Tennispark Jaagpad
Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam
Vastgesteld op 25-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Tennispark Jaagpad met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1602BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.
1.2 bebouwingspercentage
Een met een maatvoeringsaanduiding of in de regels aangegeven percentage dat het gedeelte van een bestemming(svlak) of bouwvlak aangeeft dat mag of ten minste moet worden bebouwd, waarbij kelders en souterrains niet mee worden gerekend.
1.3 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 automatenhal
iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 belwinkel
een gelegenheid waar één van de voornaamste activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bevoegd gezag
het bevoegd gezag op grond van de Wet ruimtelijke ordening of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bijzondere bouwlaag
kelders, souterrains en kappen.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.18 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.20 geluidsgevoelige objecten
geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
1.21 kelder
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen.
1.22 maatschappelijke voorzieningen
aan sport gelieerde onderwijs-, sociale, culturele en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen.
1.23 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarbinnen maatvoeringsaanduidingen gelden.
1.24 nutsvoorzieningen
gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding / riolering, de distributie van gas, water, elektra, telematische diensten, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer en vergelijkbare doeleinden.
1.25 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.26 omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.27 ondersteunende horeca
Niet zelfstandige horeca zoals een kantine, die binnen een gebouw met een andere hoofdfunctie is gevestigd waarbij:
- het betreffende gebouw in overwegende mate zijn hoofdfunctie behoudt;
- de ondersteunende horeca een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.28 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.29 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.30 prostitutiebedrijf
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt.
1.31 seksinrichting
een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, sekstheater, seksautomatenhal en sekswinkel.
1.32 smartshop
een smartshop is een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
1.33 souterrain
een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 2,0 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen.
1.34 verhardingspercentage
een in de in de regels aangegeven percentage, dat de maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak aangeeft dat verhard mag worden. Conform de structuurvisie Amsterdam vallen kunstgras en verharding ten behoeve van sportuitoefening hier niet onder het verhardingspercentage.
1.35 verkeersareaal
gronden die als verkeersruimte worden gebruikt, bestaande uit rijwegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en bermen.
1.36 waterkering
natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen overstroming.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.3 bruto vloeroppervlakte
de oppervlakte van een bouwwerk van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende kleedruimten, medische ruimten, bergruimten, sportgerelateerde kantoor- en vergaderruimten en kantines;
- b. ondersteunende horeca, met inachtneming van het bepaalde in 3.3.1;
- c. verkeersareaal;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. kunstwerken;
- g. werken van beeldende kunst;
- h. terrassen;
- i. straatmeubilair;
- j. speelvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
Artikel 4 Waarde - Hoofdgroenstructuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de Hoofdgroenstructuur.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, in afwijking van het bepaalde in 4.2.1 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten, verplaatsen of uitbreiden van een gebouw, nadat hiervoor een advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur is verkregen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan wijzigen:
- a. door een of meerdere vlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits de betreffende gronden niet langer zijn aangewezen als Hoofdgroenstructuur en de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur hierover heeft geadviseerd;
- b. door aan een of meerdere bestemmingsvlakken geheel of gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur' toe te kennen indien de betreffende gronden worden aangewezen als Hoofdgroenstructuur.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering.
5.2 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen:
- a. door een of meerdere vlakken met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits de betreffende gronden niet langer zijn aangewezen als waterkering en de betreffende waterbeheerder hierover heeft geadviseerd;
- b. door aan een of meerdere bestemmingsvlakken geheel of gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toe te kennen indien de betreffende gronden worden aangewezen als waterkering en de waterbeheerder hierover heeft geadviseerd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Toegestane overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen te overschrijden:
- a. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
- b. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
8.2 Verbodsregels
Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 8.1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en bebouwing:
- a. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
- b. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden;
- d. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
- e. ten behoeve van seksinrichtingen, prostitutiebedrijven, belwinkels, smartshops en automatenhallen.
8.3 Doelmatigheidsbepaling
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in lid 8.1 wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Geluidszone industrie
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegd gezag bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan ten behoeve van:
- a. het bouwen van de volgende bebouwing:
- 1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
- 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
- b. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
- c. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met niet meer dan 1 meter worden vergroot;
- d. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld in c, waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met niet meer dan:
- 1. 5 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen en windmolens;
- 2. 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aarde en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen, de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingplan Tennispark Jaagpad.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestaande tennispark aan de Jaagpad in Amsterdam Zuid moet enkele meter in noordelijke richting verplaats worden ten behoeve van de realisatie van de Zuidasdok.
Zuidasdok
Zuidasdok is een project van Rijkswaterstaat, ProRail en gemeente Amsterdam om de bereikbaarheid van de Amsterdamse Zuidas en het noordelijke deel van de Randstad te verbeteren, zowel met het openbaar vervoer als over de weg. Dit wordt onder andere bereikt door het station Amsterdam Zuid uit te breiden, inclusief inpassing van het stedelijk en regionaal openbaar vervoer.
De A10 Zuid wordt tussen de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel verbreed naar 2 x 6 rijstroken, waarbij doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer worden gescheiden. Ook de knooppunten zelf worden aangepast. Uit het tracébesluit volgt dat gronden die nu in gebruik zijn voor het tennispark benut moeten worden ten behoeve van de snelweginfrastructuur en dat de kleedkamers en opslagruimtes (gedeeltelijk) moeten worden gesloopt.
Het tennispark en de bijbehorende bebouwing wordt daarom verplaatst in noordelijke richting, om ruimte te maken voor de snelweginfrastructuur.
Nieuw bestemmingsplan
Door de hiervoor beschreven ontwikkelingen komt een deel van het tennispark in de huidige bestemming 'Groen' terecht. Daarnaast moeten ook de bij het tennispark behorende gebouwen verplaatst worden, waardoor deze buiten de aangewezen bouwvlakken terecht komen. Dat is volgens het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Schinkel - Aalsmeerplein e.o.' niet toegestaan, waardoor het nodig is om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in de oksel van de Ringweg A10-Zuid en A10-West in Amsterdam Zuid. Daarnaast ligt het plangebied aan de kop van der groene scheg die naar het Amsterdamse Bos leidt, waardoor het aan een druk gebruikte recreatieve fietsroute ligt.
Het plangebied wordt begrenst door de A10 aan de zuid- en zuidwestkant, het Jaagpad aan de oostkant en de Pilotenstraat aan de noord- noordwestkant. De grens van het plangebied is gelijk aan de nieuwe grens van het tennispark.
