten aanzien van NO2 en PM10 op 7 april 2009 derogatie verleend. Dit betekent dat er uitstel is van de termijn waarbinnen Nederland aan de luchtkwaliteitseisen moet voldoen.

Voor zowel NO2 als fijn stof zal echter getoetst worden aan de strengst geldende jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10,te weten 40 µg/m3. Voor de uurgemiddelde grenswaarde van NO2 en de 24-uursgemiddelde grenswaarde van PM10 wordt ook uitgegaan van de strengst geldende grenswaarden, respectievelijk 200 µg/m3 (18 overschrijdingen) en 50 µg/m3 (35 overschrijdingen). Als gevolg van de dalende achtergrondconcentraties in de toekomst zal de luchtkwaliteit in de loop der jaren verbeteren. Derhalve kan gesteld worden dat wanneer voor het jaar 2011 aan de eisen uit de Wlk wordt voldaan, dit eveneens het geval zal zijn voor de toekomst.

Naast de 'Wet luchtkwaliteit' is ook de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007' van kracht (verder: Rbl 2007). In deze regeling zijn onder meer regels vastgelegd over de manier waarop luchtkwaliteitsonderzoeken dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast is in de Rbl 2007 een correctie opgenomen voor zwevende deeltjes, die zich van nature in de lucht bevinden en niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens, de zeezoutcorrectie. Dit betekent voor de toetsing dat de jaargemiddelde PM10 concentratie en het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde grenswaarde gecorrigeerd mogen worden voor de bijdrage van natuurlijke bronnen. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie voor zwevende deeltjes 6 ìg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Het aantal berekende overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde grenswaarde mag om dezelfde reden met 6 dagen worden verlaagd.

Vanaf 2015 geldt een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 van 25 µg/m3. Er is nu nog geen rekenmethode voorhanden om voor projecten de jaargemiddelde concentratie PM2,5 te bepalen. Wel zijn er verbanden bekend tussen de emissies van PM10 en PM2,5. Hieruit blijkt dat de kans zeer klein is dat de grenswaarde voor PM2,5 wordt overschreden op plaatsen waar aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan. Het ligt dan ook voor de hand om er voor dit bestemmingsplan van uit te gaan dat de conclusies voor PM10 ook gelden voor PM2,5.

Koppeling ruimtelijke ontwikkelingen en luchtkwaliteit

In de Wet Luchtkwaliteit is een flexibele koppeling aanwezig tussen ruimtelijke ontwikkelingen en luchtkwaliteit. Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). Projecten die wel 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging, worden in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (zogenoemde overschrijdingsgebieden) in principe opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit NSL houdt in dat het totaal aan maatregelen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit in een gebied de negatieve effecten (alle geplande ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren) ten minste moeten compenseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Indien een IBM-project niet in het NSL is opgenomen, kan het project eventueel alsnog doorgang vinden. Realisatie van een project is dan alleen mogelijk bij een expliciete toetsing aan de grenswaarden waarbij geen overschrijding door de aangevraagde activiteiten wordt veroorzaakt. Projectsaldering is eveneens mogelijk. Het begrip NIBM bijdragen speelt een belangrijke rol in de regelgeving en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen''' en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen'''.

Het bestemmingsplan Lutkemeerpolder maakt een divers palet aan ontwikkelingen mogelijk, zoals een hotel en dergelijke. Voor deze ontwikkelingen kan niet aannemelijk worden gemaakt dat deze NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit.

5.3.2 Situatie Lutkemeerpolder

Meerdere locaties rondom en binnen Lutkemeerpolder zijn in 2010 getoetst aan de grenswaarden van de Wlk voor de componenten NO2 en PM10 (zie nr. 2, bijlage 1). Bij die toets is uitgegaan van de volgende ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan, te weten:

  1. 1. Voor de reeds aanwezige bedrijventerreinen wordt Schipholgebondenheid niet geregeld in het bestemmingsplan; hetgeen mogelijk resulteert in gewijzigde bedrijfsemissies en gewijzigde verkeersaantrekkende werking.
  2. 2. De realisatie van nieuwe horeca en de mogelijkheid tot realisatie van diverse andere bouwprojecten op het terrein Westgaarde; hetgeen resulteert in een toename van de verkeersaantrekkende werking.
  3. 3. De realisatie van een speelnatuurgebied ter plaatse van de slibvelden; hetgeen resulteert in een toename van de verkeersaantrekkende werking.
  4. 4. Het toekennen van een natuurbestemming aan de Tuinen van West; zal geen invloed hebben op de luchtkwaliteit.
  5. 5. De aanleg van een bastion (een verhoging waar bezoekers van het natuurgebied een mooi uitzicht hebben); hetgeen resulteert in een toename van de verkeersaantrekkende werking.
  6. 6. De realisatie van ondersteunende voorzieningen voor de bedrijvigheid (kopiëren, lunchen, etc.); hetgeen resulteert in een toename van de verkeersaantrekkende werking.

De jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor NOx en PM10 is aan de hand van de Saneringstool 3.1 voor de jaren 2011 en 2015 bepaald op een aantal punten in de Lutkemeerpolder (zie afbeelding 16). Hiervoor zijn de GCN-achtergrondconcentratie, de lokale snelwegbijdragen van de A5 en de A9 en de luchtvaartbijdrage van Schiphol geaccumuleerd zonder rekening te houden met ingevoerde lokale maatregelen. Wel is er voor het jaar 2015 rekening gehouden met het doortrekken van de A5 vanaf knooppunt Raasdorp naar de A10-west. Deze accumulatie van bijdragen leidt tot een totale achtergrondconcentratie in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0017.jpg"

Afbeelding 16: Locaties van toetsingspunten

Aangezien de jaargemiddelde concentratie ten hoogste 40 µg/m3 mag bedragen voor zowel NOx als PM10, zou gesteld kunnen worden dat de planmogelijkheden voor Lutkemeerpolder maximaal een additionele bijdrage mogen leveren van respectievelijk 7,3 en 9,9 µg/m3 voor NOx en PM10. Hierbij is uitgegaan van het reeds in 2011 van kracht zijn van de strengste grenswaarde wat betekent dat dit dus een 'worst-case' beschouwing betreft.

Deze additionele bijdrage zou bestaan uit:

  • Een verkeersaantrekkende werking door:
      1. a. de jeugd penitentiaire inrichting; (was aan de orde in het voorontwerp bestemmingsplan)
      2. b. nieuwe horeca op het terrein Westgaarde;
      3. c. bouwprojecten op het terrein Westgaarde;
      4. d. het natuurspeelgebied;
      5. e. het bastion;
      6. f. ondersteunende voorzieningen.
  • Een mogelijk gewijzigde bijdrage van de bedrijven op de bedrijventerreinen.

5.3.3 Conclusie

Uit de immissiegegevens die voortkomen uit de ontwikkelingen zoals die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen is onderstaande tabel te creëren. Hierin zijn de immissiebijdragen van de diverse ontwikkelingen bij elkaar op te tellen.

Ontwikkeling Bijdrage NOx in µg/m3 Bijdrage PM10 in µg/m3
GCN-achtergrondconcentratie (maximaal) 32,7 26,1
Nieuwe horeca 0,11 0,03
Bouwprojecten 0,85 0,23
Natuurspeelgebied en bastion 1,06 0,28
Ondersteunende voorzieningen 0,54 0,14
Overige verkeersaantrekkende werking 1,06 0,28
Gewijzigde bijdrage door bedrijventerreinen 0 0
Totaal 38,0 27,5

Tabel 2: Samenvatting van immissiegegevens

De jaargemiddelde concentraties voor NOx en PM10 leiden nergens in het plangebied tot overschrijding van de grenswaarden uit de Wlk. Hierbij is uitgegaan van een aantal aannames, te weten:

  • er is per ontwikkeling uitgegaan van hoge verkeersaantallen;
  • er is uitgegaan van berekende bronbijdragen met de “NIBM-tool” en de NIBM-tool gaat uit van 'worst-case' wegsituaties;
  • er is getoetst aan de strengst geldende grenswaarden.

Omdat de bronbijdrage niet verandert ten opzichte van deze 'worst-case' situatie, en de achtergrondconcentratie zal afnemen in de toekomst, zal ook in navolgende jaren geen overschrijding plaatsvinden. Hiermee is in afdoende mate inzichtelijk gemaakt wat het effect van de ontwikkelingen in het nieuwe bestemmingsplan Lutkemeerpolder op de luchtkwaliteit zijn en dat het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de eisen en grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit.

5.4 Geluid

5.4.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels
van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, is nieuwbouw alleen mogelijk als hiervoor ontheffing is verleend. De gemeente is hierbij sinds 1 januari 2007 het bevoegde gezag en dient daarvoor bij algemene maatregel van bestuur de voorwaarden aan te geven (conform artikel 110a lid 5 Wet geluidhinder).

Voordat de ontheffing wordt aangevraagd moet onderzocht worden of door middel van maatregelen de geluidbelasting kan worden teruggebracht tot de geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Daarbij moet in eerste instantie gekeken worden naar bronmaatregelen. In tweede instantie kan worden gekeken of maatregelen die de overdracht van het geluid beperken mogelijk zijn, zoals geluidschermen of wallen. Alleen als deze maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, of als ze overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard kan de ontheffing worden verleend.

Wet geluidhinder vóór 2007

  • voorkeursgrenswaarde: 50 dB(A) etmaalwaarde;
  • maximale ontheffingswaarde: 65 dB(A) voor nieuwe woningen langs bestaande wegen in stedelijk gebied, 60 dB(A) voor een nieuwe weg langs bestaande woningen;
  • voor 30 km/uur wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Wet geluidhinder na 2007

  • voorkeursgrenswaarde: 48 dB Lden-waarde;
  • maximale ontheffingswaarde: 63 dB voor nieuwe woningen langs bestaande wegen in stedelijk gebied, 58 dB voor een nieuwe weg langs bestaande woningen;
  • voor 30 km/uur wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidbelasting van deze wegen wel in beeld te worden gebracht.

Artikel 110g Wgh

Vooruitlopend op het steeds stiller worden van motorvoertuigen wordt in artikel 110g van de Wet geluidhinder (voor 2007 was dit artikel 103 Wgh) een correctie geregeld van de geldende grenswaarden. Alvorens te toetsen mag aan de geldende grenswaarden conform artikel 110g van de Wgh een aftrek worden toegepast op de Lden- waarde. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan, of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Voor de Lutkemeerweg en Etnastraat is de maximum snelheid lager dan 70 km/uur en bedraagt de correctie 5 dB.

5.4.2 Situatie Lutkemeerpolder

Het plangebied wordt ontsloten door de Ookmeerweg/S106, de Etnastraat en de Lutkemeerweg. Aan de noordzijde wordt het gebied doorkruist door de nog aan te leggen Westrandweg. Verder ligt het plangebied in de beïnvloedingssfeer van Schiphol. Gezien het karakter en de functies van het plangebied is wegverkeers- en industriegeluid relevant.

5.4.3 Wegverkeerslawaai

In 2002 is vanwege het vigerend bestemmingsplan een geluidsonderzoek uitgevoerd (zie nr. 3, bijlage 1). De verkeersgegevens die toen zijn gehanteerd, komen niet geheel overeen met de gegevens van het nieuwe bestemmingsplan Lutkemeerpolder. Derhalve heeft in 2012 een actualisatie plaatsgevonden (zie nr. 4, bijlage 1) met inachtneming van de 10 nieuwe woningen binnen het plangebied en het verkeersonderzoek dat door de gemeente Amsterdam is uitgevoerd (zie nr. 1, bijlage 1).

Lutkemeerweg, 10 nieuwe woningen

De 10 nieuw te realiseren woningen liggen langs de Lutkemeerweg waar een rijsnelheid van 30 km/uur wordt aangehouden. Voor 30 km/uur wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Hiermee geldt dat ook voor deze woningen niet wordt getoetst aan de Wet geluidhinder, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening een beoordeling wordt gegeven. Voor de 10 nieuw te bouwen woningen wordt aangehouden dat de milieusituatie tot 48 dB als “goed” wordt beoordeeld en tot 63 dB als “toelaatbaar”. Boven de 63 dB wordt de situatie als “slecht” beoordeeld.

Het geluidniveau bij de nieuwe woningen ten gevolge van de Lutkemeerweg ligt rond de 48 dB, soms er net iets boven, soms er net iets onder, afhankelijk van de afstand tot de weg. Dit wordt met “goed” tot “toelaatbaar” beoordeeld. Aan de zuidzijde van de Etnastraat, aan de Lutkemeerweg, zijn nog drie mogelijkheden om nieuwe woningen te realiseren. Echter, dit gedeelte van de Lutkemeerweg heeft zo'n lage verkeersintensiteit dat bij deze woningen ten gevolge van de Lutkemeerweg zeker voldaan wordt aan de 48 dB en waar de situatie als “goed” kan worden beoordeeld.

Lutkemeerweg, bestaande woningen

Uit de verkeersgegevens kan, door middel van emissieverschillen, worden afgeleid dat de geluidbelasting circa 4 dB is toegenomen tussen de jaren 2008 en 2012 (van 750 naar 2.050 motorvoertuigen per etmaal). In de toekomst wordt geen toename meer verwacht (van 2.050 naar 1.950 motorvoertuigen per etmaal). In de toekomstige situatie ligt de geluidbelasting op de bestaande woningen rond de 48 dB (zie figuren 3, 4 en 5). Soms enkele dB's hoger, soms enkele dB's lager, afhankelijk van de afstand van de woning tot de weg.

Het geluidniveau ten gevolge van de Etnastraat is bij het adres Lutkemeerweg 300 lager dan 48 dB. Dit wordt als “goed” beoordeeld. Bij deze berekeningen is geen stiller asfalttype toegepast en wordt uitgegaan van het referentiewegdek DAB (Dicht Asfalt Beton).

