Bestemmingsplan Julianadorp Zuid-Oost 2010
Bestemmingsplan - gemeente Den Helder
Vastgesteld op 04-10-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.plan:
het bestemmingsplan Julianadorp Zuid-Oost 2010 van de gemeente Den Helder;
2.bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0400.516BPJULIANADORPZO-VA01 met de bijbehorende regels;
3.aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
4.aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5.aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6.aangebouwd bijgebouw:
een bijgebouw welke aangebouwd is of gesitueerd is binnen 1,00 m van het hoofdgebouw;
7.aangrenzende percelen:
a.percelen die grenzen aan het perceel waarop het bouwwerken wordt uitgevoerd (bij brandgangen, stegen of groenvoorzieningen welke minder dan 8,00 m diep zijn, ligt het aangrenzend perceel op de helft van de diepte van de brandgang, steeg of groenvoorziening);
b.brandgangen, stegen of groenvoorzieningen die breder zijn dan 8,00 m worden als geheel als aangrenzend perceel beschouwd;
8.aan-huis-verbonden beroep:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebbend op detailhandel (met uitzondering van internetdetailhandel) of horecagerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse;
9.achtererf:
het terrein gelegen achter 3,00 m achter het verlengde van de voorgevellijn, tot de achterperceelgrens;
10.agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
11.antenne-installatie:
antennedrager en antenne ten behoeve van de mobiele telecommunicatie;
12.bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
13.bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
14.bedrijfs-/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;
15.beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijke;
16.bestaand:
a.bij bouwwerken:
-bestaand ten tijde van de ter-inzage-legging van het bestemmingsplan als ontwerp;
b.bij gebruik:
-bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
17.bestaande bebouwing:
een bouwwerk, dat ten tijde van de ter-inzage-legging van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, dan wel na dat tijdstip mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning die na dit tijdstip, hoewel in strijd met het plan, niet mag worden geweigerd;
18.bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
19.bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
20.bijgebouw:
een op zichzelf staand (van het hoofdgebouw gescheiden), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
21.bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
22.bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
23.bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
24.bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
25.bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
26.bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
27.bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
28.cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
29.dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
30.detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
31.erf:
het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
32.erker:
een overwegend (60% van het gevelvlak) glazen uitgebouwde overdekte ruimte gelegen voor de voorgevellijn van een als woning gebruikt gebouw;
33.evenement:
een vorm van recreatief medegebruik inhoudende een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de openlucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;
34.gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
35.gevellijn:
aanduiding in het bouwvlak waarop de voorgevel van een gebouw gebouwd dient te worden;
36.grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
37.hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
38.hoofdgebouw:
een gebouw dat gelet op de bestemming, zijn constructie en/of afmetingen, als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
39.horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
40.horecabedrijf categorie 1:
een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van centrumvoorzieningen, zoals ijssalons, croissanterieën, lunch- en tearooms, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
41.horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants;
42.horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf dat zowel is gericht op het verstrekken van etenswaren als dranken of een combinatie van beiden, zoals eetcafés, cafetaria’s, snackbars, automatieken en shoarmazaken;
43.horecabedrijf categorie 4:
een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van dranken, zoals cafés, bars en discotheken;
44.horecabedrijf categorie 5:
en bedrijfsactiviteit waarbij de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;
45.intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
46.intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, geiten-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen en (nagenoeg) geen weidegang;
47.kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd op opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist;
48.kinder-/knuffelboerderij:
een boerderij die voor iedereen toegankelijk en speciaal ingericht is voor kinderen waar ze kennis kunnen maken met dieren zoals konijnen, kippen, en andere kleine dieren;
49.landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvormen van dat gebied;
50.maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
51.niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
52.nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
53.onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder 1,20 m boven peil is gelegen;
54.ondergeschikte detailhandel:
