KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - 1
Artikel 4 Bedrijf - 2
Artikel 5 Dienstverlening
Artikel 6 Gemengd - 1
Artikel 7 Gemengd - 2
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Maatschappelijk - 1
Artikel 10 Maatschappelijk - 2
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Tuin - 1
Artikel 13 Tuin - 2
Artikel 14 Tuin - 3
Artikel 15 Tuin - 4
Artikel 16 Tuin - 5
Artikel 17 Verkeer
Artikel 18 Water
Artikel 19 Wonen - 1
Artikel 20 Wonen - 2
Artikel 21 Wonen - 3
Artikel 22 Wonen - 4
Artikel 23 Wonen - 5
Artikel 24 Wonen - 6
Artikel 25 Wonen - 7
Artikel 26 Wonen - 8
Artikel 27 Wonen - 9
Artikel 28 Wonen - 10
Artikel 29 Wonen - 11
Artikel 30 Wonen - Uit Te Werken
Artikel 31 Leiding - Gas
Artikel 32 Waarde - Archeologie 1
Artikel 33 Waarde - Archeologie 2
Artikel 34 Waarde - Archeologie 3
Artikel 35 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 36 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 37 Anti-dubbeltelregel
Artikel 38 Algemene Bouwregels
Artikel 39 Algemene Gebruiksregels
Artikel 40 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 41 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 42 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 43 Overgangsrecht
Artikel 44 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Doelstelling
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Bevoegdheden
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Ruimtelijke Opbouw
2.2 Functionele Opbouw
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.6 Stadsdeelbeleid
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Algemeen
4.2 Uitgangspunten Voor Groen En Water
4.3 Uitgangspunten Voor Verkeer En Parkeren
4.4 Uitgangspunten Voor Wonen, Bedrijvigheid En Voorzieningen
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Milieueffectrapportage
5.8 Milieuzonering
5.9 Natuur En Landschap
5.10 Verkeer En Parkeren
5.11 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Artikelgewijze Toelichting
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Handhaving
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek Banne Buiksloot Ii
Bijlage 3 Cultuurhistorische Verkenning En Analyse Banne Buiksloot Ii
Bijlage 4 Natuurtoets Banne Buiksloot Ii
Bijlage 5 Advies Brandweer Amsterdam-amstelland
Bijlage 6 Externe Veiligheid Aardgasleidingen
Bijlage 7 Tac Advies
Bijlage 8 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 9 Download Versie Van De Toelichting (Pdf)
Bijlage 10 Download Versie Van De Regels (Pdf)

Banne Buiksloot II

Bestemmingsplan - Amsterdam

Vastgesteld op 19-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Banne Buiksloot II met identificatienummer NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Noord.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding;

1.6 aan-huis-gebonden-beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner zelf wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 archeologisch rapport

rapport, zoals bedoelt in artikel 39, lid 2 Monumentenwet 1988, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur in voldoende mate is vastgesteld;

1.8 automatenhal

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage

een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Bij het ontbreken van een percentage geldt een bebouwingspercentage van 100%;

1.11 bedrijf

het bedrijfsmatig (industrieel) vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 bodemverstoring

elke vorm van grondverzet;

1.17 botenhuis

een gebouw gebouwd over het water en bereikbaar van het te bevaren water, dat dient voor overdekt onderbrengen van één of meer schepen;

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 brutovloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;

1.26 consumentverzorgende dienstverlening

persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.27 cultuurhistorische waarde

de waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek;

1.28 Dagelijks Bestuur

het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord;

1.29 dakopbouw

bijzondere bouwlaag waarvan het vloeroppervlak ten hoogste 60% van het vloeroppervlak van de direct daaronder gelegen bouwlaag omvat;

1.30 dienstverlening

het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. 1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. 2. maatschappelijke dienstverlening;

1.31 dove gevel

een bouwkundige constructie waarin,

  1. a. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geldwisselkantoor

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld;

1.35 geluidsgevoelige maatschappelijke functie

maatschappelijke functie die op grond van de Wet geluidhinder als geluidsgevoelig gebouw is aangewezen, zijnde;

  1. 1. onderwijsgebouw;
  2. 2. ziekenhuis;
  3. 3. verpleeghuis;
  4. 4. verzorgingstehuis;
  5. 5. psychiatrische inrichting;
  6. 6. kinderdagverblijf;

1.36 geluidsluwe zijde

De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een serre of loggia wordt gerealiseerd met waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

1.37 groenvoorzieningen

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, taluds, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;

1.38 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.39 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.40 horeca I

fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.41 horeca II

nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.42 horeca III

café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.43 horeca IV

restaurant (restaurant, koffie- en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.44 horeca V

hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.45 kap

bijzondere bouwlaag die door een dakconstructie is omgeven en welke ten minste uit twee elkaar snijdende, hellende vlakken (minimaal 30° bestaat);

1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van wet- en regelgeving geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoud en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.47 ligplaats voor woonschepen

de ruimte welke door een woonschip, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, mag worden ingenomen;

1.48 maaiveld

de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.49 maatschappelijke dienstverlening

het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen;

1.50 opslag

het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel;

1.51 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.52 peil

onderpeil wordt verstaan:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een woonschip: het waterpeil;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.53 planregels

de regels, deel uitmakende van het Banne Buiksloot II;

1.54 pleziervaartuig

een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie niet zijnde bewoond;

1.55 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waar onder andere begrepen moeten worden de voet- en fietspaden;

1.56 seksinrichting

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen;

1.57 short stay

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden;

1.58 supermarkt

zelfbedieningszaak voor levensmiddelen en huishoudelijke producten;

1.59 telefoneerinrichting of belhuis

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen;

1.60 transport

het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen;

1.61 verbeelding

digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven;

1.62 waterlijn

de scheiding tussen het natte en droge deel van het schip, wanneer dit in volkomen rust, op rustig water zou liggen;

1.63 waterkering

natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;

1.64 waterstaatkundige werken

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken, uitgezonderd steigers;

1.65 wonen

permanent verblijf, waarbij de mate van zelfstandigheid en samenlevingsverband niet relevant zijn;

1.66 woonark

een woonschip, niet zijnde een woonboot of een woonvaartuig, dat feitelijk niet geschikt is om mee te varen;

1.67 woonboot

een woonschip die aan de romp en de opbouw herkenbaar is als schip, met een (grotendeels) authentiek karakter;

1.68 woonschip

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet, onder te verdelen in:

  1. a. woonark;
  2. b. woonboot;
  3. c. woonvaartuig;

1.69 woonvaartuig

een woonschip met een casco dat herkenbaar is als een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met een gehele of gedeeltelijke opbouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de hoogte van een woonschip

de afstand tussen de waterlijn en het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, masten, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen;

2.5 de breedte van een woonschip

de afstand van de buitenste vaste delen van de woonboot van bakboord naar stuurboord gemeten;

2.6 de lengte van een woonschip

de afstand van de voorkant van het voorste vaste deel tot de achterkant van het achterste vaste deel van de woonboot;

2.7 de bouwhoogte van een antenne-installatie

tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager;

2.8 de brutovloeroppervlakte van een gebouw

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 de vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. nuts- en waterstaatsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. water;
  3. d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  2. b. voor erfafscheidingen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 4 Bedrijf - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een molen met de daarbij ondergeschikte kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid;
  2. b. het herstel en behoud van de culturele en landschappelijke waarden;
  3. c. bedrijfswoning (inpandig);

met de daarbij behorende:

  1. d. krijtschuur;
  2. e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de toegestane maximale bouwhoogte voor gebouwen aangegeven;
  2. b. er is één inpandige bedrijfswoning toegestaan waarvan de inhoudsmaat niet meer dan 500 m³ mag bedragen dan wel de bestaande inhoudsmaat wanneer deze meer is.

Artikel 5 Dienstverlening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. b. horeca I, horeca III en horeca IV;
  3. c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  2. b. voor erfafscheidingen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 6 Gemengd - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. detailhandel, horeca I, horeca III, horeca IV, kantoren en consumentverzorgende dienstverlening op de 1ste en 2debouwlaag;
  3. c. supermarkten op de 2debouwlaag;
  4. d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk -1' is tevens de functie dienstverlening, niet zijnde geluidsgevoelige maatschappelijke functies op de 1ste, 2de en 3debouwlaag toegestaan;
  5. e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 2' is tevens de functie maatschappelijke dienstverlening, niet zijnde geluidsgevoelige maatschappelijke functies op de 3debouwlaag toegestaan;
  6. f. gebouwde parkeervoorzieningen met bijbehorende toegangen voor wat betreft de 1ste en 3de bouwlaag;

met de daarbij behorende:

  1. g. tuinen;
  2. h. groenvoorzieningen;
  3. i. voet- en fietspaden;
  4. j. water;
  5. k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  2. b. voor erfafscheidingen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 6.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen indien de woningen minimaal aan één zijde een geluidsluwe gevel hebben;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
  3. c. voor de in lid 6.1 sub c genoemde functie geldt dat nevenruimten behorende bij deze functie, niet zijnde verkoopvloeroppervlakte in de 3debouwlaag zijn toegestaan waarbij de bruto vloeroppervlakte niet meer dan 350 m² mag bedragen;
  4. d. in de 1ste bouwlaag zijn maximaal twee vestigingen van de in lid 6.1 onder b toegestane functies toegestaan waarbij het totale bruto vloeroppervlakte niet meer dan 500 m² mag bedragen;
  5. e. in de 2de bouwlaag zijn maximaal twee vestigingen van de in lid 6.1 onder c toegestane functie toegestaan waarbij de bruto vloeroppervlakte niet meer dan 1.800 m² per vestiging mag bedragen;
  6. f. het totale bruto vloeroppervlakte van de in lid 6.1 onder b en c toegestane functies mag voor de 1ste en 2de bouwlaag niet meer dan 7.250 m² bedragen.

Artikel 7 Gemengd - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke dienstverlening met inbegrip van bergingen en andere nevenruimten voor wat betreft de 1ste en 2de bouwlaag;
  2. b. wonen met inbegrip van bergingen en andere nevenruimten, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor wat betreft de overige bouwlagen;

met de daarbij behorende:

  1. c. pleinen;
  2. d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

7.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. c. voor erfafscheidingen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  4. d. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 7.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen indien de woningen minimaal aan één zijde een geluidsluwe gevel hebben;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. recreatief medegebruik;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' zijn bruggen danwel viaducten toegestaan;
  4. d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'maatschappelijk' zijn tevens voor bij onderwijsvoorzieningen, een medisch kinderdagverblijf en vergelijkbare maatschappelijke dienstverlening behorende buitenruimten toegestaan;
  5. e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'tuin' is het gebruik van tuin ten behoeve van de aangrenzende woonfunctie toegestaan;
  6. f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'waterberging' is tevens een waterberging toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. g. speeltoestellen;
  2. h. voet- en fietspaden met bijbehorende bruggen;
  3. i. nutsvoorzieningen;
  4. j. water;
  5. k. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

8.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. er mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden;
  2. b. de maximum bouwhoogte voor speeltoestellen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in strijd is met de in lid 8.1 genoemde gronden wordt in elk geval aangemerkt:

  1. a. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' is het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van deze gronden op maaiveld-/waterniveau voor groen, verkeer en water zoals bedoeld in de artikelen 8, 17 en 18 toegestaan;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'waterberging' is het dempen van oppervlaktewater alleen toegestaan met een vergunning, die wordt verstrekt indien binnen het aanduidingsvlak minimaal 4.400 m² waterberging en/of oppervlaktewater in stand wordt gehouden dan wel voldoende aannemelijk is dat dit binnen het aanduidingsvlak gerealiseerd wordt.

Artikel 9 Maatschappelijk - 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke dienstverlening;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'horeca' is tevens een zaalaccommodatie toegestaan;
  3. c. uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'kinderboerderij' is een kinderboerderij toegestaan;
  4. d. uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'begraafplaats' is een begraafplaats toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. voet- en fietspaden;
  3. g. (ontsluitings)wegen;
  4. h. erven;
  5. i. water;
  6. j. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is het aangegeven maximale bebouwingspercentage toegestaan;
  3. c. voor erfafscheidingen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  4. d. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Op de adressen Anckerplaats 24, Statenjachtstraat 2 en 830 t/m 838 zijn geluidsgevoeligemaatschappelijke functies niet toegestaan.

Artikel 10 Maatschappelijk - 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. teraardebestelling en instandhouding van graven;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'crematorium' is een crematorium toegestaan;

met daarbij behorende:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. wandelpaden;
  3. c. parkmeubilair;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. (ontsluitings)wegen;
  6. f. onbebouwde parkeervoorzieningen;
  7. g. erven;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. water;
  10. j. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

10.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  3. c. voor erfafscheidingen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  4. d. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportterreinen;

met de daarbij behorende

  1. a. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. (ontsluitings)wegen;
  5. e. erven;;
  6. f. water;
  7. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

11.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 11.2 genoemde gronden zijn slechts bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' wat gelijk is aan het verhardingspercentage is het aangegeven maximale bebouwingspercentage toegestaan;
  2. b. voor gebouwen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 8 meter bedragen;
  3. c. voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag de bouwhoogte niet meer dan 14 meter bedragen.

Artikel 12 Tuin - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven met bijbehorende al dan niet openbare voetpaden;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin' is een berging toegestaan;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeergarage' is een ondergrondse parkeergarage toegestaan;

met de daarbij behorende

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. water;
  3. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

12.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. met uitzondering van de gronden ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeergarage' en met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin', mogen er slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden;
  2. b. de bouwhoogte voor erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen
  4. d. voor woningen gelegen aan de Berend Boeijingstraat, Willem Noorlanderkade en op de adressen Diopter 198 t/m 248 mag op het zij-erf een tuinmuur worden opgericht van 2 meter, mits de aanliggende bestemming Verkeer is, zoals bedoeld in artikel 17 van deze regels.

Artikel 13 Tuin - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven met bijbehorende al dan niet openbare voetpaden;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'garage' zijn garages, bergingen en carports toegestaan;

met de daarbij behorende

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. water;
  3. e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

13.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte voor erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. b. per tuinperceel mag een berging gebouwd worden waarbij de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen en de maximale oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'garage' mag de bouwhoogte van garages, bergingen en carports niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  4. d. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 14 Tuin - 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven met bijbehorende al dan niet openbare voetpaden;

met de daarbij behorende

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. water;
  3. d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

14.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming toegestaan, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. per tuinperceel mag een carport gebouwd worden waarbij de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 mag bedragen en de maximale oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
  2. b. op het zij-erf behorende bij een woning mag een tuinmuur worden opgericht van 2 meter, mits de aanliggende bestemming Verkeer is, zoals bedoeld in artikel 17 van deze regels;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 15 Tuin - 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. tuinen en erven ten behoeve van de aangrenzende ligplaatsen voor woonschepen inclusief bijbehorende steigers en loopplanken;

met de daarbij behorende

  1. b. bergingen;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. toegangspaden;
  4. e. water;
  5. f. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

15.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. het maximum oppervlakte voor bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen per tuin mag gezamenlijk niet meer dan 30 m2 bedragen;
  2. b. de maximum bouwhoogte voor bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. c. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  4. d. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 16 Tuin - 5

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen en erven met bijbehorende al dan niet openbare voetpaden;

met de daarbij behorende

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. water;
  3. d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

16.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. het maximum oppervlakte voor bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen mag gezamenlijk niet meer dan 25 m2 bedragen;
  2. b. de maximum bouwhoogte voor bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  3. c. de maximum goothooge voor bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
  4. d. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  5. e. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. onbebouwde parkeervoorzieningen;
  4. d. pleinen;
  5. e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' zijn bruggen dan wel viaducten toegestaan;
  6. f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'maatschappelijk' zijn tevens voor bij onderwijsvoorzieningen, een medisch kinderdagverblijf en vergelijkbare maatschappelijke dienstverlening behorende buitenruimten toegestaan;
  7. g. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras' zijn tevens voor bij woningen behorende gebouwde terrassen en ongebouwde parkeervoorzieningen toegestaan;
  8. h. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'horeca van categorie V' is tevens horeca V toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. i. groenvoorzieningen;
  2. j. nutsvoorzieningen;
  3. k. water;
  4. l. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

17.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen dat:

  1. a. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.