Conclusie

Met de uitgangspunten van het nieuwe verkeersonderzoek 2012, kunnen voor het aspect geluid de volgende conclusies worden getrokken:

Lutkemeerweg, 10 nieuwe woningen

Ten gevolge van de 30 km/uur Lutkemeerweg worden de geluidbelastingen bij de 10 nieuw te bouwen woningen beoordeeld als 'goed' tot 'toelaatbaar'. Door verschuiving van sommige nieuw te bouwen woningen met enkele meters van de weg af, kan ervoor gezorgd worden dat bij alle nieuwe woningen een beoordeling 'goed' wordt bereikt (= een geluidbelasting van 48 dB of lager). Echter, dit is niet wettelijk verplicht.

Lutkemeerweg, bestaande woningen

Wanneer gekeken wordt naar de verkeersgegevens opgenomen in het Verkeersonderzoek bestemmingsplan Lutkemeerpolder, 11 juli 2012, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De geluidbelasting is met circa 4 dB toegenomen van 2008 tot 2012.
  • De geluidbelasting blijft nagenoeg gelijk (kleine afname van 0,2 dB) wanneer de toekomstige situatie (Schiphol-min, 2022) wordt vergeleken met de huidige situatie (2012). De maximale geluidbelasting ligt rond de 48 dB.

De toename van 4 dB (tussen 2008 en 2012) wordt in deze situatie 'toelaatbaar' geacht aangezien de maximale geluidbelasting in de toekomstige situatie rond de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt en het om relatief lage geluidbelastingen gaat.

Etnastraat

De geluidbelasting op het adres Lutkemeerweg 300 ligt, met de toekomstige verkeersgegevens uit het rapport van 11 juli 2012, lager dan 48 dB. Dit wordt als 'goed' beoordeeld.

In het akoestisch onderzoek dat is opgenomen in het bestemmingsplan van 2002 zijn worst-case situaties opgenomen van de avondspits. Dit blijkt (volgens de gegevens die nu bekend zijn) iets te hoog te zijn ingeschat.

5.4.4 Industrielawaai

Industrielawaai

Op onderstaande afbeelding 17 is een geluidszone van 50 dB(A) opgenomen die gerelateerd is aan bedrijvigheid vanuit Schiphol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0018.jpg"

Afbeelding 17: Geluidszone industrie (50 dB (A))

Een deel van het plangebied ligt binnen deze contour. Deze gronden hebben in het bestemmingsplan de aanduiding 'geluidzone - industrie Schiphol' gekregen waarbij is geregeld dat een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welk aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelige bestemming, slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het Industrieterrein 'Schiphol' op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

In de gemeente Haarlemmermeer bevindt zich aan de andere zijde van de Ringvaart een betonmortelcentrale (Betonmortelbedrijven Cementbouw BV Lijnderdijk 191-193 te Lijnden). Vanuit dit bedrijf ligt de geluidszone industrie ook in het plangebied van de Lutkemeerpolder. Deze zone heeft in het bestemmingsplan de aanduiding 'geluidzone - industrie betonmortel' gekregen en is bepaald dat de gronden met die aanduiding mede zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege Cementbouw BV op de Lijnderdijk 191-193 te Lijnden op geluidsgevoelige bestemmingen. Als beperking is opgenomen dat een als geluidsgevoelige bestemming slechts gebouwd mag worden indien de geluidsbelasting vanwege Cementbouw BV op de Lijnderdijk 191-193 te Lijnden op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Conclusie

Industrielawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5 Luchthavenindelingbesluit

5.5.1 Algemeen

Op 1 november 2002 heeft het kabinet de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel op Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB) (gewijzigd op 23 augustus 2004), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en het luchthavenverkeerbesluit (LVB), dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De nieuwe regels zijn op 20 februari 2003 in werking getreden, op het moment dat Schiphol de vijfde baan (Polderbaan) in gebruik had genomen. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij bouw- of aanlegvergunningen.

In het Luchthavenindelingbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied. Amsterdam valt deels binnen het beperkingengebied. Binnen het beperkingengebied worden weer verschillende deelgebieden onderscheiden met specifieke regels. Delen van Amsterdam vallen binnen de zone waarvoor beperkingen gelden ten aanzien van geluid (voorheen vrijwaringszone), bouwhoogte en vogelaantrekkende bestemmingen.

Wat betreft geluid geldt dat binnen de desbetreffende zone geen nieuwe woningen, woonwagens, woonboten, scholen en gezondheidszorggebouwen zijn toegestaan. Amsterdam valt buiten de gebiedsdelen waar beperkingen gelden ten aanzien van veiligheid. In de gebiedsdelen waar hoogtebeperkingen gelden mogen geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de maximale waarden die in de verschillende deelgebieden van kracht zijn.

Het Luchthavenindelingbesluit (2002) bevat een beperkingengebied waarin hoogtebeperkingen zijn vastgelegd. In beginsel mogen geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de in bijlage 4 bij het besluit aangegeven maximale hoogte.

5.5.2 Plangebied

De Lutkemeerpolder c.q. het bestemmingsplangebied valt vrijwel in zijn geheel onder het luchthavenindelingbesluit (beperkingengebied Schiphol).

5.5.3 Beperking ten aanzien van bebouwing

Het Luchthavenindelingbesluit bevat een beperkingengebied waarin bouwbeperkingen zijn vastgelegd (zie afbeelding 18).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0019.png"

Afbeelding 18: Beperking bebouwing Luchthavenindelingbesluit

Op basis van het Luchthavenindelingbesluit zijn voor dit bestemmingsplan de volgende objecten niet toegestaan binnen het beperkingengebied:

  • nieuwe woningen;
  • nieuwe woonwagens;
  • nieuwe gebouwen met een onderwijsfunctie;
  • nieuwe gebouwen met een gezondheidszorgfunctie.

Overige objecten zijn wel toegestaan mits het de volgende functies betreft:

  • gebouwen, voor zover dit gebouw rechtmatig aanwezig is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit;
  • bedrijfsgebouwen;
  • gebouwen waarvoor een verklaring van geen bezwaar is afgegeven.

Zoals hiervoor is aangegeven ligt het plangebied van het bestemmingsplan binnen zone 4 van het beperkingengebied. Dit betekent dat geen nieuwe woningen zijn toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Woningbouw in deze gebieden moet worden voorkomen, gelet op de hoge geluidbelasting.

In het plangebied wordt een zevental kavels mogelijk gemaakt voor de bouw van vrijstaande woningen. Deze woningen zijn ook op grond van het vigerende bestemmingsplan al toegestaan, met dien verstande dat daarin de exacte verkaveling niet duidelijk was. De woningen kunnen dus niet als nieuw ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan worden aangemerkt. Voor zeven van de woningen betreft het de herbouw van woningen, die als gevolg van de aanleg van de Westrandweg gesloopt moesten worden. Voor deze woningen geldt dat herbouw plaatsvindt op een minder milieubelastende locatie. In de Nota van Toelichting van het Luchthavenindelingsbesluit wordt een aantal uitzonderingssituaties genoemd, waarvoor een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart afgegeven kan worden. Het vervangen van een woning door een andere is één van de genoemde uitzonderingssituaties, waarvoor een verklaring van geen bezwaar kan worden verleend. Het totaal aantal woningen wordt niet uitgebreid. Op 15 juli 2011 is een verzoek gevraagd om een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart voor de bouw van de genoemde woningen. Deze verklaring is op 29 september 2011 verleend door de Staatssecretaris van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (zie nr. 20, bijlage 1).

5.5.4 Beperking ten aanzien van hoogten

Het Luchthavenindelingbesluit bevat een beperkingengebied waarin hoogtebeperkingen zijn vastgelegd (zie afbeelding 19). In beginsel mogen geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de in bijlage 4 bij het besluit aangegeven maximale hoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0020.png"

Afbeelding 19: Beperking hoogten Luchthavenindelingbesluit

Het noordelijk deel van het plangebied (zacht geel) valt onder de werking van het Luchthavenindelingbesluit. In dit gebied mag niet hoger worden gebouwd dan 45 meter. Aangezien aan de geprojecteerde bebouwing in dit deel van het bestemmingsplan een aanzienlijk lagere maximum bouwhoogte is toegekend, is de conclusie dat het bestemmingsplan op dit punt in overeenstemming is met het Luchthavenindelingbesluit.

Voor het zuidelijk deel van het plangebied (licht oranje) geldt dat er een variabele maximale hoogte is toegestaan. De maximaal toegestane hoogte varieert van 45 meer tot 30 meter ('hellende vlakken met hoogtelijnen met een aangegeven de toegestane hoogte'). Ook in dit deel van het plangebied is het bestemmingsplan in overeenstemming met het Luchthavenindelingbesluit. Er zijn geen grote hoogten dan 30 meter toegestaan.

5.5.5 Beperking ten aanzien van het aantrekken van vogels

Het plangebied valt in zijn geheel in het gebied dat is aangewezen als 'vogelvrijwaringsgebied' (zie afbeelding 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0021.png"

Afbeelding 20: Beperking grondgebruik Luchthavenindelingbesluit

Dit is een aangewezen gebied waar geen grondgebruik of bestemming is toegestaan die vogels aantrekken. Dit vanuit veiligheidsoverwegingen die samenhangen met de luchtvaart. Hierbij moet worden gedacht aan grote wateroppervlakten en moerasgebieden van meer dan 3 hectare (natuurreservaten/vogelreservaten/viskwekerijen (met extramurale bassins)).

Ten aanzien van de vogelaantrekkende werking kan worden opgemerkt dat het bestemmingsplan geen functies toelaat waardoor de vogelaantrekkende werking op ongeoorloofde wijze toeneemt.

Er vindt verder geen toevoeging plaats van oppervlaktewater, natuurreservaten, vogelreservaten en viskwekerijen met extra-murale bassins.

5.6 Geurhinder

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen voor de omgevingstypen (bijvoorbeeld een rustige woonwijk of een rustig buitengebied) in relatie met de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het milieuaspect geur is voor dit bestemmingsplan niet relevant. In het plangebied komen namelijk vrijwel geen agrarische activiteiten meer voor. De activiteiten die wel plaatsvinden zijn dusdanig kleinschalig dat geur niet aan de orde is.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Algemeen

De gemeente is verplicht ingevolge de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek te doen naar de externe veiligheid. Daarbij wordt nagegaan aan welke risico’s toekomstige gebruikers van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van een risicobron met gevaarlijke stoffen zijn/worden blootgesteld. Het beleid inzake externe veiligheid is erop gericht om risico’s zoveel mogelijk te voorkomen door de kans op het ontstaan van een calamiteit en de effecten daarvan te beperken. Daartoe is het van belang na te gaan of en welke maatregelen ten aanzien van de risicobron of in de ruimtelijke omgeving getroffen kunnen worden en of maatregelen mogelijk zijn die de zelfredzaamheid van burgers en de beheersbaarheid van een calamiteit kunnen optimaliseren.

De externe veiligheid wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Kort gezegd geeft het PR de kans aan die een individuele burger loopt om te overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft de kans aan dat een groep personen, die daadwerkelijk aanwezig is in het invloedsgebied van een risicobron, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het PR geldt een normering; voor het GR een verantwoordingsplicht. Voor het GR dient een bestuurlijke afweging plaats te vinden. Hierbij dienen zowel kwantitatieve elementen (hoogte van het GR) als kwalitatieve elementen, zoals de mate van zelfredzaamheid en de beheersbaarheid van ongevallen te worden meegewogen.

Op basis van normen op het gebied van externe veiligheid kan worden beoordeeld of ruimtelijke ontwikkeling in de nabijheid van risicobronnen toegestaan zijn.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is hiermee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. De regels in het besluit gelden voor de exploitant van een buisleiding en het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening.

Op grond van het Bevb geldt voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen de risicobenadering. Dit houdt in dat voorzien wordt in een basisveiligheidsniveau voor elke burger in de vorm van een grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Daarnaast geldt een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening ten aanzien van het groepsrisico. Tevens is het bevoegd gezag verplicht om de brandweer in de gelegenheid te stellen tot het geven van advies.

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst aan het plaatsgebonden- en het groepsrisico als gevolg van de leidingen voor transport van gevaarlijke stoffen.

5.7.2 Plangebied

In het kader van de planvorming is in 2010 een quickscan naar externe veiligheid uitgevoerd (zie nr. 6, bijlage 1). Vervolgens is in 2011 een memo opgesteld ten aanzien van de externe veiligheidsrisico's leidingen voor gevaarlijke stoffen bestemmingsplan Lutkemeerpolder (Nieuw - West) (zie nr. 7, bijlage 1). Verder heeft de Brandweer Amsterdam-Amstelland op 8 februari 2012 een advies externe veiligheid gegeven (zie nr. 8, bijlage 1). Naast voorgaande onderzoeken is in 2008 een QRA gemaakt vanwege het LPG tankstation (Zwart's Automobielbedrijf B.V.) (zie nr. 5, bijlage 1). Vervolgens heeft in 2012 een extra groepsrisicoberekening plaatsgevonden (zie nr. 9, bijlage 1).

5.7.3 Vervoer gevaarlijke stoffen

Transportroutes (weg, water en spoor)

In de nabijheid van het plangebied liggen twee routes die zijn aangewezen voor vervoer van gevaarlijk stoffen (De snelweg A5 en de snelweg A9).

De A9 ligt parallel aan het plangebied, op een afstand van ongeveer 700 meter. De A5 nadert vanuit zuidelijke richting het plangebied, maar gaat middels het knooppunt Raasdorp over op de A9 (afstand > 700 meter).

Plaatsgebonden risico

Volgens de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geldt voor deze routes een richtafstand voor het plaatsgebonden risico van 0 meter. Dit betekent dat in dit bestemmingsplan geen PR 10-6 contour, waarbinnen geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor deze buisleidingen hoeft te worden aangehouden.

Groepsrisico

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico van snelweg A9 en de snelweg A5.

Verlengde A5 (Westrandweg)

De snelweg A5 wordt vanaf het knooppunt Raasdorp in noordelijke richting doorgetrokken richting het Amsterdamse havengebied. De doorgetrokken A5 zal aan het plangebied grenzen. Voor het deel van het plangebied waar deze weg komt te liggen geldt dat er tot op 30 meter vanaf de rand van de (geplande)weg aandacht moet worden besteed aan de mogelijkheid op een plasbrand (verbranding van een bijvoorbeeld door lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof) bij het bestemmen van het gebied.