een niet zelfstandige detailhandelsfunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke binnen de bestemming is toegestaan;
55.overbouw:
een gedeelte van een gebouw, welke indirect met de ondergrond verbonden is en welke indirect steun vindt in of op de grond;
56.overkapping:
een niet zelfstandig dragende horizontale overbouwing, welke slechts bestaat uit een scheidingsconstructie tegen weersinvloeden;
57.parcelering:
ritmisch terugkomen van bepaalde breedte en hoogtematen in een straat;
58.peil:
a.voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst en waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak minder dan 0,50 m bedraagt:
-de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak minder dan 0,50 m bedraagt:
-de hoogte van het aanliggende terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c.indien in of op het water wordt gebouwd:
-het Normaal Amsterdams Peil;
d.voor een bouwwerk waarvan het hoogte verschil binnen het bouwvlak meer dan 0,50 m bedraagt:
-de gemiddelde hoogte van het op de hoekpunten van het gebouw aansluitende afgewerkte terrein;
59.praktijk- en/of kantoorruimte:
een niet voor bewoning bestemd gebouw of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
60.prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
61.seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
62.serre:
een overwegend (minimaal 70% van het gevelvlak) glazen uitgebouwde overdekte ruimte gelegen achter de voorgevellijn van een als woning gebruikt gebouw;
63.terreinmaat:
een aaneengesloten oppervlak van bij eenzelfde agrarisch bedrijf behorende gronden welk oppervlak in ieder geval omvat de bij het betreffende bedrijf behorende, bestaande woning;
64.uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
65.verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;
66.vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van binnen gebouwen gelegen ruimten, gemeten tussen de binnenzijde van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke woningscheidende muren;
67.voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die als zodanig moet worden aangemerkt;
68.voorgevelrooilijn:
een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;
69.voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
70.woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
71.woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
72.woonhuis:
een gebouw dat één (zorg-)woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
73.zorgwoning:
een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die verzorging behoeven als gevolg van een enkele of meervoudige beperking.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1.de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3.de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4.de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5.de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6.de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
7.de afstand tot de (achter / zijdelingse) perceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (achter / zijdelingse) perceelgrens;
8.de breedte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidingsmuren gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan;
9.de (horizontale) diepte van een gebouw:
de buitenwaartse lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
10.het laagste punt van een bouwwerk:
het laagste punt vanaf peil tot aan de onderkant van de afgewerkte constructie van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering;
b.gebouwen ten behoeve van:
1.het agrarische bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
2.bedrijfswoningen;
c.bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
d.fietspaden;
met de daarbijbehorende:
e.agrarische gronden;
f.nutsvoorzieningen;
g.paden;
h.waterlopen;
i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3. 2.Bouwregels
3. 2. 1. Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
-op of in deze gronden mogen alleen binnen de terreinmaat bij de bestemming behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
3. 2. 2. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a.de terreinmaat bedraagt 1 hectare en omvat in ieder geval het bouwvlak. De terreinmaat heeft een maximale breedte van 100,00 m en een maximale diepte van 125,00 m;
b.per agrarisch bedrijf mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd;
c.de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 650 m³ bedragen;
d.de goothoogte van bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
e.de bouwhoogte van bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
f.de dakhelling van een bedrijfsgebouw mag niet minder dan 15° en niet meer dan 45° bedragen;
g.de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag niet meer dan 100 m² bedragen;
h.de goothoogte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
i.de bouwhoogte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
j.de goothoogte van trek of hobbykassen mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
k.de bouwhoogte van trek of hobbykassen mag niet meer dan 6,00 m bedragen.
3. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1,00 m bedragen;
c.een windturbine mag uitsluitend worden geplaatst binnen een terreinmaat;
d.een windturbine mag uitsluitend worden geplaatst onder de voorwaarde dat de afstand van de windturbine tot gevoelige bestemmingen minimaal zesmaal de hoogte van de windturbine bedraagt;
e.de hoogte van windturbines mag niet meer dan 15,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van windturbines op gebouwen niet meer dan 7,00 m mag bedragen;
f.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,50 m bedragen.
3. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3. 4.Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
a.het bepaalde in lid 3.2.2. sub b. en toestaan dat bij een agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:
-de ontheffing op grond van lid 3.6. is verleend;
b.het bepaalde in lid 3.2.2. sub d. en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw wordt verhoogd tot maximaal 6,50 m;
c.het bepaalde in lid 3.2.2. sub e. en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt verhoogd tot maximaal 11,00 m.
3. 5.Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan één bedrijfswoning per bedrijf;
c.het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning.
3. 6.Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
-het bepaalde in lid 3.5. sub b. en toestaan dat bij een agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:
1.de bedrijfswoning wordt gebouwd binnen een afstand van 20,00 m ten opzichte van de eerste bedrijfswoning, tenzij dit niet mogelijk is dan wordt de tweede bedrijfswoning gebouwd binnen een afstand van 20,00 m ten opzichte van een bedrijfsgebouw met een minimale oppervlakte van 100 m²;
2.dit noodzakelijk is voor het toezicht;
3.door de aanvrager expliciet wordt onderbouwd waarom in de gegeven omstandigheden een tweede bedrijfswoning is gerechtvaardigd.
3. 7.Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen, met inachtneming van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
-de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bos’, mits:
1.deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’;
2.voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in een vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap;
3.na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 4 Bos
4. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.bos en bebossing;
b.groenvoorzieningen;
waarbij de instandhouding van de landschappelijke waarden wordt nagestreefd;
met daaraan ondergeschikt:
c.dagrecreatief medegebruik;
d.nutsvoorzieningen;
e.paden;
f.sloten, bermen en beplanting;
met de daarbijbehorende:
g.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4. 2.Bouwregels
4. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van een antennemast, ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’ mag niet meer dan 46,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
4. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
4. 4.Aanlegvergunning
4. 4. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-het verwijderen van bebossing en beplanting.
4. 4. 2. Het bepaalde in lid 4.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
a.het normale onderhoud betreffen;
b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van kracht worden van dit plan.
4. 4. 3. De in lid 4.4.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 5 Cultuur En Ontspanning - Kinderboerderij
5. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Cultuur en ontspanning - Kinderboerderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.gebouwen ten behoeve van een kinderboerderij;
met daaraan ondergeschikt:
b.wegen, straten en paden;
c.groenvoorzieningen;
d.nutsvoorzieningen;
e.parkeervoorzieningen;
f.speelvoorzieningen;
g.water;
met de daarbijbehorende:
h.tuinen, erven en terreinen;
i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5. 2.Bouwregels
5. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 5.1. sub a. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a.een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
c.de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 7,00 m bedragen.
5. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van speelobjecten en speelwerktuigen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
c.de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen;
d.de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
e.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1,00 m bedragen;
f.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
5. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de verkeersveiligheid;
b.de sociale veiligheid;
c.de milieusituatie;
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
e.de situering en de omvang van parkeervoorzieningen.
Artikel 6 Gemengd
6. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.gebouwen ten behoeve van:
1.educatieve voorzieningen;
2.kinderopvang;
3.sociaal-culturele voorzieningen;
4.sociaal-medische voorzieningen;
5.sportvoorzieningen;
6.zorgwoningen;
7.huisvesting van personeel;
8.horecabedrijven van categorie 1, 2 en 3;
alsook ondergeschikte detailhandel ten behoeve van deze voorzieningen;
9.woningen;
b.dagrecreatieve voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
c.wegen, straten en paden;
d.groenvoorzieningen;
e.nutsvoorzieningen;
f.parkeervoorzieningen;
g.speelvoorzieningen;
h.water;
met de daarbijbehorende:
i.tuinen, erven en terreinen;
j.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6. 2.Bouwregels
6. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 6.1. sub a. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a.een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ mag het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak niet meer dan het aangegeven percentage bedragen;
c.de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer dan 14,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 17,00 m mag bedragen, mits:
1.de bovenste bouwlaag 1,50 m terugligt; of:
2.slechts één segment, met een maximale lengte van 25,00 m, deze bouwhoogte heeft
6. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van speelobjecten en speelwerktuigen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
c.de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen;
d.de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
e.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1,00 m bedragen;
f.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
6. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de verkeersveiligheid;
b.de sociale veiligheid;
c.de milieusituatie;
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
e.de situering en de omvang van parkeervoorzieningen.