Afbeelding: ligging plangebied binnen Amsterdam (rood omcirkelt)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft de in dit bestemmingsplan voorziene verplaatsing van het tennispark. Het beleidskader komt in Hoofdstuk 4 aan bod. In Hoofdstuk 5 zijn de milieukundige randvoorwaarden beschreven. Een toelichting op de juridische regeling wordt in Hoofdstuk 6 beschreven. Andere aspecten die de uitvoerbaarheid van het plan raken (economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid) komen in de hoofdstukken 7 en 8 aan bod.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Directe Omgeving
Het plangebied ligt in de oksel van de Ringweg A10-Zuid en A10-West. De snelweg is daardoor ook de dominante functie in der omgeving van het tennispark. Ten noorden bevindt zich het bedrijventerrein Schinkel. Ten oosten loopt een hoofdfietsroute langs de Schinkel. Grenzend aan het plangebied bevinden zich vooral parkeerplaatsen, deels van het tennispark, maar ook van de bedrijven in de omgeving.
Afbeeldingen: fietsroute langs de Schinkel (links), bedrijven en parkeren aan de Pilotenstraat (rechts)
2.2 Tennispark
Het tennispark omvat in de huidige situatie een gebied van circa 13.200 m2. Het park bestaat uit 15 tennisvelden, paden en bebouwing, waaronder een clubhuis en bijbehorende terras en opslagruimten.
Afbeelding: tennispark huidige situatie
Behalve het clubhuis bevinden zich nog twee gebouwen ten behoeve van opslag op het park. Het totale bebouwd grondoppervlak (footprint) van alle gebouwen bedraagt circa 380 m2. De tennisbanen hebben een totaaloppervlak van circa 9.250 m2 en de verharding (anders dan de gebouwen) omvat een oppervlak van circa 2.725 m2.
Afbeeldingen: tennisvelden (links) en clubhuis met terras (rechts)
Het tennispark is bijna volledig omringd door rijen met grote bomen en bosschages. In totaal bevinden zich 844 m2 aan groenvoorzieningen op het tennispark. Groenvoorzieningen op het terrein bevinden zich aan de zuidrand en rond het clubhuis.
Afbeelding: huidige situatie plangebied (links), bomen en bosschages rond het tennispark (rechts)
Hoofdstuk 3 Verplaatsing Tennispark
3.1 Inleiding
Het bestaande tennispark aan de Jaagpad in Amsterdam Zuid moet circa 7,5 meter in noordelijke richting verplaatst worden ten behoeve van de realisatie van het project Zuidasdok. Hierdoor komt een deel van het tennispark in de huidige bestemming 'Groen' terecht, waarbinnen zich diverse grote bomen en bosschages bevinden. Daarnaast moeten ook de bij het tennispark behorende gebouwen verplaatst worden, waardoor deze buiten de aangewezen bouwvlakken terecht komen. De totale omvang van het terrein blijft met 13.210 m2 ongeveer gelijk.
3.2 Nieuwe Situatie
3.2.1 Tennisvelden
Het aantal tennisvelden blijft gelijk aan de huidige situatie. Eén veld aan de noordrand wordt uitgewisseld met een veld aan de zuidrand, zodat hier ruimte ontstaat voor het nieuwe clubhuis. Eén gebouw aan de zuid-westrand komt te vervallen en het tweede wordt minimaal verplaatst. Verder wordt er een speelvoorziening voor kinderen gerealiseerd. De fietsenstalling wordt vanuit de zuidrand naar het centrale deel van het tennispark verplaatst. Verder blijft de structuur en indeling van het park op hoofdlijnen gelijk aan de huidige situatie. Er is geen sprake aan toename aan verharding ten opzichte van de huidige situatie (zie paragraaf 3.2.3).
De verplaatsing gaat ten koste van een stuk groen aan de noordrand plaats. Dit is het rechtstreekse gevolg van de aanpassing van de A10 in verband met de Zuidasdok.
Afbeelding: tennispark nieuwe situatie
3.2.2 Gebouwen
Van de drie gebouwen, waaronder het clubhuis en twee gebouwen voor opslag, komt één gebouw te vervallen. Het clubhuis wordt, zoals hiervoor reeds genoemd, naar de noordzijde van het terrein verplaatst. Het tweede gebouw, voor opslag, wordt minimaal verplaatst. Het totale oppervlak van de bebouwing bedraagt in de nieuwe situatie circa 500 m2, een toename van circa 120 m2 ten opzichte van de huidige situatie.
3.2.3 Verharding
De omvang van de verharding wordt in de nieuwe situatie kleiner dan de huidige situatie. In de nieuwe situatie is er circa 2.140 m2 verharding. Samen met de bebouwing van circa 500 m2 kan in de nieuwe situatie aan de bepalingen voor de hoofdgroenstructuur (percentage bebouwing + verharding maximaal 20%) worden voldaan.
3.2.4 Seizoensgebonden overkapping
De tennisvereniging is van plan om maximaal 4 tennisvelden in de winterperiode van 1 oktober tot en met 31 maart van een tijdelijke overkapping te voorzien. Deze overkapping heeft als primaire doel de dienstverlening van de tennisvereniging naar haar leden uit te breiden door het aanbieden van gegarandeerde speelmogelijkheden in genoemde periode. Hierdoor is de vereniging in staat om:
- de betrokkenheid van zijn leden met de tennisvereniging te verhogen;
- het aantal bewegings- en sportmogelijkheden in het winterseizoen te vergroten;
- het volgen en geven van tennislessen in de winter te garanderen, onafhankelijk van het winterweer.
Door de seizoensoverkapping kan het sportpark ook in de wintermaanden zo optimaal mogelijk worden gebruikt. Gegarandeerde baancapaciteit heeft ook een positieve invloed op de werkgelegenheid voor de tennistrainers en de beheerder van de clubkantine. Bovendien wordt daarmee de binding met specifieke doelgroepen, zoals jeugd, senioren en Verder in Balans, (ex-)kankerpatiënten versterkt.
Resterende overdekte baancapaciteit kan eventueel ter beschikking gesteld worden aan niet-leden van de tennisvereniging, te denken valt bijvoorbeeld aan buitenschoolse opvang en leden van andere verenigingen zonder binnenbanen.
Bij de overkapping gaat om een aluminium frame en een afdekking van tendoekmateriaal. De wanden zijn van PVC. De bouwhoogte van de overkapping is maximaal 10 meter (5 meter aan de randen). Na 31 maart worden zowel de overkapping als de wanden verwijderd. Deze worden niet op het tennispark opgeslagen.
3.2.5 Verkeer en parkeren
De verplaatsing van het tennispark heeft geen effect op het verkeer en het parkeren. Het programma, de ontsluiting en de parkeervoozieningen blijven gelijk. De verkeersproductie en de parkeerbehoefte wijzigen dan ook niet. Gelijk aan de huidige situatie wordt geparkeerd in de openbare ruimte rond het tennispark.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en deze is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van o.a. Rijksvaarwegen, Defensie, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 aangevuld. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het bestemmingsplan Tennispark Jaagpad.