Advies Brandweer

De brandweer Amsterdam-Amstelland is gevraagd om advies uit te brengen over de externe veiligheidsaspecten van de verlengde A5. Op 9 maart 2012 is het advies van de brandweer ontvangen (ref. 02/RoEv-2012_P). Uit het advies de Brandweer blijkt dat een ongeval met tankwagens voor vervoer van LPG, benzine, acrylnitril en ammoniak het meest relevante risico vormen voor deze snelweg. Indien een dergelijk ongeval zich voordoet, zijn de mensen die in de omgeving van de snelweg verblijven over het algemeen voldoende zelfredzaam om te vluchten en/of te schuilen.

Er zijn volgens het advies van de brandweer in het bestemmingsplan geen aanvullende (ruimtelijke) maatregelen nodig om aan de eisen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico te voldoen. De brandweer adviseert wel om door goede communicatie vooraf en noodplannen de zelfredzaamheid te vergroten.

5.7.4 Risicoveroorzakende bedrijven/inrichtingen

Aan de zuidoostzijde binnen het plangebied is een LPG-tankstation gelegen (Zwart's Automobielbedrijf B.V.). Afgezien van het LPG tankstation bevinden zich geen inrichtingen binnen, of in de omgeving van het plangebied waarmee vanuit het oogpunt van externe veiligheid rekening gehouden moet worden.

LPG tankstation Ookmeerweg 501

Aan de Ookmeerweg 501 bevindt zich een tankstation waar LPG wordt verkocht. Hoewel in het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen in ter plaatse van het LPG tankstation, of in de omgeving daarvan, worden toegestaan, dient het vaststellen van een conserverende bestemmingsregeling voor het LPG tankstation volgens het BEVI wel beschouwd te worden als een nieuw ruimtelijk besluit. Daarom zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het LPG tankstation, ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan, in beeld gebracht door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam.

Voor het bepalen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van het LPG tankstation is uitgegaan van een LPG vulpunt met een maximale doorzet van 1.500 m³ per jaar.

In de planregels van dit bestemmingsplan is een beperking tot een maximale doorzet van 1.500 m³ per jaar opgenomen. Daarmee kan in dit bestemmingsplan worden afgezien van het opstellen van een QRA (kwantitatieve risicoanalyse) voor het LPG tankstation. Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam het voornemen deze beperking op te nemen in toekomstige omgevingsvergunning voor milieu van het LPG tankstation.

Plaatsgebonden risico

In 2008 is door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam in beeld gebracht welke afstand voor nieuwe kwetsbare objecten dient te worden aangehouden in verband met plaatsgebonden risico van het LPG tankstation (Ruimtelijke beperkingen LPG tankstation Ookmeerweg, 20 maart 2008). Deze brief is opgenomen in de bijlage (zie nr. 5, bijlage 1) van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit de brief van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht blijkt dat volgens het REVI bij bestaande LPG tankstations een afstand van 40 meter van het vulpunt dient te worden aangehouden voor de PR 10-6 contour.

In 2010/2011 is ten noorden van het LPG tankstation een aantal bedrijfsgebouwen voor opslag en kantoor gebouwd. Deze bedrijfsgebouwen liggen buiten de PR 10-6 contour van het LPG tankstation en vormen vanwege de beperkte vloeroppervlakte geen kwetsbaar object in de zin van het BEVI.

Binnen de PR 10-6 contour van het LPG tankstation bevinden zich dan ook geen kwetsbare objecten, daarmee wordt voldaan aan de vereisten van het BEVI.

Groepsrisico

Volgens het REVI heeft een LPG tankstation een invloedsgebied van 150 meter vanaf het vulpunt. Binnen dit gebied dient het groepsrisico te worden verantwoord.

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico van het LPG tankstation heeft de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam een berekening van het groepsrisico van het LPG tankstation opgesteld (Groepsrisicoberekening LPG tankstation Ookmeerweg 501, 26 juli 2012). Deze berekening is opgenomen in de bijlage (zie nr. 9, bijlage 1) van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit de berekening is gebleken dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, binnen het invloedsgebied van het LPG vulpunt, niet wordt overschreden. Volgens het uitvoeringsbeleid externe veiligheid van de gemeente Amsterdam, hoeft de verantwoording van het groepsrisico in dat geval niet als specifiek beslispunt te worden voorgelegd aan het bestuur van het stadsdeel Nieuw-West (paragraaf 5.3.2).

Omdat het groepsrisico binnen het invloedsgebied van het LPG-vulpunt onder de oriëntatiewaarde voor het Groepsrisico blijft en wordt voldaan aan het uitvoeringsbeleid externe veiligheid van de gemeente Amsterdam, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

Advies brandweer

De brandweer Amsterdam-Amstelland gevraagd om advies uit te brengen over de externe veiligheidsaspecten van het LPG vulpunt. Op 9 maart 2012 is het advies van de brandweer ontvangen (ref. 02/RoEv-2012_P). Uit het advies de Brandweer blijkt dat een ongeval met tankwagen gevuld met LPG het meest relevante risico is voor een LPG tankstation. Indien een dergelijk ongeval zich voordoet, zijn de mensen die in de omgeving van het LPG tankstation verblijven over het algemeen voldoende zelfredzaam om te vluchten en/of te schuilen.

Er zijn volgens het advies van de brandweer in het bestemmingsplan geen aanvullende (ruimtelijke) maatregelen nodig om aan de eisen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico te voldoen. De brandweer adviseert wel om door goede communicatie vooraf en noodplannen de zelfredzaamheid te vergroten.

5.7.5 Buisleidingen

In het plangebied liggen twee buisleidingen (Kerosine en Kooldioxide) die onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) vallen. Daarnaast ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een hogedruk aardgastransportleiding nabij Lijnden (gemeente Haarlemmermeer).

Omdat in het voorliggende bestemmingsplan nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen nabij deze leidingen worden toegestaan, heeft de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van deze buisleidingen in beeld gebracht.

Plaatsgebonden risico

In 2011 is door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam in beeld gebracht welke afstand voor nieuwe kwetsbare objecten dient te worden aangehouden in verband met plaatsgebonden risico van buisleidingen voor kerosine, kooldioxide en aardgas (Externe veiligheidsrisico's leidingen voor gevaarlijke stoffen bestemmingsplan Lutkemeerpolder, 18 november 2011). Deze brief is opgenomen in de bijlage (zie nr. 7, bijlage 1) van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit de brief van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht blijkt dat het plaatsgebonden risico bij geen van de leidingen hoger ligt dan de grenswaarde van 10-6 per jaar. Dit betekent dat in dit bestemmingsplan geen PR 10-6 contour, waarbinnen geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor deze buisleidingen hoeft te worden aangehouden.

Groepsrisico

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico van de buisleidingen voor kerosine, kooldioxide en aardgas heeft de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam een berekening van het groepsrisico van het LPG tankstation opgesteld (Externe veiligheidsrisico's leidingen voor gevaarlijke stoffen bestemmingsplan Lutkemeerpolder, 18 november 2011). Deze berekeningen zijn opgenomen in de bijlage (zie nr. 7, bijlage 1) van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Uit de berekeningen blijkt dat de buisleiding voor kerosine geen relevant groepsrisico heeft, omdat het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de buisleiding zeer gering is (minder dan 10 personen).

Het groepsrisico van de aardgastransportleiding ligt ver onder de oriëntatiewaarde.

Voor de buisleiding voor kerosine kan met de huidige modellen geen berekening worden uitgevoerd van het groepsrisico. Uit de brief van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht blijkt dat deze buisleiding zeer waarschijnlijk geen relevant groepsrisico heeft, omdat het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied zeer gering is.

Omdat het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de buisleidingen onder de oriëntatiewaarde blijft en wordt voldaan aan het uitvoeringsbeleid externe veiligheid van de gemeente Amsterdam, een nadere verantwoording van het groepsrisico is in dat geval niet nodig.

Advies brandweer

De brandweer Amsterdam-Amstelland gevraagd om advies uit te brengen over de externe veiligheidsaspecten van de buisleidingen voor kerosine, kooldioxide en aardgas. Op 9 maart 2012 is het advies van de brandweer ontvangen (ref. 02/RoEv-2012_P). Uit het advies de Brandweer blijkt dat een plasbrand, fakkelbrand en toxische wolk de meest relevante risico zijn voor deze buisleidingen. Indien een dergelijk ongeval zich voordoet, zijn de mensen die in de omgeving van de buisleidingen verblijven over het algemeen voldoende zelfredzaam om te vluchten en/of te schuilen.

Er zijn volgens het advies van de brandweer in het bestemmingsplan geen aanvullende (ruimtelijke) maatregelen nodig om aan de eisen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico te voldoen. De brandweer adviseert wel om door enkele bouwkundige maatregelen (onder andere brandwerendheid gevels, uitschakelbare ventilatie) de zelfredzaamheid te vergroten.

Belemmeringenstrook

Volgens artikel 14 van het BEVB dient in het bestemmingsplan een belemmeringenstrook van vijf meter aan weerszijden van de buisleidingen voor kerosine, kooldioxide en aardgas, gerekend vanuit het hart van de leiding, te worden aangehouden. Daar waar deze strook binnen het plangebied ligt, is deze opgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

5.7.6 Schiphol

Als gevolg van de aanwezigheid van Schiphol als vliegveld en de aanvliegroutes zijn risicocontouren bekend voor de omgeving van de aanvliegroutes en landingsbanen. Deze kaartbeelden zijn gebaseerd op resultaten van de MER 'Wijziging uitvoeringsbesluiten Schiphol', maar herberekend met de bijgestelde (lagere) ongevalskansen. Volgens de studie bevinden zich rondom deze routes ook plaatsgebonden risicocontouren van 10-5, 10-6 en 10-7 (per jaar). Deze zijn aan de westzijde van het plangebied gelegen. De risicocontour van 10-7 van de noordoostelijke landingsbaan ligt ook aan de zuidzijde van het plangebied. Deze contouren liggen allen op tenminste 400 meter vanaf het plangebied en leveren daardoor geen knelpunten op.

5.7.7 Conclusies

De volgende conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van het aspect 'externe veiligheid' in relatie tot het bestemmingsplan:

Vervoer gevaarlijke stoffen A5 en A9

  • In het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met een bebouwingsvrije zone van 30 meter vanaf de rand van de verlengde A5.

LPG tankstation Ookmeerweg

  • Binnen de contour voor het plaatsgebonden risico zijn geen kwetsbare objecten aanwezig en/of nieuwe kwetsbare objecten toegestaan.
  • Het groepsrisico in het invloedsgebied ligt onder de oriënterende waarde.
  • Nadere verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

Buisleidingen

Het plaatsgebonden risico is nergens hoger dan de grenswaarde van 10-6 per jaar. In dit bestemmingsplan hoeft daarom geen PR 10-6 contour, waarbinnen geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor deze buisleidingen te worden aangehouden. Er is geen sprake van een relevant groepsrisico, omdat binnen het invloedsgebied van de buisleidingen zeer weinig personen aanwezig zijn.

Alle leidingen dienen een belemmeringenstrook van vijf meter te hebben aan weerszijden van de leiding, gerekend vanuit het hart van deze leiding.

Schiphol

De contouren voor het plaatsgebonden risico van vliegveld Schiphol leveren geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

5.8 Bodem

5.8.1 Algemeen

Het is wettelijk geregeld dat ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. In eerste instantie wordt volstaan met een historisch vooronderzoek conform de NVN 5725 van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI). Indien uit dit vooronderzoek blijkt dat op grond van die resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 van het NNI te worden uitgevoerd.

De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van realisatie van de nieuwe bestemming voldoen aan doelstellingen uit het BEVER beleid (beleidsvernieuwing bodemsanering). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip 'actief bodembeheer'. Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.

5.8.2 Plangebied

Historisch en verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van het vigerend bestemmingsplan Lutkemeerpolder uit 2002 is door de Milieudienst voor de deelgebieden 1, 2 en 3 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens van bedrijfsterreinen, ondergrondse tanks en in de directe omgeving uitgevoerde bodemonderzoeken. Er is gebleken dat hoogstens een lichte mate van verontreiniging verwacht mag worden. Ook heeft de Milieudienst tijdens een locatiebezoek geen bijzonderheden geconstateerd. Dit betekent dat vóór realisatie van de verschillende deelgebieden kan worden volstaan met slechts het uitvoeren van een chemisch-analytisch onderzoek. Voor deelgebied 1 is dit in januari 2007 uitgevoerd (zie nr. 10, bijlage 1). De uitkomsten van dat onderzoek zijn de volgende:

  • De grond is overwegend schoon en plaatselijk licht verontreinigd.
  • Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van asbest in de bodem.
  • Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend licht verontreinigd. In het gebied komen plaatselijk sterk verhoogde gehalten arseen in grondwater voor hetgeen een natuurlijke herkomst heeft.

Bodemkwaliteitskaart

De Amsterdamse bodemkwaliteitskaart (BKK, 2010) geeft informatie over de diffuse bodemkwaliteit in zones. Binnen een zone is de gemiddelde kwaliteit min of meer gelijk, terwijl er tussen zones duidelijke verschillen in kwaliteit kunnen zijn.

Uit de bodemkwaliteitskaart voor de toplaag en de diepe laag blijkt dat voor het plangebied, voor het grootste gedeelte klasse 1 en 1a van toepassing is. Dit is respectievelijk 'schone en MVR-grond' en 'schone en MVR-grond met verhoogde gehalten EOX en minerale olie door bestanddelen van natuurlijke herkomst'. Nader onderzoek is voor het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

De slibvelden zijn aangeduid met klasse 4: 'sterk verontreinigde grond'. Voor de diepe laag van de slibvelden is onvoldoende gegevens beschikbaar.

Op dit moment worden de voormalige slibvelden tijdelijk gebruikt als gronddepot voor de aanleg van de Westrandweg. Tussen het stadsdeel Osdorp (thans stadsdeel Nieuw-West) en het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (OGA) is afgesproken dat na het gebruik als gronddepot de gronden van de slibvelden worden achtergelaten als ten tijde van de zogenaamde 0-meting. OGA heeft een bodemonderzoek uit laten voeren voor het terrein dat beschikbaar komt voor 'speelnatuurgebied'. Uit dit onderzoek blijkt dat de lichte verontreiniging geen belemmering vormt voor de functie 'speelnatuurgebied'.

