KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf
Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 5 Leiding - Water
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Huidig-juridisch Planologisch Kader
1.3 Planbeschrijving
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Bedrijvenhinder
3.2 Erfgoed
3.3 Bodemkwaliteit
3.4 Ecologie
3.5 Externe Veiligheid
3.6 Geluidhinder
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Waterparagraaf
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Juridische Vormgeving
4.2 Toelichting Op De Regels
4.3 Toelichting Op De Bestemmingen
4.4 Bestemmingsplanprocedure
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Inrichtingstekening Overgangssituatie (Vo)
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Watertoets

Bestemmingsplan Westeinde 111-113 te Enkhuizen

Bestemmingsplan - gemeente Enkhuizen

Vastgesteld op 02-07-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Westeinde 111-113 te Enkhuizen van de gemeente Enkhuizen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0388.Westeinde111en113-VA01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven meetniveau is gelegen;

1.7 bestaand:

  1. a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet c.q. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  2. b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, niet zijnde illegaal gebruik;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.18 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.21 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.22 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.23 ondergeschikte detailhandel:

detailhandelsactiviteiten die in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie;

1.24 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor het bouwen van bouwwerken in, op of over het water: het slootpeil, zoals gehanteerd door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

1.25 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden gekweekt, vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productiefunctie;

1.26 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een combinatie van bovengenoemde functies;

1.27 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.28 verkeersveiligheid:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het in stand houden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie, door het zoveel mogelijk garanderen van vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en bij uitritten;

1.29 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of voet- en fietspaden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of voet- en fietspaden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.30 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van het bedrijfsmatig veredelen van zaden, alsmede voor de handel in zaden;

met de daarbij behorende:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  6. g. waterlopen en waterpartijen;
  7. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen voor de in lid 3.1, onder a genoemde functies en gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  1. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór een naar de weg gekeerde gevel van een gebouw ten hoogste 1 m zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;


bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, sub c onder 1 en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m vóór een naar de weg gekeerde zijde van een gebouw wordt gebouwd.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, in strijd met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan ten behoeve van productiegebonden detailhandel.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (bovengrondse) hoogspanningsverbinding, met een belemmerde strook ter breedte van 30 m aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding”.

Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:

  1. a. Leiding - Water (Artikel 5);
  2. b. Waarde - Archeologie 3 (Artikel 6);
  3. c. Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 4).

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 4.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’;
  2. b. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte van hoogspanningsverbindingen zal ten hoogste 15 m bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken toch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  1. a. er geen schade wordt toegebracht aan de hoogspanningsverbinding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  2. b. hierover advies is gevraagd van de hoogspanningsverbindingbeheerder.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het planten van bomen.

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse waterleiding, met een belemmeringsstrook van 5 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – water”.

Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:

  1. a. Leiding - Water (Artikel 5);
  2. b. Waarde - Archeologie 3 (Artikel 6);
  3. c. Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 4).

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 5.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming ‘Leiding - Water’;
  2. b. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  3. c. de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 2 m bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken toch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  1. a. er geen schade wordt toegebracht aan de waterleiding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  2. b. hierover advies is gevraagd van de leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. 1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    2. 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
    3. 3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. 4. het diepploegen;
    5. 5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    6. 6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen in de bodem.
  2. b. Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
    1. 1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de waterleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de waterleidingleiding;
    2. 2. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als:
    1. 1. geen schade ontstaat aan de waterleiding en/of het doelmatige functioneren van de waterleiding niet in gevaar wordt gebracht;
    2. 2. hierover advies is gevraagd van de waterleidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

Indien de belangen van deze dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:

  1. a. Leiding - Water (Artikel 5);
  2. b. Waarde - Archeologie 3 (Artikel 6);
  3. c. Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 4).