Europese Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:
- Een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
- Het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
- Een goede toestand van het grondwater;
- Een duurzaam gebruik van water;
- Afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
In Nederland vertaalt de Rijksoverheid de Kaderrichtlijn in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten, zoals criteria voor het typeren van waterlichamen of uitgangspunten voor monitoring.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is eindverantwoordelijke voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn. Hij is dit mede namens de andere rijkspartijen en in nauw overleg met provincies, waterschappen en gemeenten. In het Nationaal bestuursakkoord Water (NBW) is de samenwerking in het waterbeheer en -beleid tussen deze partijen vastgelegd. Hier valt ook de uitvoering van de Kaderrichtlijn onder.
Nationaal Waterplan
Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water.
Tracébesluit Zuidasdok
Het tracébesluit heeft betrekking op de wijzigingen van de A10 Zuid en de knooppunten De Nieuwe Meer en Amstel en de inpassing daarvan. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het tracébesluit op 18 maart 2016 vastgesteld, mede op basis van zienswijzen die naar voren zijn gebracht, het milieueffectrapport en andere onderzoeken.
Uit het tracébesluit volgt dat gronden die nu in gebruik zijn voor het tennispark benut moeten worden ten behoeve van de snelweginfrastructuur en dat de kleedkamers en opslagruimtes (gedeeltelijk) moeten worden gesloopt. Op onderstaande afbeelding is de projectie van de snelweginfrastructuur op de bestaande situatie weergegeven, en is met kruisarcering aangegeven welke bebouwing moet worden geamoveerd (gesloopt).
Afbeelding: uitsnede kaart tracébesluit (maart 2016)
Conclusie
Het bestemmingsplan gaat uit van het verkleinen van het sportpark waarbij de grenzen van het tracébesluit worden aangehouden. Het plan is in overeenstemming met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie / Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De nieuwe wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Voor het streekplan komt de provinciale structuurvisie in de plaats. Hierin legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe, staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening.
De Structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn op 21 juni 2010 vastgesteld en sindsdien enkele malen op onderdelen herzien. De Provinciale Ruimtelijke Verordening is op 3 februari 2014 opnieuw vastgesteld, maar dit betreft een 'beleidsarme' wijziging van de verordening, wat wil zeggen dat er inhoudelijk geen significante wijzigen zijn vastgesteld. Op 28 september 2015 werd een wijziging van de PRV vastgesteld.
Bestaand bebouwd gebied
Conform artikel 9 van de Verordening is “bestaand bebouwd gebied” (BBG) de bestaande of de bij een op het moment van inwerkingtreding van de verordening geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.". Het gehele plangebied van dit bestemmingsplan is onderdeel van het “bestaand bebouwd gebied”.
Provinciaal Waterplan 2010-2015
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling.
In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie zelf doet tot en met 2015 en wat de provincie verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven. De provincie versterkt de uitvoering van het plan en bewaakt de voortgang door samen met haar partners een uitvoeringsprogramma voor de hele planperiode op te stellen.
In het Waterplan worden vier uitgangspunten gehanteerd:
- Klimaatbestendig waterbeheer: De waterkeringen, het watersysteem en de ruimtelijke inrichting moeten voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering.
- Water medesturend in de ruimte: Water is een belangrijke sturende factor in de ruimtelijke ontwikkeling. Op sommige plekken, zoals in de omgeving van dijken, is water vanwege de veiligheid zelfs het belangrijkste sturende element. Elders is water volgend in de ruimtelijke afweging.
- Centraal wat moet, decentraal wat kan: Met de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening is 'centraal wat moet, decentraal wat kan' de nieuwe sturingsfilosofie van het Rijk die de provincie overneemt. De uitgangspunten van deze vernieuwingen zijn: minder regels, meer uitvoeringsgericht, modernisering en stroomlijning van de regels.
- Gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering: Het Noord-Hollandse landelijk gebied zoals dat nu ervaren wordt is het resultaat van het leven met en de strijd tegen water. Daarbij moet worden gedacht aan de terpen, dijken, molens en droogmakerijen. Sinds 2007 heeft de provincie dankzij het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) een belangrijke regierol voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Met het Rijk heeft de provincie uitvoeringsafspraken gemaakt voor de periode 2007-2013. De uitvoering van het waterbeleid vraagt maatwerk via een gebiedsgerichte aanpak.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Amsterdam
Algemeen
Op 17 februari 2011 is de Structuurvisie 'Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam' vastgesteld in de gemeenteraad. De structuurvisie bestaat uit drie delen: visie, uitvoeringsstrategie en toetsingskader. De visie heeft als planhorizon 2030-2040, uitvoeringsstrategie en toetsingskader hebben als planhorizon 2010-2020.
In de Structuurvisie zijn keuzes vastgelegd voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. In de structuurvisie is als centrale ambitie verwoord dat Amsterdam zich als kernstad verder dient te ontwikkelen binnen een internationaal concurrerende duurzame Europese metropool. Deze ambitie wordt in het document verder uitgewerkt in onder meer de doelstelling om de bestaande stad intensiever te gebruiken. Verder wordt in de structuurvisie gesteld dat de ontwikkeling in Amsterdam Zuid zich kenmerkt door twee bewegingen uit de Structuurvisie, te weten de 'uitrol centrumgebied' en de 'internationalisering van de zuidflank'. Daarnaast versterking van de aantakking op de groene scheggen, waaronder de Amsterdamse Bosscheg, een belangrijke opgave.
Hoofdgroenstructuur
Het plangebied maakt deel uit van de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam en is aangewezen als een "stedelijk sportpark", zie afbeelding.
Stedelijk sportpark
Het Tennispark Jaagpad is aangewezen als het groentype 'Sportpark', specifiek een stedelijk sportpark. Stedelijke sportparken zijn de in de wijken geïntegreerde sportparken, waaronder tennisparken. Centraal staat het in stand houden van een kleinschalig en fijnmazig sportaanbod. De velden en het vrijetijdsaanbod (binnen en buiten) worden ingericht voor optimaal sportief gebruik. Bij voorkeur dienen gebouwde voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd in aangrenzende bouwblokken te worden gevestigd.