Nader onderzoek

UMD west B.V. heeft in augustus 2010 een nader bodemonderzoek asbest grond uitgevoerd (zie nr. 13, bijlage 1). Dit nader onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van eerdere waarnemingen, waarbij de werking van de grond uit het depot op de verwerkingslocatie asbestcementen leidingen zijn aangetroffen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de depotgrond niet is verontreinigd met asbesthoudende materialen.

5.8.3 Conclusie

Op basis van het nader onderzoek is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde nader onderzoek asbest, is geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. Een licht verontreiniging op de locatie vormt geen belemmering voor de functie kinderspeelplaats.

5.9 Water

5.9.1 Algemeen

Het plangebied ligt tussen de Ringvaart, de Osdorper bovenpolder en de S106. De grenzen van het plangebied zijn weergegeven in afbeelding 1. De grootte van het plangebied is ongeveer 218 hectare en bestaat uit vijf deelgebieden.

De volgende vijf deelgebieden vallen te onderscheiden binnen het plangebied:

  • Eerste fase bedrijvenpark, circa 20 hectare.
  • Dijk, recreatie & ecologie, circa 70 hectare.
  • Tweede fase bedrijvenpark, circa 25 hectare.
  • Woon- en bedrijfsfuncties.
  • Westgaarde (begraafplaats/crematorium).

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water en geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen door middel van de waterparagraaf. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenoemde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

5.9.2 Beleidskader

Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. De kaderrichtlijn is op nationaal niveau vertaald in wetgeving, met name de Wet op de waterhuishouding, maar er is ook doorwerking in de ruimtelijke ordening. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is vervangen door het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding versterkt voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Bij besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging moeten krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding al het geval is. Dit beleid vormt ook de basis voor de watertoets, die het Besluit ruimtelijke ordening voor ruimtelijke plannen voorschrijft.

Waterbeleid in de 21ste eeuw

Dit kabinetsstandpunt uit december 2000 geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. In dit beleidsstuk wordt de watertoets geïntroduceerd om te voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In 2003 sloten het Rijk, de provincies, het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Bestuursakkoord water. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 de gevolgen van zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat aan te pakken. Het akkoord is in juni 2008 geactualiseerd. In het geactualiseerde akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de Kaderrichtlijn Water en de nieuwe Klimaatscenario's op orde te brengen en te houden.

Waterplan Noord-Holland 2010-2015

Op 16 november 2009 hebben de Provinciale Staten het Waterplan Noord-Holland 2010-2015 vastgesteld. Dit Waterplan heeft als motto “Beschermen, benutten, beleven en beheren”. Klimaatbestendig waterbeheer speelt hierin een centrale rol. In dit plan geeft de provincie aan hoe Noord-Holland droge voeten, schoon water en goed drinkwater behoudt. Het Provinciaal Waterplan geeft de hoofdlijnen aan van beleid voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem. In het plan staat aangegeven welke taken de provincie heeft, alsmede wat de provincie van andere partijen verwacht. Het gaat hier vooral om de verantwoordelijkheden van de waterschappen en de gemeenten. Deze partijen hebben belangrijke taken in het waterbeheer. Het waterbeheer ligt bij de waterschappen. Gemeenten hebben vooral een taak in het stedelijke waterbeheer en dienen in het ruimtelijk spoor hun bestemmingsplannen in voldoende mate af te stemmen op het watersysteem en -beheer. Dit laatste krijgt vorm door toepassing van de watertoets. Het doel van waterbeheer in stedelijk gebied is het bieden van een veilige, doelmatige en aangename leefomgeving voor bewoners en gebruikers. Dit betekent het creëren van een duurzame situatie (waterneutraal bouwen) waarin bebouwing en infrastructuur met de (grond)watersituatie is afgestemd. De waterkwaliteitseisen in stedelijk gebied volgen uit de eisen die het gebruik stelt. Bij de ruimtelijke (her-)inrichting van stedelijke gebieden worden de kansen benut om tot afkoppeling van hemelwater te komen. Samen met het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP), de streekplannen en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan behelst dit plan het provinciaal omgevingsbeleid.

In het Waterplan zijn zogenaamde “functiefaciliteringskaarten” opgenomen. De functiefaciliteringskaarten maken voor heel Noord-Holland inzichtelijk welke inrichtings- en beheerskosten van het watersysteem nodig zijn om functies te voorzien van de juiste kwaliteit en kwantiteit van het water, rekening houdend met de klimaatverandering. De kaarten geven inzicht in de plaatsen waar in Noord-Holland het waterbeheer weinig of veel inspanning kost in relatie tot belangrijke gebruiksfuncties. Met de kaarten in de hand is te bepalen waar een functie vanuit het waterbeheer gezien het beste kan worden gelokaliseerd. Deze kennis is goed bruikbaar als nieuwe functies moeten worden aangewezen in het kader van ruimtelijke plannen en voor de onderbouwing van het wateradvies en de watertoets.

Waterplan Amsterdam

De gemeente Amsterdam heeft ambities om na het Waterplan Het Blauwe goud uit 2002 een nieuwe impuls te geven aan het waterbeheer in de stad. Naast dat het past bij het huidige denken in duurzaamheid en klimaatadaptatie, speelt ook een verschuiving plaats op de schaal met de Metropoolregio Amsterdam. Waternet en de Dienst Ruimtelijke Ordening (Dro) zijn belast met het water in het stedelijk gebied van Amsterdam. Zij schrijven samen aan het blauwe deel van de Structuurvisie Amsterdam. Ook bestaat een wens om een integrale en nieuwe watervisie voor de stad of Metropoolregio uit te werken. Medio 2008 is de brochure “Amsterdam Waterbestendig” opgesteld evenals de reactie van de gemeente Amsterdam op het advies van de Deltacommissie. Het op orde krijgen en houden van het waterbeheer in de stad vraagt om oplossingen voor:

  • de waterkwantiteit; het realiseren van voldoende waterberging (houden van “droge voeten”) en het tegengaan van verdroging;
  • de waterkwaliteit; het reduceren van emissies en de zorg voor gezond en schoon water;
  • de duurzame benutting van energie- en/of watervoorraden;
  • het organiseren van de belangen, zodat deze oplossingen worden opgepakt.

Plan Gemeentelijke Watertaken

In het “Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015” staat beschreven hoe de gemeente Amsterdam invulling geeft aan haar drie zorgtaken:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen

heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan

de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Het plan beschrijft wat Waternet de komende vijf jaar op welke manier wil bereiken binnen het totale veld van de grondwaterzorg. Waternet voert de grondwaterzorg uit in opdracht van de gemeente Amsterdam. Het doel is de vermindering van de grondwateroverlast en grondwateronderlast. Het streefbeeld voor langere termijn gaat uit van 80% minder bestaande grondwateroverlast en geen nieuwe problemen. Het beleid is erop gericht bestaande hinder weg te nemen en nieuwe hinder te voorkomen met een duurzaam functionerend grondwatersysteem én een duurzaam gebruik als resultaat.

Het grondwater mag tijdens de realisatie en tijdens de exploitatiefase van het werk niet stijgen of dalen. Voor het aanbrengen van ondergrondse constructie moet de initiatiefnemer een grondwaterberekening uitvoeren waarmee de effecten van het werk op de grondwaterstand wordt bepaald. Het is van groot belang deze invloed te beperken, gezien de mogelijk (grote) nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld houten paalfunderingen. Het uitvoeren van de grondwaterberekening moet zowel voor de realisatiefase als voor de exploitatiefase. Om eventuele negatieve effecten tegen te gaan dienen maatregelen te worden getroffen. De voorkeursvolgorde van maatregelen zijn: (1) het aanpassen van het stedenbouwkundig grid, (2) integrale grondverbetering, (3) de aanleg van grindkoffers, (4) aanleg drainage.

Beleid hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht geeft in het Waterbeheerplan een uitwerking van het waterbeleid van het Rijk en provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. In juni 2010 is het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 vastgesteld. Voor het hoogheemraadschap is het Waterbeheersplan sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht. Het waterbeheerplan bevat uitgangspunten voor watergebiedsplannen, waterinrichtingsplannen en stedelijke waterplannen. De hoofddoelen van het Waterbeheerplan zijn een integrale- en gebiedsgericht aanpak om meerdere doelen in samenhang te realiseren, prioriteiten stellen op basis van onder andere duurzaamheid.

Daarnaast zijn de uitgangspunten over hoe om te gaan met water in ruimtelijke plannen beschreven in de keur van het hoogheemraadschap “Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht”. De Keur is een instrument waarmee het hoogheemraadschap (een deel van) de doelen uit dit Waterbeheerplan kan realiseren. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden vastgelegd. De afgelopen jaren heeft het hoogheemraadschap het beleid voor vergunningen en voor een aantal thema's vastgelegd in beleidsnotities, waaronder de beleidsnota's “Inrichting, Gebruik en Onderhoud van wateren en oevers”, Vaarwater op orde, Keurontheffingen waterkeringen en “Richtlijnen natuurvriendelijk onderhoud”. De notities en Keur maken onderdeel uit van de map “Watertoets vergunningverlening”.

5.9.3 Overleg Waternet

In het kader van het proces van de watertoets is in februari 2010 contact opgenomen met de waterbeheerder van Waternet, waarbij de plannen voor actualisatie zijn besproken. Hieruit kwam naar voren dat actualisatie van de waterparagraaf van het vigerende bestemmingsplan voldoende is. In de mail van 18 maart 2010 en 27 mei 2010 zijn door Waternet diverse uitgangspunten aangeleverd met betrekking tot de actualisatie van de waterparagraaf voor het bestemmingsplan Lutkemeerpolder. Deze uitgangspunten zijn in deze waterparagraaf verwerkt.

Op 14 juli 2011 heeft Waternet middels een brief een formele reactie gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan Lutkemeerpolder, die op 9 juni 2011 ter inzage is gelegd. De punten uit deze brief zijn verwerkt in de waterparagraaf (zie nr. 18, bijlage 1).

5.9.4 Watertoets

  1. a. Actualisatie inrichtingsplan

Voor de Lutkemeerpolder is in 2000 een inrichtingsplan opgesteld. Daarbij zijn de stedenbouwkundige, inrichtings- en vormgevingsaspecten weergegeven en beschreven. Het inrichtingsplan vormt het uitgangspunt van het huidig bestemmingsplan Lutkemeerpolder en is tevens het uitgangspunt voor het nieuwe plan. De tekst in deze paragraaf vormen de hoofdlijnen van het inrichtingsplan ten aanzien van de waterhuishouding. Hoewel de tekst grotendeels is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan, zijn een aantal tekstpassages aangepast door aanpassingen in het waterbeleid en uitgangspunten van de waterbeheerder. Door veranderd beleid of aanscherping van uitgangspunten zijn sommige tekstpassages aangepast of helemaal gewijzigd (significante wijzigingen zijn doorgevoerd in de paragrafen Waterkwaliteit, Natuurvriendelijke oevers en Ontwerpeisen aan watergangen). Het thema Waterkeringen is aan deze waterparagraaf toegevoegd.

Met betrekking tot het waterbeleid wordt in het vigerende inrichtingsplan en bestemmingsplan Lutkemeerpolder gerefereerd naar de Nota Waterbeheer Amsterdam en de Waterstaatsverordening West. Deze zijn vervangen door het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 en de Keur AGV 2011.

  1. b. Visie watersysteem Lutkemeerpolder

De noodzaak om het water in onze omgeving op integrale wijze vorm te geven en te beheren staat niet meer ter discussie. Het is bijvoorbeeld bijna vanzelfsprekend om het watersysteem te betrekken bij het ontwerpen van bouwkavels. Ook kan door duurzaam waterbeheer verdroging van een gebied worden tegengegaan, bijvoorbeeld door het toepassen van waterdoorlatende straatstenen en het vergroten van de waterberging als geheel. Het beleid is erop gericht een gezond en duurzaam ingericht watersysteem te verkrijgen.

Binnen de Lutkemeerpolder zijn zowel primaire als secundaire watergangen aanwezig. Het bestaande gesloten watersysteem wordt door ontwikkeling van het gebied uitgebreid. Het wateroppervlak krijgt een zodanige capaciteit dat het water voldoende kan doorstromen en het regenwater zonder grote opzetting van het polderpeil kan bergen. Bovendien worden de verschillende waterlopen onderling via verbindingen op elkaar aangesloten. Op deze manier worden doodlopende watergangen vermeden. Ook worden er duikers geschikt gemaakt voor de migratie van fauna. In deze zogenaamde eco-duikers komen looprichels van ongeveer 10% van de breedte. Deze drooglopen moeten vanuit het gebied op een natuurlijke manier worden ingeleid. Dit om een verbrokkeld karakter van migratiemogelijkheden voor fauna van de natte ecologische verbindingszones tegen te gaan.

De gehele waterhuishouding blijft aangesloten op de bestaande maaltocht. Alleen in tijden van extreme droogte kan direct via de maaltocht water uit de Ringvaart worden ingelaten. De waterkwaliteit van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder is echter van mindere kwaliteit dan van het oppervlaktewater in de Lutkemeerpolder (gegevens 1999: DWR en Hoogheemraadschap van Rijnland). Daarom is het beter om via de inlaat vanuit de Aker water in de polder te laten. Dit omdat de waterkwaliteit van het water uit de Aker beter is dan die van de Ringvaart.

Om de gewenste doelstellingen te kunnen realiseren, worden aan de hand van de aspecten polderpeil, kwaliteit, kwantiteit, grondwater, onderhoud en beheer en vegetatie de uitgangspunten van het plan hieronder beschreven.