6. 4.Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a.het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horecabedrijven van categorie 4 en 5;
b.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige detailhandel.
Artikel 7 Groen
7. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.groenvoorzieningen;
b.bermen en beplanting;
c.paden;
d.speelvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - speelvoorziening’;
e.waterlopen en waterpartijen;
met daaraan ondergeschikt:
f.dagrecreatief medegebruik;
g.evenementen;
h.nutsvoorzieningen;
i.verhardingen;
met de daarbijbehorende:
j.gebouwen;
k.bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals banken, verlichting, bruggen, bewegwijzering en terreinafscheidingen.
7. 2.Bouwregels
7. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 7.1. sub j. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a.de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen;
b.de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,50 m bedragen.
7. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.speelobjecten en speelwerktuigen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - speelvoorziening’;
c.de bouwhoogte van speelobjecten en speelwerktuigen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
d.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
7. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de verkeersveiligheid;
b.de sociale veiligheid; en
c.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Maatschappelijk - Zorg
8. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk - Zorg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.gebouwen ten behoeve van:
1.educatieve voorzieningen;
2.kinderopvang;
3.sociaal-culturele voorzieningen;
4.sociaal-medische voorzieningen;
5.zorgwoningen;
6.huisvesting van personeel;
b.dagrecreatieve voorzieningen met inbegrip van al dan niet arbeidsmatige dagbesteding dan wel vrijetijdsbesteding ten behoeve van cliënten van zorginstellingen;
met daaraan ondergeschikt:
c.wegen, straten en paden;
d.groenvoorzieningen;
e.nutsvoorzieningen;
f.parkeervoorzieningen;
g.speelvoorzieningen;
h.water;
met de daarbijbehorende:
i.tuinen, erven en terreinen;
j.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8. 2.Bouwregels
8. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 8.1. sub a. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a.een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 7,50 m bedragen;
c.de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 11,00 m bedragen.
8. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van speelobjecten en speelwerktuigen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
c.de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen;
d.de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
e.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
f.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
8. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de verkeersveiligheid;
b.de sociale veiligheid;
c.de milieusituatie;
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
e.de situering en de omvang van parkeervoorzieningen.
Artikel 9 Sport - Manege
9. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport - Manege’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.gebouwen ten behoeve van een manege;
met daaraan ondergeschikt:
b.wegen, straten en paden;
c.groenvoorzieningen;
d.nutsvoorzieningen;
e.parkeervoorzieningen;
f.speelvoorzieningen;
g.water;
met de daarbijbehorende:
h.tuinen, erven en terreinen;
i.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9. 2.Bouwregels
9. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 9.1. sub a. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a.een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak mag niet meer dan 50% bedragen;
c.de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 7,50 m bedragen;
d.de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 11,00 m bedragen.
9. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van speelobjecten en speelwerktuigen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
c.de oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen;
d.de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
e.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1,00 m bedragen;
f.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
9. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de verkeersveiligheid;
b.de sociale veiligheid;
c.de milieusituatie; en
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Verkeer
10. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.wegen, straten en paden;
b.voet- en rijwielpaden;
waarbij wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
met daaraan ondergeschikt:
c.groenvoorzieningen;
d.nutsvoorzieningen;
e.parkeervoorzieningen;
f.sloten en bermen;
g.water;
met de daarbijbehorende:
h.bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, viaducten, dammen en/of duikers.
10. 2.Bouwregels
10. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
10. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de verkeersveiligheid;
b.de sociale veiligheid;
c.de milieusituatie;
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e.de situering en de omvang van parkeervoorzieningen.