De toegestane bebouwings- en verhardingspercentage bedraagt maximaal circa 15% van het totale oppervlakte van het betreffende sportpark. Voor sportparken waar op het moment van vaststelling van de structuurvisie al een hoger percentage voor bebouwing/verharding is én voor topparken (vastgesteld en vast te stellen in toekomstige sportnota's), geldt een percentage van circa 20%. Kunstgras en verharding ten behoeve van sportuitoefening vallen niet onder de verhardingsnorm en zijn toegestaan. Parkeerfaciliteiten (inclusief gewapend gras) vallen wel onder de verhardingsnorm. Evenementen die aansluiten bij de mogelijkheden, het karakter, de omvang en de opzet van het sportpark (bijvoorbeeld sportevenementen en manifestaties) zijn toegestaan.
In de structuurvisie staat verder dat een puur ruimtelijke benadering van sportparken als stedelijke groene voorzieningen achterhaald is. Sportparken zijn al lang niet meer monofunctioneel, maar kunnen rekenen op gebruik door vele doelgroepen, waaronder jeugd. Door sportparken niet langer als ruimtelijk groen te beschouwen, maar als vrije-tijdvoorzieningen, liggen volgens de structuurvisie legio kansen om deze uit te laten groeien tot voorzieningen in de stad.
Volgens de structuurvisie zijn op stedelijke sportparken de volgende voorzieningen inpasbaar: recreatieve routes, voorzieningen voor intensief sportief en maatschappelijk (mede)gebruik, zoals een beheerdersgebouw, (multifunctioneel) clubgebouw, maatschappelijke voorzieningen (kinderopvang, voorzieningen voor buurtactiviteiten en onderwijs), commercieel sportaanbod (indoorsport en leisurefuncties), commerciële functies (gezondheidscentra, fysio, kleinschalige overnachtingsmogelijkheden gelieerd aan topsport), mits een directe versterkende link aan het sportaanbod blijvend gegarandeerd kan worden.
TAC Advies
Bij plannen binnen de Hoofdgroenstructuur dient advies bij de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) te worden ingewonnen. Op 24 mei 2016 heeft de TAC haar advies met betrekking tot dit bestemmingsplan uitgebracht (zie Bijlage 1).
Hierin constateert de TAC dat het plan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur onder voorwaarde dat het verhardings- en bebouwingspercentage wordt teruggebracht tot maximaal 20%. De bestaande mate van verharding en bebouwing geldt hierbij voor de TAC als uitgangspunt. De extra hoogte van het clubgebouw is voor de TAC geen bezwaar, dit verkleint de footprint van het clubgebouw en vergroot de mogelijkheden van vergroening. Ook oplossingen als groene daken voor het clubgebouw en een groene uitstraling van de tijdelijke overkapping kunnen bijdragen aan de vergroening van het tennispark.
In de huidige situatie bedraagt het percentage bebouwing + verharding circa 20,4%. In de nieuwe situatie wordt de hoeveelheid verharding beperkt en wordt de bebouwing in beperkte mate vergroot van 384 m2 naar 500 m2. Het percentage verharding en bebouwing is daarmee in de nieuwe situatie 20%, waarmee aan de bepalingen voor de hoofdgroenstructuur kan worden voldaan. Naar aanleiding van het TAC advies is in de regels van dit bestemmingsplan een maximum bebouwings- en verhardingspercentage van 20% opgenomen.
Sportplan 2013-2016
Voldoende bewegen en een hoge sportparticipatie van zowel jeugd als volwassenen zijn de hoofddoelen van het Amsterdamse Sportplan 2013-2016. Daarnaast komt het accent meer op gezondheid te liggen: het stimuleren van een gezonde levensstijl staat centraal in de aanpak tegen overgewicht van de Amsterdamse jeugd. Naast breedtesport wordt ook ingezet op topsport als inspiratiebron. Dat staat in het Sportplan 2013-2016. Met dit plan is al succesvol in gang gezet om de Amsterdamse jeugd en volwassenen meer te laten sporten en bewegen. Het Sportplan 2013-2016 is geen nieuw plan, maar een verdere uitwerking van het vorige plan uit de periode 2009-2012.
Sportnota
Het Stadsdeel Zuid heeft de sportnota opgesteld, waarin beleid en uitvoering op het gebied van sport zijn vastgesteld. De belangrijke thema's in deze nota zijn: Sportaccomodaties, Sport in de Openbare Ruimte, Sportstimulering, Sportverenigingen en een Sportief (top)sportklimaat.
Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
- 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
- 3. het nemen van grondwatermaatregelen.
In ’Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015’ staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat. Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:
De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de uitvoering van de drie watertaken. Bij het realiseren van haar doelstellingen is zij echter ook afhankelijk van de medewerking van anderen:
- Perceeleigenaren zoals particulieren, bedrijven en instellingen moeten ervoor zorgen dat hun perceel op de juiste wijze is aangesloten op de riolering (geen afvalwater op het hemelwaterriool) en kunnen hun eigen vervuiling beperken;
- Bij het voorkomen of aanpakken van grondwaterproblemen is de gemeente afhankelijk van vele factoren, zoals de bodemopbouw, de wijze waarop het gebied bouwrijp is gemaakt, de inrichting en het gebruik van de grond, en de ondergrond. Vooral bij particulier terrein (bijvoorbeeld toename verharding, bouw van kelders) heeft de gemeente beperkte invloed. Het beheer van het peil van het oppervlaktewater, de verantwoordelijkheid van het waterschap, is vaak maar van beperkte invloed op het grondwaterniveau.
Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Schinkel - Aalsmeerplein e.o.'
Tot in werking treding van het nu voorliggende bestemmingsplan is het op 29 mei 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Schinkel - Aalsmeerplein e.o.' van kracht. Het tennispark was in het voorheen vigerende bestemmingsplan reeds bestemd als "Sport". Op de afbeelding is dit weergegeven.
Als gevolg van de verbreding van de weginfrastructuur aan de zuidzijde (conform het vastgestelde Tracébesluit) is de sportbestemming ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aan de zuidzijde (zijde A10) verkleind en aan de noordzijde vergroot, ter plaatse van de daar vigerende bestemming "Groen".
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
4.4 Waterschap
Waternet - Keur AGV 2011 en Beleidsregels Keurvergunningen
Op 1 december 2011 is de Keur AGV 2011 en de daarbij behorende Beleidsregels Keurvergunningen van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) in werking getreden. De 'Keur' is de traditionele naam die waterschappen doorgaans geven aan een verordening met betrekking tot hun waterstaat- en waterhuishoudkundige taken. De Keur van waterschap Amstel, Gooi, en Vecht (AGV) is niet alleen gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer en bescherming tegen wateroverlast en overstroming, maar ook op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem.