  1. c. Polderpeil

In het peilbesluit (Peilbesluit Lutkemeerpolder van 28 juni 1994) zijn twee peilvakken opgenomen in de Lutkemeerpolder:

  • Peilvak met stedelijk gebied met vast peil NAP -5,70 m (waar het bedrijventerrein, de begraafplaats en de lintbebouwing in liggen).
  • Voor natuurontwikkeling (bijvoorbeeld natuurvriendelijke oevers) is het van belang om een meer natuurlijk peilbeheer te hanteren. Peilvak met natuur- en moerasgebied met fluctuerend peil van NAP -4.80/-4,60 m: hierin vallen de natuurgebieden langs Ringvaartdijk en Wijsentkade.

Stadsdeel Nieuw West is initiatiefnemer voor aanleg van de natuurgebieden. Als de natuurgebieden gerealiseerd zijn, wordt het nieuwe peil ingesteld. Het natuurgebied langs de Ringvaartdijk is reeds gerealiseerd en het nieuwe peil is ingesteld. De resterende delen van het natuurgebied worden nu ontworpen en als ze zijn gerealiseerd kan daar ook het nieuwe peil worden ingesteld. Het instellen van het peil zal geleidelijk verlopen in overleg met Waternet en de beheerder. Voor het instellen van het peil hoeven geen procedures te worden doorlopen, omdat het instellen van het peil voor natuurgebieden het vigerend peilbesluit betreft.

  1. d. Waterberging

Uitgangspunt is dat gebiedseigen water, waaronder regenwater, zoveel mogelijk wordt vastgehouden. Dit kan bijvoorbeeld door op het uitgeefbare terrein vegetatiedaken (daktuinen) toe te passen en door het laten infiltreren van regenwater in de bodem door bijvoorbeeld het toepassen van doorlatende graskeien. De mogelijkheden hiervoor worden onderzocht. Dit heeft tot gevolg dat de piekafvoer naar zuiveringsinstallaties wordt verkleind, wat tevens het rendement verhoogt van de zuivering.

Bij de ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied zal rekening worden gehouden met de compensatie van de toename van verhard oppervlak. Bij een toename aan verhard oppervlak, neemt het bergend vermogen in het betreffende peilgebied (watersysteem) af. Door deze toename aan het verhard oppervlak, zal neerslag versneld worden afgevoerd. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren. Bij de realisatie van de plannen dient rekening gehouden te worden dat tenminste 10% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden in de vorm van open water. Dempingen van oppervlaktewater dienen één op één te worden gecompenseerd. Het nieuw in te richten oppervlaktewater moet deel uitmaken van hetzelfde watersysteem en dient hiermee direct in verbinding te staan.

Binnen de gehele Lutkemeerpolder wordt genoeg oppervlaktewater gerealiseerd om kortdurende opzettingen (oftewel waterpeilverhogingen) ten gevolge van neerslag op te vangen. Het uitgangspunt hierbij is dat de kortdurende opzetting niet meer mag bedragen dan 25 centimeter. De bergingsberekeningen zijn tijdens het opstellen van het peilbesluit in 1994 uitgevoerd. Er is na 1994 niet opnieuw gerekend aan waterberging in Lutkemeerpolder. In het Waterbeheerplan van AGV 2010-2015 staat dat het waterschap in het NBW-actueel de afspraak gemaakt heeft dat in 2012 wordt bezien of met nieuwe klimaatscenario's een nieuwe wateropgave wordt berekend.

  1. e. Waterkwaliteit

Door het gebruik van uitlogende materialen (materialen die schadelijke sporen na laten in de omgeving) verslechtert de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater. Ook het via regen naar het oppervlaktewater afvoeren van teer- en bitumineuze materialen, lood, zink en koper moet worden tegengegaan. Bij de realisatie van het bedrijvenpark Lutkemeerpolder wordt dit soort materiaal niet gebruikt. Materialen die in de Lutkemeer worden gebruikt, worden gekozen uit de "Milieuvoorkeurslijst materiaalgebruik openbare ruimte" (Milieudienst, 1997).

Conform de Vierde nota waterhuishouding dient minimaal 60% van het regenwater van verhard oppervlak op nieuwbouwlocaties nuttig te worden gebruikt of te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Verder is in de Richtlijnen voor het lozen van regen-, grond- en leidingwater van AGV aangegeven onder welke omstandigheden het water van het verharde oppervlak direct geloosd mag worden op het oppervlaktewater dan wel geïnfiltreerd in de bodem. Het uitgangspunt van Waternet is dat het hemelwater afkomstig van een bedrijventerrein in principe schoon is, tenzij het hemelwater vervuild kan raken door bedrijfsactiviteiten. In dergelijke gevallen dienen bedrijven een Watervergunning aan te vragen. Deze bedrijven zullen een voorziening moet aanleggen die afstromend hemelwater zuiveren alvorens het hemelwater afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater.

Voor het omgaan met hemelwater op particuliere terreinen wordt de volgende voorkeur volgorde toegepast:

    1. 1. Afvoeren via bodempassage en/of infiltratie op eigen terrein.
    2. 2. Opvang en gebruik van hemelwater.
    3. 3. Toepassen van vegetatiedaken.
    4. 4. Rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater.
    5. 5. Afvoeren naar de hemelwaterriolering.
      Veranderend beleid ten aanzien van de waterkwaliteit
      In het inrichtingsplan ten aanzien van de waterhuishouding zijn drie stromen van het afvoeren van hemelwater beschreven:
      1. Het direct afvoeren van schoon hemelwater op het oppervlaktewater.
      2. Een helofytenfilter om vervuild hemelwater te zuiveren alvorens te lozen op het oppervlaktewater.
      3. Extreem vervuild hemelwater zal via het vuilwaterriool worden afgevoerd naar de RWZI.

      Het beleid ten aanzien van omgang met hemelwater is gewijzigd. Een helofytenfilter wordt niet meer voorgeschreven en het afvoeren van (extreem) vervuild hemelwater naar een RWZI is niet het uitgangspunt van Waternet. Het uitgangspunt van Waternet is dat het afvoeren van (extreem) vervuild hemelwater, door bedrijfsactiviteiten, middels een eigen aan te leggen zuiveringsvoorziening geloosd dient te worden op het oppervlaktewater.
  1. f. Natuurvriendelijke oevers

Bij de herinrichting van wateren (dus ook bij nieuw te graven wateren) dienen bij voorkeur natuurvriendelijke oevers met een ondiepe of flauw aflopende oeverzone te worden aangelegd. Het uiteindelijke doel is om de natuur in de stad te brengen door de realisatie van een keten van natuurvriendelijke oevers, die naast een ecologische functie bijdraagt aan verbetering van de waterkwaliteit en de natuurbeleving van de stadsbewoner. In de Lutkemeerpolder krijgen alle oevers een flauw talud en worden alle oevers in de ecologische zone natuurvriendelijk ingericht.

Bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers zal begroeiing van natte (oever)vegetatie mogelijk worden gemaakt. Het aanleggen van een natte vegetatie hoeft niet gepaard te gaan met muggenoverlast. Er zijn inmiddels zoveel ervaringen met de aanleg van ecologische gebieden dat gesteld kan worden dat muggenoverlast niet aan de orde is. In de Lutkemeerpolder wordt muggenoverlast voorkomen door:

  • een biologisch evenwicht te creëren;
  • het water voldoende diep te maken;
  • het water schoon te houden;
  • het water te laten circuleren.
Veranderend beleid ten aanzien van natuurvriendelijke oevers
In het vigerende inrichtingsplan waren percentages opgenomen voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers: “minimaal 75% van de oevers in stadsparken, groen- en recreatiegebieden en 25% van de oevers binnen stedelijk gebied in Amsterdam dient een meer natuurlijke inrichting en beheer krijgen.” Deze percentages worden in het vigerend beleid niet meer genoemd.
  1. g. Ontwerpeisen aan watergangen

Voor het waarborgen van een goede waterkwaliteit is een vrije doorstroming een vereiste. In de keur van AGV zijn de beleidsregels gegeven voor nieuw te graven watergangen en oevers. Deze beleidsregels en richtlijnen zijn uitgangspunt voor nieuw te graven primaire, secundaire en tertiaire watergangen. Bij het ontwerp worden in verband met de kwetsbaarheid van het doorstroomprofiel en de waterkwaliteit van watergang de volgende ondergrenzen aangenomen:

  1. 1. Primaire watergangen dienen een minimale breedte te hebben van 5 meter. Een minimale breedte van 3 meter is toegestaan wanneer (1) dit voldoende is voor het vereiste stromingsprofiel, (2) de lokale situatie dat toelaat en (3) onderhoud vanaf de kant mogelijk is.
  2. 2. De minimale diepte van watergangen is 1 meter (aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,25 meter) ten opzichte van het laagste streefpeil ter plaatse.
  3. 3. Doodlopende watergangen worden vermeden.
  4. 4. Lange overkluisde watergangen worden vermeden.
  5. 5. Om een goede waterbeweging door windeffecten te waarborgen, krijgen de waterlopen voldoende oppervlak.
  6. 6. De nieuwe watergangen krijgen een onderwatertaludhelling van maximaal 1:1,5.
Opbarstrisico
De Lutkemeerpolder is vermoedelijk een kwelgebied. Bij het graven van brede watergangen en een plas/vijver bestaat het risico van het opbarsten van de waterbodem. Dit is een aandachtspunt bij aanleg van water. Door de ontwikkelaar dient te worden onderzocht of een opbarstrisico aanwezig is of zal ontstaan als gevolg van de aanleg of het verbreden van watergangen, het graven van bouwputten, e.d.
  1. h. Onderhoud en beheer

De primaire watergangen, zoals aangegeven in Legger van Hoogheemraadschap AGV, worden door de waterbeheerder onderhouden. De overige watergangen zijn in beheer en onderhoud van de gemeente.

Als er vanaf de waterkant onderhoud uitgevoerd moet worden aan watergangen moet een vrije (beheer)strook van 3 meter vanuit de oever worden gehandhaafd. Binnen deze strook mogen geen elementen aanwezig zijn die het onderhoud belemmeren.

Op de oever moet voldoende ruimte zijn om tijdens periodieke baggerwerkzaamheden de baggerspecie (tijdeIijk) op de kant te zetten. Is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld op terreinen waar opslag niet mogelijk is vanwege de functie, dan wordt de baggerspecie tijdelijk elders opgeslagen of afgevoerd.

  1. i. Kunstwerken

In de Keur van het AGV en de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud van wateren en oevers worden ontwerp criteria gegeven voor de aanleg van bruggen, sluizen en duikers. De duikers en bruggen in het plan zullen voldoen aan de gestelde criteria vanuit de Keur van AGV.

  1. j. Grondwater

Omdat problemen met het grondwater moeten worden voorkomen is een 'grondwaternorm' voor nieuw te realiseren bouwlocaties vastgesteld in het Plan Gemeentelijke Watertaken 2010 – 2015. Deze norm luidt: 'Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen, minder dan 0.5 meter onder het maaiveld staan". Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0.9 meter. Deze norm geldt echter niet voor de inrichting van overige bovengrondse bestemmingen.

Bij de ontwikkelingen in het bestemmingsplan gebied wordt bij de inrichting rekening gehouden met de aanwezige grondwaterstanden en zullen voorzieningen getroffen worden om grondwateroverlast te voorkomen. Eventuele kelders en parkeergarages moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren.

  1. k. Waterkeringen

Het plangebied is aan alle kanten begrensd met een (secundair indirect en secundair direct) waterkering. Aan de zuidwestzijde de Ringvaartdijk (secundair direct) en aan de noordoostzijde de Wijsentkade (secundair indirect). De waterkering beschermt het achtergelegen land direct of indirect tegen overstromingen bij mogelijk voorkomende hoge waterstanden van de omliggende vaarten. Bij werkzaamheden binnen het invloedsgebied (kernzone en beschermingszone) van waterkeringen is een ontheffing van de Keur AGV benodigd. Leidend in de beoordeling van de Watervergunningsaanvraag zal zijn, of de waterkering door de voorgenomen plannen zijn stabiliteit behoudt. Ten aanzien van deze waterkering hanteert het hoogheemraadschap verschillende zones:

  • de waterkering zelf en de daaraan grenzende gebieden zijn onderdeel van de 'kernzone';
  • de daarbuiten vallende delen van de fysieke waterkering zijn onderdeel van de beschermingszone en buitenbeschermingszone.

De afmetingen van de beschermingszones langs waterkeringen kunnen per locatie verschillen.

5.9.5 Slot

Het is de taak van het hoogheemraadschap als beheerder te zorgen dat waterstaatswerken en wegen aan hun doel beantwoorden en hun functie vervullen. Uitgangspunten voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in relatie met de waterhuishouding, staan beschreven in de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht” en daarbij horende beleidsnotities. Zonder Watervergunning zijn werkzaamheden aan en/of op waterstaatkundige werken, watergangen, keringen en grondwateronttrekkingen verboden. Aan een te verlenen ontheffing kan het hoogheemraadschap bepalingen in de vorm van voorschriften verbinden. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op de uitvoering en de nazorg van werken en activiteiten waarvoor ontheffing is verleend, en het onderhoud van de gemaakte werken.

5.10 Ecologie

5.10.1 Algemeen

Vanuit de wet- en regelgeving ten aanzien van de natuurbescherming worden eisen gesteld aan ingrepen in het landschap. Eventuele effecten op beschermde dier- of plantensoorten en beschermde gebieden dienen onderzocht te worden. Het wettelijke kader maakt onderscheid tussen enerzijds de gebiedsbeschermende wet- en regelgeving en anderzijds de soortbeschermende wet- en regelgeving. Indien een negatief effect optreedt op beschermde soorten of gebieden dient voor de uiteindelijke ingreep (de bouwfase) toestemming (in de vorm van een ontheffing of vergunning) te worden aangevraagd bij bevoegd gezag (dikwijls het Ministerie of de provincie). In het kader van een bestemmingsplan of een wijziging van een bestemmingsplan kan geen ontheffing of vergunning worden verleend. In deze fase van de planvorming moet echter wel al rekening worden gehouden met eventuele effecten in de uitvoeringsfase. Met andere woorden, bij het opstellen van het bestemmingsplan moet goed naar de uitvoerbaarheid worden gekeken en moet blijken dat het plan te zijner tijd uitvoerbaar is, indien nodig na verlening van noodzakelijke ontheffing en/ of vergunning.