17.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 17.1 onder e genoemde functie het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van deze gronden op maaiveldniveau voor groen, verkeer en water zoals bedoeld in de artikelen 8, 17 en 18 is toegestaan.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'aanlegsteiger' zijn aanlegsteigers toegestaan;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'brug' zijn bruggen danwel viaducten toegestaan;
  4. d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn ligplaatsen voor woonschepen ten behoeve van wonen toegestaan, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  5. e. recreatief medegebruik;
  6. f. bruggen;
  7. g. overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

18.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepalingen dat:

  1. a. bij woonschepen is per woonschip één loopplank of steiger toegestaan met de volgende maximale maatvoeringsbepalingen:
    1. 1. breedte = gelijk aan de woonschepen;
    2. 2. diepte = 3 meter;
  2. b. steigers zoals bedoeld in lid 18.2 onder a mogen per woonschip worden bebouwd met een berging die de volgende maximale maatvoeringsbepalingen mag hebben:
    1. 1. oppervlakte = 10 m²;
    2. 2. bouwhoogte = 2,2 meter;
  3. c. voorgaande lid is niet van toepassing voor woonschepen die zijn gelegen aan de Buiksloterdijk;
  4. d. onverminderd het bepaalde onder a, mogen woonschepen gelegen aan de aanlegsteigers in de haven in het Zijkanaal I met de adressen Klaprozenweg 74 t/m 154 steigers naast de woonschepen hebben, waarbij de maatvoering zoals bepaald onder a van overeenkomstige toepassing is;
  5. e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.

18.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 18.1 genoemde functie:

  1. a. uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn ligplaatsen voor woonschepen toegestaan met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'woonschepenligplaats' maximaal 71 woonschepen zijn toegestaan;
    2. 2. de maximum maatvoeringsbepalingen ten aanzien van een woonboot bedragen:
      • lengte = 30 meter;
      • breedte = 5 meter;
      • hoogte = 6 meter;
    3. 3. de maximum maatvoeringsbepalingen ten aanzien van een woonark bedragen:
      • lengte = 20 meter;
      • breedte = 7 meter;
      • hoogte = 6 meter;
    4. 4. de maximum maatvoeringsbepalingen ten aanzien van een woonvaartuig bedragen:
      • lengte = 25 meter;
      • breedte = 5 meter;
      • hoogte = 6 meter;
  2. b. in afwijking van het gestelde in lid 18.3 onder a mogen woonschepen, die op het moment van het in werking treden van het bestemmingsplan reeds een vergunde ligplaats met afwijkende maatvoering hebben, deze ligplaats blijven innemen tot het moment dat de betreffende woonschepen worden vervangen;
  3. c. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van woonschepen ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het woonschip.

Artikel 19 Wonen - 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

19.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' is de aangegeven maximale goothoogte voor woningen toegestaan;
  3. c. het aantal bouwlagen exclusief kap mag per woning niet meer dan 2 bedragen.

19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 19.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 20 Wonen - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'garage' zijn garages toegestaan;
  3. c. bergingen;
  4. d. tuinen en erven;
  5. e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

20.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 20.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is het aangegeven maximale bebouwingspercentage per bestemmingsvlak toegestaan;
  3. c. het aantal bouwlagen exclusief dakopbouw of kap mag per woning niet meer dan 2 bedragen;
  4. d. de maximale bouwdiepte mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  5. e. de zijdelingse afstand van de kopwoning tot erfscheiding mag niet minder dan 1 meter bedragen;
  6. f. de afstand van de voorgevel van woningen tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  7. g. het vloeroppervlak van bergingen mag niet meer dan 10 m2 bedragen;
  8. h. de bouwhoogte van bergingen mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
  9. i. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  10. j. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen op het zij- of achtererf mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'garage' zijn garages toegestaan met dien verstande dat:
    1. 1. de maximum vloeroppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen;
    2. 2. de maximum bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  12. l. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximum bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.2 onder d teneinde de bouwdiepte op de begane grond aan de achtergevel met maximaal 3 meter ten behoeve van het oprichten van een serre te overschrijden.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 20.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 21 Wonen - 3

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in de zin van gestapelde- of terraswoningen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

21.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 21.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  2. b. het aantal bouwlagen exclusief dakopbouw mag per woning niet meer dan 3 bouwlagen bedragen.

21.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 21.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen en garages;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 22 Wonen - 4

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;

met daarbij behorende

  1. b. bergingen;
  2. c. garages;
  3. d. tuinen en erven;
  4. e. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

22.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 22.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  3. c. het aantal bouwlagen exclusief dakopbouw of kap mag per woning niet meer dan 2 bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  5. e. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen op het zij- of achtererf mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  6. f. de afstand van de bebouwing tot de erfgrens van de kopwoning mag niet minder dan 1 meter bedragen;
  7. g. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximum bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

22.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 22.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 23 Wonen - 5

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

23.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 23.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bebouwing moet met een kap te worden afgewerkt waarbij de dakhelling tussen de 30° en 60° moet bedragen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' is de aangegeven maximale goothoogte voor woningen toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;

23.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 23.2 onder a teneinde voor de bebouwing af te wijken van de kapverplichting.

23.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 23.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 24 Wonen - 6

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'garage' zijn uitsluitend garages/bergingen toegestaan;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'internetwinkel' is tevens een internetwinkel toegestaan;
  4. d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'maatschappelijk' is tevens een kinderdagverblijf toegestaan;
  5. e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'supermarkt' is tevens een supermarkt toegestaan;
  6. f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 3' zijn tevens de functies maatschappelijke dienstverlening, kantoren en andere daarmee gelijk te stellen functies toegestaan op de begane grond;
  7. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

24.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 24.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang toegestaan waarbij het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van de gronden op maaiveldniveau voor groen en verkeer zoals bedoeld in de artikelen Groen en Verkeer is toegestaan;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

24.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 24.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen en gebouwde parkeervoorzieningen/garages;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 25 Wonen - 7

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' is tevens consumentverzorgende dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening op de 1ste bouwlaag toegestaan, niet zijnde geluidsgevoelige maatschappelijke functies;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' zijn op de 2debouwlaag tevens de functies kantoren, bedrijven en maatschappelijke dienstverlening, niet zijnde geluidsgevoelige maatschappelijke functies, toegestaan;
  4. d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' zijn op de 1stebouwlaag tevens de functies horeca I, horeca III, horeca IV, bedrijven, kantoren en maatschappelijke dienstverlening, niet zijnde geluidsgevoelige maatschappelijke functies, toegestaan;
  5. e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 3' zijn de functies maatschappelijke dienstverlening, kantoren en andere daarmee gelijk te stellen functies toegestaan op de begane grond;
  6. f. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeergarage' zijn garages en bergingen ten behoeve van de woonfunctie toegestaan;
  7. g. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang toegestaan waarbij het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van de gronden op maaiveldniveau voor groen en verkeer zoals bedoeld in de artikelen Groen en Verkeer is toegestaan;
  8. h. tuinen;
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. voetpaden;
  11. k. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  12. l. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

25.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 25.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. voorzover binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, moeten gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' is de aangegeven maximale goothoogte voor woningen toegestaan;
  4. d. voor erfafscheidingen mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  5. e. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

25.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 25.1 genoemde functie:
    1. 1. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen;
    2. 2. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.
  2. b. Voor woningen binnen het bestemmingsvlak aan de IJdoornlaan en binnen het bestemmingsvlak aan de bestemming Gemengd - 2 geldt dat ze uitsluitend zijn toegestaan indien de ze minimaal aan één zijde een geluidsluwe gevel hebben.
  3. c. De functie bedrijf is uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' valt onder milieuhindercategorie 1 of 2.
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen' geldt dat het vloeroppervlak van de ruimten voor gemeenschappelijke voorzieningen maximaal 400 m2 mag bedragen, waarvan maximaal 60 m2 voor detailhandel.

25.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 25.3 voor het gebruik van gronden ten behoeve van een bedrijf dat:

    1. 1. niet in de Staat van Inrichtingen voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de milieuhindercategorieën 1 en 2 een gelijke of minder milieuhinder veroorzaakt;
    2. 2. in de Staat van Inrichtingen voorkomt en valt onder één of meer milieuhindercategoriën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de milieuhindercategorieën 1 en 2 een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    3. 3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing valt in de Staat van Inrichtingen onder één of meer milieuhindercategoriën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de milieuhindercategorieën 1 en 2, meer milieuhinder veroorzaakt.

25.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. aan de Staat van Inrichtingen bedrijven en/of bedrijfsvormen kunnen worden toegevoegd;
  2. b. de in de Staat van Inrichtingen opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten kunnen worden ingedeeld bij een andere milieuhindercategorie.

Artikel 26 Wonen - 8

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein' zijn tevens gebouwde parkeervoorzieningen met bijbehorende toegangen voor wat betreft de 1stebouwlaag toegestaan;
  4. d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'gemengd' zijn tevens op de 1ste, 2de en 3debouwlaag tevens de functies horeca I, horeca III, horeca IV, kantoren en maatschappelijkedienstverlening, niet zijnde geluidgevoelige maatschappelijke functies, toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen en toegangspaden;
  2. f. voet- en fietspaden;
  3. g. groenvoorzieningen;
  4. h. water;
  5. i. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

26.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 26.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. voorzover binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, moeten gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduidingen 'minimum en maximum bouwhoogte' mag de maximale bouwhoogte van de bebouwing onder een hoek van maximaal 12,5 graden oplopen van west naar oost van de als minimum aangegeven bouwhoogte tot en met de aangegeven maximum bouwhoogte, met dien verstande dat ten minste de helft van de bebouwing een lagere bouwhoogte heeft dan 25 meter;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is het aangegeven maximale bebouwingspercentage toegestaan;
  5. e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding' is een overbouwde doorgang toegestaan, waarbij tot aan de vloer van de 2debouwlaag geen bebouwing mag worden gebouwd, behoudens de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies;
  6. f. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.

26.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 26.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen indien:
    1. 1. de woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' voor wat betreft de op de IJdoornlaan georiënteerde zijden dove gevels hebben:
    2. 2. de woningen minimaal aan één zijde een geluidsluwe gevel hebben;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
  3. c. de totale bruto vloeroppervlakte van de in lid 26.1 onder d genoemde functies voor wat betreft de functies:
    1. 1. horeca I, horeca III en horeca IV mag niet meer dan 500 m² bedragen;
    2. 2. kantoren mag niet meer dan 800 m² bedragen.

26.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 26.3, onder a, onder 1 indien is aangetoond dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de IJdoornlaan op de desbetreffende gevel niet hoger is dan 63 dB.

Artikel 27 Wonen - 9

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 9' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met inbegrip van dakterrassen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'maatschappelijk' zijn op de 1ste en 2debouwlaag tevens onderwijsvoorzieningen, een medisch kinderdagverblijf en vergelijkbare maatschappelijke dienstverlening toegestaan, met dien verstande dat het onbebouwd blijvende gedeelte tevens mag worden ingericht als schoolplein;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras' zijn terrassen met overdekt parkeren toegestaan;
  4. d. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

27.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 27.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bebouwing moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  3. c. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang toegestaan waarbij het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van de gronden op maaiveldniveau voor groen en verkeer zoals bedoeld in de artikelen Groen en Verkeer is toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de woningen die gelegen zijn tussen de Schepenlaan, Statenjachtlaan, Koopvaardersplantsoen en Radarbootstraat geldt dat woningen alleen zijn toegestaan indien de woningen minimaal aan één zijde een geluidsluwe gevel hebben;
  5. e. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'kap' mag de aangeduide maximum bouwhoogte worden overschreden met maximaal 3 meter ten behoeve van het realiseren van een kap met een hellingshoek van maximaal 35° met dien verstande dat het hoogste punt van de kap aan de straatzijde wordt gesitueerd en het laagste punt van de kap aan de tuinzijde.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 27.2 onder d indien is aangetoond dat het realiseren van een geluidsluwe gevel niet mogelijk is als gevolg van de realisatie van de in het bestemmingsplan door middel van bestemmingsvlakken vastgelegde verkaveling, met dien verstande dat:

  1. a. de verkaveling in stand blijft;
  2. b. voor maximaal 30 woningen in het plangebied kan worden afgeweken;
  3. c. de woningen waarvoor wordt afgeweken uitgerust worden met een serre, een afsluitbare loggia of een daaraan gelijk te stellen compenserende bouwkundige maatregel.

27.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 27.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 28 Wonen - 10

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 10' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

28.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 28.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  2. b. het aantal bouwlagen exclusief kap mag per woning niet meer dan 3 bedragen.

28.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 28.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw.

Artikel 29 Wonen - 11

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 11' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras' zijn vrij hangend boven het water, ten behoeve van de functie wonen, terrassen toegestaan;
  3. c. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

29.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 29.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is de aangegeven maximale bouwhoogte voor woningen toegestaan;
  2. b. de vloeroppervlakte van de (bestaande) inpandig gebouwde parkeervoorziening mag niet meer dan 24 m² bedragen;

29.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik dat in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt dat ten aanzien van de in lid 29.1 genoemde functie:

  1. a. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van woningen met bijbehorende bouwwerken zoals bergingen en inpandig gebouwde parkeervoorzieningen;
  2. b. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van gronden en bebouwing ten dienste van aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
  3. c. (bestaande) inpandig gebouwde parkeervoorzieningen mogen enkel als zodanig gebruikt worden;
  4. d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras' gelden de volgende maximale bepalingen:
    1. 1. breedte = gelijk aan de woningbreedte;
    2. 2. diepte = 3 meter;
  5. e. het gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven van onbebouwd blijvende gedeelte van de in lid 29.1 bedoelde gronden voor tuinen zoals bedoeld in artikel 12.

29.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunningen kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 29.3 onder a teneinde het gebruik van inpandige gebouwde parkeervoorzieningen te gebruiken als woonruimte mits op eigen terrein een extra parkeerplaats wordt ingericht.

Artikel 30 Wonen - Uit Te Werken

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder mede begrepen short stay, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschaligebedrijfsmatige activiteiten;

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen en erven;
  2. c. voet- en fietspaden;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. water;
  6. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

30.2 Uitwerkingsregels

Het dagelijks bestuur moet het plan, voor zover het betreft gronden als bedoeld in lid 30.1, uitwerken met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. Voor gebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 12 meter.
  2. b. Er zijn maximaal 40 woningen toegestaan.
  3. c. Er worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
    1. 1. de situering van hoofdgebouwen;
    2. 2. de inrichting van niet bebouwde gronden;
    3. 3. de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    4. 4. situering van parkeervoorzieningen.

Artikel 31 Leiding - Gas

31.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding waarbij voor de bescherming en het beheer van de leiding een belemmerende strook van 4 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding in acht moet worden genomen;
  2. b. De bestemming 'Leiding - Gas' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

31.2 Bouwregels

Op of onder de in lid 31.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende bepaling dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

31.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Leiding - Gas', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Leiding - Gas' van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse de leiding niet meer aanwezig is dan wel verlegd wordt;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze leiding;
  3. c. het Dagelijks Bestuur wint, alvorens gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 1

32.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  2. b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 36;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 32;
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 35.

32.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 32.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor zover met betrekking tot de in lid 32.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  1. c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 50 m2 of een kleinere diepte dan 0,50 m onder maaiveld;
  2. 2. die het normale onderhoud betreft;
  3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

32.3 Nadere eisen

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 32.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 32.1 aanwezig zijn.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 32.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Op en onder de in lid 32.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. 2. het aanbrengen van drainage;
  3. 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  4. 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  5. 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  1. b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  2. c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  3. d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  1. e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 50 m² of een diepte van minder dan 0,50 meter onder maaiveld;
  2. 2. die het normale onderhoud betreft;
  3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

32.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 33 Waarde - Archeologie 2

33.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  2. b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 36;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 33;
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 35.

33.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 33.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor zover met betrekking tot de in lid 33.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  1. c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 500 m2 of een kleinere diepte dan 1 meter onder maaiveld;
  2. 2. die het normale onderhoud betreft;
  3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

33.3 Nadere eisen

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 33.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 33.1 aanwezig zijn.