Waternet - Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015
In het Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015 zijn voor de periode tot eind 2015 in totaal circa 43 pakketten van uitvoeringsmaatregelen ter bevordering van de ecologische waterkwaliteit samengesteld, waarvan 13 autonoom (reeds voorgenomen maatregelen). Daarnaast zijn er 11 onderzoekspakketten geformuleerd, waarvan 1 autonoom. Een deel hiervan heeft betrekking op onderzoek naar de uitvoerbaarheid of effectiviteit van specifieke maatregelen, deze kunnen mogelijk na 2015 alsnog tot uitvoeringsmaatregelen leiden.
De belangrijkste maatregelen liggen in iets meer dan de helft van de waterlichamen op het vlak van het terugdringen van de (fosfaat)belasting; in bijna alle waterlichamen betreft het de verbetering van oeverinrichting. Daarnaast gaat het om het opheffen van acht vismigratiebarrières, waarvan één autonoom. Er zijn circa tien maatregelen met relatief hoge kosten en klein effect op KRW-doelen. Deze zijn niet opgenomen in het maatregelenpakket. Het Waterbeheerplan omvat geen maatregelen die voor het onderhavige plangebied van belang zijn. Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien niet mogelijk of gewenst dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid van het waterschap. Voor meer details wordt hier verwezen naar de waterparagraaf in 5.4.
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Natuur
In het kader van een bestemmingsplan moet worden getoetst aan beleid, wet- en regelgeving ten aanzien van flora en fauna. Er wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortbescherming.
Flora- en faunawet
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt. Indien schade niet te voorkomen is, is een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Sinds 23 februari 2005 is het Vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. De algemene zorgplicht blijft wel van kracht.
Onderzoek
In februari 2016 is onderzoek verricht naar eventueel voorkomende beschermde natuurwaarden in het plangebied en omgeving (zie Bijlage 2). Naast bureaustudie bestond het onderzoek ook uit een veldstudie en een effectenonderzoek. Geconcludeerd wordt dat zich beschermde soorten in het gebied bevinden. Voor soorten van tabel 1 en 2 is ontheffing niet nodig, wel geldt de zorgplicht.
Verstoring van broedende vogels is altijd verboden, ontheffing wordt niet gegeven. Verstoring is te voorkomen door buiten het broedseizoen te werken als potentiële broedgebieden in geding zijn en tijdens het broedseizoen te monitoren of er risico op verstoring van nesten is en, als dat het geval mocht zijn, mitigerende maatregel te treffen. Het kappen van bomen en rooien van struiken is alleen mogelijk op een moment dat er geen vogels broeden. Tijdens het broedseizoen is controle vooraf noodzakelijk en er is een grote kans dat gewacht moet worden.
Ontheffing is nodig indien er meerjarig gebruikte verblijfplaatsen van roofvogels (Boomvalk, Sperwer, Buizerd) zijn en de werkzaamheden een verstorend effect hebben op deze verblijfplaatsen. De aanwezigheid van dergelijke verblijfplaatsen is niet bekend. Aanbevolen is om nader onderzoek uit te voeren om dit te bevestigen. Indien op de werklocaties beschermde planten (zoals orchideeën) groeien, kunnen deze vooraf verplaatst worden. Vooraf controle is hiervoor aanbevolen. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn ontheffing plichtig, hetzelfde geldt voor vaste vliegroutes en belangrijke jachtgebieden. Aanbevolen is om nader onderzoek naar vleermuizen uit te voeren. Momenteel is daarom aanvullend onderzoek in uitvoering.
5.2 Bodem
Op de bodemkwaliteitskaart behorend bij de Nota Bodembeheer valt het onderhavige plangebied binnen zone 1. Dat betekent dat de gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarde. De huidige bodemkwaliteit kan dan ook worden omschreven als schoon tot hooguit licht verontreinigd. Het plangebied is tegenwoordig in gebruik als tennispark. Dat zal door dit bestemmingsplan niet veranderen. In het kader van graaf- en bouwwerkzaamheden in de bodem is het echter wél noodzakelijk om de bodem nader te onderzoeken. Daarom is in mei 2016 door onderzoeksbuerau BOOT een verkennend bodem-, asfalt- funderingsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). In het bodemonderzoek zijn de bevindingen per deelgebied weergegeven.
Deellocatie A, nieuwbouw kantine
- De aangetroffen licht verhoogde concentraties (lood en minerale olie) geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.
- De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik (kantine) of de geplande werkzaamheden.
Deellocatie B, Verharding pad en oefenveld
- Samen met de rapportage van DPA Cauberg Huygen uit 2012 voldoet het verhardingsonderzoek aan de CROW 210 en kan er worden geconcludeerd dat het asfalt aanwezig op het tennispark niet teerhoudend is en geschikt voor hergebruik.
Deellocatie C, groenstroken
- De bodemopbouw ter plaatse van de groenstrook betreft circa 40 cm humeuze zandige klei op circa 200 cm zeer fijn tot matig fijn zand met daaronder siltige klei met sporen veen tot de onderzoeksdiepte van 300 cm beneden maaiveld.
Deellocatie D, verificatie minerale olie verontreiniging noordelijke groenstrook
- Visueel is in de ondergrond in de bodemlaag bestaande uit zand van 1 tot 1,5 meter beneden maaiveld een sterke olie-water reactie waargenomen ter hoogte van de bekende minerale olie verontreiniging. Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart).
- Op basis van de indicatieve concentratie minerale olie is het funderingsmateriaal niet herbruikbaar. Op basis van de indicatieve toetsing kan het materiaal naar verwachting worden afgevoerd naar een verwerker. Geadviseerd wordt om het onderzoek voor te leggen aan de beoogde verwerker.
Geconcludeerd kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende is voor de beoogde (en reeds bestaande) functie: sportpark. Indien werkzaamheden in deelgebied D plaatsvinden zal er ofwel met een gesloten grondbalans moeten worden gewerkt, ofwel zal de grond van de locatie moeten worden afgevoerd. Voordat dit gebeurt dien er een partijkeuring plaats te vinden conform het Besluit bodemkwaliteit.
5.3 Archeologie
Met de Wet op archeologische monumentenzorg is het verplicht voor alle (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen om het archeologisch belang een volwaardige plaats toe te kennen.
In het kader van het vigerende bestemmingsplan Bedrijventerrein Schinkel - Aalsmeerplein e.o. (2013) is door de gemeente Amsterdam een archeologisch bureau onderzoek gedaan. Op de in dat onderzoek opgenomen archeologische beleidskaart is het plangebied aangewezen als een gebied met een lage verwachting op archeologische waarden. Alle bodemingrepen zijn hierbij uitgezonderd van archeologisch veldonderzoek. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.
Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch veldonderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan vijftig jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld worden, zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
5.4 Water
5.4.1 Inleiding
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de 'Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw' ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om dergelijke ruimtelijke plannen te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).
Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater, de drinkwatervoorziening en het nautisch toezicht in de Amsterdamse stadsboezem.
5.4.2 Waterparagraaf
Waterberging
Bij een toename van het oppervlak aan verharding met 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden. Het plangebied voorziet niet in de toename van de verharding door de tennisvelden en de bijbehorende gebouwen. Er vindt geen demping van water plaats. Watercompensatie is niet aan de orde.
Grondwater
Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de grondwaterstromen in en nabij het projectgebied aangezien er geen ondergrondse bouwwerken worden voorzien.
Waterkering
Het plangebied is voor een klein deel gelegen binnen het invloedgebied van een waterkering. Hiervoor is in artikel 5 van de regels de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen, om de belangen van de waterkering te waarborgen.
5.5 Geluid
In de Wet geluidhinder zijn geluidsnormen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai opgenomen. Wanneer er een nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd en deze locatie binnen de geluidszones van industrie, rail- of wegverkeer valt moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Het bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe geluidsgevoelige bestemming, waardoor onderzoek, zoals hiervoor bedoeld, niet aan de orde is.
De huidige afstand van de tennisvelden tot de dichtstbijzijnde woonfunctie (woonboot) is 55 meter. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' moet vanwege geluidhinder voor tennisbanen met verlichting een richtafstand van 50 meter worden aangehouden tot woningen, maar in en gemengd gebied als het onderhavige is de richtafstand 30 meter. Daaraan wordt ook na verplaatsing van het tennispark ruimschoots voldaan.
5.6 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer
In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit, wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor zwevende deeltjes wordt eveneens op diverse locaties overschreden.
In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat ondermeer bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst aan de grenswaarden.
De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dan wel de bestaande toestand. De in dit bestemmingsplan voorziene verschuiving van het tennispark leidt niet tot wijzigingen ten aanzien van de verkeersintensiteiten of -routing. Het plan heeft dan ook geen effect op de luchtkwaliteit.
AMvB gevoelige bestemmingen
Sinds 15 januari 2009 is de AMvB gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit van kracht. Het Besluit verbiedt op plaatsen waar normen overschreden worden of waar overschrijding dreigt, de ontwikkeling van voorzieningen voor kwetsbare groepen in de nabijheid van snelwegen en provinciale wegen. Sportvoorzieningen vallen niet onder de definitie van gevoelige bestemmingen.
Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam
Het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam heeft op 5 januari 2010 de 'Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam vastgesteld'. Op basis daarvan zijn gevoelige bestemmingen ook niet toegestaan binnen 50 meter langs drukke (meer dan 10.000 voertuigen per etmaal) binnenstedelijke wegen. Onder de gevoelige bestemmingen vallen bijvoorbeeld scholen en bejaardentehuizen, maar geen sportterreinen. Het plangebied ligt langs de A10, maar het sportterrein is geen gevoelige bestemming. Bovendien is sprake van een bestaande voorziening die enkele meters wordt verplaatst, zonder dat de hoeveelheid aanwezige personen (blootgestelden) wijzigt.
5.7 Veiligheid
5.7.1 Luchthaven Schiphol
Wet luchtvaart / Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Met ingang van 2 november 2015 is de wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden. van kracht. In het LIB is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden regels omtrent beperking van bestemming en gebruik van grond in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenverkeer. Daarnaast worden regels gesteld omtrent beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen. De beperkingen voor de vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.
Onder vogelaantrekkende bestemmingen en vogelaantrekkend gebruik wordt verstaan:
- Industrie in de voedselsector met extramurale opslag of overslag;
- viskwekerijen met extramurale bassins;
- opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking;
- natuurreservaten en vogelreservaten;
- moerasgebieden en oppervlaktewateren groter dan 3 hectare.
Een tennispark is geen vogelaantrekkende functie als bedoeld in het LIB. Voor het onderhavige plangebied geldt een hoogtebeperking van 33-37 meter. Verder gelden er geen beperkingen. De nu voorziene ontwikkeling is niet in strijd met het LIB. Er zijn geen belemmeringen voor het beoogde gebruik of de beoogde bouwhoogte.
Conclusie
Er gelden geen beperkingen met betrekking tot vlieg- en communicatieverkeer die een belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
5.7.2 Externe veiligheid inrichtingen
In oktober 2004 is het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) in werking getreden. Hiermee zijn voor risicovolle activiteiten normen vastgelegd. In het besluit wordt van overheden verwacht dat zij zich rekenschap geven van elke verandering in het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door bedrijven en ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicovolle activiteiten. Bij deze ruimtelijke ontwikkelingen dient zorgvuldig en eenduidig met de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico te worden omgegaan.
Er bevinden zich geen dergelijke bedrijven binnen de invloedssfeer van het plangebied, zodat onderzoek of verantwoording niet aan de orde is.
5.7.3 Externe veiligheid transport
Externe veiligheid buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen '(Bevb) in werking getreden. Het besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wro. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
De dichtstbijzijnde buisleidingen bevindt zich op meer dan 200 meter afstand ten zuiden van het plangebied. De afstand van de nieuwe gebouwen tot deze leiding neemt in de nieuwe situatie toe. Nader onderzoek of verantwoording is hierdoor niet nodig.
Transport gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes kader. Conform het besluit geldt er een zone van 200 meter rond een transportroute waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd waar beperkingen worden gesteld aan het voorgenomen gebruik. Het plangebied bevindt zich volledig binnen de zone van de Ringweg A10. Over de A10 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het gaat om LPG, benzine en giftige gassen en vloeistoffen. In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Schinkel - Aalsmeerplein e.o.' is de externe veiligheid onderzocht. Geconcludeerd wordt dat het plaatsgebonden risico (PR) geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Met betrekking tot het groepsrisico is echter wél een overschrijding van de oriëntatiewaarde vastgesteld, waarvoor reeds verantwoording is afgelegd. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die dichter bij de A10 komen of die leiden tot hogere personendichtheden, dan welke reeds mogelijk waren. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen en de beoordeling van de aanvaardbaarheid (verantwoording) wijzigt dan ook niet.
5.8 Milieueffect Rapportage
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:
- 1. de aard van de voorgenomen activiteit;
- 2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
- 3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
- 4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft op een ontwikkeling van geringe schaal is een zeer beperkte beoordeling aan de orde.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe functies of in de uitbreiding van bestaande functies. Het gaat slechts om de verplaatsing van het tennispark om enkele meters in noordelijke richting ten behoeve van de realisatie van de Zuidasdok. Er worden geen negatieve effecten verwacht. Het bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.