Artikel 11 Verkeer - Verblijf
11. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.wegen, straten en paden;
b.sloten en bermen;
c.groenvoorzieningen;
d.parkeervoorzieningen;
e.evenementen;
met daaraan ondergeschikt:
f.nutsvoorzieningen;
g.speelvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
h.bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en duikers.
11. 2.Bouwregels
11. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
11. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van speelobjecten en speelwerktuigen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 4,00 m bedragen.
11. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de verkeersveiligheid;
b.de sociale veiligheid;
c.de milieusituatie;
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en
e.de situering en de omvang van parkeervoorzieningen.
Artikel 12 Water
12. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.sloten, vaarten, kanalen en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
b.oevers, bermen en beplanting;
c.waterpartijen;
d.aanleggelegenheid;
met daaraan ondergeschikt:
e.wegen en straten;
f.paden;
g.groenvoorzieningen;
h.nutsvoorzieningen;
i.tuinen en erven;
met de daarbijbehorende:
j.bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
12. 2.Bouwregels
12. 2. 1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
12. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen.
12. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de verkeersveiligheid;
b.de sociale veiligheid;
c.de milieusituatie; en
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 13 Wonen
13. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
met daaraan ondergeschikt:
b.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
c.nutsvoorzieningen;
d.parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
e.tuinen en erven;
f.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13. 2.Bouwregels
13. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a.als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b.een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
c.een hoofdgebouw mag uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
d.de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
e.de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
f.in afwijking van het bepaalde in sub d. en e. mogen de goot- en bouwhoogte niet meer dan bedragen dan de aangegeven hoogte ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
13. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen gelden de volgende regels:
a.als gebouwen mogen uitsluitend aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd;
b.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 45 m² bedragen;
c.de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50% van het oppervlakte van het achtererf bedragen;
d.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend aan de oorspronkelijke achtergevel worden gebouwd met een diepte van niet meer dan 3,00 m;
e.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend aan de oorspronkelijke zijgevel op ten minste 1,00 m achter de voorgevellijn worden gebouwd met een breedte van niet meer dan 3,50 m;
f.de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,00 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste bouwlaag mag bedragen;
g.de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
h.de dakhelling van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 35° bedragen.
13. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer dan 1,00 m mag bedragen, tenzij de perceelgrens ligt in het verlengde van de zijgevel;
c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,50 m bedragen.
13. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de woonsituatie;
b.de verkeersveiligheid;
c.de parkeersituatie; en
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13. 4.Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte voor de aan-huis-verbonden beroepen meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte meer bedraagt dan 35 m².
Artikel 14 Woongebied
14. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
b.gebouwen ten behoeve van zorgwoningen;
met daaraan ondergeschikt:
c.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
d.wegen, straten en paden;
e.groenvoorzieningen;
f.nutsvoorzieningen;
g.parkeervoorzieningen;
h.speelvoorzieningen;
i.water;
met de daarbijbehorende:
j.tuinen, erven en terreinen;
k.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14. 2.Bouwregels
14. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a.als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b.ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ zal ten minste één gevel in de gevellijn worden gebouwd;
c.de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1,50 m bedragen;
d.de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 7,50 m bedragen;
e.de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 11,00 m bedragen;
f.een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap;
g.de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet meer dan 35° bedragen;
h.in afwijking van het bepaalde in sub d. tot en met g. gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwregels’ de volgende regels:
1.het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen mag niet minder dan 3 bedragen;
2.de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 14,00 m bedragen;
3.een hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak.
14. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen gelden de volgende regels:
a.als gebouwen mogen uitsluitend aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd;
b.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 45 m² bedragen;
c.de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50% van het oppervlakte van het achtererf bedragen;
d.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend aan de oorspronkelijke achtergevel worden gebouwd met een diepte van niet meer dan 3,00 m;
e.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend aan de oorspronkelijke zijgevel op ten minste 1,00 m achter de voorgevellijn worden gebouwd met een breedte van niet meer dan 3,50 m;
f.de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,00 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste bouwlaag mag bedragen;
g.de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
h.de dakhelling van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 35° bedragen.
14. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,80 m bedragen, met dien verstande dat:
1.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer dan 1,00 m mag bedragen, tenzij de perceelgrens ligt in het verlengde van de zijgevel;
2.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 1,00 m mag bedragen;
c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,50 m bedragen.
14. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a.de woonsituatie;
b.de verkeersveiligheid;
c.de parkeersituatie; en
d.de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
14. 4.Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte voor de aan-huis-verbonden beroepen meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte meer bedraagt dan 35 m²;
b.het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning.
Artikel 15 Woongebied - Uit Te Werken
15. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Woongebied - Uit te werken’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
b.gebouwen ten behoeve van zorgwoningen;
met daaraan ondergeschikt:
c.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
d.wegen, straten en paden;
e.groenvoorzieningen;
f.nutsvoorzieningen;
g.parkeervoorzieningen;
h.speelvoorzieningen;
i.water;
met de daarbijbehorende:
j.tuinen, erven en terreinen;
k.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15. 2.Uitwerkingsregels
Burgemeester en Wethouders werken, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub b. van de Wet ruimtelijke ordening de in lid 15.1. omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
a.de uitwerking niet eerder plaatsvindt dan nadat boscompensatie heeft plaatsgevonden binnen de gemeentegrenzen ter grote van de in de ontheffing van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 maart 2009 genoemd oppervlakte van 5 hectare;
b.de verkaveling en situering van de gebouwen zal zodanig zijn, dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
c.er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing, zoals aangegeven in het Beeldkwaliteitplan ’t Laar;
d.er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15. 3.Bouwregels
15. 3. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a.als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b.de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 7,50 m bedragen;
c.de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 11,00 m bedragen;
d.een hoofdgebouw wordt voorzien van een kap;
e.de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet meer dan 35° bedragen;
f.in afwijking van het bepaalde in sub b. tot en met e. gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwregels’ de volgende regels:
1.het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen mag niet minder dan 3 bedragen;
2.de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 14,00 m bedragen;
3.een hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak.
15. 3. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
a.als gebouwen mogen uitsluitend aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd;
b.de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 45 m² bedragen;
c.de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50% van het oppervlakte van het achtererf bedragen;
d.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend aan de oorspronkelijke achtergevel worden gebouwd met een diepte van niet meer dan 3,00 m;
e.aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend aan de oorspronkelijke zijgevel op ten minste 1,00 m achter de voorgevellijn worden gebouwd met een breedte van niet meer dan 3,50 m;
f.de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,00 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste bouwlaag mag bedragen;
g.de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
h.de dakhelling van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 35° bedragen.
15. 3. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de bouwhoogte van masten mag niet meer dan 9,00 m bedragen;
b.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,80 m bedragen, met dien verstande dat:
1.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer dan 1,00 m mag bedragen, tenzij de perceelgrens ligt in het verlengde van de zijgevel;
2.de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 1,00 m mag bedragen;
c.de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,50 m bedragen.
15. 3. 4. Zolang en voorzover de in lid 15.2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken, uit te voeren binnen de in lid 15.1 omschreven bestemming, slechts worden gebouwd, indien het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.
15. 4.Ontheffing van de bouwregels
Bij de in lid 15.2. bedoelde uitwerking kunnen Burgemeester en Wethouders binnen de grenzen van de bestemming en de uitwerkingsregels ontheffingsregels opnemen ten aanzien van in het uitwerkingsplan opgenomen bouwregels en specifieke gebruiksregels.
Artikel 16 Leiding - Leidingstrook
16. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Leidingstrook’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:
a.een strook ten behoeve van een hoofdgastransporteiding;
met de daarbijbehorende:
b.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16. 2.Bouwregels
16. 2. 1. In afwijking van het bepaalde voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
16. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
16. 3.Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het veilig en doelmatig functioneren van de leiding.