6.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
  2. b. Indien uit het in lid 6.2, onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. De verplichting in lid 6.2, onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op bouwactiviteiten met een oppervlakte minder dan 50 m² en een diepte van minder dan 0,35 m.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 35 cm;
    2. 2. het graven van watergangen;
    3. 3. het aanbrengen van nieuwe tracés voor ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 35 cm;
    4. 4. het verlagen van het waterpeil.
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
    4. 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
  3. c. Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
    1. 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
    2. 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
  4. d. Het verbod als bedoeld in lid 6.3, onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    2. 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. b. Alvorens de in lid 6.4, onder a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • een goede waterhuishouding;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de woonsituatie,


bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in het plan bij recht gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten en afmetingen, uitsluitend indien dit om bouwtechnische of constructieve redenen of om andere redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. het bepaalde in het plan ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;
  4. d. het bepaalde in het plan ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de maximale oppervlakte van een plaatselijke verhoging niet meer dan 10% van het bouwvlak bedraagt;
    2. 2. de hoogte ten hoogste 1,1 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  5. e. het bepaalde in het plan ten aanzien van de verplichting om te bouwen binnen een bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak met ten hoogste 1,5 m worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan Westeinde 111-113 te Enkhuizen".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen Westeinde 111-113, kadastraal bekend als gemeente Enkhuizen, sectie I, nummers 552 en 294 met een grootte van respectievelijk 283 m2 en 210 m2 (totaal: 493 m2).

De aanleiding voor dit bestemmingsplan betreft de voorheen aanwezige woonbebouwing (blokje van 2-onder-1-kap-woningen) die pal onder de bovengronds hoogspanningsleiding Medemblik–Enkhuizen (50 kV) stond. Met ingang van 1 januari 2017 bood het ministerie van Economische Zaken middels een regeling de mogelijkheid aan eigenaren om te worden uitgekocht vanwege de onwenselijkheid van woonbebouwing direct onder een hoogspanningsverbinding. Op gemeentelijk niveau wordt de regeling uitgevoerd door de gronden op te kopen en ervoor te zorgen dat de woonbestemming ter plaatse verdwijnt door deze weg te bestemmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Westeinde111en113-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Luchtfoto van plangebied en omgeving.

De bewoners hebben destijds met de uitkoopregeling ingestemd en de gronden aan Westeinde 111-113 met opstallen zijn in de afgelopen jaren door de gemeente verworven en de woonbebouwing (ca. 220 m2) is vervolgens gesloopt. Ook alle andere tekenen van bewoning (bijgebouwen, tuin, verharding) zijn verwijderd. Hierna zijn de gronden overgedaan aan het naastgelegen zaadverbeteringsbedrijf Incotec om extra parkeergelegenheid aan de voorzijde te creëren. Dat hangt samen met het voornemen dat Incotec op langere termijn plannen heeft om het verouderde pand ten zuiden van de vroegere woningen aan Westeinde 111-113 te slopen en te vervangen door een ontvangstgebouw / kantoor (dat nu op het naastgelegen Westeinde 107 is gesitueerd). Hiervoor is een vernieuwingsplan in voorbereiding, waarover momenteel naast vooroverleg met de gemeente ook overleg met omwonenden plaatsheeft.

Vooreerst zijn de gronden als parkeerterrein ingericht. Dat is mogelijk gemaakt met een reguliere procedure om omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het geldende bestemmingsplan voor de duur van ten hoogste 10 jaar. Deze omgevingsvergunning is bij besluit van 31 mei 2021 door de gemeente aan Incotec afgegeven. Het voorterrein is betrokken bij het vernieuwingsplan dat in voorbereiding is. Het voorterrein zal daarmee in overeenstemming worden gebracht en ruimtelijk kwalitatief verder ontworpen en ingepast. De huidige situatie betreft dan ook een tussenfase.

In ieder geval geldt voor nu dat de huidige woonbestemming (met bouwvlak van ca. 400 m2) nog uit het geldende bestemmingsplan dient te worden verwijderd (door het naar een andere bestemming te wijzigen) om aan de voorwaarden van de regeling van het ministerie te voldoen. Dit herbestemmen vindt met voorliggend bestemmingsplan plaats. Op termijn worden deze gronden dus verder betrokken bij het totaalplan voor vernieuwing van de gehele bedrijfslocatie van Incotec ter plaatse.

1.2 Huidig-juridisch Planologisch Kader

Op het plangebied is het geldende bestemmingsplan Westeinde (als vastgesteld d.d. 11-06-2013) van toepassing. In dit bestemmingsplan is een bestemming 'Wonen - 2' voor het perceel Westeinde 111-113 opgenomen met een aangeduid bouwvlak en maatvoeringsaanduiding voor een maximaal aantal wooneenheden van 2. Verder gelden de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde - Archeologie 3' en in een smalle grondstrook langs Westeinde ook nog 'Leiding - Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Westeinde111en113-VA01_0002.jpg"

Figuur 2. Kaartbeeld geldend bestemmingsplan

Om de huidige situatie van parkeerterrein ter plaatse planologisch-juridisch vast te leggen, alsook te voldoen aan de ministeriële regels voor herbestemmen, is een herziening van het geldende bestemmingsplan Westeinde (als vastgesteld op 11-06-2013) nodig. Dit kan met het opstellen van een eenvoudig middels maatwerk op het perceel gericht bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan) dat hierbij voorligt.

1.3 Planbeschrijving

Als overgangssituatie naar het - aan de hand van een algeheel vernieuwingsplan voor Incotec - verder ontwikkelen van het direct daarachter gelegen terrein met bebouwing ten behoeve van een nieuw ontvangst-/entreegebouw is voor nu een tijdelijk parkeerterrein aangelegd bij het zaadveredelingsbedrijf. Dit parkeerterrein is vooreerst sober en doelmatig vormgegeven met enige groenvoorziening.

De toevoeging van het plangebied aan het parkeerterrein heeft 14 extra parkeerplaatsen opgeleverd en leidt daarmee tot een grotere parkeercapaciteit aan de voorzijde van Incotec. Een verkeerstoename vanwege het planvoornemen is daarmee echter niet aan de orde geweest, omdat er in de bedrijfssituatie geen wijzigingen hebben plaatsgevonden.

Voorliggend bestemmingsplan zorgt enkel voor de planologisch-juridische mogelijkheid om te parkeren in het gebied aan de voorzijde van Incotec. Daarmee heeft wel enige herschikking van het parkeren op eigen terrein plaatsgevonden. Zo zijn de parkeerplaatsen aan de westelijke zijde direct grenzend aan Westeinde 121 bijvoorbeeld oostwaarts verplaatst. Dat is uit oogpunt van efficiency, voorkomen van parkeeroverlast richting de omgeving en stedenbouwkundig oogpunt (ruimtelijke kwaliteitsverbetering) gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0388.Westeinde111en113-VA01_0003.jpg"

Figuur 3. Impressies uit 2020 voorafgaand aan herinrichting parkeerterrein, vanuit noordelijke richting bezien

Op termijn komt er als gezegd een nieuw representatief pand aan de voorzijde van het bedrijfsperceel en wordt het parkeerterrein definitief ingericht. De tekening met de gerealiseerde (tijdelijke) inrichting is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Voor de tijdelijke inrichting van het parkeerterrein is gebruik gemaakt van bestaande in-/uitritten. Dit betekent dat de oorspronkelijke vier plaatselijke verlagingen in het trottoir langs het Westeinde zijn blijven bestaan. De definitieve inrichting van het parkeerterrein op termijn met het vernieuwingsplan leidt waarschijnlijk tot een andere situatie met minder in-/uitritten, omwille van stedenbouwkundige kwaliteit en verkeersveiligheid.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk met planbeschrijving is in hoofdstuk 2 nader op relevant overheidsbeleid ingegaan. Een omschrijving van de relevante omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 is de juridische toelichting op het bestemmingsplan gegeven. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

"Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig"

In de per 13 maart 2012 van kracht geworden Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden ruime beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening. Het Kabinet is namelijk van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

2.1.2 Nationale Omgevingsvisie (2020)

"Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving"

Per 1 januari 2024 zal de Omgevingswet in werking treden. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. In juni 2019 is door het Kabinet de ontwerpversie gepresenteerd.


De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • de steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • slimme combinaties maken waar dat mogelijk is;
  • de kenmerken van het gebied centraal stellen;
  • niet uitstellen of doorschuiven.


Op 11 september 2020 is de definitieve NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd, en daarmee ook van kracht geworden.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.


Uit het Barro blijkt voor dit bestemmingsplan dat geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt nationaal belang 13, waarmee het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Als een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling worden gegeven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Aangezien een woonbestemming (met bouwvlak) wordt omgezet naar een bedrijfsbestemming (zonder bouwvlak) in stedelijk gebied is met dit bestemmingsplan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

"Balans tussen economische groei en leefbaarheid"
De verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. In de aanpak om ambities waar te maken, is de geldende sturingsfilosofie 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' voortgezet. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.


Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

2.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland (2020)

De ambities, ontwikkelprincipes en sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 zijn vertaald in provinciale regels die in de op 22 oktober 2020 door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsverordening Noord-Holland zijn verankerd, die vervolgens op 16 november 2020 in werking is getreden. De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van de omgevingsvisie met betrekking tot het handelen van anderen.

De uitgangspunten van de Omgevingswet vertalen zich voor de provincie in een andere, nieuwe manier van werken. De provincie heeft het opstellen van de omgevingsverordening dan ook als kans gezien om dingen anders aan te pakken, in de geest van de Omgevingswet. De regels van de omgevingsverordening zijn daarom op een vernieuwende manier opgesteld; meer gericht op het 'hoe' (hoe tot een goede fysieke leefomgeving te komen) in plaats van op het 'wat' (verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop). Het gaat meer om het doel dan om het middel, waarbij kwalitatieve normen de plaats innemen van kwantitatieve.

De omgevingsverordening is in samenspraak met provinciale partners ontwikkeld. De provincie geeft aan met de omgevingsverordening een groot vertrouwen in initiatiefnemers en andere overheden te hebben en is daarom terughoudend met het opstellen van regels. Het provinciale doel (alsmede uitdaging) is uiteindelijk een eenvoudiger, duidelijker en meer integraal systeem van provinciale regels. Met meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte.

Wat betreft voorliggend plan voor de functiewijziging van wonen naar een bedrijventerreinbestemming van minder dan 500 m2 omwille van de herschikking van parkeerruimte in bestaand stedelijk gebied zijn geen instructieregels van provinciewege aan de orde.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Stadsvisie Enkhuizen 2030 (2009)

Op 2 december 2009 is de Stadsvisie Enkhuizen 2030 vastgesteld. Hierin is beschreven hoe Enkhuizen er in 2030 uit kan komen te zien. De drie pijlers hiertoe zijn:

  1. 1. een uniek historisch hart dat in de eerste plaats een rustige plek is voor bewoners;
  2. 2. een sterke toeristische functie die zich ook uitstrekt naar het buitengebied;
  3. 3. Seed Valley: grootschalige werkgelegenheid in de buitenste ring van Enkhuizen, zoals op Krabbersplaat en de Schepenwijk.


Uit economisch perspectief bezien streeft Enkhuizen naar een vitale economische structuur die gebaseerd is op meerdere sectoren. Relevant voor dit bestemmingsplan is dat ingezet wordt op het door ontwikkelen van Seed Valley.

2.3.2 Structuurvisie Enkhuizen 2020 (2009)

De Structuurvisie Enkhuizen 2020 betreft verder een uitwerking van de stadsvisie, het ‘overgebleven’ beleid van het Structuurplan 2004 en andere beleidsplannen. De structuurvisie beperkt zich tot het ruimtelijk beleid en is daarmee de ruimtelijke vertaling van de stadsvisie. In de structuurvisie is aangegeven wat de ruimtelijke gevolgen zijn van het gemeentelijk beleid waarvoor gekozen wordt. In dat kader is een lijst van projecten (uitvoeringsagenda) opgenomen, waaronder project 7: 'Ontwikkeling en herschikking van hoogwaardige zaadteeltbedrijven aan het Westeinde'. Hieraan is tot op heden geen invulling gegeven. Voorliggend bestemmingsplan levert hierin ook slechts een zeer bescheiden bijdrage.

2.3.3 Enkhuizen - Routekaart voor de toekomst (2013)

Het op 7 januari 2014 door de raad vastgestelde beleidsdocument Enkhuizen - Routekaart voor de toekomst bevat strategische keuzes voor de Havens, Economie, Recreatie en Toerisme (HERT). De gemeente zet in op een flexibele, dynamische en verbindende stad. Dit heeft gevolgen voor de ruimtelijk-economische en programmatische opzet van Enkhuizen en het bepaalt de wijze van samenwerken. Het heeft tot doel om de economische clusters te versterken en van Enkhuizen een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiestad te maken.

Er zijn 10 speerpunten benoemd. Speerpunt 1 is relevant voor dit bestemmingsplan, te weten “Versterken drie economische clusters met ruimte voor bedrijven”, waaronder agribusiness. Werken aan de kwaliteit van de Enkhuizer bedrijfslocaties staat centraal om de aantrekkingskracht op orde te houden. De aan agribusiness gelieerde bedrijvigheid is een meerwaarde voor stad en economie.

2.4 Conclusie

Het plan voor sloop van de voormalige woningen en herbestemmen van de gronden met een niet-gevoelige functie (in dit geval met de bedrijfsbestemming ten behoeve van tijdelijk parkeerterrein voor het naastgelegen Incotec) komt voort uit het ingestelde rijksbeleid met betrekking tot de 'Regeling specifieke uitkering aankoop woningen onder een hoogspanningsverbinding' d.d. 1 januari 2017. Deze uitkoopregeling maakt het gemeenten - onder voorbehoud van goedkeuring van het Ministerie van Economische Zaken - mogelijk, wanneer eigenaren dat willen, om woningen aan te kopen die ongunstig zijn gesitueerd ten aanzien van hoogspanningsleidingen.

Op voorliggende uitkoop van bewoners van Westeinde 111-113 is het ministerie akkoord gegaan, waarop de woningen vervolgens zijn aangekocht door de gemeente en gesloopt. Dit bestemmingsplan ziet nu op een herbestemming voor de inmiddels als (tijdelijk) parkeerterrein ingerichte gronden. Beleidskaders van het Rijk, de provincie en gemeente belemmeren de herbestemming met dit bestemmingsplan niet.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat voor het in te stellen nieuwe planologisch-juridisch kader. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

3.1 Bedrijvenhinder

Wet- en regelgeving
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Daarnaast zijn bedrijven en instellingen op grond van de Wet milieubeheer (Wm) verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van deze milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke door bedrijven en instellingen op hindergevoelige functies zo veel mogelijk voorkomen.


Er dient te worden aangetoond dat een plan geen belemmeringen ondervindt van of tot belemmeringen leidt voor nabijgelegen functies.


Toetsing

Met dit bestemmingsplan wordt een woonbestemming, ingesloten door een bedrijfsbestemming, omgezet naar een bedrijfsbestemming (zonder bouwmogelijkheden) ten behoeve van parkeerterrein. Daarmee vindt herbestemming naar een hinderveroorzakende functie plaats en wordt geen nieuwe voor milieuhinder gevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Met voorliggend bestemmingsplan vindt een oplossing plaats met betrekking tot een planologische hindersituatie (bedrijvigheid direct grenzend aan woningen). Er treedt met voorliggend bestemmingsplan dan ook een planologische verbetering uit oogpunt van bedrijvenhinder op.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag uit oogpunt van bedrijvenhinder uitvoerbaar worden geacht.

3.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze per 1 januari 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in het plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Toetsing

Door het archeologisch samenwerkingsverband Archeologie West-Friesland is archeologisch onderzoek in het plangebied verricht. Meerdere archeologische resten en sporen zijn ontdekt, maar nader archeologisch onderzoek is gelet op het planvoornemen (realisatie van parkeerterrein) in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk geacht. Derhalve heeft Archeologie West-Friesland de voorgenomen ingrepen in het plangebied op 18-09-2018 vrijgegeven met betrekking tot archeologie. Van overige cultuurhistorische waarden is in het plangebied verder geen sprake.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het aspect erfgoed.

Nota bene

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (gemeente Enkhuizen).

3.3 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In relatie tot de volksgezondheid moet het toewijzen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel worden voorkomen. Dit is tevens geregeld in de gemeentelijke Bouwverordening 2012.


Om er zeker van te zijn dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging voordat met grondverzet vanwege een planvoornemen wordt begonnen, geldt in het kader van het traject voor het verkrijgen van omgevingsvergunning de verplichting dat een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek dient voorafgaand aan uit te voeren werkzaamheden plaats te vinden. Het uitvoeren van bodemonderzoek is een voorwaarde waaraan moet worden voldaan voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend. Indien de grond vervuild blijkt, heeft dit consequenties voor de wijze van verwerken en in- of afvoeren uit het plangebied.

Onderzoek

Uit informatie van het bodemloket blijkt dat bij de grondverwerving door de gemeente een verkennend bodemonderzoek NEN5740 heeft plaatsgevonden door Landview (d.d. 28-06-2017). De beschikbare bodeminformatie toont dat het terrein voldoende onderzocht is.

Conclusie

Aangezien dit bestemmingsplan ziet op het bestemmen van een inmiddels gerealiseerd parkeerterrein ter plaatse van voormalige woonbebouwing en daarmee geen nieuwe voor bodemverontreiniging gevoelige functie wordt gerealiseerd, mag dit bestemmingsplan planologisch uitvoerbaar worden geacht.

3.4 Ecologie

Wet- en regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soortenbescherming als de gebiedsbescherming. Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Onderzoek

Wat betreft gebiedsbescherming geldt dat beschermde natuurgebieden (Natura 2000 en NNN) op geruime afstand van het plangebied liggen. Met voorliggend bestemmingsplan is daarnaast geen sprake van een intensivering van bedrijvigheid of verkeersbewegingen die een stikstofdepositieberekening noodzakelijk zouden maken. Dit bestemmingsplan ziet enkel op het planologisch-juridisch vastleggen van een inmiddels per 2021 gerealiseerde situatie als parkeerterrein behorende bij het zaadveredelingsbedrijf Incotec. Wat betreft gebiedsbescherming is geen sprake van effecten vanwege dit bestemmingsplan.

Het plangebied ligt verder in het bestaand stedelijk gebied en is rondom intensief in gebruik voor stedelijke functies. Ten behoeve van de sloop van de beide woningen in het plangebied werd een natuurtoets uitgevoerd vanwege de soortenbescherming. Hieruit zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen waarna de woningen vervolgens zijn gesloopt en thans (tijdelijk) heringericht als parkeerterrein.


Conclusie

Gelet op vorenstaande geldt dat natuurwet- en regelgeving de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.5 Externe Veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).


Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor dit bestemmingsplan ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat geen risicovolle inrichtingen of leidingen in de directe nabijheid van het plangebied zijn om rekening mee te houden. Er zijn ook geen risicozones of invloedsgebieden op het plangebied van toepassing. Externe veiligheid speelt derhalve geen rol.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.6 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Toetsing

Met voorliggend bestemmingsplan wordt niet voorzien in het oprichten van een nieuw geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek is daarom in beginsel ook niet aan de orde geweest. In het kader van de gevoerde reguliere procedure om omgevingsvergunning is niettegenstaande wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar te verwachten geluidhinder op de omgeving, vanwege het herinrichten van de gronden als parkeerterrein. In Bijlage 2 bij deze toelichting is de onderzoeksrapportage hiervan opgenomen. Uit de samengevat weergegeven onderzoeksresultaten blijkt dat de berekeningen uitwijzen dat:

  • de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de piekniveaus aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit kunnen voldoen;
  • de equivalente geluidniveaus vanwege het verkeer van en naar de inrichting (indirecte hinder) aan de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) kunnen voldoen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan wordt gelet op het verrichte akoestisch onderzoek ten behoeve van het reeds gerealiseerde parkeerterrein niet belemmerd uit oogpunt van geluidhinder.

3.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Dit betreft op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) bijdragen van minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10. Dit komt overeen met 1,2 ug/m3. De grenswaarde hiervoor ligt op 1.985 auto's (bij 100% autoverkeer) dan wel 100 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per weekdagetmaal (grenswaarden per 23-04-2022).

Toetsing

Omdat met voorliggend bestemmingsplan geen sprake is van een bedrijfsontwikkeling die leidt tot extra verkeer, is er ook geen sprake van een verminderde luchtkwaliteit in het gebied. En mocht daar al sprake van zijn dan gaat het om een zodanig geringe toename dat dit bestemmingsplan als 'niet in betekenende mate' voor de luchtkwaliteit mag worden beschouwd.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door onaanvaardbaar nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit.