Ten behoeve van het project Zuidasdok, ten behoeve van het ontwerptracébesluit Zuidasdok en het bestemmingsplan Zuidasdok is een milieueffectrapport (projectMER) opgesteld. Voor het nu voorliggende bestemmingsplan heeft dat geen relevantie.
Hoofdstuk 6 Toelichting Juridische Regeling
6.1 Structuur Van Het Bestemmingsplan
6.1.1 Verbeelding
De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen etc.
6.1.2 Planregels
De indeling van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 omvat twee artikelen; één artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en één artikel, dat de wijze van meten regelt.
Hoofdstuk 2 volgt per artikel in de meeste gevallen het volgende stramien:
- een omschrijving van de doeleinden van de bestemming;
- de bouwregels: regels omtrent hoogte enz.;
- een afwijkingsbevoegdheid van het dagelijks bestuur met betrekking tot de bouwregels;
- specifieke regels met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden;
- een afwijkingsbevoegdheid van het dagelijks bestuur met betrekking tot de gebruiksregels;
- de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om het bestemmingsplan te wijzigen.
Hoofdstuk 3 bevat regels betrekking hebbende op:
- een artikel waar de anti-dubbeltelregel in verwoord staat;
- algemene bouwregels, die het mogelijk maken voor ondergeschikte gebouwdelen bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden. Voorts wordt hierin geregeld dat stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, op en enkel onderwerp na, buiten toepassing worden verklaard. Tenslotte is bepaald dat bestaande, legale bebouwing is toegestaan voor zover de overige regels van het bestemmingsplan daar niet reeds toe leiden.
- algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Ook is het op grond van de bepaling mogelijk nutsgebouwen met een nader omschreven maatvoering op te richten;
- algemene regels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken: deze bepalingen vormen het sluitstuk van de bestemmingssystematiek in die zin dat deze bepalingen alle gebruik van gronden en opstallen dat strijdig is met de aan de grond gegeven bestemming verbiedt. In dit artikel wordt ook nader geregeld welk soort bedrijven is toegestaan binnen de bestemmingen;
Hoofdstuk 4 bevat regels betrekking hebbende op:
- overgangsrecht ten aanzien van bouwen: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is dit in strijd met de bebouwingsregels.
- overgangsrecht ten aanzien van gebruik: het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de voorschriften op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven; indien het gebruik van de grond en opstallen van eigenaar verandert mag de afwijking niet gehandhaafd worden;
- de slotregel.
6.2 Toelichting Op De Werking Van Het Bestemmingsplan
In deze paragraaf wordt een beschrijving van de verschillende bestemmingsregelingen gegeven.
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal taalgebruik.
Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden gemeten moeten worden.
Artikel 3: Sport
Alle gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Sport'. In de bestemmingsomschrijving (artikel 3.1) is bepaald dat binnen deze bestemming onder sportvoorzieningen met bijbehorende kleedruimten, medische ruimten, bergruimten, sportgerelateerde kantoor- en vergaderruimten en kantines zijn toegestaan. In de bouwregels (artikel 3.2) is bepaald dat er alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Gebouwen zijn slechts binnen de aangewezen bouwvlakken toegestaan. Ondersteunende horeca is toegestaan, op maximaal 20% van het bruto vloeroppervlakte van de bebouwing.
Er zijn voorts bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan binnen de bestemming. Deze mogen over het algemeen maximaal 3 meter hoog zijn. Voor sportvoorzieningen geldt een bouwhoogte van maximaal 5 meter en voor lichtmasten geldt maximaal 15 meter.
In de planregels is conform het TAC advies een maximum percentage opgenomen van 20% voor bebouwing en verharding samen. In de huidige situatie wordt dit percentage nog overschreden, maar in de nieuwe situatie bedraagt het percentage bebouwing + verharding 20%, aangezien een deel van de verharding wordt verwijderd.
Artikel 4: Waarde - Hoofdgroenstructuur
Het bestemmingsplan kent een dubbelbestemming 'Waarde - Hoofdgroenstructuur'. Het betreft hier gronden die volgens de Structuurvisie Amsterdam 2040 als Hoofdgroenstructuur zijn aangewezen. Ieder nieuw op te richten gebouw, al is deze in overeenstemming met andere aan deze gronden toegekende bestemmingen, dient ter advisering voorgelegd te worden aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC). Het advies wordt niet verlangd in het geval van het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Om de dubbelbestemming te kunnen verwijderen, aan te passen of toe te voegen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In het kader van dit bestemmingsplan heeft de TAC geadviseerd.
Artikel 5: Waterstaat - Waterkering
De waterkeringen zijn met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven. Deze bestemming regelt dat de betreffende gronden kunnen worden gebruikt als waterkering. Ver- en gebodsbepalingen die betrekking hebben op de bescherming van de waterkering zijn overeenkomstig vaste jurisprudentie niet in het bestemmingsplan opgenomen, omdat de Keur van het waterschap daarin reeds voorziet.
Artikel 6: Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7: Algemene bouwregels
In deze regeling zijn onder anderen bepalingen opgenomen met betrekking tot toegestane overschrijdingen van ondergeschikte bouwdelen.
Artikel 8: Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld welk gebruik niet is toegelaten. In het algemeen gebruiksverbod wordt gebruik dat in strijd is met de bestemming van de grond en de bijbehorende regels verboden.
Artikel 9: Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de gebiedsaanduiding van de geluidszone vanwege het bedrijventerrein Schinkel opgenomen.
Artikel 10: Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels.
Artikel 11: Overgangsrecht
Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het overgangsrecht vindt op deze wijze zijn plaats in dit plan.
Artikel 12: Slotregel
Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
De verplaatsing van het tennispark wordt betaald door de gemeente Amsterdam. De realisatie van het nieuwe clubgebouw wordt bekostigd door de tennisvereniging. Hiervoor zijn voldoende financiele middelen beschikbaar.
7.2 Eigendomsverhoudingen
Gronden zijn gemeente-eigendom en worden verhuurd aan de tennisvereniging.
7.3 Exploitatieplan Wro
Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld. In afwijking van het eerste lid kan de stadsdeelraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet bepaald worden of een exploitatieplan vastgesteld moet worden.
Er is geen kostenverhaal aan de orde omdat de grond eigendom van de gemeente is. Er is daarom geen aanleiding tot het opstellen van een exploitatieplan.
7.4 Planschade
Als gevolg van de gewijzigde planologische situatie kunnen er ruimtelijke effecten ontstaan die mogelijk kunnen leiden tot planschade. De ruimtelijke effecten die in het kader van planschade dienen te worden beoordeeld zijn:
- 1. beperking uitzicht;
- 2. beperking privacy;
- 3. schaduwwerking;
- 4. toename en overlast van verkeersbewegingen;
- 5. overige hinder en milieuaspecten;
- 6. beperking bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden.
Voor de planschadegevoelige objecten die als wonen worden gebruikt zijn de ruimtelijke effecten onder 1 t/m 5 relevant. De ruimtelijke effecten onder 1 en 3 t/m 6 zijn van belang voor de planschadegevoelige objecten die bedrijfsmatig worden gebruikt.
ad 1. beperking uitzicht
Een eventuele beperking van het uitzicht kan optreden indien de toegestane bouwhoogte toeneemt en/of de afstand van nieuwe bebouwing tot planschadegevoelige objecten afneemt.
Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een clubgebouw te realiseren, dat hoger mag worden dan het huidige clubgebouw en dat dichter bij de bestaande bebouwing ten noorden van het plangebied mag komen. De afstand tot de bestaande bebouwing is met minimaal 40 meter echter nog zodanig groot en de bouwhoogte met maximaal 8 meter zodanig beperkt, dat geen effect op het uitzicht van objecten ten noorden van het plangebied kan worden verwacht. Bij genoemde objecten gaat het om kantoor- en bedrijfsgebouwen. Hier weegt het uitzicht bovendien minder zwaar als bij woningen. Het karakter van het uitzicht verandert niet. Het gaat in de huidige situatie om een tennispark, dat gaat met de vaststelling van dit bestemmingsplan niet veranderen.
Planschade vanwege een beperking van het uitzicht is dus niet aan de orde.
ad 2. beperking privacy
Er bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen woningen, zodat er geen sprake kan zijn van planschade door een beperking van de privacy.
ad 3. schaduwwerking
Schaduwwerking kan net als bij de beperking van het uitzicht optreden indien de toegestane bouwhoogte toeneemt en/of de minimale afstand van nieuwe bebouwing tot planschadegevoelige objecten afneemt.
Hoewel de bebouwing hoger mag worden en dichter bij planschadegevoelige objecten gebouwd mag worden, is de omvang van de mogelijke bebouwing, vooral ook in relatie tot de afstand tot planschadegevoelige gebouwen, zodanig gering dat geen negatief effect op de schaduwwerking kan worden verwacht. Daarnaast weegt schaduwwerking bij bedrijven en kantoren minder zwaar. Planschade vanwege schaduwwerking is niet aan de orde.
ad 4. toename en overlast van verkeersbewegingen
Nieuwe ontwikkelingen kunnen leiden tot een toename aan verkeersbewegingen die voor overlast in de omgeving zou kunnen zorgen.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt een verplaatsing van het bestaande tennispark in noordelijke richting mogelijk, om ruimte te maken voor de snelweginfrastructuur. Het gaat niet om een uitbreiding van het tennispark. Hierdoor zal er ook geen sprake zijn van een relevante toename aan verkeersbewegingen, die tot overlast en planschade in de directe omgeving zouden kunnen leiden.
ad 5. overige hinder en milieuaspecten
Bij overige hinder en milieuaspecten gaat het om mogelijke hinder door geluid, stank en gevaar door bedrijven en voorzieningen.
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe functies die tot een toename van hiervoor genoemde hinder zou kunnen zorgen. Planschade vanwege dit aspect is daarom niet aan de orde.
ad. 6 beperking bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden
Bij dit onderwerp gaat het erom of bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied worden belemmerd in hun bedrijfsvoering doordat er bijvoorbeeld nieuwe woningen in de nabijheid komen.
Het bestemmingsplan voorziet niet in woningen. Het gaat in de huidige situatie om een tennispark en dat zal door vaststelling van dit bestemmingsplan niet veranderen. Er zal dan ook geen sprake zijn van planschade vanwege een belemmering van bedrijven in hun bedrijfsvoering door bijvoorbeeld woningen.
Normaal maatschappelijk risico
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel – voor zover hier relevant – blijft, van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak, in ieder geval voor rekening van de aanvrager: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
De lijn van jurisprudentie is dat kleine schadehinder valt onder het normaal maatschappelijk risico, zeker binnen bestaand bebouwd gebied.
Conclusie
Een effect van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling op planschadegevoelige objecten in de directe omgeving is nihil. Het wordt dan ook niet verwacht dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan tot planschade zal leiden, die voor vergoeding in aanmerking komt.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg
8.1 Wettelijk (Voor)overleg
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerp van het bestemmingsplan Tennispark Jaagpad aan een aantal instanties gezonden, zoals:
- 1. Rijkswaterstaat
- 2. Inspectie Leefomgeving en Transport
- 3. Provincie Noord-Holland
- 4. Gemeente Amsterdam, Afdeling Verkeer & Openbare Ruimte
- 5. Gemeente Amsterdam, Ruimte en duurzaamheid
- 6. Gemeente Amsterdam, Zuidasdok
- 7. Monumenten en Archeologie (M&A)
- 8. Stadsregio Amsterdam
- 9. Liander
- 10. Gasunie NV
- 11. KPN Nederland
- 12. Tennet
- 13. Kamer van Koophandel
- 14. Waternet
- 15. Brandweer Amsterdam-Amstelland
Er zijn vier vooroverleg reacties ex artikel 3.1.1. ontvangen van:
- Rijkswaterstaat;
- Zuidasdok;
- Ruimte en Duurzaamheid, gemeente Amsterdam;
- Brandweer Amsterdam-Amstelland.
Van deze vier reacties, heeft alleen het Zuidasdok inhoudelijke opmerkingen gemaakt deze worden in het vervolg samengevat en van een antwoord voorzien. De overigen geven aan dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot opmerkingen.
Reactie Zuidasdok
Opmerking 1
Naast een tweetal tekstuele wijzigingen, wordt aangegeven dat de in de toelichting gebruikte Ontwerp Tracébesluit kaart afwijkt van de Tracébesluit kaart. Gevraagd wordt dan ook om deze te vervangen.
Antwoord 1
De tekst is conform gemaakte opmerkingen aangepast en de kaart van het Ontwerp Tracébesluit is vervangen door de kaart van het vastgestelde Tracébesluit (maart 2016).
Opmerking 2
Men geeft aan dat het een goede zaak is om het bestemmingsplan ook aan Rijkswaterstaat voor te leggen.
Antwoord 2
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan Rijkswaterstaat. Van hen is een reactie ontvangen die niet heeft geleid tot aanpassingen van het plan.
Bijlage 1 Tac-advies (24 Mei 2016)
Bijlage 1 TAC-advies (24 mei 2016)
Bijlage 2 Onderzoek Flora & Fauna, Natuurbeleven B.v. (20 Februari 2015)
Bijlage 2 Onderzoek Flora & Fauna, Natuurbeleven B.V. (20 februari 2015)