16. 4.Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding, ontheffing verlenen van:
-het bepaalde in lid 16.2.1. en lid 16.2.2. en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
16. 5.Aanlegvergunning
16. 5. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
b.het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
c.het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
d.het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
e.het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond.
16. 5. 2. Het bepaalde in lid 16.5.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
a.het normale onderhoud betreffen;
b.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van kracht worden van het plan.
16. 5. 3. De in lid 16.5.1. genoemde vergunning kan uitsluitend worden verleend indien:
a.door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de, in het lid 16.1. genoemde, leiding ontstaat of kan ontstaan;
b.vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
17. 1.Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a.waterkering;
met de daarbijbehorende:
b.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17. 2.Bouwregels
17. 2. 1. Op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere voorkomende bestemmingen, geen gebouwen worden gebouwd. Deze regeling is niet van toepassing op bestaande gebouwen.
17. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere voorkomende bestemmingen, geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd. Deze regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b.de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming, zal ten hoogste 6,00 m bedragen.
17. 3.Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de waterkerende functie, nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing.
17. 4.Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie, ontheffing verlenen van:
-het bepaalde in lid 17.2. en toestaan dat de binnen de andere daar voorkomende bestemming(en) toegestane bouwwerken worden gebouwd, op voorwaarde dat:
1.er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie van de dijk;
2.vooraf positief advies is ontvangen van het Hoogheemraadschap.
17. 5.Aanlegvergunning
17. 5. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a.het ophogen en afgraven van gronden;
b.het aanbrengen van beplanting.
17. 5. 2. Het in lid 17.5.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
a.het normale onderhoud betreffen;
b.noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
c.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
17. 5. 3. De in lid 17.5.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie en aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19. 1.Parkeernormen
19. 1. 1. Per nieuw te bouwen hoofdgebouw dient voldaan te worden aan de volgende parkeernormen, met dien verstande dat de in deze tabel opgenomen parkeernormen worden verhoogd met 10%.
19. 1. 2. Per woning wordt minimaal 0,3 parkeerplaats op openbaar gebied gerealiseerd voor bezoekers.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
a.het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
b.het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
c.het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
d.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
e.het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
f.het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van meer dan 360 woningen.
Artikel 21 Algemene Ontheffingsregels
21. 1. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
a.de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze ontheffing niet wordt toegepast indien de ontheffingen op grond van artikel 3 lid 3.4. sub b. en c. zijn verleend;
b.de regels en toestaan dat wordt afgeweken van de parkeernormen, zoals die zijn opgenomen in bijlage 3, tot niet meer dan 10% van die normen;
c.de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
d.de regels ten aanzien van de bouwgrenzen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
e.de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de grootte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
f.de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 46,00 m;
g.de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
1.de oppervlakte van de verhoging niet meer dan 6 m² bedraagt;
2.de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw met een maximum van 1,50 m bedraagt;
h.het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
1.plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
2.gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
mits:
-de bouwgrens met niet meer dan 0,50 m overschrijdend;
3.balkons, mits:
a.de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend;
b.de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt;
4.erkers, mits:
c.de bouwgrens met niet meer dan 0,60 m overschrijdend;
d.de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt.
21. 1. 2. Een ontheffing als bedoeld in lid 21.1.1. kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de ontheffing kan worden voorkomen.
21. 1. 3. Een ontheffing als bedoeld in lid 21.1.1. kan alleen worden verleend indien sprake is van een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 22 Algemene Procedureregels
22. 1.Procedureregels bij het verlenen van ontheffing
22. 1. 1. (toepassing)
Dit artikel is van toepassing op de voorbereiding van besluiten waarvoor:
a.de regels voorzien in een binnenplanse ontheffing;
b.voldaan wordt aan de voorwaarden met betrekking tot het voeren van deze binnenplanse ontheffing.
22. 1. 2. (terinzagelegging)
a.Burgemeester en Wethouders leggen het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage;
b.Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.
c.Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken;
d.De stukken liggen ter inzage gedurende de in lid 22.1.7. sub a. bedoelde termijn.
22. 1. 3. (openbare kennisgeving)
a.Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuw-, of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud;
b.In de kennisgeving wordt vermeld:
1.waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;
2.wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;
3.op welke wijze dit kan geschieden.
22. 1. 4. (persoonlijke kennisgeving aan belanghebbenden)
a.Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt Burgemeester en Wethouders voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
b.Lid 22.1.3. sub b. is van overeenkomstige toepassing.
22. 1. 5. (Aanvullen dossier)
a.Burgemeester en Wethouders vullen de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens;
b.Lid 22.1.2. sub b. t/m d., is van toepassing
22. 1. 6. (naar voren brengen van zienswijzen)
a.Belanghebbenden kunnen bij Burgemeester en Wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen;
b.Indien het een besluit op aanvraag betreft, stellen Burgemeester en Wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
22. 1. 7. (termijn)
a.De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen bedraagt zes weken;
b.De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd;
c.Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn lid 22.1.9 en 22.1.10 van overeenkomstige toepassing.
22. 1. 8. (verslag)
Van hetgeen overeenkomstig sub 22.1.6 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.
22. 1. 9. (ontvangst, ter postbezorging en verzendtheorie)
a.Zienswijzen zijn tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen;
b.Bij verzending per post zijn de zienswijzen tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
22. 1. 10. (voortijdig ingediende zienswijzen)
Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediende zienswijzen blijft niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien:
a.het ontwerpbesluit al wel was opgesteld maar nog niet ter inzage was gelegd op het tijdstip dat betrokkene zijn zienswijze naar voren bracht, ofwel
b.een ontwerpbesluit op het moment van indienen van zijn zienswijzen nog niet was opgesteld maar betrokkene redelijkerwijs wel kon menen dat zulks het geval was.
22. 1. 11. (beslistermijn)
a.Burgemeester en Wethouders nemen binnen 12 weken na afloop van de termijn van terinzagelegging als bedoeld in lid 22.1.7. sub a., een besluit over het verlenen van ontheffing.
b.Het besluit omvat de beslissing van Burgemeester en Wethouders over de tegen het ontwerpbesluit ingediende bedenkingen. Het besluit is met redenen omkleed.
c.Burgemeester en Wethouders stellen degene, die het verzoek als bedoeld in lid 22.1.6. sub a., heeft ingediend en zij, die bedenkingen hebben ingediend, onverwijld schriftelijk in kennis van hun besluit.
22. 2.Procedureregels bij wijziging of uitwerking
Bij een wijzigings- of uitwerkingsplan op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening wordt de in artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure gevolgd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23. 1.Overgangsrecht bouwwerken
a.Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1.gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
c.Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23. 2.Overgangsrecht gebruik
a.Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Bestemmingsplan Julianadorp Zuid-Oost 2010
van de gemeente Den Helder.
Behorende bij het besluit van 4 oktober 2010.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan 'T Laar 3 December 2009
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan 't Laar 3 december 2009
Bijlage 2 Ontheffing Flora- En Faunawet 6 Maart 2009
Bijlage 2 Ontheffing Flora- en faunawet 6 maart 2009
Bijlage 3 Reactie Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 30 November 2007
Bijlage 3 Reactie Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 30 november 2007
Bijlage 4 Geluids- En Luchtkwaliteitsonderzoek 27 Juni 2008
Bijlage 4 Geluids- en luchtkwaliteitsonderzoek 27 juni 2008
Bijlage 5 Risicoanalyse Planschade 29 Oktober 2008
Bijlage 5 Risicoanalyse planschade 29 oktober 2008
Bijlage 6 Berekening Groepsrisico Buisleidingen, 6 Juli 2010
Bijlage 6 Berekening groepsrisico buisleidingen, 6 juli 2010