5.10.2 Plangebied

In het kader van de planvorming is in 2010 een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd (zie nr. 19, bijlage 1). In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de bevindingen.

5.10.3 Gebiedsbescherming

De dichtstbijzijnde gebieden die onder de Natuurbeschermingswet 1998 (herzien op 1 oktober 2005) vallen, liggen op tenminste 10 kilometer afstand van de Lutkemeerpolder (Kennemerduinen, Oostelijke Vechtplassen, Ilperveld). Gezien de relatief beperkte ontwikkelingen die in het kader van dit bestemmingsplan worden voorzien, wordt een uitgebreide behandeling van de juridische aspecten van de NB-wet hier overbodig geacht. We zullen ons in deze paragraaf dan ook beperken tot de relevante gebiedsbeschermingskaders.

Ecologische Hoofdstructuur

De vorming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een concrete uitwerking van De Nota Ruimte (2005) en de Nota Natuur voor mensen, Mensen voor Natuur (2000). Het ruimtelijke beschermingsbeleid voor de EHS is gericht op het instandhouden van kenmerken en waarden die wezenlijk zijn voor behoud, herstel en ontwikkeling van de EHS-gebieden. Ter versterking van de samenhang van de grotere eenheden binnen de EHS worden 'robuuste verbindingen' nader uitgewerkt. Binnen de robuuste verbindingen is naast de functie natuur ook plaats voor functies als recreaties, waterbeheer, landschap en cultuurhistorie. Onderdeel van de EHS vormen ook de ecologische verbindingszones (evz's). Dit zijn verbindingen tussen natuurgebieden, die bestaan uit een natuurstrook met stapstenen (rust- en foerageergebieden), waardoor diersoorten van het ene naar het andere gebied kunnen migreren.

Effecten op de EHS moeten voorkomen worden of in ieder geval gecompenseerd worden. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen het rijk en de provincies, vastgelegd in de nota "Spelregels EHS". Naast de tot nu toe gehanteerde restrictieve benadering ("nee tenzij") zijn er nu ook de instrumenten herbegrenzing en saldobenadering. Bij de "nee, tenzij" benadering moeten mitigerende maatregelen worden toegepast en de resterende schade worden gecompenseerd. Herbegrenzing wordt alleen bij kleinschalige ruimtelijke ingrepen of om ecologische redenen toegepast, en zal alleen worden uitgevoerd als het leidt tot kwaliteitsverbetering en versterking van de EHS. Bij combinaties van plannen en projecten geldt een saldobenadering, waarbij onderlinge samenhang aanwezig moet zijn en per saldo de kwaliteit of kwantiteit van de EHS moet verbeteren.

5.10.4 Soortenbescherming

Naast speciaal aangewezen gebieden worden ook diverse planten - en diersoorten beschermd op basis van Europese en Nederlandse wet- en regelgeving. In de bijlagen van de EU- Habitatrichtlijn zijn diverse beschermde dier- en plantensoorten aangewezen. Dit soortbeschermingsregime is op nationaal niveau geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Naast de op Europees niveau beschermde soorten worden in deze wet ook een aantal soorten genoemd, die alleen op nationaal niveau beschermd zijn. Voor de groep bedreigde en ernstig bedreigde diersoorten en soorten die wordt vermeld in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn geldt het meest strikte beschermingsregime. Voor de meer algemeen voorkomende soorten zijn de afwijkingscriteria minder streng.

De Flora- en faunawet bevat diverse concrete verbodsbepalingen die de soorten tegen nadelige effecten beschermen. Ruimtelijke ingrepen dienen getoetst te worden op hun effecten op beschermde soorten. Bevoegd gezag, in dit geval het Ministerie, kan ontheffing verlenen. In het kader van een bestemmingsplan kan geen ontheffing worden verleend. Echter moet in deze fase van de planvorming al rekening worden gehouden met eventuele effecten in de uitvoeringsfase. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient te worden aangetoond. Dat betekent dat er op voorhand geen redenen denkbaar mogen zijn die tot gevolg kunnen hebben dat een ontheffing niet verleend kan worden.

Beschermde planten en dieren zijn onderverdeeld in drie categorieën; algemene soorten, overige soorten en streng beschermde soorten. Elke categorie kent een eigen beoordelingstoets voor ontheffingsverlening (zie onderstaande tabel).

Beschermde flora en fauna Met gedragscode Zonder gedragscode
Algemene soorten Algemene vrijstelling Algemene vrijstelling
Overige soorten Vrijstelling “Lichte” toets
Streng beschermde soorten “Uitgebreide” toets* “Uitgebreide” toets

*bij werkzaamheden in het kader van bosbouw, landbouw of natuurbeheer geldt een vrijstelling

Tabel 3: Beschermingsregimes gewijzigde Flora- en faunawet.

Algemene soorten:

Deze soorten zijn in de Flora- en faunawet opgenomen en dus beschermd. Ze komen echter in Nederland algemeen voor. Voor verstoring van deze soorten bij uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig onderhoud, beheer of gebruik, of bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, geldt daarom een algemene vrijstelling. Het aanvragen van een ontheffing is dus niet nodig.

Overige soorten

Wanneer soorten uit de tweede categorie negatief beïnvloed worden door ruimtelijke ingrepen, bestaat de mogelijkheid te werken volgens een goedgekeurde 'gedragscode'. De invoering van de gedragscode is de tweede grote wijziging van de Flora- en faunawet. Begin 2010 was de gedragscode van de Unie van Waterschappen door de Raad van State aangemerkt "als ware hij goedgekeurd door de Minister van LNV", in afwachting van het hoger beroep tegen de vernieling van het goedkeuringsbesluit van de Minister van LNV uit 2006. In een gedragscode is opgenomen hoe werkzaamheden worden uitgevoerd zodanig dat schade aan beschermde soorten wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. De gedragscode moet door de Minister goedgekeurd zijn alvorens deze een wettelijke status heeft. Daarnaast dient bij uitvoering van de werkzaamheden aantoonbaar wordt gewerkt volgens de betreffende gedragscode. Wanneer hieraan voldaan wordt, geldt een vrijstelling van ontheffingsplicht.

Wanneer er niet gehandeld wordt volgens een gedragscode, geldt bij de ontheffingsaanvraag de 'lichte' toets. Hierbij moet aangetoond worden dat de werkzaamheden er niet toe mogen leiden dat het voortbestaan van de soorten in gevaar wordt gebracht. Belangrijk hierbij is dat aangetoond kan worden dat reeds in een vroeg stadium van planvorming rekening is gehouden met de dieren en planten in het gebied.

Streng beschermde soorten

Ontheffingsaanvragen voor streng beschermde soorten worden volgens een uitgebreide toetsing beoordeeld. Niet alleen moet worden aangetoond dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort op populatieniveau niet in gevaar brengen, tevens moet worden aangetoond dat er geen bevredigend alternatief voor de activiteit is en dat het project dwingende redenen van groot openbaar belang (met inbegrip van redenen van sociale of economische aard) dan wel het milieu dient. Werkzaamheden die niet vallen onder de noemer natuurbeheer moeten bovendien zodanig worden uitgevoerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen.

Dit houdt in dat er geen 'wezenlijke invloed' op beschermde soorten is en dat schade aan de soorten zoveel mogelijk wordt voorkomen, bijvoorbeeld door het nemen van mitigerende en/of compenserende maatregelen. Bij de toetsing wordt uitgegaan van de functionele leefomgeving van de individuen van de betreffende soort(en); als deze (tijdelijk) negatieve effecten ondervindt, is sprake van overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet en is ontheffing nodig.

De meeste vogelsoorten zijn in het kader van de Flora- en faunawet alleen in de broedperiode beschermd. Dat betekent dat werkzaamheden niet ontheffingsplichtig zijn indien ze plaatsvinden buiten de broedperiode. Daarnaast zijn blijvende en meermaals gebruikte nesten in veel gevallen beschermd. Deze blijvende nesten zijn met name van vogels die nestelen in gebouwen of holen in oude bomen, en van roofvogels. Voor deze zogenaamde jaarrond beschermde vogelsoorten is vernietiging van de nestplaats ook buiten het broedseizoen ontheffingsplichtig. Een ontheffing voor het verstoren, verwijderen of vernietigen van nestplaatsen is in de praktijk zeer lastig te verkrijgen, omdat hiervoor belangen als volksgezondheid, veiligheid of bescherming van flora en fauna van toepassing moeten zijn op de activiteit. Middels mitigerende maatregelen dient aantasting van de functionele leefomgeving te worden voorkomen.

Ligging en effecten beschermde gebieden

Op afbeelding 21 is de ligging van de Ecologische Hoofdstructuur weergegeven. De kaart is afkomstig uit de Partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening, welke is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 23 mei 2011. Het zuidwestelijk deel van het bestemmingsplangebied is aangewezen als EHS-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0022.jpg"

Afbeelding 21: Ligging EHS en ecologische verbindingszone

De ecologische verbindingszone en het EHS- behoren tot de Groene AS (zie paragraaf 3.2.3). Een stuk in het zuidwestelijk deel van het plangebied is aangewezen als EHS. Dit gebied heeft in het vigerende bestemmingsplan grotendeels de functie van ecologische zone; enkele delen hebben de bestemming (agrarisch) bedrijf of bewoning. Langs het plangebied ligt een ecologische verbindingszone: de ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Deze moet kunnen functioneren als verbindingszone voor soorten als de Ringslang, de Waterspitsmuis en diverse vlindersoorten. Binnen het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed zullen hebben op deze verbinding. Het gebied dat dichtbij deze verbinding ligt heeft de functie natuur. De ecologische verbindingszone zal naar verwachting geen negatieve effecten ondervinden van de in het kader van het bestemmingsplan verwachte ontwikkelingen.

5.10.5 Conclusie

Naar aanleiding hiervan is bekeken welke effecten de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan hebben op de beschermde soorten. Op basis van het hetgeen is onderzocht kan het volgende worden geconcludeerd.

De functies in het bestemmingsplan komen niet goed overeen met de ligging van de EHS en de weidevogelgebieden. De inrichting van het bedrijventerrein deelgebied 3 zal naar verwachting een sterke aantasting van de geschiktheid als weidevogelgebied van de Tuinen van West betekenen. Bij realisatie van de inrichting zal naar verwachting compensatie moeten worden gerealiseerd. Er dient - in overleg met de Provincie Noord-Holland - nader te worden onderzocht hoe deze compensatie uitgevoerd dient te worden.

Meerdere soorten die bescherming genieten onder de Flora- en faunawet kunnen mogelijk voorkomen binnen het bestemmingsplangebied. Realisatie van de voorgenomen ontwikkeling kan leiden tot overtredingen van verbodsbepalingen uit deze wet, in welk geval ontheffing nodig is. Afhankelijk van de aard van de uiteindelijke ingrepen zijn eventueel mitigerende of compenserende maatregelen noodzakelijk. Tevens kan het zijn dat de wetgever eist dat bepaalde onderdelen van de locatie van ingreep niet worden verwijderd, zoals bomen of wateren. Ook dient altijd voldaan te worden aan de zorgplicht. Indien blijkt dat Westgaarde een belangrijke functie vervult voor boombewonende vleermuissoorten, is het behoud van het parkboskarakter van dit terrein naar verwachting essentieel. Voor zover bekend is het echter niet de bedoeling het karakter te wijzigen. Voor de overige genoemde soorten genoemd geldt dat de gunstige staat van instandhouding in de regio niet in het geding is. Mitigatie en compensatie zijn, indien noodzakelijk, realiseerbaar. Naar verwachting is er dan ook uitzicht op ontheffingsverlening voor de Flora- en faunawet, in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen.

  • Indien watergangen gedempt of vergraven moeten worden, kunnen er negatieve effecten op (strikt) beschermde vis- en/of amfibiesoorten optreden. Het is aan te raden om in dat geval een gericht onderzoek te laten uitvoeren naar het voorkomen van beschermde soorten in de betreffende watergangen. Omdat de effecten zeer beperkt en lokaal van aard zullen zijn is het aannemelijk dat een ontheffing verleend zal worden. Compenserende en/of mitigerende maatregelen kunnen hierbij wel een vereiste zijn.
  • Bij werkzaamheden op Westgaarde en de onbebouwde percelen zijn effecten op Rugstreeppadden en eventueel Ringslangen niet op voorhand uit te sluiten. Aanvullend veldonderzoek moet te zijner tijd verduidelijken of deze soorten aanwezig zijn en of het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk is. Daarnaast moet voorkomen worden dat er op de bouwlocaties geschikt voortplantingswater voor de Rugstreeppad gecreëerd wordt. Indien blijkt dat de toekomstige bedrijventerreinen in de huidige situatie tot rugstreeppaddenleefgebied behoren, zal waarschijnlijk compensatie van leefgebied nodig zijn.
  • Als er, bijvoorbeeld voor de aanleg van nieuwe gebouwen, bomen gekapt of (oude) gebouwen gesloopt moeten worden, is aanvullend onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen, eekhoorns en vaste nesten van vogels noodzakelijk. Indien bij de kap dan wel de sloop verblijfplaatsen van vogels, eekhoorns en/of vleermuizen verloren gaan, dient voorafgaand daaraan duidelijk te zijn of alternatieve plekken beschikbaar zijn. Als die niet beschikbaar zijn, dient voor compensatie te worden gezocht, wat in het geval van boomholten erg lastig is. Het is daarom aan te raden om te streven naar het behoud van zoveel mogelijk oude bomen met holten.
  • Hoewel de kans klein geacht wordt, is niet uit te sluiten dat lokaal beschermde plantensoorten voorkomen. Door de betreffende exemplaren voorafgaand aan de vernietiging van de groeiplaats te verplanten naar nabijgelegen geschikt biotoop wordt schade aan de soort(en) voorkomen.

5.11 Archeologie & Cultuurhistorie

5.11.1 Algemeen

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008 voorziet in de verplichting voor overheden tot het opstellen van een structuurvisie voor hun gebied. Hierin kan onder andere worden opgenomen welke cultuurhistorische waarden binnen een gebied aanwezig zijn. De visie kan door middel van het bestaande vergunningenstelsel en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening in praktijk worden gebracht. Voor Amsterdam geldt, naast de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040, de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam' (vastgesteld 17 februari 2011). De Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie is wat de bovengrondse waarden betreft gericht op gemeente-overschrijdende zaken waardoor het geen inzicht biedt in de lokale waarden.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving tet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Bij nieuwe ontwikkelingen in een gebied, dienen de gevolgen voor de cultuurhistorische waarden op voorhand in kaart te worden gebracht. Zodoende is het verplicht om cultuurhistorische waarden te verankeren in het proces van ruimtelijke ordening en moet bij het opstellen of wijzigen van een bestemmingsplan daarmee rekening worden gehouden. Voor Amsterdam komt dit punt ook aan bod in de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld 14 november 2011).

5.11.2 Plangebied

In het kader van de planvorming is in 2012 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie nr. 21, bijlage 1). In de volgende paragrafen wordt kort ingegaan op debevindingen.

5.11.3 Archeologisch bureauonderzoek

Historisch-topografische analyse

Het plangebied Lutkemeerpolder omvat de Lutkemeerpolder, de voormalige Raasdorperpolder en aan de oostzijde een klein strookje van de voormalige Akerpolder. Tegenwoordig is het onderdeel van de buurt Lutkemeer/Ookmeer in Stadsdeel Nieuw-West. Voor de historisch-topografische analyse zijn verschillende cartografische bronnen gebruikt, waaronder de kaarten van Van Berckenrode uit 1610-1615, van Visscher uit circa 1700, de Grote Historische Provinciale Atlas uit circa 1850, de Topografisch Militaire Kaart uit 1854, de Chromotopografische kaart uit circa 1900 en de kaarten van Publieke Werken uit 1961 en 2002.

Het Lutkemeer werd begrensd door de Osdorper Bovenpolder in het noorden en de Middelveldse

Akerpolder in het zuiden. Deze polders behoorden in het verleden tot de ambachtsheerlijkheid Sloten.

De ontginning van de polders in en rond Sloten startte vermoedelijk in de 11de of 12de eeuw. De ontginningsactiviteiten voltrokken zich op verschillende plaatsen tegelijk. Doorgaans vormde een waterloop de basis. Haaks op het water werden percelen uitgezet met een onderlinge afstand van 30

tot 100 meter. Aan de kopse kant verrezen boerderijen op huisterpen en ontstond de voor het eenlandschap typerende lintbebouwing. De percelen werden door middel van perceleringssloten

gescheiden. Deze sloten dienden tevens om het natte veengebied te ontwateren. Door de ontwatering kwam het veen droog te liggen en ontstond een geschikt akkergebied.

Als bijkomend gevolg van de ontwatering van het veen daalde het maaiveld en werd de grond weer natter. Aangezien de akkers bloot kwamen te staan aan overstromingsgevaar werden ter bescherming achter- en zijkaden aangelegd. Ondanks deze maatregelen zette de vernatting van de percelen zich door. Daarom bracht men nieuwe stroken veen in cultuur. Bij de verlenging van de kavels schoof ook vaak de bewoning op. De achterkade werd dan als secundaire ontginningsas in gebruik genomen. Dit zogenaamde slagenlandschap is nog duidelijk te zien op historische kaarten.

De grootschalige ontginning van het veenlandschap gedurende de late middeleeuwen heeft geleid tot een continu proces van bodemdaling. Hierdoor kregen de zee en de getijdenwerking een toenemende invloed op het land. Met regelmaat overstroomde het veenweidegebied. De zee kon bovendien via het aangelegde slotenstelsel tot diep in het achterland binnendringen. De overstromingen leidden tot erosie van het veen en verbreding van het IJ. Ook ontstonden grote binnenmeren zoals de Haarlemmermeer het aanzienlijk kleinere Lutkemeer. Teneinde het landverlies te bestrijden gaven de graven van Holland in het begin van de 13de eeuw opdracht tot de aanleg van een zeedijk langs de gehele kust van het IJ.

De niet omdijkte meren en plassen breidden zich bij elke storm uit. Zo lag begin 17de eeuw ten zuiden van het Lutkemeer het plaatsje Nieuwerkerk waarvan de bebouwing zich vooral bevond ten zuiden van de 'Nieuwerkerker Wech' aan de 'Kerk Wech'. In 1700 is dit stuk land door het Haarlemmermeer weggespoeld: op de kaart van Visscher heet de 'Nieuwerkerker Wech' de 'Buyten Kade' en liggen in het Haarlemmermeer de 'Ruinen van Nieuwer Kerk'.

Reeds in de 17de eeuw werden plannen gemaakt tot inpoldering, onder anderen door Leeghwater. Tot in de 19de eeuw is het echter niet verder gekomen dan het verstevigen van de oeverbeschoeiing. Nadat in 1836 twee stormen ervoor zorgden dat het water voor de poorten van Amsterdam en in de straten van Leiden kwam te staan werd de Haarlemmermeer uiteindelijk in 1848-1852 met behulp van drie stoomgemalen drooggelegd.

Na de drooglegging van de Haarlemmermeer verkocht het Rijk in 1863 het Lutkemeer aan de gebroeders J.W.H en L. Rutgers van Rozenburg. Een jaar later lieten zij het meer droogleggen door middel van een stoomgemaal aan de ringvaart van de Haarlemmermeerpolder aan de westzijde van het Lutkemeer. Door de nieuwe polder werd de Lutkemeerweg aangelegd waaraan enkele boerderijen kwamen te liggen: De Melkweg, Tijd is Geld, De Boterbloem, Nooitgedacht en ‘t Oog in ’t Zeil. De middeleeuwse dijk de Wijsentkade verloor na de drooglegging zijn waterkerende functie, maar herkreeg die toen Osdorp in 1895 besloot tot de uitvening van de Osdorper Bovenpolder. In 1900 is de polder “In Vervening”. Ook de Akerpolder en de Raasdorperpolder werden eind 19de eeuw uitgeveend.

De Lutkemeerpolder heeft ruim 100 jaar louter een agrarische functie vervuld. In 1971 werd langs de zuidwest grens van het plangebied de begraafplaats Westgaarde geopend, waarvoor boerderij Nooitgedacht moest verdwijnen. De Melkweg, op de noordpunt van Westgaarde, en Tijd is Geld, tegenover Westgaarde bestaan nog steeds. De Boterbloem is sterk verbouwd, ‘t Oog in ’t Zeil is in 1930 goeddeels afgebrand.

Tegenwoordig is in de zuidpunt van de polder het bedrijventerrein Lutkemeer of 'Business Park Amsterdam Osdorp' onder ontwikkeling en loopt door noordpunt de Westrandweg.

Archeologische Monumentenkaart en Cultuurhistorische Waardenkaart

Binnen het plangebied is volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geen wettelijk beschermd archeologische monument aangewezen en het gebied ligt niet in een terrein van archeologische waarde. Het verwachtingsbeeld van de AMK is echter algemeen van aard en dient in het kader van bestemmingsplanvorming nader te worden uitgewerkt. Een inhoudelijke en ruimtelijke specificatie van de archeologische verwachtingen volgt uit de istorisch-topografische analyse, welke hiervoor aan bod is gekomen.

In het plangebied is tot op heden geen archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Ook is in de nabije omgeving geen archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in een vergelijkbaar gebied. De eventuele aanwezigheid van archeologische resten en de kwaliteit daarvan is vastgesteld op basis van de bovenstaande inventarisatie van historisch topografische bronnen.

Het maaiveld van de drooggelegde Lutkemeerpolder bevindt zich voor een groot deel nog op het

oorspronkelijke polderpeil van circa NAP - 5,70 m. Op basis hiervan kan er vanuit gegaan worden dat hier eventuele archeologische sporen of vondsten op geringe diepte onder het huidige maaiveld liggen.

Ter plaatse van Westgaarde en het bedrijventerrein Lutkemeer is het terrein 1,5 – 2 meter opgehoogd,

zodat eventuele archeologische sporen of vondsten zich daar vanaf 1,5 – 2 meter beneden het huidige

maaiveld zullen bevinden. De Raasdorperpolder en de Akerpolder zijn circa 3 meter diep beneden de

oorspronkelijke maaiveldhoogte van NAP - 2 m uitgeveend.

Op basis van de inventarisatie zijn binnen het plangebied Lutkemeerpolder in de drooggelegde Lutkemeerpolder materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis van de 12de tot in de 20ste eeuw. Er kunnen in het gebied sporen voorkomen die verband houden met scheepvaart en visserij en sporen van landgebruik vanaf de drooglegging in 1864 tot de 20ste eeuw. In de uitgeveende Raasdorper- en Akerpolder zijn geen archeologische resten meer te verwachten.

Archeologische verwachtingskaart

De inventarisatie heeft geleid tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0023.png"

Afbeelding 22: Archeologische verwachting

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig

zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het

plangebied. De verwachting wordt gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk

opgetreden bodemverstoringen. Dit resulteert in een kaart met twee beleidszones.

Beleidsvariant 10 (verwachtingszone A deels, B)

Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000

m² of ondieper dan 0,5 meter.

Beleidsvariant 11 (verwachtingszone A deels, C, D, E, F, G, H)

Voor deze zone geldt een negatieve verwachting vanwege een lage verwachting in

combinatie met waarschijnlijke verstoring. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek

geldt daarom bij alle bodemingrepen.

Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch veldonderzoek vereist is en er

toch archeologische overblijfselen ouder dan vijftig jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen

worden, deze bij de gemeente (Bureau Monumenten & Archeologie) aangemeld worden, zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01_0024.png"

Afbeelding 23: Archeologische beleidskaart

5.11.4 Conclusie

De conclusies van het onderzoek hebben geleid tot opname van een archeologische dubbelbestemming op de verbeelding en in de planregels. De dubbelbestemming is gelegd op de gronden die op de archeologische beleidskaart beleidszone 10 hebben. Op deze wijze worden mogelijke archeologische waarden beschermd en vormt archeologie geen belemmering voor het bestemmingsplan.

De wettelijke meldplicht bij archeologische vondsten die geldt voor het hele plangebied, is niet verankerd in het bestemmingsplan. Dit wordt via de verlening van omgevingsvergunningen gereguleerd.

Cultuurhistorie vormt eveneens geen belemmering voor het plangebied. Begraafplaats Westgaarde krijgt in het bestemmingsplan de bestemming Maatschapelijk- Begraafplaats. Hiermee worden de bovengrondse cultuurhistorische waarden op de locatie van de begraafplaats geborgd.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk instrument, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het bestemmingsplan is opgebouwd uit drie onderdelen: plantoelichting, planregels en verbeelding. De toelichting verwoordt welke beleidskeuzes hebben geleid tot het vastleggen van de bestemmingen met bijbehorende regels. In de regels staan per bestemming de specifieke regels met betrekking tot bouwen en gebruik van de gronden. De verbeelding geeft weer welke bestemming aan gronden is toegekend.

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft de standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen zijn intreding gedaan. Hiermee wordt beoogd de raadpleegbaarheid en uitwisselbaarheid van ruimtelijke plannen te vergroten. Met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (inwerkingtreding per 1 januari 2010) zijn de bepalingen voor de standaardisering en digitalisering vastgelegd. Een bestemmingsplan opgesteld volgens deze bepalingen is een digitaal bestand in GML-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld.

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware, bijvoorbeeld via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden. Er zijn zodoende meerdere verbeeldingen van één plan mogelijk. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen. De toelichting is juridisch gezien echter niet bindend.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied en de inhoud van de inrichtingsplannen zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Planregels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In de inleidende regels is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Tevens is bepaald op welke wijze de in het plan aangegeven maten gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels zijn onderverdeeld in een dertiental reguliere bestemmingen (artikel 3 t/m 15) en een drietal dubbelbestemmingen (artikel 16, 17en 18). Hierna wordt per bestemming kort ingegaan op enkele kenmerken.

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is gegeven aan de gronden die hoofdzakelijk voor bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt. Bedrijfsmatige activiteiten tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat er op bepaalde plekken wel uitzonderingen zijn gemaakt. Zo is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een verkooppunt met motorbrandstoffen met lpg toegestaan, opgenomen in categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze aanduiding is opgenomen ten behoeve van het LPG-tankstation op de Ookmeerweg 501. Verder is op een aantal locaties via de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' geregeld dat daar geen bedrijven van categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Er is geregeld dat maximaal 90% van een bouwvlak gebouwd mag worden, waarbij geldt dat bebouwing enkel binnen het bouwvlak mag plaatsvinden.

Artikel 4 Gemengd - 1

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waar een voorzieningencentrum zal worden gebouwd. Dit betekent dat de gronden in ieder geval mogen worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten. Verder is ook maatschappelijke dienstverlening, lunch, tearoom en fastfood toegestaan, met dien verstande dat dit mag geschieden tot een maximum van 5.000 m² bebouwd oppervlak. Ander gebruik is niet toegestaan, met dien verstande dat het dagelijks bestuur wel bevoegd is om via omgevingsvergunning bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, doch vanwege de aard en invloed van het betrokken bedrijf op de omgeving wel kan worden geacht te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Gebouwen mogen enkel binnen het bestemmingsvlak gebouwd worden, met dien verstande dat het bouwvlak voor maximaal 90% bebouwd mag worden.

Artikel 5 Gemengd - 2

De gronden met deze bestemming mag onder meer gebruikt worden voor wonen, agrarisch, praktijk of vrije beroepsuitoefening aan huis, consumentverzorgende dienstverlening aan huis, zakelijke dienstverlening aan huis en shortstay. Via de aanduiding 'wonen' is geregeld waar woningen zijn toegestaan. Dit aantal bedraagt niet meer dan 7 woningen binnen de bestemming Gemengd - 2. Verder is geregeld dat maximaal 25% van een bouwperceel bebouwd mag worden, waarbij geldt dat de bebouwing enkel binnen het bouwvlak mag plaatsvinden. In tegenstelling tot de bestemmingen Bedrijf, Gemengd - 1, Gemengd - 3, Gemengd - 4 en Maatschappelijk - Begraafplaats wordt het bebouwingspercentage binnen de bestemming Gemengd - 2 vastgesteld op bouwperceelniveau en niet op bouwvlakniveau. Hetgeen bij de andere bestemmingen het geval is. Er bestaat een verschil tussen de bouwhoogte van woningen en andere gebouwen. Woningen mogen hoger worden dan andere gebouwen dan woningen.

Artikel 6 Gemengd - 3

De gronden met deze bestemming mogen gebruikt worden voor bedrijfsmatige activiteiten en wonen. Via de aanduiding 'wonen' is geregeld waar woningen zijn toegestaan. Dit aantal bedraagt niet meer dan 13 woningen binnen de bestemming Gemengd - 3.Verder is geregeld dat maximaal 25% van een bouwvlak bebouwd mag worden, waarbij geldt dat de bebouwing enkel binnen het bouwvlak mag plaatsvinden. Hierdoor wordt voorkomen dat bouwpercelen geheel worden volgebouwd. Enkel de Lutkemeerweg 354 heeft een ander percentage gekregen dan 25%. In een overeenkomst is overeengekomen dat op die locatie maximaal 3.600 m2 mag worden gebouwd. Er bestaat een verschil tussen de bouwhoogte van woningen en andere gebouwen. Woningen mogen hoger worden dan andere gebouwen dan woningen. Omdat binnen deze bestemming woningen zijn toegestaan, is geregeld dat tot een strijdig gebruik in ieder geval wordt gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van inrichtingen en bedrijven die worden begrepen in artikel 1 onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht en risicovolle inrichtingen. Verder is ook horeca als hoofd- en nevenactiviteit niet toegestaan. Enkel ter plaatse van de Lutkemeerweg 149 zijn standplaatsen voor campers toegestaan. Dit is via de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats' nader geregeld. Eveneens is stadslandbouw toegestaan waar dit met een aanduiding is aangegeven.

Artikel 7 Gemengd - 4

Op de gronden met deze bestemming is een hotel toegestaan. Naast de hotelfunctie zijn hier diverse andere functies toegestaan zoals horeca als hoofdactiviteit, wellness, fitness en leisure. Tevens kunnen er bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend. Er is geregeld dat maximaal 90% van een bouwvlak gebouwd mag worden, waarbij geldt dat bebouwing enkel binnen het bouwvlak mag plaatsvinden. Om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen, is het dagelijks bestuur bevoegd nadere eisen te stellen aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken.

Artikel 8 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de groenstroken en ontsluiting/inritten in het plangebied. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijn daar toegestaan.

Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats

Deze bestemming is opgenomen voor de begraafplaats Westgaarde en staat onder meer een begraafplaats, uitvaartcentrum, crematorium voorzieningen voor begraven en cremeren en horeca als nevenactiviteit toe. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij geldt dat het bebouwd oppervlak aan gebouwen niet meer mag bedragen dan 7.000 m².

Artikel 10 Maatschappelijk - Openbare dienstverlening

De gronden ter plaatse van de gemeentewerf hebben deze bestemming gekregen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 12 meter mag bedragen.

Artikel 11 Natuur

De natuurbestemming is gegeven aan de gronden die volgens het programma van Eisen 'Tuinen van West' d.d. 20 januari 2010 worden ingericht voor Natte Natuur, speelnatuurgebied en Natuur plus extensieve recreatie. Ter plaatse van de gronden is het uitsluitend mogelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen. Daarbij geldt dat kunstwerken maximaal 5 meter mogen zijn en overige bouwwerken 2 meter. Voor het bastion/uitkijkpost is een uitzondering gemaakt. De bouwhoogte mag maximaal 15 meter zijn. Om ervoor te zorgen dat niet overal bastions/uitkijkposten worden geplaatst is geregeld dat dit type bouwwerk enkel is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bastion/uitkijkpost'. Eveneens is stadslandbouw toegestaan waar dit met een aanduiding is aangegeven.

Artikel 12 Recreatie

De gronden die in gebruik zijn als nutstuin hebben deze bestemming gekregen. Binnen deze bestemming is per nutstuin maximaal 1 gebouw toegestaan met een maximale oppervlakte van 9 m² en een maximale bouwhoogte van 2,50 meter. Het is verboden om de gronden en bebouwing te gebruiken ten dienste van verblijfsrecreatie en horeca als hoofd- en nevenactiviteit.

Artikel 13 Verkeer

Deze bestemming regelt de openbare verharde gronden waar de verkeersfunctie overheerst. Dit zijn onder meer de Lutkemeerweg, Etnastraat en Maroastraat. Ontsluitingen en inritten zijn toegestaan binnen deze bestemming. Het is op deze gronden uitsluitend toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming te bouwen. Daarbij geldt dat kunstwerken maximaal 5 meter hoog mogen zijn en de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 2 meter hoog.

Artikel 14 Water

In de bestemming zijn verschillende watergangen opgenomen. Behoudens de gronden die de bestemming water hebben gekregen is water ook toegestaan op gronden met een andere bestemming. Ter bescherming van de waterbelangen is opgenomen dat het in bepaalde gevallen niet is toegestaan zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren. Daarbij gaat het onder meer om het dempen of graven van watergangen en/of waterpartijen, het verbreden of verdiepen van plassen, sloten of andere watergangen en het aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanleggelegenheden. Een gemaal is ook mogelijk gemaakt via de aanduiding 'gemaal'.

Artikel 15 Wonen

Deze bestemming geldt voor de 4 woningen op het terrein van de begraafplaats Westgaarde. Op de verbeelding is het maximum aantal woningen opgenomen. In de regels is aangegeven wat de maximale bouwhoogte mag zijn en zijn tevens voor de erfbebouwing maximale maten opgenomen. Binnen deze bestemming kunnen nadere eisen worden gesteld aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken, voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Praktijk- of vrije beroepsuitoefening of consumentenverzorgende dienstverlening aan huis is toegestaan, mits de woonfunctie niet wordt verdrongen en de praktijk of het vrije beroep wordt uitgeoefend door degene die in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 16 Leiding - Leidingstrook

Om de planologisch relevante leidingen in het plangebied te beschermen is deze dubbelbestemming opgenomen. Voor de betreffende gronden betekent dit dat daar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter. Afwijken hiervan is mogelijk, mits er uit hoofde van het leidingentransport geen bezwaren bestaan en de desbetreffende leidingbeheerder daar vooraf over is gehoord.

Artikel 17 Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming is voor een deel van het plangebied opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. Bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m² of ondieper dan 0,5 meter geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming geldt voor gronden met een waterkerende functie. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen bouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 meter. Het is mogelijk om hiervan af te wijken indien daartegen uit hoofde van de waterstaatbelangen geen overwegende bezwaren bestaan en de waterbeheerder vooraf is gehoord. In de regels is verder geregeld in welke gevallen het verboden is om zonder omgevingsvergunning van het dagelijks bestuur bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels (artikel 19 t/m 24) bevatten regels, die voor meerdere in het plan opgenomen bestemmingen gelden. Hierna wordt per regeling kort ingegaan op enkele kenmerken.

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is bedoeld om te voorkomen dat een cumulatie van bebouwing optreedt waardoor de maximale maatvoering in het bestemmingsplan (bijvoorbeeld maximaal vloeroppervlak) in totaliteit wordt overschreden.

Artikel 20 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal algemene regels opgenomen die gelden voor meerdere bestemmingen. Zo geldt dat het is toegestaan om bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter. Voor bruggen geldt hetzelfde, al mag daar de overschrijding niet meer bedragen dan 10 meter.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

Een aantal activiteiten is in het plangebied niet toegestaan. Deze activiteiten zijn in dit artikel opgesomd. Gronden en bebouwing mogen bijvoorbeeld niet gebruikt worden voor prostitutie, seksinrichting, geldinwisselkantoor of smartshop. Verder is het ook niet toegestaan om kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen op te slaan of te stallen.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen 'Geluidzone - industrie Schiphol' en 'Geluidzone - industrie betonmortel' zijn toegekend aan de gronden waar, in aanvulling op het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, het niet is toegestaan geluidgevoelige bestemmingen te bouwen. De zone 'Geluidzone - industrie Schiphol' is op de verbeelding opgenomen vanwege het industrieterrein Schiphol. De zone 'Geluidzone - industriebetonmortel' is op de verbeelding opgenomen vanwege bedrijf Cementbouw BV op de Lijnderdijk 191 - 193 te Lijnden.

Het plangebied ligt in een gebied waar op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) beperkingen gelden. Met de aanduiding ''luchtvaartverkeerzone - LIB' worden de van toepassing zijnde beperkingen voor het plangebied geborgd. Dit heeft ertoe geleid dat het voor bepaalde gronden op grond van artikel 2.2.1 LIB niet is toegestaan woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidsfunctie te bouwen. Verder gelden voor bepaalde gronden beperkingen op grond van artikel 2.2.2. LIB wat betreft maximale hoogte, en gelden voor bepaalde gronden beperkingen op grond van artikel 2.2.3 LIB wat betreft activiteiten die een sterke aantrekkingskracht kunnen hebben op vogels.

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' geldt dat geen beperkt of kwetsbare objecten als bedoeld in de Regeling externe veiligheid inrichtingen en het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen worden opgericht. Deze bepaling is opgenomen ten gevolge van het LPG-tankstation op de Ookmeerweg 501.

De aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' is toegekend aan de gronden waar geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd. Deze aanduiding is hier geplaatst vanwege de aanleg van de Westrandweg (A5).

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsbepalingen uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het dagelijks bestuur is bijvoorbeeld bevoegd om af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, keermuren, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag en geluidwerende voorzieningen.

Artikel 24 Overige regels

In dit artikel is onder meer geregeld dat voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere regelgeving, de andere regelgeving geldt zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van tervisielegging van het ontwerp van bestemmingsplan Lutkemeerpolder.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

De overgangs- en slotregels (artikel 25 en 26) bevatten de wettelijk voorgeschreven overgangsregels en de citeertitel van de regels van het bestemmingsplan Lutkemeerpolder.

6.3 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. Bij de ontwikkeling van nieuwe bestemmingsplannen wordt tegenwoordig speciaal aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Zo ook bij dit bestemmingsplan. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formuleringen geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

7.1.1 Financiering

Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

7.1.2 Ontwikkeling bedrijventerrein

De ontwikkeling van het bedrijventerrein kan worden opgedeeld in twee fases.

Eerste fase

Dit gebied is bouwrijp gemaakt en ingericht. Momenteel is ongeveer de helft van de aanwezige bouwkavels in erfpacht uitgegeven en bebouwd. De gemeente Amsterdam heeft voor dit gebied een grondexploitatie opgesteld, die op fifty/fifty-basis wordt uitgevoerd met SADC (Schiphol Area Development Company). Dit in verband met het feit dat de Lutkemeerpolder in regionaal verband is aangewezen als gebied voor luchthavengebonden bedrijvigheid.


Tweede fase

Als de kavels op bedrijventerrein Lutkemeer eerste fase alle in erfpacht uitgegeven zijn, zal worden gestart met de ontwikkeling van bedrijventerrein tweede fase. Ook hier zoekt de gemeente Amsterdam de samenwerking met SADC. Hier zal niet worden gekozen voor samenwerking middels een gemeenschappelijke grondexploitatie, maar voor een samenwerking middels een gemeenschappelijke exploitatie maatschappij (GEM). Dit bedrijf met als aandeelhouders de gemeente Amsterdam en SADC zullen de ontwikkeling en exploitatie van het bedrijventerrein tweede fase te zijner tijd ter hand nemen. Naar verwachting zal dit over enkele jaren starten. De gemeente Amsterdam zal het gebied ten behoeve van bedrijventerrein tweede fase overdragen aan de GEM. De GEM zal het proces van bouwrijp maken starten, en vervolgens overgaan tot overdracht in erfpacht per bouwrijp gemaakt kavel aan de verschillende afnemers.

7.1.3 Exploitatieplan

Voor het onderhavige bestemmingsplan bestaat in beginsel een verplichting om een exploitatieplan vast te stellen, aangezien het bestemmingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Doordat het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd en geen noodzaak wordt gezien om een tijdvak of fasering te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen zal het stadsdeel bij het vaststellen van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen voor bestemmingsplan Lutkemeerpolder.

Het stadsdeel is eigenaar van de grond en zal de gronden te zijner tijd uitgeven.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan Lutkemeerpolder is in overeenstemming met de inspraakverordening van het stadsdeel gedurende zes weken van donderdag 9 juni 2011 tot en met woensdag 20 juli 2011 ter inzage gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder schriftelijk kunnen reageren. Tevens is op dinsdag 21 juni 2011 een inloopbijeenkomst gehouden over het voorontwerp bestemmingsplan Lutkemeerpolder. Tijdens deze bijeenkomst bestond tevens de gelegenheid tot het indienen van een inspraakreactie.

Er zijn in totaal 6 reacties binnengekomen. De inspraakreacties zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de Nota van beantwoording. Deze Nota is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan.

7.2.2 Overleg artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan is aan de volgende instanties gezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro:

1. VROM-inspectie.

2. Provincie-Noord-Holland.

3. Waternet.

4. Gemeente Amsterdam, Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC).

5. Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening.

Aan de overlegpartners is verzocht te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Vijf instanties, te weten VROM-inspectie, Provincie-Noord-Holland, Waternet, Gemeente Amsterdam, Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) en Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening. Deze reacties zijn samengevat in dezelfde Nota van beantwoording die onder paragraaf 7.2.1 is genoemd en voorzien van een beantwoording. Deze Nota is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan.

7.2.3 Tervisielegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft tussen 16 augustus 2012 tot en met woensdag 26 september 2012 gedurende 6 weken ter visie gelegen. Er zijn in totaal 8 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de Nota van beantwoording. Deze Nota is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone - Lib Art. ..1

Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone - LIB art. ..1

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone - Lib Art. 2.2.2

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone - LIB art. 2.2.2

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone - Lib Art. 2.2.3

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone - LIB art. 2.2.3

Bijlage 1 Overzicht Relevante Rapportages

Bijlage 1 Overzicht relevante rapportages

Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties

Bijlage 2 Nota van beantwoording inspraakreacties

Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 3 Nota van beantwoording zienswijzen