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 33.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Op en onder de in lid 33.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. 2. het aanbrengen van drainage;
  3. 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  4. 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  5. 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  1. b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  2. c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  3. d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  1. e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een oppervlakte kleiner dan 500 m² of een diepte van minder dan 1,00 meter onder maaiveld;
  2. 2. die het normale onderhoud betreft;
  3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

33.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 34 Waarde - Archeologie 3

34.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en behoud van archeologische waarden.
  2. b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 31;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 36;
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 34;
    4. 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 35.

34.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 34.1 genoemde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Voor zover met betrekking tot de in lid 34.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch rapport te overleggen.
  2. b. Aan de vergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het Dagelijks Bestuur bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  1. c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  1. 1. die betrekking heeft op een gebied met een waterbodem met kleinere oppervlakte dan 10.000 m2;
  2. 2. die het normale onderhoud betreft;
  3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

34.3 Nadere eisen

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd ter bescherming van de in lid 34.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 34.1 aanwezig zijn.

34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 34.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. Op en onder de in lid 34.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
  1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. 2. het aanbrengen van drainage;
  3. 3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  4. 4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  5. 5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  1. b. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  2. c. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  3. d. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  1. e. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
  1. 1. die betrekking heeft op een waterbodem met een oppervlakte kleiner dan 10.000 m²;
  2. 2. die het normale onderhoud betreft;
  3. 3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

34.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Waarde -Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 35 Waarde - Cultuurhistorie

35.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden.
  2. b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 31;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 36;
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 32/33/34;
    4. 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 35.

35.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 35.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen met betrekking tot te beschermen waarden:

  1. a. de typerende lintbebouwingstructuur met enkele verbindingen naar het benedendijkse land;
  2. b. het groene en waterrijke karakter dat gedragen wordt door het zicht op de water- en groenpartijen;
  3. c. hoogteverschillen met het omringende land, met de typerende doorkijkjes tussen de dijkpanden;
  4. d. het karakteristieke silhouet van kleinschalige, lage dijkwoningen met de kerktorens.

35.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 36 Waterstaat - Waterkering

36.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, tenzij in de regels uitdrukkelijk anders is bepaald.
  3. c. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 31;
    2. 2. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 36;
    3. 3. in de derde plaats de bepalingen van artikel 32/33/34;
    4. 4. in de vierde plaats de bepalingen van artikel 35.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 37 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 38 Algemene Bouwregels

38.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. a. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. b. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. c. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een fietspad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter.

38.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 39 Algemene Gebruiksregels

39.1 Algemeen gebruiksverbod

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. a. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
  2. b. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste voor inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  3. c. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen:
    1. 1. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
    2. 2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    3. 3. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond.

Artikel 40 Algemene Aanduidingsregels

40.1 Other

Ter plaatse van de aanduiding 'Other' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
  2. b. recreatief medegebruik;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. voet- en fietspaden met bijbehorende bruggen;
  2. f. water;
  3. g. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

40.2 Veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' aangewezen gronden zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare functies zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) niet toegestaan.

40.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 41 Algemene Afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. a. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. b. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximaal brutovloeroppervlak van 100 m²;
  3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidswerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken, mits hiertoe niet meer dan 2% van het totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  4. d. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
  5. e. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen, glasbewassingsinstallaties en ventilatie-inrichtingen;
  6. f. de op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwvlakgrenzen met ten hoogste 3 meter mag worden overschreden ten behoeve van balkons, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Artikel 42 Overige Regels

Waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 43 Overgangsrecht

43.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het Dagelijks Bestuur kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

43.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 44 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Banne Buiksloot II.

De volledige naam is de aanhaaltitel.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor u ligt het bestemmingsplan Banne Buiksloot II. Dit bestemmingsplan geeft concrete invulling aan het ruimtelijke beleid voor dit gedeelte van het stadsdeel Noord in de gemeente Amsterdam. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Om een aantal redenen is het gewenst en zelfs noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Banne Buiksloot op te stellen, namelijk:

  • een deel van de geldende bestemmingsplannen is ouder dan tien jaar en moet, conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro), worden geactualiseerd;
  • diverse bouwplannen zijn gerealiseerd met diverse afwijkingsprocedures, die in een passende bestemmingsregeling moeten worden opgenomen;
  • voor een goede toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning is er behoefte aan een actueel bestemmingsplan voor Banne Buiksloot.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied omvat het centraal noordelijke bebouwde gedeelte van het stadsdeel Noord. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd:

noorden: door de binnenzijde van het talud van de ringweg A10;
oosten: door de G.J. Scheurleerweg;
zuiden: door de Buiksloterdijk, Nintemanbuurt en de Metaalbewerkerweg;
westen: door Zijkanaal I en het Vikingpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0002.png"

ligging en begrenzing van het plangebied

In navolging van de vigerende plannen Banne Buiksloot-Zuid en Banne Buiksloot-Noord wordt voorgesteld dit bestemmingsplan de naam Banne Buiksloot II te geven.

1.3 Doelstelling

Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. De doelstelling is dat dit bestemmingsplan hierin beoogt te voorzien.

Het nieuwe bestemmingsplan Banne Buiksloot II is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. Uitgangspunt daarbij is datgene positief te bestemmen wat onherroepelijk is vergund en voor het overige de bestaande situatie vast te leggen en de ontwikkelingsruimte op te nemen zoals die in de vigerende plannen is neergelegd.

Het bestemmingsplan Banne Buiksloot II zal de komende tien jaar het toetsingskader zijn voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Het plangebied maakte tot de jaren zestig deel uit van het agrarische gebied van de Buiksloterbanne. In het AUP, het uitbreidingsplan voor Amsterdam Noord van 1958 wordt richting gegeven aan de uitbreidingsplannen voor De Banne. Op basis van dit uitbreidingsplan is in 1964 een voorontwerp uitbreidingsplan voor het zuidelijk deel opgesteld. De bouwplannen, op basis van het uitbreidingsplan, zijn rond 1970 gerealiseerd. Het plan voor het noordelijk deel kwam, na een gemeentegrenscorrectie in 1966, in de jaren zeventig op gang. De IJdoornlaan ter hoogte van De Banne is in de tweede helft van de jaren tachtig aangelegd. De Banne Oost en Buiksloterbreek in de jaren negentig en het Marjoleinterrein is in 2011 opgeleverd. De herontwikkeling van de Aakstraat e.o. is in 2010 afgerond. Voor de Kadoelerbreek, het centrumgebied en Schepenlaan e.o. is herontwikkeling in uitvoering.

Voor het plangebied van het bestemmingsplan Banne Buiksloot II zijn nu elf bestemmingsplannen van kracht. In onderstaande tabel zijn de nu vigerende (geldende) bestemmingsplannen aangegeven.

vigerende bestemmingsplannen datum van vaststelling
Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) - partiële herziening van het noordelijk gedeelte 26 november 1958
Banne Buiksloot 21 augustus 1968
Buikslotermeerdijk/Purmerweg (Nintemanterrein) 8 oktober 1996
Loefzijde 8 mei 1991
Buiksloterbreek 9 december 1992
Banne Buiksloot-Noord 23 februari 1994
Banne Buiksloot-Zuid 27 februari 1994
Jeugdland e.o. 26 juni 1996
Banne-Centrumgebied 14 februari 2007
Banne-Kadoelerbreek 13 juni 2007
Schepenlaan/Koopvaardersplantsoen 29 oktober 2008


Het bestemmingsplan Banne Buiksloot II vervangt de bovengenoemde bestemmingsplannen voor de gronden die binnen de grens van dit bestemmingsplan gelegen zijn.

1.5 Bevoegdheden

De Gemeenteraad heeft bij besluit van 26 januari 1994, no. 34, de Verordening op de Stadsdelen vastgesteld. Bij deze verordening is onder meer de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen aan de stadsdelen overgedragen. Dit bestemmingsplan is daarom opgesteld onder verantwoordelijkheid van de deelraad van stadsdeel Noord.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en verder zijn de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven.
In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijke beleid van Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de regio, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord. Hierna worden in hoofdstuk 4 de uitgangspunten voor het plangebied uiteengezet.
In hoofdstuk 5 worden sectorale onderwerpen nader toegelicht door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder archeologie, bodemkwaliteit, natuur en landschap, externe veiligheid, geluidshinder, luchtkwaliteit, water en verkeersaspecten en in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 geeft een directe toelichting op de planopzet van het bestemmingsplan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid. Hierbij wordt onder meer aandacht gegeven aan de wijze waarop burgers, instanties en andere belanghebbenden bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Ruimtelijke Opbouw

2.1.1 Algemeen

In tegenstelling tot bijvoorbeeld Schellingwoude is het dijkdorp Buiksloot door de eeuwen heen verder landinwaarts komen te liggen en is van een waterfront en een directe relatie met het IJ geen sprake meer. De (infrastructurele) ontwikkelingen hebben hier geleid tot de bouw van nieuwe woonwijken direct tegen het dorp aan. Het typische dijkdorpkarakter is weliswaar nog aanwezig maar gaat op in de grootschalige bebouwing van De Banne. Zo is ook het weidse uitzicht naar Waterland door de aanleg van de ringweg A10 verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0003.png"het plangebied (rood omlijnd) op de Topografisch Militaire Kaart uit 1854

De Banne Buiksloot is, met uitzondering van het dijkdorp, een typisch product van de wederopbouw. Kenmerkend zijn de scheiding van functies, nieuwe verkavelingspatronen en wijkopbouw en een steeds belangrijkere rol van het verkeer. Verder tref je in deze wijken veel openbare ruimte aan met veel groen en centraal gelegen collectieve voorzieningen. Vanwege de nijpende behoefte aan woningen werd gekozen voor snelle bouw met industriële bouwmethoden.

2.1.2 Deelgebieden

Het plangebied Banne Buiksloot II is op te delen in een aantal gebieden. De indeling van deze gebieden is gebaseerd op historische, functionele en ruimtelijke kenmerken van de diverse gebieden, waaronder functies, ontwerp, wegenstructuur en bebouwingsdichtheid.

De deelgebieden die onderscheiden kunnen worden zijn de volgende:

  • De Banne Noord;
  • De Banne Zuid;
  • De Banne Oost;
  • Buiksloterbreek;
  • Marjoleinterrein;
  • Jeugdland;
  • Nintemanbuurt;
  • Noorderbegraafplaats.

De Banne Noord
De Banne Noord (of Banne 2) wordt omsloten door de ringweg A10, het Noordhollandsch Kanaal, de IJdoornlaan en de Kadoelen. De buurt is tussen 1971 en 1978 gebouwd, na de wijziging van de gemeentegrens met Landsmeer die dwars door het plangebied liep.
Voor De Banne Noord werd een nieuwe stedenbouwkundige structuur voorgesteld: een continue meanderende hakenhoven verkaveling. Daarmee wijkt het af van de structuur in De Banne Zuid waar de gangbare verkavelingsvormen voor die tijd werden toegepast, open bouwblokken, stempels en strokenbouw. De wijk kenmerkt zich door het groene, autoluwe karakter dat typerend is voor de stedenbouw uit de jaren zeventig.

Banne Zuid
De Banne Zuid (of Banne 1) wordt van De Banne Noord gescheiden door de IJdoornlaan. Aan de westkant wordt het begrensd door de Kadoelen, aan de oostkant door het Noordhollandsch Kanaal en aan de zuidkant door de Buiksloterbreek en Buiksloterdijk. De wijk is, met uitzondering van het centrumgebied dat in de jaren zeventig is gebouwd, tussen 1964 en 1970 aangelegd.
In het centrumgebied is een winkelcentrum gevestigd, dat voor de bewoners van de gehele Banne van belang is. Centraal ligt in deze wijk het Koopvaardersplantsoen met scholen en speel- en ontmoetingsplekken. De wijk is volgebouwd met portiekflats in vier woonlagen en boxen op de begane grond. Tussen de Statenjachtstraat en de IJdoornlaan verrezen galerijflats. In De Banne Zuid is sinds 2007 sprake van stedelijke vernieuwing. De stedelijke vernieuwing (zie ook hoofdstuk 4) vindt plaats in het:

  • Centrumgebied (nieuwe woningen langs de IJdoornlaan en op de Ankerplaats, een nieuw winkelcentrum, een nieuw activiteitencentrum, een nieuw kinderdagverblijf en een nieuwe school);
  • Kadoeler Breek (nieuw seniorencomplex, nieuw dienstencentrum en nieuwe woningen);
  • Aakstraat (nieuwe woningen);
  • Schepenlaan (nieuwe woningen, nieuw kinderdagverblijf en een nieuw park);
  • Parlevinker (nieuwe woningen);
  • Boven IJ Ziekenhuis (planning is kantoren, bedrijven en woon-werkwoningen);
  • Lichterstraat en omgeving (renovatie woningen).

De Banne Oost
Ten noordoosten van de Buiksloterdijk ligt op polderniveau de wijk Banne Oost of Buiksloterbanne. Deze buurt is rond 1995 gebouwd op voormalige sportvelden van onder andere de Volewijckers. Er zijn 400 huur- en koophuizen gerealiseerd, voor het merendeel eengezinswoningen met aan de rand van het gebied appartementencomplexen. De bouwhoogten variëren van 2 tot 5 lagen en in het noordwesten 8 lagen. In dit deelgebied bevindt zich het Boven IJ ziekenhuis, dat in 1987 in gebruik werd genomen en een bovenwijkse functie heeft.
In De Banne Oost is bijzonder veel aandacht voor de kwaliteit van het milieu. De meeste woningen zijn zo ontworpen dat ze maximaal profijt hebben van de zonnewarmte. De waterpartijen in de wijk vangen het regenwater op dat ter plekke wordt gezuiverd via speciale rietbeplanting, de zogenaamde helofytenfilters. Ook is er veel aandacht besteed aan de overgang van de wijk met de Buiksloterdijk. De Buiksloterkerk komt door de ruime opzet prachtig uit. Aan de oostkant van de wijk zijn nog steeds sportvelden, die via een ruime groene zone met de kinderboerderij De Buiktuin grenzen aan het Noordhollandsch Kanaal. Hier bevindt zich ook de gerestaureerde Krijtmolen "de Admiraal" die een rijksmonument is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0004.png"

de Buiksloterkerk op een tekening van Hendrik de Winter uit 1780

Buiksloterbreek
Aan de zuidkant van de Buiksloterbreek is een strook met woningen bebouwd. Er is een hofje met woningen op vrije kavels en korte blokjes met eengezinswoningen die op de breek zijn georiënteerd. De verkaveling bestaat uit een aantal V-vormige blokken bestaande uit steeds twee blokken met een ruime opening naar de breek en een smalle opening naar het dijklichaam langs de Metaalbewerkerweg. Ten westen van de Kamperfoelieweg zijn terrasachtige appartementen gebouwd. Ten noorden van de breek ligt een buurtje met rijtjeswoningen, een school en het verzorgingshuis Eduard Douwes Dekkerhuis. In Zijkanaal I ligt een aantal woonboten ter hoogte van de Buiksloterbreek. Het groen langs de Buiksloterbreek is openbaar toegankelijk.

Marjoleinterrein
Ten oosten van de Kamperfoelieweg tussen de Buiksloterdijk en de Marjoleinstraat bevindt zich een klein buurtje dat aan de noordzijde bestaat uit een blok gestapelde woningen in vier bouwlagen. De woningen worden vanaf de noordkant ontsloten. De woningen op de begane grond hebben een tuin langs het voetpad. Aan de oostzijde is een ruimte die als groengebied is ingericht met een strook eengezinswoningen van twee bouwlagen met een kap. Aan de zuidzijde van het terrein ligt het fietspad op de Buiksloterdijk. De realisatie van de eengezinswoningen op het voormalige woonwagenterrein aan de westkant van het gebied is in het bestemmingsplan vertaald.

Jeugdland
Tussen de Noorderbegraafplaats, het Noordhollandsch Kanaal, de ringweg A10 en de G.J. Scheurleerweg werd in de jaren negentig de wijk Jeugdland Noord gebouwd. Met de voltooiing ervan, eind 1998, kreeg Noord er 358 woningen bij. De wijk dankt haar naam aan het grote speelterrein voor kinderen van vier tot en met veertien jaar dat hier in augustus 1983 werd geopend.