3.8 Waterparagraaf

Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.


Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.


Normstelling en beleid
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan op basis hiervan watervergunning nodig zijn.


Onderzoek/Wateradvies
Digitale watertoets

Ten behoeve van realisatie van het parkeerterrein is op 15-12-2020 een digitale watertoets aangevraagd bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat de korte procedure kon worden gevoerd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan met standaard maatregelen kon worden ondervangen. Hierover meer in Bijlage 3 betreffende het wateradvies. De digitale watertoets heeft het HHNK verder als melding ontvangen en gearchiveerd. Het HHNK gaat er van uit dat het waterbelang daarmee afdoende wordt betrokken bij uitvoering van de plannen. Per mail van 17-12-2020 is daarop ook van het HHNK bericht ontvangen dat geen aanvullend advies voor het plan voor realisatie van een (tijdelijk) parkeerterrein zou worden afgegeven. Het automatisch aangemaakte advies kan als een volledig en afgerond wateradvies worden gezien.

Conclusie

Uit oogpunt van het wateraspect gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

4.1 Juridische Vormgeving

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.


De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.


De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

4.2 Toelichting Op De Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.


Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. In de regels zijn daarbij de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.

De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:


Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

Bouwregels
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen omvatten wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken.


Afwijken van de bouwregels
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.


Specifieke gebruiksregels
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde

Hiermee wordt geregeld dat met omgevingsvergunning toestemming dient te worden gekregen om bepaalde werkzaamheden uit te kunnen voeren. Het kan hierbij zoal om het dempen of graven van sloten, het aanleggen van wegen of het aanplanten van bomen gaan.

Wijzigingsbevoegdheid

Met een wijzigingsbevoegdheid bestaat de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om gronden te wijzigen in een andere bestemming.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.


Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

4.3 Toelichting Op De Bestemmingen

Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf

De bestemming 'Bedrijventerrein - Zaadveredelingsbedrijf' is in aansluiting op de gelijknamige bestemming van het aangrenzende bedrijfsperceel van Incotec in het bestemmingsplan Westeinde. Voorliggend plan ziet op de inrichting van de gronden ten behoeve van een parkeerterrein met groenvoorzieningen voor het bedrijf. Aansluiting is gezocht bij de bestemmingsregels van het bedrijfsperceel, met dien verstande dat bepalingen ten aanzien van het bouwen van gebouwen zijn weggelaten.

Leiding - Hoogspanningsverbinding

De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' is uit het bestemmingsplan Westeinde overgenomen en ziet op de zakelijk rechtstrook (ook wel: belemmerde strook) van 30 m aan weerszijden van de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding (gemeten vanaf de aanduiding "hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding"). De bestemmingsregeling ziet op de planologische bescherming van deze hoogspanningsleiding. Bij recht kan niet in de bestemming worden gebouwd. Dat kan alleen met omgevingsvergunning, mits een positief advies van de leidingbeheerder is afgegeven. Tot strijdig met de bestemming wordt het aanbrengen van hoge beplanting (bomen) gerekend.

Leiding - Water

Ook de dubbelbestemming 'Leiding - Water' is 1-op-1 uit het bestemmingsplan Westeinde overgenomen en heeft betrekking op een smalle grondstrook langs het Westeinde. Ter plaatse wordt voorzien in een regeling vanwege de nabije aanwezigheid van een hoofdwatertransportleiding onder de weg. In een zone van 5 m aan weerszijden daarvan wordt middels een dubbelbestemming rekening gehouden met een regeling voor een onderhoudsstrook. Een klein gedeelte hiervan ligt in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Ter plaatse geldt een afwijkingsregeling waarbij eerst overleg met de leidingbeheerder nodig is alvorens werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Dat geldt min of meer ook voor het aanbrengen van beplanting, waarvoor een omgevingsvergunning voor het aanleg van een werk of werkzaamheden nodig is.

Waarde - Archeologie 3

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is conform het gemeentelijk archeologiebeleid opgenomen ter bescherming van (mogelijke) archeologische waarden in de grond. Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij bodemingrepen worden voorzien met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 35 cm beneden maaiveld dient vooraf omgevingsvergunning te worden verkregen. Het gaat hierbij om de archeologische dubbelbestemming van de derde categorie wat inhoudt dat de archeologische waarde ter plaatse bekend is.

4.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden waarbij invloed op het plan kan worden uitgeoefend, te weten:


1. Vaststellingsfase

Na aankondiging in het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl, wordt het ontwerp voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Na de zienswijzenprocedure neemt de gemeenteraad een besluit over het vaststellen van het plan. Zowel tijdens de tervisielegging als na vaststelling wordt het bestemmingsplan op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl geplaatst en is het voor iedereen in te zien.


2. Beroepsfase

Het besluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Binnen 6 weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Er kan een beroep worden ingesteld door mensen die in de vaststellingsfase een zienswijze hebben ingediend of mensen die kunnen aantonen dat ze daar redelijkerwijs niet toe niet in staat waren. Wanneer de gemeenteraad het plan gewijzigd vaststelt, kunnen alle belanghebbenden tegen de wijzigingen beroep instellen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Hieruit blijkt dat voorliggend plan voor de bestemmingswijziging van een woonbestemming naar een bedrijfsbestemming zonder bouwmogelijkheden niet als bouwplan wordt aangemerkt. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden opgesteld. De economische uitvoerbaarheid van het plan is dan ook niet in het geding.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Alleen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is op 18-07-2023 een reactie ontvangen. De strekking daarvan was als volgt:

Overlegreactie Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Voor het voorliggende bestemmingsplan is in december 2020 een digitale watertoets gedaan. Het hoogheemraadschap gaf toen aan geen aanvullend advies te hebben. Omdat het gaat om het omzetten van de inrichting van een tijdelijk parkeerterrein naar een toekomstige inrichting met een (kleinschalig) bedrijfspand en parkeren, heeft het plan geen invloed op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Het plan heeft namelijk geen verhardingstoename tot gevolg.


Wel wil het hoogheemraadschap het advies meegeven om bij de inrichting van het plan rekening te houden met een klimaatadaptieve inrichting. Het gaat dan om bijvoorbeeld het aanleggen van parkeerplaatsen met waterdoorlatende verharding. Het plan biedt hiertoe goede kansen en daarmee kan voorkomen worden dat er een toename van hittestress plaatsvindt op het bedrijventerrein. Ook het plaatsen van zoveel mogelijk bomen en/of groen kan zorgen voor vermindering van hittestress. Het HHNK constateert op grond van de klimaatatlas namelijk dat in de omgeving veel potentieel hittestress gevoelige gebieden aanwezig zijn. Het hoogheemraadschap denkt bij initiatieven graag mee over een klimaatadaptieve inrichting. Voor meer informatie, uitleg en inspiratie hierover kunnen websites worden geraadpleegd, zoals: http://www.ruimtelijkeadaptatie.nl en http://www.groenblauwenetwerken.nl/.


Verder overleg is door het HHNK niet nodig geacht. Het hoogheemraadschap geeft voor voorliggend bestemmingsplan een positief wateradvies, tenzij de inhoud van het plan wijzigt.

Inspraak

Gelet op aard en schaal van dit bestemmingsplan is het conform de gemeentelijke inspraakverordening niet nodig om een inspraakprocedure te voeren. Er is geen inspraak verleend op voorliggend bestemmingsplan.


Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan
Na verwerking van het vooroverleg heeft het bestemmingsplan vanaf donderdag 7 december 2023 tot en met woensdag 17 januari 2024 ter visie gelegen. Formeel start een ruimtelijke procedure ook met dat moment. Binnen de termijn van tervisielegging hebben belanghebbenden de mogelijkheid gehad om zienswijzen op het plan naar voren brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt; er zijn geen zienswijzen ingediend. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl geplaatst en is het voor iedereen in te zien.

Bijlage 1 Inrichtingstekening Overgangssituatie (Vo)

Bijlage 1 Inrichtingstekening overgangssituatie (VO)

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets