KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van De Herziening
1.2 Bevoegdheden
1.3 Crisis- En Herstelwet
Hoofdstuk 2 Verantwoording
2.1 Algemeen
2.2 Uitgangspunten
2.3 Milieu- En Omgevingsaspecten
2.4 Juridisch Planologische Aspecten
Hoofdstuk 3 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
3.1 Realisatie En Kostenverhaal
3.2 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)
3.3 Participatie
3.4 Procedure
Bijlage 1 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 2 Natuurtoets
Bijlage 3 Verkeersonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 6 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 7 Onderzoek Magneetveldzone
Bijlage 8 Nota Vooroverleg
Hoofdstuk 1 Herzieningsregels
Artikel 1 Herzieningsregels
Hoofdstuk 2 Inleidende Regels
Artikel 2 Begrippen
Hoofdstuk 3 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 2
Hoofdstuk 4 Algemene Regels
Artikel 4 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 5 Slotregel
Artikel 5 Slotregel
Bijlage 1 Verbeelding In Pdf
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Buiksloterham 10e part herz

Bestemmingsplan - gemeente Amsterdam

Vastgesteld op 28-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Van De Herziening

Op 16 december 2009 heeft de gemeenteraad van Amsterdam het bestemmingsplan 'Buiksloterham' vastgesteld. Het bestemmingsplangebied ligt aan de noordelijke IJ-oever en wordt aan de noordzijde begrensd door het midden van de Klaprozenweg; aan de oostzijde door het midden van het Buiksloterkanaal, via de Distelkade naar de Klaprozenweg; aan de westzijde door het midden van Zijkanaal I en het IJ; en aan de zuidzijde door de Grasweg, het midden van het Tolhuiskanaal en het New Technology Centre van Shell.

Na de vaststelling zijn er enkele ontwikkelingen geweest die niet, of in onvoldoende mate, in het vigerende bestemmingsplan zijn geregeld. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken zijn de eerste t/m negende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Ten opzichte van de plannen voor de ontwikkeling van de Buikloterham uit 2006 en 2009 zijn de ontwikkelstrategie, het gemeentelijk beleid en de stedenbouwkundige uitgangspunten gewijzigd. De gemeenteraad heeft op 10 november 2020 de 'Herijking Invsteringsnota Buiksloterham' (verder: HIB) vastgesteld.

Belangrijk voor de ontwikkelstrategie is dat voorlopig geen integrale herziening van het geldende planologisch juridisch kader wordt beoogd. Het vigerende bestemmingsplan, inclusief de partiële herzieningen, beschikt voorlopig nog over voldoende planologische ruimte en flexibiliteit om als sturend toetsingskader te dienen. Bij afwijkende initiatieven gaat de HIB als aanvullend toetsingskader dienen om richting te geven en te sturen op actuele beleidsdoelen en ambities. De eerste ervaringen met de kaders van dit investeringsbesluit zullen worden gebruikt om te zijner tijd een goed en gedragen nieuw bestemmings- of omgevingsplan op te stellen. Er is dan ook meer kennis en ervaring beschikbaar over de inhoud en toepassingsmogelijkheden van de Omgevingswet.

Voor het plandeel waar deze tiende partiële herziening betrekking op heeft (kavel 18) kan echter niet worden volstaan met deze werkwijze. De ontwikkeling van dit kavel wordt mogelijk gemaakt door middel van een gemeentelijke tender en er kan niet worden gewacht op de integrale herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham. Er is voor kavel 18, in combinatie met kavel 19 (Buiksloterham 8e partiële herziening), een eigen stedenbouwkundig plan met programma samengesteld dat nu toe is aan een juridisch planologische vertaling in de vorm van deze tiende partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham.

Kavel 18 ligt tussen de Papaverweg ten noorden en de Johan van Hasseltkade ten zuiden. Aan de westkant de nieuwe ontsluitingsweg en aan de oostkant kavel 19.

verplicht

Afbeelding 1. Plangebied 10e herziening (rood omkaderd)

1.2 Bevoegdheden

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het stadsdeel Noord. Bij besluit van de gemeenteraad van 22 juni 2016 is Buiksloterham, waar het bestemmingsplangebied deel van uitmaakt, aangewezen als grootstedelijk gebied. Dit besluit heeft tot gevolg dat de voorbereiding van bestemmingsplannen door het college van B&W wordt uitgevoerd. Het dagelijks bestuur van stadsdeel Noord wordt betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan conform hetgeen is vastgelegd in de Verordening op het Lokaal Bestuur.

1.3 Crisis- En Herstelwet

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt, zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet. De Crisis- en herstelwet is van toepassing, omdat het plangebied binnen een gebied als zoals aangewezen in bijlage 2 van de Crisis- en herstelwet valt (CHW, bijlage 2, onder A, nummer 1: project Noordelijke IJ-oevers Amsterdam). Daarom is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet van toepassing.

Hoofdstuk 2 Verantwoording

2.1 Algemeen

2.1.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied van deze 10e herziening wordt globaal als volgt begrensd: de noordelijke begrenzing is de Papaverweg en de zuidkant de Johan van Hasseltkade. Aan de westzijde wordt een nieuwe gebiedsontsluitingsweg aangelegd die buiten de begrenzing van deze 10e herziening valt. Aan de oostzijde ligt de openbare ruimte tussen de kavels 18 en 19. Ook deze openbare ruimte is buiten de herziening gelaten.

2.1.2 Huidig gebruik en vigerend plan

Het terrein ligt al een aantal jaren braak. De kavel heeft de bestemming Gemengd op grond van het vigerende bestemmingsplan Buiksloterham. Binnen deze bestemming zijn onder meer wonen, bedrijven, kantoren, detailhandel, consument verzorgende dienstverlening, horeca I, III, IV en V, ontspanning en vermaak en maatschappelijke dienstverlening mogelijk.

Voor de kavel geldt een fsi van 3,0 en een maximaal bebouwingspercentage voor wonen van 70%. De maximale hoogte is 45 meter.

verplicht

Afbeelding 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buiksloterham

De voorgenomen ontwikkeling in het gebied is strijdig met de floorspace index, de aanduiding 'aaneengebouwd' en het daarbij behorende maximaal aantal woningen, de toegestane horecacategorieën, de geprojecteerde mobiliteitshub en de hoogteopbouw.

2.2 Uitgangspunten

2.2.1 Investeringsnota Buiksloterham 2020

In de Herijking Investeringsnota Buiksloterham (HIB) die op 20 november 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld staan de belangrijkste ruimtelijke en programmatische kaders opgenomen.

In Buiksloterham staan vier opgaves centraal, die ook de doelstellingen vormen voor de ontwikkeling van kavel 18: Verdichting, Circulaire Wijk, Productieve Wijk en Ongedeelde Wijk. Wat deze ambities concreet betekenen voor Buiksloterham staat beschreven in de Herijking Investeringsnota Buiksloterham (HIB).

Kavel 18 is gelegen in Strip 3 van Buiksloterham. In de HIB staat beschreven wat de ligging in Strip 3 betekent en wat dat betekent voor de kansen en uitdagingen die daarbij horen.

2.2.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Stedenbouwkundige uitgangspunten voor kavel 18 en 19

Gezien de verwantschap tussen de kavels 18 en 19 (naast elkaar gelegen, beide gemeentelijke kavels, min of meer gelijke omvang en vergelijkbare programma), gezien de ligging gezamenlijk ingekaderd tussen Papaverweg, Westelijke Ontsluiting, Johan van Hasseltkade en Boterbloemstraat) zijn beide kavels in samenhang stedenbouwkundig nader onderzocht. Belangrijkste programmatische verschil tussen 18 en 19 is dat op kavel 18 een hub wordt gesitueerd en op kavel 19 een basisschool.