Nintemanbuurt
De Nintemanbuurt is als het ware een 'reststukje' ingeklemd tussen Elzenhagen zuid, Buiksloterbreek en de nieuwe Leeuwarderweg. Het betreft een monofunctioneel wijkje met bestaande bouw die eind jaren tachtig is gerealiseerd.

Noorderbegraafplaats
De Noorderbegraafplaats bestaat sinds 1931. Het maakt deel uit van de Hoofdgroenstructuur wat in dit geval betekent dat het naast een maatschappelijke functie ook een gebied is waar de natuurbeleving, behoud van rust en een natuurvriendelijke inrichting voorop staan.

2.1.3 Wegenstructuur

Het centrale assenkruis van de IJdoornlaan en de groene Noordzuidboulevard (Koopvaardersplantsoen, Parlevinkerpad) vormen het meest kenmerkende onderdeel van de hoofdstructuur van de wijk. De IJdoornlaan is de oost-westverbinding door Amsterdam Noord. Deze laan behoort tot het Hoofdnet Auto, Hoofdnet OV en Hoofdnet Fiets. Op deze laan geldt een maximum snelheid van 50 km/uur net als de gebiedsontsluitingswegen Statenjachtstraat, Banne Buikslootlaan (Hoofdnet OV) en Schepenlaan in De Banne Zuid. De beide laatste wegen sluiten aan op de Kamperfoelieweg, de verbinding met het zuidelijk deel van Amsterdam Noord. Alle overige wegen in De Banne zijn aangewezen als verblijfsgebied en de inrichting is conform de richtlijnen 30 km/u gebied.
De Noordzuidas (Parlevinkerpad, Koopvaardersplantsoen) is onderdeel van het Hoofdnet Fiets.

2.1.4 Groen- en waterstructuren

Het netwerk van openbaar groen, natuur- en ecologische elementen, water en waterkeringen wordt als een onmisbaar en integrerend bestanddeel beschouwd van de stedenbouwkundige structuur, van zowel de stad als van het stadsdeel. Binnen het plangebied liggen belangrijke onderdelen van die structuur zoals het Noordhollandsch Kanaal en het Zijkanaal I, de Buiksloterbreek en Kadoelenbreek (deels buiten het plangebied), de Buiksloterdijk (deels buiten het plangebied), de plantsoenen, groene binnenhoven, oevers en tuinen. De Buiksloterbreek en de groenstrook langs Zijkanaal I maken deel uit van de Hoofdgroenstructuur, zoals opgenomen in de Structuurvisie Amsterdam 2040.
De functie van het water en de waterkeringen wordt steeds belangrijker voor het goed functioneren en beschermen van die structuur. Voor waterberging is meer ruimte nodig zodat de grondwaterstand beter kan worden beheerd.

2.2 Functionele Opbouw

2.2.1 Algemeen

De functionele opbouw van het plangebied wordt vooral bepaald door de aanwezigheid van de woonfunctie. Echter ook andere functies komen in het plangebied terug. Deze functies, zoals onderwijs, bedrijven, detailhandel, horeca, sport- en recreatievoorzieningen, maar ook wegen, fiets- en voetpaden, groen en water bepalen naast de woonfunctie de functionele opbouw van het plangebied. In deze paragraaf volgt een overzicht van de voornaamste in het plangebied aanwezige functies.

2.2.2 Bedrijvigheid en voorzieningen

In het plangebied Banne Buiksloot II bevindt zich een aantal voorzieningen. Er kan onderscheid worden gemaakt in voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, medische, onderwijs, welzijn, sport- en recreatievoorzieningen.

Detailhandel, horeca en overige bedrijven
De meeste bedrijvigheid in De Banne is geconcentreerd in het centrumgebied aan de IJdoornlaan. Hier bevindt zich het winkelcentrum "In De Banne" met voornamelijk detailhandel. In Banne Noord ligt "De Parlevinker" met een aantal horecagelegenheden.
De Banne telt verder geen zelfstandige bedrijven, deze worden mogelijk gemaakt in het nieuwe Centrumgebied. In het plangebied bevinden zich enkele kleine bedrijfjes, deze leveren geen hinder op voor de omliggende woningen. De kleinschalige werkfunctie is verder beperkt tot werken aan huis, passend binnen de hoofdfunctie wonen.

Medische voorzieningen
In De Banne zijn relatief veel zorgvoorzieningen aanwezig: naast het Boven IJ ziekenhuis is er een verzorgingstehuis, seniorencomplex met dienstencentrum (Kadoelerbreek), het RIAGG en in De Banne Noord een wijkgezondheidscentrum. De huisartsen zijn gevestigd in het dienstencentrum Kadoelerbreek.

Onderwijs en kinderopvang
In De Banne zijn diverse basisscholen aanwezig. Op enkele plaatsen is een voorziening voor kinderopvang (buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf en peuterspeelzaal) gevestigd.

Maatschappelijke voorzieningen
In het plangebied zijn diverse buurt- en wijkcentra aanwezig. Daarnaast zijn er ook kerken in het plangebied aanwezig. De Buiksloterkerk is momenteel in gebruik als trouwlocatie en wordt verhuurd voor feesten, partijen en culturele activiteiten.

Sport- en recreatievoorzieningen
De sport- en recreatievoorzieningen bestaan uit het sportpark Buiksloterbanne, een kinderboerderij en buurtspeelplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0005.png"

voorzieningenkaart

2.2.3 Verkeersfuncties

Openbaar vervoer en fiets
In het plangebied Banne Buiksloot II zijn diverse buslijndiensten actief. Deze lijnen (34, 36, 37, 125, 245, 361, 363 en 392) lopen via verschillende bushalten in het plangebied naar de stations Sloterdijk, Amstelstation, het Centraal Station of Schiphol Zuid. Op de IJdoornlaan stoppen de meeste lijndiensten.
Op de doorgaande wegen bevinden zich vrij liggende fietspaden. Bijzondere routes zijn die langs het Noordhollandsch Kanaal en via de Buiksloterdijk.

Parkeren
Het parkeren geschiedt door de bewoners in het plangebied op eigen terrein en langs de rijwegen. Dit levert in het algemeen geen knelpunten op. In het centrumgebied zijn ondergrondse parkeervoorzieningen gerealiseerd. Er is geen sprake van parkeerdruk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleidskader vormt een basis voor de uitgangspunten voor het bestemmingsplan die in hoofdstuk 4 worden beschreven. Het beleidskader is gebaseerd op beleid dat door Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord is geformuleerd.

3.1 Europees Beleid

3.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatische milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In dit verband wordt verwezen naar het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van deze richtlijn is geactualiseerd. In dit akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario's op orde te brengen en te houden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.

3.1.2 Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valletta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta)

Het Verdrag van Malta, opgesteld door de Raad van Europa, geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningsplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Ten aanzien van de financiering geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek. Voor dit bestemmingsplan is archeologisch onderzoek verricht en bestemmingsregels opgesteld die de archeologische verwachtingswaarden beschermen. Verder is dit bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid opgesteld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld op 13 maart 2012, schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander mikpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op de bescherming tegen overstromingen en het behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land. In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) juridisch geborgd. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden.
Per 1 juli 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook het onderwerp duurzame verstedelijking is in de regelgeving opgenomen.
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de bepalingen met betrekking tot primaire waterkeringen relevant. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn die bepalingen in acht genomen.

3.2.3 Nationaal Milieubeleidsplan 4

Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In paragraaf 5.6 wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

3.2.4 Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Deze nota's hebben geen betekenis meer als beleidsdocument. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:

  • een goede bescherming tegen overstroming;
  • het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • het bereiken va een goede waterkwaliteit;
  • het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.

3.2.5 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale Structuurvisie. De PRVS stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor:

  • stedelijke ontwikkeling in het buitengebied;
  • de daaraan te stellen ruimtelijke kwaliteitseisen;
  • de Ruimte voor Ruimte-regeling;
  • de mogelijkheden voor verbrede landbouw.

Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt Gedeputeerde Staten ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de PRVS opgesteld.

3.3.2 Beleid Externe Veiligheid

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (zoals chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.
Het doel van het beleid is het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties. De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren, is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid. In paragraaf 5.3 wordt verder ingegaan op de externe veiligheidsaspecten.

3.3.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 unaniem het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Noord-Holland is een waterrijke provincie omringd door Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer. Het garanderen van veiligheid tegen overstromingen vanuit zee en het klimaatbestendig vormgeven van het ruimtegebruik vraagt om een goed waterbeheer. Wonen in Noord-Holland betekent wonen met water. Een goed waterbeheer is dus onmisbaar. Provinciale Staten hebben in het Waterplan twee speerpunten geformuleerd, namelijk de versterking van de Noord-Hollandse Noordzeekust en de economische kant van water.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

3.4.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit december 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd.
Deze ambities zijn:

  • het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
  • het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
  • het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Het bestemmingsplan Banne Buiksloot is niet in strijd met de hoofdlijnen van het beleid.

3.4.3 Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit

Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) (december 2006) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijn stof (reeds in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.
In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen. In paragraaf 5.6 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

3.4.4 Regionale Woonvisie

De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied van de volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering.

3.4.5 Plabeka

In het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) werken gemeenten als Almere, Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer en Zaanstad (en andere) samen met Flevoland, Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam (voorheen ROA) om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. Plabeka werkt een regionaal programma uit waaruit blijkt welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen, waar en wanneer op het gebied van kantoorlocaties, bedrijventerreinen en haventerreinen noodzakelijk zijn om de internationale kracht van de Noordvleugel te behouden dan wel te versterken.

3.4.6 Keur AGV

De Waterwet biedt de mogelijkheid dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de 'behartiging van aan het Waterschap opgedragen taken'. Eind 2011 is de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Het bestemmingsplan is met in achtneming van de Keur opgesteld.

3.4.7 Waterbeheerplan AGV 2010-2015

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat in 2015 de chemische en ecologische doelen in grotere wateren (waterlichamen) gehaald moeten zijn. Met goede motivatie is eventuele uitloop hiervoor mogelijk tot 2021 of 2027. Indien noodzakelijk is het mogelijk om de doelen in 2021 te verlagen wanneer blijkt dat deze niet haalbaar of betaalbaar (realistisch) zijn.

AGV, provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat, terreinbeheerders en ook boeren doen al veel aan de verbetering van de ecologische en chemische kwaliteit. Maar er is nog het nodige te doen de komende jaren. Dit blijkt onder meer uit de resultaten van het meetprogramma dat in 2006 is uitgevoerd; de huidige chemische en ecologische toestand is nog niet in overeenstemming met de doelen.

De implementatie van de KRW is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. De KRW gaat uit van een aanpak op het niveau van internationale stroomgebieden. Nederland valt binnen 4 stroomgebieden: de Eems, de Rijn, de Maas en de Schelde. Het beheergebied van AGV valt binnen het stroomgebied van de Rijn-Delta, en wel binnen het deelstroomgebied Rijn-West. Daarbinnen zijn 8 waterschappen, 5 directies van Rijkswaterstaat, 5 provincies en 200 gemeenten actief. Binnen Rijn-West verband is een KRW-organisatie opgezet waarin al deze partijen deelnemen. Hierin is een aanpak in de stappen afgesproken, die ook voor AGV leidend is. De overheden hebben afgesproken dat de waterschappen een trekkersrol hebben in het gebiedsproces en voor de rapportage over de maatregelen voor het KRW-deel dat betrekking heeft op oppervlaktewater. In 2005 is AGV begonnen met de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen, een globale verkenning van doelen, maatregelen en kosten en de uitvoering van het monitoringprogramma. In 2007 en 2008 volgde de detailuitwerking van doelen, maatregelen en kosten per oppervlaktewaterlichaam. Dit heeft geleid tot een aantal resultaten die deels worden vastgelegd in Waterplannen van de provincies en deels in dit KRW-deel van het Waterbeheerplan van AGV. Het bestemmingsplan is met in achtneming van het waterbeheerplan AGV opgesteld.

3.4.8 Keur HHNK

In november 2009 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In deze Keur is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoenames groter dan 800 m². Het bestemmingsplan is met in achtneming van de Keur opgesteld.

3.4.9 Waterbeheersplan 4

Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft op 14 oktober 2009 het Waterbeheersplan 4 (WBP4) vastgesteld. In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het hoogheemraadschap de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de volgende kerndoelen:

  • het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden;
  • het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het bestemmingsplan is met in achtneming van het waterbeheerplan opgesteld.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam'

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is, dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen naast efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging. Voor het plangebied is in het faseringsbeeld 2010-2020 en 2020-2030 sprake van stedelijke vernieuwing. Daarna is sprake van gerealiseerd wonen en/of werken. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze Structuurvisie opgesteld.

De Structuurvisie bevat ook een visie op de begraafplaatsen en volkstuinen nieuwe stijl als ook sportparken nieuwe stijl. In het plangebied bevindt zich een begraafplaats en sportpark. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de weergegeven richtlijnen.

In samenhang met het visie onderdeel van de Structuurvisie is ook een onderdeel instrumentarium gekoppeld. Hierin is - waar nodig - het beleid verder uitgewerkt in criteria en een procedure. Zo worden er onder meer vestigingsregels gegeven voor bedrijven en voor het bouwen in de Hoofdgroenstructuur. Het college van burgemeester en wethouders ziet toe op handhaving van deze regels, door toetsing van plannen aan het instrumentarium. Het instrumentarium kan niet los van de andere delen worden gelezen. Visie, uitvoeringsdeel en instrumentarium tezamen vormen het beleidskader waaraan ruimtelijke plannen van de stad worden getoetst.

De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaal aanbod aan groen zijn belangrijke aspecten. In de Hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werk gerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn opgenomen in tabellen (zie navolgend). Daarin staat per groentype aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0006.png"

afbeelding van Buikslotermeer II met daarop aangegeven de gebieden die onderdeel uitmaken van de Hoofdgroenstructuur
geel = sportpark, licht groen = ruigtegebied, struinnatuur,
olijfgroen = begraafplaats, donkerbruin = corridor

In het plangebied bevinden zich vier gebieden in de Hoofgroenstructuur, namelijk:

  1. 1. Noorderbegraafplaats

De Noorderbegraafplaats is onderdeel van de Hoofdgroenstructuur en aangewezen als groentype ‘begraafplaats’. Bij de toetsing op inpasbaarheid van nieuwe functies en bebouwing worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd. Hierna is het voor dit bestemmingsplan van belang zijnde groentype op hoofdlijnen beschreven. Bestaande groengebieden kunnen meer of minder aan de beschrijving voldoen. De beschrijving geeft richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing en verharding in het betreffende groentype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0007.png"

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de weergegeven richtlijnen. Het is een conserverend bestemmingsplan waarbij is uitgegaan van de vergunde situatie.

  1. 2. Buiksloterdijk en Buiksloterbreek

Een deel van het groen langs de Buiksloterdijk en Buiksloterbreek zijn onderdeel van de Hoofdgroenstructuur en aangewezen als groentype ‘ruigtegebied/struinnatuur’. Bij de toetsing op inpasbaarheid van nieuwe functies en bebouwing worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd. Hierna is het voor dit bestemmingsplan van belang zijnde groentype op hoofdlijnen beschreven. Bestaande groengebieden kunnen meer of minder aan de beschrijving voldoen. De beschrijving geeft richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing en verharding in het betreffende groentype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0008.png"

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de weergegeven richtlijnen. Het is een conserverend bestemmingsplan waarbij is uitgegaan van de bestaande situatie.

  1. 3. Noordhollandschkanaaldijk & Buikslotermeerdijk

Een deel van het groen aan weerszijden van het Noordhollandsch Kanaal (Noordhollandschkanaaldijk & Buikslotermeerdijk) is onderdeel van de Hoofdgroenstructuur en aangewezen als groentype ‘corridor’. Bij de toetsing op inpasbaarheid van nieuwe functies en bebouwing worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd. Hierna is het voor dit bestemmingsplan van belang zijnde groentype op hoofdlijnen beschreven. Bestaande groengebieden kunnen meer of minder aan de beschrijving voldoen. De beschrijving geeft richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing en verharding in het betreffende groentype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0009.png"

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de weergegeven richtlijnen. Het is een conserverend bestemmingsplan waarbij is uitgegaan van de bestaande situatie.

  1. 4. Sportpark

De Buiksloterbanne is onderdeel van de Hoofdgroenstructuur en aangewezen als groentype ‘sportpark’. Bij de toetsing op inpasbaarheid van nieuwe functies en bebouwing worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd. Hierna is het voor dit bestemmingsplan van belang zijnde groentype op hoofdlijnen beschreven. Bestaande groengebieden kunnen meer of minder aan de beschrijving voldoen. De beschrijving geeft richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing en verharding in het betreffende groentype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0010.png"

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de weergegeven richtlijnen. Het is een conserverend bestemmingsplan waarbij is uitgegaan van de bestaande situatie. Een eventuele uitbreiding van het sportpark is ook meegenomen, waarbij het maximum bebouwings- en verhardingspercentage tot 6% is beperkt.

In de voorbereiding tot het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan is dit plan ter toetsing voorgelegd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) voorgelegd. De TAC is akkoord gegaan met de uitbreiding van het sportpark onder voorwaarde dat het concreet plan ter nader advisering nogmaals aan de TAC wordt voorgelegd. Het advies is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Stadsdeel Noord zal het definitief bouwplan aan de TAC voorleggen.

3.5.2 Short stay

Op 12 februari 2009 heeft de Gemeenteraad een beleidsnotitie vastgesteld over short stay. Doel van de beleidsnotitie is om betere huisvestingsmogelijkheden te bieden voor het toestaan van kort wonen. Hiermee wordt het sociaaleconomisch vestigingsklimaat aantrekkelijker gemaakt wat een voorwaarde is om de Topstad-ambitie van Amsterdam te realiseren. Hoewel het gebruik van woningen voor short stay (tussen 1 week en 6 maanden) feitelijk erg lijkt op wonen, wordt deze functie voor de bestuursrechter in strijd geacht met de bestemming 'Wonen'. Voor het gebruik van woningen voor de functie van short stay is een vergunning nodig op grond van de Huisvestingswet. In de gemeentelijke Huisvestingsverordening zijn toetsingscriteria opgenomen die bij de verlening van vergunningen betrokken moeten worden. Binnen de woonbestemmingen is in het voorliggende bestemmingsplan short stay opgenomen.

3.5.3 Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zogenaamd verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot bovengenoemde drie zorgplichten. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het College van burgemeester & wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Het bestemmingsplan is met in achtneming van het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 opgesteld.

3.5.4 Ruimte voor Geschiedenis en Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam

In de Amsterdamse Beleidsnota ‘Ruimte voor Geschiedenis’ (vastgesteld 13 april 2005) en ‘Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam’ (november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening geagendeerd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat.

3.6 Stadsdeelbeleid

3.6.1 Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040

In het Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040 wordt het gewenste ruimtelijke beeld van het stadsdeel in 2040 beschreven. Stadsdeel Noord wordt uitgebouwd tot een levendig en veelzijdig stadsdeel. De visie is één van de bouwstenen geweest voor de Structuurvisie Amsterdam 2040. Naast een beschrijving van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende bouwprojecten, worden condities genoemd die van belang zijn voor de toekomst van het stadsdeel Noord.
De belangrijkste condities betreffen het verbeteren en uitbreiden van de diverse vervoersnetwerken en het versterken van de attractiviteit van het stadsdeel Noord door de water- en groenstructuur te verbeteren.

Voor bestemmingsplan Banne Buiksloot II horen hier onder meer de volgende ingrepen bij:

  • herstructurering van delen van De Banne;
  • blijvende aandacht voor de kwaliteit van wonen, de woonomgeving en het voorzieningenniveau;
  • kansen benutten om grootschalig in te zetten op woningen en bedrijfsgebouwen met een duurzaam, energiezuinig karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0011.jpg"

Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040

3.6.2 Plan van Aanpak De Banne

Het Plan van Aanpak voor De Banne is op 5 november 2003 door de deelraad van stadsdeel Noord aangenomen. Het is een gezamenlijk product van de Deelraad en de corporaties in De Banne. Aan de besluitvorming is enkele jaren van planvorming, overleg en inspraak vooraf gegaan.
Kern van de aanpak van De Banne is het verbeteren van de sociaal-economische condities van de bewoners, het verbeteren van de kwaliteit van de voorzieningen, het vergroten van de differentiatie van de woningvoorraad en het verhogen van de kwaliteit van de woonomgeving. Het Plan van Aanpak vormt een integraal voorstel voor de sociale, economische en fysieke vernieuwing van De Banne. Zie verder hoofdstuk 4.

3.6.3 Erfgoedverordening Amsterdam Noord 2012

De Erfgoedverordening is vastgesteld in 2012 en beschermt de cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam. De Erfgoedverordening regelt de volgende onderwerpen:

  • de aanwijzing van monumenten tot gemeentelijk monument;
  • de aanwijzing van stads- en dorpsgezichten tot gemeentelijke stads- en dorpsgezichten;
  • het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke en beschermde monumenten;
  • de inschakeling van de Commissie voor Welstand en Monumenten als adviesorgaan voor de aanwijzing van gemeentelijke en beschermde (rijks)monumenten en gemeentelijk stads- of dorpsgezichten alsmede de vergunningverlening voor gemeentelijke en beschermde (rijks)monumenten;
  • de regeling van bovengrondse cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen;
  • eisen aan cultuurhistorisch / archeologisch onderzoek;
  • de regeling van betreding in het belang van archeologisch onderzoek in het kader vaneen bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.

3.6.4 Welstandsnota Amsterdam-Noord

De Welstandsnota Amsterdam-Noord is in 2009 vastgesteld. De nota is niet zozeer een beleidsinstrument, maar meer een toetsingskader dat de welstandscriteria omvat voor aansluiting en inpassing van bouwplannen in de bestaande bouw. .Een nieuwe welstandsnota is in voorbereiding en zal naar verwachting in 2013 worden vastgesteld

3.6.5 Nota Woonschepenbeleid

De Nota Woonschepenbeleid is in 1991 door de Deelraad vastgesteld. Enkele hoofdpunten van dit beleid zijn:

  • wonen op het water wordt als een volwaardige woonvorm geaccepteerd en in principe gelijkgesteld aan wonen op het land;
  • handhaving, acceptatie en legalisatie van het huidige bestand aan woonschepen;
  • planologische inpasbare ligplaatsen worden opgenomen in bestemmingsplannen.

3.6.6 Nadere Regeling Woonboten

De Nadere Regeling Woonboten is op 7 juli 1998 door het Dagelijks Bestuur vastgesteld. In de Nadere Regeling Woonboten is opgenomen dat het verboden is, zonder vergunning van het Dagelijks Bestuur, een ligplaats in te nemen, een woonboot te vervangen of te verbouwen. Voorts zijn er onder andere maximum afmetingen, vrijstellingsmogelijkheden en een weigeringsgrond opgenomen.

In tegenstelling tot de Nadere Regeling, wordt in de regels van dit bestemmingsplan de verzamelnaam "woonschip" gebruikt. De reden hiervoor is dat de landelijke standaarden voor bestemmingsplan slechts dit laatste begrip kennen.

3.6.7 Beleidsvisie Noord Hollandsch Kanaalzone

De beleidsvisie “Van barrière tot band” (2002) geeft aan dat de Noordhollandsche Kanaalzone in de loop van de tijd ontwikkeld moet worden tot één grote parkenzone met allure, gekwalificeerd in termen van samenhang, openbaarheid, toegankelijkheid, bereikbaarheid en kwaliteit. De zone vormt de hoofdroute (de “groene loper”) vanuit de stad naar het metropolitane landschap. In de beleidsvisie is verder opgenomen dat er geen woonschepen mogen worden afgemeerd in het Noordhollandsch Kanaal.

3.6.8 Detailhandelstructuurnota Amsterdam-Noord 2005

De Detailhandelstructuurnota Amsterdam-Noord 2005 is op 14 september 2005 vastgesteld door de Deelraad. Uitgangspunt daarbij is het versterken van een aantal (grotere) wijkwinkelcentra en het afbouwen van de functie van buurtwinkelcentra, zij het niet actief. In de Detailhandelstructuurnota wordt echter ook geconstateerd dat sommige solitaire winkels gezien de goede bereikbaarheid een toegevoegde waarde hebben op de voorzieningenstructuur, bijvoorbeeld voor speciale doelgroepen. In dit bestemmingsplan zijn binnen een aantal gemengde bestemmingen detailhandel toegestaan conform de bestaande situatie.

3.6.9 Horecabeleidsplan 2007-2015 'Voor elk wat wils'

Het Horecabeleidsplan 2007-2015 'Voor elk wat wils' is op 5 oktober 2007 vastgesteld door de Deelraad. Het beleid houdt vast aan de doelstellingen van het Horecabeleidsplan 1996. Dat wil zeggen verbreding van het horeca-aanbod, evenwichtig vestigingspatroon en tegengaan van overlast. Wel wordt nadrukkelijker ingegaan op de gewenste en noodzakelijk geachte ontwikkeling van nieuwe horeca in stadsdeel Noord.
Het stadsdeel wil gewenste horecaontwikkelingen stimuleren of in voorkomende gevallen zelfs op gang brengen, waardoor wonen, werken, winkelen en toeristisch of recreatief verblijf in stadsdeel Noord aantrekkelijker worden en horecavoorzieningen kunnen bijdragen aan de sociale samenhang en aan een goed contactennetwerk van burgers en bedrijfsleven. Daarom wordt in ruimtelijke vernieuwingsplannen structureel aandacht besteed aan ruimte voor nieuwe horeca. Ook in nieuwe bestemmingsplannen is horeca een nadrukkelijk aandachtspunt.

3.6.10 Nota Groen Amsterdam-Noord 2010-2014

De nota Groen Amsterdam-Noord 2010-2014 is vastgesteld door de Deelraad in december 2010. In deze nota staat waaraan het stadsdeel de komende jaren aandacht wil besteden. Amsterdam-Noord wil ook in de periode 2010-2014 het groenste stadsdeel blijven. Groen is belangrijk voor een aantrekkelijke woon- en werkomgeving.

3.6.11 Waterplan Amsterdam-Noord 2005-2010

Stadsdeel Noord heeft een eigen Waterplan opgesteld in samenwerking met de drie waterbeheerders van het stadsdeel Noord, namelijk het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en Rijkswaterstaat (RWS). Het Waterplan is op 15 maart 2006 vastgesteld door de Deelraad en in mei-juni 2006 door de Hoogheemraadschappen vastgesteld en onderschreven door RWS. Het Waterplan Amsterdam-Noord is een uitwerking van het gemeentelijk beleid vastgelegd in het Waterplan Amsterdam.

Doel van het Waterplan Amsterdam-Noord is om aan te geven welke initiatieven en acties er in de komende jaren in stadsdeel Noord in gang worden gezet om de waterkwaliteit te verbeteren en de waterstructuur toekomstbestendig te maken. In stadsdeel Noord wordt gestreefd naar:

  • voldoende ruimte voor water;
  • ecologisch gezond water;
  • integratie van water en groen;
  • het versterken van de belevingswaarde van water en groen;
  • duurzaam en evenwichtig gebruik van water;
  • duurzaam omgaan met grondwater.

Speciaal aandachtsgebied daarbij is de relatie tussen water en de geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Het Waterplan Amsterdam-Noord is de basis om de samenwerking tussen het stadsdeel Noord en de waterbeheerders te versterken en afspraken te maken over de uitwerking van het aspect water in ruimtelijke plannen op stadsdeelniveau.
Middels een convenant tussen de vier partijen (11 juli 2006) is afgesproken dat voor de waterstaatkundig gebieden een Natstructuurplan (NSP) zal worden opgesteld door partijen. De NSP's bevatten concrete maatregelen met financiering en planning. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de waterstaatkundige gebieden vormen onderdeel van het NSP. Hiermee is ook het verband gelegd tussen ruimtelijke ordening en water en kunnen stadsdeel en waterbeheerders samen maatwerk leveren. Dit heeft tot gevolg dat de waterbeheerders niet langer eisen dat er per stedenbouwkundig plan of per bestemmingsplan individuele maatregelen genomen hoeven te worden en dat het Waterplan en NSP volstaan voor de watertoets voor het bestemmingsplan.
In het najaar van 2006 is het Natstructuurplan afgerond, welke in samenwerking met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier werd opgesteld. In het plan komen diverse wateraspecten van het projectgebied Banne Buiksloot aan de orde, zoals waterkwaliteit en waterberging. Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel heeft het Natstructuurplan in oktober 2007 vastgesteld.
In het kader van dit bestemmingsplan is overleg geweest tussen het stadsdeel en de waterbeheerders (HHNK en AGV).

3.6.12 Parkeren op maat: parkeernota stadsdeel Noord 2007

De parkeernota is op 26 maart 2008 door de Deelraad vastgesteld. Het doel van de parkeernota is:

  • overzicht te bieden over het parkeerbeleid, over het beschikbare instrumentarium om dit uit te voeren en over de regelingen & tarieven in de periode 2008-2012;
  • de bestaande en te verwachten knelpunten per gebied in kaart brengen, mede op basis van in 2007 verrichte parkeerdrukmetingen;
  • per gebied op maat instrumenten voorstellen die zijn in te zetten waar zich knelpunten voordoen.

Voor Banne Buiksloot zijn in de nota geen knelpunten gesignaleerd.

3.6.13 Laat de fiets niet links liggen! Fietsnet 2007, stadsdeel Noord.

De nota 'Laat de fiets niet links liggen' is op 13 juni 2007 door de Deelraad vastgesteld. In deze nota zijn de veranderingen of nadere uitwerkingen ten opzichte van 'Hoofdnet Fiets in Amsterdam-Noord' beschreven. Voor Banne Buiksloot is een aantal brugverbindingen (voor betere oost-west verbindingen) voorgesteld en de aanleg van een ontbrekend deel in het Hoofdnet Fiets. Tevens worden in deze nota de kwaliteitseisen en de verbeterpunten Fietsnet Noord beschreven.
In dit bestemmingsplan worden in de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'Water' bruggen voor langzaamverkeer toegestaan.

3.6.14 Nota gevaarlijke stoffen

De Nota gevaarlijke stoffen is op 17 maart 2004 door de Deelraad vastgesteld. In stadsdeel Noord is een aantal routes aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Nabij het plangebied zijn dit de Klaprozenweg en de ringweg A10. Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (de zogenaamde BRZO bedrijven).

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Algemeen

In het Plan van Aanpak De Banne is een stedenbouwkundige visie opgenomen. De wijk wordt daarin aangemerkt als een gebied met een heldere ruimtelijke structuur. De visie is vooral gericht op het versterken en vernieuwen van de inrichting, bruikbaarheid en samenhang. Daarbij ligt de nadruk op de IJdoornlaan en het centrumgebied en de Noordzuidboulevard. Door het winkelcentrum en een nieuw activiteitencentrum langs de IJdoornlaan te realiseren, komen deze belangrijke functies centraal aan de hoofdinfrastructuur te liggen en vormen het hart van het vernieuwde centrum. Het Koopvaardersplantsoen, dat deel uitmaakt van de Noordzuidboulevard, krijgt aan weerszijden laagbouw. Hierdoor is er sprake van verdunning van het aantal woningen. Bij het Marjoleinterrein wordt de Noordzuidboulevard begeleid door de bebouwing langs de Kamperfoelieweg.
Door de verdichting langs de IJdoornlaan en verdunning in het gebied ten zuiden van het centrumgebied ontstaan verschillende woonmilieus waardoor het karakter en de diversiteit van de wijk worden versterkt.

De stedenbouwkundige visie van het Plan van Aanpak De Banne heeft de volgende doelstellingen.