Onderverdeling kavel 18 en 19

Kavel 18 en 19 zijn op basis van de stedenbouwkundige uitwerking beide verdeeld in vier subkavels met de nummering zoals aangegeven op afbeelding 3. Omdat de aanduiding 18A reeds is toegekend aan een naastgelegen kavel verschilt de kavelnummering bij kavel 18 van die van kavel 19.

verplicht

Afbeelding 3: kavelnummering

Ruimtelijk concept

Zoals beschreven in de HIB bieden de grote kavels op Strip 3 (par. 3.3) de kans om grote gebaren en contrasten te maken, als verwijzing naar het industriële verleden waarin dergelijke contrasten voor Buiksloterham ook kenmerkend waren. Om die reden zijn de kavels 18 en 19 ten eerste in vier grote stedenbouwkundige korrels verdeeld; twee voor kavel 18 en twee voor kavel 19, met een groene corridor in het midden. Deze groene corridor vormt onderdeel van de groene hoofdstructuur van Buiksloterham. Groene corridors zijn daarbij minimaal 22 m brede nieuwe elementen om binnen de strips grote stukken goen toe te voegen en worden op meerdere plekken in Buiksloterham ingezet. Zie ook par. 2.2 van de HIB. Daarnaast worden de kavels 18 en 19 in oost-west-richting aan elkaar verbonden met een informele route; een wandelroute door het gebied die het buurtplein bij de mobiliteitshub op kavel 18 met het schoolplein bij de school op kavel 19 verbindt. Zie afbeelding 4.

verplichtA

Afbeelding 4. Ruimtelijk concept kavel 18 -19

Hiërarchie en schaalniveaus

In de uitwerking naar een verkaveling wordt aan de buitenranden de grote schaal van de bebouwing benadrukt, in het gebied daarbinnen en rondom het wandelpad een kleinere bebouwingsschaal (of “korrel”) wordt geïntroduceerd. Rondom het openbare wandelpad komen groene hoven en / of verhoogde tuinen en uiteraard het buurtplein. Zie afbeelding 5

verplicht

Afbeelding 5. Hiërarchie en inschaal/korrel

Bouwhoogte

De bouwhoogte komt voort uit de doelstelling om te verdichten en met inachtneming van de gehanteerde fsi van 3,5 condities te scheppen voor ruimtelijke kwaliteit.
De maximale bouwhoogte is in principe 30 m. Hierop gelden twee uitzonderingen. De bebouwing langs de Johan van Hasseltkade wordt in principe maximaal 25 m hoog; dit om een goede bezonning van het achterliggende gebied mogelijk te maken.

Een tweede uitzondering betreft de mogelijkheid om binnen het op de verbeelding aangegeven gebied een hoogte-accent van 40 m toe te voegen. Dit vloeit voort uit de spelregel die zo'n accent mogelijk maakt op kavels groter dan 10.000 m2 om flexibiliteit te bieden om tot kwalitatief hogere plannen te komen. Dit hoogte-accent heeft een maximale footprint van 600 m2. De positie en de vorm van dit hoogte-accent zijn niet vastgelegd maar vanzelfsprekend spelen compositie van bouwmassa's als bezonning een rol bij de uiteindelijke positionering.


Ontsluiting

De ontsluitingsstructuur, de daarbij behorende principes en hiërarchie sluit in grote lijnen aan bij de ruimtelijke hiërarchie. De Papaverweg vormt de belangrijkste auto-ontsluiting, de Boterbloemstraat is secundair. De straten tussen 18C en 18D respectievelijk 19A en 19B vormen de voor auto toegankelijke straten. Johan van Hasseltkade vormt de autovrije recreatieve zone met de autovrije binnenwereld van kavel 18 en 19 op wordt aangesloten.

verplicht

Afbeelding 6. Ontsluitingsstructuur (nog uit te werken)

Programma

In de onderstaande tabel is het indicatief programma weergegeven. In deze tabel wordt uitgegaan van 70% wonen, 15% productieve bedrijvigheid en 15% overig niet wonen. Echter de 70% wonen is een maximum, de 15% productieve bedrijvigheid en de 15% overig niet wonen zijn minima dus het is aannemelijk dat het programma dat uiteindelijk wordt gebouwd een iets andere verdeling heeft.

verplicht

Enkele bijzondere programma-onderdelen worden hieronder uitgelicht:

Hub

Op kavel 18b is een mobiliteitshub voorzien. Een mobiliteitshub is een centrale plek in de buurt waar naast parkeren ruimte is voor bedrijvigheid en ontmoeting. De hub op Kavel 18b is bedoeld voor zowel bewoners en personeel van kavel 18 en 19 als voor bezoekers voor het noordwestelijk deel van Buiksloterham (zie ook HIB pag 64). Behalve uit reguliere parkeerplaatsen worden in de hub voorzieningen ondergebracht zoals deelmobiliteit voor auto, scooter en fiets, een afhaalpunt voor pakketpost en horeca. Ook is het denkbaar dat de hub wordt gecombineerd met productieve bedrijvigheid of een jongerencentrum. De hub is bij voorkeur een herkenbaar gebouw, flexibel van opzet voor veranderende ruimte- en mobiliteitsbehoefte in de toekomst.

Productieve bedrijvigheid

Net als bij kavel 19 zal minimaal 15% van het vloeroppervlak bestaan uit productieve bedrijvigheid. De bedoeling van productieve bedrijvigheid in Buiksloterham is het creëren van ruimte voor maakindustrie. Zie ook HIB par. 24, vanaf pag. 21. Productieve bedrijvigheid kan op verschillende manieren worden ingepast, variërend van maximaal op de begane grond tot diverse vormen van stapeling.

Maatschappelijk

Het maatschappelijk programma betreft een jongerencentrum van ongeveer 300 m2. De ruimtelijke inpassing zal zodanig zijn zodat tot een goed functionerend jongerencentrum kan worden gekomen.

Onderlinge uitwiselbaarheid van de verschillende programma-onderdelen

Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is een definitieve toedeling van de verschillende onderdelen van het programma aan specifieke plekken binnen de kavel niet te maken. Om deze reden is gekozen voor een globale opzet van regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Na uitontwikkeling van dit kavel wordt een nieuw, conserverend, omgevingsplan opgesteld waarmee ook planologisch juridisch wordt vastgelegd welke functie waar is toegestaan.

Organisatie van programma

Productief programma wordt aan de Papaverweg georiënteerd, zodat daarmee samenhangend verkeer via zo kort mogelijke routes over de Papaverweg kan worden afgewikkeld. Om dezelfde reden wordt ook de hub op kavel 18 aan de Papaverweg gesitueerd.

Recreatief en maatschappelijk programma dat juist gebaat is bij een autoluw karakter, wordt aan de zijde van de Johan van Hasseltkade gesitueerd, zoals de plintfuncties. Op deze wijze ontstaat een ordening van ruis, rust en reuring: ruis aan de Papaverweg, rust in het middengebied en reuring langs de Johan van Hasseltkade.

verplicht

Afbeelding 7 Organisatie programma

2.3 Milieu- En Omgevingsaspecten

2.3.1 (Paraplu)bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders

Op meerdere plekken in Amsterdam leidt het aanleggen van kelders tot problemen met het grondwaterpeil. Amsterdam heeft daarom regels opgesteld voor het aanleggen van een kelder. De raad heeft het (Paraplu)bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders op 7 oktober 2021 vastgesteld en is in januari 2021 in werking getreden.

De bepalingen uit het (Paraplu)bestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders worden overgenomen in voorliggende herziening. De regeling komt er kort samengevat op neer in de bouwregels een verbodsbepaling opgenomen om onder bestaande en nieuwe gebouwen kelders (in de ruime zin van dit bestemmingsplan) te bouwen of te vergroten. Hierbij is van belang om onderscheid te maken in 2 categorieën:

Categorie 1 betreft bouwplannen voor kelders tot en met 300 m2 en maximaal 4 meter bouwdiepte en categorie 2 betreft kelders die groter zijn dan 300 m2 of dieper dan 4 meter.

Voor de eerste categorie geldt dat het college op basis van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan afwijken van het bouwverbod voor kelders, mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Om te bepalen of het bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd, moet het bouwplan voldoen aan de 'Beleidsregels Grondwaterneutrale Kelders Amsterdam',

Voor de tweede categorie geldt dat niet wordt voorzien in inhoudelijke beleidsregels. Om vast te kunnen stellen of een kelder kan worden gebouwd, zal uit een geohydrologisch onderzoek moeten blijken dat het bouwplan grondwaterneutraal kan worden gebouwd en niet strijdig is met de doelstelling die is verwoord in de aanduidingsomschrijving, om van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken.

2.3.2 Milieueffectrapportage

Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.

Wet- en regelgeving
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die beneden de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. blijven, dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling (artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r.). Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld. Als toetsingskader daarvoor gelden de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling (M.e.r.-richtlijn (85/337/EG)). Daarbij wordt gekeken naar de kenmerken van de activiteit, de plaats ervan in relatie tot de omgeving, en naar de potentiële effecten. Indien op basis van toetsing aan die criteria niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, dient in ieder geval een m.e.r.-beoordeling met toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm te worden gedaan.