  • vergroten van de diversiteit van woongebieden, openbare ruimten en voorzieningen ten behoeve van een stedelijk georiënteerde bevolking;
  • vernieuwen van de centrumvoorzieningen en verbeteren van de ruimtelijke structuur van het centrumgebied;
  • vergroten van de ruimtelijke samenhang tussen de verschillende delen van De Banne;
  • verbeteren van de relaties met de omgeving;
  • versterken van de eigen identiteit van De Banne, namelijk ontspannen wonen in het groen, vaak in een autoluwe omgeving.

4.2 Uitgangspunten Voor Groen En Water

De groenstructuur speelt een belangrijke rol in de beleving en het gebruik van de wijk. Niet alleen zijn de centrale groene ruimtes in De Banne Noord en De Banne Zuid langs de Noordzuidboulevard direct gekoppeld aan het centrumgebied, ook de overige voorzieningen zijn in of aan de groenstructuur gesitueerd, evenals de doorgaande verbindingen voor fietsers en voetgangers. Daarnaast verleent de groene ruimte, met haar inmiddels volgroeide bomen, kwaliteit aan de woongebieden.
De groenstructuur wordt versterkt. De voorzieningen worden zoveel mogelijk aan de groenstructuur gesitueerd. De continuïteit en kwaliteit van de routes voor langzaam verkeer worden verbeterd. Zo ontstaat een grotere samenhang binnen de wijk en met de omgeving.
Groen en water zijn in De Banne sterk aan elkaar gerelateerd. Voor de aan weerszijden van De Banne Buiksloot gelegen scheggen, de Kadoelerscheg en de Noordhollandsche Kanaalzone, zal de nadruk in het plangebied liggen op de ontwikkeling van natuurwaarden.

De uitgangspunten voor groen en water zijn:

  • de bestaande waterlopen worden opgenomen en het waterstaatswerk, dit is breder dat het fysieke waterstaatswerk als zodanig, wordt op de verbeelding aangeduid;
  • de gebieden die zijn aangemerkt in de Hoofdgroenstructuur (zie hoofdstuk 3.5.1) met het groentype 'corridor' en 'ruigte/struinnatuur' worden aangeduid met de gebiedsaanduiding 'Overig' om zodoende deze gebieden te onderscheiden van het overige wijkgroen;
  • de begraafplaats heeft de bestemming 'Maatschappelijk - 2' gekregen met een nadere aanduiding waar uitsluitend een crematorium is toegestaan. Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • binnen de bestemming 'Sport' is sport(park) toegestaan waarbij alleen binnen het bestemmingsvlak gebouwd mag worden waarbij tevens een maximale bebouwings-/verhardingspercentage van 6% van de totale oppervlakte van het sportpark is opgenomen en waarbij het bouwplan aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) wordt voorgelegd;
  • in de groenbestemmingen zijn bruggen toegestaan;
  • de woonschepen worden opgenomen in het bestemmingsplan.

4.3 Uitgangspunten Voor Verkeer En Parkeren

Kenmerkend voor de opzet van De Banne is dat de groenstructuur en de wegenstructuur als twee complementaire stelsels zijn opgevat, die bij de woongebieden in elkaar grijpen. Daardoor is er een ruimtelijke scheiding tussen de wereld van de auto en die van de voetganger en fietser. Bovendien krijgt het groene element bij zo'n opzet bijzondere betekenis voor de woongebieden. In De Banne Noord is deze opzet consequent uitgewerkt tot een autoluwe omgeving. In De Banne Zuid is deze opzet weliswaar latent aanwezig, maar nooit als zodanig uitgewerkt. Ook in De Banne Oost en rond de Buiksloterbreek is uitgegaan van een autoluwe opzet. Binnen dit thema kan de differentiatie van de woningvoorraad worden vormgegeven.

De uitgangspunten voor verkeer en parkeren zijn:

  • bestaande openbare parkeerplaatsen worden opgenomen als onderdeel van de bestemming 'Verkeer';
  • de verspreid liggende speelplaatsen vallen binnen de bestemming 'Verkeer' en deels binnen de bestemmingen 'Groen'.

4.4 Uitgangspunten Voor Wonen, Bedrijvigheid En Voorzieningen

Het centrumgebied van De Banne ligt midden in de wijk, langs de belangrijkste doorgaande weg in noord: de IJdoornlaan. In het gebied zijn zowel wijk- als stedelijke voorzieningen aanwezig, waarvan de belangrijkste in het kader van het Plan van Aanpak worden vernieuwd. Dit nieuwe centrum wordt het hart van de vernieuwde wijk, levendig, overzichtelijk en compact, met een uitstraling naar buiten, een integraal centrum met gemengde functies: voorzieningen, bedrijvigheid en wonen.
Aangezien de bestaande woonfunctie in De Banne behouden moet blijven en de overhand moet houden, kunnen alleen bedrijven worden gesitueerd die geen of weinig hinder veroorzaken.
Een aan-huis-gebonden-beroepof kleinschalige bedrijfsmatige activiteitenaan huis zijn toegestaan, indien er geen overlast wordt verwacht. Daarom wordt dit in de bestemmingsregeling voor wonen positief geregeld. Bij samenvoeging van woningen kan worden gedacht aan de ontwikkeling van woon/werk- en praktijkwoningen. In woonschepen is het, net als in woningen, mogelijk om 'aan huis te werken', maar de hoofdfunctie moet daarbij het wonen blijven.
Binnen het plangebied bevindt zich een aantal woonschepen, die de functie wonen hebben. De woonschepen in het plangebied zijn gelegen in Zijkanaal I en in het haventje aan de Klaprozenweg. De ligplaatsen zijn vergund. Wanneer een bestaand woonschip (met een vergunde ligplaats) weggaat dan mag deze vervangen worden. Echter er worden geen nieuwe ligplaatsen meer aangewezen c.q. toegevoegd aan hetgeen nu is opgenomen.

De uitgangspunten voor wonen, bedrijvigheid en voorzieningen zijn:

  • in de woonbestemmingen is, naast een aan-huis-gebonden-beroepof kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten,tevens 'short stay' toegestaan. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen wat precies onder 'short stay' verstaan moet worden.
    Voorgaande toegestane lichte menging van de woonfunctie met een kantoor- en/of bedrijfsfunctie is alleen toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie moet overheersen (een niet-woonfunctie wordt beperkt tot maximaal 40% van het brutovloeroppervlakte van de woning);
  • ook in woonschepen wordt het mogelijk om 'aan huis te werken' met behoud van de hoofdfunctie wonen. Ook hier geldt dat de niet-woonfunctie wordt beperkt tot maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
  • bestaande tuinen zijn conform vigerende bestemmingsplan overgenomen en gewenste tuinuitbreidingen worden ook opgenomen;
  • de bestaande ligplaatsen voor woonschepen worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ten aanzien van maatvoeringsmaten voor woonschepen geldt een algemene maat, dus niet de maat die woonschepen momenteel hebben;
  • voor het walgebruik zal, voor de situaties waar dat ruimtelijk mogelijk en gewenst is, worden vastgelegd of er (erf)bebouwing op de wal is toegestaan;
  • de vestiging van nachtzaken, coffeeshops en seksinrichtingen is niet toegestaan;
  • de bestaande maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijsvoorzieningen, kinderopvangvoorzieningen en medische voorzieningen worden in het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk geeft op sectorale onderwerpen een nadere toelichting door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en natuur en landschap in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan ziet toe op een regeling voor al bestaande bebouwing en functies. Omdat het gaat om reeds aanwezige functies en bebouwing, wordt met name de algemene situatie in het plangebied beschreven.

5.1 Archeologie En Cultuurhistorie

5.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Van belang zijn de aspecten: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.

5.1.2 Regelgeving

Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de Gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het College van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (21 juni 2010) is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft in zijn algemeenheid informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten/monumenten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als militaire structuren en historische dijken. Deze informatiekaart is voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorische waarden vooral gericht op gemeenteoverschrijdende zaken en is daardoor minder geschikt voor het in kaart brengen van de lokale waarden.

Archeologiebeleid Amsterdam
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd door Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) en behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten BMA per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

5.1.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

5.1.4 Conclusie

De monumenten in het plangebied behoeven geen bescherming in het bestemmingsplan, omdat ze worden beschermd door de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening Amsterdam-Noord en de Commissie voor Welstand en Monumenten.

Er is voor de gebieden, waar een archeologische verwachting geldt, een dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen naast de hoofdbestemming. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden wordt in dit bestemmingsplan geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast wordt opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.

In het kader van archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Banne Buiksloot II.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.

5.2.2 Regelgeving

Wet bodembescherming
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.
De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem. De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  • een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  • een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

Nota Bodembeheer
De Gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer vastgesteld. In deze nota staat het gebruik van de bodem centraal. Het Besluit bodemkwaliteitgeeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

5.2.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Uit beschikbare bodemgegevens (www.bodemloket.nl) blijkt dat op diverse locaties binnen het plangebied bodemonderzoeken zijn uitgevoerd waarbij óf geen vervolgonderzoek noodzakelijk is óf nog in procedure zijn. Over de bodem in het zuidoostelijk deel van het plangebied (het sportpark Buiksloterbanne) zijn geen tot weinig gegevens beschikbaar. Enkele locaties in het plangebied zijn in het verleden naar aanleiding van planontwikkeling gesaneerd.
De kwaliteit van de bodem is op de bodemkwaliteitskaart (2007) van stadsdeel Noord gekwalificeerd als klasse 1A. Dat wil zeggen schone en MVR-grond (vervangen door de Klasse Wonen in het Besluit bodemkwaliteit) met verhoogde gehalten EOX en minerale olie door bestanddelen van natuurlijke herkomst. Dit geldt zowel voor de toplaag, als het oorspronkelijke maaiveld en de diepere lagen.
Uit historische onderzoeken, die in het kader van eerdere planontwikkeling dan wel stedelijke vernieuwing hebben plaatsgevonden, blijkt dat er plaatselijk lichte verontreinigingen aanwezig zijn die echter geen belemmeringen geven.

5.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuw gebruik mogelijk. Uitsluitend de bestaande situatie wordt opnieuw vastgelegd. Voor deze bestaande functies is in het verleden onderzoek naar de kwaliteit van de bodem uitgevoerd. Bodemonderzoek voor deze bestaande situaties is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Bij eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment. In het kader van de bodemkwaliteit zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Banne Buiksloot II.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Normstelling en beleid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Binnen externe veiligheid zijn de volgende categorieën te onderscheiden: externe veiligheidsaspecten van inrichtingen en buisleidingen, transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water, en vuurwerkopslag.

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en bedrijven die onder het Besluit risico zware ongevallen (Brzo) vallen.

Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven met gevaarlijke stoffen waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen.

Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van het Bevi een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde (richtwaarde) van:

  1. 1. 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  2. 2. 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  3. 3. 10-9 voor een ongeval met meer dan 1000 dodelijke slachtoffers.


Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen.

Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van meer dan 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Het ministerie werkt aan het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden voor dit Basisnet - in lijn met het Bevi - de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd.

Het Btev zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording GR gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:

  • het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Wel moet in alle gevallen de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid worden beschreven en moet de brandweer om advies worden gevraagd.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht worden genomen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord.

Indien:

  • een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied waarbinnen de letaliteit van personen binnen het invloedsgebied minder dan 100% is, of
  • het GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het GR bij verwezenlijking van het bestemmingsplan niet hoger is dan 10% en de oriëntatiewaarde niet overschreden wordt.

Een deel van de verantwoording GR kan achterwege worden gelaten. Dat betreft specifiek artikel 12, eerste lid, onderdelen c t/m e van het Bevb waarin maatregelen ter beperking van het GR worden onderzocht.

Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid om in verband met het GR advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmerende strook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel op te nemen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmerende strook die de integriteit en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

5.3.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

5.4 Geluid

5.4.1 Algemeen

Geluidshinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer (Wm) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.

Met het inwerkingtreden van de Crisis en Herstel Wet (CHW) is het door wijziging van de Wgh mogelijk om voor situaties die betrekking hebben op industrielawaai en wegverkeerslawaai ook hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. In het geval dat er geen hogere waarde wordt vastgesteld bij het moederplan kan worden volstaan met een meer globale akoestische beschouwing waarin in ieder geval wordt onderbouwd dat de gewenste wijzigings- en/of uitwerkingsbevoegdheid akoestisch mogelijk is.

5.4.2 Regelgeving

Wet geluidhinder
Op 5 juli 2006 is de Wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wgh, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van deze wet zijn per 1 januari 2007 in werking getreden. In de (gewijzigde) Wgh zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.

In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.

Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).
Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

SWUNG - 1
Op 1 juli 2012 is een nieuwe wijziging van de Wgh in werking getreden. SWUNG staat voor Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid. Deel 1 is opgenomen in het nieuwe hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. De grootste verandering bestaat uit de invoering van de geluidsproductieplafonds. Door de invoering van deze plafonds wordt de groei van de geluidshinder afkomstig van de rijksinfrastructuur (wegen in beheer bij Rijkwaterstaat (RWS) en spoorlijnen) beperkt. De geluidshinder mag met maximaal 1,5 dB toenemen ten opzichte van het referentiejaar.
Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten die op 100 meter uit de weg liggen, 4 meter boven maaiveld). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn, kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.
Een andere wijziging als gevolg van SWUNG-1 is het aanpassen van de regeling geluidsgevoelige bestemmingen. Dit betekent onder meer dat legale en permanente ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Daarmee vallen zij in de categorie geluidsgevoelig object en moeten zij aan de normen die daarvoor gelden getoetst worden. Het aanduiden van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt met zich mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft en daarom gelden de binnenwaarden niet voor woonschepen.

5.4.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het navolgende wordt nader ingegaan op de aspecten industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai.

5.4.4 Conclusie

In het kader van industrie-, railverkeers- en wegverkeerslawaai zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Banne Buiksloot II.

5.5 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

5.5.1 Algemeen

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom Luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn het voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer en beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

5.5.2 Regelgeving

Het oorspronkelijke LIB stamt uit 2002 en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op de Wet Luchtvaart. Met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld, deze betreffen:

  • de bebouwing en het gebruik van gronden in verband met het externe veiligheidsrisico vanwege het luchthavenverkeer;
  • de bebouwing en het gebruik van gronden in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenverkeer;
  • de maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer;
  • bebouwing die, of een gebruik dat vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer.

Bij de eerste twee voornoemde typen van beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gronden.

In de Wet Luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van het bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

5.5.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied ligt geheel binnen het beperkingengebied van het LIB voor wat betreft de maximale bouwhoogte (van 150 meter) van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer. Het voorliggende bestemmingsplan maakt het echter niet mogelijk bouwwerken met een dergelijke bouwhoogte op te richten. Om die reden is het bestemmingsplan niet in strijd met het LIB. Overigens wordt het LIB rond 2014 herzien. Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het nog onduidelijk wat de gevolgen van het toekomstige LIB voor dit bestemmingsplan zullen zijn.

5.5.4 Conclusie

In het kader van het huidige LIB zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Banne Buiksloot II.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn. Dit bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, er bestaat zodoende geen aanleiding om een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.

5.6.2 Regelgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.

Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.

5.6.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplannen

Zoals hiervoor is aangegeven moeten ruimtelijke plannen vanuit de regelgeving voor luchtkwaliteit worden getoetst op de gevolgen voor luchtkwaliteit. In de regelgeving zijn ondergrenzen gesteld aan de omvang van een ruimtelijk project, waarvoor een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande situatie zoals vastgelegd in het vigerende plan opnieuw vastgelegd. Hieruit kan worden afgeleid dat er geen sprake is van gevolgen voor luchtkwaliteit dan wel geen sprake is van een geheel planologische nieuwe situatie. Om deze redenen hoeft er geen onderzoek naar de gevolgen van het ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.

5.6.4 Conclusies

In het kader van luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Banne Buiksloot II.

5.7 Milieueffectrapportage

5.7.1 Algemeen

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.

5.7.2 Regelgeving

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wm en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

5.7.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is geen project waarvoor vanwege de activiteit en/of omvang daarvan op grond van de C-lijst (Mer-plicht) behorend bij het Besluit m.e.r. een m.e.r-plicht geldt. Het bestemmingsplan is een overwegend conserverend plan, aangezien de functies c.q. activiteiten als het ware opnieuw worden vastgelegd in dit bestemmingsplan.

5.7.4 Conclusie

Voor het bestemmingsplan Banne Buiksloot II bestaat geen plicht tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

5.8 Milieuzonering

5.8.1 Algemeen

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In het bestemmingsplan kan de afstand tussen milieugevoelige en milieubelastende activiteiten worden vastgelegd. Het regelen van die afstand wordt ook wel milieuzonering genoemd. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

5.8.2 Regelgeving

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (VNG-publicatie) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:

  • de richtafstandenlijst;
  • twee omgevingstypen;
  • een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.

De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied). In de bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

5.8.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Binnen en buiten het plangebied bevinden geen bedrijven die overlast c.q. hinder veroorzaken. Mocht zich in de toekomst een bedrijf vestigen dan is deze mogelijk een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In dat geval gelden de voorschriften welke zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Dit kan bijvoorbeeld voorschriften betreffen met betrekking tot het redelijkerwijs inperken van overlast van lawaai of stank van deze bedrijven.

5.8.4 Conclusie

In of nabij het plangebied bevinden zich geen hinderlijke bedrijven, er bestaat daarom geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar milieuhinder door bedrijven en zijn er geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan.

5.9 Natuur En Landschap

5.9.1 Algemeen

Op grond van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet is het bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan nodig de huidige aanwezigheid van planten en dieren, beschermde habitattypen en beschermde soorten te beoordelen. Dit kunnen planten en dieren zijn binnen het plangebied of in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De beoordeling vindt plaats door middel van een natuurtoets. Naar aanleiding van de toets kan eventueel verder onderzoek noodzakelijk zijn.
Gegevens over het voorkomen van soorten worden sinds 1990 bijgehouden in de 'Ecologische Atlas Amsterdam'. De grotere groengebieden zijn regelmatig geïnventariseerd, ook in de directe omgeving van de Gemeente Amsterdam. De soortgroepen waarvan de gegevens zijn bijgehouden zijn zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen, kreeftachtigen, dagvlinders, sprinkhanen, krekels en libellen. Locaties van roepende rugstreeppadden worden elk jaar in kaart gebracht. In 2004 en 2005 zijn alle kolonies huismussen in de openbare ruimte van Amsterdam geïnventariseerd.

5.9.2 Regelgeving

Natuurbeschermingswet 1998
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, de Natura 2000 gebieden genaamd. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren dient er een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd.

Flora- en faunawet 2002
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffwet) van kracht geworden. Op grond van deze wet zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De Ffwet bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Bij vrijwel alle ingrepen moet met, door Flora- en faunawet, beschermde soorten rekening worden gehouden. De beschermde soorten zijn met behulp van tabellen onderverdeeld in verschillende niveaus van bescherming.
Eens per tien jaar worden er Rode lijsten opgesteld. Hierop komen soorten voor die om verschillende redenen sterk in aantal achteruitgaan. Voor het Ministerie van LNV zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen.
Voor het bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt voor welke soorten er mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd en onder welke voorwaarden deze naar alle waarschijnlijkheid verkregen zal worden.
Stadsdeel Noord onderzoekt de mogelijkheid om voor de vleermuissoorten een soortbeschermingsplan op te stellen. Hierin wordt de kennis over de aanwezigheid van vleermuizen in het stadsdeel gebundeld. Als het soortbeschermingsplan door het ministerie wordt goedgekeurd is er geen ontheffing van de Flora- en faunawet meer nodig als er volgens de richtlijnen van het plan gehandeld wordt.

Ecologische Hoofdstructuur
Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones vastgelegd. Dit noemen we de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. De EHS moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. Na realisatie is de structuur uiteindelijk grensoverschrijdend, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa.

5.9.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In juni 2012 is door de Dienst Ruimtelijke Ordening een natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlage 4). In dit natuurwaardenonderzoek is nagegaan of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het plan. Voor dit gebied gaat het vooral om soortbescherming (Flora- en faunawet). Grote delen van het plangebied zijn zeer geschikt voor vleermuizen: er is voldoende gevarieerd groen dat als foerageergebied kan dienen en er zijn voldoende geschikte verblijfsmogelijkheden in gebouwen. Vooral bij ingrepen aan gebouwen moet rekening gehouden geworden met de mogelijkheid dat er vleermuizen verblijven. Als er ingrepen plaatsvinden aan een gebouw, waarvan vastgesteld is dat er mogelijk geschikte verblijfplaatsen in zijn, is nader onderzoek noodzakelijk. Alle vleermuissoorten worden door de Europese Habitatrichtlijn beschermd.
Voor de meeste broedvogels die in het plangebied voorkomen geldt dat de nesten tijdens de broedperiode beschermd zijn en daarbuiten niet. Bij werkzaamheden dienen de nesten van vogels ontzien te worden. Dat kan goed door de planning van de werkzaamheden op de broedperiode van de aanwezige broedvogels aan te passen. Bij ingrepen aan bomen moet er rekening mee worden gehouden dat er roofvogels in oude kraaien- of eksternesten kunnen broeden. De nesten van roofvogels zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Ontheffing voor broedende vogels wordt niet verleend, omdat het in de regel goed mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen. Voor een beperkt aantal vogelsoorten (huismussen en roofvogels) geldt dat het nest het jaarrond beschermd is. Hetzelfde geldt voor het nest van de kerkuil op de Noorderbegraafplaats.
Voor alle soorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan diersoorten moet worden voorkomen.

De dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebieden 'Ilpenveld, Varensveld, Oostzanerveld en Twiske' en 'IJmeer & Markermeer' liggen op geruime afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand en het conserverende karakter van het bestemmingsplan, zijn effecten voor dit gebied uitgesloten.

Een aantal groengebieden in het plangebied maakt onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam. In hoofdstuk 3.5.1 en 4.2 is op de toetsing van dit plan aan het instrumentarium van de Hoofdgroenstructuur reeds ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0015.png"

het Noordhollandsch Kanaal

5.9.4 Conclusie

In het kader van natuur en landschap zijn vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Banne Buiksloot II. Indien daarentegen wel sloop of grootschalige renovatie plaatsvindt is onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen noodzakelijk. Hierbij moet onderzoek gedaan worden naar verblijfplaatsen in gebouwen. Bij nader onderzoek moet het vleermuizenprotocol worden gevolgd.

5.10 Verkeer En Parkeren

5.10.1 Algemeen

In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening staat dat bestemmingsplannen moeten voldoen aan de "vereiste van een goede ruimtelijke ordening". Voornoemde vereiste geldt ook in verkeerskundig opzicht. Daarmee is dus op een indirecte manier de plicht tot het uitvoeren van een verkeersonderzoek opgenomen in de wetgeving. In het kader van de stedelijke vernieuwing en ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied zoals het CAN-gebied, de ontsluiting van Elzenhagen, de verlegging van de IJdoornlaan en de verbreding van de Klaprozenweg zijn verkeersonderzoeken uitgevoerd die echter geen consequenties hebben voor De Banne Buiksloot. In deze paragraaf wordt beschreven of een verkeersonderzoek voor het plangebied noodzakelijk is.

5.10.2 Regelgeving

Parkeernota Amsterdam
Het parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam is verwoord in de nota 'Parkeren is Manoeuvreren' (Parkeernota Amsterdam, april 2001). Het parkeerbeleid bepaalt in belangrijke mate de bereikbaarheid van een stedelijk gebied en is daarmee mede bepalend voor de economische en sociaal-culturele vitaliteit. Het gemeentelijk beleid richt zich primair op het tegengaan van niet-noodzakelijk autogebruik. Gestreefd wordt naar het concentreren van arbeids- en bezoekersintensieve functies op goed per openbaar vervoer en fiets bereikbare locaties. Ter wille van een goede bereikbaarheid per auto blijft het stellen van een maximum aantal parkeerplaatsen onvermijdelijk.

Nota Locatiebeleid Amsterdam
In de Nota Locatiebeleid Amsterdam (2008) zijn nieuwe parkeernormen opgenomen. Er is er voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.

Daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen af te wijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden. Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) zijn als richtlijn aangepaste CROW-parkeercijfers opgenomen (dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening).

Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.

5.10.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De Banne is als stedelijk vernieuwingsgebied aangemerkt waarbij het uitgangspunt gehanteerd wordt dat parkeren zo veel mogelijk in gebouwde voorzieningen dient plaats te vinden. In de plannen zijn daarom diverse parkeergarages voor bewoners en bezoekers opgenomen.
De nieuwbouwwoningen die in het kader van de stedelijke vernieuwing zijn gerealiseerd, worden hoofdzakelijk ontsloten via de IJdoornlaan, alwaar via de nieuwe ventweg en invoegstroken, het extra verkeer zijn weg vindt naar de doorgaande route. De woningen Ankerplaats worden ontsloten via de Statenjachtstraat. Voor het centrumgebied is in het kader van de stedelijke vernieuwing een parkeerbalans opgesteld. De conclusie bij de parkeerbalans is, dat de parkeercapaciteit van het centrumgebied voldoende is om aan de vraag te voldoen. Het volgende is geconstateerd in het plangebied van dit bestemmingsplan:

  • binnen het plangebied is het autoverkeer op de buurtontsluitingswegen beperkt tot bestemmingsverkeer. Er wordt binnen dit bestemmingsplan geen ruimte gegeven voor extra autoverkeer;
  • de doorgaande wegen (de stroomwegen) in het plangebied zoals de IJdoornlaan en de Statenjachtstraat zijn opnieuw ingericht waardoor een betere doorstroming is ontstaan;
  • binnen het plangebied bevinden zich blauwe parkeerzones en gebieden waar geen parkeerregime geldt;
  • het plangebied kan worden aangemerkt als C-locatie;
  • het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen met een verkeersaantrekkende werking mogelijk.

5.10.4 Conclusie

Gezien het bovenstaande bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar verkeer en parkeren. In het kader van verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan.

5.11 Water

5.11.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In de waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan de orde:

  1. 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. 2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. 4. het huidige watersysteem;
  5. 5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, beheer en onderhoud van waterkeringen, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Voor ingrepen en activiteiten die invloed hebben op waterstaatkundige werken, boezemland en watergangen dient een vergunning aangevraagd te worden. In het keurgebied gelden verbods- en gebodsbepalingen ten aanzien van het onderhoud en het gebruik van wateren, oevers en waterkeringen zowel bovengronds als in de grond. Tevens worden in de Keur de verplichtingen (o.a. meld- en meetplicht) ten aanzien van het aanvoeren, onttrekken, lozen en afvoeren van water aangegeven.
Naast de eventueel vereiste gemeentelijke omgevingsvergunning is veelal ook een vergunning ingevolge de Waterwet vereist. Nadere informatie is te verkrijgen bij het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier, de waterbeheerder (kwaliteit- en kwantiteit) van het gebied.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleidsregels) van de bevoegde lagere organen genoemd.

5.11.2 Regelgeving

In hoofdstuk 3 is reeds ingegaan op de Kaderrichtlijn Water en waterplannen, de Waterwet en het provinciaal waterplan 2010-2015 en de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) en Amstel, Gooi en Vecht (AGV).

5.11.3 Watertoets

Het plangebied De Banne Buiksloot maakte tot 1994 onderdeel uit van de Waterlandse boezem. Het
gebied kan waterhuishoudkundig opgesplitst worden in een zuidelijk deel (Banne 1) en een noordelijk deel (Banne 2).
Banne 1 wordt van water voorzien door een pomp in de zuidoostelijke punt van het gebied die
water uit het Noordhollandsch Kanaal pompt. Een stuw aan de westzijde regelt het peil en heeft
een overstorthoogte van NAP -1,43m. Banne 2 wordt van water voorzien uit het Noordhollandsch
Kanaal door twee opvoergemalen: ‘Banne 1’ en ‘Banne 2’. Een stuw aan de westzijde regelt het
peil en heeft eveneens een overstorthoogte van NAP -1,43m.
Na de aanleg van Banne Noord is veel wateroverlast ontstaan door slechte zetting van de grond.
Hierdoor ontstonden hoge grondwaterstanden. Door aanleg van drainage zijn deze problemen
verholpen.
Het gebied De Banne Oost ligt binnen de polder Banne Buiksloot en wordt bemalen door het gemaal
aan de Baron de Coubertinlaan. Het gemaal, dat een capaciteit heeft van ca. 6 m3/min, slaat het
water uit op de Banne Buiksloot. In Banne Oost wordt een peil van NAP -1,88 gehanteerd. In het
oostelijk deel van Banne Oost wordt een peil van NAP -1,70m gehanteerd.
Aan de oostzijde ligt een deel van het plangebied in de Buikslotermeerpolder. Daartussendoor loopt het Noordhollandsch Kanaal welke onderdeel is van de waterlandsboezem (streefpeil NAP-1,56 meter).


afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1203BPSTD-VG01_0016.png"


Waterkwantiteit
Ruimtelijke ontwikkelingen dienen "waterneutraal" of "waterpositief" te worden uitgevoerd. Hiermee wordt een zodanige inrichting beoogd dat de afwenteling van problemen van (grond)waterkwaliteit of -kwantiteit op de omgeving wordt voorkomen of verminderd. Eventuele problemen moeten, waar mogelijk, opgelost worden in het gebied waar ze ontstaan.
De Keur van het Hoogheemraadschap HHNK stelt dat bij een verhardingstoename van meer dan 800 m² in stedelijk gebied compenserend oppervlaktewater moet worden aangelegd. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Naar aanleiding van de stedelijke vernieuwing is de verplichting ontstaan maatregelen te treffen voor waterberging. In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is binnen de bestemming 'Groen' water toegestaan waardoor een realisatie van een waterberging mogelijk is.

Grondwater
Waternet voert namens de gehele gemeente Amsterdam de grondwaterzorgtaak uit. Het grondwater mag tijdens de realisatie en tijdens de exploitatiefase van het werk niet stijgen of dalen. Voor het aanbrengen van ondergrondse constructie moet de initiatiefnemer een grondwaterberekening uitvoeren waarmee de effecten van het werk op de grondwaterstand wordt bepaald. Het is van groot belang deze invloed te beperken, gezien de mogelijk grote nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld houten paalfunderingen. Het uitvoeren van de grondwaterberekening moet zowel voor de realisatiefase als voor de exploitatiefase. Het is raadzaam om op basis van een globaal plan een grondwater berekening te maken. De globale effecten op het grondwater zijn dan bekend zodat er een beeld ontstaat van maatregelen die de initiatiefnemer moet nemen om eventuele negatieve effecten tegen te gaan. De voorkeursvolgorde van maatregelen zijn:

  • aanpassen stedenbouwkundig grid;
  • integrale grondverbetering;
  • aanleg grindkoffers;
  • aanleg drainage.

Het toestaan van de lozing van grondwater op het riool of oppervlaktewater wordt beoordeeld op basis van de richtlijnen voor de lozing van grondwater, samengevat in 'Breed Water, Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015'.
Dit bestemmingsplan voorziet echter niet in de mogelijkheid tot ondergronds bouwen, waardoor belemmeringen voor het grondwater niet te verwachten zijn.

Waterkwaliteit en riool
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft HHNK de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld onder het vorige punt:
    1. 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    2. 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplanting, etc.) moet een watervergunning aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Hollands Noorderkwartier. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
In het bestemmingsplangebied is een waterkering (de Buiksloterdijk) aanwezig die ingevolge de Provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie Noord-Holland in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. De regeling bestaat hieruit dat de waterkering de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' krijgt en op de verbeelding staat aangegeven. In de bestemmingsregels is alleen een bestemmingsomschrijving verbonden aan de dubbelbestemming, aangezien de regelgeving hieromtrent bij een ander bevoegd gezag ligt en niet bij het stadsdeel.In het bestemmingsplan is naast de genoemde Buiksloterdijk ook de Buikslotermeerdijk als waterkering aanwezig.

Ecologie en inrichting van water
Voor wat betreft de waterkwaliteit en de ecologie kunnen kunstwerken invloed hebben op bijvoorbeeld de zuurstofhuishouding, het leefgebied en de verspreiding van oever- en waterplanten en (water) dieren. Daarnaast mogen geen materialen worden gebruikt die een negatieve invloed op de waterkwaliteit en/of het ecosysteem kunnen hebben.
Als kunstwerken of bebouwing (deels) over een watergang worden aangelegd, is sprake van het 'overkluizenvan oppervlaktewateren. Overkluizingen hebben een negatieve invloed op de ecologische waterkwaliteit. Een overkluizing dekt een oever en/of open water (gedeeltelijk) af. Op verschillende manieren is dit lokaal nadelig voor de ecologische waterkwaliteit. Zo verlaagt een overkluizing de toegankelijkheid van het oppervlaktewater voor dieren die deels in of op het water leven, zoals watervogels, amfibieën etc. Overkluizingen beperken voorts de lichtinval, wat de groei van oevervegetatie en waterplanten beperkt of zelfs onmogelijk maakt. Dat is een bezwaar omdat de aanwezigheid van oever- en waterplanten van groot belang is voor waterdieren en vissen. Door verminderde lichtinval vindt bovendien weinig productie van organisch materiaal en daarmee zuurstof plaats; dit verstoort het ecologische evenwicht tussen opbouw en afbraak en beïnvloedt de waterkwaliteit negatief. Een verslechterde zuurstofhuishouding in het water is het gevolg.
De randvoorwaarden in deze beleidsregel hebben tot doel onherstelbare schade aan de ecologische waterkwaliteit te voorkomen. Voor het behoud van het ecologisch potentieel wordt er naar gestreefd dat minimaal 80% van de oevers onverstoord blijft (er mag geen verharding aanwezig zijn in de vorm van beschoeiingen, steigers, duikers en andere overkluizingen).
In het plangebied wordt zoveel mogelijk uitvoering gegeven aan het beleid zoals verwoord in de Nota Groen. Dit betekent dat in het gebied de oevers van een aantal wateren ecologisch zijn ingericht. Het betreft de oevers in het park in Banne Oost en de Buiksloterbreek. De waterpartij rondom de Buiksloterkerk is ecologisch ingericht.

Materiaalgebruik
Het gebruik van uitlogende materialen leidt tot verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, waterbodems en grondwater. Het gebruik van dergelijke materialen dient voorkomen te worden gedurende de bouw- en gebruiksfase van bouwwerken maar ook bij inrichting en gebruik van de openbare ruimte. Emissies naar het oppervlaktewater van bitumeuze materialen, geïmpregneerd hout (PAK), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan. Afhankelijk van de gebruikte (bouw)materialen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn, vooral wanneer deze materialen in contact (kunnen) komen met (regen)water. Naast niet uitlogende materialen, zoals beton, mogen ook de volgende materialen (en verder alle met FSC-keurmerk geleverde houtsoorten) worden toegepast in oppervlaktewateren

Beheer en onderhoud van watergangen
Randvoorwaarde bij de (her)inrichting van oppervlaktewateren is dat adequaat beheer en onderhoud mogelijk blijft. Daarnaast mogen geen materialen worden gebruikt die een negatieve invloed op de waterkwaliteit en/of het ecosysteem kunnen hebben. Om de stabiliteit van oevers te beschermen moet men langs de wateren een vrijwaringszone vrijhouden van obstakels en van ongewenste activiteiten. Deze toegankelijkheid is noodzakelijk om het onderhoud van het water vanaf de oever uit te kunnen voeren. Deze zone is tevens noodzakelijk om de afzet van baggerslib en maaisel mogelijk te maken. Bij primaire wateren dient dit onderhoudspad minimaal 5 meter breed te zijn.

Recreatieve functie
De recreatieve functie van het water is in het plangebied (nog) vrij beperkt. Door het stadsdeel worden enkel extensieve vormen van waterrecreatie gestimuleerd die passen in het kader van de Hoofdgroenstructuur waarin de meeste wateren zijn gelegen.

5.11.4 Conclusie

In het kader van de watertoets zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Banne Buiksloot II.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan (verbeelding, planregels en plantoelichting) is in digitale vorm opgesteld en vastgesteld. Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Het bestemmingsplan is te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming verschijnen de planregels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker. Daarnaast is zoals gebruikelijk een "papieren" versie van het bestemmingsplan beschikbaar.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding (plankaart). Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de planregels en de verbeelding. Daartoe worden in deze paragraaf de planregels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer planregels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de planregels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt in juridische zin ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en planregels.

6.2 Artikelgewijze Toelichting

6.2.1 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk (Inleidende regels) worden de in de regels gehanteerde begrippen en de wijze van meten gedefinieerd. Het is de bedoeling begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten dienen te worden vastgesteld.

6.2.2 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan Banne Buiksloot II is ingedeeld in een aantal bestemmingen. Binnen deze bestemmingen is de systematiek gehanteerd, die is voorgeschreven door de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). Concreet betekent dit dat elke bestemming is opgebouwd uit een aantal leden, waarvan de volgorde en de benaming zijn voorgeschreven door de SVBP2012. Aan de hand van de gehanteerde werkwijze binnen de diverse bestemmingen die zijn opgenomen in de planregels, wordt kort besproken hoe de regels kunnen worden toegepast.

Bestemmingsomschrijving
Elke bestemming begint met het omschrijven van de bestemming. De bestemmingsomschrijving geeft weer wat er binnen de bestemming is toegestaan. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om aan de hand van voorkomende functies vast te stellen wat de aard van de bestemmingsomschrijving is. De bestemmingsomschrijving richt zich op het gebruik van gronden voor een bepaald doel en schept tevens het kader voor de bestemming met bijbehorende regels. Het maakt duidelijk wat er op de gronden binnen de bestemming is toegestaan en begrenst daarmee het gebruik van de gronden.

Bouwregels
De bouwregels zijn opgesteld voor bouwwerken die binnen een bestemming zijn toegestaan. Per bestemming is aangegeven welke soorten bouwwerken zijn toegestaan. De bouwregels zijn verdeeld naar soorten bouwwerken. Het uitgangspunt van de bouwregels is dat de bouwwerken worden gestuurd ten aanzien van de plaatsing op het bouwperceel. De bouwregels geven sturing aan de maatvoering van de toegestane bouwwerken. In de bouwregels zijn maximummaten aangegeven, uitgesplitst in onder meer goothoogte en bouwhoogte. In bepaalde gevallen is ten aanzien van de dakhelling een aantal graden opgenomen dat gericht is op een minimale en maximale dakhelling.

Nadere eisen
In enkele bestemmingen zijn nadere eisen opgenomen. Nadere eisen bieden de mogelijkheid om sturing te geven aan de situering en de afmeting van bouwwerken. Door in de planregels een aantal voorwaarden op te nemen waaraan kan worden getoetst, kunnen nadere eisen de mogelijkheid bieden om tot een goede afstemming te komen met de omgeving. Het is een extra instrument dat het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid geeft om in een concreet geval meer sturing aan de situering en afmeting van bouwwerken te geven dan in eerste instantie door de regels mogelijk is gemaakt. Er vindt een inperking plaats van datgene wat in de bestemmingsplanregels mogelijk is. Door het opnemen van objectieve voorwaarden waaraan moet worden getoetst, bieden de planregels voldoende rechtszekerheid voor degene aan wie de nadere eisen worden opgelegd. Door het opnemen van nadere eisen kunnen de bij de bestemmingsregels gegeven rechten legitiem worden ingeperkt, waarbij de in de nadere eisen opgenomen objectieve voorwaarden voldoende rechtszekerheid bieden. Het Dagelijks Bestuur moet de inperking voldoende motiveren.

Afwijken van de bouwregels
In een aantal bestemmingen is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt om af te wijken van de bouwregels. Het betreft een in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden, wat betekent dat het slechts een afwijking van geringe omvang mag zijn. De afwijking van de bouwregels ziet op de maten die zijn opgenomen in de bouwregels dan wel op wat verboden is te bouwen. Het bevoegd gezag kan van de afwijkingsbevoegdheid gebruik maken. In een enkel geval is er een voorwaarde aan een afwijkingsmogelijkheid verbonden ter bescherming van die belangen dien in de bouwregels hebben geleid tot bijvoorbeeld een bouwverbod. Ook kan er ten aanzien van het verlenen van een afwijking een aantal criteria opgenomen, waaraan de te verlenen ontheffing moet worden getoetst Deze criteria sluiten aan op de objectieve voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het onderdeel nadere eisen.

De criteria waaraan de afwijking moet voldoen zijn opgenomen in een aparte bepaling. Het besluit tot afwijking kan niet worden verleend als er niet is voldaan aan het gestelde in de betreffende bepaling. Dit betekent dat het verlenen van een afwijking is gekoppeld aan een aantal voorwaarden, waaraan eerst moet zijn voldaan voordat de afwijking kan worden verleend.

Specifieke gebruiksregels
Bij enkele bestemmingen is een bepaling opgenomen die bepaald gebruik van gronden en gebouwen verbiedt. Het algemene gebruiksverbod, dat inhoudt dat er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsbepaling. Een bestemming bevat een op die bestemming afgestemd aantal specifieke genoemde gebruiksverboden. Om onduidelijkheden te voorkomen is er een zo breed en volledig mogelijke wijze van het woord 'gebruiken' opgenomen. Onder gebruiken wordt tevens verstaan: 'laten gebruiken' of 'in gebruik geven'. In deze bepaling is aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik moet worden verstaan. Dit houdt in dat het niet een volledige opsomming is. Ook ander gebruik, dat van een bestemmingsomschrijving afwijkt, moet als strijdig gebruik worden getypeerd. De bepaling beperkt zich uitdrukkelijk tot dat gebruik dat in ieder geval strijdig is.

Afwijken van de gebruiksregels
In een aantal bestemmingen is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt om af te wijken van de gebruiksregels. Het betreft een in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden, wat betekent dat het slechts een afwijking van gering gebruik mag zijn. De afwijking van de gebruiksregels ziet op de functies die zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Het bevoegd gezag kan van de afwijkingsbevoegdheid gebruik maken. Ook kan er ten aanzien van het verlenen van een afwijking een aantal criteria opgenomen, waaraan de te verlenen afwijking moet worden getoetst Deze criteria sluiten aan op de objectieve voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het onderdeel nadere eisen.

De criteria waaraan de afwijking moet voldoen zijn opgenomen in een aparte bepaling. Het besluit tot afwijking kan niet worden verleend als er niet is voldaan aan het gestelde in de betreffende bepaling. Dit betekent dat het verlenen van een afwijking is gekoppeld aan een aantal voorwaarden, waaraan eerst moet zijn voldaan voordat de afwijking kan worden verleend.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
(in het navolgende: aanlegvergunningstelsel)
In een aantal bestemmingen is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. De aanlegvergunning richt zich op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. In de aanlegvergunning is een aantal concrete werkzaamheden opgenomen. Er wordt bijvoorbeeld onder verstaan het aanleggen van voet- en fietspaden, het opsporen of winnen van delfstoffen, maar ook het dempen van aanwezige waterlopen. De concrete inhoud van de aanlegvergunning is afgestemd op de betreffende bestemming. De aanlegvergunning is opgenomen ter bescherming van het landschapsbeeld en bij een dubbelbestemming de aangegeven bestemmingsomschrijving. Er hoeft geen aanlegvergunning te worden aangevraagd voor werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud, gebruik of beheer.

Wijzigingsbevoegdheid
Het opnemen van wijzigingsbevoegdheden in het plan is gebaseerd op artikel 3.6 Wro. In elke bestemming is de afweging gemaakt welke wijzigingsbevoegdheden passend zijn voor de betreffende bestemming. Aan elke wijzigingsbevoegdheid die in een bestemmingsplan is opgenomen zijn voorwaarden verbonden waaraan moet zijn voldaan. Ook bij de wijzigingsbevoegdheden is de koppeling gelegd met de voorwaarden zoals die worden toegepast bij ontheffingsmogelijkheden. De te volgen procedure bij de uitvoering van een wijzigingsbevoegdheid is in de Wro vastgelegd. De Wro verklaart in artikel 3.9a, lid 1 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ten behoeve van de uitoefeningen van een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld. In dit wijzigingsplan wordt weergegeven hoe de voorwaarden waar aan de wijziging moet voldoen zijn toegepast.

De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geven geen directe rechten aan belanghebbenden. Het zijn bevoegdheden die kunnen worden uitgeoefend door het Dagelijks Bestuur. Wel is het zo dat belanghebbenden een verzoek tot wijziging kunnen indienen bij het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur dient zo'n verzoek te toetsen aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daarna neemt het Dagelijks Bestuur een gemotiveerd besluit waarin uiteen wordt gezet hoe het Dagelijks Bestuur tot het besluit is gekomen. Het Dagelijks Bestuur heeft geen verplichting om op een verzoek tot wijziging positief te besluiten, omdat het een bevoegdheid is die door het Dagelijks Bestuur wordt uitgeoefend. Het Dagelijks Bestuur dient zijn besluiten wel te motiveren.

6.2.3 Algemene regels

Het derde deel (Algemene regels) omvat een aantal regels die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar die van toepassing zijn op het gehele plangebied of betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Het gaat daarbij onder meer om algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene procedureregels. Ook de algemene aanduidingsregels vallen onder dit hoofdstuk. Zo zijn de groentypes corridor en struin-/ruigtenatuur zoals bedoeld in de Hoofdgroenstructuur aangeduid met de gebiedsaanduiding Other, de PR 10-6 contour van de tankstation is aangeduid met Veiligheidszone - lpg, de vrijwaringszone voor de molen is aangeduid met Vrijwaringszone - molenbiotoop.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste deel van de regels omvat de overgangsbepalingen (voor wat betreft de met het voorliggende bestemmingsplan strijdige bouwwerken en het met het voorliggende plan strijdige gebruik), alsmede de slotbepaling die de naam vermeldt waaronder het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen bouwplan mogelijk waarvoor de wettelijke bepalingen inzake exploitatieplannen (Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening) van toepassing zijn. Het voorliggend bestemmingsplan is een conserverend plan dat al uitgevoerd is. Derhalve is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet aan de orde.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Voorontwerpbestemmingsplan

7.3 Handhaving

Er is sprake van handhaving, indien er werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:

  • Het starten van een procedure op grond waarvan besloten kan worden op welke wijze gehandhaafd gaat worden: strafrechtelijk of bestuursrechtelijk;
  • indien in het kader van handhaving het opleggen van een dwangsom niet leidt tot beëindiging van een illegale situatie, wordt een bestuursdwangprocedure gestart;
  • het opleggen van een dwangsom en bestuursdwang worden als handhaving verkozen boven strafrechtelijk optreden;
  • in die gevallen dat strafrechtelijke vervolging het enige sanctiemiddel blijkt te zijn, zal na het opmaken van een proces-verbaal aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie;
  • behoudens in gevallen waarin de belangen van de overtreder in ernstige en directe mate worden geschaad, wordt, indien illegale bouw wordt geconstateerd, het werk door de afdeling Vergunningen, team Bouw, stilgelegd en wordt tot handhaving over gegaan;
  • ook bij illegale bouw van gering planologisch belang wordt vanuit rechtsgelijkheid handhavend opgetreden.

Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van Inrichtingen

Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 1 Nota inspraak en overleg

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek Banne Buiksloot Ii

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek Banne Buiksloot II

Bijlage 3 Cultuurhistorische Verkenning En Analyse Banne Buiksloot Ii

Bijlage 3 Cultuurhistorische verkenning en analyse Banne Buiksloot II

Bijlage 4 Natuurtoets Banne Buiksloot Ii

Bijlage 4 Natuurtoets Banne Buiksloot II

Bijlage 5 Advies Brandweer Amsterdam-amstelland

Bijlage 5 Advies brandweer Amsterdam-Amstelland

Bijlage 6 Externe Veiligheid Aardgasleidingen

Bijlage 6 Externe veiligheid aardgasleidingen

Bijlage 7 Tac Advies

Bijlage 7 TAC advies

Bijlage 8 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 8 Nota van Beantwoording zienswijzen

Bijlage 9 Download Versie Van De Toelichting (Pdf)

Bijlage 9 Download versie van de toelichting (pdf)

Bijlage 10 Download Versie Van De Regels (Pdf)

Bijlage 10 Download versie van de regels (pdf)