Resultaten toetsing
Deze 10eherziening maakt geen nieuw stedelijk ontwikkelingsproject, zoals genoemd in kolom 1 van categorie 11.2 van de D-lijst, mogelijk ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' uit 2009. Ook is er geen sprake van een aangewezen activiteit waarvoor op grond van de C-lijst een m.e.r.-plicht geldt.
Op basis daarvan geldt geen verplichting tot een m.e.r. procedure. Ook op grond van de toetsing conform artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. zijn er geen omstandigheden op grond waarvan een m.e.r. procedure aan de orde is. Hierbij wordt het volgende overwogen.
Bij de opstelling van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' is een m.e.r.-procedure gevoerd voor de herstructurering van Buiksloterham waarbij alle milieuaspecten zijn beschouwd en waarin de ontwikkelingen die binnen het plangebied van deze 10e herziening zijn voorzien zijn beoordeeld. Het bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand stedelijk gebied en er liggen geen kwetsbare gebieden in of in de nabijheid van het plangebied. Daarnaast zijn er, zoals blijkt uit beschrijving van de in dit hoofdstuk weergegeven diverse relevante milieukaders (zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, flora en fauna) geen andere factoren aanwezig die aanleiding geven tot het opstellen van een MER.

Conclusie
Er bestaat geen plicht of aanleiding voor het volgen van een m.e.r. procedure.

2.3.3 Bodem

In het bestemmingsplan moet worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Centrale vraag is of de bodem op een locatie geschikt is voor het huidige of toekomstige gebruik. Bijvoorbeeld wanneer sprake is van het voornemen tot woningbouw. Het bevoegde gezag heeft bij verandering van gebruik informatie over de bodemkwaliteit nodig. Dit leidt doorgaans tot onderzoek van de bodemkwaliteit van de locatie. Blijkt de bodem geschikt voor het beoogde gebruik dan is in de eerste plaats de vraag of men, gezien het beoogde gebruik, maatregelen moet nemen ter bescherming van de bodem. Laat het onderzoek zien dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde gebruik dan komen de regels over bodemsanering in beeld. Wanneer grond van de locatie wordt afgevoerd of juist op de locatie wordt aangebracht van elders geldt regelgeving ten aanzien van grondstromen.

Wet- en regelgeving
In de Wet bodembescherming (Wbb) wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1987) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering met de nieuwe Wet bodembescherming afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst. De Wet bodembescherming is herzien op 1 januari 2006. De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem. De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  • Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  • Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.

Het Besluit bodemkwaliteit dat op 1 januari 2008 in werking is getreden bevat de regels voor kwaliteitsborging van de bodemwerkzaamheden (Kwalibo), en voor omgaan met bouwstoffen, grond en baggerspecie. Voor het toepassen van bouwstoffen en grond en baggerspecie op/in landbodems, is het Besluit bodemkwaliteit een half jaar later op 1 juli 2008 in werking getreden.
Het 'Besluit bodemkwaliteit' geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedspecifieke beleid. Deze normen zijn voor Amsterdam opgenomen in de Nota Bodembeheer die op 7 november 2019 door de gemeenteraad van Amsterdam is vastgesteld. Het gaat daarbij om ontgravingen en saneringen. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico's en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders.

Locatie Papaverweg
In december 2020 is gestart met het saneren van het terrein waarbij alle mobiele verontreinigingen worden gesaneerd tot beneden de tussenwaarde en waarbij alle immobiele verontreinigingen worden herschikt op het terrein. Het terrein zal vervolgens worden afgedekt met een leeflaag. De sanering maakt onderdeel uit van het Raamsaneringsplan Buiksloterham. Voor de uitvoering van de sanering is een Plan van Aanpak opgesteld die momenteel wordt beoordeeld door de Omgevingsdienst. Aan het einde van de sanering wordt een evaluatierapport opgesteld. Hieruit zal blijken dat voor de beoogde bestemming van dit terrein deel er vanuit de Wet Bodembescherming er geen milieu hygiënisch beperkingen zijn voor het beoogde gebruik zolang de verhardingen en leeflaag intact zijn.

Conclusie
Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' in 2009 zijn diverse onderzoeken uitgevoerd waarbij een goed beeld is verkregen van de bodemgesteldheid van geheel Buiksloterham. Nadien zijn in het gebied vervolgonderzoeken uitgevoerd en delen gesaneerd. Voor het plangebied van de 10e herziening is dit ook gebeurd.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.

2.3.4 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is er op gericht de risico's bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen te houden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan. Met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.
Voor het GR geldt geen norm. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer wordt daarbij in de gelegenheid gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen) gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

In en direct om het plangebied bevinden zich geen buisleidingen, geen risicovolle bedrijven en/of opslag van vuurwerk. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding en niet gelegen in het invloedsgebied van een LPG tankstation. Over het IJ worden gevaarlijke stoffen vervoerd, maar het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van de transportroute. Het plangebied bevindt zich ook buiten de invloedssfeer van de Klaprozenweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Wet- en regelgeving
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol. Om gevaarlijke stoffen te vervoeren moeten vervoerders zich houden aan veiligheidseisen. Transportroutes en de omgeving nabij deze transportroutes moeten aan speciale eisen voldoen. Het Basisnet maakt het mogelijk dat het vervoer van gevaarlijke stoffen blijft plaatsvinden op een zo veilig mogelijke manier. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De wet Basisnet is op 1 april 2015 in werking getreden en vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
De wet Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Het vervoeren van gevaarlijke stoffen is risicovol en zorgt dus voor beperkingen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke ordeningskant). Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen wonen of verblijven een basisbeschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. De algemene regels in deze wet zijn uitgewerkt in het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen. In dit besluit staan de (technische) voorschriften per soort vervoer. De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet.

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. In het Besluit zijn de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, is een verantwoording van het groepsrisico verplicht.

Resultaten toetsing
In het kader van de 'Herijking van het investeringsbesluit Buiksloterham in Amsterdam' is onderzoek gedaan naar externe veiligheid. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1 bij deze toelichting. Over de Klaprozenweg kan transport van LPG plaatsvinden ten behoeve van bevoorrading van het LPG tankstation aan de Metaalbewerkersweg. Het LPG tankstation heeft een vergunde doorzet van 2000m3 LPG per jaar. Het aantal transportbewegingen naar dit tankstation bedraagt dan circa 200 per jaar bij de vergunde doorzet. Zodoende zal een maximum van 200 transporten per jaar plaatsvinden over de Klaprozenweg. Dit betreft een weg binnen de bebouwde kom (50 km/uur). Een dergelijke weg heeft volgens de vuistregels, uit de bijlagen bij de Handleiding Risicoanalyse Transport, geen PR 10-6 contour.

De minimum afstand van de Klaprozenweg als transportroute tot de bebouwing is circa 230 meter. Voor dit bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico daarom niet nodig. Overigens is het de bedoeling dat de transportroutes voor gevaarlijke stoffen worden opgeheven en vervangen door een ontheffingen systeem. Bovendien wordt het doorzetten van de LPG aan de Metaalbewerkersweg binnenkort gestopt.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.

2.3.5 Flora en fauna

In een bestemmingsplan worden de beschermde natuurwaarden planologisch en juridisch veilig gesteld. Als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen via het bestemmingsplan juridisch mogelijk worden gemaakt dan vindt een toets plaats aan de aanwezige natuurwaarden. Voor de wijze waarop met flora en fauna in het bestemmingsplan wordt omgegaan wordt onderscheid gemaakt tussen soortbescherming en gebiedsbescherming.

Wet – en regelgeving
Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Doel van de nieuwe wet is de bescherming van de biodiversiteit in Nederland, de decentralisatie van verantwoordelijkheden en vereenvoudiging van regels.

De regelgeving rond de gebiedsbescherming(i.c van Natura2000-gebieden) is geheel in de nieuwe wet geïntegreerd. De soortenbescherming werd tot heden geregeld door de Flora- en faunawet. De strikt beschermde soorten, een van de categorieën, die hun beschermde status ontlenen aan de Vogelrichtlijn, de Habitatrichlijn of andere internationale verdragen, behouden in de nieuwe wet die status. De Wnb bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Bij vrijwel alle ingrepen moet met door Wnb beschermde soorten rekening worden gehouden. Een belangrijke verandering betreft de lijst van beschermde planten. Deze is aanzienlijk ingekort. Het gevolg ervan is dat tal van tot nu toe beschermde soorten hun beschermde status in de nieuwe wet verliezen.

In de Omgevingsvisie Amsterdam 2050 (vastgesteld in 2021) is de Hoofdgroenstructuur opgenomen. Het plangebied van de 10e herziening valt buiten de Hoofdgroenstructuur.
In Amsterdam is er sinds 2009 een gedragscode Flora- en faunawet voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen en bestendig beheer en onderhoud. Met deze gedragscode is een ontheffingsaanvraag voor een aantal soorten niet nodig. De gedragscode is van toepassing op alle plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode is verlengd tot het moment dat de nieuwe gedragscode, gebaseerd op de Wet natuurbescherming, is goedgekeurd.

Resultaten toetsing
In het kader van de herontwikkeling van Buiksloterham is, aan de hand van een natuurtoets (bijlage 2) geïnventariseerd of er beschermde soorten in het plangebied voorkomen. In deze toets (Natuurtoets Buiksloterham, Omvorming voormalig industriegebied naar gemengd woon- en werkgebied, Groenadvies Amsterdam b.v., d.d. 19 juni 2019) wordt het effect van de herontwikkeling beoordeeld op (mogelijk) aanwezige beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedssfeer van het plangebied.

  • Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich buiten de Speciale Beschermingszones (Natura 2000). Het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske zijn de dichtstbijzijnde gebieden met deze status. Er liggen geen gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving van het plangebied.
Op circa 300 meter afstand liggen langs Zijkanaal I gebieden die deel uitmaken van de ecologische structuur van de gemeente Amsterdam. Deze strook gaat over in de gebieden aan de Buiksloterbreek. Op wat grotere afstand liggen het Flora- en Noorderpark. Onderdelen van deze gebieden, en ook de schoolwerktuinen langs de Klaprozenweg, maken deel uit van de hoofdgroenstructuur van de gemeente Amsterdam. De uit te voeren werkzaamheden hebben echter geen nadelige effecten op deze gebieden uit de ecologische dan wel hoofdgroenstructuur.

  • Soortenbescherming

In het plangebied zijn beschermde soorten waargenomen gedurende het onderzoek. Het ruimst verspreid zijn de vogels. Op de braakliggende kavels komen broedvogels en doortrekkers voor. Voor deze broedvogels, ook die van de rode lijst zoals kneu, geldt dat alleen de in gebruik zijnde nesten beschermd zijn. Werkzaamheden buiten het broedseizoen zijn dus toegestaan, ook als ze leiden tot het verloren gaan van het broed- en leefgebied van deze soort. De veilige periode om te werken op deze locaties is september tot en met februari. Desondanks wordt geadviseerd ook in deze veilige periode voorafgaand aan werkzaamheden, zeker als daarbij het rooien van bomen inbegrepen is, een schouw uit te voeren vlak voor de start van het werk. Sommige soorten, in dit gebied zijn houtduif en Turkse tortel relevant, blijken namelijk vrijwel jaarrond tot broeden over te kunnen gaan.

In het recente verleden zijn meerdere soorten vleermuizen in het gebied vastgesteld. Eén daarvan, de meervleermuis, is gebonden aan groter open water. Hier betreft het de kanalen in het gebied. Deze blijven in de nieuwe situatie gehandhaafd zodat geen negatieve effecten op deze soort te verwachten is. Er zijn hier geen verblijfplaatsen van deze soort bekend. Voor de andere hier bekende soort, de gewone dwergvleermuis, zijn ook geen effecten te verwachten, omdat in het plangebied geen bebouwing aanwezig is die wordt gesloopt.

De overige soorten zoogdieren die hier bekend zijn, zijn alle opgenomen in de verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland. Dit houdt in dat de bescherming van deze soorten vervalt bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting. Wel blijft altijd de zorgplicht van kracht. Dit houdt in dat er altijd zodanig gewerkt moet worden dat dieren de kans krijgen te ontkomen. In dit geval bijvoorbeeld door niet richting het water of drukke wegen te werken maar richting aangrenzende kavels. In het geval dat, bijvoorbeeld, egels worden aangetroffen bij het werk, kunnen deze voorzichtig in een emmer gedaan worden en daarna op een andere geschikte locatie uitgezet. Eén en ander in overleg met de begeleidend of stadsecoloog.

In de Buiksloterham is slechts één soort amfibie bekend; de groene kikker (soort onbepaald). Ook deze soort is opgenomen in de Verordening Vrijstellingen soorten Noord-Holland. Bij de geplande werkzaamheden hier vervalt dus ook voor deze soort de bescherming.

Conclusie
Er zijn in de nabijheid geen Natura2000-gebieden, waarop een negatief effect te verwachten valt. Daarvoor liggen deze gebieden te ver van het plangebied af en bovendien worden op grond van deze partiële herziening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Van de beschermde soorten is te verwachten dat er broedvogels, vleermuizen en enkele overige soorten zoogdieren in het plangebied aanwezig zijn.

Naast het hierboven bij de soortenbescherming besprokene, geldt in het algemeen de zorgplicht. Dit houdt in dat er zodanig gewerkt moet worden, dat er zo min mogelijk schade aan flora en fauna ontstaat. Dat geldt dus ook voor de niet beschermde soorten.

In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.

2.3.6 Verkeer

Buiksloterham wordt ontsloten vanaf de Klaprozenweg door de Ridderspoorweg, de Papaverweg en de Distelweg. De westelijke ontsluiting is in het bestemmingsplan 'Buiksloterham' (2009) als vierde gebiedsontsluitingsweg mogelijk gemaakt. In Buiksloterham komt een aantal andere wegen voor, waaronder de Grasweg en de Asterweg, die aansluiten op de Distelweg en de Papaverweg. Het plangebied van deze 10e herziening is gelegen aan de Papaverweg en de Johan van Hasseltkade.

Voor de Investeringsnota Buiksloterham 2020 is een verkeersonderzoek gedaan, gebaseerd op de uitgangspunten van de investeringsnota waarin ca. 8.557 woningen in het gebied worden gebouwd. In dit onderzoek is rekening gehouden met functies die deze 10e herziening mogelijk maakt.

Resultaten toetsing
De onderzoeksresultaten laten zien dat het bouwprogramma van de Investeringsnota Buiksloterham in 2030 in totaal circa 15.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) genereert. De conclusie uit het Verkeersonderzoek is dat wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan (dat al voorzag in de ontwikkeling van circa 3.900 woningen) niet tot structureel meer verkeer op het wegennet in en rondom de Buiksloterham. Dat er geen toename van het verkeer is wordt enerzijds veroorzaakt door het strengere parkeerbeleid en daarnaast door het lagere autobezit voor de inwoners van de Buiksloterham. De investeringsnota Buiksloterham 2020 voorziet nu in kleinere woningen en meer parkeren op afstand voor bezoekers. De rapportage (Verkeersonderzoek Investeringsnota Buiksloterham 2020, V&OR, d.d. 1 september 2020) is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van voorliggende partiële herziening.

Walradar scheepvaartverkeer kop Johan van Hasseltkanaal

Op de kop van het Johan van Hasseltkanaal in het IJ is sinds medio 2012 een post van de walradar van Rijkswaterstaat aanwezig. Deze walradar (een Vessel Traffic Service installatie met radar, maritieme radiocommunicatie en CCTV) zorgt voor een veilige en vlotte doorstroming van het scheepvaartverkeer op het IJ en het Zijkanaal I. Impact op deze installatie dient voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkeling getoetst en mogelijk gemitigeerd te worden. In de Richtlijnen Vaarwegen 2020 wrodt nader ingegaan opd e relevante nautische aspecten van de Walradar.

Voorliggend bestemmingsplan ligt buiten de reikwijdte van deze walradar en is verenigbaar met het gebruik daarvan.

Rijksvaarweg IJ

In het IJ ligt de Rijksvaarweg. Op de onderstaande afbeelding (afbeelding 8) is de loop van de Rijksvaarweg in het IJ opgenomen.

verplicht

Afbeelding 8: Rijksvaarweg in het IJ (bron: dataregister Rijkswaterstaat)

Aan weerszijde van de vaarweg geldt op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone.

In hoofdstuk 2 van de toelichting in de Barro wordt gesproken over het bestemmen van vrijwaringszones langs vaarwegen om het belang van een vlotte en veilige doorvaart voor de scheepvaart te borgen. In deze zone dienen belemmeringen voor de veiligheid van de scheepvaart op de Rijksvaarweg (doorvaart, zicht en hulpverlening) voorkomen te worden. De vrijwaringzone Barro van het Noordzeekanaal en/of de vaargeul van Het Binnen IJ loopt tot in nabijheid van het plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. Hiermee is ook het onderdeel vrijwaringzone vaarweg van het Barro relevant voor het plangebied.

De vrijwaringszone Barro wordt gerekend vanaf de begrenzinglijn van de Rijksvaarweg zoals opgenomen in de legger conform artikel 5.1 van de Waterwet. De legger is te vinden op www.rws.nl/apps/geoservices/legger. Het noordzeekanaal en Het afgesloten IJ zijn onderdeel van de zeehaventoegang. De vrijwaringszone zee-haventoegang is 40 meter. Nabij vaarwegsplitsingen of havenuitvaarten bedraagt de vrijwaringszone, tot een afstand van 300 meter van de splitsing of uitgang, aan weerszijden van de vaarweg 50 meter.

Het plangebied van het bestemmingsplan Buiksloterham 10e herziening is gelegen op circa 600 meter (hemelsbreed gemeten) van de begrenzing van de Rijksvaarweg. Het ligt daarmee buiten de vrijwaringszone van de Rijksvaarweg in het IJ. Voorliggend bestemmingsplan is verenigbaar met de belangen van de vrijwaringszone en het gebruik van de Rijksvaarweg.

2.3.7 Geluid

Geluid is in het ruimtelijke spoor een belangrijk milieuaspect. Bijna alle functies/bestemmingen hebben er mee te maken. Sommige functies zijn veroorzaker van geluid, zoals verkeer en bedrijven. Andere functies, zoals wonen, zorginstellingen en onderwijs kunnen hinder ondervinden van geluid.
Een belangrijke basis in de ruimtelijke afweging voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
In het geval van voorliggend bestemmingsplan gaat het om geluidzone van de Papaverweg.

Wet- en regelgeving
In de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wgh.

Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidzone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing. Geluidsgevoelige bebouwing betreft woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.

Als sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting (art. 110a lid 6 Wgh en artikel 1.5 Besluit geluidhinder (Bgh). Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidbelasting, de binnenwaarde te worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.

Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

  • Industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op gezoneerde industrieterreinen
  • Wegverkeerslawaai: bouwen van woningen langs wegen (niet voor 30 km/u-wegen)
    aanleg/ wijzigen van wegen (niet voor hoofdwegen en 30 km/u-wegen)
  • Spoorweglawaai: bouwen van woningen langs spoorwegen
    aanleg / wijzigen van secundaire spoorwegen (niet het hoofdspoorwegnet)
  • Industrielawaai

In tegenstelling tot wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is de grootte van de zone niet vastgelegd in de Wgh of een daaraan gekoppeld besluit. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidsruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone (die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A)-contour) worden vastgelegd. Binnen de zone rond industrieterreinen kunnen echter wel geluidsgevoelige bestemmingen liggen waarvoor hogere maximale grenswaarden kunnen worden vastgesteld.

  • Wegverkeerslawaai

De breedte van de zone langs een weg is afhankelijk van de ligging van de weg (in stedelijk – of buitenstedelijk gebied) en van het aantal rijstroken. De breedte van een zone is maximaal 600 meter (buitenstedelijk, vijf of meer rijstroken). Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
De hoogte van de voorkeursgrenswaarde en de maximale hogere waarde is onder andere afhankelijk van het type geluidsgevoelige bebouwing, de ligging in binnen- of buitenstedelijk gebied en of het om nieuwbouw of bestaande bouw gaat.
Voor wegen die gelegen zijn binnen een woonerf en voor 30 km-wegen gelden geen zones. Deze vrijstelling wordt gemotiveerd door het feit dat deze wegen meestal geen geluidsbelastingen veroorzaken boven de voorkeurswaarde.

  • Spoorweglawaai

Vanwege het ontbreken van spoorwegen (en de daarbij horende geluidzones) in en rond het plangebied wordt dit aspect buiten beschouwing gelaten.

De Wgh biedt de mogelijkheid om af te wijken van de voorkeursgrenswaarden tot een maximale waarde. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidsgevoelige functies worden gerealiseerd indien een hogere waarde kan worden verleend. Voorwaarde voor een hogere waarde is in ieder geval dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen.
Wanneer de maximale toelaatbare waarde voor geluidbelasting wordt overschreden, biedt de Wgh de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel (een gevel zonder te openen/met slechts incidenteel te openen delen) of vliesgevel. De geluidwaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

In het Amsterdamse geluidbeleid (maart, 2019) is bepaald dat de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in principe dienen te beschikken over een stille zijde (geluidsluwe zijde). Van dit principe kan slechts worden afgeweken op grond van zwaarwegende argumenten. Woningen met een dove gevel of een geluidwerende gevel dienen altijd over een stille gevel of stil geveldeel te beschikken, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties.

  • Bedrijfslawaai

Voor de geluidemissie van inrichtingen (w.o. de bedrijven in het plangebied) gelden conform de Wabo / Wet milieubeheer geluidnormen. Indien ter plaatse van de nieuwbouw niet aan deze geluidnormen wordt voldaan, worden de bedrijven belemmerd in hun bestaande rechten. De voor de bedrijven geldende geluidnormen zijn gebaseerd op een etmaalwaarde van 50 dB(A). Deze norm van 50 dB(A) geldt conform de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit) niet voor alle activiteiten van een bedrijf. Uitgezonderd van toetsing zijn stemgeluid, piekgeluiden bij laad- en losactiviteiten in de dagperiode, piekgeluiden van het uitrukken voor brandbestrijding en het aan en afrijden op de openbare weg.
Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG zijn de richtafstanden opgenomen die voor het bepalen van de afstand van de omliggende bedrijven tot de geplande woningen worden gehanteerd.

  • Scheepvaartlawaai

De geluidemissie van scheepvaart in en rond het IJ is onderzocht voor het plangebied. Voor scheepvaartlawaai bestaan in Nederland geen wettelijke normen en is er geen wettelijke berekeningsmethode voor de geluidbelasting door de varende schepen. Over het algemeen ervaren mensen scheepvaartlawaai als minder hinderlijk dan industrie- of wegverkeerslawaai, maar hinderlijker dan bijvoorbeeld spoorweglawaai.

Resultaten toetsing
Voorliggende herziening heeft tot doel een aantal bouwregels uit de bestemming Gemengd aan te passen. De functies wijzigen niet, met uitzondering van het schrappen van een horeca V mogelijkheid.

Industrielawaai Wet geluidhinder
De geluidbelasting bij nieuwe woningen binnen de zone mag niet hoger zijn dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Daarbij moeten voor woningen met een geluidbelasting boven 50 dB(A) hogere waarden worden vastgesteld. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein Johan van Hasseltkanaal West. Uit de onderzoeken die zijn gedaan in het kader van de bestemmingsplannen Buiksloterham 4e partiële herziening en Buiksloterham 5e herziening blijkt dat de geluidbelasting vanwege het industrielawaai binnen het plangebied van deze 10e herziening niet hoger is dan 50 dB(A). Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Wegverkeerslawaai
In het kader van de Herijking van het Investeringsbesluit Buiksloterham in Amsterdam is akoestisch onderzoek naar geluid vanwege wegverkeer gedaan. Hierbij is rekening gehouden met de eerdere partiële herzieningen. Het onderzoeksrapport Herijking Investeringsbesluit Buiksloterham in Amsterdam, Akoestisch onderzoek wegverkeer, LBP Sight, is als Bijlage 4 aan deze toelichting gevoegd.

Uit de onderzoeksresultaten volgt dat de gezamenlijke geluidbelasting vanwege de gezoneerde wegen (inclusief 5 dB aftrek volgens artikel 110g Wet geluidhinder) maximaal 48 dB (groene bolletjes) op kavel 18 zal zijn. Dat betekent dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens wordt overschreden.

verplicht

Afbeelding 9: Gezamenlijke geluidbelasting gezoneerde wegen (inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die uitgevoerd zijn als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u niet gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg liggen, hoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden. Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidbelasting van 30 km/u wegen is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke onderbouwing de geluidbelasting wel bepaald. Het geluid vanwege de Johan van Hasseltkade (30 km/u weg) blijft onder de voorkeursgrenswaarde. Het geluid vanwege de westelijke ontsluitingsweg is hoger dan 53 dB.

De gezamenlijke geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder vanwege de 30 km/u wegen blijkt uit onderstaande afbeelding 10.

verplicht

Afbeeding 10: Gezamenlijke geluidbelasting niet gezoneerde wegen (exclusief de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

  • Ter plaatse van de groen weergegeven waarneempunten is de gezamenlijke geluidbelasting ten hoogste 48 dB.
  • Ter plaatse van de oranje weergegeven waarneempunten is de gezamenlijke geluidbelasting hoger dan 53 dB.

Deze hoge geluidbelasting wordt enerzijds veroorzaakt door de relatief smalle wegprofielen van de 30 km/u wegen. Het belang van het bouwen in hoge dichtheden is hier vanuit stedenbouwkundig oogpunt van meer belang geacht dan het realiseren van lagere geluidswaarden door bredere profielen. Ook het belang van een klinkerbestrating is hier afgewogen tegen het gebruik van geluidbeperkend asfalt, met als belangrijkste reden de verkeersveiligheid. Het gebruik van klinkers heeft een verkeersremmend effect. Bij de bouw van de woningen zullen de wettelijke binnenwaarden worden aangehouden. Gelet op het voorgaande zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en zijn de woningen ruimtelijk inpasbaar.

Scheepvaart
Uit de geluidcontouren op verschillende hoogten blijkt dat tot een hoogte van 60 meter het geluid vanwege het scheepvaartverkeer lager is dan de 50 dB(A) etmaalwaarde. De bebouwing op kavel 19 waar voor een deel de maximale hoogte 40 meter is, zal geen hinder ondervinden van het scheepvaartlawaai.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Realisatie van woningen en andere geluidsgevoelige functies is mogelijk.

2.3.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Er kunnen bijvoorbeeld belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De belangrijkste regels zijn opgenomen in de Wet milieubeheer, titel 5.2: luchtkwaliteitseisen.
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante wet- en regelgeving. Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Voor luchtkwaliteit kan dit betekenen: de meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek.

Wet- en regelgeving
De Nederlandse regelgeving voor luchtkwaliteit is gebaseerd op Europese richtlijnen. Deze richtlijnen zijn vertaald in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). Specifieke onderdelen van deze wet zijn uitgewerkt in algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het doel van titel 5.2 Wm is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. Hierbij is het van belang een onderscheid te maken tussen:

  • het realiseren van een bron (inrichting of weg) en
  • het realiseren van een nieuwe gevoelige functie

In artikel 5.16, tweede lid van de Wet milieubeheer staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen milieu, die direct gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit en daardoor kunnen bijdragen aan een overschrijding van de in de wet genoemde grenswaarden.

Op grond van artikel 5.16 Wm maken bestuursorganen, bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of bij toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van één of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk dat:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit past binnen, is genoemd in of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Met andere woorden, luchtkwaliteitseisen vormen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan één van de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden (jaar- en daggemiddelde) voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) van belang.

De AMvB 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIMB) is op 15 november 2007 in werking getreden en omvat regels over 'niet in betekenende mate'. Daarnaast is NIMB toepasbaar in gevallen die niet in de AMVB genoemd worden, maar waarvoor door middel van een berekening is aangetoond dat het plan maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). De zogenaamde NIBM-projecten zijn ruimtelijke projecten, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is. Om die reden is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Dat kan omdat de effecten van NIBM-projecten zijn betrokken bij de berekening van de trendmatige ontwikkeling van de achtergrondconcentraties in Nederland. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) bevat voldoende verbetermaatregelen om deze effecten te compenseren. Leidt een project tot een toename voor NO2 en PM10 die lager is dan de NIBM grens? Dan is het toetsen van het project aan de grenswaarden niet nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan. Wel moet het project voldoen aan het Besluit Gevoelige bestemmingen en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

Waar en hoe concentraties van luchtverontreinigende stoffen berekend en gemeten moeten worden staat in de uitvoeringsregels van de AMvB Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl). Toetsing aan de grenswaarden is niet op alle plekken nodig. Er gelden twee criteria:

  • Kunnen op die plek mensen komen (toepasbaarheidsbeginsel)?
  • Hoe lang worden hoeveel mensen op die plek blootgesteld (blootstellingscriterium)?

In 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) vastgesteld. Met het oog op de afloop van het NSL op 1 augustus 2014, heeft het Kabinet op 5 juni 2014 het NSL verlengd tot 1 januari 2017. Vervolgens is in 2016 opnieuw een besluit genomen tot verlenging, zie hierna.
In het NSL werken Rijk, provincies en gemeenten samen om de luchtkwaliteit te verbeteren, zodat Nederland overal aan de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide voldoet. Daartoe bevat het NSL een pakket van landelijke, regionale en lokale maatregelen om te voldoen aan de normen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen.
Om het NSL actueel te houden, vindt jaarlijks een actualisatie plaats: de NSL- monitoring. De actualisatie omvat een terugblik naar het afgelopen jaar (met meet- en rekenresultaten) en een bijstelling van de prognoses voor komende jaren. De jaarlijkse monitoringsresultaten laten vanaf 2009 voor zowel de stikstof- als de fijnstofconcentraties een doorlopende daling zien. Desondanks zijn er op een aantal locaties nog steeds knelpunten. Voor fijnstof zijn dat veelal locaties in de directe omgeving van boerderijen en soms langs wegen in gebieden met hoge achtergrondconcentraties. Voor stikstof betreft het voornamelijk knelpunten langs drukke binnenstedelijke wegen.

Voor de aanpak van de stedelijke knelpunten heeft de minister, samen met de betrokken 7 gemeenten, waaronder Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit (Tweede Kamer, 2015-2016, 30175 nr. 223) opgesteld om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Naar aanleiding van de laatste monitoringsresultaten is tussen Rijk en gemeenten afgesproken tot een verdieping en versnelling van het bestaande Actieplan te komen.
Daarnaast is op 23 september 2016 het kabinetsbesluit 'Verlengen Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' aangeboden aan de Tweede Kamer. Dit besluit is op 7 december 2016 gepubliceerd zodat het NSL per 1 januari 2017 is verlengd tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De minister ziet hierin als voordeel dat de (bijna)luchtkwaliteitsknelpunten op de huidige manier gemonitord kunnen blijven en dat de steden meer tijd krijgen om de hun reeds toegekende NSL-budgetten te besteden aan luchtkwaliteitsmaatregelen.

De AMvB gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op artikel 5.16a Wet milieubeheer, is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.

Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, dat wil zeggen kinderen, ouderen en zieken.

Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor fijnstof en/of voor stikstofdioxide. Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw. Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven.

De Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam is op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders. Het is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Daarbij zijn ter aanscherping van het landelijk Besluit als uitgangspunten bepaald dat:

  • binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  • bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Van de genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen.
Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
De richtlijn heeft, evenals bij het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen alleen betrekking op nieuwe situaties en bij een uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming, indien de toename eenmalig ten hoogste 10% van het aantal daar reeds verblijvende personen bedraagt.

Resultaten toetsing
Voorliggende 10e pariële herziening maakt woningbouw mogelijk. Deze functie was ook al mogelijk volgens het bestemmingsplan Buiksloterham 2009. De 10e herziening maakt wel meer brutovloeroppervlak aan bebouwing mogelijk. Dit is in overeenstemming met de Investeringsnota Buiksloterham 2020. Voor de investeringsnota Buiksloterham 2020 is een Luchtkwaliteitsonderzoek gedaan. In de onderzoeksrapportage die als Bijlage 5 van deze toelichting is gevoegd, zijn de gegevens met betrekking tot het verkeer voor het planjaar 2030 opgenomen. Uit de rekenresultaten blijkt dat er wat betreft stikstofdioxide en (zeer) fijn stof op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen van de Wm de grenswaarden niet worden overschreden.

Deze 10e herziening leidt niet tot een situatie dat binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van een stedelijke weg met meer dan 10.000 mvt per etmaal gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Daarmee wordt voldaan aan de Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Er zijn wat betreft luchtkwaliteit geen knelpuntenlocaties aanwezig in het plangebied of in de directe omgeving.

2.3.9 Stikstofdepositie

Er is een onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie van de voorgenomen ontwikkeling op Natura2000 gebieden. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

Tijdens de bouwfase wordt gebruikgemaakt van mobiele machines die stikstofoxiden (NOx) emitteren. Daarnaast zijn voertuigbewegingen nodig om bouwmateriaal en personeel van en naar de bouwlocatie te vervoeren. Relevante stikstofemissie als gevolg van de herontwikkeling vindt in de gebruiksfase plaats vanwege de verkeersgeneratie. Met het programma Aerius is de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bepaald.

Uit het voorliggende onderzoek blijkt dat de gebruiksfase van Kavel 18 na de partiële 10e herziening niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ter hoogte van een Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen, ook niet bij de dichtstbijzijnde en daardoor maatgevende, zijnde Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en Polder Westzaan.

Hierdoor zijn op voorhand significant negatieve effecten gerelateerd aan stikstofdepositie voor de natuur uit te sluiten, en is ten aanzien van gebiedsbescherming een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming voor ruimtelijke procedures en de bouwaanvraag niet aan de orde.

2.3.10 Bedrijven en milieuzonering

2.3.11 Elektromagnetische velden

2.4 Juridisch Planologische Aspecten

2.4.1 Algemeen

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het juridisch deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en regels. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

Bij de opzet van het bestemmingsplan is rekening gehouden met de geleidelijke transformatie naar een gemengd woon/werk gebied. Bestaande bedrijven worden alleen wetgbestemd als de milieucategorie hoger is dan 3.1.

2.4.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 'Herzieningsregels' heeft betrekking op samenhang tussen de herziening en het moederplan.

Hoofdstuk 2 'Inleidende regels' omvat het artikel met de begripsbepalingen.

Hoofdstuk 3 'Bestemmingsregels' geeft invulling aan de opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 4 'Slotregel' bevat de slotregel.

2.4.3 Artikelsgewijze toelichting

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - HERZIENINGSREGELS

Het bestemmingsplan betreft de 10e partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. In de herzieningsregels wordt uitleg gegeven over de samenhang tussen deze herziening en het moederplan uit 2009.

De regels, verbeelding en toelichting van dit bestemmingsplan Buiksloterham 10e partiële herziening hebben uitsluitend betrekking op de geometrich bepaalde planobjecten (het plangebied zoals opgenomen op de verbeelding) van dit bestemmingsplan en hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 en de daarop volgende overige partiële herzieningen.

HOOFDSTUK 2 - INLEIDENDE REGELS

Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. De begrippen gelden (uitsluitend voor deze 10e partiële herziening) als vervanging van de begrippen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 (het moederplan).

HOOFDSTUK 3 - BESTEMMINGSREGELS

Gemengd - 2

Voor het plandeel 'Kavel 18' waar deze 10e partiële herziening van het bestemmingsplan Buiksloterham betrekking op heeft is een nieuwe bestemming Gemengd - 2 opgenomen die, uitsluitend voor de geometrich bepaalde planobjecten waar deze 10e partiële betrekking op heeft, geheel in de plaats treedt van de bestemming Gemengd zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009. Hoewel de bestemming Gemengd - 2 op hoofdlijnen gelijk is aan de bestemming Gemengd uit het bestemmingsplan Buiksloterham uit 2009 is er vanwege de leesbaarheid van de regeling gekozen voor een geheel nieuwe bestemming.

Gebruiksmogelijkheden

Het programma dat in Gemengd - 2 mogelijk wordt gemaakt bestaat uit een functiemix van wonen, economische functies, maatschappelijke voorzieningen en (gebouwde) parkeervoorzieningen. In lid 3.4.2 zijn de gebruiksregels opgenomen waar bedrijven in het gebied zich aan moeten houden zodat er enerzijds ter plaatse van de woningen (en andere gevoelige functies) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en anderszijds de bedrijfsactiviteiten niet verder worden beperkt door de woningen. Het percentage wonen mag niet meer bedragen dan 70% ten opzichte van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte niet-woonfuncties. Bij het berekenen van dit percentage worden gebouwde parkeervoorzieningen (de hub) meegeteld als niet- woonfuncties.

In plaats van de parkeernormen uit het bestemmingsplan Buiksloterham gelden hier de parkeernormen uit de Nota Parkeren Auto en Nota Parkeren Fiets en Scooter. Met dien verstande dat voor de maximale parkeernorm ook het programma van het naastgelegen kavel 19 wordt meegewogen. Ingevolge artikel 3.4.6 dient parkeren plaats te hebben op eigen terrein. Onder eigen terrein worden gronden en gebouwen begrepen waarover de aanvrager van de omgevingsvergunning (initiatiefnemer) kan beschikken. Het eigen terrein hoeft daarmee niet in eigendom te zijn bij de initiatiefnemer maar de initiatiefnemer moet er wel over kunnen beschikken, bijvoorbeeld door middel van huur. Het eigen terrein heeft geen betrekking op openbaar gebied.

Bouwmogelijkheden

Binnen het plangebied geldt een generieke bouwhoogte van 30 meter. Langs het Johan van Haseltkanaal is een hoogteaanduidingsvlak opgenomen waar maximaal 25 meter hoog mag worden gebouwd. In de noord-oosthoek van het plangebied is een hoogteaanduidingsvlak opgenomen waar een bouwhoogte van 40 meter is toegestaan. Deze hoogbouw mag boven de 30 meter die daar overal mogelijk is, per bouwlaag niet meer bedragen dan 600 m2 bvo.

De bouwmogelijkheden worden met name bepaald door de maximale floorspace-index (fsi) van 3,5 die is aangeven op de verbeelding.

Langs het Johan van Hasseltkanaal is een stedelijke plint voorzien met levendige functies. Om deze functies te ondersteunen geldt ter plaatse van deze plint een minimale bouwhoogte van 4 meter.

De regels van het paraplubestemmingsplan Grondwaterneutrale kelders zijn integraal verwerkt.

HOOFDSTUK 4 - ALGEMENE REGELS

Voor het overgrote deel van de Algemene regels geldt dat wordt verwezen naar het moederplan. Alleen met betrekking tot de geluidzone - industrielawaai is specifiek aangegeven dat deze ongewijzigd is (omdat deze ook op de verbeelding is opgenomen.

HOOFDSTUK 5 - SLOTREGEL

Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 3 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

3.1 Realisatie En Kostenverhaal

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
De gemeenteraad heeft in 2007 het Investeringsbesluit 'Buiksloterham' vastgesteld en recent in november 2020 met de vaststelling van de Investeringsnota Buiksloterham 2020 deze herzien en geactualiseerd. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Buiksloterham' is op 16 december 2009 een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vastgesteld. De kavel waar deze 10e herziening betrekking op heeft is in eigendom van de gemeente, waarbij het kostenverhaal anderszins, via de erfpacht wordt verzekerd.

Bestemmingsplannen en andere planologische besluiten kunnen schade veroorzaken. Artikel 6.1 van de Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders onder voorwaarden gehouden zijn deze schades als gevolg van planologische besluiten (planschade) aan de gedupeerden te vergoeden. De grondexploitatie voorziet in eventuele kosten van planschade. Vastgesteld kan worden dat er sprake is van een economisch-financieel uitvoerbaar plan.

3.2 Overleg Met Betrokken Overheden (Art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  • Waternet;
  • Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, afdeling Amsterdam;
  • Provincie Noord-Holland;
  • Rijkswaterstaat West-Nederland Noord;
  • Brandweer Amsterdam - Amstelland.

Parallel aan de 3.1.1 procedure is stadsdeel Noord verzocht om advies.

In Bijlage 8 is de Nota van beantwoording overlegreacties toegevoegd. In deze nota zijn de ingekomen reacties samengevat en voorzien van een reactie.

3.3 Participatie

Participatie met bewoners, ondernemers en ontwikkelaars heeft plaats gehad in het kader van de Herijking van de Investeringsnota (HIB). Het voorliggend bestemmingsplan is een juridische vertaling van de uitgangspunten die in de HIB zijn vastgelegd.

Er zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht en stakeholders de kans hebben gehad en genomen om zorgen, kansen, ideeën naar voren te brengen. Naar aanleiding van deze bijeenkomsten zijn de plannen op onderdelen aangepast en de aangepaste plannen zijn weer met de stakeholders besproken tijdens terugkoppelavonden.

Vervolgens zijn er sinds februari 2019 iedere eerste dinsdag van de maand inloopavonden georganiseerd in het kader van relatiebeheer en belenagenmanagement.

Op 3 december 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met vrijgave voor inspraak van het concept investeringsnota Buiksloterham 2019. De inspraakperiode duurde van 11 december 2019 t/m 4 februari 2020. Als onderdeel van de inspraakprocedure is er op 7 januari 2020 een inspraakavond georganiseerd in de vorm van een vrije inloop met informatiepanelen over de verschillende thema's binnen de investeringsnota. Circa 250 belangstellenden kwamen op deze avond af. In acht weken tijd zijn in totaal 86 inspraakreacties ingediend die ca. 290 keer zijn ondertekend. Bewoners, omwonenden uit omliggende buurten, bedrijven, erfpachters, ontwikkelaars en corporaties hebben gebruik gemaakt van hun inspraakrecht. Door de grote diversiteit aan insprekers en belangen liepen de inspraakreacties uiteen en waren vaak tegenstrijdig.

Toch kan gesteld worden dat veel insprekers zich bekommeren om de leefbaarheid van Buiksloterham. Dit uitte zich in zorgen over de hoeveelheid groen, dichtheden en het aantal woningen, het percentage productieve bedrijfsruimte in relatie tot levendige plinten en beschikbare openbare ruimte, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en voorzieningen. Andere inspraakreacties gingen over ondernemen in het gebied, ontwikkelkaders en over de manier waarop de gemeente de plannen maakt.

Alle inspraakreacties zijn gevat en beantwoord in de Nota van Beantwoording Buiksloterham.

Omdat de inhoud van deze 10e partiële herziening niet afwijkt van de HIB wordt er in het kader van het bestemmingsplan zelf niet integraal geparticipeerd. Daar waar relevant is de inhoud van het plan wel vooraf afgestemd met stakeholders binnen het plangebied.

3.4 Procedure

De bestemmingsplanprocedure bestaat uit de fase ontwerp, vaststelling en beroep. Binnen deze fasering zijn daarnaast het vooroverleg en de reactieve aanwijzing van belang.

Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeente overlegt met alle betrokken overheden en partijen. Dit vooroverleg heeft plaats gehad voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd.

In de Nota vooroverleg zijn de reacties samengevat en beantwoord.

Ontwerpbestemmingsplan

De resultaten uit het overleg en indien van toepassing uit de inspraak, zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Dit ontwerpbestemmingsplan is met ingang van 23 februari 2023 zes weken ter inzage gelegd door het college van burgemeester en wethouders waarbij een ieder de gelegenheid heeft gehad om schriftelijke of mondelinge zienswijzen kenbaar maken.

Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt in principe twaalf weken na het einde van de terinzagelegging, vastgesteld door de gemeenteraad. Het vastgestelde plan wordt eveneens ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.

Reactieve aanwijzing

De provincie en de minister hebben voordat de beroepstermijn ingaat, de mogelijkheid om in te grijpen. Dit wordt een reactieve aanwijzing genoemd en houdt in dat het onderdeel waarop de aanwijzing betrekking heeft, geen onderdeel blijft uitmaken van het plan.

Inwerkingtreding en onherroepelijk bestemmingsplan

Het bestemmingsplan treedt in werking de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is onherroepelijk als door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State een uitspraak is gedaan over het ingestelde beroep.

Bijlage 1 Onderzoek Externe Veiligheid

bijlage 1 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 2 Natuurtoets

bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 3 Verkeersonderzoek

bijlage 3 Verkeersonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Onderzoek Luchtkwaliteit

bijlage 5 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 6 Onderzoek Stikstofdepositie

bijlage 6 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 7 Onderzoek Magneetveldzone

bijlage 7 Onderzoek magneetveldzone

Bijlage 8 Nota Vooroverleg

bijlage 8 Nota vooroverleg

Hoofdstuk 1 Herzieningsregels

Artikel 1 Herzieningsregels

Ingevolge deze Buiksloterham 10e partiële herziening wordt het bestemmingsplan Buiksloterham en de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde herziening van dat plan, uitsluitend voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 10e partiële herziening is aangegeven, op de volgende onderdelen herzien:

  1. artikel 1 (Begrippen) van het bestemmingsplan Buiksloterham en de overige partiële herzieningen van dat plan wordt, uitsluitend voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 10e partiële herziening is aangegeven, geheel vervangen door artikel 2 Begrippen.
  2. artikel 4 (Gemengd) van het bestemmingsplan Buiksloterham en de overige partiële herzieningen van dat plan wordt, uitsluitend voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 10e partiële herziening is aangegeven, geheel vervangen door artikel 3 Gemengd - 2;
  3. de verbeelding van het bestemmingsplan Buiksloterham en de overige partiële herzieningen van dat plan wordt, uitsluitend voor het gebied dat op de verbeelding bij deze 10e partiële herziening is aangegeven, geheel vervangen door de verbeelding van het bestemmingsplan Buiksloterham 10e partiële herziening.

Hoofdstuk 2 Inleidende Regels

Artikel 2 Begrippen

2.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Buiksloterham 10e part herz' met identificatienummer NL.IMRO.0363.N2207BPGST-VG01 van de gemeente Amsterdam.

2.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

2.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.6 aanduidingsvlak

Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

2.7 achtergevel

De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

2.8 antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

2.9 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.

2.10 archeologisch onderzoek

Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

2.11 archeologisch rapport

Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

2.12 archeologische verwachting

Waarden waarvan de aanwezigheid in de bodem aannemelijk is of vermoed wordt.

2.13 archeologische waarde

Waarden waarvan de aanwezigheid bekend is in de vorm van fysieke overblijfselen in de bodem.

2.14 baliefunctie

Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.

2.15 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

2.16 bebouwingspercentage

Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.

2.17 Bed and breakfast

Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.

2.18 bedrijf

Inrichting voor de bedrijfsmatige activiteiten gericht op produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verhuur, opslag van goederen, groothandel, distributie van goederen, afhaalpunt voor internetverkoop en hiermee gelijk te stellen activiteiten met uitzondering van datacenters.

2.19 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.

2.20 bestaande bebouwing of gebruik

Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buiksloterham 7e partiële herziening.

2.21 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

2.22 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

2.23 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

2.24 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

2.25 bijzondere bouwlaag

Kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

2.26 bijzondere woonvoorzieningen

voorzieningen in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen en voor wie de gebruikelijke woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals minder validen, en anderszins verzorgingsbehoevenden.

2.27 bodemverstoring

Elke vorm van grondverzet.

2.28 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

2.29 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

2.30 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

2.31 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.32 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

2.33 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

2.34 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.35 brutovloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.

2.36 consumentverzorgende dienstverlening

Persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

2.37 culturele voorzieningen

Kleinschalige voorzieningen ten behoeve van (muziek)theaters, expositieruimten, ateliers, podia, kunstobjecten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

2.38 dienstverlening

Het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek. Onder te verdelen in:

  1. consumentverzorgende dienstverlening;
  2. zakelijke dienstverlening;
  3. maatschappelijke dienstverlening.

2.39 dove gevel

een bouwkundige constructie waarin,

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

2.40 eerste bouwlaag / plint

De eerste volledige bouwlaag op of boven peil.

2.41 eigen terrein

een aaneengesloten stuk grond, niet zijnde het openbaar gebied, waarover de gebruiker kan beschikken en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.

2.42 floorspace-index

De verhouding tussen brutovloeroppervlak en de oppervlakte van het bouwperceel (= brutovloeroppervlakte (gedeeld door) oppervlakte bouwperceel), met uitzondering van (half)verdiepte gebouwde parkeervoorzieningen.

2.43 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

2.44 geluidbelasting vanwege een industrieterrein

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder

2.45 geluidbelasting vanwege wegverkeer

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

2.46 geluidgevoelige functie

Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

2.47 (half)verdiepte gebouwde parkeervoorzieningen

een parkeervoorziening waarvan de helft of meer van de hoogte onder peil wordt gebouwd.

2.48 hogere waarde

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

2.49 hoofdgebouw

Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

2.50 horeca I

Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.51 horeca II

Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.52 horeca III

Café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.53 horeca IV

Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.54 horeca V

Hotel (waaronder begrepen hotel, motel, jeugdherberg, bed & breakfast, en naar de aard daarmee te vergelijken functies).

2.55 hybride bedrijven

Bedrijven waarbij ten hoogste 50% van het bruto vloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende katoorruimte.

2.56 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen va ndiensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

2.57 kelder

Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende maaiveld is gelegen.

2.58 kleinschalige bedrijven

Bedrijven waarbij ten hoogste 30% van het bruto vloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende kantoorruimte.

2.59 langzaamverkeersroute

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

2.60 maaiveld

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

2.61 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

2.62 mantelzorg

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke,psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

2.63 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

2.64 ondergrondse parkeervoorziening

Parkeervoorziening gelegen onder maaiveld.

2.65 openbare ruimte

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

2.66 opslag

Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het oplaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel.

2.67 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.68 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

2.69 peil

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd, het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  4. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld, of het afgewerkte bouwterrein.

2.70 planregels

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Buiksloterham 10e part herz'.

2.71 praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis

Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.

2.72 prostitutie

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

2.73 souterrain

Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil/maaiveld is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20 -1,50> meter boven het peil/maaiveld is gelegen.

2.74 Staat van Inrichtingen

De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

2.75 stille zijde

De zijde van een gebouw waar de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde voor alle geluidbronnen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt, dan wel een serre of loggia wordt gerealiseerd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.

2.76 terras

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

2.77 verbeelding

De verbeelding van het bestemmingsplan Buiksloterham 10e partiële herziening.

2.78 voorgevelrooilijn

Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.

2.79 watergang

Een werk dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren, en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede begrepen.

2.80 waterkering

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

2.81 waterpeil

Het N.A.P. of het plaatse aan te houden waterpeil.

2.82 waterstaatkundige werken

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

2.83 weg

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

2.84 wonen

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

2.85 zakelijke dienstverlening

Het verlenen van economische of commerciële diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, reisbureaus.

2.86 zone industrielawaai

Zone rond een industrieterrein als bedoeld in de artikelen 41 en 53 van de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 2aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het benutten van woonruimte, niet zijnde standplaatsen, en daarbij behorende gronden en opstallen ten behoeve van bewoning, al dan niet in combinatie met praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis, met inachtneming van het bepaalde in 3.4.1;
  2. bedrijven met inachtneming van het bepaalde in 3.4.2;
  3. maatschappelijke voorzieningen met inachtneming van het bepaalde in 3.4.3;
  4. zakelijke dienstverlening / kantoor met inachtneming van het bepaalde in 3.4.4;
  5. horeca in de categorieën III en IV, consumentverzorgende dienstverlening, sport- en / of yogascholen met inachtneming van het bepaalde in 3.4.5;
  6. (gebouwde)parkeerkeervoorzieningen met inachtneming van het bepaalde in 3.4.6.

met daarbij behorende

  1. (dak)tuinen;
  2. terrassen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. verkeersareaal;
  6. geluidwerende voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. ondergrondse infrastructuur.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 4 Algemene Regels

Artikel 4 Algemene Aanduidingsregels

De gebiedsaanduiding Geluidzone - Industrie 1 is ongewijzigd.

Hoofdstuk 5 Slotregel

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buiksloterham 10e part herz.

De volledige naam is de aanhaaltitel.

Bijlage 1 Verbeelding In Pdf

bijlage 1 Verbeelding in PDF

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten